Plan: | Eerbeekse Enk |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0213.BPEEKOM300002-on01 |
In het kader van de Wet op de archeologische monumentenzorg dient een gemeente ruimtelijke planvorming te toetsen op archeologische waarden. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht.
Archeologisch onderzoek is uitgevoerd met als doel deze archeologische waarden op te sporen. Het archeologisch onderzoek bestaat uit een bureauonderzoek en een verkennend booronderzoek (Inventariserend Veldonderzoek – verkennende fase).
Het bureauonderzoek heeft tot doel informatie te verwerven aan de hand van bestaande bronnen over bekende en te verwachte archeologische waarden in het plangebied. Aan de hand hiervan wordt een verwachtingsmodel opgesteld. Het booronderzoek beoogt deze gespecificeerde verwachting aan te vullen en te toetsen. De resultaten van het onderzoek zijn richtinggevend voor eventueel vervolgonderzoek.
Het verkennende veldonderzoek (opgenomen in Bijlage 9) heeft bevestigd dat tenminste in delen van het plangebied een plaggendek is gelegen. Resten van dit plaggendek zijn in vier, mogelijk in vijf boringen aangetroffen. De overgang tussen het plaggendek en de Pleistocene ondergrond lijkt intact te zijn. Die Pleistocene ondergrond wordt geïnterpreteerd als een daluitspoelingswaaier op basis van de aanwezigheid van schraal, matig grof zand en de grindigheid. Dit betekent dat het plangebied archeologische waarden kan bevatten, vermoedelijk met name uit de periode neolithicum – vroege middeleeuwen. Deze eventueel aanwezige waarden zullen wellicht worden aangetast bij de sloop van de bestaande bebouwing en de bouw van nieuwe huizen. Daarbij moet de kanttekening worden geplaatst dat het veldonderzoek heeft aangetoond dat het plaggendek in wellicht meer dan de helft van het plangebied inmiddels is verdwenen, wellicht deels opgenomen in de verstoorde bodemlaag. Eventuele vindplaatsen zullen hier waarschijnlijk deels zijn aangetast of vernietigd. In welke mate de top van de oorspronkelijke Pleistocene ondergrond hier is aangetast, kan niet achterhaald worden, maar eventuele diepere grondsporen kunnen wellicht nog bewaard zijn gebleven.
Na telefonisch overleg met mevr. N. Vossen, regio-archeoloog van de gemeente Brummen wordt aanbevolen de zuidelijke plangebieden met onderzoeksnummers 45204, 45205, 45206 en 45207 (zie bijgevoegde afbeelding) vrij te geven van vervolgonderzoek. De hier geplaatste boringen wijzen op een overwegend verstoord bodemprofiel.
Voor de plangebieden met onderzoeksnummers 45200, 45201, 45202 en 45203 gelden drie aanbevelingen:
1 – Aanbevolen wordt meer verkennende boringen te plaatsen. Deze kunnen gezet worden op het moment dat de huizen niet meer bewoond zijn, waardoor de tuinen toegankelijk zijn en eventueel straat- en/of stoeptegels kunnen worden gelicht. Hierdoor kan een systematisch boorgrid worden uitgezet. Dit onderzoek dient inzichtelijk te maken of en zo ja waar in de nog niet onderzochte delen van het plangebied resten van een plaggendek resteren.
2 – Op locaties waar een intacte overgang plaggendek – C-horizont is aangetroffen, wordt aanbevolen de huidige bebouwing onder archeologische begeleiding te slopen. Doel van deze begeleiding is te voorkomen dat onnodig diep gegraven wordt. Eventueel kan worden volstaan hierover vooraf harde afspraken met de civiele uitvoerder te maken zonder dat tijdens de uitvoer van de civiele werkzaamheden ten allen tijde een archeoloog aanwezig is, met dien verstande dat periodiek een controle in het veld plaatsvindt ten aanzien van de uitvoering van die afspraken.
3 – Vervolgens dienen op locaties waar de voornoemde intacte overgang plaggendek – Chorizont is aangetroffen, proefsleuven te worden aangelegd. Karterend booronderzoek (een intensief boorgrid waarbij een boor met een boordiameter van 15 cm wordt gebruikt) kan, in lijn met de huidige inzichten ten aanzien van archeologisch onderzoek van plaggendekken, worden overgeslagen.
Aangezien het gaat om een groot terrein (3,5 ha), dienen in het op te stellen Programma van Eisen keuzes te worden gemaakt ten aanzien van de omvang van het proefsleuvenonderzoek. Selectiecriteria voor proefsleuflocaties vormen eventueel aangetroffen archeologische indicatoren, de dikte van het nog aanwezige plaggendek en de mate van intactheid van de overgang tussen plaggendek en C-horizont.