Plan: | Baron van Nagellstraat 64 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0203.4069-0002 |
Op 20 december 2023 is een aanvraag om omgevingsvergunning (dossiernummer 2023W2750) ingediend voor het realiseren van drie gebouwen op percelen aan de Baron van Nagellstraat 64 in Voorthuizen. De aangevraagde activiteiten zijn Bouwen (inclusief strijdig gebruik) en Uitrit aanleggen of veranderen.
De percelen zijn kadastraal bekend als gemeente Voorthuizen, sectie G nummers 6844, 6845, 6846, 6848, 6847, 6850 en 6387.
Op de onderstaande afbeelding is met een rood kruis de globale ligging van het projectgebied aangeduid.
afbeelding globale ligging locatie
De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende "Omgevingsplan gemeente Barneveld" (hierna: omgevingsplan). Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen door middel van het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).
Het projectgebied ligt aan Baron van Nagellstraat 64 in de kern Voorthuizen. Het projectgebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Zwarteweg. Aan de oostzijde vormt de Baron van Nagellstraat met bedrijfsbebouwing waaronder het tankstation de grens van het projectgebied. De grens aan de zuidzijde wordt gevormd door enkele woningen en de nieuw aan te leggen weg. De westzijde wordt gevormd door agrarisch gebied. Onderstaande afbeelding geeft de begrenzing van de planlocatie weer.
afbeelding begrenzing
Het projectgebied ligt in het tijdelijke omgevingsplan van rechtswege (hierna: het omgevingsplan). Het tijdelijke deel van het omgevingsplan bestaat uit de geldende bestemmingsplannen, de verordeningen en de bruidsschat.
Op dit moment geldt binnen dit tijdelijke omgevingsplan het bestemmingsplan "Baron van Nagellstraat" (1988). Op grond hiervan gelden de functies (voorheen: de bestemmingen) 'Bedrijfsdoeleinden' (artikelen 14-20) en 'Groensingel' (artikelen 27-28). Realisatie van appartementen is binnen deze functies niet toegestaan.
afbeelding bestemmingsplan
In het omgevingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken. Daarom is een projectafwijkingsbesluit noodzakelijk.
Het Werklandschap Verbindingsweg wordt ontsloten via een nieuw aan te leggen weg die aansluit op de rotonde in de Baron van Nagellstraat. Deze rotonde dient ook als ontsluiting van en voor de nieuwbouwwijk Holzenbosch.
Als nadere uitwerking van de Structuurvisie is op 16 december 2014 de "Ruimtelijke visie Werklandschap Verbindingsweg Voorthuizen" vastgesteld.
De "Ruimtelijke visie Werklandschap Verbindingsweg Voorthuizen" is opgesteld in samenspraak met omwonenden en belanghebbenden uit het gebied. Hiervoor is een ontwerpatelier georganiseerd. Op basis van een gemeentelijk voorstel voor een nieuwe hoofdstructuur (verkeer, water, groen) konden de deelnemers het gebied verder inkleuren met de functies Wonen, Verkeer, Langzaam Verkeer, Werken, Groen en Water.
De uitkomst van het ontwerpproces is weergegeven in onderstaande visiekaart.
afbeelding Visiekaart Werklandschap Verbindingsweg
Een woon-werklandschap kenmerkt zich door:
Hoewel onderhavige aanvraag geen onderdeel uitmaakt van (de exploitatie van) het woon-werklandschap, sluit de locatie hier wel direct op aan.
Het perceel aan de Baron van Nagellstraat 64 in Voorthuizen werd in het verleden gebruikt door een bedrijf in het verwerken van melkpoeders, weipoeders en andere droge zuivelproducten (Vreugdenhil). Momenteel vindt er onder andere opslag voor een groothandel in verpakkingsmaterialen plaats.
Voor het oostelijk deel van de voormalige Vreugdenhillocatie is een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een bedrijfsgebouw (2023W2393). Aan deze zijde blijft ook het bestaande kantoorgebouw behouden. De boerderij aan de zuidzijde blijft eveneens behouden.
afbeelding bestaande situatie
De aanvraag betreft 'het realiseren van 129 appartementen, 1 commerciële ruimte en 1 atelier/commerciële ruimte, Baron van Nagellstraat 64 in Voorthuizen'. Zie de onderstaande afbeelding. Het betreft een schets van de gewenste situatie. Het merendeel van de bedrijfsopstallen wordt gesloopt. Vervolgens worden een drietal appartementengebouwen op een half verdiepte parkeerkelder gerealiseerd inclusief herinrichting maaiveld en aansluiting op openbaar gebied. In het op de situatieschets met 'A' aangeduide gebouw worden 34 appartementen en (in de plint) een atelier gerealiseerd. Gebouw B bevat 47 appartementen en (in de plint) een commerciële ruimte/atelier. In gebouw C gaat het tenslotte om 48 appartementen. Het is de bedoeling dat Woningstichting Barneveld deze 48 appartementen gaat afnemen en verhuren. De drie gebouwen hebben een variërende hoogte tussen de 4 en 6 bouwlagen.
afbeelding inrichtingsplan nieuwe situatie
Stedenbouw en Landschap
Het project, dat de naam Vreugdenhof heeft gekregen, bestaat uit drie losstaande volumes van vier tot zes lagen hoog, geplaatst op een half verdiepte parkeerkelder. Aan de oost-, west- en noordzijde wordt het ensemble omzoomd door bestaande en nieuwe aan te planten robuuste houtwallen, passend in het broek- en heideontginningslandschap, waarin de ontwikkeling zich oorspronkelijk bevindt. Hiermee krijgt deze een eigen groene kamer en ligt die vrij ten opzichte van bestaande bebouwing. Het aanzicht van de ontwikkeling wordt gevormd door de boomkronen waar de bovenste lagen van de bebouwing boven uit steken. In de architectuur en de materialisatie van de gebouwen komt dit tot uitdrukking.
In de beschreven context komt het volume van drie losstaande volumes van vier tot zes verdiepingen tot zijn recht. Daarnaast wordt met het verdwijnen van de massieve industriële bebouwing (waarvan het hoogste volume een hoogte van meer dan 24 m heeft) en de ontwikkeling van nieuwe groenstructuren de ruimtelijke kwaliteit van de locatie aanzienlijk verbeterd.
De volumes staan op afstand van de nieuw te realiseren verbindingsweg en de rotonde tussen deze nieuwe weg en de Baron van Nagellstraat en bouwen in lagen op naar deze kant. Door deze afstand en de groene ruimte die aan de zuidkant van het complex wordt ontwikkeld, is deze opzet van de massa die opbouwt naar de zuid en zuidoostkant gerechtvaardigd; gezamenlijk vormen ze een passend silhouet, strategisch gelegen bij de entree van Voorthuizen.
Binnen de groene kamer wordt een karakteristieke boerderij gehandhaafd en ingepast zodat deze mede opgaat in een groene woonomgeving. Deze groenstructuren worden doorgetrokken over het half verdiepte parkeerdek verwijzend naar het oorspronkelijke landschap, en bieden plaats aan verschillende wandel- en verblijfsmogelijkheden. De scheiding tussen deze parkachtige omgeving en de buitenruimtes van de appartementen is door een uitgekiend beplantingsplan verder geaccentueerd.
Dorpsbouwmeester
De aanvraag voldoet aan redelijke eisen van welstand. De dorpsbouwmeester heeft op 22 oktober 2024 akkoord gegeven.
Economische Zaken
Vanuit de discipline Economische Zaken van de gemeente Barneveld zijn er geen bezwaren tegen de verkleuring, transformatie van deze locatie. Ook de nieuwe functies in de vorm van een commerciële ruimte en atelier zijn akkoord.
Wonen
De vraag naar appartementen is groot. Vooral ook op plekken in en nabij het centrum. Er komt een groot aantal (deels betaalbare) woningen bij. Het voorziet in opvulling voor continuïteit woningbouw in Voorthuizen in relatie tot volgende fase Voorthuizen-Zuid en ontwikkeling woonwerklandschap. Het programma zoals hieronder in de tabel is opgenomen, kan gezien de vraag vanuit de markt en de gewenste toevoeging, op voldoende belangstelling rekenen.
afbeelding tabel prijsklassenindeling
Overig
De locatie van en het aantal (ondergrondse) containers is afgestemd tussen initiatiefnemer en de gemeente.
De groenstructuur blijft eigendom van de Vereniging van Eigenaars (VVE).
De ontsluiting op de rotonde aan de Baron van Nagellstraat is nog niet gerealiseerd. In eerste instantie zal gebruik kunnen worden gemaakt van een tijdelijke weg. De gemeente spant zich ervoor in om uiterlijk op 1 januari 2026 een tijdelijke ontsluiting te realiseren aansluitend op de rotonde.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het projectafwijkingsbesluit of invloed hebben op de bestemmingsregelingen. Van deze nota's is hierna per bestuursniveau een beknopte samenvatting gegeven.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Doorwerking
Het beoogde plan is in lijn met de prioriteiten, in het bijzonder sterke en gezonde steden en regio's. Er is grote behoefte aan woningbouw, daar draagt dit project aan bij met de realisatie van 129 appartementen. De NOVI vormt daarom geen belemmering voor dit project.
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015. Het bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de aspecten van het ruimtelijk beleid die daartoe behoren. Het Nationaal Waterplan verankert het nieuwe beleid voor de komende 6 jaar met een vooruitblik richting 2050: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst.
In het Nationaal Waterplan staan 5 ambities centraal. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven. Deze ambitie wordt vooral ingevuld door onze veiligheidsnormen tegen overstroming te vernieuwen. Daarnaast wordt ingezet op een verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics). Dit zorgt ervoor dat de Nederlandse wateren schoon en gezond zijn en er genoeg zoet water is. Verder beschrijft het Nationaal Waterplan dat Nederland klimaatbestendig en waterrobuust wordt ingericht en dat Nederland een gidsland is en blijft voor watermanagement en -innovaties. Dat is gunstig voor onze economie en ons verdienvermogen. De vijfde ambitie bestaat eruit dat Nederlanders waterbewust leven. Deze ambities moeten gezamenlijk ingevuld worden door iedereen die werkt aan de ruimtelijke inrichting van Nederland: alle overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen.
Doorwerking in projectgebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.17).
Op 1 januari 2010 is de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) in werking getreden. Deze wet geeft regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten.
Op 25 april 2013 is de Crisis- en herstelwet via een wijzigingswet permanent gemaakt en zijn verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht doorgevoerd (zie kamerstukken 33.135).
De Chw omvat twee categorieën maatregelen:
In Bijlage I van de Chw worden onder meer de volgende ruimtelijke en infrastructurele projecten genoemd, waarop de wet van toepassing is:
Doorwerking in projectgebied
In dit geval is de Crisis- en herstelwet van toepassing, want er is sprake van een bouwplan van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied.
Algemeen
De provincie Gelderland heeft een Omgevingsvisie en -verordening. Deze plannen gaan over verkeer, water, natuur, milieu en ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysiek leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn regels en bepalingen over de inrichting en beheer van de ruimtelijke omgeving vastgelegd. Met de Omgevingsvisie en -verordening loopt de provincie vooruit op de aankomende Omgevingswet, die 1 januari 2024 van kracht wordt. Deze wet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in gesprek met de omgeving. Wanneer het nodig is, actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en -verordening.
Vanaf 2019 actualiseert de provincie de Omgevingsverordening opnieuw, zodat deze verder in lijn wordt gebracht met de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en anticipeert op de eisen van de Omgevingswet.
Provinciale staten van Gelderland hebben op 19 december 2018 de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 vervangt na publicatie de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. Anders dan de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018, geeft de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 richting op de strategische hoofdlijnen van het beleid. Beide visies integreren een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving; te weten ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer.
Gelderland werkt samen met partners aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Dit doen ze door zich bij het uitvoeren van onze taken te richten op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met hulp van zeven onderwerpen geven ze hier richting aan:
Doorwerking in projectgebied
De provincie streeft naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Alle nieuwbouw moet aardgasloos worden aangelegd en zoveel mogelijk circulair worden gebouwd. Hieraan wordt voldaan.
Voorliggend project past binnen de ambitie van de provincie om een duurzaam en divers woon- en leefklimaat te realiseren, met een aanbod aan woningtypen passend bij de diversiteit aan woningvraag.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.
De Omgevingsverordening is met ingang van 17 oktober 2014 in werking getreden. De provincie actualiseert regelmatig de Omgevingsverordening.
In de Omgevingsverordening is het projectgebied opgenomen op de kaarten:
Eerst wat betreft glastuinbouw. De aanvraag voorziet niet in glastuinbouw.
Dan wat betreft water en milieu: het projectgebied maakt deel uit van 'intrekgebieden'. Een intrekgebied is een beschermingsgebied grondwater waar het grondwater binnen duizend jaar bij een pompput voor de openbare drinkwatervoorziening kan zijn. In Omgevingsverordening is bepaald dat het verboden is in een intrekgebied werken tot stand te brengen of handelingen te verrichten ten behoeve van de winning van fossiele energie. In voorliggende aanvraag is dit niet aan de orde.
Klimaatadaptatie
In artikel 2.65b van de provinciale verordening is een artikel opgenomen over klimaatadaptatie. Bij plannen moet hierop worden ingaan. Het artikel bepaalt dat voor zover een bestemmingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling mogelijk maakt, de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving dient te bevatten van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. In de beschrijving worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:
In het plan zijn de volgende voorzieningen in het kader van klimaatadaptatie opgenomen:
Landschap
Artikel 5.33 van de provinciale verordening luidt: Als een omgevingsplan een activiteit of ontwikkeling toelaat, bevat de toelichting op het omgevingsplan een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de in het projectgebied aanwezige kernkwaliteiten, in het bijzonder de nationale landschappen.
Er is geen sprake van een nationaal landschap. Het gaat om bebouwd of sterk veranderd gebied zonder kernkwaliteiten, waarbij geen rekening hoeft te worden gehouden met landschappelijke cultuurhistorische waarden. Wel wordt voorzien in landschappelijke inpassing. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 5.12.
Wonen
In de verordening is een instructieregel opgenomen over de doorwerking regionale woonagenda. Op grond van het bepaalde in artikel 2.2 van de Omgevingsverordening maakt een bestemmingsplan alleen nieuwe woningen mogelijk als die ontwikkeling past binnen een door gedeputeerde staten vastgestelde woonagenda. Onderhavige aanvraag past hierbinnen. In hoofdstuk 3 onder het kopje Wonen en paragraaf 4.6.7 is dit nader uiteengezet.
Doorwerking in projectgebied
De regels inzake Glastuinbouw en Water en Milieu vormen geen belemmering voor het onderhavige plan. Ook wordt voldaan aan de instructieregels. De aanvraag is in overeenstemming met de verordening.
Op 4 december 2020 is het Regionaal Adaptatie Plan Vallei en Veluwe (hierna: RAP) ondertekend door de Manifestregio. In de regio werken 28 gemeenten, waterschap Vallei en Veluwe, provincies Utrecht en Gelderland, Vitens, Veiligheidsregio's en Rijkswaterstaat samen op het gebied van klimaatadaptatie.
Met het RAP geeft de regio invulling aan de landelijke opgave voor overheden om vanaf eind 2020 klimaatadaptief te werken om in 2050 klimaatbestendig te zijn. Deze opgave komt voort uit het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie.
Het klimaat verandert namelijk snel en merkbaar. Klimaatadaptatie is omgaan met het nieuwe klimaat met extremer weer: heftige buien of juist lange periodes van hitte en droogte. De omgeving waarin we leven, werken en ontspannen, maar ook de manier van leven moeten we daarop aanpassen.
In het RAP zijn de regionale aandachtsgebieden voor de komende jaren bepaald, aanvullend op wat elke partij zelf moet of kan doen. Vooraf zijn voor het hele gebied de kwetsbaarheden van wateroverlast, droogte en hitte in kaart gebracht in een klimaateffectatlas. Tevens zijn risicodialogen met elkaar gevoerd over de gevolgen van klimaatverandering en de opgaven voor de regio.
Het RAP is een strategische agenda rondom 4 thema's: Prettig wonen en werken, Aangenaam recreëren, Basisfuncties (elektriciteit, hoofdwegennet, verpleeghuizen, etc.) veilig stellen en Natuurlijk bodem- en watersysteem. Per thema zijn (hoofd)ambities, speerpunten en maatregelen geformuleerd.
In Werkplannen wordt concreet aangegeven hoe de ambities in het RAP voor telkens een periode van 2 jaar worden uitgewerkt. De opgaven worden regionaal verdeeld en er worden verbindingen gelegd. Van belang is dat ook inwoners, bedrijven en maatschappelijke organisaties worden betrokken.
Doorwerking in projectgebied
De bevindingen en resultaten zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.17).
De driedimensionale Blauwe Omgevingsvisie 2050 (hierna: BOVI) is de langetermijnvisie van Waterschap Vallei en Veluwe. Met deze BOVI zet Waterschap Vallei en Veluwe op een geheel nieuwe wijze koers naar een duurzame en waterinclusieve leefomgeving. Daarbij kijkt Waterschap Vallei en Veluwe integraal, grensontkennend, over de grenzen van taken en gebieden heen en werkt vanuit de drie zogenoemde waterprincipes:
Deze principes leiden tot één samenhangende weergave van water in het landschap van Vallei en Veluwe: één kringloop van bron tot monding, door stedelijk en landelijk gebied en van boven- en ondergrond.
Doorwerking in projectgebied
De bevindingen en resultaten van de BOVI 2050 zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.17).
Het Blauw Omgevingsprogramma (BOP) is het waterbeheerprogramma van Waterschap Vallei en Veluwe voor de planperiode 2022-2027. Het gebied, de maatschappelijke thema's en samenwerking met partners zijn meer centraal gezet dan in voorgaande waterbeheerprogramma's. Het waterbeheerprogramma is een kerninstrument onder de Omgevingswet en bevat naast de verplichte onderdelen van het programma (zoals Kader Richtlijn Water (KRW), Richtlijn Overstromings Risico's (ROR), zwemwaterrichtlijn) ook een niet verplicht deel. Het BOP is daarmee het wettelijk instrument van het waterschap om de doelen voor de middellange termijn vast te leggen. In het BOP worden doelen uit de Blauwe Omgevingsvisie 2050 (BOVI2050) doorvertaald naar gebiedsgerichte doelen. De hoofddoelen van het BOP zijn hieronder kort beschreven.
Waterveiligheid
Een zo goed mogelijke bescherming tegen overstromingen volgens de wettelijke normen.
Watersysteem
Een toekomstbestendig en klimaatrobuust grond- en oppervlaktewatersysteem, dat passend is ingericht naar de veranderende gebiedswensen.
Wonen en zuiveren
Een robuust proces voor het verwerken van extreme neerslag en inzameling van stedelijk en industrieel afvalwater in bebouwd gebied, tot aan het lozen van effluent in het watersysteem.
Circulaire economie
Volledig circulair opereren in 2050 door anders om te gaan met grondstoffen en goed samen te werken met partners en de omgeving.
Energietransitie
Het eerste energieneutrale waterschap van Nederland worden om een voorbeeld te zijn op het gebied van de energietransitie.
Doorwerking in projectgebied
De bevindingen en resultaten van het BOP zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.17).
De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De vastgestelde versie is gepubliceerd op 29 december 2011 (Staatscourant, nr. 23938).
De gemeente Barneveld heeft op 28 september 2016 de Strategische Visie Barneveld 2030 vastgesteld. De Strategische Visie geeft aan welke doelen het gemeentebestuur nastreeft voor de periode tot 2030. Daaraan voorafgaand heeft de raad in januari 2009 de Structuurvisie 2009 vastgesteld waarin de stedelijke ontwikkelingen voor de komende 10 jaar zijn weergegeven. Mede op basis van de Strategische Visie is de Structuurvisie 2009 geactualiseerd door de vaststelling van de Structuurvisie Kernen 2022. De Structuurvisie Buitengebied is het derde en laatste onderdeel van deze beleidstrilogie. In de op 21 september 2011 vastgestelde Structuurvisie Buitengebied wordt specifiek ingegaan op onderwerpen als landbouw, recreatie en landschap in de periode tot 2020. De twee structuurvisies vullen elkaar hierbij inhoudelijk aan. De strategische visie geeft aan wat de overkoepelende doelen zijn.
Met deze Structuurvisie Buitengebied biedt de gemeente Barneveld ruimte voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon - en leefmilieu. Ontwikkelingen in de landbouw en bij recreatieve bedrijven zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap en woon- en leefomgeving. Deze omgevingskwaliteiten zijn ook de belangrijkste vestigingsfactoren voor het buitengebied. Initiatieven beoordeelt de gemeente daarom mede op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon en leefmilieu, verkeer en natuur. Dit moet leiden tot een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat op die manier wordt ingericht is een aangename plek om te werken en te recreëren. De structuurvisie beoogt daarbij ontwikkelingsruimte te bieden aan goede initiatieven en wil een basis zijn voor samenwerking om die te realiseren.
Bovenstaande aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast worden deelgebieden onderscheiden met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie (zie bijlage 8 Structuurvisie). Onderstaand is voor de zone een ontwikkelingsrichting met kwaliteitsbeeld beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum) eisen zijn kaderstellend voor het bestemmingsplan.
afbeelding Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld
Stedelijke zone
Het concentratiebeleid voor woningbouw, ontwikkeling van bedrijventerreinen en voorzieningen in het gebied Barneveld Harselaar Voorthuizen blijft onverkort uitgangspunt.
Doorwerking projectgebied
De ontwikkeling vindt plaats binnen als stedelijke zone aangeduid gebied. De ingekomen aanvraag is in overeenstemming met deze structuurvisie.
De gemeenteraad heeft op 22 november 2011 de "Structuurvisie Kernen Barneveld 2022" vastgesteld. De structuurvisie legt de gemeentelijke visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het eigen grondgebied vast. Het projectafwijkingsbesluit zal hierbinnen moeten passen. De structuurvisie bevat een uitvoeringsprogramma. Hierin laat de gemeente zien hoe het voorgenomen beleid gerealiseerd zal worden. In de structuurvisie is een groot aantal ruimtelijke projecten opgenomen, waarvoor investeringen in de openbare ruimte noodzakelijk zijn. Ook is er een groot aantal lopende en potentiële bouwmogelijkheden.
Uit de kaart behorende bij de structuurvisie blijkt dat de planlocatie in een gebied met de aanduiding bestaand bebouwd gebied ligt.
afbeelding uitsnede Structuurvisie Kernen Barneveld 2022
Het plan betreft een inbreidingslocatie.
Onder inbreiding wordt verstaan:
De gemeente zal de komende jaren blijven werken aan inbreidingslocaties. Dit is een voortzetting van het huidige beleid. Bij inbreiding gaat aandacht uit naar het realiseren van woningen voor ouderen.
Het bouwen op inbreidingslocaties is van belang voor een kwalitatieve ontwikkeling van de kernen. Door de groeiende bevolking kan woningbouw een motor zijn achter lastige herstructureringen. In de tweede plaats liggen meerdere inbreidingslocaties gunstig ten opzichte van voorzieningen, waarmee door woningbouw een belangrijke doelgroep kan worden bediend. Tenslotte kan de herinvulling van inbreidingslocaties bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit en herkenbaarheid van de dorpse structuur.
Extra groei wordt vooral geconcentreerd in de as Barneveld – Voorthuizen.
Voor Voorthuizen is het volgende aangegeven. In de visie wordt de zone ten oosten van de Verbindingsweg een transformatiezone. Voor het gebied bestaan in de visie meerdere opties, die afhankelijk zijn van het functionele programma voor de komende jaren.
• Wonen;
• Doelgerichte vormen van detailhandel (perifere detailhandel), o.a. voor de uitplaatsing van enkele functies uit de huidige dorpskern;
• Werklocaties voor onder andere plaatselijk verzorgende bedrijven. Het kan dan een gebied worden met lichte vormen van bedrijvigheid of combinaties van wonen en werken.
Doorwerking projectgebied
Volgens de Structuurvisie Kernen Barneveld 2022 werkt de gemeente aan inbreidingslocaties. Daarvan is hier sprake. De aanvraag voorziet in representatieve woongebouwen, draagt bij aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied en is passend in de omgeving. Het uitgangspunt is dat de (extra) groei bovenop de autonome bevolkingsaanwas in het bundelingsgebied (Barneveld - Harselaar - Voorthuizen) opgevangen moet worden. De ingekomen aanvraag is in overeenstemming met deze structuurvisie.
In alle dorpen in Barneveld zetten verenigingen plaatselijk belang zich actief in voor de leefbaarheid en toekomst van de dorpen en buurtschappen. Verschillende dorpen hebben in dit kader hun visie op de toekomst vastgelegd in een dorpsplan of –visie of zijn daar mee bezig. De dorpsplannen bevatten zowel een visie op de toekomst als een overzicht van concrete ideeën en wensen om de leefbaarheid van het dorp te versterken en zijn in samenspraak met veel inwoners en de gemeente tot stand gekomen. Vanuit de visie op burgerkracht ('Zelf-samen-gemeente') en netwerksamenleving is in de Strategische Visie 2030 (september 2016) ten aanzien van de dorpsplannen een voorstel opgenomen om een andere werkwijze te gaan volgen die de plannen een sterkere positie geeft. Op die manier kan recht worden gedaan aan de geleverde inspanningen en de lokaal gemaakte keuzes. Dorpsplannen hebben - waar mogelijk - een positie bij de ontwikkeling en uitvoering van gemeentelijk beleid. Dit geldt in ieder geval voor de recente dorpsplannen (die opgesteld zijn na 2016) die in samenspraak met de gemeente tot stand gekomen zijn. Deze dorpsplannen bevatten een goede weergave van de ideeën en behoeften die er leven in de kernen. De gemeente houdt daarom bij ruimtelijke plannen en –initiatieven rekening met de inhoud van het dorpsplan en kan – indien nodig – hierover in overleg gaan met Plaatselijk Belang.
Via een uitgebreid traject is de Dorpsvisie Voorthuizen tot stand gekomen en bestaat uit een manifest met 9 punten. Van belang is het punt dat er over 'meer dan de al geplande groei (uitbreiding en inbreiding)' overleg gepleegd moet worden met de inwoners.
Doorwerking projectgebied
De voorliggende aanvraag valt niet onder deze 'al geplande groei'. Overleg met inwoners is daarom van belang. Voor wat betreft het overleg met de inwoners wordt verwezen naar het kopje participatie binnen het Hoofdstuk 8 OVERLEG EN MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID. Gelet hierop past het project binnen de Dorpsvisie Voorthuizen.
De raad heeft in 2015 de Energievisie gemeente Barneveld 2015-2020 ('investeren in Barneveldse bronnen') vastgesteld. Het energievraagstuk staat de laatste jaren landelijk stevig op de (politieke) agenda. Naast het milieumotief en betaalbaarheid zijn ook maatschappelijke verantwoordelijkheid en energie-onafhankelijkheid steeds meer een argument om actie te ondernemen. De gemeente Barneveld voelt de urgentie om een bijdrage te leveren aan een schone, betrouwbare en betaalbare energievoorziening en heeft een doelstelling vastgesteld die hoger ligt dan de landelijke energiedoelstellingen.
Woningen en bedrijfspanden moeten de komende jaren fors energiezuiniger worden. Eind 2021 heeft de gemeenteraad "De warmtevisie Barneveld" vastgesteld, dat de basis vormt voor het verminderen van het gebruik (isoleren) en het uitfaseren van het gebruik van aardgas. Vooruitlopend op de nieuwe energiewetgeving en energieneutraliteit in 2050, ziet de gemeente graag dat de woningen en bedrijven aardgasloos en energieneutraal worden gebouwd.
Wettelijke eisen Bijna Energie Neutrale Gebouwen (BENG)
Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat aanvragen om een omgevingsvergunning sinds 1 juli 2021 moeten voldoen aan de eisen voor bijna energieneutrale gebouwen (BENG).
Warmtepompen
Er zijn voorbeelden van geluidsoverlast veroorzaakt door warmtepompen, omdat er bij de plaatsing geen rekening gehouden is met het geluidsaspect of de warmtepomp verouderd is. Een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de warmtepomp is noodzakelijk en er moet voldaan worden aan een acceptabel geluidsniveau. Als het geluidniveau op 5 meter van warmtepomp hoger is dan 30 dB(A) of als dit het geval is bij een kortere afstand tot de buurwoning dan is het toepassen van een geluiddempende omkasting nodig. Hiervoor komen steeds meer innovaties op de markt (bijvoorbeeld in een dummy schoorsteen).
Sinds 1 april 2021 worden geluidseisen gesteld aan (nieuw te plaatsen) buiten opgestelde installaties voor warmte- of koude opwekking. Het gaat hierbij om warmtepompen en airco's die worden toegepast bij woningen en woongebouwen. Deze installaties mogen niet meer dan 40 dB geluid veroorzaken bij de buren.
Bij gebouw A wordt een warmtepomp toegepast. Hiervoor is een geluidsonderzoek uitgevoerd.
Zonnepanelen
Gebruik van zonne-energie kan significant bijdragen aan de benodigde duurzame energieopwekking. In dit plan zijn zonnepanelen opgenomen, die direct bij de bouw worden meegenomen. De zonnepanelen zijn geïntegreerd in het ontwerp van het gebouw.
Materialen
In het ontwerp van een woning of gebouw kan door een slim ontwerp daglicht optimaal worden benut en zodat de benodigde energie voor verlichting zo laag mogelijk is en de binnen temperatuur zo min mogelijk fluctueert.
De hoeveelheid materialen wordt zoveel mogelijk beperkt en gebruik van gezonde en duurzame materialen – gezien over de hele levenscyclus - heeft de voorkeur.
Duurzaamheid in het openbaar gebied of op eigen terrein
Er moet aandacht zijn voor energiezuinige openbare verlichting. Daarbij denken we aan een verlichtingsplan, waarbij zo weinig mogelijk lantaarnpalen worden toegepast, uitgevoerd met (dimbare) LED-lampen.
Daarnaast is het vanuit duurzaamheidsoogpunt van belang om de hoeveelheid materiaalgebruik voor wegen en de verharde oppervlakte in het projectgebied zo laag mogelijk te houden. Dat kan worden bereikt door de weglengte en -breedte zoveel mogelijk te beperken en doorlatende verharding toe te passen. Bij de keuze voor het materiaalgebruik heeft de gemeente ook hier de voorkeur voor het gebruik van duurzame materialen, bij zowel productie en gebruik en die bij sloop hergebruikt kunnen worden.
Klimaat
Het klimaat verandert met extremer weer als gevolg. We zullen vaker te maken krijgen met hoosbuien / wateroverlast, langere perioden van droogte en hitte. Het veranderende klimaat vraagt om maatregelen op alle schaalniveaus om de gevolgen voor gezondheid, veiligheid, productiviteit en natuur te beperken. Klimaatbestendig handelen en waterrobuust inrichten wordt vanzelfsprekend in het gemeentebrede beleid en handelen vóór 2020. Zodat in 2050 de fysieke ruimte in 2050 waterrobuust en klimaatbestendig is. Eén van de maatregelen is het anders omgaan met het inzamelen van en verwerken van hemelwater dat op verhard oppervlak valt, bijvoorbeeld door het aanleggen van groene daken. Zie voor een verdere beschrijving de waterparagraaf (§ 5.15).
Door op een slimme manier om te gaan met (robuust) groen in de openbare ruimte in relatie tot de positionering van de woningen en de productie van zonne-energie op daken van woningen kan het microklimaat in de woningen en in een gebied op een positieve manier beïnvloed worden.
Bij gebouw A zal een warmtepomp koelen. Bij gebouw B komt waar nodig zonwering en zonwerende beglazing.
De doelstelling van het Groenstructuurplan Barneveld (2011) is het beschrijven van de lange termijn visie ten aanzien van de inrichting van het openbaar groen van de gemeente Barneveld om de groenstructuren in en de herkenbaarheid van de kernen te behouden, ontwikkelen en versterken. Om de gewenste groenstructuur te realiseren worden in het groenstructuurplan een aantal verbetervoorstellen gedaan.
afbeelding gewenste groenstructuur
Doorwerking in projectgebied
Voor het voorliggende gebied worden geen verbetervoorstellen gedaan. Het Groenstructuurplan geeft voor het voorliggende gebied (globaal met rode cirkel aangegeven) geen specifieke voorwaarden en vormt geen belemmering voor de aanvraag.
Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:
In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.
Het Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!' richt zich op een duurzame omgang met hemelwater. Het geeft aan wat het gemeentelijk beleid is ten aanzien van afstromend hemelwater in bestaande situaties en bij nieuwe ontwikkelingen. Het plan zet in op een integrale benadering en meervoudige inrichting van totale openbare ruimte. Barneveld gaat aan de slag met het waterbestendig inrichten van de openbare ruimte om bestand te zijn tegen klimaatverandering.
Doorwerking in projectgebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.17).
In het kader van de procedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het projectgebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.
Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt (o.a.) plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (PFAS) regio De Vallei en de nota bodembeheer regio De Vallei.
Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het projectgebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.
In dit geval is er sprake van een verdachte locatie. Er is een onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 1 Verkennend bodem- en asbestonderzoek). Het uitgevoerde verkennend bodem- en asbestonderzoek ter plaatse van de Baron van Nagellstraat 64 te Voorthuizen is correct uitgevoerd en geeft een globaal beeld van de bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie. Het projectgebied valt binnen de contour van de onderzoekslocatie. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in de plaatselijk zwak (sporen) puinhoudende bovengrond plaatselijk licht verhoogde gehalten aan PAK zijn aangetoond. De boringen 39 en 41 vormen hierop echter een uitzondering. In de zwak (sporen) puin- en kolengruishoudende bovengrond ter plaatse zijn licht verhoogde gehalten aan kobalt, koper, kwik zink, PAK en minerale olie gemeten. In de zintuiglijk schone ondergrond van de onderzoekslocatie zijn slechts plaatselijk licht verhoogde gehalte aan kwik of kobalt aangetoond. Boring 19 vormt hierop echter een uitzondering. Ter plaatse zijn in de bodemlaag van 1,0 tot maximaal 2,0 m -mv zintuiglijk zwakke tot sterke olie-waterreacties waargenomen. Analytisch is in deze bodemlaag een sterk verhoogd gehalte aan minerale olie een licht verhoogd gehalte aan xylenen gemeten. Het grondwater ter plaatse bevat een matig verhoogde concentratie aan minerale olie en een licht verhoogde concentratie aan naftaleen. De verontreiniging met minerale olie in de vaste bodem is verticaal en horizontaal zowel zintuiglijk als analytisch in voldoende mate afgeperkt. Het betreft geen geval van ernstige bodemverontreiniging waarbij we opmerken dat het grondwater wel zeer summier is onderzocht.
In het grondwater zijn, met uitzondering van een plaatselijk matig verhoogde concentratie aan nikkel, geen tot licht verhoogde concentraties aan barium, cadmium en/of chroom aangetoond. De plaatselijk aangetoonde matig verhoogde concentratie aan nikkel heeft naar alle waarschijnlijkheid een natuurlijke oorsprong. Als voor de voorgenomen sloop- en nieuwbouw niet zal worden bemaald vormt de milieuhygiënische kwaliteit van het grondwater geen belemmering. Wel wordt geadviseerd om het grondwater ter plaatse niet op te pompen en te gebruiken voor beregening voor bijvoorbeeld een (moes)tuin of consumptief gebruik.
Verdachte deellocaties
Ter plaatse van een voormalige brandstofpomp (boring 41) zijn in de bovengrond licht tot sterk verhoogde gehalten aan minerale olie, ethylbenzeen en xylenen aangetoond. Ter plaatse heeft geen afperkend bodemonderzoek plaatsgevonden. Vermoedelijk betreft het geen geval van ernstige bodemverontreiniging. Ter plaatse van de overige onderzochte verdachte deellocaties binnen de onderzoekslocatie zijn, met uitzondering van de aangetoonde licht verhoogde concentratie aan minerale olie in het grondwater ter plaatse van het voormalige tankstation (peilbuis M-02), zintuiglijk en analytisch in bodem (grond en grondwater) geen olieverontreinigingen waargenomen. Hierbij dient te worden opgemerkt dat boring 18 ter plaatse van de olie-benzineafscheider (OBAS) is gestaakt op menggranulaat. Ook boring 35 ter plaatse van een voormalige brandstofpomp is gestaakt. In het onderzoeksrapport staat echter niet de oorzaak van deze stuit vermeld.
Gezien de voorgenomen functiewijziging en herinrichting van de onderzoekslocatie dienen de aangetoonde olieverontreinigingen ter plaatse van de boringen 19 en 41 (voormalige brandstofpomp) onder milieukundige begeleiding te worden gesaneerd. Voorafgaand aan de sanering dient ter plaatse van boring 41 eerst een afperkend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Voor de sanering van niet ernstige bodemverontreinigingen dient vooraf een plan van aanpak te worden opgesteld en ter goedkeuring/beoordeling te worden ingediend bij het bevoegd gezag, de gemeente Barneveld/Omgevingsdienst de Vallei.
Ondanks dat het verkennend bodem- en asbestonderzoek is uitgevoerd conform de geldende protocollen/richtlijnen betreft het een steekproefsgewijze benadering van de bodemkwaliteit. Bij de voorgenomen herontwikkeling van het projectgebied en de daarbij behorende grondroerende werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het plaatselijk aantreffen van onvoorziene bodemverontreiniging (o.a. stortgaten, asbestverdacht materiaal etc.). Aan-/afvoer van grond, bouwstoffen etc. naar/van het projectgebied dient te voldoen aan de regels van het Besluit bodemkwaliteit en het Tijdelijk handelingskader PFAS.
Conclusie
De omgevingsvergunning kan worden verleend. Wel wordt een voorwaarde over sanering aan de vergunning verbonden.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. De gemeente heeft daarom een proces opgestart om bestaande kennisdocumenten te actualiseren en waar nodig nieuwe kennis op te bouwen. De gemeente beschikt over de volgende vastgestelde kaarten:
Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.
Bij een planontwikkeling moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Archeologische waarden- en verwachtingenkaart' als archeologisch toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Uit deze kaart blijkt dat binnen het projectgebied een lage archeologische verwachting geldt. De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 10.000 m² of groter voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.
ADC heeft een bureauonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 2 Archeologisch bureauonderzoek). Er wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen. Het bevoegd gezag (de gemeente Barneveld) stemt, gelet op het door de regioarcheoloog uitgebrachte advies, in met deze conclusie. Het uitgevoerde bureauonderzoek leidt niet tot een bijstelling naar een hogere verwachtingswaarde. De bodem onder de huidige bedrijfsgebouwen is vrijwel zeker te zeer verstoord, waardoor de kans op de aanwezigheid van waardevolle archeologische resten hier nihil is. Buiten de bedrijfsgebouwen blijft een zone over met een oppervlakte van circa 5.500 m² over waar de bodem mogelijk minder verstoord is.
Het gemeentelijk archeologisch beleid stelt dat in gebieden met een lage archeologische verwachting bodemingrepen tot een oppervlakte van 10.000 m² zijn vrijgesteld van archeologisch onderzoek.
Er is geen verder archeologisch onderzoek nodig.
Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed RCE) verplicht.
De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'stedebouwkundige waardevolle gebieden' als weergegeven in de 'Historische stedebouwkundige waardenkaart' en de aangegeven 'vast te leggen kenmerken' in de bijbehorende Tabel, en deze te hanteren als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het projectgebied heeft volgens deze kaart geen bijzondere waarde(n).
Bij de bouwkundige monumenten is sprake van rijks- en gemeentelijke monumenten. Binnen de planlocatie en in de omgeving zijn geen monumenten aanwezig.
De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Cultuurlandschappelijke waardenkaart' als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plan ligt in een gebied dat wordt aangeduid als een bebouwd of sterk veranderd gebied (waarde 0). Hiermee hoeft in de plannen verder geen rekening te worden gehouden.
Conclusie
De aanvraag is niet strijdig met de waardering.
De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet.
Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.
Hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van speciale beschermingszones ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Zo'n speciale beschermingszone wordt aangeduid als “Natura 2000-gebied”.
De Wet natuurbescherming bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in zo'n Natura 2000-gebied. Ook zijn er bijzondere nationale natuurgebieden.
Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.
Stikstof
Het projectgebied ligt niet in een Natura 2000-gebied.
afbeelding kaart 5 Themakaart Natuur- en landschapsbeleid van de Omgevingsvisie
Voor zowel de bouwfase (tijdens de bouw, sloop en aanleg) als voor de gebruiksfase zijn de stikstofemissies beoordeeld. Er zijn voor de locatie AERIUS-berekeningen uitgevoerd van de aangevraagde situatie (zie bijlage 3 Voortoets Wnb). Conclusie van de uitgevoerde berekeningen is dat er geen effect is met betrekking tot stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.
Geconcludeerd wordt dat er voor het aspect stikstofdepositie geen belemmeringen zijn voor het plan.
Hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van bepaalde plant- en diersoorten in Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden én daarbuiten. Er gelden drie beschermingsregimes, te weten voor vogels (Vogelrichtlijn), soorten onder de Habitatrichtlijn (bijlage IV, onderdeel a Habitatrichtlijn, dan wel bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn) en andere (nationale) soorten.
Om te beoordelen of de beschermde soorten in het projectgebied aanwezig zijn, is een natuurtoets uitgevoerd (zie bijlage 4 Quickscan Wnb). Hieruit blijkt dat de uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden niet wetsovertredend kunnen zijn ten aanzien van beschermde soorten.
Het rapport is akkoord. Er is geen nader onderzoek noodzakelijk. Graag aandacht voor de zorgplicht (hiervoor staan in het rapport enkele aandachtspunten/maatregelen).
Algemene zorgplicht
Voor de uitvoering van werkzaamheden geldt de algemene zorgplicht. Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Het verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dient buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Verstorende werkzaamheden dienen niet tijdens de broedperiode (grofweg maart - augustus) uitgevoerd te worden, tenzij geconstateerd is dat er geen vogelbroedgeval aanwezig is.
Een ieder is verplicht om voldoende zorg in acht te nemen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
De bescherming van houtopstanden conform hoofdstuk 4 van de Wet natuurbescherming heeft als doel om het aanwezige areaal bossen en beplanting in Nederland te behouden. Daarmee wordt de functie van bossen en beplantingen gegarandeerd als habitat voor dieren en planten, als recreatiegebied en als groene long.
Onder houtopstanden vallen alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend, van een oppervlakte van tien are of meer of een bomenrij die twintig (of meer) bomen omvat. Voor het kappen of rooien van een houtopstand geldt een meld- en herplantplicht wanneer de houtopstand buiten de vastgestelde bebouwde kom ligt. De Wet natuurbescherming beschermt geen houtopstanden binnen de bebouwde kom. De planlocatie ligt binnen de bebouwde kom.
Een herplantplicht in het kader van de Wet natuurbescherming is niet aan de orde.
Geconcludeerd kan worden dat de Wet natuurbescherming uitvoering van dit plan niet in de weg staat.
Het projectgebied ligt niet binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.
In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.
Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO.) De aanvraag ligt niet in het GNN of de GO.
afbeelding uitsnede kaart 3 Natuur - kaart 1 Omgevingsverordening
Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de aanvraag.
Doel
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het projectgebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het projectgebied relevant is. Tot slot wordt zo nodig het groepsrisico verantwoord.
Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt: april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jaar) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jaar) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'.
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.
Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 is het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen van kracht geworden. Dit Basisnet geeft aan over welke routes (spoor, water en weg) gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het Basisnet spoor heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over het hoofdspoorwegennet. Op basis van de wet- en regelgeving omtrent het Basisnet worden, rekening houdend met te verwachten groei van vervoer van gevaarlijke stoffen door Nederland en verdichting van de ruimte naast het spoor (binnen een afstand van 200 m van het spoor) in met name stedelijke kernen, afspraken gemaakt over de risicoruimte.
Beleidsvisie externe veiligheid
In 2009 heeft de gemeente Barneveld de 'Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. In deze visie is onder meer vastgelegd hoe in Barneveld nabij risicobronnen zal worden omgegaan met het veiligstellen van een acceptabel niveau van risico's externe veiligheid en beheersbaarheid.
Beoordeling risicobronnen
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid geldt dat er een risicobron in de directe nabijheid aanwezig is . Externe veiligheid is een relevant milieuaspect. Er is onderzoek gedaan (zie bijlage 5 Externe
veiligheid). Dit onderzoek externe veiligheid wijst uit dat er sprake is van een toename van het groepsrisico, dit risico dient verantwoord te worden.
Verantwoording groepsrisico
Het onderzoeksbureau heeft voor de verantwoording van het risico een aanzet gegeven (zie bijlage 6
Verantwoording groepsrisico). Deze verantwoording en het advies van de VGGM vormen de verantwoording van het risico door de gemeente. De adviezen van de VGGM spelen hier een prominente rol in en dienen zoveel als mogelijk opgevolgd te worden.
Beide onderzoeken zijn akkoord en vormen onderdeel van de verantwoording van het risico.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit plan.
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij verlening van de omgevingsvergunning of het vaststellen van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.
De Wet geluidhinder gaat uit van zones langs (spoor-)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen of spoorwegen, of binnen de zone van een industrieterrein, is akoestisch onderzoek vereist.
De nieuwe woonfunctie is op grond van de Wet geluidhinder aangewezen als geluidgevoelige bestemming. Daarom dient de geluidbelasting vanwege het wegverkeer te worden getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder in samenhang met het geldende geluidsbeleid "Beleidsregels hogere grenswaarden Wet geluidhinder Barneveld 2009".
Er is akoestisch onderzoek verricht (zie bijlage 7 Akoestisch onderzoek). Hieruit blijkt dat voor zes appartementen de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. De overschrijding van de voorkeursgrenswaarde bedraagt slechts 2 dB. Wel is het zo dat niet overal een geluidluwe gevel aanwezig is. Maatregelen voor deze beperkte overschrijding stuiten echter bezwaren van stedenbouwkundige, technische en financiële aard. Er kunnen hiervoor hogere waarden worden vastgesteld.
Op basis van het milieuzoneringsonderzoek (zie bijlage 10 Memo milieuzonering) lijkt er geen sprake te zijn van overschrijding van richtafstanden. Het nieuwe bedrijfsgebouw wordt gezoneerd op basis van omgekeerde werking waarbij dus de dichtstbij gelegen bedrijfsunits een lagere milieucategorie krijgen toebedeelt om zodoende de richtafstanden te respecteren. Voor het loonbedrijf aan de Zwarteweg 5 lijkt er geregeld te zijn dat hier geen bedrijfsactiviteiten meer plaatsvinden die een groter ruimtebeslag claimt dan milieucategorie 1. Knelpunten met betrekking tot geluid lijken daardoor op basis van de VNG richtafstanden niet aan de orde. Indien de zonering van het bedrijvengebouw zo wordt uitgevoerd, en inderdaad de afspraak met Zwarteweg 5 er is, dan is er verder geen onderzoek naar industrielawaai noodzakelijk.
Conclusie
Gelijktijdig met de procedure voor het afwijken van het bestemmingsplan loopt de procedure voor hogere grenswaarden. Het aspect geluid vormt geen belemmering.
Bij de voorbereiding van een projectafwijkingsbesluit toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het projectgebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.
Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt (bij besluit van 7 oktober 2008). Op 18 oktober 2008 is de Verordening geurhinder en veehouderij in werking getreden, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Op 15 december 2021 is er een nieuwe Verordening door de raad vastgesteld en is de Verordening geur en veehouderij (vastgesteld op 7 oktober 2008) ingetrokken. Deze nieuwe Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 24 december 2021, waarbij opnieuw voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het projectgebied.
Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.
Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
In de omgeving van het projectgebied liggen geen veehouderijen. De dichtstbijzijnde veehouderijen ligt op meer dan 350 meter afstand, aan de Verbindingsweg (nummers 32 en 34 en 40).
Belemmeringen ontwikkelingsmogelijkheden
Vanuit de Wgv geldt een afstand van 100 meter tussen stallen en nieuwe woningen. Ook geldt in dit gebied volgens de geurverordening een norm voor de voorgrondbelasting van 3,0 ouE/m3.
Alle veehouderijen liggen op voldoende afstand. Op de veehouderijen op de Verbindingsweg 32 en 34 worden dieren gehouden met een geuremissiefactor. De geurbelasting is vanuit de Verbindingsweg 32, met de hoogste geurbelasting, berekend op het hoekpunt van het projectgebied. Daaruit volgt een geurbelasting van 1,0 ouE/m3. Aan de grenswaarde van 3,0 ouE/m3 kan worden voldaan.
Het plan vormt geen belemmering voor de ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende veehouderijen.
Beoordeling woon- en leefklimaat
Voor het woon- en leefklimaat nabij een veehouderij is de geurbelasting veelal bepalend. Zowel de voorgrondbelasting (vanwege een nabijgelegen veehouderij) als de achtergrondbelasting (vanwege alle veehouderijen in de omgeving samen) kan een rol spelen. Gezien de afstand tot nabijgelegen veehouderijen is de achtergrondbelasting bepalend.
In dit gebied is volgens een kaart van de achtergrondbelasting binnen de gemeente Barneveld sprake van een achtergrondbelasting tussen de 6 en 10 ouE/m³. Het woon- en leefklimaat wordt beoordeeld als goed tot zeer goed en is daarmee aanvaardbaar.
Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. De volgende grenswaarden gelden voor fijn stof:
Er is beoordeeld of de luchtkwaliteit ter plaatse aanvaardbaar is. Hierbij is gekeken naar de invloed van de fijn stof uitstoot van de omliggende veehouderijen.
In de omgeving liggen binnen een straal van 500 meter enkele veehouderijen met een relevante fijn stof emissie (>500 kg per jaar), aan de Verbindingsweg 32 en 34. Met het verspreidingsmodel ISL3a is berekend wat de invloed hiervan is op de totale concentratie fijn stof ter plaatse van het projectgebied. Daaruit volgt dat op het dichtstbijgelegen hoekpunt van het projectgebied sprake is van een jaargemiddelde concentratie van 15,6 µg/m³ en 6 overschrijdingsdagen.
Conclusie
De luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied is aanvaardbaar.
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt per 1 juli 2017 als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).
Toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' houdt een antwoord op de volgende rechtsvragen in. Indien een rechtsvraag positief kan worden beantwoord, dient de ladder verder te worden doorlopen. Indien dit niet het geval is, dan is de ladder niet verder van toepassing dan wel kan niet aan de ladder voor duurzame verstedelijking worden voldaan.
1. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
2. Voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
3. Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?
4. Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten bestaand stedelijk gebied?
5. Is het mogelijk om de voorziene ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren?
1. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
Uit de 'overzichtsuitspraak' d.d. 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724) van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit voorziet in méér dan 11 woningen, die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie is aan te merken, deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt.
Het onderhavige ruimtelijke besluit maakt ter plaatse van het projectgebied de bouw van 129 woningen mogelijk. De ontwikkeling is daarom gelet op de omvang als 'stedelijke ontwikkeling' te classificeren. De 'ladder voor duurzame ontwikkeling' moet verder worden doorlopen.
2. Voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
Uit de eerder genoemde 'overzichtsuitspraak' blijkt dat van een 'nieuwe' stedelijke ontwikkeling kan worden gesproken als uit een onderling samenhangende beoordeling blijkt dat er sprake is van een functiewijziging en dat sprake is van een groter planologisch beslag op de ruimte.
Het projectgebied kent thans in hoofdzaak een bedrijfsbestemming. Gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor handels-, nijverheids- en dienstverlenende bedrijven. Het onderhavige ruimtelijke besluit maakt ter plaatse van het projectgebied de bouw van 129 appartementen mogelijk. Op basis van het vigerende bestemmingsplan is het niet mogelijk om binnen het onderhavige projectgebied een nieuw woongebied te ontwikkelen. De 'ladder voor duurzame ontwikkeling' moet verder worden doorlopen.
3. Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?
Uit de 'overzichtsuitspraak' blijkt dat, indien sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling in het ruimtelijk besluit dient te worden beschreven. Het kan hierbij zowel gaan om de kwantitatieve behoefte als een kwalitatieve behoefte. De beschrijving van de behoefte dient te worden gebaseerd op voldoende actuele, concrete en zo mogelijk cijfermatige gegevens. Het is niet in strijd met art. 3.1.6, tweede lid van het Bro als voor de onderbouwing van de behoefte in het ruimtelijk besluit wordt verwezen naar één of meer onderzoeksrapporten of beleidsdocumenten.
Kwantitatieve behoefte
Uit jurisprudentie blijkt dat de behoefte aan woningen kan worden onderbouwd met gebruikmaking van regionale woningbouwafspraken. Regionale bouwafspraken zijn vastgelegd in de Woondeal FoodValley (2022), waarin totaal ruim 24.000 woningen gepland stand, waarvan ruim 19.000 op Gelders grondgebied. Voor Barneveld is een programma van 5.380 woningen overeen gekomen.
Het provinciale Aktieplan Wonen streeft om in Gelderland versnelt tot woningbouw over te gaan en in komende 5 jaar de bouw van 45.000 woningen in de hele provincie te realiseren. Tot 2030 wil de provincie zo'n 80.000 nieuwbouwwoningen gerealiseerd zien.
Daarnaast lopen er de regionale (verstedelijkings-)studies in regio Amersfoort (Ontwikkelbeeld) en regio FoodValley/Arnhem/Nijmegen (ANF) met betrekking tot de ruimtelijke ontwikkeling van deze regio's. Voor FoodValley staat tot 2040 een gewenste uitbreiding van 40.000 woningen genoemd, voor regio Amersfoort circa 36.000 woningen. De behoefte is mede onderbouwd op basis van een onderzoek van STEC (Woningbehoefte regio FoodValley, september 2020).
In de gemeentelijke Hoofdlijnennotitie (als voorloper op de Omgevingsvisie) die in juli 2021 door de raad is vastgesteld, wordt aan de hand van verschillende groeiscenario's nader ingegaan op de mogelijke koers van gemeente Barneveld, mede in relatie tot deze regionale ruimtelijke verkenningen. Het advies hierin is om te koersen op een woningbouwprogramma van 8.000 tot 10.000 woningen in de periode tot 2040. In verband met de landelijke ontwikkelingen op de woningmarkt, de gewenste versnelling woningbouw vanuit het Rijk, wil de gemeente de eerstkomende jaren inzetten op een groei met gemiddeld 600 woningen per jaar. Met als speciaal accent dat meer aandacht voor de bouw in de kleinere kernen is gevraagd, 'de kracht van de kernen', mede in verband met het willen versterken van de leefbaarheid in deze kernen.
In de in maart 2021 vastgestelde Woonvisie 2021-2025 'Wonen voor Jong en Oud', was nog de koers van de bouw van gemiddeld 500 woningen per jaar vastgesteld. Daarbij is ook een streefprogramma opgenomen, dat voorziet in een gewenste differentiatie naar huur- en koopprijsklassen.
Gelet op het regionale woningbouwprogramma, het gemeentelijk woningbouwprogramma alsook de genoemde onderzoeken, kan worden gesteld dat het onderhavige planvoornemen past binnen de kwantitatieve behoefte aan woningen in gemeente Barneveld.
Kwalitatieve behoefte
Onderzoeksbureau RIGO heeft in 2019 op basis van het WoON2018 onderzoek een woningbehoefteonderzoek in opdracht van gemeente Barneveld uitgevoerd. Behalve genoemde kwantitatieve ontwikkelingen is ook op de kwalitatieve behoefte ingegaan. Dit heeft geresulteerd in de gemeentelijke woonvisie geresulteerd in het volgende streefprogramma voor de periode 2021-2025.
Streefprogramma woningbouw gemeente Barneveld 2021-2025
*) exclusief onzelfstandige woonruimten (zoals studentenkamers, woonruimten arbeidsmigranten, flex woonruimten voor spoedzoekers, intramurale verpleegplaatsen).
Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling is een stedenbouwkundig plan opgesteld. Het stedenbouwkundig plan gaat uit van het volgende programma.
Het programma voorziet in 129 appartementen. Ruim 73% wordt in de betaalbare sfeer aangeboden en voldoet daarmee aan de doelstellingen van de Woondeal. Er worden 48 sociale huurappartementen, 47 middeldure huurappartementen (eventueel om te zetten naar 32 sociale koop en 15 bereikbare koopappartementen) en 34 duurdere appartementen gebouwd, verdeeld over drie gebouwen. De sociale huurappartementen zullen aan de lokale woningcorporatie worden verkocht. Met dit programma worden zowel jongeren als ouderen in Voorthuizen en omgeving worden bediend.
Programma Vreugdenhil (december 2023)*)
*) Grens bereikbaar € 390.000,- (1-1-2024); < NHG actueel < € 435.000, NHG > actueel > € 435.000 (1-1-2024);
Middeldure huur (< € 1.096,- 2024) Grens Sociale Koop (laag tot € 260.000,- en hoog tot € 320.000,).
Het programma, kan gezien de vraag vanuit de markt en de gewenste toevoeging, op voldoende belangstelling rekenen.
4. Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten bestaand stedelijk gebied?
Uit de wetstekst en de 'overzichtsuitspraak' blijkt dat indien de 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' buiten 'bestaand stedelijk gebied' is gelegen, de verantwoording in het ruimtelijke besluit een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Ex artikel 1.1.1 van het Bro verstaat onder 'bestaand stedelijk gebied': bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
De gronden zijn op dit moment bestemd en in gebruik voor bedrijvigheid (stedelijke functie). De planlocatie ligt binnen het 'bestaand stedelijk gebied' van de kern Voorthuizen.
Geconcludeerd wordt dat in deze situatie sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling.
Binnen of in de directe nabijheid van het projectgebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van dit projectafwijkingsbesluit bescherming behoeven. Evenmin zijn er laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De bouw van dit aantal woningen/appartementen kan als niet in betekende mate worden beschouwd. Een onderzoek naar de emissie van luchtverontreinigende stoffen vanuit het projectgebied is dan ook niet noodzakelijk. In het kader van een goede ruimtelijke ordening mag verwacht worden dat hier sprake is van een voldoende woon- en leefklimaat. De achtergrondconcentraties van de parameterstoffen voor de luchtkwaliteit zijn gelegen onder de grenswaarde. Op lokaal niveau mag ook verwacht worden dat deze niet worden overschreden. Luchtkwaliteit vormt daarmee naar verwachting dus geen knelpunt en onderzoek is daarmee niet noodzakelijk.
Conclusie
Op basis van het voorgaande vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor uitvoering van het voorliggende plan.
Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.
De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een omgevingsvergunning die met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o van de Wabo mogelijk gemaakt kan worden, kan slechts een besluit-m.e.r.-plicht gelden, en geen plan-m.e.r.-plicht.
Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:
Besluit milieueffectrapportage
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.
In het Besluit milieueffectrapportage is één activiteit opgenomen die van toepassing kan zijn voor het voorgenomen bouwplan, namelijk in onderdeel D 11.2 ('de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'). De verandering blijft heel ver onder de drempelwaarden als benoemd in kolom 2. Voor activiteiten onder de drempelwaarden geldt in principe een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Met een vormvrije m.e.r. beoordeeld moet worden of alsnog een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Daarbij moet in ieder geval worden getoetst aan de criteria die opgenomen zijn in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Als dergelijke milieugevolgen kunnen optreden, geldt alsnog de betreffende plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht.
Besluit m.e.r.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Er is daarom een aanmeldnotitie opgesteld en aangeleverd (zie bijlage 8 Aanmeldnotitie m.e.r.) .
Op 10 juli 2024 is bij besluit van college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barneveld vastgesteld dat geen MER nodig is (zie bijlage 9 Brief mer beoordelingsbesluit).
Passende beoordeling via de Wet natuurbescherming
Voor het vaststellen van plannen die significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dient een passende beoordeling gemaakt te worden (artikel 7.2a Wet milieubeheer juncto artikel 2.8, eerste lid Wet natuurbescherming). Uit de beoordeling van het aspect ecologie (zie paragraaf 5.3) blijkt dat er voor dit plan geen passende beoordeling nodig is. De plan-m.e.r-plicht op grond van de noodzaak van een passende beoordeling voor de Wet natuurbescherming is hier niet aanwezig.
Er is voor dit plan geen passende beoordeling nodig.
Provinciale milieuverordening
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn (artikel 7.6 Wet milieubeheer). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (en dus ook aanvullend op de verplichting vanuit de Europese richtlijnen) én conform dezelfde systematiek.
Provinciale staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.
In dit kader is voor deze aanvraag een adviesmemo opgesteld (zie bijlage 10 Memo milieuzonering) voor de bedrijven (bedrijfsunits en kantoor) op het resterende (oostelijke) terrein van Vreugdenhil.
In de adviesmemo over milieuzonering wordt gesproken over deels milieucategorie 2 en deels milieucategorie 3.1. Het omgevingstype kan worden gezien als gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met en matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkel, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van een kleinere richtafstand rechtvaardigen. Dit betekent dat de richtafstand met één stap verlaagd kan worden. De richtafstand die dan aangehouden moet worden is 10 tot 30 meter. Hier kan net aan worden voldaan worden.
Ten aanzien van de gevraagde woningen wordt met behulp van uitwaartse zonering (zie uitleg bladzijde 26 boekje bedrijven en milieuzonering) de categorieën binnen de units zodanig ingedeeld dat ook op die woningen wordt voldaan.
Aan de Zwarteweg 5 is niet langer een loonbedrijf gevestigd. Er vinden alleen activiteiten van milieucategorie 1 plaats, daarom vormt de Zwarteweg 5 geen belemmering voor de te bouwen appartementen.
Aan de Baron van Nagellstraat 62 is een verkooppunt motorbrandstoffen (lpg-tankstation, gelimiteerd op max 1.000 m³) aanwezig met milieucategorie 3.1.
Aan de richtafstanden wordt voldaan en daarmee is er sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.
Veiligheidszone - Activiteitenbesluit
Binnen de grenzen van het projectafwijkingsbesluit is geen gasdrukmeet- en regelstation aanwezig. In het Activiteitenbesluit zijn veiligheidsafstanden opgenomen die moeten worden aangehouden tussen kwetsbare respectievelijk beperkt kwetsbare objecten en (onder andere) een gasdrukmeet- en regelstation (4-6 meter). Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten volgens het Activiteitenbesluit zijn dezelfde objecten als die genoemd zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Het gaat dan om onder andere woningen, ziekenhuizen en bedrijven. Tussen een woning en een gasdrukmeet- en regelstation moet een veiligheidsafstand van 6 meter worden aangehouden. Het plan voldoet aan de voorgeschreven afstand.
Liander heeft op 21 oktober 2024 aangegeven geen belangen in het gebied te hebben, daarom hoeft er bij deze aanvraag geen rekening te worden gehouden met veiligheidsafstanden.
Conclusie
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.
Er is in Nederland geen wettelijke regeling die ziet op minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen worden geteeld met daarbij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en in de buurt gelegen gevoelige functies zoals woningen of bedrijven. Gevoelige functies zijn plaatsen waar regelmatig en voor een groot gedeelte van de dag, mensen verblijven of samenkomen waardoor de kans op blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen aanwezig is. Bij ruimtelijke plannen moet rekening worden gehouden met het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in verband met een goed woon- en leefklimaat.
Per 1 januari 2018 is het Activiteitenbesluit milieubeheer gewijzigd. Op grond van dat artikel is het verplicht om bij open teelten te spuiten met een driftreductie van 75%, óók als het perceel niet is gelegen aan een watergang. Vanaf de inwerkingtreding kan en dient bij de beoordeling van ruimtelijke ontwikkelingen hiermee rekening te worden gehouden. Een driftreductie van 75% is immers relevant voor de in beginsel aan te houden afstand tot gevoelige objecten. Over het algemeen wordt aangenomen dat de spuitzones vanwege de voorgeschreven driftreductie van 75% kleiner zijn dan de gangbare 50 m die in beginsel werd gehanteerd voor de beschreven wijziging van het Activiteitenbesluit.
Conclusie
Het projectgebied ligt niet in de buurt van gronden waarop gewassen worden geteeld.
Het plan is voorzien van een landschappelijke inpassing (zie bijlage 11 Landschappelijke inpassing). Zoals beschreven in Hoofdstuk 3 is er sprake van een uitgekiend beplantingsplan waarmee wij instemmen.
Met het opnemen van voorwaarden in de vergunning wordt de realisatie en instandhouding van de inpassing en uitstraling geborgd.
Conclusie
Het plan wordt op een goede manier landschappelijk ingepast. Hierdoor geeft het aspect 'natuur en landschap' geen belemmeringen voor de aanvraag.
Gemeente Barneveld heeft voor haar gehele grondgebied een historisch vooronderzoek uit laten voeren naar de aanwezigheid van Ontplofbare Oorlogsresten uit de Tweede Wereldoorlog.
Volgens dit vooronderzoek van Expload met kenmerk RN-14037-2.0 van 27 oktober 2015 blijkt dat planlocatie niet verdacht is van Ontplofbare Oorlogsresten. De onderstaande afbeelding is een kaartuitsnede van de OO-belastingkaart van gemeente Barneveld, waarop het projectgebied (globaal met blauw aangegeven) is te zien.
afbeelding Uitsnede OO-belastingkaart
Conclusie
Er is geen aanvullend onderzoek naar Ontplofbare Oorlogsresten uit de Tweede Wereldoorlog nodig.
In Nederland bestaat geen wetgeving voor het voorkomen van hinder of schade door trillingen. De beoordeling van het aspect trillingen vindt zijn grondslag in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro). Hierin is de zorg voor een goede ruimtelijke ordening voorgeschreven. Daarvoor is het nodig om mogelijke trillinghinder in kaart te brengen en deze te betrekken in de beoordeling. De basis voor de ruimtelijke afweging van trillingen is er de Handreiking nieuwbouw en spoorlijnen. Bij het vaststellen van een ruimtelijke onderbouwing komen in de volgende gevallen de regels van deze handreiking aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe trilling gevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs spoorwegen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde spoorwegen.
De richtlijn heeft betrekking op trillingen die van buiten het te beoordelen object komen. Dat houdt in dat het gaat om trillingen die via de ondergrond en de fundering het object bereiken (dus via vaste materie). Overigens komt het nogal eens voor dat wat door bewoners als trilling wordt ervaren in werkelijkheid laagfrequent geluid is (dit wordt overgedragen via de lucht). Hiervoor gelden deze richtlijnen niet.
Op basis van het Besluit aanwijzing hoofdspoorwegen is de spoorlijn als hoofdspoorweg aangewezen. Binnen een zone met een afstand van 100 meter van het spoor moet volgens de handreiking beoordeeld worden of er sprake kan zijn van trillinghinder en of er aanleiding is dit nader te onderzoeken.
Beoordeling
Binnen het studiegebied zijn er geen klachten of bekende bronnen aanwezig van trillingshinder. Daarmee is op voorhand een onderzoek naar trillingen niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect trillingen vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van dit plan.
Veiligheid
Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.
Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.
Situatie
Nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Het bouwplan is op 17 oktober 2024 akkoord bevonden door de brandweer. De capaciteit van de bluswatervoorziening is als voorschrift in de vergunning opgenomen.
Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit projectafwijkingsbesluit.
Gezondheid
De aanwezigheid van een intensieve veehouderij kan invloed hebben op de gezondheid van omwonenden. Uit het onderzoek Veehouderij Gezondheid Omwonenden (VGO) van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu is gebleken dat longontsteking vaker voorkomt bij mensen die in veedicht gebied wonen. Een deel van de longontstekingen is geassocieerd met het wonen in de buurt van een geitenhouderij. De oorzaak is niet duidelijk. Met andere woorden: het wonen in de buurt van een geitenhouderij verhoogt de kans op een longontsteking, maar we tasten nog in het duister wat deze verhoogde kans veroorzaakt.
Eind oktober 2020 kwam de GGD met de richtlijn 'Veehouderij en gezondheid'. De richtlijn gebruikt de GGD bij de advisering over ruimtelijke plannen. De GGD heeft twee uitgangspunten bij zijn adviezen.
De eerste is voorzorg: wees terughoudend met het plaatsen van gevoelige bestemmingen (bijvoorbeeld woningen, scholen, en ziekenhuizen) en veehouderijen binnen 250 meter van elkaar (bij geitenhouderijen binnen 2 kilometer).
Het tweede uitgangspunt is het streven om de uitstoot van geur, stof, endotoxinen (kleine stukjes bacteriën) en ammoniak van veehouderijen te verminderen.
De GGD-richtlijn betreft een niet-bindende aanbeveling en deze bevat geen harde normen. De richtlijn heeft geen bindende status. De GGD heeft niet willen uitsluiten dat er nieuwe woningen komen in de omgeving van geitenhouderijen. De GGD adviseert doorgaans aan gemeenten om in hun besluitvorming het risico van longontsteking zorgvuldig mee te wegen.
Volgens de GGD is het risico op longontsteking het hoogst binnen een straal van 500 meter. Buiten die straal loopt het verhoogde risico af. Omdat we niet weten waardoor de longontstekingen rondom geitenhouderijen wordt veroorzaakt, ontbreekt het inzicht in effectieve bronmaatregelen om gezondheidsrisico's te voorkomen.
Conclusie
Het projectgebied bevindt zich niet in de invloedssfeer van geitenhouderij(en).
Bereikbaarheid en verkeersveiligheid
Het woongebied wordt ontsloten op de nieuw te realiseren wegverbinding door gebied Woonwerklandschap Verbindingsweg. De locatie van de aansluiting is akkoord. Er mist nog een uitwerking van de aansluiting van het plan op de hoofdontsluitingsweg. Deze moet vormgegeven worden als uitweg, dus niet als zijweg, waarbij er voor voetgangers een oversteekmogelijkheid richting de overzijde van de hoofdontsluitingsweg komt (buiten de bochtstraal). Dit moet weer goed aansluiten op de voetpaden binnen het plangebied.
Parkeren auto
Uitgangspunt is de Nota Parkeernormen waarbij de parkeereis binnen het projectgebied wordt opgelost. De initiatiefnemer heeft een parkeerbalans opgesteld, uitgaande van 129 appartementen, waarvan:
- 32 x kleine eenpersoonswoning (0,7 pp/app)
- 16 x appartement sociale huur (1,5 pp/app)
- 47 x appartement middelduur huur (1,5 pp/app)
- 13 x appartement middelduur koop (2 pp/app)
- 21 x appartement duur koop (2,2/app)
Rekening houdend met het type appartementen en de aanwezigheidspercentages (werkdagavond is hier maatgevend) bedraagt de parkeereis (afgerond) 167 parkeerplaatsen. Er worden 169 parkeerplaatsen gerealiseerd.
Parkeren fietsen
Als maximaal acceptabele loopafstand wordt een afstand van ongeveer 30 meter gehanteerd volgens de Nota Parkeernormen 2020. Voor bewoners van de appartementen is voor elk appartement een eigen berging voorzien waar een rijwiel in gestald kan worden. Bezoekers kunnen hun rijwiel nabij de entree parkeren.
Met het opnemen van een voorwaarde in de vergunning is geborgd dat het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein zoals weergegeven in bijlage 12 Parkeerplaatsen wordt aangelegd en vervolgens in stand wordt gehouden.
Conclusie
Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor het verzoek.
De initiatiefnemer heeft een waterhuishoudkundig plan aangeleverd (zie bijlage 13 Waterhuishoudkundige plan). Dit plan is besproken met het waterschap Vallei en Veluwe. Hierbij is met name ingegaan op het feit dat veel verhard oppervlak wordt omgevormd en er een gescheiden systeem komt. Er wordt zowel door het waterschap als door de gemeente ingestemd met het aangeleverde plan.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de aanvraag.
Voor het bouwen van de appartementen is een omgevingsvergunning nodig op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, c en artikel 2.2, eerste lid onder d van de Wabo voor de activiteiten 'bouwen', 'planologisch strijdig gebruik' en 'uitrit aanleggen'. Het toetsingskader is te vinden in de artikelen 2.10 en 2.12 Wabo.
Hoofdlijn van de Wabo is dat het besluiten op aanvragen om omgevingsvergunning een bevoegdheid is van het college van burgemeester en wethouders. Zo kunnen burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verlenen door middel van het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wabo indien er sprake is van planologisch strijdig gebruik (artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo).
Verklaring van geen bedenkingen - gemeenteraad
Burgemeester en wethouders mogen een omgevingsvergunning - nu de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan - pas verlenen nadat de gemeenteraad heeft verklaard daartegen geen bedenkingen te hebben (artikel 6.5, eerste lid van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor)).
In artikel 6.5, derde lid van het Bor is geregeld dat de gemeenteraad categorieën van gevallen kan aanwijzen waarvoor een verklaring van geen bedenkingen niet is vereist. Op 8 november 2017 heeft de gemeenteraad een lijst met categorieën vastgesteld waarvoor - onder de bij die lijst opgenomen voorwaarden - geen verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad is vereist. Het onderhavige plan valt binnen de op de lijst opgenomen categorie "1 Wonen" onder Projecten in stedelijk gebied. Aangegeven is dat het daarbij gaat om (bouw)projecten voor woonfuncties, mits niet gesitueerd op een bedrijventerrein. Onder stedelijk gebied vallen die gebieden die op de kaarten behorende bij het besluit "vaststellen grenzen bebouwde kom (definitieve besluitvorming)"- waarbij de bebouwde komgrenzen in het kader van de Wegenverkeerswet door de raad op 27 september 2017 zijn vastgesteld - gelegen binnen de bebouwde komgrens, mits er sprake is van een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing. Het plan voldoet aan de algemene voorwaarden. Ingevolge het raadsbesluit van 8 november 2017 is daarom geen verklaring van geen bedenkingen nodig van de gemeenteraad voor het onderhavige plan.
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het onderhavige plan de bouw van een woning mogelijk maakt, is dit aan de orde.
Bij besluit van 25 januari 2011 heeft de raad de bevoegdheid tot het al dan niet vaststellen van een exploitatieplan zoals bedoeld in artikel 6.12, eerste en tweede lid van de Wro met betrekking tot een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, gedelegeerd aan het college van burgemeester en wethouders.
Ten behoeve van dit plan is met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten. In de overeenkomst zijn onder meer afspraken vastgelegd waaruit volgt dat de realisatie volledig voor rekening en risico van de initiatiefnemer geschiedt. Verder zijn afspraken gemaakt over eventuele tegemoetkoming in planschade. Ook zijn afspraken gemaakt over de betaling van een exploitatiebijdrage door de initiatiefnemer, waardoor het kostenverhaal anderszins is verzekerd.
Doordat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd zal zijn, het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is en het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels verder niet noodzakelijk is, behoeft in dit geval geen exploitatieplan vastgesteld te worden.
De procedure voor het verlenen van een omgevingsvergunning is door de wetgever geregeld. De procedure die vooraf gaat aan het nemen van een besluit op de ingediende aanvraag is de uitgebreide voorbereidingsprocedure nu er sprake is van een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, waarbij toepassing wordt gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, of onder c, van de Wabo. Dit betekent onder meer dat er eerste een ontwerp-besluit ter inzage wordt gelegd voordat er een definitief besluit wordt genomen.
Participatie
Participatie gaat over het goede gesprek tussen initiatiefnemers, de samenleving en de beslissers. Het is de bedoeling om elkaar zo vroeg mogelijk te betrekken in het proces ter voorbereiding van een besluit en gezamenlijk te zoeken naar de beste oplossingen. Dit is verankerd in beleid dat moet leiden tot plannen met een hogere kwaliteit en een breder draagvlak. Op 20 april 2022 heeft de raad het "Participatiebeleid Gemeente Barneveld" vastgesteld.
Het beleid onderscheidt drie sporen:
Het beleid is in werking getreden op 1 januari 2023, met uitzondering van de participatieverplichting uit spoor 1 want die is gekoppeld aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
In het beleid is de participatieladder opgenomen. Die ladder gaat over verschillende gradaties van meedoen en is er om de rol van de deelnemers duidelijk te communiceren. Er zijn vier treden op de ladder:
1. Meeweten | informeren
2. Meedenken | raadplegen
3. Meewerken | adviseren
4. Meebepalen | co-creatie
Het betreft hier een plan van Spoor 1, waarvoor de participatiebepalingen pas vanaf het moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet gaan gelden. De aanvraag omgevingsvergunning is ingediend vóór dat het participatiebeleid van toepassing werd.
Voordat de aanvraag omgevingsvergunning officieel is ingediend heeft de initiatiefnemer naar eigen zeggen de directe omgeving (/omwonenden) geïnformeerd middels een brief. Vervolgens zijn er tafelgesprekken georganiseerd met omwonenden die hiervoor open stonden. Tijdens deze gesprekken is het plan in detail toegelicht, waarbij ruimte werd geboden voor vragen en opmerkingen. Op basis van de feedback die werd ontvangen, zijn waar nodig aanpassingen in het plan doorgevoerd. Tevens zijn er duidelijke afspraken gemaakt over de verdere uitwerking van het project, waarbij de wensen en zorgen van de omwonenden zijn meegenomen om een beter afgestemd resultaat te bereiken.'
De ontwerpomgevingsvergunning heeft ter inzage gelegen, zie hierna onder het kopje 'Zienswijzen'. Dit komt overeen met trede 2 (meedenken/raadplegen) uit de participatieladder.
Zienswijzen
Het ontwerpbesluit (met relevante stukken) heeft van 29 november 2024 tot en met 9 januari 2025 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen.