direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Den Elt 2019
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0209.BPDenElt2019-vadf

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op het nieuwe woongebied Den Elt gelegen aan de zuidzijde van Ewijk. In het verleden zijn in het gebied al de Multifunctionele accommodatie (MFA) 't Hart Ewijk (deelgebied C) en zes woningen, waarvan één met kantoor (deelgebied G), gerealiseerd.

Om ook de rest van het gebied Den Elt te kunnen ontwikkelen tot een woonbuurt is onderhavig bestemmingsplan opgesteld. Het betreft de bouw van maximaal 54 woningen verspreid over drie deelgebieden met woningen: west (clusters A en B), zuidoost (clusters D en E) en noordoost (clusters F en H). Daarnaast wordt er een nieuwe langzaamverkeersverbinding mogelijk gemaakt vanaf de MFA in oostelijke richting tot aan de Klaphekstraat.

Sinds 2000 is in verschillende beleidsdocumenten naar voren gebracht dat in het gebied Den Elt woningbouw zou plaatsvinden: In achtereenvolgens de structuurschets Ewijk (2000), de Uitwerking van de Ruimtelijke Structuur (2004), het Masterplan Uitbreiding Ewijk (2007) en de Structuurvisie Ewijk uit 2008 (later overgenomen in de 'Structuurvisie Gemeente Beuningen') is rekening gehouden met de ontwikkeling als basis voor voorliggende uitbreiding van de kern Ewijk.

De nieuwe woningen passen niet in het geldende bestemmingsplan. Om de gewenste woningen toch te kunnen realiseren is het noodzakelijk het geldende bestemmingsplan voor de gronden in het plangebied te herzien.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de zuidzijde van de kern Ewijk in het gebied Den Elt, wat ontsloten wordt door de gelijknamige straat, die de Vordingstraat met de Hoogstraat verbindt. Navolgende afbeelding toont de globale ligging en begrenzing van het plangebied in de omgeving. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding van het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPDenElt2019-vadf_0001.jpg" Globale ligging plangebied (rode druppel, bron: maps.google.nl

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPDenElt2019-vadf_0002.jpg" Globale begrenzing plangebied (rode omkadering, bron: maps.google.nl)

1.3 Geldende plannen

Voor de gronden in het zuidoostelijk deel van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Petronella', zoals de gemeenteraad dat op 2 oktober 2012 heeft vastgesteld. Ter plaatse van dit deelgebied geldt de bestemming 'Wonen - Zorgwoning'. De voor deze bestemming aangewezen gronden zijn bestemd voor begeleid wonen, met de bijbehorende gemeenschappelijke (zorg)voorzieningen. Het maximum aantal wooneenheden mag niet meer bedragen dan 42. Het is niet toegestaan ter plaatse reguliere burgerwoningen op te richten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPDenElt2019-vadf_0003.jpg" Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan 'Petronella' (begrenzing zuidoostelijk deelgebied is gelijk aan plangrens)

De deelgebieden in het noordoosten en westen van het plangebied vallen binnen de beheersverordening 'Randzone Ewijk', zoals de gemeenteraad deze op 3 juni 2013 heeft vastgesteld. De betreffende gronden hebben binnen de beheersverordening de bestemming 'Agrarisch' (noordoostzijde en westzijde) of 'Verkeer' (noordoostzijde). De bestaande woning aan de Hoogstraat heeft de bestemming 'Wonen'.

Ook de beoogde langzaamverkeersverbinding aan de zuidzijde van het plangebied, vanaf de MFA in oostelijke richting tot aan de Klaphekstraat, valt binnen de bestemming 'Agrarisch'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPDenElt2019-vadf_0004.jpg" Uitsnede verbeelding geldende beheersverordening 'Randzone Ewijk' met globale aanduiding noordoostelijk en westelijk deelgebied en langzaamverkeersverbinding (rode omkadering)

De realisatie van maximaal 54 reguliere burgerwoningen met openbare ruimte en een langzaamverkeersverbinding is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan en de geldende beheersverordening. Vandaar dat het noodzakelijk is een nieuw bestemmingsplan vast te stellen dat tevens een actueel toetsingskader biedt voor de afgifte van omgevingsvergunningen.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen.

Inleiding en gebiedsvisie
In hoofdstuk 1 zijn de aanleidingen en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.

Verantwoording
Hoofdstukken 3 en 4 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.

Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.

Uitvoerbaarheid
Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Bestaande situatie

Op dit moment bestaat het plangebied uit kortgemaaid gras en komt er geen opgaande begroeiing voor. Langs de west-, zuid- en oostzijde van het gebied liggen sloten. Daarnaast loopt dwars over het perceel een brede, droge greppel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPDenElt2019-vadf_0005.jpg" Beeld van plangebied vanaf hoek Den Elt met de Hoogstraat

Ten noordoosten van het plangebied, aan de noordzijde van Den Elt bevindt zich een woning aan de Hoogstraat 14 met direct aangrenzend een eveneens braakliggend gebied. Direct ten oosten van het plangebied, aan de oostzijde van de Hoogstraat is Café-Zaal De Ouwe Deeg gelegen, direct ten noorden daarvan was tot voor kort een slagerij aanwezig. Ten zuiden van het plangebied is de woning Hoogstraat 10 gesitueerd. Ten westen van het plangebied bevindt zich de multifunctionele accommodatie, beter bekend als MFA 't Hart.

2.2 Toekomstige situatie

Stedenbouwkundig plan
In een eerder stadium zijn er al zes woningen gerealiseerd in cluster G (noordzijde) en is er een multifunctionele accommodatie gerealiseerd in combinatie met een nieuwe ontsluitingsweg 'Den Elt' die de Vordingstraat met de Hoogstraat verbindt.

Voor het plangebied is een concept verkaveling ontworpen. Het programma uit maximaal 54 grondgebonden woningen verspreid over drie deelgebieden. De woningen krijgen een bouwhoogte van maximaal twee lagen met een kap, oftewel een maximum goot- en bouwhoogte van respectievelijk 7,0 m en 11,0 m. Op navolgende afbeelding is de beoogde verkaveling weergegeven. Het betreft een proefverkaveling die op onderdelen nog aangepast kan worden:

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPDenElt2019-vadf_0006.jpg"

Westelijk deelgebied
In het westelijk deelgebied worden ingestoken op de realisatie van woningen door middel van collectief particulier opdrachtgeverschap. Een groep toekomstige bewoners gaat zelf aan de slag om het project van de grond te krijgen. Er mogen ter plaatse maximaal 15 grondgebonden woningen gerealiseerd worden. Dit mogen zowel vrijstaande woningen, halfvrijstaande (twee-aaneen), rijwoningen als patiowoningen zijn.

Noordoostelijk deelgebied
In het noordoostelijk deelgebied kunnen maximaal 23 grondgebonden woningen gerealiseerd worden. Aan de zijde van de Hoogstraat mogen, in aansluiting op de bestaande lintbebouwing aan de Hoogstraat, alleen vrijstaande woningen gerealiseerd worden. Deze drie kavels worden door de gemeente zelf verkocht. De bestaande vrijstaande burgerwoning aan de Hoogstraat 8 blijft gehandhaafd en wordt in het plangebied ingepast.

De vier blokken met rijwoningen (20 stuks) aan de achterzijde worden door een projectontwikkelaar gerealiseerd en verhuurd als geliberaliseerde woning in de middenhuur voor minimaal 15 jaar. Dit laatste is ook als zodanig verankerd in de regels van het bestemmingsplan.

Zuidoostelijk deelgebied
Het zuidoostelijk deelgebied wordt per kavel verkocht. Ter plaatse mogen maximaal 16 grondgebonden woningen gerealiseerd worden. Aan de zijde van de Hoogstraat mogen ook hier, in aansluiting op de bestaande lintbebouwing aan de Hoogstraat, alleen vrijstaande woningen gerealiseerd worden. In de rest van het deelgebied mogen zowel vrijstaande woningen, halfvrijstaande (twee-aaneen) als patiowoningen worden gerealiseerd. Het is niet toegestaan om rijwoningen in het deelgebied te realiseren.

Beeldkwaliteit
Beeldkwaliteitsaspecten als kleur- en materiaalgebruik e.d. zijn niet ruimtelijk relevant en worden niet opgenomen in het bestemmingsplan. Deze aspecten worden geregeld via het welstandsbeleid, vast te leggen in een gemeentelijke welstandsnota. Voor het gehele ontwikkelingsgebied 'Den Elt' is een beeldkwaliteitplan ontwikkeld, waarin het aansluiten op de omgeving en een goede landschappelijke inpassing centraal staan. Dit beeldkwaliteitplan wordt vastgesteld als onderdeel van de welstandsnota voor dit specifieke gebied. De huidige 'Nota ruimtelijke kwaliteit' wordt daarmee partieel herzien. Aan de raad zal bij de vaststelling van het bestemmingsplan worden voorgelegd om dit beeldkwaliteitplan onderdeel te laten uitmaken van de 'Nota ruimtelijke kwaliteit'. Het beeldkwaliteitplan wordt daarmee impliciet onderdeel van het bestemmingsplan.

Verkeer
Voor de ontsluiting zal gebruik worden gemaakt van de bestaande omliggende infrastructuur (Den Elt, Hoogstraat/ Vordingstraat). Volgens CROW ligt de grens voor intensiteiten voor de functie van een weg (GOW of ETW) waarop er mogelijk wezenlijke drukte of hinder kan worden ervaren op 6.000 motorvoertuigen/etmaal. De ontwikkeling van Den Elt is reeds voorzien in het gemeentelijke beleid, in de structuurvisie voor de uitbreiding van Ewijk met de bijbehorende verkeersstructuur wordt dan ook rekening gehouden met de ontwikkeling van dit gebied. De inmiddels gerealiseerde gebiedsontsluitingsweg biedt voldoende capaciteit voor de afwikkeling van het verkeer. Uit het gemeentelijke verkeersmodel (etmaalintensiteiten werkdagen 2029H) blijkt dat op de om het plangebied gelegen wegen maximaal 300 voertuigbewegingen aanwezig zijn, oftewel deze wegen hebben in de toekomst nog voldoende restcapaciteit voor de voertuigbewegingen vanwege het plan. De weg Den Elt is de verbinding tussen de deelgebieden. Deze erftoegangsweg valt ook binnen de 30 km-zone en wordt als zodanig ingericht.

Aanvullend op de woningbouw in het zuidoostelijk deelgebied, wordt er ook een langzaamverkeersverbinding mogelijk gemaakt. Deze verbinding komt te liggen aan de zuidzijde van dit deelgebied, in het verlengde van het bestaande fietspad rondom de MFA. Het fietspad wordt doorgetrokken in oostelijke richting tussen de Hoogstraat en de Klaphekstraat.

Parkeren
Qua parkeernorm wordt aangesloten bij de normen zoals deze zijn opgenomen in het parapluplan ´Parkeren´. Het plangebied valt binnen de gebiedsaanduiding 'rest bebouwde kom'. Afhankelijk van de woningtypes (aaneengebouwd, twee-aaneen of vrijstaand) die gerealiseerd worden, geldt er een parkeernorm van 2,0 tot 2,3 parkeerplaatsen per woning (inclusief 0,3 parkeerplaats per woning voor bezoekers). Voor patiowoningen wordt een parkeernorm van 2,0 parkeerplaatsen per woning gehanteerd.

Het benodigd aantal parkeerplaatsen zal binnen het plangebied worden gerealiseerd. De te hanteren parkeernorm is in de regels van het bestemmingsplan geborgd, door het overnemen van de bepalingen uit het parapluplan in de algemene bouwregels en de algemene gebruiksregels.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De kaders van het rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid meer bij provincies en gemeenten komen te liggen. Het Rijk zal zich alleen bezig houden met de zaken die prioriteit hebben. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol. De structuurvisie is juridisch vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), zie subparagraaf 3.1.2.

Planspecifiek
Voor onderhavig plangebied zijn geen specifieke doelstellingen geformuleerd. De SVIR is verder niet specifiek van toepassing op het plangebied.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het geldende nationale ruimtelijke beleid, zoals beschreven in de SVIR. In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Planspecifiek
Voor onderhavig plangebied zijn geen specifieke doelstellingen geformuleerd. Het Barro is verder niet specifiek van toepassing op het plangebied.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'

In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.' Volgens de nota van toelichting bij het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. Zoals ook volgt uit onder andere de uitspraak met het nummer 201303578/1/R4 kunnen, naar het oordeel van de Raad van State, planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt. Een dergelijke locatie wordt gezien als onderdeel van het bestaand stedelijk gebied.

Conform actuele jurisprudentie wordt een ontwikkeling van 12 woningen of meer gezien als stedelijke ontwikkeling. Per saldo wordt ter plaatse in ieder geval de bouw van één reguliere vrijstaande woning mogelijk.

Planspecifiek
Op grond van het bestemmingsplan 'Petronella' is in het zuidoostelijk deelgebied al de realisatie van maximaal 42 (zorg)woningen mogelijk. Omdat op basis van onderhavig bestemmingsplan maximaal 54 woningen mogelijk gemaakt worden, is sprake van een stedelijke ontwikkeling volgens de definitie van het Bro.

Het plangebied maakt onderdeel uit van bestaand stedelijk gebied. In het verleden is de gebiedsontsluitingsweg Den Elt al aangelegd om de woningen te ontsluiten en is de naastgelegen MFA in het begin van dit decennium in gebruik genomen.

Daarnaast kan gesteld worden dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de actuele regionale woonagenda, zie verder subparagraaf 3.3.2 Woonvisie).

3.1.4 Conclusie

In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.

3.2 Provinciaal beleid

Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vastgesteld. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels en afspraken om de opgaven uit de Omgevingsvisie te realiseren. De Omgevingsvisie en -verordening zijn allebei op 1 maart 2019 in werking getreden.

De Omgevingsvisie en –verordening zijn dynamische instrumenten. Doordat wetten veranderen of door de komst van nieuwe initiatieven, kijkt de provincie 2 keer per jaar of de plannen moeten worden aangepast.

3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De wereld verandert ingrijpend en er komt veel op de inwoners van Gelderland af. Het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, digitalisering, internationalisering. Deze zaken vragen stevige antwoorden en oplossingen als investering in de toekomst. Met de schaarse ruimte en de vele uiteenlopende belangen en inzichten gaat dit niet vanzelf. We moeten samen keuzes maken over de voorliggende vraagstukken en de betekenis daarvan voor de inrichting van Gelderland. In onderling overleg zoeken naar synergie, samenhang en uitruilmogelijkheden. Daarom zet de provincie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.

Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang, zoals goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen en een mooie natuur. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende stedelijke en landelijke woonkwaliteiten. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en het concentreren van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan er aan de randen van steden of dorpen uitgebreid worden.

De dynamiek op de woningmarkt is groot. Mensen worden ouder, wonen steeds langer alleen en zelfstandig, worden steeds meer energiebewust en zijn mobieler dan vroeger, waardoor ze ook meer en makkelijker verhuizen. Het grootste deel van de woningen die in 2050 in Gelderland nodig zijn, staat er al. Maar deze woningen zijn niet klaar voor de toekomst en moeten aangepast of vervangen worden. Gelderland heeft de ambitie om een aanbod aan woningtypen en woonmilieus te hebben, dat past bij de diversiteit van de woningvraag; voor iedereen een passende (levensloopgeschikte), duurzame woning.

Voor de provincie staat een goede balans tussen de vraag en aanbod van woningen in verschillende prijscategorieën voorop, ook voor specifieke doelgroepen. De meeste woningen zijn verre van energieneutraal en klimaatbestendig. De provincie stimuleert innovaties op dit terrein, zoals het aardgasloos maken van bestaande woningen en het verduurzamen van woonwijken. Daarnaast is de provincie met haar partners in gesprek over hoe het vraagstuk van klimaatadaptatie en wonen slimmer aangepakt kan worden. Voldoende groene ruimte, koele plekken, opvang van water in het licht van de klimaatverandering is immers van belang, zeker met het oog op de gezondheid van de Gelderlanders.

Onderzoek en conclusie
De beoogde ontwikkeling sluit aan bij het vertrekpunt dat zoveel mogelijk binnen bestaand verstedelijkt gebied gebouwd wordt. De nieuwe woningen worden bovendien zonder aardgasaansluiting gerealiseerd. In het plangebied wordt tevens de mogelijkheid geboden om levensloopgeschikte woningen te realiseren. De beoogde rijwoningen in het noordoostelijke deelgebied vallen bovendien de eerste vijftien jaar in de middeldure huurcategorie.

Aangezien in subparagraaf 3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking is aangetoond dat voldaan wordt aan de ladder voor duurzame verstedelijking en regionaal is afgestemd, is het plan passend binnen de omgevingsvisie.

De omgevingsvisie doet verder geen specifieke uitspraken die van belang zijn voor de voorliggende ontwikkeling. De omgevingsvisie vormt dan ook geen belemmering voor de nieuwe burgerwoningen.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.

Onderzoek en conclusie
In artikel 2.2 is opgenomen dat een bestemmingsplan alleen nieuwe woningen mogelijk maakt als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda.

In de toelichting wordt hierbij aangegeven dat voornoemde betrekking heeft op alle nieuwe woningen die in een ruimtelijk plan worden opgenomen; dus ook woningen die ontstaan door woningsplitsing of woningen die in het kader van functieverandering van kantoren, scholen, zorggebouwen, nieuwe (zorg-)landgoederen, vrijkomende agrarische bebouwing en dergelijke worden gerealiseerd.

Aangezien het toevoegen van twaalf woningen (=54-42) passend is binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma (dat op zijn beurt past binnen de subregionale woonagenda, zie subparagraaf 3.3.2 Woonvisie), is de voorgenomen ontwikkeling niet strijdig met artikel 2.2.1.1 uit de Omgevingsverordening.

Voor het onderhavige plangebied zijn geen andere specifieke doelstellingen geformuleerd in de omgevingsverordening.

3.2.3 Conclusie

In het plangebied zijn geen provinciale belangen in het geding.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Gemeente Beuningen

De gemeentebrede Structuurvisie is op 8 mei 2012 vastgesteld. De structuurvisie is een ontwikkelingsvisie met een richtinggevend en programmatisch karakter. Het bevat integrale keuzen voor de hoofdlijnen van het gemeentelijk ruimtelijk beleid voor de komende jaren en wordt ingezet als onderdeel van een ruimtelijke onderbouwing voor bestemmingsplannen, omgevingsvergunningen en voorbereidingsbesluiten. Motto van de structuurvisie is dat de gemeente groen en dynamisch wil zijn. In essentie is het ruimtelijk beleid er op gericht om ruimte te geven aan dynamiek, waarbij de groene kwaliteiten van het gebied gerespecteerd en deze waar dat kan versterkt worden. Het motto wordt in de structuurvisie doorvertaald in enkele kernambities:

  • I. Beuningen: groene flank van de stadsregio
  • II. Beuningen woongemeente: gedoseerde groei, oog voor kwaliteit
  • III. Versterken en verbinden van landschappen
  • IV. Ruimte voor water en recreatie
  • V. Toekomstgerichte basisvoorzieningen in elke kern
  • VI. Doorstroming én oversteekbaarheid Van Heemstraweg

De gemeente Beuningen wil de komende jaren met een actief woonbeleid haar kwaliteiten als woongemeente versterken. De gemeente werkt aan aantrekkelijke woonmilieus en vitale kernen en wijken en zet in op wonen voor verschillende doelgroepen. Een gevarieerd woningaanbod wordt geboden, zodat iedereen (oud en jong) die in Beuningen in de eigen wijk of kern wil (blijven) wonen een passend huis kan vinden, zowel economisch als qua leefstijl en levensfase.

Voor de kern Ewijk bestaat een structuurplan voor de uitbreiding van de dorpskern en een structuurvisie voor het centrum. Beide plannen zijn door de gemeenteraad vastgesteld en blijven van kracht. De hoofdlijn van deze plannen is in de gemeentelijke structuurvisie geïntegreerd.

Hoofdopgaven
De hoofdopgaven van Ewijk:

  • 1. Centrumontwikkeling. De hoofdlijn van de structuurvisie centrum Ewijk is het centrum zowel ruimtelijk als functioneel te versterken. Dit is één van de grootste opgaven voor Ewijk in de nabije toekomst waarmee de leefbaarheid van deze kern wordt ondersteund.
  • 2. Relatie met het landschap en historie. Bij de ontwikkeling van het dorp Ewijk zijn de landschappelijke waarden en de cultuurhistorie steeds een drager van de ontwikkelingen. Ewijk ligt ingeklemd tussen de Van Heemstraweg, Schoenaker en de omliggende Rijkswegen. Ewijk heeft rondom de kern voldoende uitloopmogelijkheden. In de nabije toekomst zal de kern Ewijk echter verder groeien. Daarbij is het ontwikkelen van goede relaties met het landschap van groot belang.
  • 3. Ontwikkeling woningbouw. De gemeente Beuningen is enige jaren geleden gestart met de ontwikkeling van een aanzienlijk aantal woningen rond de kern Ewijk. Daarmee werd beoogd het voorzieningenniveau van Ewijk te ondersteunen en een onderscheidend nieuw woonmilieu te realiseren. Vanwege de temporisering (faseren en doseren) die heeft plaats gevonden, is deze ontwikkeling in afstemming met de andere ontwikkelingen in Ewijk gefaseerd. De gemeente Beuningen wil zich sterk maken de voorgenomen plannen te realiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPDenElt2019-vadf_0007.png" Uitsnede verbeelding Structuurvisie Beuningen (plangebied ter hoogte van rood omcirkelde M boven het groene hart aan de westzijde)

Keuzes hoofdopgaven

Relatie met het landschap aandacht voor cultuurhistorie
Voor de gehele ontwikkeling van Ewijk gelden dat respect voor het onderliggende landschap, verbinding met het omringende landschap en aandacht voor cultuurhistorie als belangrijke keuzes. Deze keuzes werken in allerlei voorstellen door. Ook voor de uitbreiding van de kern Ewijk is het onderliggende landschap een bron van inspiratie.

Ontwikkeling woningbouw
Deze gemeentelijke structuurvisie neemt de hoofdkeuzes uit de bestaande structuurvisie voor Ewijk over, waaronder:

  • 1. Het landschap wordt gebruikt als onderlegger;
  • 2. Linten vormen de dragers van Ewijk;
  • 3. Het Groene Hart en historie vormen het hart van de kern;
  • 4. Ewijk wordt door groen omarmd;
  • 5. Woningbouw rondom de bestaande kern.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPDenElt2019-vadf_0008.png"

Structuurvisie Ewijk met globale aanduiding plangebied (rode omkadering)

Te midden van een waardevol dorpslandschap worden drie nieuwe dorpse woongebieden gerealiseerd. Ieder gebied heeft een eigen karakter en sfeer:

  • Keizershoeve 1;
  • Keizershoeve 2;
  • De Woerden

Het plangebied op zich maakt geen deel uit van het plangebied van de structuurvisie voor de uitbreiding van de kern Ewijk, maar valt onder de uitbreiding rondom en direct aansluitend op het bestaande dorp. Het plangebied was in de structuurvisie aangeduid als 'Nieuwe (lint)bebouwing' en is in de structuurvisie Beuningen aangeduid als 'Woningbouwlocatie'. De ontwikkeling van het plangebied sluit daarmee aan bij de gemeentelijke structuurvisie alsmede de structuurvisie voor de uitbreiding van Ewijk.

3.3.2 Woonvisie

De gemeenteraad heeft de woonvisie voor de periode 2018 - 2023 op 19 december 2017 vastgesteld. Met deze Woonvisie stelt de gemeente haar woonbeleid voor de komende jaren vast. De Woonvisie vormt de basis voor het woningbouwprogramma in de komende jaren, afstemming met de buurgemeenten en prestatieafspraken met Standvast Wonen. De woonvisie gaat uit van een vitaal, zorgzaam en duurzame gemeente. In de toekomst (stip op de horizon circa 2030) bestaat de gemeente uit dorpen waarin het fijn wonen is voor mensen, ongeacht hun leeftijd, inkomen, mobiliteit of gezondheid. Kernen in een rustige, groene omgeving met de kracht van de nabijheid en bereikbaarheid van werk en voorzieningen in de stedelijke agglomeratie. De kernen zijn aantrekkelijke, duurzame en gezonde leefgemeenschappen, passend bij de (veranderende) vraag van de consument. De gemeente Beuningen is een bewuste keuze voor jonge gezinnen die de stad verlaten om in de gemeente rust en ruimte te zoeken, alsmede voor ouderen en zorgbehoevenden die in de gemeente willen blijven wonen. Met duurzame en zorgzame woonmilieus beschikt Beuningen over een onderscheidend, kwalitatief hoogwaardig palet aan woonmilieus in de regio.

Kwalitatieve opgave: inspelen op de mismatch
Het is de ambitie om over voldoende woningen te beschikken én de juiste woningen op de juiste plekken te hebben, passend bij de doelgroepen en woonwensen nu en op langere termijn. De mismatch tussen vraagontwikkeling en huidig woningaanbod is daarbij maatgevend. Binnen de gemeente moet een gevarieerd aanbod aan woonmilieus worden aangeboden: landelijk, dorps en centrum-dorps wonen.

Kwantitatieve opgave: bandbreedte
Vanzelfsprekend is het inspelen op de kwalitatieve mismatch op de woningmarkt op termijn cruciaal, dat is vertrekpunt. Een kwantitatieve bandbreedte, als kader waarbinnen de juiste kwaliteiten gerealiseerd kunnen worden, blijft echter nodig. Meer dan in het verleden wil de gemeente daarin ruimte voor flexibiliteit creëren, zodat sneller wordt ingespeeld op nieuwe kansrijke initiatieven.

De gemeente gaat voor de planperiode uit van een gedoseerde groei van het aantal woningen, gericht op de eigen woningbehoefte, waarbij gedifferentieerd wordt gebouwd voor de juiste doelgroepen (senioren, starters, kleine huishoudens).

Planspecifiek
De gemeenten Berg en Dal, Beuningen, Druten, Heumen, Mook en Middelaar, Nijmegen en Wijchen hebben begin februari 2018 (na het vaststellen van de gemeentelijke woonvisie) gezamenlijk een nieuwe subregionale woonagenda 2017 - 2027 vastgesteld. Op basis van een analyse van de regionale behoefte, kunnen in de regio gedurende de looptijd van de agenda circa 16.500 woningen worden gebouwd. Dit is een toename ten opzichte van de eerdere regionale woningbouwafspraken (en de woningaantallen zoals opgenomen in de woonvisie). Voor Beuningen komt dit neer op circa 950 woningen.

Met de beoogde woningbouwontwikkeling streeft de gemeente kwalitatief gezien naar een vitale wijk in samenhang met de al gerealiseerde MFA. Door het toevoegen van levensloopgeschikte woningen, middenhuurwoningen en de bouw van tweekappers en patiowoningen ontstaat een levensloopgeschikte woonwijk in aanvulling op de bestaande woningvoorraad van Ewijk.

De voorgenomen ontwikkeling van maximaal 54 woningen (= planologische toevoeging van 12 woningen, de bouwmogelijkheid voor 42 (zorg)woningen was al planologisch onherroepelijk in het bestemmingsplan 'Petronella') past kwantitatief gezien zowel binnen de woonvisie alsmede binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma van 950 woningen (en daarmee binnen de subregionale woonagenda).

Bovendien zijn in het gemeentelijke woningbouwprogramma voor de locatie Den Elt al meerdere jaren ruim 65 woningen als reservering opgenomen. De maximaal 54 woningen die in het plangebied gerealiseerd worden passen binnen dit aantal.

3.4 Conclusie

Dit bestemmingsplan past binnen het beleid van de verschillende overheden.

Hoofdstuk 4 Milieu- & omgevingsaspecten

4.1 Bodem

4.1.1 Regelgeving

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening moet voor elke individuele bouwlocatie aangetoond worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning verleend kan worden.

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).

4.1.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Er is een historisch onderzoek en een verkennend bodemonderzoek (Verhoeven Milieutechniek, nr. B18.7305, d.d. 8 maart 2019, zie Bijlage 2) uitgevoerd in het plangebied.

Conclusies historisch onderzoek en vervolgtraject
Op basis van de beschikbare gegevens zijn van de algemene bodemkwaliteit geen recente onderzoeksgegevens bekend voor zowel deellocatie I als II. Tijdens onderzoeken in het verleden zijn voor de standaard NEN-parameters geen ernstige verontreinigingen aangetroffen in de bodem.

Ter plaatse van deellocatie I, te weten vlek 1 en 2 ten noorden van Den Elt, zijn als gevolg van een voormalige champignonkwekerij in het ondiepe en diepe grondwater restverontreinigingen achtergebleven met chloorfenolen. Vervolgens is alleen het diepe grondwater gemonitord. Het is derhalve momenteel niet bekend of en in welke mate het ondiepe grondwater (peilbuis CP7) nog ernstig verontreinigd is. Uit de diverse monitoringen van het diepe grondwater is vastgesteld dat nog steeds een sterke grondwaterverontreiniging met chloorfenolen aanwezig is. Derhalve is in 2013 voorgesteld om middels aanvullende monitoringen vast te stellen dat geen sprake is van een sterke toename.

In 2015 is uiteindelijk ingestemd met de sanering op basis van een evaluatierapport uit 2015. De saneringslocatie is geschikt voor het gebruik wonen en intensief gebruik (openbaar) groen.

De gehele locatie is inmiddels braakliggend en bouwrijp gemaakt voor de herontwikkeling van het gebied. In het verleden zijn tevens boomgaarden aanwezig geweest op zowel deellocatie I als op deellocatie II. Tevens is op deellocatie II vermoedelijk een gedempte sloot aanwezig.

Voor wat betreft de algemene kwaliteit wordt voorgesteld om ter plaatse van zowel deellocatie I als II een volledig verkennend bodemonderzoek uit te voeren conform de onverdachte strategie, waarbij aanvullend aandacht wordt besteed aan het voorkomen van bestrijdingsmiddelen in de oorspronkelijke teeltlaag (teeltlaagonderzoek). Tevens dient op deellocatie II rekening gehouden te worden met een gedempte sloot, middels een het plaatsen van een dwarsraai.

Met betrekking tot de chloorfenolen wordt voorgesteld om alle nieuw te plaatsen (ondiepe) peilbuizen van deellocatie I en II aanvullend te bemonsteren en analyseren op chloorfenolen. Voor wat betreft deellocatie I, te weten vlek 1 en 2 ten noorden van Den Elt, waar restverontreinigingen zijn achtergebleven in het grondwater, wordt deze nieuw te plaatsen peilbuis gesitueerd bij de voormalige peilbuis CP07. Het is hier namelijk niet bekend of hier in het ondiepe grondwater nog een grondwaterverontreiniging aanwezig is.

Voor wat betreft het diepe grondwater wordt voorgesteld om alsnog de grondwaterverontreiniging in het diepe grondwater te actualiseren, waarbij één peilbuis in de kern (204) wordt herbemonsterd. Op basis hiervan kan worden vastgesteld of het gehalte chloorfenolen in het diepere grondwater verder is afgenomen.

Momenteel wordt ervan uitgegaan dat er geen puinverharding, puinstabilisatie en/of asbestverdachte materialen aanwezig zijn op de agrarische percelen. Een onderzoek naar asbest wordt vooralsnog niet noodzakelijk geacht.

Conclusies verkennend bodemonderzoek
Voor de algemene bodemkwaliteit is voor beide deellocaties de hypothese gesteld van een onverdachte locaties met betrekking tot het voorkomen van een bodemverontreiniging, waarbij wel sprake was van aandachtspunten (OCB en/of gedempte sloot). Op basis van de onderzoeksresultaten wordt de gestelde hypothese voor de algemene kwaliteit voor beide deellocaties aangenomen.

Ter plaatse van deellocatie I werd plaatselijk rekening gehouden met een ernstige verontreiniging met chloorfenolen in het grondwater ter plaatse van de voormalige champignonkwekerij ter hoogte van Hoogstraat 8a. Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden geconcludeerd dat het freatisch grondwater sterk verontreinigd is met chloorfenolen (pentachloorfenol).

Deellocatie I
In de boven- en ondergrond zijn maximaal licht verhoogde gehalten voor zware metalen en/of OCB aangetoond ten opzichte van de achtergrondwaarden. Aangezien de gestandaardiseerde meetwaarden de index van 0,5 niet overschrijden, zijn hier geen vervolgstappen in het kader van de Wbb (Wet bodembescherming) noodzakelijk.

In het grondwater uit de freatische peilbuis PB112 zijn gehalten voor pentachloorfenol en, als gevolg hiervan, de som chloorfenolen (aangetoond die de betreffende interventiewaarden overschrijden. Daarmee is de restverontreiniging met chloorfenolen in het ondiepe grondwater, als gevolg van een voormalige champignonkwekerij, bevestigd. In de overige peilbuizen en in het diepere grondwater zijn maximaal licht verhoogde gehalten voor de onderzochte parameters aangetoond. De restverontreiniging met chloorfenolen in het diepere grondwater (PB131) is niet bevestigd.

Deellocatie II
In de boven- en ondergrond (inclusief OCB) alsmede in het grondwater (inclusief chloorfenolen) zijn maximaal licht verhoogde gehalten voor de onderzochte parameters aangetoond. De aangetoonde verhoogde gehalten betreffen overschrijdingen van de achtergrond- en/of streefwaarden. Aangezien (gestandaardiseerde) meetwaarden de index van 0,5 niet overschrijden zijn geen vervolgstappen noodzakelijk.

Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat in en op de bodem geen asbestverdachte materialen (> 20 mm) aanwezig zijn. Op basis hiervan is een verkennend onderzoek naar asbest middels proefgaten en analyses definitief niet noodzakelijk.

Met de uitgevoerde (bodem)onderzoeken is, volgens Verhoeven Milieutechniek, de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de twee deellocaties ten oosten en ten westen van Den Elt te Ewijk in voldoende mate onderzocht en vastgelegd.

Voor beide deellocaties zijn in de grond maximaal licht verhoogde gehalten aangetoond, waardoor vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen bezwaren bestaan tegen de voorgenomen herontwikkeling van het gebied, rekening houdend met navolgende aanbeveling.

Op en nabij de bekende bodemverontreiniging met chloorfenolen in het grondwater mag niet zonder meer grondwater worden onttrokken (artikel 28 Wet bodembescherming). Bij eventuele grondwateronttrekking dient rekening te worden gehouden met sanerende maatregelen en bijbehorende meldingen bij het bevoegd gezag.

Met inachtname van deze aanbeveling vormt het aspect 'bodem' geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.2 Geluid

4.2.1 Regelgeving

De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh) en het daaraan hangende Besluit geluidhinder (Bgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd moet worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.

In het geval er nieuwe geluidgevoelige objecten worden gerealiseerd, mag de geluidsbelasting niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidsbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde moeten maatregelen getroffen worden, om hieraan alsnog te kunnen voldoen. Blijkt dat niet mogelijk of op zwaarwegende bezwaren te stuiten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard dan is het college van burgemeester en wethouders van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van hogere waarden. Wanneer ook de maximaal te verlenen ontheffingswaarde wordt overschreden is in principe geen bouw van woningen of andere geluidgevoelige gebouwen mogelijk tenzij deze worden voorzien van dove gevels. De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort.

In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Bij vaststelling van een bestemmingsplan moet voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek worden verricht (art.76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk). De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt. Conform artikel 74 lid 2 bevindt zich geen zone langs wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Voor nieuwe woningen bedraagt de wettelijke voorkeursgrenswaarde 48 dB.

Op basis van het Bouwbesluit 2012 geldt een minimale geluidwering van 20 dB voor een uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied (gebruiksgebied of een gedeelte daarvan voor het verblijven van personen). In die gevallen waarbij een besluit hogere waarden is genomen (op basis van de Wet geluidhinder of de Tracéwet) geldt de eis dat de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie het verschil is tussen de hoogst toelaatbare geluidbelasting (uit het besluit hogere waarden) en 35 dB(A) bij industrielawaai of 33 dB bij weg- of spoorweglawaai.

4.2.2 Doorvertaling bestemmingsplan

De wegen in en om het plangebied (o.a. Den Elt, Vordingstraat, Hoogstraat, Ireneplantsoen) kennen allemaal een snelheidsregime van 30 km/u zodat een nader onderzoek naar het aspect wegverkeerslawaai niet noodzakelijk is. Het plangebied valt niet binnen een zone (200 m) van een weg met een snelheidsregime van 50 km/u of hoger.

Voor nader onderzoek naar het aspect industrielawaai wordt verwezen naar paragraaf 4.3.

4.3 Milieuzonering

4.3.1 Regelgeving

Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een onderbouwing uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom moet aandacht worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken.

Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten middels een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.

Een verregaande scheiding van functies kan leiden tot inefficiënt ruimtegebruik en een gebrek aan ruimtelijke kwaliteit. Een gemengd gebied met een mix van wonen en werken, winkels en horeca stimuleert een levendig straatbeeld, een hogere sociale veiligheid en extra draagvlak voor aanwezige voorzieningen. Vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik verdient het, volgens de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), de voorkeur om functiescheidingen niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Voor het vaststellen van de genoemde minimale richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Daarbij wordt o.a. gekeken naar de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar en zo nodig naar het risico op bodem- of luchtverontreiniging. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPDenElt2019-vadf_0009.jpg"

Richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'

Voorgaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk.

4.3.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Gezien de ligging van het oostelijk deel van het plangebied tussen de Multifunctionele Accommodatie (MFA) en de bedrijven aan de oostzijde van de Hoogstraat, kan gesteld worden dat beide oostelijke deelgebieden gelegen zijn binnen een gemengd gebied.

De bij de gemeente bekende bedrijvigheid in de directe omgeving betreffen de volgende inrichtingen en daarbij behorende hindercontouren:

Hoogstraat 7 Ewijk
Op basis van het geldende bestemmingsplan zijn ter plaatse bedrijven tot maximaal milieucategorie 2 toegestaan. De werkelijke afstand van de hoek van het bedrijfsgebouw (de bedrijfswoning ligt het dichtst bij het plangebied) tot het plangebied betreft circa 35 m, zodat aan de richtafstand van 10 m in gemengd gebied voldaan wordt.

Hoogstraat 7c Ewijk (cateringbedrijf, voorheen slagerij)
Op basis van de VNG-brochure geldt in gemengd gebied een richtafstand van 0 m vanaf grens van de inrichting tot het plangebied. De werkelijke afstand bedraagt ruim 22 m tot de plangrens van dit bestemmingsplan.

Hoogstraat 9 Ewijk (café-zalencentrum)
Op basis van de VNG-brochure geldt in gemengd gebied een richtafstand van 10 m (geluid) vanaf de grens van de inrichting. De werkelijke afstand tot de plangrens betreft circa 20 m tot de plangrens van dit bestemmingsplan.

Den Elt 17 Ewijk (multifunctioneel gebouw)
Ten westen van het plangebied ligt de Multifunctionele Accommodatie, 't Hart. In het gebouw zijn de volgende functies aanwezig: kantoorruimtes, dagopvang ouderen, kinderopvang, gehandicaptenopvang, basisschool, jeugdsoos (met oefenruimte). Door een wijziging van het Activiteitenbesluit (2009) is het stemgeluid van spelende kinderen bij scholen uitgezonderd bij de meting van het geluidsniveau.

Op basis van de VNG-brochure geldt een richtafstand van 30 m (geluid) vanaf de grens van de inrichting. Om het nieuwe bestemmingsplan te kunnen onderbouwen is een akoestisch onderzoek (De Roever, 20181764.v02, d.d. 5 juni 2019, zie Bijlage 3) uitgevoerd in het plangebied. Getoetst is of er ter plaatse van de gewenste woningen sprake is van een acceptabel woon- en verblijfklimaat en of de MFA niet in zijn/haar belangen wordt geschaad (toetsing aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit).

Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau

Beoordelingskader Ruimtelijke ordening

Dagperiode
De berekende waarde ter hoogte van 4 beoordelingspunten voldoen niet aan stap 2 van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering voor de dagperiode (45 dB(A) etmaalwaarde). De overschrijdingen worden veroorzaakt door spelende kinderen op het speelplein van de basisschool.

Aan de richtwaarde uit stap 3 van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering (50 dB(A) etmaalwaarde) wordt ter plaatse van alle beoordelingspunten wel voldaan.

Het bevoegd gezag wordt verzocht in het kader van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau bij deelgebied 2 een hogere geluidbelasting toe te staan in de dagperiode om de volgende redenen:

  • maatregelen om het bronvermogen van het speelterrein terug te dringen zijn niet mogelijk zonder dat daarin de belangen van de kinderen wordt geschaad;
  • de kosten voor een afschermende voorziening wegen niet op tegen de voordelen van de overschrijding van maximaal 3,7 dB(A);
  • de activiteiten beperken zich tot de dagperiode;
  • de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit niet worden overschreden;
  • de nieuw te bouwen woningen zullen een dermate hoge gevelwering hebben dat een acceptabel binnen niveau ten alle tijden zal worden gegarandeerd.

Avondperiode
De berekende waarde ter hoogte van 1 beoordelingspunt voldoet niet aan stap 2 van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering voor de avondperiode (45 dB(A) etmaalwaarde). De berekende waarde ter hoogte van 12 beoordelingspunten voldoen niet aan stap 2 van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering voor de nachtperiode (45 dB(A) etmaalwaarde). De overschrijdingen worden met name veroorzaakt door de dakinstallaties en muziekgeluid afkomstig van de jongerensoos.

Aan de richtwaarde uit stap 3 van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering (50 dB(A) etmaalwaarde) wordt ter plaatse van alle beoordelingspunten wel voldaan.

Het bevoegd gezag wordt verzocht om bij de plangebieden een hogere geluidbelasting toe te staan in de avond en nachtperiode om de volgende redenen:

  • alle mogelijk te treffen maatregelen ook getroffen worden, doordat tijdens feestavonden de entreedeur gesloten blijft;
  • de kosten voor het vernieuwen van de voorpui niet in verhouding staan met de maandelijkse overschrijding van 4,1 dB;
  • afscherming van de afblazen is niet mogelijk;
  • het jongerenwerk in het MFA maatschappelijk wenselijk wordt geacht;
  • de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit niet worden overschreden;
  • de situatie maximaal 12 keer per jaar voorkomt.

Gesteld kan worden dat sprake zal zijn van een acceptabel woon- en verblijfklimaat ter plaatse van de gewenste woningen binnen de drie deelgebieden.

Beoordelingskader Activiteitenbesluit
Ter plaatse van alle beoordelingspunten wordt aan de grenswaarde uit het Activiteitenbesluit voldaan. Daarbij kan worden opgemerkt dat de speelterreinen in het kader van het Activiteitenbesluit niet hoeven te worden meegenomen, maar omdat voldaan wordt aan de grenswaarden (inclusief stemgeluid van de speelterreinen) is hier geen aparte berekening voor uitgevoerd.

Gesteld kan worden dat de gewenste woningen geen belemmering vormen voor de bedrijfsvoering van MFA ’t Hart.

Maximaal geluidniveau

Beoordelingskader Ruimtelijke Ordening

Dagperiode
De berekende waarde ter hoogte van 4 beoordelingspunten voldoen niet aan stap 2 van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering voor de dagperiode (65 dB(A)). De overschrijdingen worden veroorzaakt door piekgeluiden door spelende kinderen op het speelplein van de basisschool.

Aan de richtwaarde uit stap 3 van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering (70 dB(A)) wordt ter plaatse van alle beoordelingspunten wel voldaan.

Het bevoegd gezag wordt verzocht om in het kader van piekgeluiden bij deelgebied 2 een hogere geluidbelasting toe te staan in de dagperiode om de volgende redenen:

  • maatregelen om het bronvermogen van het speelterrein terug te dringen zijn niet mogelijk zonder dat daarin de belangen van de kinderen wordt geschaad;
  • de kosten voor een afschermende voorziening wegen niet op tegen de voordelen van de overschrijding van maximaal 2,1 dB(A);
  • de activiteiten beperken zich tot de dagperiode;
  • de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit niet worden overschreden;
  • De nieuw te bouwen woningen zullen een dermate hoge gevelwering hebben dat een acceptabel binnen niveau te allen tijden zal worden gegarandeerd.

Avondperiode
Ter plaatse van alle beoordelingspunten wordt aan stap 2 van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering voor de avondperiode (60 dB(A)) en de nachtperiode (55 dB(A)) voldaan.

Gesteld kan worden dat sprake is van een acceptabel woon- en verblijfklimaat ter plaatse van de woningen.

Beoordelingskader Activiteitenbesluit
Ter plaatse van alle beoordelingspunten wordt aan de grenswaarde uit het Activiteitenbesluit voldaan. Daarbij kan worden opgemerkt dat de piekgeluiden door schreeuwende kinderen op speelterreinen in het kader van het Activiteitenbesluit niet hoeven te worden meegenomen, maar omdat voldaan wordt aan de grenswaarden (inclusief stemgeluid van de speelterreinen) is hier geen aparte berekening voor uitgevoerd.

Gesteld kan worden dat de gewenste woningen geen belemmering vormen voor de bedrijfsvoering van MFA ’t Hart.

Indirecte hinder

Beoordelingskader Ruimtelijke ordening
Uit de rekenresultaten blijkt dat zowel in de dag, avond als de nachtperiode de geluidbelastingen ter plaatse van alle gewenste woningen met betrekking tot indirecte hinder voldoen aan de richt- en voorkeursgrenswaarden. Gesteld kan worden dat indirecte hinder wat betreft geluid geen belemmering vormt.

Beoordelingskader Activiteitenbesluit
Voor indirecte hinder zijn in het Activiteitenbesluit geen toetswaarden opgenomen.

Het aspect 'milieuzonering' vormt, na het toestaan van de hogere geluidsbelastingen door het bevoegd gezag, geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Regelgeving

Op 15 november 2007 is de wijziging van de Wet milieubeheer in werking getreden. Deze wet vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005' en is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

  • negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken.
  • mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De paragraaf luchtkwaliteit in de Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt.
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3 % ten opzichte van de grenswaarde). Het gaat hier bijvoorbeeld om woningbouwlocaties met één ontsluitingsweg en niet meer dan 1.500 nieuwe woningen, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen.
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking is getreden nadat de EU in april 2009 derogatie heeft verleend.

Als aannemelijk kan worden gemaakt dat aan één of meerdere van de bovengenoemde criteria wordt voldaan, kan het project zonder toetsing aan de gestelde grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

In de Ministeriële regeling 'niet in betekenende mate bijdragen' zijn voor verschillende categorieën van projecten grenzen gesteld aan de projectomvang, waaronder een project met zekerheid NIBM bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 m van een provinciale weg of 300 m van een rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden. De zones worden afgemeten vanaf de rand van de weg. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties dus niet als gevoelige bestemming gezien.

4.4.2 Doorvertaling bestemmingsplan

De realisatie van maximaal 54 woningen valt ruimschoots in de categorie NIBM. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit is zodoende niet noodzakelijk.

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.5 Geur

4.5.1 Regelgeving

Vergunningplichtige veehouderijen moeten voor wat betreft geur van dierenverblijven voldoen aan de Wet geurhinder en veehouderij. Verder moeten op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de beste beschikbare technieken worden toegepast. Veehouderijen die onder het Activiteitenbesluit vallen, moeten voldoen aan de in dat besluit genoemde minimumafstanden en of norm voor de geurbelasting tot geurgevoelige objecten.

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningen op grond van de Wet milieubeheer, waar het gaat om stank veroorzaakt door het houden van dieren. Daarnaast is de wet van belang in verband met de zogenoemde 'omgekeerde werking' in het kader van de ruimtelijke ordening. De Wgv kent een aantal standaardnormen. De Wgv stelt alleen eisen aan de geurhinder vanwege dierenverblijven. De Wgv maakt hierbij onderscheid tussen dieren met geuremissiefactoren en dieren zonder geuremissiefactoren:

  • De wet schrijft voor dat bij dieren waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld de geurbelasting op een 'geurgevoelig object' niet meer mag bedragen dan een bepaalde waarde. De geuremissiefactoren zijn opgenomen in bijlage 1 van de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv).
  • Voor dieren waarvoor geen geuremissiefactor is opgenomen, moet tenminste een minimale afstand tussen een veehouderij en een 'geurgevoelig object' worden aangehouden.

De maximaal toegestane geurbelasting op 'geurgevoelige objecten' is bij dieren met een geuremissiefactor afhankelijk van de liggen van de objecten. Deze maximale waarde voor de geurbelasting is opgenomen in artikel 3 van de Wgv en wordt uitgedrukt in aantallen Europese odour units in een volume-eenheid lucht (OUe/m³). Hierbij wordt uitgegaan van de 98-percentiel geurconcentratie. Dat betekent dat de berekende geurconcentratie gedurende 98 procent van het jaar niet wordt overschreden.

Daarnaast hebben gemeenten de mogelijkheid gekregen om binnen een wettelijk bepaalde bandbreedte van deze standaardnormen af te wijken. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.

4.5.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen agrarische bedrijven gevestigd met een geurcontour die raakt aan het plangebied.

Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.6 Externe veiligheid

4.6.1 Regelgeving

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.

In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.

Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan moet de externe veiligheid worden beoordeeld. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico’s langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van Gasunie zijn het meest relevant. De risico’s worden vooral bepaald door de maximale druk en diameter van de leiding, maar ook door getroffen maatregelen.

Op 1 april 2015 is de regeling ‘Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen’ in werking getreden. Het Basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het Basisnet beheerst de afweging tussen enerzijds een noodzaak en toename van het vervoer van gevaarlijke stoffen en anderzijds een behoefte om de fysieke ruimte langs en boven de infrastructuur intensiever te benutten. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Als deze risicoruimte, de zogenaamde risicoplafonds, door een groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, moet de minister maatregelen nemen. De risicoplafonds moeten daarnaast in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes. Op deze manier kan de veiligheid langs de transportroutes voor gevaarlijke stoffen in toenemende mate worden gegarandeerd.

4.6.2 Risicokaart

De provinciale risicokaart informeert onder andere de inwoners van Gelderland over de risico's waarmee zij in hun leefomgeving kunnen worden geconfronteerd en hoe te handelen. Op navolgend kaartfragment is een uitsnede van de risicokaart rondom Ewijk weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPDenElt2019-vadf_0010.jpg" Uitsnede risicokaart met globale begrenzing plangebied (zwarte omkadering)

De gemeente heeft een inventarisatie gemaakt van de aanwezige risicobronnen in de gemeente Beuningen met bijbehorende veiligheidsafstanden (Inventarisatie nulsituatie externe veiligheid Beuningen, 25 maart 2008). Ook op navolgend kaartfragment van de inventarisatiekaart is te zien dat in en rondom Ewijk enkele risicovolle inrichtingen, transportassen en buisleidingen aanwezig zijn. De gele arcering betreft de (inventarisatie)zone langs de A50, de groene cirkel betreft de inventarisatiezone rondom InterCheM en de blauwe arcering betreft de geplande woningbouwontwikkelingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPDenElt2019-vadf_0011.jpg" Uitsnede Inventarisatiekaart Nulsituatie externe veiligheid Beuningen met globale aanduiding plangebied (zwarte omkadering)

4.6.3 Doorvertaling bestemmingsplan

Inrichtingen c.q. bedrijven
Uit de gemeentelijke inventarisatiekaart blijkt dat het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van 1.500 m van het bedrijf InterCheM op bedrijventerrein de Schoenaker. Het gaat hierbij om de opslagtanks. De afstand tot het plangebied is circa 1.100 m.

Oranjewoud heeft voor InterCheM een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) uitgevoerd (nr. 166205, d.d. 13 november 2006). De onderzoeksresultaten, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico, zijn getoetst aan het Bevi. Het blijkt dat de situatie bij InterCheM, zoals in de QRA beoordeeld, voldoet aan het besluit. Uit de rapportage die op de provinciale risicokaart staat blijkt dat het invloedsgebied 300 m bedraagt. Bij de vaststelling van de milieuvergunning is het groepsrisico verantwoord. Dit invloedsgebied is buiten het plangebied van onderhavig bestemmingsplan gelegen.

De activiteiten bij InterCheM staan woonbebouwing niet in de weg. Wel kunnen de effecten van een groot incident zodanig zijn dat in een gebied met een straal van 1.600 m (groene cirkel op bovenstaande afbeelding betreft deze zone) rond het bedrijf effecten kunnen optreden. Overigens is het niet zo dat dit hele gebied bij een incident getroffen zou worden, maar slechts een deel daarvan. Dit ligt onder andere aan de windrichting en de vorm (sigaarvorm) en grootte van de gevaarlijke stofwolk.

Royal Haskoning heeft in het kader van het masterplan uitbreiding Ewijk onderzocht (nr. 9T5053.01, d.d. 24 november 2008) wat de doorwerking was van deze inrichting op de nieuwe ontwikkelingen rondom Ewijk. Uit de berekeningen blijkt dat de risico's niet significant toenemen. Aangezien dit initiatief kleinschalig van karakter is, op grote(re) afstand gelegen en in de situatie bij InterCheM niets wijzigt, kan aangesloten worden bij de resultaten uit dit onderzoek. Verder zijn er geen bedrijven in de directe omgeving van het plangebied aanwezig waarvan het invloedsgebied tot in het plangebied reikt.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
Het plangebied is op circa 750 m van de A50 gelegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen mogelijk is. De PR 10-6 contour wordt vanuit de as van de weg gemeten en bedraagt 18 m. Van een GR-plafond is geen sprake. Het plasbrandaandachtsgebied bedraagt 30 m uit de zijkant van de weg. Al deze zones zijn buiten het plangebied van onderhavig bestemmingsplan gelegen.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over het water
Het plangebied is op ruim 1,8 km van de Waal gelegen. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over deze rivier is dan ook niet van invloed op onderhavige ontwikkeling.

Vervoer van gevaarlijke stoffen door een buisleiding
Het plangebied is gelegen op ruim 750 m van de dichtstbij gelegen aardgastransportleiding. Deze leidingen hebben een inventarisatieafstand van maximaal 490 m. Het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is dan ook niet van invloed op onderhavige ontwikkeling.

Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.7 Waterhuishouding

De bestaande watervergunning voor het gebied Den Elt is in 2008 verleend en mede door de wijzigingen in het stedenbouwkundig plan wil waterschap Rivierenland het een en ander geactualiseerd hebben. Het uitvoeren van een nieuwe watertoets is daar een onderdeel van. Uitgangspunt hierbij is dat de nu geldende eisen en randvoorwaarden van waterschap Rivierenland gehanteerd dienen te worden. In de notitie 'Update watertoets Den Elt Beuningen' (Bron: HaskoningDHV Nederland bv, nr. WATBG5607N002WM, d.d. 9 september 2019, zie Bijlage 6) zijn de resultaten van deze actualisatie weergegeven.

Doordat in 2007 reeds van start is gegaan met de ontwikkeling van het plan waarbij de hoofdstructuur van het plan, het MFA gebouw (cluster C) en een aantal woningen in het noordoosten (Cluster G) zijn aangelegd en gebouwd, is de benodigde waterberging niet meer op één locatie te realiseren.

Waterberging binnen het plangebied zal gezocht dienen te worden in:

  • de extra verbreding van bestaande A- en B-watergangen;
  • de bestaande en nieuw te graven watergangen binnen het plangebied;
  • de bestaande en nieuw te graven wadi’s.

In figuur 4 (zie Bijlage 6) is een overzicht gegeven van het watersysteem met de watergangen en wadi’s waarin de benodigde waterberging gevonden wordt. Aangezien in 2007 reeds van start is gegaan, zijn een aantal watergangen in het plangebied al gerealiseerd (profiel B, B2, F, D en D2). Het bodempeil van deze watergangen is aangelegd op een hoogte van NAP +6,1 m (50 cm onder het zomerpeil). De gemeente wil graag deze bodempeilen behouden.

Verder is het zoals eerder aangegeven in verband met beperkte ruimte niet mogelijk om de B-watergang parallel aan de westzijde van de Hoogstraat te verbreden en in te zetten als waterberging.

Voorstel is om een scheiding in peilopzet te realiseren door het aanbrengen van stuwen zodat meer water binnen het plangebied geborgen kan worden. Op twee plaatsen binnen het plangebied worden V-stuwen geplaatst zodat de waterafvoer ook geknepen wordt bij een T=100+10%. De onderkant van de V-stuwen wordt op een hoogte van NAP +7,15 m geplaatst. De stuwen worden voorzien van een beperkende onderdoorlaat (1,5 l/s/ha) op een hoogte van NAP+6,3 m. Bij het bepalen van de stuwhoogte van NAP +7,15 is rekening gehouden met het laagste putpeil in de Ireneplantsoen van NAP+7,48 m (waking van 0,33 m). Het maaiveld in het plan Den Elt ligt op minimaal NAP+7,8 m.

In de A- en B-watergangen benedenstrooms de stuwen wordt rekening gehouden met een maximale peilopzet van 0,3 m conform het beleid van het waterschap. Waterberging in deze watergangen wordt gevonden tussen het streefpeil van NAP +6,6 m tot NAP +6,9 m. De watergangen bovenstrooms de stuwen worden bij een hevige regenbui gevuld tot een peil van NAP+7,15 m en lopen vervolgens langzaam leeg tot het streefpeil van NAP+6,3 m.

Aangezien in de zomer het peil in betreffende watergangen kan stijgen tot een peil van NAP +6,6 m, wordt de beschikbare berging berekend vanaf een peil van NAP +6,6m tot een peil van NAP +7,15 m (peilopzet 55cm). Geaccepteerd wordt dat betreffende watergangen door het bestaande bodempeil (NAP +6,1 m) en een onderdoorlaat op NAP +6,3 m in de winterperiode mogelijk gevuld blijft met 20 cm water en in de zomerperiode gevuld blijft tot mogelijk 50 cm.

De watergangen en wadi’s binnen het plangebied zijn met elkaar verbonden middels duikers of andere open verbinding zodat alle berging benut kan worden. Om ervoor te zorgen dat ook daadwerkelijk de wadi’s en de verlaagde speelplaats ingezet kan worden, worden deze voorzieningen met een bodemhoogte van NAP +6,9 m aangelegd (peilopzet 0,25 m).

Verder wordt een deel van de bestaande watergangen en wadi’s gelegen aan de Vordingstraat en Ireneplantsoen ook ingezet als compenserende waterberging. Indien nodig zullen deze opgeschoond en verdiept worden. De overige watergangen aan de Vordingstraat zijn momenteel niet met elkaar verbonden met duikers; alleen de onderling verbonden watergangen zijn meegenomen in de beschikbare waterberging.

Als laatste zal de bestaande A-watergang met profiel B1 gelijk aan profiel A verbreed dienen te worden om te voldoen aan de benodigde compensatie.

In navolgende tabel is een overzicht gegeven van de beschikbare berging in het plangebied:

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPDenElt2019-vadf_0012.png"

Dit betekent dat er momenteel een beperkt tekort (5 m³) aan waterberging aanwezig is in het plangebied (zie navolgende tabel). Dit is met het waterschap besproken en ze hebben aangegeven hiermee akkoord te gaan. Verder is gecontroleerd of alle berging boven het peil van NAP +7,15 m van circa 873 m³ benut kan worden. Aangezien circa 2,2 ha aan verhard oppervlak (circa 960 m³ benodigde berging) op dit peil wordt aangesloten, is dat het geval.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPDenElt2019-vadf_0013.png"

Het waterschap heeft op aangegeven akkoord te gaan met de update van de watertoets.

4.8 Ecologie

4.8.1 Regelgeving

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wnb kent drie algemene beschermingsregimes waarin de voorschriften van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en twee verdragen (Bern en Bonn) zijn geïmplementeerd en waarin aanvullende voorschriften zijn gesteld voor de dier- en plantensoorten die niet onder die specifieke voorschriften vallen, maar wel bescherming behoeven. In hoofdstuk 3 van de Wnb zijn de beschermingsregimes in drie aparte paragrafen neergelegd. Per beschermingsregime is bepaald welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. Het gaat om de volgende beschermingsregimes:

  • 1. Vogels (paragraaf 3.1): alle vogels in de zin van de Vogelrichtlijn;
  • 2. Dieren en planten (paragraaf 3.2): alle dieren en planten, genoemd in de bijlagen bij de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn;
  • 3. Overige soorten (paragraaf 3.3): soorten genoemd in de bijlage bij de Wnb, die niet onder de reikwijdte van paragraaf 3.2 vallen.

De verboden en afwijkingsmogelijkheden die zijn opgenomen in de paragrafen 3.1 en 3.2, zijn direct overgenomen uit de genoemde richtlijnen en verdragen. Deze bepalingen zijn dus ook uitsluitend van toepassing op de soorten waarvoor dit onmiddellijk voortvloeit uit deze richtlijnen en verdragen. De bepalingen in paragraaf 3.3 zien op de “overige soorten” die zijn genoemd in de bijlagen A en B bij de Wnb. Laatstgenoemde groep is te vergelijken met de Tabel 2-soorten uit de Flora- en faunawet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPDenElt2019-vadf_0014.png" Verbodsbepalingen Wet natuurbescherming

De Wnb brengt voor de bescherming van soorten in ieder geval de volgende drie voor de praktijk belangrijke wijzigingen met zich:

  • 1. Allereerst is onder de Wnb niet langer de minister van Economische Zaken, maar zijn Gedeputeerde Staten van de provincies het bevoegd gezag voor het verlenen van ontheffingen.
  • 2. Ten tweede kunnen de in de praktijk gehanteerde “tabelsoorten” niet langer gebruikt worden. In plaats daarvan wordt met de nieuwe indeling van de Wnb gewerkt.
  • 3. Tot derde is de inhoud van de verboden en de ontheffingsgrondslagen gewijzigd.

In de Wet natuurbescherming zijn de bevoegdheden van het rijk (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)) aan de provincies overgedragen. Zij maken dan de afwegingen voor de vergunningen en ontheffingen. De beschermde status van soorten kan per provincie verschillen. Provincies hebben de bevoegdheid om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor nationaal beschermde soorten. Er is dan geen ontheffing nodig voor werkzaamheden.

Onder de Wet natuurbescherming geldt een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren. De zorgplicht houdt in dat werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk worden nagelaten of maatregelen genomen om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen.

4.8.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Er is een oriënterend onderzoek naar beschermde flora en fauna (Blom Ecologie, nr. BE/2018/670, d.d. 25 januari 2019, zie Bijlage 4) uitgevoerd in het plangebied.

In het plangebied of de directe omgeving hiervan komen beschermde diersoorten van de Wet natuurbescherming voor. De verschillende deelgebieden hebben geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. Het plangebied is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, amfibieën, insecten en broedvogels. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of het Natuurnetwerk Nederland. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake. In het plangebied zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een melding- of vergunningplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming.

Conclusie
De werkzaamheden leiden niet tot aantasting van beschermde natuurwaarden en/of beschermde gebieden. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden moet rekening worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels. De aanwezigheid van beschermde soorten (Wet-Nb, andere soorten, artikel 3.10) en hun leefgebied vormen geen bezwaar voor de beoogde ontwikkelingen (vrijstellingsbesluit). Gezien het voorgaande onderzoek is er geen reden om aan te nemen dat eventueel benodigde ontheffingen, mits de juiste maatregelen worden getroffen en een wettelijk belang kan worden aangevoerd, niet verkregen zouden kunnen worden. De conclusie is dan ook dat de beoogde ontwikkelingen in Den Elt uitvoerbaar zijn zoals bepaald in de Wro (artikel 3.1.6 Bro).

Te treffen maatregelen

  • Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (Zorgplicht). Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.
  • Alle aanwezige vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken) gefaseerd verwijderen. Dit om bodembewonende dieren de kans te bieden in de nabijgelegen omgeving een ander leefgebied te benutten.
  • Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
  • Mogelijke overwinteringslocaties van reptielen/amfibieën (vorstvrije structuren als stenenstapels, houtwallen, dichte struwelen etc.) dienen verwijderd of ongeschikt gemaakt te worden buiten de overwinteringsperiode oktober – april.
  • De werkzaamheden opstarten/uitvoeren buiten het broedseizoen van vogels (medio maart t/m medio juli). Indien de werkzaamheden in het broedseizoen worden uitgevoerd dient voor de aanvang door een ter zake deskundig gecontroleerd te worden of er broedvogels aanwezig zijn. E.e.a. op aanwijzing van deskundige. Indien dit niet mogelijk is dienen de potentiële nestlocaties buiten het broedseizoen ongeschikt gemaakt te worden.

Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.9 Cultureel Erfgoed

4.9.1 Regelgeving

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging wordt de huidige Monumentenwet 1988 opgesplitst: een gedeelte (dat ziet op de fysieke leefomgeving) zal in 2021 opgaan in de Omgevingswet, het overige gedeelte is opgenomen in de nieuwe Erfgoedwet. Daarbij is voorzien in overgangsrecht. De bedoeling is dat in de Erfgoedwet een betere integratie met verschillende soorten erfgoed komt. Daarnaast worden de procedures uniformer en daarmee overzichtelijker.

Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving, worden opgenomen in de Omgevingswet. De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen - en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving, komen in de Omgevingswet terecht en zijn dus niet in de Erfgoedwet geregeld. Hierbij wordt wel als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.

Voor de onderdelen die in de Omgevingswet zullen worden opgenomen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de tussenliggende periode. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 die naar de Omgevingswet over zullen gaan, blijven van kracht tot de Omgevingswet in werking treedt.

4.9.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Archeologie
In 1999 heeft RAAP een bureauonderzoek met aansluitend booronderzoek verricht in een groot gebied tussen en ten zuiden van Ewijk en Beuningen. Daarbij is ook het plangebied door middel van 6 boringen onderzocht. Eén van de boringen bevatte houtskool, en leek met enkele meer westelijker geplaatste boringen te wijzen op een vindplaats uit de vroege en/ of volle middeleeuwen. De onderzoekers concludeerden dat het waarschijnlijk is dat de aangetroffen archeologische indicatoren het gevolg zijn van bemesting, en dus van oorsprong van elders aangevoerd zijn. Destijds is geadviseerd geen verder onderzoek uit te voeren op deze locatie.

Het hieronder genoemde rapport is de weerslag van het destijds uitgevoerde onderzoek:

  • I.A. Schute, G.H. de Boer en J.A.M. Roymans, Plangebied Ewijk Gemeente Beuningen, Een archeologische kartering en waardering, RAAP rapport 371, Amsterdam 1999.

In het rapport waren de oorspronkelijke boordata niet opgenomen, deze zijn apart opgevraagd bij RAAP.

Op basis van het destijds door RAAP uitgevoerde onderzoek kan volgens het advies (nr. I 01 02 009, d.d. 29 september 2011, zie Bijlage 5) van de regioarcheoloog inderdaad geconcludeerd worden dat er geen aanvullende voorwaarden ten aanzien van archeologie bij de vergunningverlening hoeven te worden gesteld. Wel moet gewezen worden op de wettelijke verplichting toevalsvondsten te melden conform de Erfgoedwet.

Cultuurhistorie
De gemeente heeft een zogenaamde cultuurhistorische kenmerkenkaart opgesteld (RAAP-rapport 1603, kaartbijlage 3). Het plangebied en de directe omgeving ervan behoren tot de gebiedscategorie 'oud cultuurland (Vroege Middeleeuwen)'. De Hoogstraat is op de kaart aangegeven als 'weg of pad, situatie 1832', 'wegbeplanting', 'overloopgeul' en 'veedrift'. Dit bestemmingsplan wijzigt de structuur of het beeld van de Hoogstraat niet en past dan ook in de aanwezige cultuurhistorische context.

4.9.3 Conclusie

De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.10 Leidingen

In of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen of persleidingen van water, olie, gas, brandstof en/of hoogspanningsverbindingen gelegen, die in het kader van het bestemmingsplan op de verbeelding met bijbehorende bebouwingsvrije zones moeten worden opgenomen.

4.11 Vormvrije MER-beoordeling

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die beneden de drempelwaarden vallen uit de D-lijst, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft ‘de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’ (activiteit D11.2). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer of een aangesloten gebied van 2.000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De voorgenomen activiteiten in het plan liggen ruim onder de plandrempel waarvoor conform het Besluit m.e.r. een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is: het totale aantal geplande woningen bedraagt maximaal 54. Gelet hierop, kan worden geconcludeerd dat de drempelwaarden niet worden overschreden, waardoor in onderhavig plan kan worden volstaan met het uitvoeren van een zogenaamde ‘vormvrije m.e.r.-beoordeling’. De in dit hoofdstuk beschreven onderzoeksresultaten voldoen niet alleen aan de onderzoeksverplichting van het Besluit ruimtelijke ordening, maar kunnen ook worden opgevat als de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Daarbij kan worden geconcludeerd dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd moeten worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en andere bestemmingsplannen van de gemeente Beuningen. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In de Bor zijn onder andere regels voor vergunningvrije bouwwerken opgenomen.

Hieronder wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.

5.1.1 Inleidende regels

Begrippen 
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten 
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

5.1.2 Opbouw bestemmingen

Bestemmingsomschrijving 
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.

Bouwregels 
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.

Afwijken van de bouwregels 
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.

Specifieke gebruiksregels 
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.

Afwijken van de gebruiksregels 
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.

5.1.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel 
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels 
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen en ondergeschikte bouwdelen.

Algemene gebruiksregels 
Deze bepaling bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan.

Algemene afwijkingsregels 
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene wijzigingsregels 
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

5.1.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht 
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.

Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2 Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan kent meerdere bestemmingen. Hieronder volgt in het kort een beschrijving van de bestemmingen:

Groen
Deze bestemming is bestemd voor groen en bijbehorende voorzieningen, zoals speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, kunstwerken, voet- en fietspaden et cetera.

Binnen de bestemming mogen uitsluitend gebouwen van openbaar nut (uitsluitend binnen een bouwvlak) en andere bouwwerken worden gebouwd, zoals speeltoestellen, prullenbakken, wegwijzers, banken en degelijke.

Verkeer
In aansluiting op het bestemmingsplan 'Kern Ewijk' hebben de weg Den Elt en een smalle strook langs de Hoogstraat de bestemming 'Water' gekregen.

Water
In aansluiting op het bestemmingsplan 'Kern Ewijk' hebben de watergangen langs de Hoogstraat de bestemming 'Water' gekregen.

Wonen
In aansluiting op het bestemmingsplan 'Kern Ewijk' heeft de bestaande woning aan de Hoogstraat de bestemming 'Wonen' gekregen. Het bestemmingsvlak is daarbij aangepast op de bestaande situatie.

Woongebied
Voor het plangebied is een concept verkaveling ontworpen (zie paragraaf 2.2), die als basis heeft gediend voor het bestemmingsplan. Omdat de exacte positie van de woningen en het exacte woonprogramma (=woningtypes) nog niet duidelijk zijn, heeft deze bestemming een globaler karakter. Binnen de bestemming 'Woongebied' is het dan ook mogelijk om zowel groen, verkeer, water als woningen te realiseren. Per bestemmingsvlak is aangeduid waar welke grondgebonden woningtypes zijn toegestaan. Er mogen geen gestapelde woningen gebouwd worden.

In het noordoostelijke bouwveld is het mogelijk om rijwoningen re realiseren. Deze rijwoningen moeten de eerste 15 jaar na afronding van de bouw van deze woningen verhuurd worden als geliberaliseerde woningen in de middenhuur.

Het programma bestaat uit maximaal 54 grondgebonden woningen. De woningen krijgen een hoogte van maximaal 2 lagen met een kap, oftewel een maximum goot- en bouwhoogte van 7,0 m respectievelijk 11,0 m. Hiertoe is op de verbeelding en bouwvlak en enkele aanduidingen opgenomen. De inhoud van de regels is gebaseerd op de standaardregeling van de gemeente Beuningen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro):

  • de bouw van één of meer woningen;
  • de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met tenminste 1.000 m² of met één of meer woningen;
  • de verbouwing van één of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.000 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m².

Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is. Omdat de gemeente alle gronden en/of opstallen in eigendom heeft, zelf de grondexploitatie voert en de bouwgrond uiteindelijk tegen een marktconforme prijs bouwrijp levert, wordt ook voldaan aan de eis van verplicht kostenverhaal.

6.2 Inspraak & Overleg

Inspraak
Het voorontwerp van het bestemmingsplan heeft vanaf 27 juni 2019 tot en met 17 juli 2019 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is er één inspraakreactie ingediend bij de gemeente Beuningen.

Inspreker geeft aan dat er in de toelichting wel wordt gesproken over auto's, maar niet over een extra (langzaam)verkeer ontsluiting. Inspreker spreekt zijn zorgen uit over de verkeersveiligheid voor fietsers die van en naar de MFA in Den Elt gaan. Inspreker woont zelf aan de Hoogstraat en constateert uit eigen ervaring dat er sprake is van een toenemende verkeersdrukte.

Ook in de lintenstudie Ewijk/ toetsingskader uit 2019 wordt de aangehaalde langzaamverkeersroute specifiek benoemd, en in het bestemmingsplan juist niet.

Aangezien één van de door de gemeente voorgestelde (langzaam)verkeersroutes over het perceel van inspreker loopt, biedt hij aan om, onder voorwaarden, medewerking te verlenen voor het realiseren van de betreffende (langzaam) verkeersroute.

Reactie gemeente
Naar aanleiding van de inspraakreactie is de gemeente in overleg getreden met inspreker. Het is namelijk inderdaad de intentie van de gemeente om een fietspad aan te leggen vanaf de Klaphekstraat richting de MFA. De hiervoor benodigde grond van inspreker zal daarom aangekocht worden om een langzaamverkeersverbinding te kunnen leggen tussen het gebied Den Elt en de nieuwe woongebieden aan de oostzijde van Ewijk. Op de verbeelding en in de regels is het plan hier op aangepast, door het vergroten van het plangebied en het opnemen van de bestemming 'Groen', waarbinnen langzaamverkeersverbindingen zijn toegestaan. Ook de toelichting is op dit punt aangevuld.

Overleg

Waterschap Rivierenland
In het kader van het vooroverleg heeft waterschap Rivierenland op 3 juli 2019 een reactie ingediend. Het waterschap adviseert positief over het plan, mits enkele opmerkingen in de verdere uitwerking worden meegenomen:

  • a. Voorstel is om de waterparagraaf in te korten en te verwijzen naar de 'notitie update watertoets Den Elt Beuningen'.
  • b. Het plangebied heeft in de 'notitie update watertoets Den Elt Beuningen' een grotere omvang dan op de huidige verbeelding is aangegeven. Het waterschap gaat er vanuit dat de voorgestelde voorzieningen voor de waterhuishouding, die buiten het plangebied gelegen zijn, zonder problemen gerealiseerd kunnen worden.
  • c. De bestemming 'Water' niet is uitgevoerd conform de standaardregels die het waterschap hanteert;
  • d. Er worden steigers in de regels mogelijk gemaakt. Het waterschap ziet dit aspect graag nader uitgewerkt in het plan.
  • e. Langs de A-watergang (buiten het plangebied) is een natuurvriendelijke oever gegraven. Dit is echter nog niet verwerkt op de legger, maar zeker wel bekend bij de gemeente. Het waterschap verzoekt om de kern- en beschermingszone van de A-watergang aan te passen zoals deze er nu buiten bij liggen.
  • f. Het water langs de Hoogstraat, wat nu niet op de legger van het waterschap staat, krijgt in onderhavig voorontwerp bestemmingsplan de bestemming 'Water'. Dit waarschijnlijk vanwege de wens om aan te sluiten bij het nabij gelegen bestemmingsplan. Het waterschap geeft aan dat het alleen voor A-watergangen noodzakelijk is de bestemming 'Water' op te nemen.

Reactie gemeente

Ad a: de waterparagraaf is ingekort, onder verwijzing naar de notitie.

Ad b: alle voorgestelde waterhuishoudkundige voorzieningen zijn inderdaad binnen de geldende bestemmingen te realiseren.

Ad c: de bestemming 'Water' is aangepast op de modelregel water uit bijlage 1 van de vooroverlegreactie.

Ad d: de regels over steigers zijn uit het ontwerpbestemmingsplan gehaald.

Ad e: omwille van de flexibiliteit is aansluitend aan de genoemde A-watergang gekozen voor de bestemming 'Woongebied'. Binnen deze bestemming zijn zowel oppervlaktewater als natuurvriendelijke oevers mogelijk. De gemeente wenst deze flexibiliteit voor nu te behouden omdat nog niet exact duidelijk is waar de begrenzing tussen water, wegen en de uitgeefbare woonpercelen komt te liggen. Uiteraard wordt bij de gronduitgifte rekening gehouden met de inmiddels gerealiseerde natuurvriendelijke oever.

Ad f: de constatering van het waterschap is juist. De gemeente kiest er in deze voor om aan te sluiten bij de wijze van bestemmen in het geldende bestemmingsplan. In het kader van het opstellen van het omgevingsplan onder de nieuwe Omgevingswet, zal dit te zijner opnieuw bekeken worden.

Provincie Gelderland
In het kader van het vooroverleg heeft de provincie Gelderland op 22 juli 2019 een reactie ingediend. De provincie adviseert positief over het plan, wat betreft het provinciaal woonbeleid. Daarnaast maakt de provincie de volgende opmerkingen:

  • a. De provincie vindt het goed dat de woningen in het plangebied zonder aardgasaansluiting worden gerealiseerd. Zij mist in de toelichting een passage over klimaatadaptief bouwen. De provincie is benieuwd hoe de gemeente hier mee omgaat en of er in het nieuwe woongebied concrete maatregelen genomen worden?
  • b. De provincie vindt het mooi te lezen dat het plan geen nadelig effect heeft op ecologisch gebied. Het zou echter mooi zijn als het plan ook een meerwaarde kan bieden voor de biodiversiteit in het gebied. De provincie is benieuwd hoe de gemeente hier mee omgaat en of er in het nieuwe woongebied concrete maatregelen genomen worden?

Reactie gemeente

Ad a: Naast dat de woningen gasloos worden gebouwd is de beoogde inrichting van het woongebied klimaatbestendig vormgegeven. De oppervlakte aan verharding wordt zoveel mogelijk beperkt, er is veel ruimte voor groen en er is aandacht voor het vertraagd afvoeren van hemelwater. Het al aanwezige watersysteem in het gebied wordt naar aanleiding van onderhavig bestemmingsplan aangepast. Er is hierbij voorzien in bredere en nieuwe watergangen met natuurvriendelijke oevers en nieuwe wadi's (zie verder figuur 4 uit Bijlage 6 Update watertoets 2019).

Bij de nadere uitwerking van het plan wordt daarnaast rekening gehouden met de toekomstige klimaatontwikkelingen. Er wordt naar gestreefd om de openbare ruimte 'robuust' uit te voeren. Groenzones kunnen enigszins verlaagd (circa 0,1 m) worden aangelegd om bij te dragen aan een klimaatbestendige inrichting van de openbare ruimte.

Aanvullend op de woningbouw wordt er ook een nieuwe langzaamverkeersverbinding mogelijk gemaakt. Deze verbinding komt te liggen aan de zuidzijde van het zuidoostelijk deelgebied, in het verlengde van het bestaande fietspad rondom de MFA. Het fietspad wordt doorgetrokken in oostelijke richting tussen de Hoogstraat en de Klaphekstraat. Hiermee wordt het zo aantrekkelijk mogelijk gemaakt om binnen de kern Ewijk de fiets te pakken.

Ad b: De oppervlakte aan verharding wordt zoveel mogelijk beperkt en er is veel ruimte voor groen en water in en om het plangebied zodat vogels voedsel kunnen vinden en regenwater op een natuurlijker manier wordt opgevangen. Ook kiezen we voor natuurlijke oevers langs de watergangen.

Bij de nadere uitwerking van het plan zal daarnaast gekeken worden of er mogelijkheden zijn om de woningen natuurinclusief te bouwen, waarbij in de gevels (maar buiten de thermische schil) verblijfplaatsen worden gerealiseerd voor kwetsbare stadsvogelssoorten als huismus en gierzwaluw. Ook onderzoeken we de mogelijkheden van vleermuisvriendelijke openbare verlichting bij het nog te realiseren fietspad. Bijvoorbeeld in de vorm van amberkleurige UV-vrije led-verlichting met lage masten en scherp naar beneden gericht.

6.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan “Den Elt 2019” heeft van vrijdag 8 november 2019 tot en met donderdag 19 december 2019 voor iedereen ter visie gelegen.

Er zijn binnen deze termijn geen zienswijzen ingediend.