Plan: | Harselaar-Centraal 2017 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0203.1433-0002 |
In augustus 2017 hebben gemeente Barneveld en de besloten vennootschap Van de Steeg B.V. (hierna: Van de Steeg) een intentieovereenkomst gesloten met betrekking tot de (ver-)koop van gronden op bedrijventerrein Harselaar. Van de Steeg is de eigenaar van Schaffelaarbos B.V., de eierdrogerij aan Industrieweg 20 in Barneveld. Van de Steeg wil die onderneming uitbreiden op het bedrijventerrein.
De voorgenomen ontwikkeling is niet in overeenstemming met:
De functie eierdrogerij althans de uitbreiding is niet toegelaten op de gronden in het plangebied. Om de uitbreiding van de onderneming en de verwezenlijking van regulier bedrijventerrein mogelijk te maken, is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld.
Voorliggend plan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit bestemmingsplan.
Het plangebied wordt begrensd door de spoorlijn Amersfoort – Apeldoorn, de Harselaarseweg en Baron van Nagellstraat. De westelijke grens van het plangebied wordt gevormd door de bebouwing aan de westzijde van de Industrieweg.
Afbeelding 1 Globale ligging plangebied
Zoals is weergegeven op de onderstaande contourenkaart, gelden op de gronden in het plangebied de volgende, respectieve planologische regimes:
Afbeelding 2 Contourenkaart
De drie hierboven opgesomde nummers van de planologische regimes corresponderen met de nummers op de contourenkaart.
Volgens bestemmingsplan "Harselaar West" is de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - eierdrogerij' van toepassing op de gronden van de percelen Industrieweg 18-20-22, kadastraal bekend gemeente Voorthuizen, sectie H, nummers 1397 en 1438. Van de Steeg wil de bedrijfshallen aan Industrieweg 12-14-16 ook in gebruik nemen voor de eierdrogerij.
Verder is het de bedoeling om ten behoeve van de eierdrogerij twee nieuwe bedrijfshallen te bouwen aan de oostzijde van de Industrieweg. Dit is echter noch met het bestemmingsplan "Columbiz Park I", noch met het uitwerkingsplan "Columbiz Park" in overeenstemming.
Vanwege de voorgenomen uitbreiding van de eierdrogerij is het wenselijk dat de naastgelegen gronden in het plangebied het karakter houden van regulier bedrijventerrein. De overige functies / gebruiksdoelen die het bestemmingsplan "Columbiz Park I" mogelijk maakt, dienen vanwege de uitbreiding te worden geschrapt.
In de genoemde plannen zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van de voorgenomen uitbreiding van de eierdrogerij mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is de voorliggende herziening noodzakelijk.
De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de directe omgeving en aangrenzende functies. De staat van bedrijfsactiviteiten is bij de regels gevoegd als bijlage 2. Bedrijven van milieucategorieën 2 tot en met 3.2 zijn toegelaten in het plangebied voor zover dat is weergegeven op de verbeelding van het bestemmingsplan en voor zover de bedrijfsactiviteiten zijn genoemd in de bewuste staat. Zoals in de inleiding van deze toelichting al is beschreven, maakt het voorliggende bestemmingsplan verder de voorgenomen uitbreiding van de eierdrogerij (Industrieweg 20-22) mogelijk. De bestaande bedrijfshallen aan Industrieweg 12-14-16 worden ook in gebruik genomen voor bedrijfsactiviteiten van de eierdrogerij. Aan de oostzijde van de Industrieweg zullen twee nieuwe bedrijfshallen worden opgericht ten behoeve van de eierdrogerij. Volgens de toelichting op de aanvraag om omgevingsvergunning voor het veranderen van de inrichting (Tebodin Netherlands B.V., 17 januari 2017, documentnummer 3312001 A) betreft het een bedrijfshal voor productie voor voedselindustrie en een bedrijfshal voor diervoederindustrie.
Het stedenbouwkundig plan dat ten grondslag ligt aan dit bestemmingsplan gaat uit van 4 afzonderlijke verkavelingsvlakken, zoals toegelicht in bijlage 3.
Kavels 1 tot en met 3 worden opgehangen aan een openbare wegenstructuur, kavel 4 krijgt een eigen centrale ontsluitingsmogelijkheid, de Industrieweg.
In het algemeen geldt dat ingrijpende hoogteaccenten en kleurwisselingen binnen de bebouwbare oppervlaktes voorkomen moeten worden. Industriële elementen en afwijkende materialen dienen opgenomen te worden in de hoofdvorm en passend te zijn in het totale architectuurbeeld.
De openbare noord-zuid as -tussen kavel 2 en 4- krijgt aan de zijde van kavel 4 een doorgaande groene plint, welke voorzien wordt van een boomstructuur. Vanaf deze as zijn inritten of andere onderbrekingen niet toegestaan, de groene plint blijft een stevige doorgetrokken groene lijn.
Naast de voorgeschreven beeldkwaliteit voor de kavels 1 tot en met 3 (de representatieve bedrijfspanden), moet aan de zijde van de Baron van Nagelstraat in de gevelfronten (met enige mate van transparantie en hoogwaardig materiaalgebruik) rekening worden gehouden met een bomenrij en groenstructuur. Deze bevindt zich tussen het fietspad en het uit te geven oppervlak.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Ruimte. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.
De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder ook de Nota Ruimte en geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Met de SVIR zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. De SVIR geeft invulling aan het streven van het kabinet naar deregulering en decentralisatie van de ruimtelijke ordening. Het Rijk heeft gekozen voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd.
Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
De 13 nationale belangen zijn:
Doorwerking in plangebied
In dit geval is er geen sprake van één van deze 13 nationale belangen. De SVIR vormt daarom geen belemmering voor dit plan.
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015. Het bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de aspecten van het ruimtelijk beleid die daartoe behoren. Het Nationaal Waterplan verankert het nieuwe beleid voor de komende 6 jaar met een vooruitblik richting 2050: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst.
In het Nationaal Waterplan staan 5 ambities centraal. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven. Deze ambitie wordt vooral ingevuld door onze veiligheidsnormen tegen overstroming te vernieuwen. Daarnaast wordt ingezet op een verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics). Dit zorgt er voor dat de Nederlandse wateren schoon en gezond zijn en er genoeg zoet water is. Verder beschrijft het Nationaal Waterplan dat Nederland klimaatbestendig en waterrobuust wordt ingericht en dat Nederland een gidsland is en blijft voor watermanagement en -innovaties. Dat is gunstig voor onze economie en ons verdienvermogen. De vijfde ambitie bestaat er uit dat Nederlanders waterbewust leven. Deze ambities moeten gezamenlijk ingevuld worden door iedereen die werkt aan de ruimtelijke inrichting van Nederland: alle overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.14) .
Op 1 januari 2010 is de Crisis- en herstelwet (Chw) in werking getreden. Deze wet geeft regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten.
Op 25 april 2013 is de Crisis- en herstelwet via een wijzigingswet permanent gemaakt en zijn verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht doorgevoerd (zie kamerstukken 33.135).
De Chw omvat twee categorieën maatregelen:
In Bijlage I van de Chw worden onder meer de volgende ruimtelijke en infrastructurele projecten genoemd, waarop de wet van toepassing is:
Doorwerking in plangebied
In dit geval is de Crisis- en herstelwet van toepassing, want het bestemmingsplan is gericht op de herstructurering van het bedrijventerrein (werkgebied).
In de uitspraak van 11 december 2013 (nr. 201210813/1/A1) oordeelde de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat 'categorie 3.1 van bijlage 1 van de Chw zich niet beperkt tot herstructurering van een gebied dat als zowel woon- als werkgebied dient te worden aangemerkt en dat de Chw van toepassing kan zijn in een geval waarin uitsluitend sprake is van planologische herstructurering van een bedrijventerrein.'.
Algemeen
De provincie Gelderland heeft haar beleid gericht op de fysieke leefomgeving vastgelegd in de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening. Provinciale staten hebben de Omgevingsvisie op 9 juli 2014 vastgesteld en de Omgevingsverordening op 24 september 2014. De Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening zijn op 17 oktober 2014 in werking getreden.
Periodiek actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.
De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
De opzet van de omgevingsvisie is opgehangen aan de termen dynamisch, mooi en divers. De provincie Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten zoals innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid en hoe de provincie afspraken maakt over wonen en werken. Mooi staat voor de natuurdoelen en de kwaliteiten die de provincie wil borgen en verder wil ontwikkelen. Divers gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit.
Provincie: Divers
FoodValley
De gemeente Barneveld ligt in de regio FoodValley. Karakteristiek voor FoodValley zijn de toonaangevende innovatie en vakkennis op het gebied van agrofood, het aantrekkelijke vestigingsklimaat en de groene leefomgeving. De regio wil in een goede balans de specifieke kwaliteiten verder ontwikkelen. Deelaspecten daarbij zijn: werken, onderwijs, wonen, bereikbaarheid, vernieuwing landbouw, duurzaamheid en kwaliteit van de leefomgeving. De regio heeft deze doelen opgenomen in de (concept-)Gebiedsagenda van de regio FoodValley.
Langs zes speerpunten krijgt de ambitie van Regio FoodValley verder gestalte:
• Bedrijven en bedrijvigheid
• Onderwijs en arbeidsmarkt
• Mobiliteit en bereikbaarheid
• Wonen en woningmarkt
• Vernieuwing landbouwsector
• Kwaliteit leefomgeving en duurzaamheid.
Ten aanzien van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is met name het speerpunt 'Bedrijven en bedrijvigheid' van belang. Hierna wordt ingegaan op de binnen dit speerpunt geformuleerde thema's.
Bedrijven en bedrijvigheid
De economische structuur van de regio is breed ontwikkeld. Het buitengebied heeft voor een groot deel een agrarisch karakter waaromheen bedrijvigheid is ontwikkeld van lokale tot internationale schaal. De totale werkgelegenheid in FoodValley is goed voor ruim 160.000 banen.
In zes van de acht gemeenten in FoodValley, waaronder Barneveld, is de handel de grootste sector.
De werkgelegenheid is breder dan Food, maar met Food onderscheidt de regio zich wel nadrukkelijk. Op dit gebied toonaangevende bedrijven (“leader firms”) zijn in de regio gevestigd. In combinatie met Wageningen Universiteit en Research, een kennisinstelling met een wereldreputatie, vormt dit de ruggengraat van de topsector Food. Deze ruggengraat kan worden versterkt met de ontwikkeling van de kennis-as. Dit helpt de regio om wereldspeler op het gebied van Food te worden.
De provincie onderschrijft met de regio het grote belang van deze combinatie voor de economische ontwikkelingsmogelijkheden van de regio. Naast de aanwezigheid van een brede economische basis bepaalt deze topsector Food de innovatie- en ontwikkelingspotenties en daarmee de concurrentiekracht op internationaal niveau. Met het topsectorenbeleid ondersteunt de provincie nadrukkelijk een verdere versterking van deze kwaliteiten. Daarbij kijkt de provincie overigens in een breder verband en bouwt ook aan de relatie met Health Valley (Nijmegen).
Een andere sector die bijdraagt aan de aantrekkingskracht van de regio voor zakelijke bezoeken is het toerisme. De provincie onderkent met de regionale partners het grote belang van een hechte samenwerking tussen bedrijven, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties (de gouden driehoek). Versterking van de verticale integratie in de kolom verwante bedrijven en onderwijs- en kennisinstellingen is een kansrijke insteek om kennis en expertise te vergroten en een hoger rendement te geven. Hiermee kan ook de verbinding tussen de top en de basis van de arbeidsmarkt worden versterkt en een betere match tussen onderwijs en arbeid worden gerealiseerd.
De gemeenten in de regio FoodValley werken in nauw overleg met de provincie aan een gecoördineerde aanpak van de ontwikkeling en uitgifte van bedrijventerreinen (Regionaal Programma Bedrijventerreinen, RPB). De segmentatie (typologie) van bedrijventerreinen, een transparant grondprijsbeleid en aandacht voor revitalisatie en herstructurering van verouderde bedrijventerreinen spelen hierbij een rol, evenals de acquisitie van food-gerelateerde bedrijven van elders (nationaal en internationaal). De regio werkt in nauwe samenwerking met OostNV aan een gezamenlijke aanpak van het actief werven van bedrijven die een meerwaarde hebben voor de regio (in termen van werkgelegenheid en kennis).
Doorwerking in plangebied
De voorgestelde ontwikkeling past binnen de gestelde ambitie(s) van Regio FoodValley.
De onderstaande afbeelding betreft een uitsnede van de Atlas Gelderland. Atlas Gelderland biedt geografische informatie over een aantal actuele thema's van de provincie Gelderland. De atlas is een verzameling van geografische themakaarten die gecombineerd kunnen worden. Uit de kaart blijken geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied.
Afbeelding 3 Atlas Gelderland
Provincie: Dynamisch
Stedelijke ontwikkelingen
Voor de verwezenlijking van het bestemmingsplan is het van belang om vast te stellen dat in de nieuwe Omgevingsvisie de vastgestelde contouren van stedelijke vernieuwing zijn losgelaten. De sturing en beoordeling van plannen wordt in de nieuwe Omgevingsvisie hoofdzakelijk gebaseerd op de ladder voor duurzame verstedelijking en het woningbouwprogramma of het Regionaal Programma Bedrijventerreinen.
De locatie valt binnen bestaand stedelijk gebied. De provincie hanteert voor de bepaling van het bestaand stedelijk gebied de definitie uit het Bro: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op werken.
Werken
Bedrijven
De provincie streeft naar een aanbod van kwalitatief goede locaties dat aansluit op de vraag van bedrijven. Zij streeft naar zorgvuldig omgaan met schaarse ruimte en de kwaliteit van het landschap. De provincie gaat uit van de regionale programmeringsafspraken over voorraden en soorten bedrijventerreinen die in 2012 en 2013 met de Gelderse regio's zijn gemaakt.
Kantoren
De provincie en haar partners streven samen naar een gezonde ontwikkeling van de kantorenmarkt waarbij vraag en aanbod zowel kwantitatief als kwalitatief in evenwicht zijn.
Werklandschappen
De provincie streeft naar een verscheidenheid aan bedrijventerreinen en werklocaties om ruimte te bieden aan verschillende typen bedrijven. Naast de monofunctionele bedrijventerreinen bestaat ook het concept van 'het werklandschap'. Hierin kunnen lichte vormen van bedrijvigheid goed samen gaan met andere functies.
Detailhandel
De provincie en haar partners streven naar een evenwichtige en toekomstbestendige detailhandel die bijdraagt aan vitale, aantrekkelijke steden en dorpen. Door trends als internetwinkelen, schaalvergroting en branchevervaging en door demografische ontwikkelingen verandert de winkelmarkt en neemt de vraag naar winkels aanzienlijk af. De ruimtevraag verandert mee. De bestaande centra in de (binnen-)steden en dorpen staan centraal.
Doorwerking in plangebied
De ontwikkeling van Harselaar-Centraal 2017 is in overeenstemming met het Regionaal Programma Bedrijventerreinen (RPB) FoodValley, dat gedeputeerde staten van Gelderland hebben vastgesteld op 10 juli 2012.
De ontwikkeling van Harselaar-centraal 2017 betreft een herstructurering van reeds bestemd bedrijventerrein (bestemmingsplan Columbiz park I). De herstructurering maakt de uitbreiding van de aangrenzende eierdrogerij van Schaffelaarbos mogelijk middels een specifieke maatwerk-bestemming. Het overige deel van het plangebied zal bestemd worden voor vestiging van bedrijven in de milieucategorie 2-3.2. Doordat het plangebied reeds bestemd was als bedrijventerrein in het voorgaande bestemmingsplan maakt het onderdeel uit van de bestaande bedrijfsvoorraad. Bovendien is er door het opleggen van de maatwerk bestemming "Eierdrogerij" per saldo geen sprake van een uitbreiding maar juist van een feitelijke afname van regulier bedrijventerrein. Hierdoor spelen er op regionaal niveau geen programmeringsvraagstukken.
In onderstaand overzicht zijn de oppervlaktes van de vigerende bestemmingsplannen vergeleken met die in die in het bestemmingsplan Harselaar-Centraal 2017.
In de navolgende afbeelding zijn de oppervlaktes nog eens verduidelijkt.
Afbeelding 4 Oppervlakte deelgebieden
1 = bestaande eierdrogerij en bedrijven van milieucategorie 2-3.2, 22.621 m2
2 = bestemming milieucategorie 2-3.2, 10.733 m2
3 = maatwerkbestemming eierdrogerij (nieuw), 14.611 m2
4 = bestemming milieucategorie 2-3.2, 12.528 m2
5 = bestemming milieucategorie 2-3.2, 4.536 m2
Dit houdt in dat er met het nieuwe bestemmingsplan geen sprake is van een nieuw bedrijventerrein, er is geen sprake van een uitbreiding van nieuw regulier bedrijventerrein en de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is niet aan de orde. Deze benadering is afgestemd binnen de regio FoodValley.
In paragraaf 5.7 is nader ingegaan op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking bij de ontwikkeling van Harselaar-Centraal 2017.
Provincie: Mooi
Natuur
Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie zich in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO)
Uit de onderstaande afbeelding blijkt dat het plangebied niet in GNN/GO ligt. Het is niet de verwachting dat de verwezenlijking van Harselaar-Centraal 2017 negatieve effecten heeft op GNN/GO ten zuiden van het plangebied. Het spoor en het transferium scheiden het GNN/GO van het plangebied.
Afbeelding 5 Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.
De Omgevingsverordening is met ingang van 17 oktober 2014 in werking getreden. In deze verordening is bepaald dat het tijdstip waarop een bestemmingsplan in elk geval in overeenstemming met deze Omgevingsverordening moet zijn vastgesteld, wordt gesteld op de dag nadat de verordening twee jaar geldt. De provincie actualiseert regelmatig de Omgevingsverordening.
In de Omgevingsverordening is het plangebied opgenomen op de kaarten:
De regels over glastuinbouw zijn in dit geval echter irrelevant.
Doorwerking in plangebied
Het plan is in overeenstemming met de verordening.
Waterbeheerprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe
Op 1 januari 2016 is het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Partnerschap als watermerk' van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt in het waterbeheerprogramma dat de huidige wateropgaven zo complex zijn, dat alleen een aanpak samen met partnerorganisaties en inwoners zorgt voor de gewenste resultaten en de beste oplossingen. Daarom kan en wil het waterschap niet alleen opereren in het behalen van zijn doelen en hecht daarom groot belang aan de samenwerking met zijn partners in de regio. Samen met inwoners, ondernemers en andere organisaties wil het waterschap werken aan een duurzame waterzuivering van afvalwater en toekomstgericht beheer van onze dijken en waterwegen zodat iedereen tegen aanvaardbare kosten veilig kan wonen, werken en recreëren. Daarbij wil Waterschap Vallei en Veluwe de goede waterhuishoudkundige voorwaarden scheppen voor zowel inwoners, bedrijven, natuur en landbouw.
Een belangrijke ontwikkeling waar het waterschap op anticipeert is het veranderende klimaat. Deze verandering zal leiden tot meer extreme weersituaties: perioden van veel neerslag met kans op wateroverlast en perioden van droogte met kans op watertekorten. Om goed voorbereid te zijn, wil het waterschap het watersysteem robuuster maken door meer ruimte voor wateren te reserveren, zowel binnen de bebouwde kom als in het buitengebied. Het waterschap wil de effecten van klimaatverandering beperken door het vasthouden van water, het inrichten en beheren van robuuste watersystemen en het inrichten van een beperkt aantal waterbergingsgebieden. Afkoppelen van relatief schoon hemelwater van het riool is een belangrijke maatregel om overbelasting van het riool en een te snelle afvoer te voorkomen.
Daarnaast wil het waterschap negatieve effecten op de kwaliteit van oppervlaktewater, grondwater en bodem voorkomen, evenals negatieve effecten op beschermde flora en fauna.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.14) .
De gemeenteraad heeft op 22 november 2011 de "Structuurvisie Kernen Barneveld 2022" vastgesteld. De structuurvisie legt de gemeentelijke visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het eigen grondgebied vast. Het bestemmingsplan zal hier binnen moeten passen. De structuurvisie bevat een uitvoeringsprogramma. Hierin laat de gemeente zien hoe het voorgenomen beleid gerealiseerd zal worden. In de structuurvisie is een groot aantal ruimtelijke projecten opgenomen, waarvoor investeringen in de openbare ruimte noodzakelijk zijn. Ook is er een groot aantal lopende en potentiële bouwmogelijkheden.
Op de kaart behorende bij de structuurvisie ligt de planlocatie in een gebied dat deels is aangeduid als 'aanleg Columbiz park' en deels als 'revitalisatie Harselaar-West (met uitstraling naar buiten)'.
Afbeelding 6 Kaart structuurvisie
§ 3.2 van de structuurvisie gaat over de economie:
'De ambities laten zich goed samenvatten als 'eigen ondernemers, regionale profilering en verbreding van het aanbod’. De gemeente zet in op: [...] De vestiging van nieuwe bedrijven. Daarbij streeft de gemeente naar meer variatie op het aanbod aan werkgelegenheid, om zodoende in te spelen op de bevolkingsgroei. Daarbij gelden de volgende aandachtspunten:
In § 4.3.1 over de revitalisering van Harselaar-West staat:
'De herontwikkeling van Harselaar Centraal (Columbiz park) tot een hoogwaardig bedrijvenpark hangt nauw samen met de ontwikkelingen rondom het Transferium. De gemeente vindt het hierbij wenselijk dat het station Barneveld Noord een intercitystation wordt. Vooruitlopend daarop gaan wij er vanuit dat het station Barneveld Noord een halte wordt voor de Regio Sprinter en het beoogde intercitystation. Dit versterkt de representatieve waarde van het plangebied. Het plangebied biedt ruimte [...] aan [...] kantoren, [...] bedrijfsruimte en [...] leisure/horeca waaronder een zakenhotel.'
Doorwerking in plangebied
De beoogde invulling van het plangebied is niet in strijd met deze structuurvisie. Het plangebied biedt ruimte aan de functie regulier bedrijventerrein. In bestemmingsplan "Harselaar West" (2011) en "Columbiz Park I" (2016) zijn al bedrijven toegelaten.
In de beroepsprocedure tegen het besluit tot vaststelling van het laatstgenoemde bestemmingsplan kwam de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) tot het oordeel dat de actuele en regionale behoefte aan een hotel niet was aangetoond. Verder zijn de functies kantoor en enkele leisurefuncties geschrapt door de uitspraak van de AbRS. De aansluiting bij het reguliere bedrijventerrein rondom het plangebied - met weglating van de verscheidenheid aan functies uit bestemmingsplan "Columbiz Park I" (2016) - is daardoor ingegeven.
Op 6 mei 2014 heeft de raad de kaderstellende notitie 'Bestemmingsplannen globaal en flexibel' vastgesteld. Met deze notitie geeft de raad voor met name grote(re) uitleggebieden kaders aan om bestemmingsplannen globaal en flexibel te maken, om adequaat te kunnen inspelen op maatschappelijke en marktontwikkelingen. Daarmee ontstaat enige ruimte om een plan te kunnen wijzigen, maar zonder significant verlies van kwaliteit in de openbare ruimte, beeldkwaliteit en rechtszekerheid.
Globaal en flexibel zijn twee naast elkaar staande begrippen. Een globaal bestemmingsplan is een bestemmingsplan waarbij de belangrijkste uitgangspunten voor een gebied zijn vastgelegd. In een globaal bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden niet vastgelegd of gebonden aan een concreet perceel. Het tegenovergestelde van globaal bestemmen is gedetailleerd bestemmen, want een gedetailleerd bestemmingsplan legt juist wel een eindbeeld vast.
Naast het begrip globaal, kennen we ook nog de begrippen star en flexibel. We spreken van een star bestemmingsplan als het niet of nauwelijks mogelijk is om van een bestemmingsplan af te wijken. Flexibel bestemmen is het tegenovergestelde. Flexibel bestemmen laat meer ruimte om in te spelen op initiatieven die niet direct zijn geregeld. Flexibiliteit is in het bestemmingsplan in te bouwen door te werken met afwijkingsregels, wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsplichten.
De notitie richt zich op toekomstige ontwikkelingen in de kernen, waarbij met name is gekeken naar de bestemmingen voor wonen en bedrijven.
Doorwerking in plangebied
In voorliggend bestemmingsplan zijn de volgende kaders uit de notitie toegepast:
Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:
In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen.
Het Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!' richt zich op een duurzame omgang met hemelwater. Het geeft aan wat het gemeentelijk beleid is ten aanzien van afstromend hemelwater in bestaande situaties en bij nieuwe ontwikkelingen. Het plan zet in op een integrale benadering en meervoudige inrichting van totale openbare ruimte. Barneveld gaat aan de slag met het waterbestendig inrichten van de openbare ruimte om bestand te zijn tegen klimaatverandering.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.14).
In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.
In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit (bodemkwaliteitsklasse Industrie) ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik. Alle beschikbare documenten ten aanzien van de bodemkwaliteit zijn geïnventariseerd en samengevat in twee tekeningen:
1. Tekening met contouren van uitgevoerde bodemonderzoeken.
2. Tekening met saneringscontouren en contour van aanwezige restverontreiniging.
Deze tekeningen zijn toegevoegd als bijlage 66.
Met uitzondering van het zuidelijke gedeelte waarop tot begin 2014 Autoveiling BCA was gevestigd voldoet de bodemkwaliteit van het plangebied aan de beoogde bestemming en het gebruik.
Tijdens de in 2014/2015 uitgevoerde bodemsanering (bijlage 4) op het voormalige BCA-terrein is de bodemverontreiniging door ontgraven verwijderd. De ontgraving is aangevuld met grond welke voldoet aan de maximale waarde voor bodemfunctieklasse industrie. Na uitvoering van deze bodemsanering zijn er op twee locaties restverontreiniging met OCB's achtergebleven, deze locaties zijn weergegeven in bovengenoemde tekeningen. In 2017 zijn deze locaties tot een diepte van 1,0 m-mv ontgraven, dieper dan 1,0 m-mv zijn nog steeds restverontreinigingen met OCB's in grond achtergebleven. Deze saneringslocaties zijn aangevuld met een aanvullaag van 0,5m die voldoet aan de bodemfunctieklasse industrie.
Tevens is binnen de contour van de restverontreiniging een sleuf gesaneerd ten behoeve van de aanleg van een riool.
De evaluatie van de bodemsanering is als bijlage 5 bij de toelichting opgenomen.
De restverontreiniging op het toekomstig openbaar terrein is functioneel gesaneerd en zal worden afgedekt door realisatie van een verhardingslaag. Een klein deel van de restverontreinigingscontour ligt binnen het zuidoostelijk gelegen uit te geven perceel. Omdat dit reeds tot 1m -mv is gesaneerd, is een verdere saneringsnoodzaak afhankelijk van de exacte nieuwbouwplannen.
De spoorbaan tussen Apeldoorn en Amersfoort is in de tweede wereldoorlog veelvuldig doelwit geweest van luchtaanvallen. Hierdoor kunnen mogelijk nog blindgangers in de bodem aanwezig zijn. Deze worden vaak aangeduid als “conventionele explosieven”(CE) of als Niet Gesprongen Explosieven (NGE).
In 2011 is voor de aanleg van het nabijgelegen station Barneveld Noord onderzoek gedaan naar de mogelijke aanwezigheid van niet gesprongen explosieven. (Vooronderzoek Opsporing Conventionele Explosieven, Station Barneveld Noord, REASeuro, RO-100170, d.d. 10 januari 2011, bijlage 64). In dit onderzoek wordt geconcludeerd dat het zuidelijke deel van het plangebied verdacht is voor de aanwezigheid van afwerpmunitie en raketten. Een klein gedeelte van het voormalige BCA terrein is onderzocht op munitie. Er is toen geen munitie aangetroffen, maar er is wel een met afval opgevulde bomkrater aangetroffen. (Eindrapportage detectie en benaderonderzoek, Baron van Nagelstraat 172 gemeente Barneveld, Explosive Clearance Group, 396-014-ER-01, d.d. 27 november 2014, bijlage 65).
Het rapport van 2011 is opgesteld volgens het toen geldende onderzoeksprotocol (BRL-OCE). Inmiddels is een nieuw protocol van kracht (WSCS-OCE) dat diepgaander is dan het vorige protocol. Gebieden die volgens het oude protocol als “niet verdacht” zijn aangegeven kunnen daardoor volgens het nieuwe protocol wel verdacht zijn. De gemeente laat momenteel voor haar gehele grondgebied een onderzoek verrichten naar de mogelijke aanwezigheid van explosieven in de bodem. Dit onderzoek wordt uitgevoerd conform de huidige WSCS-OCE norm. Zodra dit onderzoek gereed is kan voor de gehele gemeente eenvoudig worden vastgesteld of een gebied wel of niet verdacht is op explosieven. Zolang deze kaart nog niet beschikbaar is moet per werk worden bepaald of er risico voor de aanwezigheid van explosieven aanwezig is.
Bij de aanleg van het bedrijfsterrein op het plangebied is de grond circa één meter opgehoogd met zand. Deze ophooglaag is niet verdacht voor explosieven. De bodem onder deze ophooglaag is wel verdacht zolang hierover nog geen uitsluitsel is gegeven door het nu lopende onderzoek. Dit houdt in dat bij grondroerende werkzaamheden beneden de ophooglaag, en bij werkzaamheden die trillingen kunnen veroorzaken -zoals heiwerkzaamheden-, voorafgaand aan de start moet worden bepaald of mogelijk explosieven aanwezig kunnen zijn. Het WSCS-OCE protocol is hiervoor van toepassing.
Sinds januari 2012 hebben gemeenten op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de opdracht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is gaat het dus ook gelden voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie. Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.
Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Voor de gehele gemeente is een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, welke gezien kan worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat voor het plangebied een middelmatige archeologische verwachting geldt.
De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 1.000 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.
RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V. heeft een bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (bijlage 2). Er wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen. Het bevoegd gezag (de gemeente Barneveld) stemt, gelet op het door de regioarcheoloog uitgebrachte advies, in met deze conclusie. Het is onnodig om de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' op te nemen.
Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.
Bij historische (steden)bouwkundige waarden gaat het om gebouwde elementen met bijzondere betekenis, zoals molens, bruggen, kastelen of hele dorpen en binnensteden.
Binnen het plangebied en de omgeving zijn geen monumenten of andere elementen met bijzondere betekenis aanwezig.
De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet.
De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.
Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.
Hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van speciale beschermingszones ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Zo'n speciale beschermingszone wordt aangeduid als “Natura 2000-gebied”.
De Wet natuurbescherming bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in zo'n Natura 2000-gebied. Ook zijn er bijzondere nationale natuurgebieden.
Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.
Het plangebied ligt niet in (de nabijheid van) een Natura 2000-gebied. Op onderstaande afbeelding is te zien dat de Veluwe ligt op een afstand van meer dan 5 kilometer. Gelet op die afstand en de aard van de voorgenomen ontwikkelingen zal het plan geen andere negatieve invloed op de Veluwe hebben anders dan veroorzaakt door stikstofdepositie. Voor de invloed door stikstofdepositie wordt verwezen naar 'Passende beoordeling via de Wet natuurbescherming' in paragraaf 5.10 van deze toelichting.
Afbeelding 7 Natura2000
Hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming beschermt bepaalde plant- en diersoorten in Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden én daarbuiten. Er gelden drie beschermingsregimes, te weten voor vogels (Vogelrichtlijn), soorten onder de Habitatrichtlijn (bijlage IV, onderdeel a Habitatrichtlijn, dan wel bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn) en andere (nationale) soorten.
Het plangebied is bestaand industrieterrein met een zeer intensieve bebouwing, waar de flora en fauna minimaal is. De voorgestane ontwikkeling zal geen schadelijke effecten hebben op beschermde flora en fauna. Een uitgebreide natuurtoets is onnodig.
Algemene zorgplicht
Voor de uitvoering van werkzaamheden geldt de algemene zorgplicht. Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Het verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dient buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Verstorende werkzaamheden dienen niet tijdens de broedperiode (grofweg maart - augustus) uitgevoerd te worden, tenzij geconstateerd is dat er geen vogelbroedgeval aanwezig is.
Een ieder is verplicht om voldoende zorg in acht te nemen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
Het plangebied ligt niet binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.
In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.
Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO.)
Uit § 4.2.1.1 Omgevingsvisie en § 4.2.1.2 Omgevingsverordening blijkt dat het plangebied niet in het GNN of de GO ligt. Voor de toetsing wordt hiernaar verwezen.
Doel
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt zonodig het groepsrisico verantwoord.
Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt: april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jaar) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jaar) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.
Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 is het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen van kracht geworden. Dit Basisnet geeft aan over welke routes (spoor, water en weg) gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het Basisnet spoor heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over het hoofdspoorwegennet. Op basis van de wet- en regelgeving omtrent het Basisnet worden, rekening houdend met te verwachten groei van vervoer van gevaarlijke stoffen door Nederland en verdichting van de ruimte naast het spoor (binnen een afstand van 200 m van het spoor) in met name stedelijke kernen, afspraken gemaakt over de risicoruimte.
Beleidsvisie externe veiligheid
In 2009 heeft de gemeente Barneveld de 'Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. In deze visie is onder meer vastgelegd hoe in Barneveld nabij risicobronnen zal worden omgegaan met het veiligstellen van een acceptabel niveau van risico's externe veiligheid en beheersbaarheid.
Doorwerking in plangebied
Op basis van de Risicokaart blijkt dat in de directe nabijheid van het plangebied enkele risicobronnen aanwezig zijn.
Het plangebied ligt in het invloedsgebied van de Spoorlijn Amersfoort - Apeldoorn. In de Regeling Basisnet is voor de transporten van gevaarlijke stoffen een plafond opgenomen. In het vigerende bestemmingsplan is met het programma RBMII voor deze transporthoeveel-heden het plaatsgebonden en het groepsrisico berekend. Het plaatsgebonden risico ligt op de spoorlijn en het groepsrisico ligt een factor 500 beneden de oriënterende waarde.
Ten opzichte van de huidige bestemmingen in het plangebied en de huidige personen-dichtheid in de omgeving is op basis van dit bestemmingsplan geen significante toename van het aantal personen binnen het plangebied te verwachten. Een overschrijding van de oriëntatiewaarde is derhalve niet aan de orde. Daarnaast beschikt de spoorlijn Amersfoort - Apeldoorn niet over een plasbrandaandachtsgebied. De spoorlijn vormt geen belemmering voor dit plan.
Aan de oostkant van het plangebied bevindt zich op basis van de Risicokaart het LPG tankstation Tolboom (Baron van Nagellstraat 121). Deze inrichting is in de feitelijke situatie gesloten en verplaatst. Het LPG station heeft geen gevolgen voor dit bestemmingsplan. Met het plan worden geen kwetsbare objecten mogelijk gemaakt en tevens geen BEVI inrichtingen voorzien.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij verlening van de omgevingsvergunning of het vaststellen van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.
De Wet geluidhinder gaat uit van zones langs (spoor-)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen of spoorwegen, of binnen de zone van een industrieterrein, is akoestisch onderzoek vereist.
Doorwerking in plangebied
In de gebieden van dit plan worden geen geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt daarom is er vanuit de Wet geluidhinder geen onderzoek uitgevoerd.
In het plangebied worden wel functies mogelijk gemaakt die naar de omgeving een bepaalde geluidsuitstraling hebben. Uit onderzoek (bijlage 1) blijkt dat de geluidsuitstraling van de activiteiten die worden beoogd in het gebied wat bedoeld is voor de “eierdrogerij” de geluidsbelasting op de geluidsgevoelige bestemmingen aan de Baron van Nagellstraat, Stationsweg en Binnenveld voldoet aan de standaardeisen van 50 - 45 - 40 dB(A).
Gezien de ligging van dit gebied is dit ook niet echt als passend te beschrijven. Passend bij dit gebied, een groot bedrijventerrein met in de directe omgeving drukke (spoor)wegen, zijn hogere geluidsniveau denkbaar. De door ons passende geluidniveaus zijn: 55 - 50 - 45 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode.
De bedrijven die zich in dit plangebied vestigen en al aanwezig zijn moeten hieraan voldoen. Dit kan indien noodzakelijk door het treffen van maatregelen.
De overige activiteiten in het plangebied zijn al toegestaan in de huidige ruimtelijke plannen en geven geen aanleiding voor nadere regels.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt. Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd en algemene regels uit het Activiteitenbesluit milieubeheer.
In de omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig (veehouderijen noch niet-veehouderijen) die voor het aspect geur relevant zijn voor het plangebied. Binnen het plangebied ligt een bestaande eierdrogerij (Schaffelaarbos) die geur emitteert en het plan maakt uitbreiding van de productiecapaciteit van bedoeld bedrijf mogelijk. Om die reden is de geurbelasting naar de omgeving beoordeeld. Voor het overige maakt het bestemmingsplan geen bedrijven met een geuremissie mogelijk die op 25 meter of meer een onaanvaardbare geurbelasting veroorzaken.
Afdeling 2.3 van het Activiteitenbesluit (algemene luchtvoorschriften) geldt voor alle typen inrichtingen. Met betrekking tot de geuremissies gelden de algemene voorschriften als op-genomen in artikel 2.7a lid 1 van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Het algemene uitgangspunt van dit artikel is het voorkomen van geurhinder. Het Activiteitenbesluit verwijst voor de definitie van het geurgevoelig object naar de Wet geurhinder en veehouderijen. Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
Een bevoegd gezag bepaalt zelf welke mate van geurhinder zij aanvaardbaar beschouwt. De gemeente Barneveld sluit voor de bepaling van een aanvaardbaar geurniveau aan bij het geurbeleid van de provincie Gelderland: Beleidsregels geur bedrijven (niet-veehouderijen) Gelderland 2017 van 28 februari 2017. Dit geurbeleid is in de specifieke gebruiksregels van toepassing verklaard. Het provinciaal toetsingskader kent een afwegingstraject en toetsingswaarden die mede bepaald worden door (bijvoorbeeld):
Het traject kent grens-, richt- en streefwaarden. De grenswaarde is te omschrijven als het plafond van hinder die als acceptabel kan worden aangemerkt. De streefwaarde komt overeen met het niveau van geen hinder. De richtwaarde kan worden gezien als niveau van redelijke hinder. Het afwegingstraject verschilt voor bestaande en voor nieuwe situaties. Dit, in verband met het uitgangspunt, om geen nieuwe hindersituaties te laten ontstaan.
Niet voor alle geurgevoelige objecten wordt eenzelfde beschermingsniveau nagestreefd. In aansluiting hierop is het beschermingsniveau afhankelijk gesteld van de functie van het gebied waar de ontvanger of het geurgevoelige object zich bevindt. Wat betreft functie wordt in beginsel uitgegaan van de situatie die het bestemmingsplan mogelijk maakt.
Op een bedrijventerrein wordt een hogere geurbelasting toelaatbaar geacht dan in de woonomgeving vanwege het verschil in functie van die gebieden. Dit uitgangspunt heeft geleid tot een onderverdeling van het toetsingskader in categorieën van geurgevoelige objecten in tabel 1.
Verspreid liggende woningen in het buitengebied worden in dit specifieke geval op basis van artikel 8, vijfde lid van de Beleidsregels geur bedrijven (niet-veehouderijen) Gelderland 2017 d.d. 28 februari 2017 aangemerkt als geurgevoelige objecten gebiedscategorie B. In concreto gaat het daarbij om de woningen die ten zuiden van het plangebied zijn gelegen, waarvoor het aanvaardbaar geurhinderniveau voor minder hinderlijke geur is vastgesteld op maximaal 1,8 ou/m3. De bedrijfswoningen op het bedrijventerrein die in de buurt van het plangebied aanwezig of geprojecteerd zijn vallen onder categorie B, waarvoor het aanvaardbaar geurhinderniveau voor minder hinderlijke geur is vastgesteld op maximaal 3,6 ou/m3. Voor het overige bevindt zich rondom het plangebied gebiedscategorie C. Binnen het plangebied worden, naast de voor geur maatgevende eierdrogerij (Schaffelaarbos), ook verblijfsobjecten mogelijk gemaakt. Om die reden is ook de geurbelasting van de eierdrogerij binnen het plangebied getoetst aan gebiedscategorie C.
In verband met een revisieaanvraag omgevingsvergunning is voor de eierdrogerij geuronderzoek uitgevoerd (bijlage 60). Daaruit blijkt dat de hedonische geurconcentratie van de eierschalendroger, de sproeidoger met ei en gistproduct zodanig is dat de geur volgens de beleidsregels als minder hinderlijke geur te beoordelen is. Het bijbehorende toetsingskader voor het aanvaardbare geurhinderniveau voor de eierdrogerij op basis van de richtwaarde en met toepassing van beste beschikbare technieken is 1,5, 5 en 15 ou/m3 als 98-percentiel voor respectievelijk categorie A, B en C. Voor de 99,5 en 99,9 percentielwaarden liggen de richtwaarden respectievelijk een factor 2 en 4 hoger.
Uit het geuronderzoek blijkt dat berekende immissieconcentraties in de omgeving en binnen het plangebied na technische en organisatorische maatregelen (respectievelijk geurreductie door nageschakelde technieken en beperking van productietijden) voldoet aan de specifieke normstelling van dit bestemmingsplan wat betreft aanvaardbaar geurhinderniveau voor minder hinderlijke geur. Geconcludeerd wordt het aspect geur geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt per 1 juli 2017 als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).
De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de uitgangspunten van de 'ladder voor duurzame verstedelijking':
Het bestemmingsplan voorziet in de behoefte van het bedrijf Schaffelaarbos B.V. om de eierdrogerij uit te breiden aansluitend op de huidige vestigingsplaats - binnen bestaand stedelijk gebied. Verder voorziet het bestemmingsplan in regulier bedrijventerrein. Het bestemmingsplan maakt - afgezien van de vergroting van de eierdrogerij - geen nieuwe functies mogelijk in het plangebied. In het voorheen geldende planologische regime waren al bedrijven toegelaten. Wat dat betreft is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Geconcludeerd wordt dat in deze situatie sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling.
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of zones rond leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Kabels en leidingen worden verlegd in samenspraak met de betrokken beheerders (zie bijlage 61). Wat betreft de kabels en leidingen ter plaatse van het gedeelte van de Industrieweg dat wordt onttrokken aan de openbaarheid zal ten behoeve van de beheerders een zakelijk recht worden gevestigd opdat zij toegang houden tot de bewuste kabels en leidingen. Straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten zijn er niet.
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
Het plangebied Harselaar-Centraal is geen onderdeel van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In artikel 5.16, eerste lid van de Wet milieubeheer (Wm) zijn de gronden opgenomen om aan te tonen dat een project toelaatbaar is. De gronden kort samengevat:
Op basis van in de omgeving uitgevoerde luchtonderzoeken, o.a. de Monitoringstool (https://nsl-monitoring.nl) en Harselaar Zuid en Driehoek, en de huidige toegestane functies t.o.v. de nieuwe functies laten zien dat op grond van a) er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
Op basis hiervan is ontwikkeling van het plangebied mogelijk en is het niet aannemelijk dat de nieuwe ontwikkelingen zorgen voor een aanzienlijke toename.
Besluit gevoelige bestemmingen
Het Besluit in Niet Betekenende Mate Bijdragen (NIBM) heeft betrekking op de vraag of de gevolgen van een plan voor de luchtkwaliteit dienen te worden onderzocht. In het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) dient de luchtkwaliteit ter plaatse van nieuwe gevoelige bestemmingen die gelegen zijn op een afstand van minder dan 300 meter vanaf de rand van een rijksweg of minder dan 50 meter vanaf de rand van een provinciale weg te worden beoordeeld.
In dit geval is er geen sprake van een plan waar een gevoelige bestemming in de zin van het Besluit gevoelige bestemmingen mogelijk wordt gemaakt. Toetsing aan dit besluit behoeft derhalve niet plaats te vinden.
Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.
De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.
Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:
Besluit milieueffectrapportage
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.
Wettelijk kader
Voor de vraag of een bestemmingplan besluit-m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd.
Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.
Als een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.
Voor zowel de plan-m.e.r.- als besluit-m.e.r.-plicht geldt dat als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, met een vormvrije m.e.r. beoordeeld moet worden of alsnog een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Daarbij moet in ieder geval worden getoetst aan de criteria die opgenomen zijn in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Als dergelijke milieugevolgen kunnen optreden, geldt alsnog de betreffende plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht.
Sinds 7 juli 2017 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. Hierin staat ook de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is moet:
Toetsing
In dit geval is het plan niet m.e.r.-plichtig. De voorgenomen activiteit komt weliswaar voor op de lijst in onderdeel D van het Besluit milieueffectrapportage, maar de omvang van de activiteit ligt ruim onder de drempelwaarden zoals genoemd in onderdeel D, namelijk D11.2 (aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject) en D11.3 (aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein). Bovendien is het onderhavige plan geen project dat vanwege aard, omvang of ligging een aanzienlijk milieueffect zal hebben. Dat blijkt ook uit de toetsing van het plan aan de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn opgenomen criteria. Zo heeft die toetsing aan de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn opgenomen criteria uitgewezen dat er geen sprake zal zijn van belangrijke milieugevolgen, zodat een m.e.r. achterwege kan blijven.
Het plan is evenmin m.e.r.-plichtig omdat het een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk maakt. De (voorgenomen) activiteiten van de eierdrogerij zijn getoetst aan onderdeel D18.1, D35, D36 en D39.2 van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. De overige onderdelen genoemd in bijlage C en D van het Besluit milieueffectrapportage zijn niet aan de orde. Dat laatste geldt ook voor de overige activiteiten die naast de eierdrogerij volgens de Staat van bedrijfsactiviteiten door het plan mogelijk worden gemaakt.
Uit de toetsing van de activiteiten vanwege de eierdrogerij blijkt het volgende:
Daarmee wordt geconcludeerd dat de activiteiten vanwege de eierdrogerij niet vallen onder onderdeel C of D van de bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage. Voor de voorgenomen activiteiten is het derhalve niet noodzakelijk een milieueffectrapport of m.e.r.-beoordeling op te stellen.
Passende beoordeling via de Wet natuurbescherming
Voor het vaststellen van plannen die significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dient een passende beoordeling gemaakt te worden (artikel 7.2a Wet milieubeheer juncto artikel 2.8, eerste lid Wet natuurbeschermingswet). De plan-m.e.r-plicht op grond van de noodzaak van een passende beoordeling voor de Wet natuurbescherming is hier niet aanwezig. Dit wordt navolgend toegelicht.
Het plangebied ligt op ruim 5 kilometer afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Veluwe). In dit verband kan het plan vanwege de afstand geen andere significante ge-volgen hebben dan door verspreiding via de lucht, concreet storing door stikstofdepositie. Bovendien geldt dat storing door stikstofdepositie vanwege verkeer aantrekkende werking op afstanden groter dan 3 kilometer niet relevant is. Om die reden kan emissie door gemotoriseerd verkeer buiten beschouwing blijven.
In bijlage 68 is de door AERIUS Calculator (versie 2016L) gegenereerde rapportage opgenomen waarmee depositieberekeningen voor het gehele plan zijn gedaan. Alle relevante bronnen zijn in de berekening opgenomen en de eierdrogerij is de maatgevende emissiebron. Uit de resultaten blijkt dat de maximale toename vanwege het bestemmingsplan is berekend op de Veluwe en afgerond maximaal 0,7 mol N/ha/jaar bedraagt.
Het bestemmingsplan kan de voorgenomen ontwikkeling toestaan aangezien het Programma Aanpak Stikstof (PAS) verzekert dat de natuurlijke kenmerken van betrokken natuurgebied niet worden aangetast. Het PAS vormt namelijk een objectief gegeven, gebaseerd op de meest actuele wetenschappelijke informatie, waarmee een nationale daling van stikstofdepositie, het treffen van instandhoudingsmaatregelen en – op termijn – het behalen van instandhoudingsdoelstellingen zijn verzekerd. Aan het PAS ligt een uitgebreide passende beoordeling ten grondslag. Op grond van artikel 2.8 lid 2 Wnb is het daarom niet nodig het plan (opnieuw) passend te beoordelen.
In de specifieke gebruiksregels is verzekerd dat er ontwikkelingsruimte onder het PAS aanwezig is op het moment dat de stikstofemissies daadwerkelijk optreden. Gelet op de stikstofdepositie die door het gehele plan maximaal veroorzaakt kan worden en het gegeven dat vanaf juli 2018 opnieuw ontwikkelingsruimte beschikbaar komt (2e helft van de PAS periode van 6 jaar), is zeker dat de voorgenomen ontwikkelingen vanwege stikstofdepositie binnen de planperiode realiseerbaar zijn. Daarom wordt geconcludeerd dat de stikstofdepositie door het plan geen belemmering voor de uitvoering ervan vormt.
Provinciale milieuverordening
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn (artikel 7.6 Wet milieubeheer). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (en dus ook aanvullend op de verplichting vanuit de Europese richtlijnen) én conform dezelfde systematiek.
Provinciale staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.
Doorwerking in plangebied
De omgeving van het plangebied is bestaand bedrijventerrein. Op de gronden aan de west- en noordzijde geldt het bestemmingsplan "Harselaar West" (2011). Op grond van dit bestemmingsplan zijn ten westen van de Industrieweg en ten noorden van de Harselaarseweg maximaal categorie 3.2 bedrijven toegestaan. Aan de oostzijde van het plangebied, waar het bestemmingsplan "Harselaar Oost" (2012) van kracht is, mogen maximaal categorie 4 bedrijven worden opgericht. In principe is de voorgestane functionele invulling van het bedrijventerrein goed te combineren met deze bedrijven in de omgeving.
De zonering van toegestane bedrijven op het bedrijventerrein is op de verbeelding aangegeven. Naar de mening van de gemeente wordt door middel van deze zonering voldoende rekening gehouden met:
In de zone langs de spoorlijn tot aan de Harselaarseweg, waarin in het algemeen categorie 2 t/m 3.2 bedrijven zijn toegestaan, is ook een bedrijf gelegen met een zogeheten maatwerkbestemming (de huidige eierdrogerij). Dit bedrijf is positief bestemd.
Aan de Baron van Nagellstraat zijn bedrijven met de bestemming kantoor gelegen. Met de inwaartse zonering die op de verbeelding is aangeven wordt rekening gehouden met die functies. Daarnaast kan het plangebied en de directe omgeving gezien worden als een zogeheten 'Gemengd gebied'. Dit omdat het gebied direct is gelegen langs diverse drukke infrastructuur zoals de spoorlijn Amersfoort - Apeldoorn en de wegen Baron van Nagellstraat en Stationsweg. Hierdoor kan voor de bedrijven die zich in dit gebied gaan vestigen een kleinere richtafstand worden aangehouden, namelijk de richtafstand die behoort bij Omgevingstype gemengd gebied.
Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.
Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.
Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.
Conclusie
Het Besluit veiligheidsregio's stelt dat de brandweer in tien minuten ter plaatse moet zijn bij gebouwen met een kantoor- of industriefunctie. Harselaar-Centraal 2017 is zo gelegen dat het binnen het dekkingsgebied van de brandweer valt. Dit betekent dat de brandweer binnen de gestelde normtijden op de plaats van het incident kan zijn. De werkelijke opkomsttijd is ruim 6,5 minuten.
Externe ontsluiting
Het gebied wordt ten behoeve van gemotoriseerd verkeer aan twee zijden ontsloten, namelijk via de Baron van Nagellstraat en via de Industrieweg. Het inrichtingsplan voor de Baron van Nagellstraat is opgenomen als bijlage 67 bij de toelichting bij dit bestemmingsplan.
De aansluiting op de Baron van Nagellstraat wordt enkel gebruikt als toegangsweg tot het gebied voor verkeer komend uit noordelijke richting. Het gemotoriseerd verkeer kan het gebied hier niet verlaten. Verkeer komend uit zuidelijke richting kan niet rechtstreeks vanaf de Baron van Nagellstraat linksaf slaan het gebied in omdat een uitvoegstrook niet gecombineerd kan worden met het ontwerp van de spooronderdoorgang ter plaatse.
De spoorlijn Amersfoort-Apeldoorn zorgt voor een fysieke scheiding tussen de kern van Barneveld en bedrijventerrein Harselaar. Het verkeer op de Baron van Nagellstraat / Stationsweg passeerde tot voor kort het spoor middels een gelijkvloerse kruising. Om de doorstroming en de (verkeers)veiligheid in dit gebied te kunnen blijven waarborgen, wordt de spoorlijn Amersfoort-Apeldoorn ongelijkvloers gemaakt door een onderdoorgang te realiseren. Hiertoe is een separaat bestemmingsplan ("Baron van Nagellstraat VIII") vastgesteld en is het project momenteel in uitvoering.
De Industrieweg is geschikt voor zowel inkomend als uitgaand verkeer. Om het verkeer op het kruispunt Industrieweg-Harselaarseweg goed te kunnen afwikkelen, dient dit kruispunt te worden aangepast van een ongeregeld voorrangskruispunt naar een geregeld kruispunt. Om te bepalen welke kruispuntconfiguratie noodzakelijk is, is een berekening uitgevoerd op basis van een representatieve invulling van het gebied (bijlage 69). Omdat het een globaal bestemmingsplan is, is een exact programma immers nog niet bekend. Uit de berekening blijkt dat de benodigde vormgeving van het kruispunt inpasbaar is (bijlage 62).
Interne ontsluiting
Het gebied kent een eenvoudige rechtlijnige interne wegenstructuur. De wegen worden voorzien van groenstroken en trottoirs. Voor alle interne wegen geldt dat deze worden ingericht voor gemengd wegverkeer. Dat betekent fietsers en gemotoriseerd verkeer op de rijbaan. Een deel van de huidige Industrieweg zal aan de openbaarheid worden onttrokken zodat het kan worden betrokken bij de beoogde bedrijfsbestemming.
Openbaar vervoer
Het gebied is goed bereikbaar met de trein doordat het station Barneveld-Noord eenvoudig via het transferium en de loopbrug kan worden bereikt. Bij de ontwikkeling van het gebied wordt tevens rekening gehouden met een toekomstige realisatie van een station op het hoofdspoor Amersfoort-Apeldoorn. De bereikbaarheid met de bus is eveneens goed vanwege de bushaltes langs de Baron van Nagellstraat. Als de spooronderdoorgang en de aansluitende wegenstructuur gereed is, dan bevinden de bushaltes zich langs de Baron van Nagellstraat, direct ten zuiden van het kruispunt met de Energieweg.
Parkeergarage transferium
De parkeergarage, onderdeel van Transferium Barneveld-Noord, blijft - evenals in de huidige situatie - bereikbaar via de aansluiting op de Baron van Nagellstraat. De aansluiting wordt weliswaar iets noordwaarts verplaatst om de Harselaartunnel te kunnen realiseren, maar het autoverkeer van en naar het transferium kan zelfstandig worden afgewikkeld.
Langzaam verkeer
Alle interne wegen worden in ieder geval eenzijdig voorzien van een trottoir. Voor voetgangers van en naar de parkeergarage en station Barneveld-Noord ontstaan met de trottoirs functionele looproutes. Langs de wegen aan de buitenzijde van het plangebied (Baron van Nagellstraat, Industrieweg en Harselaarseweg) wordt eveneens voorzien in een trottoir. Langs de Harselaarseweg en Baron van Nagellstraat worden eveneens vrijliggende fietspaden aangelegd.
Parkeren
Het uitgangspunt is dat elke functie voorziet in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein (conform de Nota Parkeernormen (2015)). Indien er zich mogelijkheden voordoen van dubbelgebruik van parkeerplaatsen in het gebied, dan kan van het uitgangspunt worden afgeweken mits in voldoende mate en binnen voldoende afstand van elke functie voldoende parkeergelegenheid beschikbaar is. Dit om onnodig zoekverkeer en parkeeroverlast te voorkomen.
Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.
De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterpara-graaf beschrijft het relevante waterbeleid, de betrokkenheid en het advies van de waterbeheerder en de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.
Het Waterbeheerprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe, het Waterplan Barneveld (2005) en het Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!' zijn beschreven in §§ 4.3 en 4.4.3.
Doorwerking in plangebied
Het voorliggende bestemmingsplan zorgt alleen voor een andere indeling en structuur ten opzichte van het uitwerkingsplan "Columbiz Park" (2012) en bestemmingsplan "Columbiz Park I" (2016). Dit geeft geen wijziging met betrekking tot het wateraspect. Onder het oude planologische regime werd het gehele gebied grotendeels verhard en de waterberging is opgenomen in de waterbergingszone Esvelderbeek. In de toekomstige situatie komt in dit principe geen verandering.
Dit betekent dat als volgt wordt omgegaan met de verschillende waterstromen.
Afvalwater is af te voeren naar het aanwezige afvalwaterriool op het bedrijventerrein Harselaar-West en vandaar via het gemengde rioolstelsel in de Stationsweg uiteindelijk naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie te Ede.
Bergen van regenwater is het plangebied is niet haalbaar omdat het stedenbouwkundige plan hierin niet voorziet. Bovendien is bovengrondse infiltratie nauwelijks toepasbaar vanwege het voorkomen van stoorlagen en te hoge grondwaterstanden.
Afvoeren van regenwater is mogelijk via het slim verbeterd gescheiden rioolstelsel (SVGS) van Harselaar-West naar een waterbergingslokatie die in nauwe samenwerking met het waterschap Vallei & Eem in de overgangszone Esvelderbeek is aangelegd en uiteindelijk op de Esvelderbeek.
Voor de grondwaterbeheersing is aanleg van drainage nodig omdat de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) in bijna het hele gebied te hoog is. Met behulp van een stuwput met drempel wordt voorkomen dat onnodig veel grondwater wordt onttrokken en afgevoerd. Het op deze wijze ingezamelde overtollige grondwater wordt rechtsreeks op de spoorsloot geloosd en via de waterberging naar de Esvelderbeek afgevoerd.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.
De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.
Bevoegdheid
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.
Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.
De omschrijving van het begrip 'bouwperceel' staat in artikel 1. Een voorbeeld van een bouwperceel is een stuk grond waarop een woning staat met een tuin. De bestemmingen 'Wonen-1' en 'Tuin' horen beiden bij het bouwperceel.
Als bijvoorbeeld wordt aangegeven onder de bestemming Wonen I:
'de totale oppervlakte van overige bijgebouwen niet meer dan 60 m² per woning mag bedragen, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte (m²)', want daar geldt dat de totale oppervlakte niet meer mag bedragen dan is weergegeven;',
wordt bedoeld dat de maximum oppervlakte die is aangegeven op de verbonden vlakken als één maximum voor beide vlakken geldt en niet voor beiden afzonderlijk.
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten.
De bestemming 'Bedrijventerrein' wordt toegepast in gebieden waar meerdere bedrijven bij elkaar gevestigd zijn of waar zwaardere milieucategorieën mogelijk zijn. Via de Staat van Bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen is aangegeven welke milieucategorieën toelaatbaar zijn. Bij de bestemming 'Bedrijf' is een bedrijfswoning toegestaan, bij de bestemming 'Bedrijventerrein' niet, vanwege de zwaardere categorieën bedrijven die zijn toegestaan.
Detailhandel dient zoveel mogelijk plaats te vinden in de daarvoor bestemde kernwinkelgebieden. Dat is het beleid in gemeente Barneveld. Met detailhandel buiten de winkelgebieden gaat de gemeente terughoudend om. Het uitgangspunt is dat detailhandel niet is toegestaan op bedrijventerreinen (uitgezonderd ondergeschikte productiegebonden detailhandel).
In verband met de bereikbaarheid van objecten voor de hulpdiensten (met name de brandweer) is bepaald dat de onderlinge afstand van een bedrijfsgebouw tot een zijdelingse perceelsgrens en tussen bedrijfsgebouwen onderling niet minder dan 5 meter mag bedragen (Notitie Proactie Gemeentebrandweer Barneveld).
De maximale hoogte voor overige bouwwerken is drie meter, tenzij op de verbeelding anders is aangegeven. Er kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van de bouwregels voor een hoogte van 4 meter.
Bij het opstellen van de Staat van bedrijfsactiviteiten (bijlage 2 bij de regels van het bestemmingsplan) waaruit blijkt welke bedrijfsactiviteiten zijn toegelaten binnen de bestemming 'Bedrijventerrein', is aansluiting gezocht bij de lijst van bedrijfsactiviteiten die hoort bij bestemmingsplan "Harselaar West" (2011) en de staat van bedrijfsactiviteiten - functiemenging uit bestemmingsplan "Columbiz Park I" (2016). Bedrijven die in hoge mate als geurgevoelig moeten worden beschouwd zijn niet opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Bedrijven met een richtafstandsnorm van 100 meter voor geur / geluid (volgens de VNG Brochure "Bedrijven en milieuzonering" (editie 2009) zijn verwijderd om ervoor te zorgen dat er geen belemmeringen ontstaan in relatie tot enkele bedrijfswoningen bijvoorbeeld aan de oostzijde van de Baron van Nagellstraat. Tot slot zijn bedrijven met een grote verkeersaantrekkende werking verwijderd uit de Staat van bedrijfsactiviteiten. Dit met het oog op de gewenste beperking van de stikstofdepositie als gevolg van het bestemmingsplan.
De Eierdrogerij is een relatief zwaar bedrijf dat alleen is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - eierdrogerij'. Dit is een maatwerkbestemming.
Tussen de bestaande bedrijfshallen van de eierdrogerij en de nieuwe bedrijfshallen ten oosten van de Industrieweg zal een verbinding tot stand moeten worden gebracht. Dit bestemmingsplan voorziet dan ook in een Luchtbrug: een brug tussen bouwwerken voor kabels, leidingen en andere transportmiddelen.
Vanuit verkeerskundig en stedenbouwkundig oogpunt is het in beginsel ongewenst dat er in- en/of uitritten komen aan de westzijde van de nieuwe, centrale weg in het plangebied. Op de kaart die deel uitmaakt van het document "Referentiebeelden Harselaar-Centraal" d.d. 12 september 2017 (bijlage 3) is aangegeven dat daar openbaar groen komt. Met de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein uitgesloten - in-en/of uitrit' is op de verbeelding weergegeven waar precies de in- en/of uitritten zijn uitgesloten.
De bestemming 'Verkeer' wordt opgenomen voor wegen, straten en paden, voet- en rijwielpaden. Daarnaast zijn parkeer-, groen- en speelvoorzieningen mogelijk. Evenals waterhuishoudkundige doeleinden en bermen.
Het doel van de anti-dubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
De aanduidingen bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. De volgende soorten gebiedsaanduidingen zijn toegepast: milieuzone en vrijwaringszone.
Er is een algemene afwijkingsregel opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.
Het is niet de bedoeling dat deze algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegdheden is uitgesloten.
In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven. De bevoegdheid is bedoeld voor aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein.
Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.
Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 "Algemene regels" van dit bestemmingsplan.
Voor de overgangsregels is onderscheid gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. Zowel de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken als de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik gelden vanaf inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties. De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.
De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:
Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.
In 2007 heeft de gemeente de Nota handhaving ruimtelijke en bouwregelgeving gemeente Barneveld opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren (repressieve handhaving).
Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.
Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:
In dit bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.
Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.
Met de gewijzigde planologische invulling van Columbiz Park is hierop de grondexploitatie geactualiseerd. Uit de grondexploitatie blijkt dat sprake is van een, historisch gegroeid, groot tekort. Dit inzicht is sinds enige jaren bekend en met de vaststelling van de jaarrekening 2016, in mei 2017, is ten behoeve hiervan een verliesvoorziening getroffen. Deze verliesvoorziening wordt bijgesteld aan de hand van het geactualiseerde tekort. Het tekort is iets minder groot dan voorheen, maar blijft in dezelfde orde van grootte. De verliesvoorziening dient ter dekking van het tekort bij het afsluiten van het project, waarmee de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan gewaarborgd is.
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen, tenzij het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd.
Hier is thans sprake van. De gemeente beschikt over alle betrokken gronden binnen het bestemmingsplan en zal de grondexploitatiekosten middels de verkoop van haar gronden, voor zover de opbrengsten dit toelaten, verhalen. Zoals toegelicht blijft er sprake van een tekort waarvoor een verliesvoorziening is getroffen.
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Conform artikel 1.3.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft het college op 28 september 2017 in de Barneveldse Krant en Barneveld Huis-aan-Huis en langs elektronische weg kennis gegeven van het voornemen om het voorliggende bestemmingsplan voor te bereiden. Aangegeven is verder dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader hiervan wordt het bestemmingsplan voor overleg aan onderstaande instanties toegezonden:
Van enkele instanties is een reactie op het bestemmingsplan ontvangen.
De N.V. Nederlandse Gasunie concludeerde dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van haar dichtst bij gelegen leiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.
Het waterschap heeft geen inhoudelijke op- en/of aanmerkingen bij het bestemmingsplan.
Hetzelfde geldt voor VVGM.
Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang.
Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.
Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft het plan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 29 september 2017 tot en met 9 november 2017 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn geen reacties ingediend.
Er was dan ook geen aanleiding tot aanpassing van het plan.