direct naar inhoud van 4.1 Milieu
Plan: Scholencluster Sweelinckstraat
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0213.BPEEKOM300004-on01

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient een bodemonderzoek te worden verricht. Daarbij wordt getoetst aan de waarden zoals opgenomen in de Wet bodembescherming.

Er is een verkennend en nader bodemonderzoek (Bureau BOOT, nr. P12-0366-007-02, d.d. 4 februari 2013) uitgevoerd op het perceel Sweelinckstraat 11 in Eerbeek. De locatie is kadastraal bekend onder kadastrale gemeente Hall, sectie E, nummer 6976.

Verkennend bodemonderzoek

Het verkennend bodemonderzoek wijst op een sterke verontreiniging met nikkel en matige verontreiniging met kobalt in het grondwater ter plaatse van peilbuis 01-1. Hiernaar is nader onderzoek uitgevoerd, zoals hieronder beschreven.

De lichte verontreinigingen met kwik en lood in de grond en barium en zink in het grondwater vormen geen belemmering voor de beoogde herontwikkeling van de locatie en het voorgenomen gebruik als schoolgebouw met speelplein en tuin.

Nader bodemonderzoek

Uit de resultaten van het 1e fase nader bodemonderzoek blijkt dat de sterke verontreiniging met nikkel niet volledig is ingeperkt. Formeel dient een vervolgfase nader onderzoek uitgevoerd te worden naar de verontreiniging met nikkel.

Aanvullend (voor)onderzoek gemeente Brummen

Door de gemeente Brummen is aanvullend (voor)onderzoek uitgevoerd in verband met en naar de sterk verhoogde concentraties zware metalen in het grondwater. Hieruit blijken diverse onderzoeken bekend in Eerbeek waar (licht tot sterk) verhoogde waarden met zware metalen en m.n. nikkel in grondwater en baggerslib voorkomen. De verhoogde concentraties in het slib zijn waarschijnlijk gerelateerd aan de verhoogde waarden in toetredend kwelwater. Uit een verificatie van de gemeente blijken geen bronlocaties voor genoemde verontreinigingen in de omgeving aanwezig. Uitgangspunt is dat sprake is van natuurlijk verhoogde achtergrondwaarden. Een vervolgfase nader onderzoek wordt derhalve niet nodig geacht.

Aanbevelingen

Op basis van het door de gemeente Brummen uitgevoerde aanvullend (voor)onderzoek is

uitgangspunt dat op de locatie sprake is van natuurlijk verhoogde concentraties zware

metalen het grondwater.

De aangetroffen verontreinigingen met zware metalen in grond en grondwater vormen geen belemmering voor de beoogde herontwikkeling van de locatie en het voorgenomen gebruik als schoolgebouw met speelplein en tuin.

Indien het niet mogelijk is om bij de ontwikkeling van de locatie met een gesloten grondbalans te werken, dient grond van de locatie afgevoerd te worden. Alvorens dit materiaal elders toegepast kan worden, dient een partijkeuring conform het Besluit bodemkwaliteit uitgevoerd te worden. Mogelijk kan in overleg met de gemeente een toepassing worden gezocht in het kader van actief bodembeheer.

Indien in verband met voorgenomen werkzaamheden onttrekking en lozing van grondwater benodigd is, wordt in verband met de verhoogde concentraties zware metalen in het grondwater, geadviseerd eventuele aanvullende voorzieningen en/of maatregelen af te stemmen met het bevoegde gezag.

4.1.2 Wegverkeerslawaai

In de Wet geluidhinder (Wgh, art. 74 lid 1) is bepaald dat elke weg van rechtswege een zone heeft. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Bij vaststelling van een bestemmingsplan (art. 3.1 Wet ruimtelijke ordening, Wro) of van een wijzigings- of uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, Wro) dient voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek te worden verricht (art.76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de status van de weg.

Conform het gemeentelijk geluidbeleid ligt het plangebied binnen de gebiedsfunctie Woongebied. De streefwaarde voor wegverkeerslawaai bedraagt 38 dB, de grenswaarde 43 dB. De wettelijke voorkeursgrenswaarde voor geprojecteerde woningen en andere geluidsgevoelige objecten binnen gezoneerde wegen bedraagt vanuit de Wet geluidhinder bedraagt 48 dB.

Er is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd ten behoeve van het bestemmingsplan Scholencluster Sweelinckstraat in de kern Eerbeek (Pouderoyen Compagnons, nr. 096-015, d.d. oktober 2012).

De wegen in de omgeving zijn allen 30 km/uur; conform de Wet geluidhinder hebben deze wegen geen geluidszone. Voor een goede ruimtelijke ordening zijn deze wegen onderzocht. De verkeersgegevens van de gemeentelijke wegen zijn verstrekt door gemeente en zijn gebaseerd op tellingen uit 2012. De wettelijke voorkeursgrenswaarde (48 dB) is formeel niet van toepassing voor 30 km/uur wegen, echter in het kader van de afweging van een goede ruimtelijke ordening is hier wel op aangesloten.

Door middel van standaard rekenmethode II (conform reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012) en met het programma Geomilieu 2.11, zijn de contouren van 48, 53 en 58 dB van de omliggende wegen berekend (gecumuleerde geluidsbelasting). Deze zijn in onderstaande afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPEEKOM300004-on01_0004.jpg"

Uit de afbeelding blijkt dat de 48 dB contour van de Beethovenstraat een overlap kent met het bouwvlak. Tevens bestaat een overlap met de 38 en 43 dB-contour, voortkomend uit het gemeentelijke beleid.

Mocht het bouwplan daadwerkelijk binnen de 48 dB contour komen te liggen, dan is een ontheffingsprocedure hogere grenswaarden echter niet noodzakelijk, omdat de overschrijding het gevolg is van een 30 km/uur weg.

Indien de school binnen de 48 dB contour gebouwd worden, dan dient rekening gehouden te worden met de maximaal toegestane binnenwaarde (33 dB) en moet er dus mogelijk in het kader van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor bouwen rekening gehouden worden met de geluidwerendheid van de gevel.

Geconcludeerd kan worden dat er geen belemmeringen zijn voor het aspect wegverkeerslawaai.

4.1.3 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm), gebaseerd op de Europese richtlijnen. Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in AMvB's en ministeriële regelingen.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' een belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3 % ten opzichte van de grenswaarde);
  • een project niet is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Bij het opstellen en wijzigen van bestemmingsplannen moet steeds een artikel 5.16 Wm-toets (Niet In Betekenende Mate (Nibm) of anderszins) plaatsvinden. De regeling Nibm (grenswaarde: 3 %) kent een aantal categorieën waar de regeling van toepassing is, namelijk woningbouw (tot 1.500 woningen), kantoorlocaties (tot 100.000 m2 bruto vloeroppervlak) en bepaalde landbouwinrichtingen.

Het onderhavige plan schept mogelijkheden voor de bouw van een school voor zo'n 300 leerlingen (10 klaslokalen) en een kinderdagverblijf met een brutovloeroppervlak van 100 m2. Een dergelijk plan valt formeel niet onder de regeling Nibm. Voor het aspect verkeer is de verkeersgeneratie voor een dergelijke locatie berekend. Hieruit blijkt dat de gemiddelde verkeersgeneratie 225 bewegingen bedraagt (zie subparagraaf 5.2.1 voor de berekening). Met de Nibm-tool (website Infomil) is berekend of voldaan wordt aan de 'Nibm-norm'. In onderstaand overzicht is deze berekening weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPEEKOM300004-on01_0005.png"

De uitkomst valt derhalve ruimschoots binnen de grens waar sprake is van het “niet in betekenende mate” bijdragen aan de luchtverontreiniging.

Hiermee vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de realisatie van onderhavige ontwikkeling.

4.1.4 Bedrijvigheid

Bij de planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met milieuzoneringen van bestaande en toekomstige bedrijven om zodoende de kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009). Hierin wordt per bedrijfssoort aangegeven welke milieu-invloed (in de vorm van geur, stof, geluid en gevaar) hiervan kan uitgaan en welke indicatieve afstand hierbij (minimaal) in acht genomen moet worden. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden afgeweken. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Er zijn geen bedrijven buiten het plangebied gelegen met een invloedsgebied dat reikt tot in het plangebied.

Ingevolge artikel 2.18, eerste lid, onder h en i van het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer (Barim, beter bekend als het Activiteitenbesluit) is aangegeven dat de geluidsproductie van stemgeluid van spelende kinderen op een onverwarmd of onoverdekt terrein van een basisschool of kinderdagverblijf buiten beschouwing blijven. Het betreft de periode vanaf een uur voor aanvang van het onderwijs tot een uur na beëindiging van het onderwijs.

Een nader onderzoek naar stemgeluid acht de gemeente daarom niet noodzakelijk.Geconcludeerd kan worden dat er geen belemmeringen zijn voor het aspect milieuzonering.

Geuronderzoek

Het landelijk beleid voor geurhinder is opgenomen in de Nederlandse emissierichtlijn lucht (NeR). Het algemeen uitgangspunt van het geurbeleid is het zoveel mogelijk beperken van geurhinder en het voorkomen van nieuwe hinder. Dit uitgangspunt vormt samen met het toepassen van Beste Beschikbare Technieken (BBT) de kern van het geurbeleid. Onderdeel van het geurbeleid is dat de lokale overheden de uiteindelijke lokale afweging moeten maken zodat zij rekening kunnen houden met alle relevante belangen om tot een duurzame kwaliteit van de leefomgeving te komen.

Het beleid voor industriële geur van de provincie Gelderland (het Gelders geurbeleid) bestaat uit 3 delen:

  • algemeen deel, vastgelegd in het Gelders Milieuplan 4 (GMP4);
  • deel gericht op vergunningverlening aan bedrijven, vastgelegd in Beleidsregels voor geur in milieuvergunningen 2009;
  • deel gericht op ruimtelijke ordening, vastgelegd in de WRO-agenda en werkwijze Industriële geur en Ruimtelijke Ordening.

De betrokken bedrijven vallen onder het bevoegd gezag van de provincie Gelderland. Het is logisch om voor de beoordeling van geur aan te sluiten bij het acceptabele niveau van geurhinder dat is beoordeeld met het Gelders geurbeleid en is vastgelegd in de omgevingsvergunningen (activiteit milieu) van de genoemde bedrijven.

De gemeente Brummen is op dit moment beleid aan het opstellen op het gebied van industriële geur. Dit beleid is opgenomen in het concept rapport 'Beleidsnotitie Ruimtelijke ordening en papiergeur in Eerbeek'. Dit beleid is gericht op nieuwe hindersituaties. In onderhavig geval is echter sprake van een bestaande situatie, waarbij de bestaande bebouwing vervangen wordt door nieuwe bebouwing. Er wordt zodoende geen nieuwe hindersituatie gecreëerd en is het beleid niet van toepassing. Desondanks is het initiatief getoetst aan het gemeentelijke beleid.

De gemeente maakt in de beleidsnotitie qua geurgevoeligheid onderscheid in 2 categorieën geurgevoelige functies: 'wonen' en 'werken'. Maatschappelijk voorzieningen vallen binnen de categorie 'werken'. Voor de categorie 'werken' geldt dat in het gebied waar de cumulatieve geurbelasting beneden de 30 ge/m3 als 98-percentiel ligt, nieuwe ontwikkelingen voor de categorie werken mogelijk zijn.

Er is desondanks een geuronderzoek (De Roever, d.d. 29 oktober 2012) uitgevoerd naar een tweetal in de omgeving gelegen bedrijven:

  • Mayr Melnhof, Coldenhovenseweg 12 te Eerbeek (productie karton);
  • SCA Packaging De Hoop, Harderwijkerweg 41 te Eerbeek (productie papier- en verpakkingen).

Bij het beoordelen van een ruimtelijk plan spelen standaard de volgende vragen:

  • Is ter plaatse van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat gegarandeerd?
  • Worden omliggende bedrijven (onevenredig) in hun belangen geschaad?

Uit het geuronderzoek blijkt dat de geurbelasting ruim beneden de 30 ge/m3 als 98-percentiel ligt.

Conclusie

Onderhavig initiatief betreft de vervanging van een al bestaand schoolgebouw. Aangezien het toekomstige gemeentelijke geurbeleid alleen van toepassing is voor nieuwe hindersituaties, waar in deze situatie derhalve geen sprake van is, past de ontwikkeling ruim binnen het beleid. Desondanks is geuronderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek (en het gemeentelijke geurbeleid) blijkt dat het woon- en verblijfsklimaat ter plaatse van het plangebied aan de Sweelinckstraat wat betreft het aspect geur ruim acceptabel kan worden geacht.

De vervanging van een bestaand schoolgebouw levert geen extra belemmering op voor de bedrijfsvoering van de omliggende bedrijven.