direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Geerstraat 6 Winssen
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0209.OVGeerstraat6Win-vadf

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De eigenaren van de woning aan de Geerstraat 6 in Winssen, hebben bij de gemeente een verzoek ingediend om na sloop van het bestaande woongebouw, de realisatie van vier nieuwe woningen mogelijk te maken. Op 15 maart 2022 heeft het college een positief principebesluit genomen. Naar aanleiding hiervan heeft een gesprek met de omwonenden plaatsgevonden. Op basis van de input van de buurt is een alternatieve inrichting van het perceel voorgesteld. Het college heeft op 20 september 2022 besloten medewerking te verlenen aan de gewijzigde positionering van de woningen. Om de bouw van beoogde extra woningen mogelijk te maken, moet van het geldende bestemmingsplan worden afgeweken.

Indien buitenplans afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 1°of 2° Wabo niet mogelijk is, zoals hier het geval is, biedt de Wabo de mogelijkheid om van het bestemmingsplan af te wijken bij omgevingsvergunning. Mits de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Doormiddel van een uitgebreide (afwijkings)procedure op basis van artikel 2.12, eerste lid, aanhef, sub a, onder 3 van de Wabo kan de gemeente medewerking verlenen aan het realiseren van de beoogde woningen. In onderhavige onderbouwing wordt daarom uiteengezet waarom de voorgenomen ontwikkeling toelaatbaar is en waarom het aanvaardbaar is om in dit geval af te wijken van de regels uit het geldende bestemmingsplan.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan westzijde van de kern Winssen en omvat de percelen die kadastraal bekend staan als gemeente Ewijk, sectie G, nummers 704 (deels) en 705 (deels). Het plangebied heeft een omvang van circa 2.850 m2 en wordt begrensd door:

  • Noordzijde: een A-watergang, het woonperceel van de woning aan de Geerstraat 4 en de Beatrixmolen;
  • Oostzijde: het woonperceel van de woning aan de Geerstraat 4a;
  • Zuidzijde: de Geerstraat;
  • Westzijde: de zijdelingseperceelsgrens van de woning aan de Geerstraat 8

Navolgende afbeeldingen tonen globaal de ligging en begrenzing van het plangebied in de omgeving. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.OVGeerstraat6Win-vadf_0001.jpg"
Globale ligging plangebied (rode stip)

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.OVGeerstraat6Win-vadf_0002.jpg"
Globale begrenzing van het plangebied (rode omkadering)

1.3 Geldend(e) bestemmingsplan(nen)

De gronden in het plangebied zijn onderdeel van het bestemmingsplan 'Kern Winssen', zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 3 juni 2013. Het plangebied is grotendeels bestemd als 'Wonen' met bouwvlak en deel als 'Groen - Landelijk groen'. Daarnaast geldt voor het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en langs de noordzijde de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterlopen' vanwege de beschermingszone van de ten noorden van het plangebied gelegen A-watergang. Daarnaast geldt ter plaatse van een deel van het plangebied de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop 100m', vanwege de ligging van het plangebied nabij de Beatrixmolen.

Behalve het bestemmingsplan 'Kern Winssen', is ook het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren' van toepassing op het hele plangebied. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad vastgesteld op 29 mei 2018. In dit parapluplan zijn de gronden binnen het plangebied voorzien van de aanduiding 'overige zone - rest bebouwde kom'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.OVGeerstraat6Win-vadf_0003.jpg"
Uitsnede geldend bestemmingsplan met globale aanduiding plangebied (rode omkadering)

Het planvoornemen is op basis van het geldende bestemmingsplan niet toegestaan, omdat binnen het woonbestemmingsvlak geen extra wooneenheden zijn toegestaan en ter plaatse van de 'Groen - Landelijk groen' bestemming geen bewoning is toegestaan. Ook is het plan strijdig met de regels aangaande de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop 100m'. Vandaar dat in de onderhavige ruimtelijke onderbouwing wordt gemotiveerd dat, in geval van het beoogde planvoornemen, sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

1.4 Leeswijzer

De ruimtelijke onderbouwing bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de grens van het plangebied is aangegeven en een toelichting waarin de achtergronden van de ruimtelijke onderbouwing is beschreven. In de toelichting worden de keuzes die in de ruimtelijke onderbouwing worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in drie delen:

Inleiding en gebiedsvisie
In hoofdstuk 1 zijn de aanleidingen en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.

Verantwoording
Hoofdstukken 3 en 4 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieu- en omgevingsaspecten uiteengezet.

Uitvoerbaarheid
Het laatste deel (hoofdstuk 5) gaat in op de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Bestaande situatie

De zuidwesthoek van het plangebied is bebouwd en verhard. De bebouwing bestaat uit een woongebouw en aangebouwde bijgebouwen. Op het perceel staan ook een aantal bijgebouwen. Het woongebouw bestaat uit één bouwlaag en een kap. Langs de wetszijde van het gebouw is een inrit aanwezig. Het plangebied wordt door ten noordoosten door woningen omgeven en ten zuidwesten door bedrijvigheid. Op navolgende afbeeldingen zijn impressies van het plangebied en de omliggende bestaande bebouwing weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.OVGeerstraat6Win-vadf_0004.jpg"
Impressies bestaande bebouwing

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.OVGeerstraat6Win-vadf_0005.jpg"
Impressie bestaande bebouwing in de omgeving, met globale aanduiding plangebied (rode omkadering)

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie is het planvoornemen om het bestaande woongebouw en de bijgebouwen te slopen. Zodoende wordt ruimte gecreëerd om ter plaatse een woonblok van vier woningen te realiseren. Het betreft vier levensloopbestendige woningen, waarvan één woning onder de grens voor sociale huur blijft en één woning in het middenhuursegment komt.

Het woonblok wordt haaks op de weg gerealiseerd, zodat de bebouwing vanaf de straat bezien een smal profiel behoudt. Het woonblok wordt uitgevoerd in één laag met een kap. De goothoogte bedraagt 2,9 m en de bouwhoogte, oftewel de nok van het dak, ligt op 7,5 m. De woningen worden ontsloten via een nieuwe inrit aan de oostzijde van de beoogde bebouwing. Langs de oostzijde van de inrit worden de benodigde parkeerplaatsen aangelegd. Een deel van de parkeerplaatsen zal worden overdekt. Dit bijbehorend bouwwerk heeft een bouwhoogte van 4,2 m.

Door de haakse positionering van het woonblok en de autostalling blijft de doorkijk vanaf de Geerstraat op de Beatrixmolen behouden. Ook voor de omwonden aan de overzijde van de Geerstraat. Navolgende afbeelding toont de verkaveling van de beoogde vervangende nieuwbouw en het behoud van de zichtlijnen naar de molen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.OVGeerstraat6Win-vadf_0006.jpg"
Verkaveling plangebied en zichtlijnen molen

Op navolgende afbeelding is de landschappelijke inpassing van het plan weergegeven. De tuinen bij de woningen, de parkeervoorzieningen en de westelijke perceelsgrens ter hoogte van de bebouwing worden groen omkaderd, door het aanplanten van geschoren, streekeigen hagen. Langs de straatzijde, worden fruitbomen aangeplant, in dezelfde ritmiek als de aan de overzijde van de straat aanwezige bestaande bomen. Het betreft fruitbomen met een hoogte van 4,0 tot 6,0 m, zodat deze niet boven de beoogde bebouwing uitkomen en geen belemmering vormen voor de windvang van de nabij gelegen molen. Op het achtererf worden vanwege de windvang en zichtlijnen geen nieuwe bomen en beplanting toegevoegd, maar blijven enkel de bestaande bomen behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.OVGeerstraat6Win-vadf_0007.jpg"
Landschappelijke inpassing, zie ook bijlage 1 bij de ruimtelijke onderbouwing.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), waarin het Rijk een lange termijn visie geeft op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt keuzes te maken. Bij de afweging van keuzes wordt bij voorkeur gekozen voor slimme combinaties van functies, wordt uitgegaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden en worden beslissingen niet uitgesteld of doorgeschoven.

De nationale belangen en opgaven waarop het Rijk wil sturen en richting wil geven, komen samen in de volgende vier prioriteiten:

  • Ruimte maken voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden;
  • Steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
  • Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de prioriteiten uit de NOVI. De NOVI vormt geen belemmering voor dit plan.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het beleid, zoals beschreven in de voorganger van de NOVI, oftewel de SVIR. Op het moment dat de Omgevingswet in werking treedt, vervalt het Barro. De regels van het Barro worden dan vervangen door het Besluit kwaliteit leefomgeving (BKL). Het BKL wordt de uitwerking, in regelgeving, van het beleid dat in de NOVI staat. Zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is, is het Barro nog van toepassing.

In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Planspecifiek
Voor onderhavig plangebied zijn geen specifieke doelstellingen geformuleerd. Het Barro is niet specifiek van toepassing op het plangebied.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'

In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur." Volgens de nota van toelichting bij artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder b, van het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. Zoals ook volgt uit onder andere de uitspraak met het nummer 201303578/1/R4 kunnen naar het oordeel van de Raad van State planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt. Een dergelijke locatie wordt gezien als onderdeel van het bestaand stedelijk gebied. Conform actuele jurisprudentie wordt een ontwikkeling van 12 woningen of meer gezien als een stedelijke ontwikkeling.

Planspecifiek
Onderhavig initiatief betreft de realisatie van vier wooneenheden. Daarmee is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en hoeft niet getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Desondanks kan gesteld worden dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de regionale woonagenda, zie subparagraaf 3.3.3.

3.1.4 Conclusie

In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.

3.2 Provinciaal beleid

Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten van Gelderland de 'Omgevingsvisie Gaaf Gelderland' vastgesteld. De bijbehorende geactualiseerde 'Omgevingsverordening Gelderland (januari 2023)' hebben Provinciale Staten op 21 december 2022 vastgesteld. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels en afspraken om de opgaven uit de Omgevingsvisie te realiseren.

De Omgevingsvisie en -verordening zijn dynamische instrumenten. Doordat wetten veranderen of door de komst van nieuwe initiatieven, kijkt de provincie twee keer per jaar of de plannen moeten worden aangepast.

3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De wereld verandert ingrijpend en er komt veel op de inwoners van Gelderland af. Het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, digitalisering, internationalisering. Deze zaken vragen stevige antwoorden en oplossingen als investering in de toekomst. Met de schaarse ruimte en de vele uiteenlopende belangen en inzichten gaat dit niet vanzelf. We moeten samen keuzes maken over de voorliggende vraagstukken en de betekenis daarvan voor de inrichting van Gelderland. In onderling overleg zoeken naar synergie, samenhang en uitruilmogelijkheden. Daarom zet de provincie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.

Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang, zoals goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen en een mooie natuur. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende stedelijke en landelijke woonkwaliteiten. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en het concentreren van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan er aan de randen van steden of dorpen uitgebreid worden.

De dynamiek op de woningmarkt is groot. Mensen worden ouder, wonen steeds langer alleen en zelfstandig, worden steeds meer energiebewust en zijn mobieler dan vroeger, waardoor ze ook meer en makkelijker verhuizen. Het grootste deel van de woningen die in 2050 in Gelderland nodig zijn, staat er al. Maar deze woningen zijn niet klaar voor de toekomst en moeten aangepast of vervangen worden. Gelderland heeft de ambitie om een aanbod aan woningtypen en woonmilieus te hebben, dat past bij de diversiteit van de woningvraag; voor iedereen een passende (levensloopgeschikte), duurzame woning.

Voor de provincie staat een goede balans tussen de vraag en aanbod van woningen in verschillende prijscategorieën voorop, ook voor specifieke doelgroepen. De meeste woningen zijn verre van energieneutraal en klimaatbestendig. De provincie stimuleert innovaties op dit terrein, zoals het aardgasloos maken van bestaande woningen en het verduurzamen van woonwijken. Daarnaast is de provincie met haar partners in gesprek over hoe het vraagstuk van klimaatadaptatie en wonen slimmer aangepakt kan worden. Voldoende groene ruimte, koele plekken, opvang van water in het licht van de klimaatverandering is immers van belang, zeker met het oog op de gezondheid van de Gelderlanders.

Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling sluit aan bij het vertrekpunt dat zoveel mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied wordt gebouwd. De ter plaatse aanwezige woonbebouwing wordt gesloopt om plaats te maken voor de beoogde woningen. Door de toevoeging van extra wooneenheden, die bovendien levensloopbestendig zijn, wordt bijgedragen aan een diverser en ruimer woningaanbod.

Daarnaast worden de woningen, aansluitend op de provinciale duurzaamheidsambities, zonder aardgasaansluiting en zoveel mogelijk zelfvoorzienend gerealiseerd. Tevens wordt het hemelwater op de eigen percelen geborgd.

De Omgevingsvisie doet verder geen specifieke uitspraken die van belang zijn voor de voorliggende ontwikkeling. De Omgevingsvisie vormt daarom geen belemmering voor de nieuw te bouwen woningen.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.

Planspecifiek
In artikel 2.2 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een ruimtelijk plan alleen nieuwe woningen mogelijk maakt, als de ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda. Zoals in subparagraaf 3.3.3 is beschreven, past de beoogde ontwikkeling zowel binnen de woonvisie alsmede binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma (en daarmee binnen de subregionale woonagenda).

Daarnaast is het plangebied gelegen binnen een straal van 400 m van de Beatrixmolen, binnen een zogenaamde molenbiotoop. Volgens artikel 2.64 'bescherming windvang molen', van de omgevingsverordening, is nieuwe bebouwing danwel beplanting op deze gronden niet toegestaan, als daardoor de windvang van een molen wordt beperkt. In paragraaf 4.5 is toegelicht dat van beperking van de windvang van de molen geen sprake is.

Ook is het plangebied onderdeel van een intrekgebied van een waterwingebied. De omgevingsverordening regelt in artikel 2.38 dat een intrekgebied geen bestemming mag krijgen die de winning van fossiele energie mogelijk maakt. Hiervan is geen sprake.

Vanwege de ligging van het plangebied in een kwetsbaar drinkwaterreservingsgebied geldt een zwaarder beschermingsregime, omdat er geen beschermende kleilaag aanwezig is en het gebied daarom gevoeliger is voor verontreinigingen. Er gelden verboden voor bepaalde activiteiten, opgenomen in paragraaf 3.2.5a en 3.2.5b van de provinciale omgevingsverordening. In het kader van de planontwikkeling vinden de verboden activiteiten niet plaats.

Verder dient op grond van artikel 2.65b te worden toegelicht welke maatregelen of voorzieningen worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. In het onderhavige geval zal het hemelwater afkomstig van het verhard oppervlak niet worden gekoppeld aan het rioolsysteem, waardoor overbelasting van het riool wordt voorkomen. Daarnaast zal rond de woningen beplanting worden aangebracht, waardoor hittestress wordt beperkt. Ook zal door het beperken van terreinverharding en het toepassen van halfverharding het grondwater aangevuld blijven worden met regenwater, zodat droogteschade wordt voorkomen.

Voor het onderhavige plangebied zijn geen andere specifieke doelstellingen geformuleerd in de Omgevingsverordening. Vandaar dat de Omgevingsverordening geen belemmering vormt.

3.2.3 Conclusie

De beoogde ontwikkeling is passend binnen het relevante provinciale ruimtelijke beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Beuningen

De gemeentebrede Omgevingsvisie is op 21 december 2021 vastgesteld. De Omgevingsvisie is een integrale en lange termijn visie tot 2040 over de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de gemeente Beuningen. Het motto van de Omgevingsvisie bestaat uit de kernwaarden van de gemeente: verbinding, betrokkenheid en mooi plekje.

De Omgevingsvisie richt zich op 5 ambities. Deze ambities zijn gebaseerd op de analyse van de trends en ontwikkelingen en de beleidsanalyse, zoals die zijn opgenomen in de Notitie van Uitgangspunten Omgevingsvisie Beuningen. De ambities laten zien welke onderwerpen de gemeente belangrijk vindt en waaraan de gemeente de komende jaren, in gezamenlijkheid met inwoners, organisaties, de regio en overige partners, wil werken. Bij het werken aan de toekomst van Beuningen worden de landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden beschermd. Deze waarden zijn het uitgangspunt bij ontwikkelingen, samen met de kernwaarden uit het motto.

De vijf ambities voor de fysieke leefomgeving in de komende jaren zijn:

  • Beuningen heeft voldoende woningen en voldoende bereikbare voorzieningen op de juiste plek, waardoor we leefbare kernen hebben;
  • Beuningen is gezond, inclusief en veilig;
  • Beuningen is energieneutraal en klimaatbestendig;
  • Beuningen heeft een schone leefomgeving met een waterkwaliteit, bodemkwaliteit en luchtkwaliteit die voldoen aan de normen. Ook heeft Beuningen zo min mogelijk hinder van geluid, geur, licht en omgevingsrisico’s. Beuningen streeft naar vergroting van de biodiversiteit;
  • Beuningen is ondernemend en uitnodigend.

Voldoende woningen
Beuningen is een echte woongemeente. Er is een uiteenlopend aanbod van woonmilieus, van landelijk tot dorpscentrum. Dat is een aanvulling op de meer grootstedelijke milieus in de regio. De gemeente wil dit aanbod blijven bieden, versterken en uitbouwen. Hierbij wordt rekening gehouden met de demografische ontwikkeling en dynamiek op de regionale woningmarkt. Bij de groei staat het behoud van de woonkwaliteiten (groen, blauw, rust en ruimte) voorop. Daarvoor moeten een andere aanpak worden gekozen dan ongebreideld uitbreiden. In samenhang met thema’s als duurzaamheid en klimaatverandering is een uitgekiende ontwikkeling nodig. Dit resulteert in de volgende opgaven:

  • Voldoende woningen voor de eigen behoefte én de regionale groei;
  • Betaalbare woningen voor diverse doelgrepen, verschillende soorten woningen binnen de wijken, levensloopbestendige woningen en bevordering van doorstroming;
  • Behoud van de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad en geschikte woningen voor toekomstige doelgroepen;
  • Nieuwe woningen moet zoveel mogelijk duurzaam, klimaatbestendig en circulair worden gebouwd, maar ook de bestaande voorraad moet verduurzamen.

Inbreiding
Bij nieuwbouw wordt het principe ‘inbreiding voor uitbreiding’ gehanteerd. In de bestaande kernen is beperkte ruimte voor inbreiding. Onbebouwde, laag gewaardeerde locaties komen nauwelijks voor. Mogelijkheden ontstaan vooral door functieverandering. De invulling is altijd maatwerk. Dat geldt voor iedere inbreidingslocatie. Het gaat om goed aanhaken op de bestaande structuur en benutten van mogelijkheden zodat de woningbouw bijdraagt aan versterking van het dorp. Behoud van het eigen, groene karakter is daarbij belangrijk. Naast functieverandering is het in Beuningen beleid om waar mogelijk ook mee te werken aan vervanging van oudere slechtere woningen voor moderne, energieneutrale woningen.

Planspecifiek
De ontwikkeling van het plangebied sluit aan bij de gemeentelijke omgevingsvisie. Het betreft een inbreidingslocatie ter plaatse van bestaande bebouwing. Ook zijn de beoogde levensloopbestendige en deels sociale/middensegment huurwoningen complementair aan het reguliere woningaanbod in de directe omgeving van het plangebied.

Als gevolg van het planvoornemen wordt een verouderd woongebouw gesloopt en worden bijna energie neutrale wooneenheden gerealiseerd. In het kader van duurzaam, natuurinclusief en klimaatadaptief bouwen wordt het volledige zuidelijke dakvlak voorzien van zonnepanelen en een luchtwarmtepomp voorziet in warmwater en verwarming. Ook worden vogelkastjes n/of vleermuiskastjes in de topgevels ingemetseld. Door de landschappelijke inpassing van het plan worden bovendien fruitbomen toegevoegd aan de straatzijde. Dit levert een bijdrage aan het vergroten van de biodiversiteit en het voorkomen van hittestress.

3.3.2 Omgevingsprogramma Woningbouw

Woningbouw is één van de onderdelen die in de omgevingsvisie is opnemen, met als belangrijke taak om meer woningen te bouwen voor nu en de toekomst. Het Omgevingsprogramma Woningbouw geeft antwoord op de vraag hoe de gemeente dat wil doen.

In het Omgevingsprogramma woningbouw is op kaart weergegeven hoe Beuningen tot 2040 wil groeien. Dit wordt het Panorama 2040 genoemd. Het panorama wordt per kern uitgewerkt in een structuurmodel.

Planspecifiek
In het structuurmodel voor Winssen is aandacht voor de in het gebied karakteristieke Beatrixmolen en de zichtlijnen. Door positionering van het beoogde woonblok blijven de zichtlijnen zowel vanaf de Geerstraat, als voor de omwonenden behouden.

Daarnaast wordt in het omgevingsprogramma het gebied ter plaatse van het plangebied beschreven als open ruimte. Hiermee is rekening gehouden door de nieuwe wooneenheden grotendeels ter plaatse van het bestaande woongebouw te realiseren en het bijbehorend bouwwerk nabij het hoofdgebouw, waardoor de openheid rond de bebouwing vergelijkbaar is in de bestaande en toekomstige situatie.

3.3.3 Woonvisie

De gemeenteraad heeft de woonvisie voor de periode 2018 - 2023 op 19 december 2017 vastgesteld. Met deze Woonvisie stelt de gemeente haar woonbeleid voor de komende jaren vast. De Woonvisie vormt de basis voor het woningbouwprogramma in de komende jaren, afstemming met de buurgemeenten en prestatieafspraken met Woonwaarts. De woonvisie gaat uit van een vitaal, zorgzaam en duurzame gemeente. In de toekomst (stip op de horizon circa 2030) bestaat de gemeente uit dorpen waarin het fijn wonen is voor mensen, ongeacht hun leeftijd, inkomen, mobiliteit of gezondheid. Kernen in een rustige, groene omgeving met de kracht van de nabijheid en bereikbaarheid van werk en voorzieningen in de stedelijke agglomeratie. De kernen zijn aantrekkelijke, duurzame en gezonde leefgemeenschappen, passend bij de (veranderende) vraag van de consument. De gemeente Beuningen is een bewuste keuze voor jonge gezinnen die de stad verlaten om in de gemeente rust en ruimte te zoeken, alsmede voor ouderen en zorgbehoevenden die in de gemeente willen blijven wonen. Met duurzame en zorgzame woonmilieus beschikt Beuningen over een onderscheidend, kwalitatief hoogwaardig palet aan woonmilieus in de regio.

Kwalitatieve opgave: inspelen op de mismatch
Het is de ambitie om over voldoende woningen te beschikken én de juiste woningen op de juiste plekken te hebben, passend bij de doelgroepen en woonwensen nu en op langere termijn. De mismatch tussen vraagontwikkeling en huidig woningaanbod is daarbij maatgevend. Binnen de gemeente moet een gevarieerd aanbod aan woonmilieus worden aangeboden: landelijk, dorps en centrum-dorps wonen.

Uitgangspunten zijn voorts:

  • Inbreiding gaat voor uitbreiding, tenzij inbreiding ten koste gaat van de ruimtelijke kwaliteit van een wijk of kern (ruimte en groen). Uitbreiding buiten stedelijk gebied zal dan juist een ruimtelijke kwaliteitsimpuls voor het buitengebied (of de overgang van bebouwde kom en buitengebied) moeten bieden of een bijzonder woonmilieu moeten creëren dat niet mogelijk is in de bestaande kern;
  • De gemeente zet in op transformatie van leegstaand c.q. vrijkomend (agrarisch) vastgoed richting woningbouw, onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat dit meerwaarde biedt voor de volkshuisvestelijke, maatschappelijke en/of ruimtelijke kwaliteit;
  • Transformatie wordt als een bredere opgave gezien. Daaronder vallen ook: aanpassingen van woningen met het oog op levensloopbestendigheid, investeringen in verduurzaming in energetisch opzicht, verkoop van huurwoningen en terugbouwen van toekomstgerichte sociale huurwoningen (de dubbelslag), transformatie van wijken (herstructurering), splitsing grotere boerderijen/ woningen;
  • Er wordt ingezet op een goede mix van appartementen en grondgebonden woningen, waarbij de specifieke kwaliteiten en potenties van de locaties leidend zijn;
  • De gemeente geeft prioriteit aan projecten die echt op korte termijn ontwikkeld moeten worden, vanwege de behoefte en de impuls die de projecten bieden voor bijvoorbeeld de woningmarkt;
  • Er wordt ingespeeld op de specifieke behoeften van doelgroepen die in de knel komen op de woningmarkt;
  • Voor woningbouwinitiatieven wordt een kwalitatieve meetlat ontwikkeld. Deze meetlat moet ervoor zorgen dat (ver-)bouwplannen zoveel mogelijk sporen met de door ons gewenste kwaliteiten. De meetlat wordt toegepast op nieuwe initiatieven, maar ook de huidige projecten worden getoetst. Zo kan de gemeente optimaal op kwaliteit sturen.

Kwantitatieve opgave: bandbreedte
Vanzelfsprekend is het inspelen op de kwalitatieve mismatch op de woningmarkt op termijn cruciaal, dat is het vertrekpunt. Een kwantitatieve bandbreedte, als kader waarbinnen de juiste kwaliteiten gerealiseerd kunnen worden, blijft echter nodig. Meer dan in het verleden wil de gemeente daarin ruimte voor flexibiliteit creëren, zodat sneller wordt ingespeeld op nieuwe kansrijke initiatieven.

Het is belangrijk dat er de komende jaren in iedere kern wordt gebouwd, passend bij de ontwikkeling van de kern, zodat deze vitaal blijven. Geen grootschalige uitbreidingen, maar kleinschalige impulsen, passend bij de bestaande sfeer en identiteit.

Planspecifiek
Voor de gemeenten Berg en Dal, Beuningen, Druten, Heumen, Mook en Middelaar, Nijmegen en Wijchen is sinds 15 december 2020 de nieuwe gezamenlijk regionale 'Woonagenda Nijmegen e.o. 2020-2030' van kracht. Op basis van een analyse van de regionale behoefte, kunnen in de regio gedurende de looptijd van de agenda circa 20.500 woningen worden gebouwd. Voor Beuningen komt dit neer op circa 1.325 woningen.

De beoogde toevoeging van levensloopbestendige en deels betaalbare wooneenheden voorziet in een lokale woningbehoefte en past zowel binnen de woonvisie, alsmede binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma van 1.325 woningen (en daarmee binnen de subregionale woonagenda).Het betreft vier levensloopbestendige woningen, waarvan één woning onder de grens voor sociale huur blijft en één woning in het middenhuursegment komt.

3.3.4 Conclusie

In het plangebied zijn geen gemeentelijke belangen in het geding.

Hoofdstuk 4 Milieu- & omgevingsaspecten

4.1 Vormvrije MER-beoordeling

4.1.1 Regelgeving

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die beneden de drempelwaarden vallen uit de D-lijst, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

4.1.2 Doorvertaling ruimtelijke onderbouwing

In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (activiteit D11.2). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer of een aangesloten gebied van 2.000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Omdat het aantal woningen in de toekomstige situatie beperkt toeneemt, is er geen m.e.r.-beoordeling conform het Besluit m.e.r. noodzakelijk. Gelet hierop hoeft geen zogenaamde ‘vormvrije m.e.r.-beoordeling’ uitgevoerd te worden. Desondanks voldoen de in dit hoofdstuk beschreven onderzoeksresultaten niet alleen aan de onderzoeksverplichting van het Besluit ruimtelijke ordening, maar kunnen ook worden opgevat als de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Daarbij wordt geconcludeerd dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten.

4.2 Bodem

4.2.1 Regelgeving

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening moet voor elke individuele bouwlocatie aangetoond worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning verleend kan worden.

Bij het opstellen van een ruimtelijk plan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een ruimtelijk plan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).

4.2.2 Doorvertaling ruimtelijke onderbouwing

Met het onderhavige planvoornemen wordt via een omgevingsvergunning afgeweken van het geldende bestemmingsplan. Zodoende is een verkennend en nader bodemonderzoek uitgevoerd in het plangebied. Het onderzoek is als bijlage 3 bij de ruimtelijke onderbouwing gevoegd.

Achter het bestaande woongebouw is een sterke verontreiniging met minerale olie aangetoond in de sterk zandige kleiige ondergrond. De oorzaak van de sterke verontreiniging met minerale is onbekend. Doordat de huidige bebouwing sinds 1915 aanwezig is op de locatie en daarmee het gebruik van de locatie als boerderij met erf, wordt uitgegaan van een historische bodemverontreiniging (ontstaan vòòr 1987). Op basis van het nader bodemonderzoek is vastgesteld dat de omvang van het (licht tot sterk) met minerale olie verontreinigde bodemvolume circa 15 m3 bedraagt (oppervlakte AW-contour circa 13 m2, verontreinigde laagdikte gemiddeld 1,2 m). Hiervan is circa 1 à 2 m3 sterk met minerale olie verontreinigd. Er is derhalve géén sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Omdat géén sprake is van een geval van ernstige verontreiniging, is sanering op grond van de Wet bodembescherming niet noodzakelijk.

In de bovengrond ter plaatse van proefgat 21 is een stukje asbesthoudend plaatmateriaal aangetroffen. Omdat het indicatief (gewogen) gehalte aan asbest voor proefgat 21 (19,7 mg/kg d.s.) niet groter is dan de helft van de interventiewaarde (< 50 mg/kg d.s. (gewogen)), is in voldoende mate vastgesteld dat op de locatie geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging met asbest. Dit houdt in dat er op basis van de Wet bodembescherming geen aanleiding is voor het uitvoeren van nader onderzoek en/of sanerende maatregelen.

In de puinlaag onder de grindverharding is visueel geen asbestverdacht materiaal waargenomen. Omdat het indicatief (gewogen) gehalte aan asbest in de puinlaag (22,3 mg/kg d.s.) beneden de samenstellingswaarde (100 mg/kg d.s. (gewogen) ligt, is in voldoende mate vastgesteld dat het puin voor hergebruik in aanmerking komt en geen nader onderzoek noodzakelijk is.

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van deze ruimtelijke onderbouwing.

4.3 Geluid

4.3.1 Regelgeving

Algemeen
Belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd moet worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.

Voor de geluidsgevoelige gebouwen en terreinen die binnen bepaalde afstanden (zones) van de verschillende geluidsbronnen liggen, schrijft de Wgh voor dat een aangewezen bevoegd gezag (meestal Burgemeester en Wethouders) (maatwerk)grenswaarden bepaalt. De terminologie die de wet hiervoor hanteert is: ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. De getalsmatige invulling van deze grenswaarden voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort. Naast grenswaarden op de gevels van de geluidsgevoelige gebouwen, zijn er in de Wgh ook grenswaarden gericht op de bescherming van het akoestische klimaat binnen de bestaande gebouwen.

De grenswaarden moeten bij de aanleg, dan wel wijzigingen van een (spoor)weg of industrieterrein in acht worden genomen. Dit geldt ook bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of bij een projectbesluit wanneer de betreffende gronden/gebouwen voor een geluidgevoelige functie in een geluidszone zijn gelegen. Onder bepaalde voorwaarden is een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde mogelijk (tot de maximaal toelaatbare geluidsbelasting). Hiervoor moet een 'hogere waarde procedure' worden doorlopen door het college van burgemeester en wethouders. Een uitzondering waar toetsing aan de grenswaarden niet hoeft, is wanneer een geluidsgevoelig gebouw een zogenoemde 'dove' gevel heeft. Een 'dove gevel' is een bouwkundige constructie:

  • waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een bepaalde geluidwering;
  • waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

Bij ontheffing van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting kan (in het kader van de omgevingsvergunning) een nader akoestisch onderzoek noodzakelijk zijn ten behoeve van het woon- en leefklimaat in de woning. De karakteristieke geluidwering van de gevel moet voor nieuwbouw zodanig zijn dat wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit, zijnde het verschil tussen de geluidsbelasting op de gevel en het gewenste binnenniveau met een minimum van 20 dB.

Wegverkeerslawaai
In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Volgens de Wgh bevinden zich langs alle wegen wettelijke geluidzones, met uitzondering van woonerven en 30-km/uur-gebieden.

Bij vaststelling van een ruimtelijk plan moet voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek worden verricht (artikel 76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk), zie navolgende tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.OVGeerstraat6Win-vadf_0008.png"
Overzicht zonebreedtes (vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg)


De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt. Voor nieuwe woningen bedraagt de wettelijke (voorkeurs)grenswaarde 48 dB.

4.3.2 Doorvertaling ruimtelijke onderbouwing

Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidscontour van een weg met een snelheidsregime van 50 km/u of meer. Daarom hoeft er geen akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd te worden voor de beoogde woningen in het plangebied.

Het onderdeel industrielawaai wordt in paragraaf 4.4 behandeld.

Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van deze ruimtelijke onderbouwing.

 

4.4 Milieuzonering

4.4.1 Regelgeving

Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom moet aandacht worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de situatie dat inrichtingen en/of bedrijven wijzigen in de nabijheid van bestaande gevoelige functies.

Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten middels een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.

Voor het vaststellen van de genoemde minimum richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.OVGeerstraat6Win-vadf_0009.jpg"
Richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'


Voorgaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien niet aan de richtafstanden wordt voldaan, is een nadere beschouwing danwel onderzoek nodig.

4.4.2 Doorvertaling ruimtelijke onderbouwing

Het plangebied is, vanwege de ligging van diverse bedrijven in de directe omgeving, onderdeel van gemengd gebied. In de nabijheid van het plangebied komt één bedrijf voor met een hindercontour die tot in het plangebied reikt. Ter plaatse van Geerstraat 3a is een grond-, weg en waterbouwbedrijf, een loon- en sloopwerkbedrijf, een transportbedrijf en een bedrijf gericht op de verhuur van kraan- en grondverzetmachines toegestaan.

Dit bedrijf is aan te merken als een milieucategorie 3.1 bedrijf, met een richtafstand van 30 m in gemengd gebied. Aan deze richtafstand wordt niet voldaan. Het bedrijf wordt door de onderhavige ontwikkeling niet belemmerd, omdat de nieuwe woningen niet dichterbij komen te liggen dan het bestaande woongebouw aan de Geerstraat 6.

Daarnaast is het belangrijk dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Hiervoor is gekeken naar geluidsbelastingen op de gevel van de bestaande woning aan de Geerstraat 6. Ten behoeve van de uitbreiding van de activiteiten van dit bedrijf, is in het kader van de omgevingsvergunningprocedure namelijk een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 4 bij de ruimtelijke onderbouwing gevoegd.

Op basis van dit onderzoek bedraagt het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau op zijn hoogst 55/30/40 dB(A) in de dag/avond/nachtperiode, ook rekening houdend met incidentele bedrijfssituatie tijdens het puinbreken. Om te beoordelen of bij deze geluidbelasting sprake is van een aanvaardbaar binnenniveau wordt aangesloten bij de 35/30/25 dB(A) binnenwaarde uit het Activiteitenbesluit. Dit houdt in dat een geluidwering van op zijn hoogst (55 - 35 =) 20 dB(A) nodig is. Het Bouwbesluit 2012 stelt dat bij nieuwbouw in alle gevallen voldaan wordt aan een geluidwering van 20 dB(A). Dit hoeft zodoende niet nader te worden onderzocht.

Het maximaal geluidsniveau op de gevels van de bestaande woning bedraagt op zijn hoogst 70/70/70 dB(A) in de dag/avond/nachtperiode. Om te beoordelen of bij deze geluidbelasting sprake is van een aanvaardbaar binnenniveau wordt aangesloten bij de 55/50/45 dB(A) binnenwaarde uit het Activiteitenbesluit. Dit houdt in dat een geluidwering van op zijn hoogst (70 - 45 =) 25 dB(A) nodig is. Het Bouwbesluit 2012 stelt dat bij nieuwbouw in alle gevallen voldaan wordt aan een geluidwering van 20 dB(A). In de praktijk is bij nieuwbouw de 25 dB(A) ook gemakkelijk haalbaar en hieraan zal ook in het onderhavige geval worden voldaan.

De indirecte hinder bedraagt op zijn hoogst 40/28/37 dB(A) in de dag/avond/nachtperiode. Om te beoordelen of bij deze geluidbelasting sprake is van een aanvaardbaar binnenniveau wordt aangesloten bij de 35/30/25 dB(A) binnenwaarde uit het Activiteitenbesluit. Dit houdt in dat een geluidwering van op zijn hoogst (37 - 25 =) 12 dB(A) nodig is. Het Bouwbesluit 2012 stelt dat bij nieuwbouw in alle gevallen voldaan wordt aan een geluidwering van 20 dB(A). Dit hoeft niet nader te worden onderzocht.

Een geluidwering van 25 dB(A) is voldoende om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen. Ook omdat de woningen circa 4,0 m verder van het bedrijf af worden gerealiseerd, dan het bestaande woongebouw.

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van deze ruimtelijke onderbouwing.

4.5 Molenbiotoop

Provinciale regels molenbiotoop
Het plangebied is gelegen binnen een straal van 400 m van de Beatrixmolen, binnen een zogenaamde molenbiotoop. Volgens artikel 2.64 'bescherming windvang molen', van de provinciale omgevingsverordening, is nieuwe bebouwing danwel beplanting op deze gronden niet toegestaan, als daardoor de windvang van een molen wordt beperkt. Dit is niet het geval. Het beoogde woonblok wordt namelijk opgericht ter plaatse van de plek waar het huidige woongebouw staat. De bouwhoogte van het huidige woongebouw (7,0 m) en de toekomstige woningen (7,5 m) komt nagenoeg overeen en vormt zodoende geen nieuwe belemmering. In de landschappelijke inpassing voor dit plan is in het kader van de molenbiotoop rekening gehouden met de hoogte van de beoogde nieuwe beplanting. Vanwege de molenbiotoop zijn in de landschappelijke inpassing aan de straatzijde fruitbomen opgenomen, met een hoogte die niet boven de beoogde woningen komen.

Daarnaast is vanwege de ligging van het plangebied binnen de molenbiotoop een onderzoek naar de invloed op het windaanbod uitgevoerd, zie bijlage 2 bij de ruimtelijke onderbouwing. Op basis van dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat de beoogde bebouwing netto weinig tot geen extra verlies van windvang voor de Beatrixmolen oplevert. De nieuwbouw is nagenoeg even hoog als de bestaande bouw. Dit levert dus geen extra hinder op. Ongunstiger is dat de nieuwbouw dichter bij de molen wordt geplaatst dan het bestaande woongebouw. Het effect hiervan echter is verwaarloosbaar in vergelijking met het effect van de bestaande bomenrij langs de Geerstraat. De hoogte van deze bomenrij is veel groter dan de hoogte van de gebouwen, waardoor het effectgebied hiervan veel verder reikt dan de invloed van de gebouwen. Wanneer deze rij bomen aan de oostzijde van de Geerstraat zou worden verwijderd, wordt pas de invloed van de bebouwing tussen de rij bomen en de molen merkbaar.

Gemeentelijke regels molenbiotoop
Ook gemeentelijk is vanwege de ligging van het plangebied binnen de molenbiotoop in het geldende bestemmingsplan 'Kern Winssen', de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop 100m' van toepassing op een gedeelte van het plangebied. Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop 100 m' mag de bouwhoogte van bouwwerken niet meer bedragen dan 3,3 m. De bouwhoogte van de beoogde woningen wordt 7,5 m. Waardoor het plan strijdig is op dit punt.

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken hiervan, om het realiseren van bouwwerken mogelijk te maken, mits de hierdoor hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, het huidige en het toekomstige functioneren van de molen als werktuig door windbelemmering, de waarde van de molen als landschapselement en de cultuurhistorische waarde, niet onevenredig in gevaar worden gebracht.

Op basis van het onderzoek naar de invloed op het windaanbod in bijlage 2 bij de ruimtelijke onderbouwing, kan worden geconcludeerd dat het functioneren van de molen niet wordt belemmerd. Ook de waarde van de molen als landschapselement en de cultuurhistorische waarde worden niet onevenredig aangetast. Het beoogde woonblok wordt namelijk opgericht ter plaatse van de plek waar het huidige woongebouw staat. Ook blijft door de haakse positionering van het woonblok en de autostalling de doorkijk vanaf de Geerstraat op de Beatrixmolen behouden. Navolgende afbeelding toont de verkaveling van de beoogde vervangende nieuwbouw en het behoud van de zichtlijnen naar de molen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.OVGeerstraat6Win-vadf_0010.jpg"
Verkaveling plangebied en zichtlijnen molen

Het aspect 'molenbiotoop' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van deze ruimtelijke onderbouwing.

4.6 Luchtkwaliteit

4.6.1 Regelgeving

Op 15 november 2007 is de wijziging van de Wet milieubeheer in werking getreden. Deze wet vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005' en is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

  • negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken.
  • mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De paragraaf luchtkwaliteit in de Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt.
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3 % ten opzichte van de grenswaarde). Het gaat hier bijvoorbeeld om woningbouwlocaties met één ontsluitingsweg en niet meer dan 1.500 nieuwe woningen, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen.
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking is getreden nadat de EU in april 2009 derogatie heeft verleend.

Als aannemelijk kan worden gemaakt dat aan één of meerdere van de bovengenoemde criteria wordt voldaan, kan het project zonder toetsing aan de gestelde grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 m van een provinciale weg of 300 m van een rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden. De zones worden afgemeten vanaf de rand van de weg. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties dus niet als gevoelige bestemming gezien.

4.6.2 Doorvertaling ruimtelijke onderbouwing

In de regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Voorliggend initiatief valt ruimschoots binnen de NIBM-regeling. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.

Goede ruimtelijke ordening
Op basis van de grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland (GCN en GDN) zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5, ter plaatse van het plangebied, voor het peiljaar 2020, bepaald. Uit deze kaarten blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarden van 40 µg/m3 (voor NO2 en PM10) en 25 µg/m3 (voor PM2,5) niet worden overschreden. Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van deze ruimtelijke onderbouwing.

4.7 Externe veiligheid

4.7.1 Regelgeving

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.

In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.

Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico's langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van Gasunie zijn het meest relevant.

Op 1 april 2015 is de regeling 'Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' in werking getreden. Het Basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

4.7.2 Doorvertaling ruimtelijke onderbouwing

Op navolgende afbeelding is een uitsnede weergegeven van de provinciale risicokaart. Hierop is zichtbaar dat het plangebied niet is gelegen in de directe nabijheid van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, transportroutes en buisleidingen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.OVGeerstraat6Win-vadf_0011.jpg"
Uitsnede risicokaart met globale aanduiding plangebied (groene stip)

Inrichtingen c.q. bedrijven
Uit zowel de gegevens vanuit de provinciale risicokaart als de gemeentelijke signaleringskaart blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting.

Vervoer van gevaarlijke stoffen door een buisleiding
Het plangebied ligt niet in de nabijheid van een hogedruk aardgastransportleidingen. De dichtstbijzijnde aardgastransportleiding ligt circa 1,3 km ten westen van het plangebied. Gelet op de relatief grote afstand bestaan er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

Vervoer van gevaarlijke stoffen
Het plangebied is op circa 1,3 km van de Waal gelegen. Conform het Basisnet Water, is de Waal een zwarte vaarweg (belangrijke vaarweg). Voor een dergelijke vaarweg geldt dat de 10-6/jaar plaatsgebonden risicocontour niet verder dan de oever komt. Het plasbrandaandachtsgebied ligt op 25 m langs de vaarweg.

Wel ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van de A50. Binnen dit invloedsgebied is een gifwolkscenario denkbaar als een ongeval plaatsvindt met het vervoer van gevaarlijke stoffen (GT4).

Personendichtheid en hoogte groepsrisico
Het plangebied ligt op circa 2,3 km afstand van de A50. Binnen 200 m van de weg dient de hoogte van het groepsrisico beschouwd en verantwoord te worden. Dit is niet aan de orde, wat maakt dat enkel een beperkte verantwoordingsplicht geldt waarbij de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid beschouwd moeten worden.

Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Bij een gifwolk zal de brandweer bovenwinds (met de wind mee) moeten kunnen aanrijden. Eenmaal aangekomen zal vooral worden ingezet op de evacuatie van mensen die zich buitenshuis in het bron- en effectgebied bevinden. Daarnaast zal ook getracht worden om uitbreiding van de gifwolk te voorkomen door deze te verdunnen en gebruik te maken van waterschermen. Het is belangrijk dat de bereikbaarheid van hulpdiensten en de bluswatervoorzieningen op orde zijn.

Mogelijkheden voor zelfredzaamheid:
Het handelingsperspectief bij een gifwolk voor aanwezigen binnen het bron- en effectgebied is binnenblijven (schuilen), naar de bovenste bouwlaag gaan, ramen en deuren sluiten en de ventilatie afschakelen.

Omdat het gaat om een gifwolk-scenario en schuilen het handelingsperspectief is, wordt aangeraden om de gebouwen (indien mogelijk) te voorzien van afschakelbare ventilatie. Daarnaast wordt aangeraden om naar de aanwezigen te communiceren over de mogelijke scenario's en het handelingsperspectief.

Beoordeling bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen
Voor de beoordeling van deze elementen is het Bouwbesluit 2012 (hoofdstuk 6 en 7) en de Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid (Brandweer Nederland, 2019) geraadpleegd.

De bereikbaarheid van het plangebied voldoet aan de eisen voor verbindingswegen en opstelplaatsen uit het Bouwbesluit (art. 6.37 en 6.38) en de Handreiking. Bij een gifwolkscenario is het tevens belangrijk dat hulpdiensten twee mogelijke aanrijroutes hebben, zodat het plangebied bovenwinds bereikt kan worden. Hier wordt aan voldaan.

De bluswatervoorzieningen nabij het plangebied voldoen niet aan de eisen uit het Bouwbesluit (art. 6.30) en de Handreiking. De afstand tussen de bluswatervoorziening en de brandweeringang van de nieuwbouw is namelijk 50 m en dus groter dan de maximale toegestane afstand van 40 m.

Het uitgangspunt is echter dat voor blussen eerst gebruik wordt gemaakt van een tankautospuit en niet van extern bluswater. In de Handreiking is bepaald dat voor een nieuw te bouwen woning een bluswaterbehoefte van 500 l per minuut geldt. Een tankautospuit bevat 2.000 l bluswater, waar dus 4 minuten mee geblust kan worden. In de tussentijd zal de externe bluswatervoorziening in gereedheid worden gebracht. In de Handreiking is bepaald dat een bluswatervoorziening op 40 m binnen 3 minuten gereed kan worden gemaakt. Het gereedmaken van een bluswatervoorziening op 50 m afstand zal niet veel langer duren dan 3 minuten.

Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid bij een zwaar ongeval. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan gesteld hoeven te worden in het kader van het aspect externe veiligheid.

Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van deze ruimtelijke onderbouwing.

4.8 Waterhuishouding

Wettelijk kader
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het uitvoeren van een watertoets juridisch verplicht bij bestemmingsplannen, inpassingsplannen en projectbesluiten. Voor overige plannen, zoals een structuurvisie, wordt een watertoets uitgevoerd op basis van de afspraken uit het Nationaal Bestuursakkoord Water. Het Bro regelt onder meer de verplichte waterparagraaf in de plantoelichting (art 3.1.6 Bro) en het vooroverleg met de waterbeheerder (art 3.1.1 Bro).

Watertoets
De watertoets is bedoeld om ruimtelijke plannen en besluiten meer waterbestendig te maken. Dit wordt bereikt door waterbelangen van gemeente, waterschap en eventueel andere waterbeheerders vroegtijdig en expliciet mee te nemen in de planvorming. In het ruimtelijk plan moet voldoende rekening zijn gehouden met de waterhuishouding en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Waterparagraaf
De waterparagraaf beschrijft hoe rekening is gehouden met de eventuele gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding en andersom. Onderdeel hiervan is een beschrijving van beleidsuitgangspunten en regelgeving, waterhuishoudkundige situatie en -opgaven, meest geschikte oplossingen (motiveren) en de ruimtelijke consequenties daarvan. Indien aan de orde is tevens het advies van het waterschap in de waterparagraaf verwerkt.

4.8.1 Relevant beleid en regelgeving

Nationaal en provinciaal
De Rijksoverheid is verantwoordelijk voor het nationale beleid en landelijke maatregelen op het gebied van de waterhuishouding. De provincie is verantwoordelijk voor de vertaling van het nationale waterbeleid naar regionale maatregelen.

Waterschap Rivierenland
De gemeente valt binnen het beheersgebied van Waterschap Rivierenland. Het Waterschap geeft in het kader van de Waterwet vergunningen af voor lozingen op oppervlaktewater. Ook verstrekt het waterschap ontheffingen/vergunningen voor activiteiten in en nabij watergangen en waterkeringen. Daarnaast verzorgt het waterschap het onderhoud van A-watergangen en draagt zorg voor het zuiveren van afvalwater.

Het beleid en de regelgeving van het waterschap is beschreven in:

  • Waterbeheerprogramma 2022-2027 'Versterken, verbinden, vergroenen';
  • Nota riolering 'Samen door één buis' (2019) en;
  • Keur voor waterkeringen en wateren;

Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 'Versterken, verbinden, vergroenen' beschrijft wat Waterschap Rivierenland in de planperiode 2022-2027 wil bereiken, met wie, hoe men dat wil gaan doen en waarom. In het waterbeheerprogramma zijn voor het waterbeheer de kaders gegeven en de opgaven gedefinieerd. De visie van Waterschap Rivierenland is vertaald in 8 hoofdthema's: beschermen tegen overstromingen; water eerlijk verdelen; voorbereiden op extreem weer; streven naar schoon water van een goede biologische kwaliteit; bijdragen aan een fijne leefomgeving voor mens en natuur; kwaliteitsverbetering zwemwater; toewerken naar klimaat- en energieneutraliteit; toewerken naar circulariteit.

Gemeente Beuningen
Het gemeentelijk waterbeleid is gericht op het voorkomen, beperken of tot een aanvaardbaar risico terugbrengen van wateroverlast en schade aan milieu en volksgezondheid. Het Gemeentelijk Riool- en Waterplan (GRWP 2018-2022) beschrijft de gemeentelijke zorgplicht voor afvalwater, hemelwater en grondwater. In het kader van de watertoets wordt een vertaalslag gemaakt naar de concrete plansituatie.

  • Zorgplicht afvalwater: de gemeente heeft voor zover doelmatig een zorgplicht voor de inzameling en transport van stedelijk afvalwater dat binnen de gemeente vrijkomt (zie Wmb art 10.33)
  • Zorgplicht hemelwater: perceeleigenaren dienen hemelwater in eerste instantie op eigen terrein te verwerken of op oppervlaktewater te lozen. Als dit redelijkerwijs niet mogelijk is draagt de gemeente zorg voor de doelmatige inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater (Waterwet art 3.5).
  • Zorgplicht grondwater: In eerste instantie zijn perceeleigenaren zelf verantwoordelijk voor het treffen van maatregelen op eigen terrein om structurele nadelige gevolgen van grondwater voor de aan de grond gegeven bestemming te voorkomen of beperken. De gemeente heeft een zorgplicht bij het treffen van maatregelen in openbaar gebied, voor zover doelmatig en geen verantwoordelijkheid van provincie of waterschap (Waterwet art 3.6).

4.8.2 Doorvertaling ruimtelijke onderbouwing

Voor de beoogde ontwikkeling is een watertoets opgesteld. Dit advies is als bijlage 5 bij de ruimtelijke onderbouwing gevoegd.

Watergangen
In het plangebied zijn geen watergangen aanwezig. Langs de noordzijde van het plangebied ligt wel een A-watergang. Het waterschap is verantwoordelijk voor het onderhoud van wateren met een A-status. Langs de A-watergang ligt ten behoeve van het onderhoud van de watergang een beschermingszone van 4,0 m breed in het plangebied. De toekomstige situatie ten aanzien van de onderhoudsroute blijft ten opzichte van de bestaande situatie ongewijzigd, de omliggende watergangen blijven gehandhaafd.

Verharding
In huidige situatie staat er een woning met schuur en bijgebouwen. Deze hebben tezamen een verhard oppervlak van 270 m2. Daarnaast is er terreinverharding aanwezig, met een oppervlak van 252 m2. Totaal verhard oppervlak is daarmee 522 m2.

De ontworpen woningen hebben een dakoppervlak van circa 86 m2 per woning. Het dak bestaat uit een hellend dak. Daarnaast komt en een overdekte stalling met een totale oppervlakte van circa 94 m2. De beoogde mandelige weg met parkeervakken (niet overdekt) hebben een oppervlakte van circa 322 m2. Verder is er de mogelijkheid voor verharde paden en terrassen, samen circa 65 m2. Totaal is het verhard oppervlak daarmee 825 m2, waarvan 438 m2 dakoppervlak en 387 m2 terreinverhardingen. Het resterende deel van het bouwperceel, circa. 2125 m2, wordt ingericht als tuin (onverhard).

Gezien de toename slechts 303 m3 is en er nog niet eerder gebruik gemaakt is van de vrijstelling, is geen extra waterberging benodigd. Of de initiatiefnemer daadwerkelijk aanspraak kan maken op deze vrijstelling zal getoetst worden bij het aanvragen van de vergunning.

Afvalwater
Voor het afvalwater worden de woningen aangesloten op het drukrioolsysteem in de Geerstraat. Wijzigingen aan het openbare rioolsysteem en het aanbrengen een (nieuwe) huisaansluiting is op kosten van de aanvrager/ initiatiefnemer.

Hemelwater
Het hemelwater wordt niet afgevoerd op het vuilwaterrioolsysteem. De inrichting van het hemelwaterafvoersysteem zal er op worden gericht om het water zoveel mogelijk vast te houden en daarna gedoseerd af te voeren. Er wordt uitgegaan van de volgende systeemopzet:

  • Toepassen van hemelwateropvang in regentonnen. 200 l. per perceel (4 percelen).
  • Vertraagd afvoeren van water, door middel van het creëren van een waterberging.
  • Toepassing van waterdoorlatende bestrating voor de opritten en mandelige weg (infiltratie).
  • Toepassing van een riool onder de mandelige weg met afvoer op de A-watergang 093633, grenzend aan het plangebied.

Kwelwater
Het optreden van kwelwater bij een hoge rivierstand zou invloed kunnen hebben. Om overlast in de woningen te voorkomen zal voor de hoogteligging van het vloerpeil op de begane grond minimaal 0,2 m boven maaiveld worden aangehouden. Dit in overleg met de gemeente. Er wordt zoveel mogelijk uitgegaan van een gesloten grondbalans.

Het aspect 'waterhuishouding' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van deze ruimtelijke onderbouwing.

4.9 Ecologie

4.9.1 Regelgeving

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wnb kent drie algemene beschermingsregimes waarin de voorschriften van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en twee verdragen (Bern en Bonn) zijn geïmplementeerd en waarin aanvullende voorschriften zijn gesteld voor de dier- en plantensoorten die niet onder die specifieke voorschriften vallen, maar wel bescherming behoeven. Per beschermingsregime is bepaald welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. Het gaat om de volgende beschermingsregimes:

  • 1. Vogels (paragraaf 3.1): alle vogels in de zin van de Vogelrichtlijn;
  • 2. Dieren en planten (paragraaf 3.2): alle dieren en planten, genoemd in de bijlagen bij de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn;
  • 3. Overige soorten (paragraaf 3.3): soorten genoemd in de bijlage bij de Wnb, die niet onder de reikwijdte van paragraaf 3.2 vallen.

De verboden en afwijkingsmogelijkheden die zijn opgenomen in de paragrafen 3.1 en 3.2, zijn direct overgenomen uit de genoemde richtlijnen en verdragen. Deze bepalingen zijn dus ook uitsluitend van toepassing op de soorten waarvoor dit onmiddellijk voortvloeit uit deze richtlijnen en verdragen. De bepalingen in paragraaf 3.3 zien op de 'overige soorten' die zijn genoemd in de bijlagen A en B bij de Wnb. Laatstgenoemde groep is te vergelijken met de Tabel 2-soorten uit de Flora- en faunawet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.OVGeerstraat6Win-vadf_0012.png"
Verbodsbepalingen Wet natuurbescherming

De Wnb brengt voor de bescherming van soorten in ieder geval de volgende drie voor de praktijk belangrijke wijzigingen met zich:

  • 1. Allereerst is onder de Wnb niet langer de minister van Economische Zaken, maar zijn Gedeputeerde Staten van de provincies het bevoegd gezag voor het verlenen van ontheffingen.
  • 2. Ten tweede kunnen de in de praktijk gehanteerde 'tabelsoorten' niet langer gebruikt worden. In plaats daarvan wordt met de nieuwe indeling van de Wnb gewerkt.
  • 3. Ten derde is de inhoud van de verboden en de ontheffingsgrondslagen gewijzigd.

In de Wet natuurbescherming zijn de bevoegdheden van het rijk (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)) aan de provincies overgedragen. Zij maken dan de afwegingen voor de vergunningen en ontheffingen. De beschermde status van soorten kan per provincie verschillen. Provincies hebben de bevoegdheid om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor nationaal beschermde soorten. Er is dan geen ontheffing nodig voor werkzaamheden.

Onder de Wnb geldt een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren. De zorgplicht houdt in dat werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk worden nagelaten of maatregelen genomen om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen.

4.9.2 Doorvertaling ruimtelijke onderbouwing

Er is een ecologische quickscan uitgevoerd in het plangebied. Dit onderzoek is als bijlage 6 bij de ruimtelijke onderbouwing gevoegd.

Soortenbescherming
Op basis van de uitgevoerde quickscan wordt geconcludeerd dat het plangebied mogelijk een geschikt habitat is voor de huismus. Overige beschermde dier- en plantensoorten worden uitgesloten of niet verstoord ten gevolge van de werkzaamheden. Zodoende is een nader ecologisch onderzoek uitgevoerd om de aanwezigheid van nestplaatsen van huismussen aan te tonen of uit te sluiten. Dit onderzoek is als bijlage 7 bij de ruimtelijke onderbouwing gevoegd. Op basis van dit onderzoek is gebleken dat in de onderzochte gebouwen geen vaste nestplaatsen van huismussen aanwezig zijn. Door de geplande werkzaamheden is mogelijk sprake van een tijdelijke beperkte verstoring van foerageergebied voor huismussen, maar dit heeft geen wezenlijk effect op de functionaliteit van de leefomgeving als geheel, omdat er voldoende alternatieven in de directe omgeving overblijven.

Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is 'Rijntakken', op circa 600 m ten noorden van het plangebied. Vanwege de kleinschalige aard van de ontwikkeling en de afstand tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied, worden geen significante nadelige effecten, als gevolg van verstoring door geluid, licht, trillingen en dergelijke, op de aangewezen habitatypen en doelsoorten van dit Natura 2000-gebied verwacht. Voor deze storingsfactoren is daarom geen verdere toetsing aan de natuurwetgeving nodig.

Externe effecten als gevolg van een toename van stikstofdepositie zijn op voorhand niet uit te sluiten. Vandaar dat ten aanzien van de stikstofdepositie naar stikstofgevoelige habitattypen binnen Natura 2000-gebieden een stikstofdepositieberekening is uitgevoerd. De resultaten zijn opgenomen in bijlage 8 bij de ruimtelijke onderbouwing.

Uit de berekening van de aanlegfase blijkt dat de stikstofdepositie op de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden ten hoogste 0,01 mol N/ha/jaar is (ter plaatse van het Natura 2000-gebied ‘Rijntakken’). Uit de verschilberekening van de aanlegfase afgezet tegen de referentiesituatie (bestaande woongebouw met stookinstallatie) blijkt dat de stikstofdepositie op de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden niet hoger is dan 0,00 mol N/ha/jaar. Ten opzichte van de referentiesituatie is er dus geen sprake van een toename van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.

Uit de berekening van de gebruiksfase blijkt dat de stikstofdepositie op de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden niet hoger is dan 0,00 mol N/ha/jaar.

Bij een dergelijk projecteffect zorgt het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. Op basis van het onderzoek blijkt dat er geen vergunning Wet natuurbescherming (gebiedsbescherming) benodigd is voor het aspect stikstof.

Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van deze ruimtelijke onderbouwing.

 

4.10 Cultureel Erfgoed

4.10.1 Regelgeving

In artikel 3.1.6 lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting van een ruimtelijk plan ten minste een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging wordt de huidige Monumentenwet 1988 opgesplitst: een gedeelte (dat ziet op de fysieke leefomgeving) zal opgaan in de Omgevingswet, het overige gedeelte is opgenomen in de nieuwe Erfgoedwet. Daarbij is voorzien in overgangsrecht. De bedoeling is dat in de Erfgoedwet een betere integratie met verschillende soorten erfgoed komt. Daarnaast worden de procedures uniformer en daarmee overzichtelijker.

Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving, worden opgenomen in de Omgevingswet. De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen - en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving, komen in de Omgevingswet terecht en zijn dus niet in de Erfgoedwet geregeld. Hierbij wordt wel als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.

De inwerkingtreding van de Omgevingswet staat naar verwachting gepland voor 2022. Voor de onderdelen die in de Omgevingswet zullen worden opgenomen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 die naar de Omgevingswet over zullen gaan, blijven van kracht tot de Omgevingswet in werking treedt.

Het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet schrijven niet voor in welke mate met archeologie rekening moet worden gehouden. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid en kan het archeologische belang afwegen ten opzichte van andere belangen, de belangen van de burger en van de gemeente.

4.10.2 Doorvertaling ruimtelijke onderbouwing

Archeologie
De gemeente Beuningen heeft een archeologische verwachtingenkaart laten vervaardigen, deze is samen met de beleidsnota archeologie vastgesteld door de gemeenteraad op 9 november 2010. Het archeologisch beleid is in bestemmingsplannen geborgd middels de dubbelbestemmingen, 'Waarde - Archeologie 1, 2 en 3'.

In het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Bij bouwwerken en/of bodemingrepen die dieper zijn dan 0,3 m -mv en groter zijn dan 100 m2 is archeologisch onderzoek noodzakelijk. Zodoende is een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd in het plangebied. Dit onderzoek is als bijlage 9 bij de ruimtelijke onderbouwing opgenomen.

In het plangebied is op basis van het archeologisch onderzoek een hoge verwachting op resten uit de periode Vroege Middeleeuwen-Nieuwe Tijd vastgesteld. Hoewel door de opdrachtgever aangegeven is dat het noordwesten circa 20 jaar geleden tot circa 1 m -Mv geroerd is, valt uit de boringen op te maken dat in het plangebied een moderne bouwvoor tot circa 60 cm -Mv aanwezig is. Derhalve kan het archeologische relevante niveau circa 60 cm -Mv (circa 7,12 m +NAP) aangetroffen worden. In het noordwesten van het plangebied bevindt zich tevens op een diepte vanaf 140 cm -Mv (5,54-6,02 m +NAP) een archeologisch relevant niveau, waarin resten uit de periode Mesolithicum-Bronstijd aangetroffen kunnen worden.

De beoogde nieuwe woningen ter plaatse van het plangebied zullen grotendeels binnen hetzelfde bouwvlak van het bestaande woongebouw worden gebouwd. Omdat uit het onderzoek niet duidelijk is geworden of het archeologische niveau onder dit woongebouw aanwezig is, wordt een archeologisch vervolgonderzoek in de vorm van een archeologische sloopbegeleiding geadviseerd. Bij het slopen en saneren van de bestaande woongebouw kunnen eventuele archeologische waarden in het bovenste archeologische niveau worden gekarteerd en gewaardeerd.

Selectieadvies
De gemeente is akkoord met het advies voor vervolgonderzoek in de vorm van sloopbegeleiding: archeologische begeleiding conform protocol proefsleuven.

Cultuurhistorie
Op basis van de gemeentelijke cultuurhistorische kenmerkenkaart is het plangebied onderdeel van het gebied dat is aangeduid als 'oud cultuurland'. Het plangebied bevat geen specifiek benoemde cultuurhistorisch vlakken of cultuurhistorisch waardevol plekken, voor dit gebied.

De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de vaststelling van deze ruimtelijke onderbouwing.

4.11 Kabels en leidingen

4.11.1 Regelgeving

Planologisch relevante hoogspanningsverbindingen en leidingen moeten worden gewaarborgd. Tevens moet rond dergelijke kabels en leidingen rekening worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgastransportleiding met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

4.11.2 Doorvertaling ruimtelijke onderbouwing

In of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen hoogspanningsverbindingen, hoofdtransportleidingen en/of persleidingen van water, olie, aardgas, brandstof gelegen, die relevant zijn voor het plangebied.

4.12 Verkeer & parkeren

4.12.1 Verkeer

Het plangebied wordt via de bestaande inrit ontsloten op Van Heemstraweg. Om de verkeersgeneratie van de beoogde woningen te bepalen is gekeken naar de ligging van het plangebied. De gemeente Beuningen is qua stedelijkheidsgraad aan te merken als een 'weinig stedelijk' gebied en het plangebied maakt onderdeel uit van de 'rest bebouwde kom' waardoor de verkeersgeneratie volgens publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' van het CROW (uitgaande van het gemiddelde van de aangegeven bandbreedte) uitkomt op:

  • 5,6 voertuigbewegingen per woning, huur, sociale huur;
  • 7,4 voertuigbewegingen per woning, huur, vrije sector;

Uitgaande van de beoogde twee sociale/middensegment huurwoningen en twee vrije sector huurwoningen betekent dit dat er ((2 x 5,6) + (2 x 7,4)=) 26,0 voertuigbewegingen per etmaal gaan plaatsvinden.

In de huidige situatie is in het plangebied één woongebouw gevestigd, waarbinnen één wooneenheid is toegestaan, met een gemiddelde verkeersgeneratie van:

  • 8,2 voertuigbewegingen per woning, koop, vrijstaand;

Het aantal voertuigbewegingen dat als gevolg van de beoogde sloop van het bestaande woongebouw en de ontwikkeling van vier woningen wordt gegenereerd neemt zodoende beperkt toe, met (26,0 - 8,2 =) 17,8 voertuigbewegingen per etmaal. De woningen worden ontsloten op de Geerstraat. De capaciteit van de Geerstraat is ruim voldoende om de toename van het aantal voertuigbewegingen op te vangen.

Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van deze ruimtelijke onderbouwing.

4.12.2 Parkeren

Voor het bepalen van de parkeerbehoefte is gebruik gemaakt van de normen zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren' en zijn overgenomen uit CROW-publicatie 317 (inmiddels opgevolgd door publicatie 381, waarin dezelfde parkeerkencijfers worden gehanteerd voor woningen). De gemeente Beuningen is qua stedelijkheidsgraad aan te merken als een 'weinig stedelijk' gebied en het plangebied maakt onderdeel uit van de 'rest bebouwde kom'. De parkeerkencijfers uit de publicaties van CROW worden weergegeven in de vorm van een bandbreedte. De gemeente Beuningen gaat bij het bepalen van de parkeerbehoefte uit van het gemiddelde van deze bandbreedte, hetgeen uitkomt op:

  • 1,6 parkeerplaatsen per woning, huur, sociale huur;
  • 2,0 parkeerplaatsen per woning, huur, vrije sector;

Uitgaande van de beoogde twee sociale/middensegment huurwoningen en twee vrije sector huurwoningen betekent dit dat op het perceel ((2 x 1,6) + (2 x 2,0) =) 7,2 parkeerplaatsen nodig zijn om te voldoen aan de parkeernorm.

Het uitgangspunt is dat de parkeervraag voor een nieuwe ontwikkeling op eigen terrein wordt opgelost. Ter plaatse van het plangebied is voldoende ruimte om in het benodigde aantal parkeerplaatsen te voorzien. Ten oosten van de inrit wordt in tenminste 7 parkeerplaatsen voorzien. Ook bezoekers kunnen hier hun auto parkeren.

Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van deze ruimtelijke onderbouwing.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Het uitvoeren van het project heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij horende planschaderisico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer. De gemeente heeft ten behoeve van het project met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten, als bedoeld in artikel 6.4a Wet ruimtelijke ordening. De kosten zijn dankzij de overeenkomst anderszins verzekerd waardoor een exploitatieplan niet nodig is. De economische uitvoerbaarheid van het plan is zodoende verzekerd.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het ontwerp-besluit met de gewaarmerkte stukken heeft met ingang van 19 november 2024 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Naar aanleiding van het ontwerp-besluit zijn geen zienswijzen ingediend.