| Plan: | Stationsweg-Van Wijnbergenlaan |
|---|---|
| Status: | vastgesteld |
| Plantype: | bestemmingsplan |
| IMRO-idn: | NL.IMRO.0203.1444-0002 |
Het kruispunt Stationsweg-Van Wijnbergenlaan is een belangrijke schakel in de ontsluiting van woonwijk De Vaarst. Om een verkeersveilige oversteekmogelijkheid te bieden is het gewenst om het kruispunt om te vormen tot een rotonde. Daarnaast wordt op het betreffende weggedeelte langs de Stationsweg het fietspad aan de oostzijde gesplitst in twee paden met daartussen de bestaande bomenrij. De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan opgesteld.
Dit plan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit bestemmingsplan.
Het plangebied ligt aan de Stationsweg in de kern Barneveld. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door het kruispunt ten zuiden van de Harselaartunnel. Aan de oost- en zuidoostzijde vormen agrarische gronden en het Schaffelaarse Bos de grens van het plangebied. De grens aan de westzijde wordt gevormd door bebouwing langs de Stationsweg. Onderstaande afbeeldingen geven de globale ligging (rood omlijnd) van het plangebied weer.
Afbeelding: Ligging plangebied.
2.2 Geldende bestemmingen
Het plangebied ligt in de drie bestemmingsplannen 'Barneveld-Noordwest', 'Buitengebied 2012' en 'Baron van Nagellstraat VIII' en heeft de bestemmingen 'Agrarisch', 'Groen', 'Natuur', 'Tuin' en 'Verkeer' met enkele aanduidingen. Daarnaast zijn de dubbelbestemmingen 'Leiding - Riool', 'Waarde - Archeologie-1', 'Waarde - Beplanting en Verkaveling', 'Waarde - Openheid en Reliëf' en 'Waterstaat - Waterhuishouding' van toepassing. Realisatie van een rotonde en fietspad is binnen deze bestemmingen niet toegestaan.
In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van dit plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
Onderstaande afbeelding geeft een fragment van de geldende bestemmingsplannen weer. Het globale plangebied is rood omlijnd.
Afbeelding: Fragment verbeelding geldende bestemmingsplannen
Dit plan bestaat uit twee onderdelen: de aanleg van een rotonde en de verbreding van het bestaande fietspad.
Rotonde
Zoals in de inleiding is aangegeven is het kruispunt Stationsweg - Van Wijnbergenlaan een belangrijke schakel in de ontsluiting van woonwijk De Vaarst. Behalve het autoverkeer van en naar De Vaarst, rijdt er ook veel fietsverkeer via de Van Wijnbergenlaan de wijk in richting de scholen en terug. De ontwikkeling van een tweerichtingenfietspad aan de oostzijde van de Stationsweg zal voor een toename van het aantal fietsoversteekbewegingen zorgen. Om een verkeersveilige oversteekmogelijkheid voor het fietsverkeer te bieden is het gewenst om het kruispunt om te vormen tot een rotonde.
Onderstaande afbeelding geeft het schetsontwerp van de rotonde weer.
Afbeelding: Schetsontwerp rotonde
Met de realisering van de rotonde worden vijf doelen bereikt. Zo wordt er een verkeersveilige kruispuntoplossing gerealiseerd, wordt de oversteekbaarheid voor fietsverkeer én de oprijdbaarheid voor autoverkeer vanuit De Vaarst verbetert, wordt de snelheid voor het doorgaande autoverkeer op de Stationsweg verlaagt en wordt het karakter van de bebouwde kom versterkt. Bijkomend voordeel is dat de rotonde een mogelijkheid om te keren biedt voor gemotoriseerd verkeer.
Fietspad
De aanpassing van dit fietspad is onderdeel van de snelle fietsroute langs de Baron van Nagellstraat, Stationsweg en de Van Zuijlen van Nieveltlaan. Vanuit de visie om een herkenbare fietsroute te realiseren tussen Barneveld en Voorthuizen met zo min mogelijk conflictpunten, is ingezet om een doorlopend tweerichtingenfietspad aan de oostzijde van Baron van Nagellstraat en de Stationsweg te maken. De ambitie voor de snelfietsroute is in 2010 in het Gemeentelijk Verkeer en Vervoerplan (GVVP) opgenomen. Bij de vaststelling van het tracé zijn ook de uitgangspunten voor het uitwerken van dit plan vastgesteld. Verbreding/verdubbeling van het fietspad zorgt ervoor dat het deel tussen de te realiseren rotonde en de Harselaartunnel onderdeel gaat uitmaken van deze snelle fietsroute. Fietsverkeer kan bij de rotonde op een veilige locatie oversteken.
Onderstaande afbeelding geeft het schetsontwerp van de rotonde en het fietspad weer, waarbij de linkerkant van de afbeelding het zuidelijke gedeelte van het plangebied is en de rechterkant van de afbeelding het noordelijke gedeelte.
Afbeelding: Schetsontwerp rotonde en fietspad
Voor een deel bestaat de verbreding uit het realiseren van twee paden met daartussen de bestaande bomenrij, zodat deze bomenrij behouden kan blijven. Het nieuw te realiseren pad wordt aangelegd op grond van het Geldersch Landschap en Kasteelen. Met deze partij wordt een overeenkomst afgesloten waarin de voorwaarden en afspraken met betrekking tot dit grondgebruik vastliggen.
Voor de aanleg van de rotonde en het fietspad worden 19 bomen gekapt. Deze worden gecompenseerd met de aanplant van 22 bomen op open plekken in de huidige bomenrijen en ten westen van de rotonde. Hierdoor worden de bomenrijen versterkt en kunnen de nieuwe bomen uitgroeien tot volwaardige exemplaren.
Naast de kap en herplant van bomen vinden er ook wijzigingen plaats met betrekking tot de greppel en watergang aan de oostzijde van de Stationsweg. Momenteel vangen beiden het water op dat van de oostelijke helft van de Stationsweg afstroomt. Het nieuw te realiseren fietspad wordt aangelegd op het tracé van de watergang. De functies van de watergang worden overgenomen door een Infiltratie-Transport (IT) riool onder het te realiseren fietspad en een kleine greppel tussen het fietspad en het bos. Uit onderzoek blijkt dat dit nauwelijks tot geen effect heeft op de grondwaterstanden in het naastgelegen bos- en heidegebied. Hierdoor zijn er geen negatieve effecten te verwachten.
Over het gedeelte waar het bestaande fietspad wordt verbreed, wordt een infiltratiegreppel tussen de rijbaan en het fietspad aangelegd en wordt de huidige watergang verlegd. Aangezien deze watergang een ruimer profiel krijgt, bevat deze ook meer waterberging. Zie paragraaf 5.15 voor een verdere beschrijving van het aspect water.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Ruimte. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.
De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder ook de Nota Ruimte en geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Met de SVIR zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. De SVIR geeft invulling aan het streven van het kabinet naar deregulering en decentralisatie van de ruimtelijke ordening. Het Rijk heeft gekozen voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd.
Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
De 13 nationale belangen zijn:
Doorwerking in plangebied
In dit geval is er geen sprake van één van deze 13 nationale belangen. De SVIR vormt daarom geen belemmering voor dit plan.
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015. Het bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de aspecten van het ruimtelijk beleid die daartoe behoren. Het Nationaal Waterplan verankert het nieuwe beleid voor de komende 6 jaar met een vooruitblik richting 2050: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst.
In het Nationaal Waterplan staan 5 ambities centraal. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven. Deze ambitie wordt vooral ingevuld door onze veiligheidsnormen tegen overstroming te vernieuwen. Daarnaast wordt ingezet op een verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics). Dit zorgt er voor dat de Nederlandse wateren schoon en gezond zijn en er genoeg zoet water is. Verder beschrijft het Nationaal Waterplan dat Nederland klimaatbestendig en waterrobuust wordt ingericht en dat Nederland een gidsland is en blijft voor watermanagement en -innovaties. Dat is gunstig voor onze economie en ons verdienvermogen. De vijfde ambitie bestaat er uit dat Nederlanders waterbewust leven. Deze ambities moeten gezamenlijk ingevuld worden door iedereen die werkt aan de ruimtelijke inrichting van Nederland: alle overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
Op 1 januari 2010 is de Crisis- en herstelwet (Chw) in werking getreden. Deze wet geeft regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten. Op 25 april 2013 is de Chw via een wijzigingswet permanent gemaakt en zijn verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht doorgevoerd (zie kamerstukken 33.135).
De Chw omvat twee categorieën maatregelen:
In Bijlage I van de Chw worden onder meer de volgende ruimtelijke en infrastructurele projecten genoemd, waarop de wet van toepassing is:
Doorwerking in plangebied
In dit geval is de Chw van toepassing. Er is sprake van de aanleg of wijziging van wegen als bedoeld in bijlage I onder punt 3.4 van de Chw.
Algemeen
De provincie Gelderland heeft haar beleid gericht op de fysieke leefomgeving vastgelegd in de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening. Provinciale staten hebben de Omgevingsvisie op 9 juli 2014 vastgesteld en de Omgevingsverordening op 24 september 2014. De Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening zijn op 17 oktober 2014 in werking getreden.
Periodiek actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.
De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
De opzet van de omgevingsvisie is opgehangen aan de termen dynamisch, mooi en divers. De provincie Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten zoals innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid en hoe de provincie afspraken maakt over wonen en werken. Mooi staat voor de natuurdoelen en de kwaliteiten die de provincie wil borgen en verder wil ontwikkelen. Divers gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit.
Provincie: Divers
FoodValley
De gemeente Barneveld ligt in de regio FoodValley. Karakteristiek voor FoodValley zijn de toonaangevende innovatie en vakkennis op het gebied van agrofood, het aantrekkelijke vestigingsklimaat en de groene leefomgeving. De regio wil in een goede balans de specifieke kwaliteiten verder ontwikkelen. Deelaspecten daarbij zijn: werken, onderwijs, wonen, bereikbaarheid, vernieuwing landbouw, duurzaamheid en kwaliteit van de leefomgeving. De regio heeft deze doelen opgenomen in de (concept-)Gebiedsagenda van de regio FoodValley.
Langs zes speerpunten krijgt de ambitie van Regio FoodValley verder gestalte:
Ten aanzien van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is met name het speerpunt mobiliteit en bereikbaarheid van belang. Hierna wordt ingegaan op de binnen dit speerpunt geformuleerde thema's
Mobiliteit en bereikbaarheid
De regio FoodValley is een goed bereikbare regio. Drie belangrijke oost-westverbindingen lopen door de regio: A12, A1 en A28. Het gebied is ook goed ontsloten met verschillende spoorlijnen. De noord-zuidontsluiting is voor het openbaar vervoer minder sterk ontwikkeld. Ook is de bereikbaarheid ten noorden en ten zuiden van de A30 minder goed.
Door de bereikbaarheid optimaal te benutten kan het vestigingsklimaat nog verder verbeterd worden. Dit betekent het in regionaal verband aanwijzen van de beste locaties voor gespecialiseerde bedrijfsterreinen, zoals langs de A1, A12, en de A30. De regio signaleert een aantal verbeterpunten zoals: verbreding van de Rijnbrug bij Rhenen, verbeteren van de doorstroom bij knooppunten Hoevelaken en A1/A30 en frequentieverhoging van de Valleilijn in combinatie met doortrekken naar Arnhem en Utrecht. Mobiliteitsmanagement kan hierbij ondersteunend werken. In dat licht is ook optimalisering van de fietsverbindingen een mogelijkheid om de congestiedruk te verminderen.
Wat betreft de prioriteiten ter verbetering van de infrastructuur ondersteunt de provincie de wens van de regio om een samenhangend pakket van maatregelen voor te bereiden dat voorziet in alle aspecten van bereikbaarheid.
Doorwerking in plangebied
De voorgestelde ontwikkeling past binnen de gestelde ambitie(s) van Regio FoodValley. Met de realisering van de rotonde worden vijf doelen bereikt. Zo wordt er een verkeersveilige kruispuntoplossing gerealiseerd, wordt de oversteekbaarheid voor fietsverkeer én de oprijdbaarheid voor autoverkeer vanuit De Vaarst verbetert, wordt de snelheid voor het doorgaande autoverkeer op de Stationsweg verlaagt en wordt het karakter van de bebouwde kom versterkt. Bijkomend voordeel is dat de rotonde een mogelijkheid om te keren biedt voor gemotoriseerd verkeer.
Vanuit de visie om een herkenbare fietsroute te realiseren tussen Barneveld en Voorthuizen, met zo min mogelijk conflictpunten, is ingezet om een doorlopend tweerichtingenfietspad aan de oostzijde van Baron van Nagellstraat en de Stationsweg te maken. De ambitie voor de snelfietsroute is in 2010 in het Gemeentelijk Verkeer en Vervoerplan (GVVP) opgenomen. Verbreding van het fietspad zorgt ervoor dat het deel tussen de te realiseren rotonde en de Harselaartunnel onderdeel gaat uitmaken van deze snelle fietsroute. Fietsverkeer kan bij de rotonde op een veilige locatie oversteken.
Provincie: Dynamisch
Stedelijke ontwikkelingen
Voor de verwezenlijking van het bestemmingsplan is het van belang om vast te stellen dat in de nieuwe Omgevingsvisie de vastgestelde contouren van stedelijke vernieuwing zijn losgelaten. De sturing en beoordeling van plannen wordt in de nieuwe Omgevingsvisie hoofdzakelijk gebaseerd op de ladder voor duurzame verstedelijking en het woningbouwprogramma of het Regionaal Programma Bedrijventerreinen.
De locatie valt binnen bestaand stedelijk gebied. De provincie hanteert voor de bepaling van het bestaand stedelijk gebied de definitie uit het Bro: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Doorwerking in plangebied
De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking infrastructuur. Zoals ook beschreven in paragraaf 5.7 is de ladder niet van toepassing bij deze ontwikkeling. De aanleg van een rotonde op een bestaand kruispunt en de verbreding van een bestaand fietspad betreft geen stedelijke ontwikkeling. Het plan hoeft daarom niet getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Provincie: Mooi
Natuur
Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie zich in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO)
Uit de onderstaande afbeelding blijkt dat het rood omlijnde plangebied deels in zowel het GNN (donkergroen) als in de GO (lichtgroen) ligt.
Afbeelding: Fragment GNN en GO
Gelders Natuurnetwerk
Om de biodiversiteit nu en voor toekomstige generaties Gelderlanders veilig te stellen, beschermt de provincie het GNN. Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Dit GNN bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en bevat tevens een zoekgebied voor nieuwe natuur van 7.300 hectare, voor 5.300 hectare nog te realiseren nieuwe natuur.
De provincie wil de natuur van het GNN beschermen tegen aantasting en heeft daarom regels opgenomen in de Verordening. Centraal staat de bescherming van de kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten bestaan uit bestaande natuurwaarden, uit nog te ontwikkelen potentiële waarden en de omgevingscondities zoals stilte. De (nog te ontwikkelen) natuurwaarden zijn beschreven en als bijlage bij de Visie en de Verordening opgenomen. De omgevingscondities zijn in de bijlage bij de Verordening wel benoemd, maar er heeft geen provinciedekkende inventarisatie plaatsgevonden. Bij projecten kan op maat een effectbeschrijving worden gemaakt voor de relevante omgevingscondities.
Nieuwvestiging en grootschalige ingrepen zijn alleen mogelijk wanneer:
Per saldo moet elke ontwikkeling een verbetering van de kernkwaliteiten in het GNN opleveren. In dat saldo zijn vergroting van de oppervlakte natuur en versterking van de ecologische samenhang belangrijke randvoorwaarden.
Doorwerking in plangebied
Het plangebied ligt deels in het GNN. Door de aanleg van een fietspad zal een ingreep plaatsvinden in het GNN. Zie voor de doorwerking paragraaf 4.2.1.2 'Omgevingsverordening' en paragraaf 5.3.2 'Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszones'.
Groene Ontwikkelingszone
De GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De GO bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het GNN. Het gaat vooral om landbouwgrond, maar ook om terreinen voor verblijfs- en dagrecreatie, infrastructuur, woningen en bedrijven.
In de GO heeft de provincie onder andere de volgende doelstellingen:
Vanwege de dubbele doelstelling is er in de GO ruimte voor nieuwe ontwikkelingen en voor een uitbreiding van bestaande bedrijven, woningen en bouwwerken en andere functies. Voor landbouw, het landgoedbedrijf en extensieve openluchtrecreatie ligt hier ontwikkelingsruimte, waarbij de kernkwaliteiten per saldo niet significant worden aangetast.
Bij een uitbreiding voor de overige functies gaat het om het 'per saldo' niet significant aantasten (bij een beperkte uitbreiding) dan wel om het substantieel versterken (bij een grote uitbreiding) van de kernkwaliteiten. In dat saldo zijn een vergroting van de oppervlakte natuur en versterking van de ecologische samenhang een belangrijke randvoorwaarde.
De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik legt de focus op het toevoegen van stedelijke functies binnen bestaand stedelijk gebied. Dit betekent in dit geval dat er ook in de GO ruimte is voor stedelijke functies maar dan in combinatie met een substantiële versterking van de kernkwaliteiten van de GO.
De kernkwaliteiten zijn:
Ter bescherming en versterking van de aanwezige natuur- en landschapswaarden zijn regels opgenomen in de Omgevingsverordening waaraan gemeentelijke bestemmingsplannen moeten voldoen. Nieuwe natuurelementen die gerealiseerd zijn, worden toegevoegd aan het GNN.
Uit de onderstaande afbeelding blijkt dat een deel van het fietspad binnen de GO ligt.
Afbeelding: Fragment GO
Doorwerking in plangebied
Het plangebied ligt deels in de GO. Door de aanleg van een fietspad zal een ingreep plaatsvinden in de GO. Zie voor de doorwerking paragraaf 4.2.1.2 'Omgevingsverordening' en paragraaf 5.3.2 'Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszones'.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.
De Omgevingsverordening is met ingang van 17 oktober 2014 in werking getreden. In deze verordening is bepaald dat het tijdstip waarop een bestemmingsplan in elk geval in overeenstemming met deze Omgevingsverordening moet zijn vastgesteld, wordt gesteld op de dag nadat de verordening twee jaar geldt. De provincie actualiseert regelmatig de Omgevingsverordening.
In de Omgevingsverordening is het plangebied opgenomen op de kaarten:
Doorwerking in plangebied
Kaart 2: Regels landbouw
Onderstaande afbeelding geeft een fragment van Kaart 2: Regels Landbouw weer, waarop te zien is dat een klein deel van het roodomlijnde plangebied is aangeduid als 'Plussenbeleid'. Deze kaart is niet van toepassing omdat dit bestemmingsplan de aanleg van een rotonde en de verbreding van een fietspad mogelijk maakt. Het verzoek heeft geen betrekking op het Plussenbeleid.
Afbeelding: Fragment van Kaart 2: Regels Landbouw
Kaart 3: Regels Glastuinbouw
Onderstaande afbeelding geeft een fragment van Kaart 3: Regels Glastuinbouw weer, waarop te zien is dat het gehele roodomlijnde plangebied is aangemerkt dat er een tijdelijk verbod geldt voor uitbreiding, her- en nieuwvestiging van glastuinbouw. Deze kaart is niet van toepassing omdat dit bestemmingsplan de aanleg van een rotonde en de verbeding van een fietspad mogelijk maakt. Het verzoek heeft geen betrekking op het glastuinbouw.
Afbeelding: Fragment van Kaart 3: Regels Glastuinbouw
Kaart 4: Regels Natuur
Onderstaande afbeelding geeft een fragment van Kaart 4: Regels Natuur weer, waarop te zien is dat een klein deel van het roodomlijnde plangebied is aangeduid als 'GNN' en 'GO'. Het bepaalde in artikel 2.7.1 Gelders Natuurnetwerk, 2.7.2 Groene Ontwikkelingszone, 2.7.3 Herbegrenzing GNN en GO is van toepassing.
Afbeelding: Fragment van Kaart 4: Regels Natuur
Gelders Natuurnetwerk
De ontwikkeling in het GNN betreft de aanleg van een fietspad van 2,5 m breed en circa 175 m lang. Hiervoor worden twee bomen in het GNN gekapt, die gecompenseerd moet worden. Deze twee bomen maken onderdeel uit van de in hoofdstuk 3 genoemde negentien te kappen bomen. Bij de berekening van de te compenseren oppervlakte wordt de oppervlakte van de kroonprojectie gebruikt die binnen het GNN valt. Dit wordt berekend door een straal van 4 meter vanuit het hart van de boom nemen, wat leidt tot een oppervlakte 50 m2 per boom. Aangezien de kroonprojectie van beide bomen voor ongeveer de helft buiten het GNN valt, is de te compenseren oppervlakte per boom 25 m2, waardoor 50 m2 gecompenseerd moet worden voor de kap van deze twee bomen.
Daarnaast moet de oppervlakte aan nieuwe verharding in het GNN gecompenseerd worden. Dit betreft een oppervlakte van 606 m2. Echter, 68 m2 hiervan valt binnen de huidige verkeersbestemming van het geldende bestemmingsplan 'Barneveld-Noordwest'. Per saldo wordt (606 - 68=) 538 m2 aan nieuwe verharding in het GNN gerealiseerd. Op grond van artikel 2.7.1.1, lid 3 en lid 4, waarin de compensatie en -norm beschreven wordt, moet deze 538 m2 gecompenseerd worden met factor 1,66, waardoor 893 m2 gecompenseerd moet worden.
De gezamenlijk te compenseren oppervlakte aan verharding en bomenkap is 943 m2. Op grond van artikel 2.7.1.1 Beschermingsregime GNN, worden in een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen het GNN geen nieuwe functies mogelijk gemaakt tenzij er:
In afwijking hiervan kunnen binnen het GNN nieuwe functies worden mogelijk gemaakt indien de negatieve effecten op de kernkwaliteiten van het gebied, de oppervlakte en de samenhang zoveel mogelijk worden beperkt en de overblijvende negatieve effecten op de kernkwaliteiten van het gebied, de oppervlakte en de samenhang gelijkwaardig worden gecompenseerd.
Deze compensatie kan op verschillende manieren uitgevoerd worden. In het plangebied zelf is geen mogelijkheid om te compenseren aangezien dit bestaat uit wegen, fietspaden en bermen die bestemd zijn/worden als verkeer en die daarmee niet bestemd kunnen worden als natuur. Aan het plangebied grenzend is compensatie ook niet mogelijk omdat deze gronden al zijn aangeduid als GNN of GO. Door dit als compensatie te rekenen wordt geen nieuwe natuur bestemd, vandaar dat dit niet mogelijk is. Om toch de benodigde compensatie uit te voeren, wordt een financiële bijdrage geleverd aan één van de provinciale compensatiepouls. Bij de provincie wordt aangegeven wat er gecompenseerd moet worden (oppervlakte, soort natuur, toeslag) en de wijze waarop deze compensatie wordt vastgelegd in het bijbehorende bestemmingsplan. Op basis hiervan kan de provincie de invordering maken en wordt dit in de provinciale boekhouding op de compensatiepool geboekt. Na aanleg van de pool zal de oppervlakte met gelijkwaardige natuur in deze pool afgeboekt worden.
De bijdrage aan de compensatiepool staat gelijk aan de te compenseren oppervlakte van 943 m2. Door middel van een voorwaardelijke verplichting is bepaald dat de benodigde natuurcompensatie wordt geregeld. Deze voorwaardelijke verplichting is opgenomen in artikel 8.1 van de regels.
Groene Ontwikkelingszone
De ontwikkeling in de GO betreft de aanleg van een fietspad van 2,5 m breed en circa 130 m lang. Voor de aanleg hiervan worden acht bomen in de GO gekapt. Deze acht bomen maken onderdeel uit van de in hoofdstuk 3 genoemde negentien te kappen bomen. Zes van deze bomen staan nu zeer dicht bij elkaar waardoor ze niet allemaal voluit kunnen groeien. De compensatie vindt plaats op open plekken in de huidige bomenrijen. Hierdoor worden de bomenrijen versterkt en kunnen de nieuwe bomen uitgroeien tot volwaardige exemplaren.
Kaart 6: Regels Water en milieu
Onderstaande afbeelding geeft een fragment van Kaart 6: Regels Water en milieu weer, waarop te zien is dat het gehele roodomlijnde plangebied is aangemerkt als intrekgebied en een deel als functies van water. Deze kaart is niet van toepassing omdat dit bestemmingsplan geen winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, mogelijk maakt. Ook wijzigt de functies van water niet omdat de functies van de watergang (afwatering, ontwatering, waterberging en overloopmogelijkheid van infiltratiegreppel naast de rijbaan) worden overgenomen door een fors Infiltratie-Transport (IT) riool (800 mm) onder het nieuwe fietspad en een kleine greppel tussen het fietspad en het bos. Zie paragraaf 5.15 voor een uitgebreidere beschrijving van het onderdeel water.
Afbeelding: Fragment van Kaart 6: Regels Water en milieu
Conclusie
Met het mogelijk maken van de natuurcompensatie is het plan in overeenstemming met de verordening.
Waterbeheerprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe
Op 1 januari 2016 is het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Partnerschap als watermerk' van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt in het waterbeheerprogramma dat de huidige wateropgaven zo complex zijn, dat alleen een aanpak samen met partnerorganisaties en inwoners zorgt voor de gewenste resultaten en de beste oplossingen. Daarom kan en wil het waterschap niet alleen opereren in het behalen van zijn doelen en hecht daarom groot belang aan de samenwerking met zijn partners in de regio. Samen met inwoners, ondernemers en andere organisaties wil het waterschap werken aan een duurzame waterzuivering van afvalwater en toekomstgericht beheer van onze dijken en waterwegen zodat iedereen tegen aanvaardbare kosten veilig kan wonen, werken en recreëren. Daarbij wil Waterschap Vallei en Veluwe de goede waterhuishoudkundige voorwaarden scheppen voor zowel inwoners, bedrijven, natuur en landbouw.
Een belangrijke ontwikkeling waar het waterschap op anticipeert is het veranderende klimaat. Deze verandering zal leiden tot meer extreme weersituaties: perioden van veel neerslag met kans op wateroverlast en perioden van droogte met kans op watertekorten. Om goed voorbereid te zijn, wil het waterschap het watersysteem robuuster maken door meer ruimte voor wateren te reserveren, zowel binnen de bebouwde kom als in het buitengebied. Het waterschap wil de effecten van klimaatverandering beperken door het vasthouden van water, het inrichten en beheren van robuuste watersystemen en het inrichten van een beperkt aantal waterbergingsgebieden. Afkoppelen van relatief schoon hemelwater van het riool is een belangrijke maatregel om overbelasting van het riool en een te snelle afvoer te voorkomen.
Daarnaast wil het waterschap negatieve effecten op de kwaliteit van oppervlaktewater, grondwater en bodem voorkomen, evenals negatieve effecten op beschermde flora en fauna.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld.
De gemeente Barneveld heeft in juni 2009 de Strategische Visie vastgesteld. De Strategische Visie geeft aan welke doelen het gemeentebestuur nastreeft voor de periode tot 2030. Daaraan voorafgaand heeft de raad in januari 2009 de Structuurvisie 2009 vastgesteld waarin de stedelijke ontwikkelingen voor de komende 10 jaar zijn weergegeven. Mede op basis van de Strategische Visie is de Structuurvisie 2009 geactualiseerd door de vaststelling van de Structuurvisie Kernen 2022. De Structuurvisie Buitengebied is het derde en laatste onderdeel van deze beleidstrilogie. In de op 21 september 2011 vastgestelde Structuurvisie Buitengebied wordt specifiek ingegaan op onderwerpen als landbouw, recreatie en landschap in de periode tot 2020. De twee structuurvisies vullen elkaar hierbij inhoudelijk aan. De strategische visie geeft aan wat de overkoepelende doelen zijn.
Met deze Structuurvisie Buitengebied biedt de gemeente Barneveld ruimte voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon- en leefmilieu. Ontwikkelingen in de landbouw en bij recreatieve bedrijven zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap en woon- en leefomgeving. Deze omgevingskwaliteiten zijn ook de belangrijkste vestigingsfactoren voor het buitengebied. Initiatieven beoordeelt de gemeente daarom mede op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon en leefmilieu, verkeer en natuur. Dit moet leiden tot een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat op die manier wordt ingericht is een aangename plek om te werken en te recreëren. De structuurvisie beoogt daarbij ontwikkelingsruimte te bieden aan goede initiatieven en wil een basis zijn voor samenwerking om die te realiseren.
Bovenstaande aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast worden deelgebieden onderscheiden met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie (zie bijlage 8 Structuurvisie). Onderstaand is per deelgebied en zone een ontwikkelingsrichting met kwaliteitsbeeld beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum) eisen zijn kaderstellend voor het bestemmingsplan.
Doorwerking in plangebied
Uit onderstaande afbeelding blijkt dat de aanleg van een rotonde en de verbeding van een fietspad binnen en op de rand van de stedelijke zone plaatsvindt. Het concentratiebeleid voor woningbouw, ontwikkeling van bedrijventerreinen en voorzieningen in het gebied Barneveld Harselaar Voorthuizen blijft onverkort uitgangspunt. Dit bestemmingsplan is niet in strijd met deze visie.
Afbeelding: Fragment Stuctuurvisie Buitengebied Barneveld
De gemeenteraad heeft op 22 november 2011 de "Structuurvisie Kernen Barneveld 2022" vastgesteld. De structuurvisie legt de gemeentelijke visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het eigen grondgebied vast. Het bestemmingsplan zal hier binnen moeten passen. De structuurvisie bevat een uitvoeringsprogramma. Hierin laat de gemeente zien hoe het voorgenomen beleid gerealiseerd zal worden. In de structuurvisie is een groot aantal ruimtelijke projecten opgenomen, waarvoor investeringen in de openbare ruimte noodzakelijk zijn. Ook is er een groot aantal lopende en potentiële bouwmogelijkheden.
Doorwerking in plangebied
Uit onderstaande afbeelding blijkt dat de planlocatie in bestaand bebouwd gebied ligt en dat het fietspad is aangemerkt als snelfietsverbinding. De gemeente heeft de ambitie om het gebruik van de fiets te stimuleren, zowel voor lokaal verkeer als voor recreatief gebruik. Daartoe wordt het fietsnetwerk sterk verbeterd. In de visie wordt ingezet op:
Een bijzonder project is het realiseren van een zogenaamde snelfietsverbinding. Deze moet grote delen van Barneveld in een rechte lijn verbinden met het bedrijventerrein Harselaar en met het station Barneveld Noord. Meerdere wijken en het centrum van Barneveld (via de Burgemeester Kuntzelaan) takken op deze route aan. Op deze directe route dient een langzaam verkeersverbinding aansluiting te bieden naar het stationsgebied Barneveld-Noord / Columbiz park (nu Harselaar Centraal). Het te realiseren fietspad maakt onderdeel uit van deze structuur. Dit bestemmingsplan is niet in strijd met deze visie.
Afbeelding: Fragment Structuurvisie Kernen Barneveld 2022
Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:
In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.
Het Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!' richt zich op een duurzame omgang met hemelwater. Het geeft aan wat het gemeentelijk beleid is ten aanzien van afstromend hemelwater in bestaande situaties en bij nieuwe ontwikkelingen. Het plan zet in op een integrale benadering en meervoudige inrichting van totale openbare ruimte. Barneveld gaat aan de slag met het waterbestendig inrichten van de openbare ruimte om bestand te zijn tegen klimaatverandering.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.
Beoordeling van de milieuhygienische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP). Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.
Beschrijving
Er zijn geen bodemonderzoeksgegevens bekend waardoor deze kaart van kracht is. Op deze kaart is de verwachting 'achtergrondwaarde', dus schone grond. Op basis daarvan zijn er geen risico's te verwachten voor de beoogde bestemming en het gebruik.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. De gemeente heeft daarom een proces opgestart om bestaande kennisdocumenten te actualiseren en waar nodig nieuwe kennis op te bouwen. De gemeente beschikt over volgende vastgestelde kaarten
Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.
Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Voor de gehele gemeente is een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, welke gezien kan worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat voor het plangebied een middelmatige archeologische verwachting geldt.
De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 1.000 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm. Op 28 mei 2013 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" vastgesteld. Door de raad is besloten om de ondergrens van 1.000 m2 te verhogen naar 1.500 m2 in het geval het gaat om een zone met een middelhoge verwachtingswaarde.
Beschrijving
De concept geomorfogenitsche kaart geeft een gedetailleerder beeld. Ter plaatse ligt een natte laagte met daarbinnen lage welwingen die deels afgedekt zijn met stuifzand. Hiervoor geldt voor alle perioden een lage verwachting. Overigens laat het AHN hier geen duidelijke welvingen zien. Er is geen sprake van archeologische vondsten of historische bebouwing. De aanleg van het fietspad wordt gerealiseerd op plaats van een te dempen sloot. Eventuele archeologische resten zijn in het verleden bij de aanleg van deze sloot vergraven. De aanleg van het fietspad heeft daardoor geen onevenredige gevolgen voor de archeologische waarden.
Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.
Bij historische (steden)bouwkundige waarden gaat het om gebouwde elementen met bijzondere betekenis, zoals molens, bruggen, kastelen of hele dorpen en binnensteden.
Het terrein 'De Schaffelaar' is aangewezen als rijksmonument. De gemeentelijke monumentencommissie heeft het verzoek op 18 januari 2018 besproken en een positief advies gegeven. De commissie heeft zich gericht op een herkenbare scheiding tussen openbaar gebied en het Schaffelaarse bos. Deze scheiding wordt nu gevormd door een combinatie van laanbeplanting, fietspad en sloot. In de nieuwe situatie wordt de sloot vervangen door een greppel waardoor er een herkenbare scheiding blijft. Voor de aanleg van de rotonde worden enkele bomen gekapt, maar deze worden gecompenseerd door de open plekken in de laanbeplanting te beplanten.
De in het plangebied voorkomende monumenten en bijbehorende gronden zijn op de verbeelding niet als rijksmonument/gemeentelijk monument aangeduid. De reden hiervoor is dat de aanduiding van monumenten op de verbeelding geen verdere juridische betekenis heeft. De bescherming van monumenten geschiedt op basis van de Erfgoedwet, de Erfgoedverordening Barneveld, en de regeling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Historisch-geografische waarden verwijzen naar de ontstaanswijze en bijzondere plekken van onze cultuurlandschappen, zoals polders, kavelstructuren, terpen en het landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie.
Het plangebied (blauw omlijnd) ligt in drie verschillende gebieden, zoals op onderstaande afbeelding wordt weergegeven.
Afbeelding: fragment historisch cultuurlandschap
Het westelijke deel (grijs) is aangeduid als bebouwd of sterk veranderd gebied zonder waarde.
Het grootste deel van het oostelijk deel (groen) is aangeduid als enigszins regelmatig ingedeelde broeken. Dit zijn van oudsher wat meer vochtige gebieden, die pas vanaf de 19e eeuw vanuit kampontginningen werden ontgonnen. Het is te onderscheiden van de kampontginning doordat het weinig bebouwd is en lager gelegen open gebied is. Dit specifieke gebied sluit aan bij de structuur van Schaffelaar en heeft een zeer hoge waarde. Dit betekent dat de ontwikkeling van het fietspad geen negatief effect op de aanwezige cultuurlandschappelijke waarden mag hebben.
In het zuidoosten van het plangebied (paars) is een gebied aangemerkt als niet-ontgonnen vochtige heide, deels met (spontaan) bos. Deels bestaat het uit natte heide en sluit eveneens aan op Schaffelaar. Het heeft dan ook een hoge cultuurlandschappelijke waarde. Hier geldt ook dat de ontwikkeling van het fietspad geen negatief effect mag hebben.
Conclusie
Aangezien de plannen niet ingrijpen in de gebieden met een hoge of zeer hoge cultuurlandschappelijke waardering zijn er geen aanvullende maatregelen noodzakelijk.
De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb). Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet. De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.
Hoofdstuk 2 van de Wnb regelt de bescherming van speciale beschermingszones ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Zo'n speciale beschermingszone wordt aangeduid als “Natura 2000-gebied”. De Wnb bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in zo'n Natura 2000-gebied. Ook zijn er bijzondere nationale natuurgebieden.
Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.
Beschrijving
Het plangebied ligt niet in (de nabijheid van) een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde gebied ligt op een afstand van 6 kilometer van het plangebied.
Afbeelding: Fragment kaart Natura 2000-gebieden
Hoofdstuk 3 van de Wnb beschermt bepaalde plant- en diersoorten in Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden én daarbuiten. Er gelden drie beschermingsregimes, te weten voor vogels (Vogelrichtlijn), soorten onder de Habitatrichtlijn (bijlage IV, onderdeel a Habitatrichtlijn, dan wel bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn) en andere (nationale) soorten.
Bevindingen flora- en faunacontroleur
Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, is de locatie bezocht door een flora- en faunacontroleur. Deze heeft geconstateerd dat in de te kappen bomen geen jaarrondbeschermde vaste rust- of verblijfplaatsen, nesten en/of uilen- of roofvogelhorsten of sporen daarvan aanwezig zijn. Een te kappen boom heeft wat losse schors, maar hierachter zijn geen vleermuizen te verwachten vanwege de te kleine ruimte. De controleur heeft verder opgemerkt dat er door de kap van een aantal bomen geen verlies van oriëntatiepunten ontstaat die belangrijk zijn voor eventueel aanwezige vleermuizen.
De aanwezigheid van beschermde natuurwaarden in het plangebied is op basis van beschikbare informatie en beoordeling van geschiktheid van het plangebied ter plaatse, niet aangetoond noch te verwachten. Gelet op de aard van de werkzaamheden ten opzichte van het gestelde in de Wnb acht de controleur het niet noodzakelijk dat een nadere actie ondernomen moet worden. Geconcludeerd wordt dat de kap geen negatief effect heeft op nader beschermde soorten of gebieden.
Onderzoeken flora en fauna
Naast de bevindingen van de flora- en faunacontroleur is er door het onderzoeksbureau Cobra Ecoadviseurs een 'quickscan Natuur' (nummer 248695, d.d. 10 juni 2015) uitgevoerd waarbij de eventuele knelpunten in het kader van de Flora- en faunawet inzichtelijk zijn gemaakt. Dit rapport is als bijlage 1 bij deze toelichting opgenomen. Ook heeft Cobra Ecoadviseurs een vleermuisonderzoek (project 254317 v1.0, d.d. 18 december 2015) uitgevoerd om te beoordelen om te beoordelen om in de aanwezige bomen holten voor vleermuizen aanwezig zijn. Dit rapport is als bijlage 2 bij deze toelichting opgenomen.
Omdat de planvorming is veranderd, er minder bomen worden gekapt en omdat de Flora en faunawet is opgegaan in de nieuwe Wnb, heeft Cobra adviseurs een aanvullende notitie (project 301738 v1.0, d.d. 14 maart 2018) opgesteld. Deze notitie is als bijlage 3 bij deze toelichting opgenomen.
Uit deze notitie blijkt dat er voor de voorgenomen werkzaamheden geen ontheffing in het kader van de Wnb nodig is, mits de volgende punten in acht genomen worden:
Algemene zorgplicht
Voor de uitvoering van werkzaamheden geldt de algemene zorgplicht. Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Het verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dient buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Verstorende werkzaamheden dienen niet tijdens de broedperiode (grofweg maart - augustus) uitgevoerd te worden, tenzij geconstateerd is dat er geen vogelbroedgeval aanwezig is.
Een ieder is verplicht om voldoende zorg in acht te nemen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
De bescherming van houtopstanden conform artikel 4 van de Wnb heeft als doel om het aanwezige areaal bossen en beplanting in Nederland te behouden. Daarmee wordt de functie van bossen en beplantingen gegarandeerd als habitat voor dieren en planten, als recreatiegebied en als groene long.
Onder houtopstanden vallen alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken of hakhout, van een oppervlakte van tien are of meer of een bomenrij die twintig (of meer) bomen omvat. Voor het kappen of rooien van een houtopstand geldt een meld- en herplantplicht wanneer de houtopstand buiten de vastgestelde bebouwde kom ligt. De Wnb beschermt geen houtopstanden binnen de bebouwde kom.
Doorwerking in plangebied
De te kappen bomen in dit bestemmingsplan staan binnen de bebouwde kom. Hiervoor wordt een omgevingsvergunning voor de activiteit kappen aangevraagd. Er is dus geen sprake van het kappen van een houtopstand, waardoor herplantplicht in het kader van de Wnb niet aan de orde is.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de Wnb uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg staat.
Een deel van het plangebied ligt binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (hierna: NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.
In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.
Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO.) Uit § 4.2.1.1 Omgevingsvisie en § 4.2.1.2 Omgevingsverordening blijkt dat het plangebied zowel in het GNN als in de GO ligt. Voor de toetsing wordt hiernaar verwezen.
Conclusie
Zoals in paragraaf 5.3.1 is aangegeven, zijn er twee onderzoeken geweest naar de flora en fauna in het plangebied. Uit de recent opgestelde aanvullende notitie blijkt dat de veranderderende planvorming geen invloed heeft op de natuurwaarden in het NNN. Een Wnb-vergunning is daarom niet nodig.
Doel
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt zonodig het groepsrisico verantwoord.
Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt: april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jaar) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jaar) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.
Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 is het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen van kracht geworden. Dit Basisnet geeft aan over welke routes (spoor, water en weg) gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het Basisnet spoor heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over het hoofdspoorwegennet. Op basis van de wet- en regelgeving omtrent het Basisnet worden, rekening houdend met te verwachten groei van vervoer van gevaarlijke stoffen door Nederland en verdichting van de ruimte naast het spoor (binnen een afstand van 200 m van het spoor) in met name stedelijke kernen, afspraken gemaakt over de risicoruimte.
Beleidsvisie externe veiligheid
In 2009 heeft de gemeente Barneveld de 'Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. In deze visie is onder meer vastgelegd hoe in Barneveld nabij risicobronnen zal worden omgegaan met het veiligstellen van een acceptabel niveau van risico's externe veiligheid en beheersbaarheid.
Beoordeling risicobronnen
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen bedrijven, waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt of waar zich installaties bevinden waaraan risico's zijn verbonden waardoor effecten van ongevallen buiten het terrein van de inrichting merkbaar zijn. En in de omgeving van het plangebied vindt geen transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door leidingen plaats.
Conclusie
De realisatie van een rotonde en fietspad leidt niet tot externe veiligheidrisico's. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (hierna: Wgh). Bij verlening van de omgevingsvergunning of het vaststellen van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.
De Wgh gaat uit van zones langs (spoor-)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen of spoorwegen, of binnen de zone van een industrieterrein, is akoestisch onderzoek vereist.
Beschrijf onderzoek
Op basis van de Wgh heeft onderzoeksbureau SPA WNP-ingenieurs een 'reconstructie onderzoek' (nummer 21720026.R01, d.d. 3 maart 2017) uitgevoerd waarbij inzichtelijk gemaakt is wat de akoestische gevolgen zijn ter plaatse van de bestaande woningen. Dit rapport is als bijlage 4 bij deze toelichting opgenomen.
Uit dit onderzoek blijkt dat er ten gevolge van de wijziging van de Stationsweg sprake is van een reconstructie in de zin van de Wgh bij de woning aan de Stationsweg 125, 131, 135, 139, 147 en 159. De wijziging van de Stationsweg is alleen mogelijk indien voor de betreffende geluidgevoelige bestemmingen aan de Stationsweg 125, 131, 135, 139, 147 en 159 hogere waarden zijn vastgesteld. Omdat de aanleg van de rotonde en het onderhoud van de Stationsweg wordt uitgevoerd met een geluidreducerend wegdek (minimaal akoestisch gelijkwaardig aan het wegdektype SMA-NL8 G+), is er geen sprake meer van een reconstructie in de zin van de Wgh en hoeven er geen hogere waarden vastgesteld te worden.
Er is als gevolg van de wijziging van de Van Wijnbergenlaan geen sprake van een reconstructie in de zin van de Wgh.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.
Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.
Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.
Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
Beschrijving
Dit bestemmingsplan heeft geen betrekking op een geurgevoelig object of het mogelijk maken hiervan. Het aspect geur vormt geen belemmering.
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt per 1 juli 2017 als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).
Beschrijving
De realisatie van een rotonde en fietspad valt niet onder 'stedelijke ontwikkeling'. Daarom is geen verdere toelichting vereist. Geconcludeerd wordt dat in deze situatie sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling.
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van dit bestemmingsplan bescherming behoeven. Deze bescherming is in de regels en op de verbeelding geregeld. Er zijn geen laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
Beschrijf onderzoek
Het onderzoeksbureau SPA WNP-ingenieurs heeft een onderzoek luchtkwaliteit (nummer 21720026.R02, d.d. 3 maart 2017) uitgevoerd naar het effect van de aanleg van de rotonde en het fietspad op de luchtkwaliteit. Dit rapport is als bijlage 5 bij deze toelichting opgenomen.
Uit het onderzoek blijkt dat overal in het onderzoeksgebied ruim wordt voldaan aan de grenswaarden luchtkwaliteit. Daarnaast heeft de wijziging van de wegen weinig tot geen significant effect op de luchtkwaliteit bij de woningen.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.
De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.
Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:
Besluit milieueffectrapportage
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.
Wettelijk kader
Voor de vraag of een bestemmingplan besluit-m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd.
Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.
Als een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.
Voor zowel de plan-m.e.r.- als besluit-m.e.r.-plicht geldt dat als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, met een vormvrije m.e.r. beoordeeld moet worden of alsnog een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Daarbij moet in ieder geval worden getoetst aan de criteria die opgenomen zijn in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Als dergelijke milieugevolgen kunnen optreden, geldt alsnog de betreffende plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht.
Toetsing
In dit geval is het bestemmingsplan niet via dit spoor m.e.r.-plichtig want de activiteit komt niet voor op de lijst in onderdeel C of D van het Besluit milieueffectrapportage. Daarnaast heeft toetsing aan de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn opgenomen criteria uitgewezen dat er geen sprake zal zijn van belangrijke milieugevolgen, zodat een m.e.r. achterwege kan blijven.
Passende beoordeling via de Wet natuurbescherming
Voor het vaststellen van plannen die significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dient een passende beoordeling gemaakt te worden (artikel 7.2a Wet milieubeheer juncto artikel 2.8, eerste lid Wnb). De plan-m.e.r-plicht op grond van de noodzaak van een passende beoordeling voor de Wnb is hier niet aanwezig.
Toetsing
Er is voor dit plan geen passende beoordeling nodig. Dit gelet op de afstand en het feit dat de intensiteiten qua verkeersbewegingen door de aanleg van de rotonde en het fietspad niet toenemen. In dat geval is via die route het plan niet plan-m.e.r.-plichtig.
Provinciale milieuverordening
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn (artikel 7.6 Wet milieubeheer). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (en dus ook aanvullend op de verplichting vanuit de Europese richtlijnen) én conform dezelfde systematiek.
Provinciale staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etcetera) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.
Veiligheidszone - Activiteitenbesluit
Binnen de grenzen van het bestemmingsplan is geen gasdrukmeet- en regelstation aanwezig. In het Activiteitenbesluit zijn veiligheidsafstanden opgenomen die moeten worden aangehouden tussen kwetsbare respectievelijk beperkt kwetsbare objecten en (onder andere) een gasdrukmeet- en regelstation (4-6 meter). Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten volgens het Activiteitenbesluit zijn dezelfde objecten als die genoemd zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Het gaat dan om onder andere woningen, ziekenhuizen en bedrijven. Tussen een woning en een gasdrukmeet- en regelstation moet een veiligheidsafstand van 6 meter worden aangehouden.
Conclusie
Dit bestemmingsplan maakt geen bedrijvigheid en/of gasdrukmeet- en regelstation mogelijk.
In het plangebied worden in 19 bomen gekapt en hiervoor in de plaats worden 22 bomen binnen het plangebied geplant. Hierdoor wordt de aanwezige laanbeplanting versterkt. Daarnaast wordt de bestaande sloot vervangen door een greppel, waardoor er een natuurlijke afscheiding blijft behouden tussen het plangebied en het naastgelegen Schaffelaarse Bos.
Zie hoofdstuk 3, paragraaf 4.2.1.1 en paragraaf 5.3 voor een uitvoerigere beschrijving van dit onderwerp.
Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.
Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.
Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.
Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
Vanwege de ontwikkeling van de snelle fietsroute is het mogelijk om zaken in de uitvoering te combineren. Ook de aanleg van de Harselaartunnel is aanleiding om de rotonde nu voor te bereiden en nog tijdens de bouw van de tunnel te realiseren. Combineren van deze werkzaamheden zorgt ervoor dat de doorstroming van verkeer op de Stationsweg niet tweemaal voor een periode wordt belemmerd.
Zie verder hoofdstuk 3 voor een uitvoerige beschrijving van de rotonde en het fietspad.
Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.
De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.
Huidige situatie
Aan beide zijden van de Stationsweg (tussen de Van Wijnbergenlaan en het Binnenveld) ligt een vrijliggend éénrichtingsfietspad. Ten oosten van de Stationsweg liggen een natuurgebied met bos en heide en weilanden.
In de berm tussen de rijbaan en het oostelijke fietspad ligt ter hoogte van het natuurgebied een infiltratiegreppel. De greppel ontbreekt ter hoogte van de weilanden. Tussen het oostelijke fietspad en het natuurgebied en de weilanden ligt over de volle lengte een C-watergang. De greppel vangt het water op dat van de oostelijke helft van de Stationsweg afstroomt en heeft een overloopmogelijkheid naar de C-watergang. Daar waar de greppel ontbreekt, stroomt het water via de berm en het fietspad af naar de C-Watergang.
Aan de westzijde is alleen ter hoogte van de informatiehaven sprake van een C-watergang. Onder het westelijke fietspad ligt een gemengd riool. Dit riool vangt het water op dat van de westelijke helft van de Stationsweg afstroomt.
Toekomstige situatie
In het kader van de realisatie van de snelle fietsroute tussen Voorthuizen en Barneveld wordt er aan de oostzijde van de Stationsweg een hoogwaardig fietspad in twee richtingen gerealiseerd. Ter hoogte van het natuurgebied wordt er naast het bestaande fietspad een separaat fietspad gerealiseerd. Ter hoogte van de weilanden wordt het bestaande fietspad verbreed.
Het separate fietspad wordt aangelegd op het tracé van de C-Watergang. De functies van de watergang (afwatering, ontwatering, waterberging en overloopmogelijkheid van infiltratiegreppel naast de rijbaan) worden overgenomen door een fors Infiltratie-Transport (IT) riool (800 mm) onder het nieuwe fietspad en een kleine greppel tussen het fietspad en het bos. Het IT-riool wordt op dezelfde hoogte als de huidige bodemsloot gelegd. Uit onderzoek van het adviesbureau Eelerwoude (P7946, d.d. 23-02-2017) blijkt dat dit nauwelijks tot geen effect heeft op de grondwaterstanden in het naastgelegen bos- en heidegebied. Hierdoor zijn er geen negatieve effecten te verwachten. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 6 van deze toelichting.
Over het gedeelte waar het bestaande fietspad wordt verbreed, wordt een infiltratiegreppel tussen de rijbaan en het fietspad aangelegd en wordt de huidige C-watergang verlegd. Aangezien deze watergang een ruimer profiel krijgt, bevat deze ook meer waterberging. De infiltratiegreppel heeft een overloopmogelijkheid naar de C-watergang.
Voor het dempen van de C-watergang ter hoogte van het natuurgebied is een watervergunning van het waterschap nodig.
Conclusie
De waterhuishoudkundige doelen van de gemeente en het waterschap komen niet in het gedrang door dit bestemmingsplan.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.
De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.
Bevoegdheid
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.
Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.
De omschrijving van het begrip 'bouwperceel' staat in artikel 1. Een voorbeeld van een bouwperceel is een stuk grond waarop een woning staat met een tuin. De bestemmingen 'Wonen-1' en 'Tuin' horen beiden bij het bouwperceel.
Het begrip 'Relatie' staat in artikel 1.42. Hierin staat beschreven dat het een op de verbeelding opgenomen aanduiding betreft die aangeeft welke bestemmingsvlakken met elkaar verbonden zijn en een eenheid vormen; Dit houdt in dat de aanduidingen die op beide verbonden bestemmingsvlakken staan niet zelfstandig gelezen moeten worden maar dat deze gelden als één geheel.
Als bijvoorbeeld wordt aangegeven onder de bestemming Wonen I:
'de totale oppervlakte van overige bijgebouwen niet meer dan 60 m² per woning mag bedragen, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte (m²)', want daar geldt dat de totale oppervlakte niet meer mag bedragen dan is weergegeven;',
wordt bedoeld dat de maximum oppervlakte die is aangegeven op de verbonden vlakken als één maximum voor beide vlakken geldt en niet voor beiden afzonderlijk.
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten.
De bestemming 'Verkeer' wordt opgenomen voor wegen, straten en paden, voet- en rijwielpaden. Daarnaast zijn parkeer-, groen- en speelvoorzieningen mogelijk. Evenals waterhuishoudkundige doeleinden en bermen.
Doorgaande fietsroutes die onderdeel uitmaken van het fietsnetwerk uit het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP 2010) "Barneveld bereikbaar voor de toekomst" krijgen de bestemming 'Verkeer'.
Met deze dubbelbestemming wordt een regeling getroffen ter bescherming van de rioolleiding die op deze plek aanwezig is. Op de gronden met deze dubbelbestemming mogen alleen bouwwerken ten behoeve van het leidingbeheer worden opgericht. Uitzonderingen op het bouwverbod worden alleen gemaakt na schriftelijke instemming van de leidingbeheerder. Het uitvoeren van een werk of werkzaamheden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning is verboden. De dubbelbestemming beslaat een afstand van 5 meter aan weerszijden van de leiding.
In alle gebieden die (nog) niet zijn vrijgegeven na archeologisch onderzoek of waar is besloten tot behoud in situ wordt de dubbelbestemming Waarde – archeologie toegepast. 'Waarde – archeologie 1' wordt toegepast bij een ondergrondse bouwdiepte van 0,3 m:
Tot slot wordt 'Waarde – archeologie 2' toegepast voor zichtbare terreinen met archeologische waarde bij elke bouwdiepte.
Het doel van de anti-dubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Daarnaast wordt ter verduidelijking van het plan aangegeven dat het gebruiken van gronden ten behoeve van een seksinrichting in ieder geval strijdig is met de bestemming.
Ten behoeve van nieuwe ontwikkelingen wordt in deze regels aangegeven dat er voldoende parkeerplaatsen aanwezig moeten zijn conform de nota parkeernormen. Hierbij wordt het vergroten van een woning uitgesloten.
In de gemeente Barneveld zijn op diverse locaties in de openbare ruimte standplaatsen voor ambulante handel aanwezig. Deze standplaatsen worden gedurende één of meer dagdelen per week ingenomen door kramen of wagens van waaruit producten (zoals vis, snacks, bloemen en groente en fruit) worden verkocht. Een standplaats is alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - standplaats'.
Bij wijzigingen en herzieningen van het bestemmingsplan is het veelal noodzakelijk afspraken met betrekking tot het slopen van gebouwen of het realiseren van inrichtingsmaatregelen vast te leggen. Om dit te waarborgen wordt in het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Hierbij worden aan het bestemmingsplan specifieke regels toegevoegd die de verzoeker verplichten om bij gebruikmaking van de toegestane ontwikkeling ook de inrichtingsmaatregelen te realiseren of bebouwing te slopen. In voorliggend bestemmingsplan heeft de voorwaardelijke verplichting betrekking op het regelen van de benodigde natuurcompensatie.
Er is een algemene afwijkingsregel opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.
Het is niet de bedoeling dat deze algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegdheden is uitgesloten. Een voorbeeld: de maximale goothoogte voor een woning is 6 meter. Bij de bestemming 'Wonen-1' is de bevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels en die goothoogte te vergroten met maximaal 3 meter. Het is niet de bedoeling dat dan nog eens toepassing wordt gegeven aan de algemene afwijkingsbevoegdheid met een vergroting van nog eens 10% tot gevolg.
In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven. De bevoegdheid is bedoeld voor aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein.
Ook wordt hier aan het bevoegd gezag de mogelijkheid gegeven om, onder voorwaarden het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - Standplaats' wordt toegevoegd aan de gronden.
Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.
Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 "Algemene regels" van dit bestemmingsplan.
Voor de overgangsregels is onderscheid gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. Zowel de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken als de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik gelden vanaf inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties. De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van dit bestemmingsplan.
De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:
Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.
In 2007 heeft de gemeente de Nota handhaving ruimtelijke en bouwregelgeving gemeente Barneveld opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren (repressieve handhaving).
Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.
Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:
In dit bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.
Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het plan geen bouwplan betreft van een woning (of een ander bouwplan zoals dat in artikel 6.2.1 Bro is opgenomen) mogelijk maakt, is dit niet aan de orde.
Doordat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is, deze zijn grotendeels in eigendom van de gemeente en deels van het Geldersch Landschap en Kasteelen waarmee afspraken zijn gemaakt, behoeft de raad op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro in dit geval geen exploitatieplan vast te stellen.
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Conform artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft het college op 16 november 2017 in de Barneveldse Krant en Barneveld Huis-aan-Huis en langs elektronische weg kennis gegeven van het voornemen om dit bestemmingsplan voor te bereiden. Aangegeven is verder dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader hiervan wordt het bestemmingsplan voor overleg aan onderstaande instanties toegezonden:
Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang.
Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.
Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft het plan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden.
Op 26 februari 2013 heeft de gemeenteraad de 'Coördinatieverordening gemeente Barneveld' vastgesteld. Deze verordening is van toepassing op het coördineren van de voorbereiding van een besluit om een bestemmingsplan vast te stellen in samenhang met een besluit omtrent de verlening van een omgevingsvergunning en overige besluiten die verband houden met het bestemmingsplan.
Het college van burgemeester en wethouders heeft op (31 oktober 2017) besloten om de coördinatieregeling van toepassing te verklaren op het voorliggend verzoek. Omdat de regeling wordt toegepast, is er inmiddels een aanvraag omgevingsvergunning (activiteit kappen) ingediend. De gevraagde besluiten (bestemmingsplanherziening en omgevingsvergunning) worden gecoördineerd voorbereid. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan en de ontwerpomgevingsvergunning gelijktijdig voor een termijn van zes weken ter visie worden gelegd.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft – tezamen met de overige ontwerpstukken – van 23 maart tot en met 3 mei 2018 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn drie reacties ingediend.
Deze reacties hebben niet geleid tot aanpassing van het plan. In de bijlage bij dit bestemmingsplan is de Nota Zienswijzen bijgevoegd.