Plan: | Julianaplein I |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0203.1390-0002 |
In maart 2016 is door de Woningstichting Barneveld een verzoek ingediend over de herontwikkeling van het Julianaplein in Barneveld. Het gaat hierbij om de sloop van 28 woningen. Het hele gebied wordt herontwikkeld. Daarbij wordt een nieuw hofje gerealiseerd waar 31 woningen zijn gesitueerd om een groen centraal plein en 9 woningen langs de Gelreweg.
De voorbereiding van het plan is al eerder gestart. In april 2015 heeft een bijeenkomst plaatsgevonden tussen de Woningstichting Barneveld en de gemeente Barneveld om de eerste ideëen over de herontwikkeling uit te wisselen. Vervolgens is een Programma van Eisen opgesteld. De Woningstichting Barneveld heeft een aantal bijeenkomsten met de bewoners van het Julianaplein georganiseerd om hen te informeren en hun wensen te inventariseren. Ook is een aantal bijeenkomsten tussen de Woningstichting Barneveld en de gemeente geweest om de plannen te bespreken. Dit heeft uiteindelijk geleid tot het ingediende verzoek. Op 20 juni 2016 is de buurt door middel van een informatieavond op de hoogte gesteld van de plannen.
De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende een herziening van het bestemmingsplan opgesteld.
Voorliggend plan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit bestemmingsplan.
Het plangebied betreft het Julianaplein in de kern Barneveld. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Gelreweg. Aan de oostzijde vormt de bebouwing langs de Van Zuijlen Van Nieveltlaan de grens van het plangebied. De grens aan de zuid- en westzijde wordt gevormd door (bebouwing aan) de Prins Hendrikweg. Daarnaast omvat het plangebied de toegangsweg vanaf de Van Zuijlen van Nieveltlaan. Onderstaande afbeeldingen geven de ligging van het plangebied weer.
Afbeelding ligging plangebied
Afbeelding uitsnede plangebied
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan 'Barneveld-Centrum' en heeft de bestemmingen 'Wonen-1', met de aanduiding 'aaneengebouwd', een goothoogte van 6 meter en een bouwhoogte van 11 meter, 'Tuin' en 'Verkeer'. Tevens is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1', met de aanduiding 'specifieke vorm van Waarde - Archeologie 1 - hoge verwachtingswaarde' van toepassing. Realisatie van het plan is binnen deze bestemmingen niet toegestaan.
Afbeelding geldend bestemmingsplan
In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
De 28 bestaande sociale huurwoningen aan het Julianaplein zijn in eigendom bij Woningstichting Barneveld. Deze woningen zijn in woonkwaliteit sterk gedateerd en bouwkundig ook niet meer van deze tijd. Door middel van een scenariostudie en zorgvuldige afweging heeft Woningstichting Barneveld besloten de woningen te slopen en nieuwe woningen te realiseren.
De gemeente Barneveld is eigenaar van het openbaar gebied op het plein.
Woningstichting Barneveld en gemeente Barneveld zijn sinds 2015 in overleg over de planontwikkeling. De gemeente Barneveld heeft uitgangspunten opgesteld voor deze locatie, net als Woningstichting Barneveld. De bewoners van het Julianaplein hebben ook hun wensen aangegeven op een tekening met toelichting.
Afbeelding voorstel bewoners
Op basis van de verschillende wensen en voorwaarden is een aantal stedenbouwkundige schetsmodellen opgesteld voor de locatie. Dit heeft geleid tot een voorkeursvariant die is uitgewerkt in het stedenbouwkundig plan dat in het voorliggende bestemmingsplan planologisch mogelijk wordt gemaakt.
Huidige situatie
Het huidige plein bestaat uit 28 kleine eengezinswoningen. De woningen, gebouwd in 1921, zijn in de loop van de jaren meermalen gerenoveerd.
De huidige stedenbouwkundige structuur van woningen die rondom het plein zijn gesitueerd is kenmerkend en karakteristiek. De stedenbouwkundige structuur van de wijk is uniek binnen de gemeente Barneveld. Er zijn geen andere voorbeelden binnen de gemeente van een hofje met poortwoningen. Dit buurtje is de eerste planmatige uitbreiding van de kern Barneveld.
Het plein is kenmerkend voor de huidige structuur van deze bijzondere woonwijk. De woonwijk is naar binnen gericht. Het vormt een bijzonder element in zijn omgeving. Het relatief grote plein waar alle woningen op georiënteerd zijn geeft het totaal een geborgen karakter.
Op het plein worden alle auto's geparkeerd en is een speelvoorziening gesitueerd, gecombineerd met groen.
Het plein is toegankelijk via een doorgang vanaf de Van Zuijlen van Nieveltlaan. Voor langzaam verkeer is het plein ook toegankelijk via een onderdoorgang vanaf de Prins Hendrikweg. Het Julianaplein ligt enigszins verscholen achter de bebouwing van de Van Zuijlen Van Nieveltlaan.
De bebouwing bestaat uit rijtjes van één laag met een kap en uit vier 2-onder-1-kap woningen. De woningen zijn eenvoudig van architectuur, maar de vorm wordt wel verbijzonderd door de verschillen in kapvorm en de aanwezigheid van poorten in de rijtjes.
De woningen hebben kleine voortuinen en grote achtertuinen. In één van de achtertuinen staan twee grote zomereiken.
Afbeelding plattegrond
Afbeelding Julianaplein
Nieuwe situatie
Afbeelding Nieuwe situatie
De hofstructuur met een poortgebouw komt terug in het nieuwe ontwerp. Het centrale plein is een ontmoetingsplek waarin speelaanleidingen zijn opgenomen.
Bij nieuwbouw worden niet meer zulke grote achtertuinen gerealiseerd als in de huidige situatie. Dit geeft ruimte in het plan om meer woningen te realiseren. Daarnaast worden er ook verschillende woningtypen mogelijk gemaakt:
Het verschil in kleine en grote eengezinswoningen zit in de woningdiepte van de begane grond.
Woningstichting Barneveld bouwt de woningen voor verhuur in het sociale segment. Maximaal 12 woningen kunnen verkocht worden aan bewoners van de woningen (degene die op grond van het Sociaal Plan daarop aanspraak zou kunnen maken).
Rondom het centrale plein zijn 31 woningen gesitueerd.
De herstructurering biedt een kans om aan de Gelreweg een aantal voorgevels te situeren, voor een goede aansluiting op de overzijde van de weg. Langs de Gelreweg zijn negen woningen gesitueerd.
Het parkeren vindt niet langer plaats op het plein, maar in parkeerkoffers in de hoeken van het plangebied. In één van de parkeerkoffers zijn bestaande zomereiken ingepast.
In de huidige bebouwing zit een poortje met de gevelsteen 'Volkshuisvesting 1921'. Deze steen komt terug in het nieuwe ontwerp. In overleg met de bewoners is er voor gekozen om de steen boven de nieuwe poort terug te laten komen.
![]() |
![]() |
Afbeelding gevelsteen
De ontsluiting vindt, net als in de huidige situatie, plaats via een doorgang vanaf de Van Zuijlen Van Nieveltlaan. Het langzaamverkeer kan nog steeds onder een poortje vanaf de Prins Hendrikweg het Julianaplein bereiken.
In de huidige situatie staan aan de Gelreweg woningen met een bescheiden massa. De woningblokken hebben een bescheiden goot- en nokhoogte. De grondgebonden woningen in het plangebied aan de Gelreweg sluiten hierop aan.
Het centrale groene plein vormt een belangrijk ruimtelijk element dat zijn oorsprong vindt in de huidige situatie. Het plein en de bebouwing in hofstructuur maken de huidige situatie karakteristiek. In het plan krijgt de bebouwing net als in de huidige situatie een uniforme uitstraling. Het totaal vormt een duidelijke eenheid door een continuïteit in de goot- en nok-hoogte, die overigens op een aantal plekken wordt doorbroken waarmee een accent wordt gemaakt. Accenten op bijvoorbeeld de hoeken, bij een poort of in het midden van blok zijn net als in huidige situatie erg gewenst. Waarbij het belangrijk is dat een accent ondergeschikt is aan het totaalbeeld. De bebouwing wordt als een eenheid rondom het centrale plein vormgegeven, die zijn speelsheid krijgt door subtiele en verrassende accenten in de gevel. Ook het materiaalgebruik en de dakvorm zijn uniform vormgegeven.
De erfafscheiding vormt een belangrijk element dat in het ontwerp is meegenomen. De voortuinen zijn relatief klein, wat ook goed kan aangezien ze direct aan een grote open ruimte grenzen. Dit betekent wel dat de overgang van openbaar naar privé goed wordt vorm gegeven en bijdraagt in de uniforme uitstraling.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Ruimte. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.
De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder ook de Nota Ruimte en geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Met de SVIR zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. De SVIR geeft invulling aan het streven van het kabinet naar deregulering en decentralisatie van de ruimtelijke ordening. Het Rijk heeft gekozen voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd.
Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
De 13 nationale belangen zijn:
Doorwerking in plangebied
In dit geval is er geen sprake van één van deze 13 nationale belangen. De SVIR vormt daarom geen belemmering voor dit plan.
Eind 2009 is de structuurvisie Nationaal Waterplan (NW) in werking getreden. Het NW is een algemeen plan voor het op nationaal niveau te voeren waterhuishoudkundig beleid. Het NW zet veel van het in de voorgaande nota's waterhuishouding opgenomen beleid voort, zoals het uitgaan van integraal waterbeheer en een watersysteembenadering. Nieuw is dat het NW tevens een structuurvisie is voor de ruimtelijke aspecten. Ook wordt meer nadruk gelegd op een gebiedsgerichte en een klimaatbestendige aanpak.
Met het NW wil het Rijk antwoorden formuleren op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie en economie en investeren in een duurzaam waterbeheer. Dit om ervoor te zorgen dat ook volgende generaties van Nederland als veilig en welvarend waterland genieten. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. Daarnaast levert water een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving en behoud van biodiversiteit.
Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Om dit te bereiken moet water bepalender dan voorheen zijn bij de besluitvorming over grotere opgaven op het terrein van onder andere verstedelijking. De mate waarin water bepalend is bij ruimtelijke ontwikkelingen hangt af van de aard, omvang en urgentie van de wateropgave in relatie tot andere opgaven en kenmerken in dat gebied.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.17).
Op 1 januari 2010 is de Crisis- en herstelwet (Chw) in werking getreden. Deze wet geeft regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten.
Op 25 april 2013 is de Crisis- en herstelwet via een wijzigingswet permanent gemaakt en zijn verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht doorgevoerd (zie kamerstukken 33.135).
De Chw omvat twee categorieën maatregelen:
In Bijlage I van de Chw worden onder meer de volgende ruimtelijke en infrastructurele projecten genoemd, waarop de wet van toepassing is:
Doorwerking in plangebied
In dit geval is de Crisis- en herstelwet van toepassing, want het gaat om een bestemmingsplan voor de bouw van meer dan 11 woningen.
Algemeen
De provincie Gelderland heeft haar beleid gericht op de fysieke leefomgeving vastgelegd in de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening. Provinciale staten hebben de Omgevingsvisie op 9 juli 2014 vastgesteld en de Omgevingsverordening op 24 september 2014. De Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening zijn op 17 oktober 2014 in werking getreden.
Periodiek actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.
De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
De opzet van de omgevingsvisie is opgehangen aan de termen dynamisch, mooi en divers. De provincie Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten zoals innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid en hoe de provincie afspraken maakt over wonen en werken. Mooi staat voor de natuurdoelen en de kwaliteiten die de provincie wil borgen en verder wil ontwikkelen. Divers gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit.
Provincie: Divers
FoodValley
De gemeente Barneveld ligt in de regio FoodValley. Karakteristiek voor FoodValley zijn de toonaangevende innovatie en vakkennis op het gebied van agrofood, het aantrekkelijke vestigingsklimaat en de groene leefomgeving. De regio wil in een goede balans de specifieke kwaliteiten verder ontwikkelen. Deelaspecten daarbij zijn: werken, onderwijs, wonen, bereikbaarheid, vernieuwing landbouw, duurzaamheid en kwaliteit van de leefomgeving. De regio heeft deze doelen opgenomen in de (concept-)Gebiedsagenda van de regio FoodValley.
Langs zes speerpunten krijgt de ambitie van Regio FoodValley verder gestalte:
• Bedrijven en bedrijvigheid
• Onderwijs en arbeidsmarkt
• Mobiliteit en bereikbaarheid
• Wonen en woningmarkt
• Vernieuwing landbouwsector
• Kwaliteit leefomgeving en duurzaamheid.
Ten aanzien van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is met name het speerpunt 'Wonen en woningmarkt' van belang. Hierna wordt ingegaan op de binnen dit speerpunt geformuleerde thema's
Wonen en woningmarkt
De regio heeft de ambitie om een aantrekkelijke en duurzame leefomgeving te bieden om de eigen bevolking en mensen van elders blijvend te binden aan de regio. Dit ook in relatie tot de ambitie om een mondiale speler op Food gebied te worden en kenniswerkers van elders bereid te vinden om zich hier te vestigen.
De regio heeft een sterke en gezonde woningmarkt. De komende vijftien jaar heeft de Regio FoodValley nog met een sterke demografische groei te maken én er sprake is van een verdergaande huishoudensverdunning. De economische en bevolkingsontwikkelingen vragen wel om onderlinge afstemming. Regionaal woningmarkt onderzoek wijst uit dat de regio FoodValley niet één samenhangende woningmarkt is. Tussen Ede, Veenendaal en Barneveld is sprake van uitwisseling van woningzoekenden die een samenhangende benadering wenselijk maakt. In het noorden is een overloopfunctie vanuit Amersfoort te zien. Afstemming van woningaantallen is gewenst om mismatch van vraag en aanbod en ongewenste concurrentie te voorkomen.
De regio signaleert verder dat alle gemeenten te maken krijgen met de gevolgen van vergrijzing en wil hiermee rekening houden binnen het beperkte woningbouwprogramma (onder andere door het bouwen van levensloopbestendige woningen). Dit is belangrijk, maar nog belangrijker is dat de regio komt tot een gezamenlijk woonbeleid waarin ook het bestaande woningaanbod wordt betrokken. Het zal immers in de toekomst meer gaan om aanpassing en kwaliteitsverbetering van het bestaande woningaanbod dan om uitbreiding via nieuwbouw.
Ook de vraag naar tijdelijke en beperkte woonruimte (spoedzoekers, gebroken gezinnen, arbeidsmigranten), waarvoor nu vaak recreatiewoningen oneigenlijk gebruikt worden moet hierbij worden betrokken. Evenals de mogelijkheden om de kwaliteit van de woonomgeving te verbeteren door burgerparticipatie.
Doorwerking in plangebied
De voorgestelde ontwikkeling past binnen de gestelde ambitie(s) van Regio FoodValley.
Provincie: Dynamisch
Stedelijke ontwikkelingen
Voor de verwezenlijking van het bestemmingsplan is het van belang om vast te stellen dat in de nieuwe Omgevingsvisie de vastgestelde contouren van stedelijke vernieuwing zijn losgelaten. De sturing en beoordeling van plannen wordt in de nieuwe Omgevingsvisie hoofdzakelijk gebaseerd op de ladder voor duurzame verstedelijking en het woningbouwprogramma of het Regionaal Programma Bedrijventerreinen.
De locatie valt binnen bestaand stedelijk gebied. De provincie hanteert voor de bepaling van het bestaand stedelijk gebied de definitie uit het Bro: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op wonen.
Wonen
De provincie en haar partners streven er naar om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden. In de Regionale Woonagenda agenderen alle betrokken partijen in een regio de regionale opgaven op het gebied van wonen. Zij maken afspraken over wat zij hieraan gaan doen.
Doorwerking in plangebied
Provincie: Mooi
Natuur
Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie zich in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO)
Afbeelding fragment Gelders Natuurnetwerk en Gelderse Ontwikkelingszone
Doorwerking in plangebied
Uit de afbeelding blijkt dat het plangebied niet in Gelders Natuurnetwerk of Groene Ontwikkelingszone ligt.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.
De Omgevingsverordening is met ingang van 17 oktober 2014 in werking getreden. In deze verordening is bepaald dat het tijdstip waarop een bestemmingsplan in elk geval in overeenstemming met deze Omgevingsverordening moet zijn vastgesteld, wordt gesteld op de dag nadat de verordening twee jaar geldt. De provincie actualiseert regelmatig de Omgevingsverordening.
In de Omgevingsverordening is het plangebied opgenomen op de kaarten:
Deze kaarten zijn niet relevant voor de ontwikkeling van het plan.
Doorwerking in plangebied
Het plan is in overeenstemming met de verordening.
Waterbeheerprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe
Op 1 januari 2016 is het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Partnerschap als watermerk' van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt in het waterbeheerprogramma dat de huidige wateropgaven zo complex zijn, dat alleen een aanpak samen met partnerorganisaties en inwoners zorgt voor de gewenste resultaten en de beste oplossingen. Daarom kan en wil het waterschap niet alleen opereren in het behalen van zijn doelen en hecht daarom groot belang aan de samenwerking met zijn partners in de regio. Samen met inwoners, ondernemers en andere organisaties wil het waterschap werken aan een duurzame waterzuivering van afvalwater en toekomstgericht beheer van onze dijken en waterwegen zodat iedereen tegen aanvaardbare kosten veilig kan wonen, werken en recreëren. Daarbij wil Waterschap Vallei en Veluwe de goede waterhuishoudkundige voorwaarden scheppen voor zowel inwoners, bedrijven, natuur en landbouw.
Een belangrijke ontwikkeling waar het waterschap op anticipeert is het veranderende klimaat. Deze verandering zal leiden tot meer extreme weersituaties: perioden van veel neerslag met kans op wateroverlast en perioden van droogte met kans op watertekorten. Om goed voorbereid te zijn, wil het waterschap het watersysteem robuuster maken door meer ruimte voor wateren te reserveren, zowel binnen de bebouwde kom als in het buitengebied. Het waterschap wil de effecten van klimaatverandering beperken door het vasthouden van water, het inrichten en beheren van robuuste watersystemen en het inrichten van een beperkt aantal waterbergingsgebieden. Afkoppelen van relatief schoon hemelwater van het riool is een belangrijke maatregel om overbelasting van het riool en een te snelle afvoer te voorkomen.
Daarnaast wil het waterschap negatieve effecten op de kwaliteit van oppervlaktewater, grondwater en bodem voorkomen, evenals negatieve effecten op beschermde flora en fauna.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.17) .
De gemeenteraad heeft op 22 november 2011 de "Structuurvisie Kernen Barneveld 2022" vastgesteld. De structuurvisie legt de gemeentelijke visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het eigen grondgebied vast. Het bestemmingsplan zal hier binnen moeten passen. De structuurvisie bevat een uitvoeringsprogramma. Hierin laat de gemeente zien hoe het voorgenomen beleid gerealiseerd zal worden. In de structuurvisie is een groot aantal ruimtelijke projecten opgenomen, waarvoor investeringen in de openbare ruimte noodzakelijk zijn. Ook is er een groot aantal lopende en potentiële bouwmogelijkheden.
Uit de kaart behorende bij de structuurvisie blijkt dat de planlocatie in de zone 'herstructurering Rijnvallei' ligt. Deze zone geeft aan dat als het veevoederbedrijf Rijnvallei wordt verplaatst, er een unieke en omvangrijke inbreidingsmogelijkheid ontstaat ten behoeve van woningen, kantoren en maatschappelijke voorzieningen op de stationslocatie Barneveld-Centrum.
Afbeelding Structuurvisie Kernen 2022
Voor de ontwikkeling van het plangebied is dit niet relevant. Wat wel relevant is, is dat het plan een inbreidingslocatie betreft.
Onder inbreiding wordt verstaan:
De gemeente zal de komende jaren blijven werken aan inbreidingslocaties. Dit is een voortzetting van het huidige beleid. Bij inbreiding gaat aandacht uit naar het realiseren van woningen voor ouderen.
Het bouwen op inbreidingslocaties is van belang voor een kwalitatieve ontwikkeling van de kernen. Door de groeiende bevolking kan woningbouw een motor zijn achter lastige herstructureringen. In de tweede plaats liggen meerdere inbreidingslocaties gunstig ten opzichte van voorzieningen, waarmee door woningbouw een belangrijke doelgroep kan worden bediend. Tenslotte kan de herinvulling van inbreidingslocaties bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit en herkenbaarheid van de dorpse structuur.
Doorwerking in plangebied
Het plan is in overeenstemming met deze structuurvisie.
Op 28 juni 2011 heeft de raad het Meerjaren Woningbouw Programma (MWP) 2011-2020 vastgesteld. Het MWP geeft een actueel beeld van de woningbouwplannen voor de periode 2011 t/m 2020. Het MWP geeft een inzicht in de aantallen op te leveren woningen per kern, en schetst ook een beeld van de differentiatie van deze nieuwbouw in termen van prijsklassen, eigendomsverhouding (huur, koop, Koopgarant) en bouwvorm (gestapeld of grondgebonden). Ook wordt een beeld geschetst van de mate waarin voor bepaalde doelgroepen wordt gebouwd (zoals starters, ouderen of mensen met een beperking).
Daarnaast is in 2012 gestart met het traject 'Faseren en doseren woningmarkt Barneveld'. Dit mede naar aanleiding van een regionaal onderzoek binnen Foodvalley, waarin afstemming van het planaanbod (kwantitatief en kwalitatief) wenselijk werd geacht.
Met het project Faseren en Doseren wordt het planbod en de differentiatie bewaakt in relatie tot de marktvraag.
In december 2016 is de nieuw woonvisie vastgesteld: 'Samen Werken aan Wonen 2017-2021, met een doorkijk tot 2025 en verder'. In deze woonvisie is ook een streefprogramma nieuwbouw opgenomen met gemiddeld 400 woningen voor de periode 2017-2021 om zo de groei van de bevolking te faciliteren. Andere speerpunten zijn het werken aan een passend en betaalbaar woningaanbod in termen van prijsklassen, producttypologie en een verdergaande verduurzaming van de woningvoorraad en woonomgeving.
Het toetsingskader nieuwbouw Barneveld is een volkshuisvestelijk sturingsinstrument, waarin kaders worden meegegeven met betrekking tot de differentiatie in de nieuwbouwprogrammering. Er kunnen naast volkshuisvestelijke aspecten ook andere belangen spelen die een woningbouwontwikkeling op een bepaalde locatie noodzakelijk of wenselijk maken. Om te voorkomen dat het toetsingskader dergelijke ontwikkelingen frustreert is een zogenaamde hardheidsclausule opgenomen. Op basis hiervan kan het college gemotiveerd afwijken van het toetsingskader.
Indien afgeweken wordt van het aantal woningen op een perceel dan dient initiatiefnemer aan te tonen dat de woningen passen binnen de gemeentelijke woningbouwprogrammering.
Doorwerking in plangebied
Het plan past binnen het volkshuisvestelijk beleid.
Op 6 mei 2014 heeft de raad de kaderstellende notitie 'Bestemmingsplannen globaal en flexibel' vastgesteld. Met deze notitie geeft de raad voor met name grote(re) uitleggebieden kaders aan om bestemmingsplannen globaal en flexibel te maken, om adequaat te kunnen inspelen op maatschappelijke en marktontwikkelingen. Daarmee ontstaat enige ruimte om een plan te kunnen wijzigen, maar zonder significant verlies van kwaliteit in de openbare ruimte, beeldkwaliteit en rechtszekerheid.
Globaal en flexibel zijn twee naast elkaar staande begrippen. Een globaal bestemmingsplan is een bestemmingsplan waarbij de belangrijkste uitgangspunten voor een gebied zijn vastgelegd. In een globaal bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden niet vastgelegd of gebonden aan een concreet perceel. Het tegenovergestelde van globaal bestemmen is gedetailleerd bestemmen, want een gedetailleerd bestemmingsplan legt juist wel een eindbeeld vast.
Naast het begrip globaal, kennen we ook nog de begrippen star en flexibel. We spreken van een star bestemmingsplan als het niet of nauwelijks mogelijk is om van een bestemmingsplan af te wijken. Flexibel bestemmen is het tegenovergestelde. Flexibel bestemmen laat meer ruimte om in te spelen op initiatieven die niet direct zijn geregeld. Flexibiliteit is in het bestemmingsplan in te bouwen door te werken met afwijkingsregels, wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsplichten.
De notitie richt zich op toekomstige ontwikkelingen in de kernen, waarbij met name is gekeken naar de bestemmingen voor wonen en bedrijven.
Doorwerking in plangebied
In voorliggend bestemmingsplan zijn de gebruikelijke binnenplanse afwijkingsbevoegdheden, wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsplichten opgenomen. Voor het overige is geen toepassing gegeven aan de kaders uit de notitie, omdat het bestemmingsplan een postzegelplan betreft.
Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:
In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.17).
In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.
Door Boot is een verkennend en nader bodemonderzoek verricht (Boot,Verkennend (asbest in) bodemonderzoek cf. NEN-5740/NEN 5707 en nader bodemonderzoek conform NTA 5755, 8 juli 2016, zie bijlage 1).
Uit het uitgevoerd verkennend en nader bodemonderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:
Verkennend bodemonderzoek
Er zijn meerdere sterke verontreinigingen met zink en PAK aanwezig. De sterke verontreinigingen vormen een belemmering voor de voorgenomen herinrichting van de locatie.
Verkennend asbest in bodemonderzoek
Er is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging op de locatie. Met het verkennend asbestonderzoek is de situatie voor wat betreft asbest voldoende onderzocht.
Nader bodemonderzoek
Op het zuidwestelijk deel van het terrein zijn twee sterke verontreinigingen aanwezig waarin zink in de bovengrond de interventiewaarde overschrijdt. Er is sprake van een geval van ernstige verontreiniging.
Voor het Julianaplein 3 is een sterke verontreiniging met PAK in de bovengrond aanwezig (rondom boring 115), vermoedelijk als gevolg van de bijmenging met kolengruis. Naar verwachting is er geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
In de achtertuin van het Julianaplein 3 (boring 116) is een sterke verontreiniging met zink in de bovengrond aanwezig. Mogelijk is er sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
Op basis van een risicobeoordeling zijn er geen onaanvaardbare humane, ecologische of verspreidingsrisico's als gevolg van de ernstige verontreiniging met zink en PAK.
Aanbevelingen
Door Boot is een nader bodemonderzoek uitgevoerd (Boot, Nader bodemonderzoek conform NTA 5755, 6 oktober 2016, zie bijlage 2).
Nader bodemonderzoek
Vanwege de aanwezigheid van deze sterke verontreinigingen is dit terreindeel niet zonder meer geschikt voor de herinrichting. Geadviseerd wordt om de verontreiniging als onderdeel van de herinrichting te saneren en af te stemmen op de toekomstige situatie.
Omdat geen sprake is van onaanvaardbare risico's als gevolg van de sterke verontreiniging, hoeft de verontreiniging niet met spoed gesaneerd te worden. Geadviseerd wordt om als saneringslocatie de achtertuinen van Julianaplein 5 – 22 en het tussenliggende sterk verontreinigde terrein aan te houden. Dit is het gebied waarin matig tot sterk verhoogde concentraties zink en PAK aangetoond zijn. Op de rest van het terrein komen ook licht verhoogde concentraties zink voor, die voldoen aan de klasse Industrie. Van de concentraties op de rest van het terrein wordt aangenomen dat het een verhoogde achtergrondconcentratie betreft en geen onderdeel uitmaakt van het verontreinigingsgeval.
Voorafgaand aan de sanering moet een BUS-melding of saneringsplan ingediend worden bij het bevoegd gezag (Provincie Gelderland) voor de ernstige gevallen van bodemverontreiniging. Aanbevolen wordt om de verschillende verontreinigingsgevallen (de hierboven beschreven verontreiniging en de niet-ernstige gevallen bij Julianaplein 1-3) gezamenlijk aan te pakken en op elkaar af te stemmen.
Het saneringsplan is akkoord bevonden en de BUS-melding is gedaan.
Sinds januari 2012 hebben gemeenten op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de opdracht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is gaat het dus ook gelden voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie. Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.
Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Voor de gehele gemeente is een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, welke gezien kan worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat voor het perceel aan de adres een hoge archeologische verwachting geldt.
Hiervoor geldt conform het gemeentelijk archeologiebeleid een ondergrens van 250 m2. Binnen het plan is sprake van de bouw van nieuwe woningen. Als gevolg van de plannen kunnen eventuele archeologische resten verloren gaan.
Van het plangebied is door de ligging in de bebouwde kom geen detailinformatie beschikbaar op het gebied van bodemkunde en geomorfologie. Op basis van het historisch gebruik wordt op de geomorfogenitische kaart verondersteld dat ter plaatse sprake is van een plaggendek. Uit eerder onderzoek (RAAP notitie 2754) is echter gebleken dat ten noorden van het plangebied en direct aangrenzend sprake is van beekafzettingen. Weliswaar kan niet worden uitgesloten dat in het kader van grondverbetering ter plaatse sprake is van een plaggendek, maar deze heeft onder deze omstandigheden geen hoge verwachting, maar de verwachting behorend bij de beekafzettingen. Dat wil zeggen een lage verwachting.
Het laatste geven in combinatie met de bodemverstoringen als gevolg van het bouwrijp maken van het terrein en de bouw van de woningen betekent dat hier bij realisatie van de plannen geen sprake is van een onevenredige aantasting van het bodem archief als dat al ooit aanwezig is geweest. Verder archeologisch wordt daarom niet zinvol geacht.
Indien bij de uitvoering van werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.
Bij historische (steden)bouwkundige waarden gaat het om gebouwde elementen met bijzondere betekenis, zoals molens, bruggen, kastelen of hele dorpen en binnensteden. In het plangebied is hier geen sprake van.
Historisch-geografische waarden verwijzen naar de ontstaanswijze en bijzondere plekken van onze cultuurlandschappen, zoals polders, kavelstructuren, terpen en het landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. In het plangebied is hier geen sprake van.
De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet.
De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.
Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.
Hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van speciale beschermingszones ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Zo'n speciale beschermingszone wordt aangeduid als “Natura 2000-gebied”.
De Wet natuurbescherming bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in zo'n Natura 2000-gebied. Ook zijn er bijzondere nationale natuurgebieden.
Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.
Het plangebied ligt niet in (de nabijheid van) een Natura 2000-gebied.
Hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming beschermt bepaalde plant- en diersoorten in Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden én daarbuiten. Er gelden drie beschermingsregimes, te weten voor vogels (Vogelrichtlijn), soorten onder de Habitatrichtlijn (bijlage IV, onderdeel a Habitatrichtlijn, dan wel bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn) en andere (nationale) soorten.
Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, is een natuurtoets uitgevoerd (Loo Plan, Quickscan Flora- en faunawet 2016, 01-08-2016, zie bijlage 3 Flora en fauna). Uit de natuurtoets blijkt dat er verschillende beschermde soorten zijn aangetroffen of worden verwacht. Er is geadviseerd om nader onderzoek te doen naar de aanwezigheid van en eventuele functie van het gebied voor huismus, gierzwaluw en vleermuizen. Daarnaast is aangegeven dat afhankelijk van het tijdstip waarop werkzaamheden worden uitgevoerd er rekening gehouden dient te worden met broedende vogels.
Uit het nader onderzoek (Loo Plan, Flora- en faunawet 2016, 14 september 2016, zie bijlage 4 Nader onderzoek Flora en fauna) blijkt:
- er is één locatie met een paarverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis. Er moet een ontheffing Flora- en faunawet te worden verleend voordat de werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd;
- er zijn 20 nesten van de huismus. Er moet een ontheffing Flora- en faunawet te worden verleend voordat de werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd;
- er zijn twee vaste verblijfplaatsen van gierzwaluwen in de gebouwen aanwezig. Er moet een ontheffing Flora- en faunawet te worden verleend voordat de werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd.
Op 2 december 2016 is door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland de benodigde ontheffing verleend (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, Toekenning ontheffing Ruimtelijke ingrepen, 2 december 2016, zie bijlage 5 Ontheffing Flora en fauna).
Algemene zorgplicht
Voor de uitvoering van werkzaamheden geldt de algemene zorgplicht. Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Het verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dient buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Verstorende werkzaamheden dienen niet tijdens de broedperiode (grofweg maart - augustus) uitgevoerd te worden, tenzij geconstateerd is dat er geen vogelbroedgeval aanwezig is.
Een ieder is verplicht om voldoende zorg in acht te nemen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
Het plangebied ligt niet binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.
In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.
Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO.) Uit § 4.2.1.1 Omgevingsvisie en § 4.2.1.2 Omgevingsverordening blijkt dat het plangebied niet in het GNN of de GO ligt. Voor de toetsing wordt hiernaar verwezen.
Doel
Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico, het groepsrisico en het plasbrandaandachtsgebied gehanteerd.
Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.
De norm voor het plaatsgebonden risico ligt in principe op 10-6 per jaar, oftewel een kans van één op een miljoen. Voor nieuwe situaties geldt deze norm als grenswaarde voor kwetsbare bestemmingen en als richtwaarde voor beperkt kwetsbare bestemmingen.
Groepsrisico (GR)
Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.
Het groepsrisico wordt getoetst aan een oriëntatiewaarde per kilometer per jaar:
enzovoorts (een lijn door deze punten bepaalt de oriëntatiewaarde)
Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.
Wettelijk kader
Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving:
Inrichtingen waar risicovolle activiteiten plaatsvinden
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transportroutes van gevaarlijke stoffen
De normen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, ook wel risicoplafonds, worden vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling Basisnet.
Buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedruk aardgasleidingen wettelijk vastgelegd.
Verantwoordingsplicht
In voornoemde Besluiten is de verantwoordingsplicht groepsrisico opgenomen. Bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico óf een toename van het groepsrisico moet het bevoegd gezag een verantwoording van het groepsrisico opstellen. Hierin moeten naast de aspecten zelfredzaamheid en hulpverlening worden aangegeven hoe de diverse factoren bij de totstandkoming van het besluit zijn beoordeeld en eventuele maatregelen zijn afgewogen. Ook het bestuur van de veiligheidsregio moet in de gelegenheid worden gesteld om ten aanzien van het groepsrisico een advies uit te brengen.
Onderzoeksresultaten
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid geldt dat er geen risicobronnen in de directe nabijheid aanwezig zijn. Externe veiligheid is derhalve geen relevant milieuaspect.
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij verlening van de omgevingsvergunning of het vaststellen van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.
De Wet geluidhinder gaat uit van zones langs (spoor-)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen of spoorwegen, of binnen de zone van een industrieterrein, is akoestisch onderzoek vereist.
De nieuwe woonfunctie is op grond van de Wet geluidhinder aangewezen als geluidgevoelige bestemming. Daarom dient de geluidbelasting vanwege het wegverkeer te worden getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder in samenhang met het geldende geluidsbeleid "Beleidsregels hogere grenswaarden Wet geluidhinder Barneveld 2009".
Uit het akoestisch onderzoek (Abovo Acoustics, Rapportnummer Z1810-2-GB, 12 augustus 2016, zie bijlage 6 Geluid) blijkt het volgende:
Wegverkeer
Er wordt niet op alle gevels voldaan aan de voorkeursgrenswaarde (48 dB) zoals opgenomen in de Wet geluidhinder, maar de maximale grenswaarde wordt niet overschreden. Voor vier woningen zullen hogere waarden vastgesteld moeten worden. Op voorhand is een tweetal schermen opgenomen in het plan om zo te voldoen aan het geluidsbeleid vanwege een geluidsluwe zijde.
Railverkeer
Er wordt op alle gevels voldaan aan de voorkeursgrenswaarde (55 dB) zoals opgenomen in de Wet geluidhinder.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.
Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.
Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.
Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
In de omgeving van het plangebied liggen geen veehouderijen.
De Veiligheidsregio Gelderland-Midden, onderdeel GGD, heeft over het plan geadviseerd.
In het plan zitten seniorenwoningen. Senioren zijn een kwetsbare groep voor de effecten van extreme hitte. De GGD heeft aangegeven dat in de planvorming hier rekening mee gehouden kan worden door maatregelen als:
• Oriëntatie van gebouw ten opzichte van de zon: De voorkeur gaat uit naar zuidoriëntatie vanwege hoge zoninstraling in de winter en goede mogelijkheden om de zontoetreding te beheersen in verband met warmteoverlast in de zomer. Een verkaveling tussen zuidwest en zuidoost (afwijkingen ten opzichte van zuid met 45 graden) biedt hiervoor optimale mogelijkheden (gevel- en dakoriëntatie).
• Het klimaatbestendiger maken van de omgeving door het vergroten van de hoeveelheid groen.
• Woningaanpassingen, zoals het vermijden van woonruimtes van ouderen direct onder het dak en het aanbrengen van goede buitenzonwering op ramen gericht op een zonkant.
Het plan voldoet grotendeels aan deze maatregelen. Zo zitten er twee blokjes seniorenwoning in het plan. Bij één blokje is sprake van zuidoriëntatie. In het huidige stedenbouwkundige plan is het niet mogelijk om het andere blokje anders te oriënteren. Het stedenbouwkundig plan is het resultaat van een afweging van vele belangen en zal op dit punt niet meer worden aangepast. In het plan zit divers groen. Zo is er bestaand groen langs de Gelreweg en zal in het plangebied ook nieuw groen worden toegevoegd. Ten slotte zijn de maatregelen in en aan de woning als aandachtspunt voor de uitwerking aan de Woningstichting Barneveld meegegeven.
Daarnaast heeft de GGD aangegeven te waarderen dat er op het plein niet wordt geparkeerd. Een groene, verkeersluwe woonomgeving draagt bij aan het welbevinden, woonplezier en sociaal contact en kan uitnodigen tot bewegen, sport en spel.
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).
De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de uitgangspunten van de 'ladder voor duurzame verstedelijking':
Met de sloop van 28 bouw- en woontechnische verouderde eengezinswoningen in de sociale huursfeer en de terugbouw van 40 sociale huurwoningen in de vorm van eengezinswoningen, seniorenwoningen en beneden- bovenwoning wordt tegemoet gekomen aan de wens om meer betaalbaar aanbod in de gemeente Barneveld te realiseren. Hier is gezien de lijst van woningzoekenden en de gemiddelde zoekduur van woningzoekenden nog duidelijk behoefte aan.
Met de voorgestelde differentiatie worden er meerdere leeftijds- en huishoudengroepen bediend. Woningstichting Barneveld biedt de woningen via Huiswaarts.nu aan, waardoor ook huishoudens van overig Foodvalley en van buiten de regio op dit aanbod kunnen reageren.
De toevoeging van netto 12 sociale huurwoningen past binnen de woningbouwprogrammering van de gemeente Barneveld.
2. Julianaplein betreft een ontwikkeling binnen de kern van Barneveld en betreft derhalve een binnenstedelijke herontwikkeling.
3. De locatie Julianaplein ligt op steenworp afstand van het station van Barneveld en is derhalve per openbaar vervoer goed bereikbaar.
Geconcludeerd wordt dat in deze situatie sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling.
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van dit bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen heeft betrekking op de vraag of de gevolgen van een plan voor de luchtkwaliteit dienen te worden onderzocht. In het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) dient de luchtkwaliteit ter plaatse van nieuwe gevoelige bestemming die gelegen zijn op een afstand van minder dan 300 m vanaf de rand van een rijksweg of minder dan 50 m vanaf de rand van een provinciale weg te worden beoordeeld. In dit geval is er geen sprake van een plan waar een gevoelige bestemming in de zin van het Besluit gevoelige bestemmingen mogelijk wordt gemaakt. Toetsing aan dit besluit behoeft derhalve niet plaats te vinden.
Op basis van het voorgaande vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor uitvoering van onderhavige plan.
Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.
De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.
Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:
Besluit milieueffectrapportage
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.
Voor zowel de plan-m.e.r.- als besluit-m.e.r.-plicht geldt dat als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, met een vormvrije m.e.r. beoordeeld moet worden of alsnog een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Daarbij moet in ieder geval worden getoetst aan de criteria die opgenomen zijn in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Als dergelijke milieugevolgen kunnen optreden, geldt alsnog de betreffende plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht.
In dit geval is de activiteit niet m.e.r.-plichtig want de activiteit komt weliswaar voor op de lijst in onderdeel D van het Besluit milieueffectrapportage, maar de omvang van de activiteit ligt erg ruim onder de drempelwaarden zoals genoemd in onderdeel D 11.2 en het onderhavige plan is geen project dat vanwege aard, omvang of ligging een aanzienlijk milieueffect zal hebben. Voor het plan geldt wel de verplichtingvan een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Dat geldt immers voor plannen in deze categorie die onder de drempelwaarden blijven, ook als dat er ver onder ligt (40 woningen, terwijl de drempel op 2.000 woningen ligt). Het is erg aannemelijk dat de uitkomst daarvan is dat er geen plan-m.e.r.-plicht is omdat het niet in gevoelig gebied ligt en uit de diverse onderzoeken voor het bestemmingsplan zelf blijkt dat er geen (belangrijke) nadelige milieugevolgen zijn. Er is immers per saldo sprake van een erg geringe toename van 12 woningen. Vanwege deze verwachting is het niet nodig om aan een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren. De toetsing aan de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn opgenomen criteria heegy uitgewezen dat er geen sprake zal zijn van belangrijke milieugevolgen, zodat een m.e.r. achterwege kan blijven.
Passende beoordeling via de Wet natuurbescherming
Voor het vaststellen van plannen die significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dient een passende beoordeling gemaakt te worden (artikel 7.2a Wet milieubeheer juncto artikel 2.8, eerste lid Wet natuurbeschermingswet). De plan-m.e.r-plicht op grond van de noodzaak van een passende beoordeling voor de Wet natuurbescherming is hier niet aanwezig.
Er is voor dit plan geen passende beoordeling nodig.
Provinciale milieuverordening
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn (artikel 7.6 Wet milieubeheer). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (en dus ook aanvullend op de verplichting vanuit de Europese richtlijnen) én conform dezelfde systematiek.
Provinciale staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.
In de nabijheid van het plangebied liggen twee bedrijven van categorie 2. In een rustige woonwijk betekent dit dat de richtafstand tussen deze bedrijven en de nieuw op te richten woningen 30 meter bedraagt. Het gebied kan echter worden aangemerkt als gemengd gebied. Het vormt een soort overgangszone van het bedrijventerrein. Dit betekent dat als richtafstand 10 meter wordt aangehouden. De nieuwe woningen liggen op grotere afstand van de bedrijven.
Daarnaast ligt nabij het plangebied het bedrijf Agruniek Rijnvallei (Van Zuijlen Van Nieveltlaan 75). Omdat er al veel woningbouw dichterbij het bedrijf ligt en het plan om het herontwikkelen van een bestaande woningbouwlocatie gaat, vormt dit bedrijf geen belemmering.
Veiligheidszone - Activiteitenbesluit
Binnen de grenzen van het bestemmingsplan is geen gasdrukmeet- en regelstation aanwezig. In het Activiteitenbesluit zijn veiligheidsafstanden opgenomen die moeten worden aangehouden tussen kwetsbare respectievelijk beperkt kwetsbare objecten en (onder andere) een gasdrukmeet- en regelstation (4-6 meter). Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten volgens het Activiteitenbesluit zijn dezelfde objecten als die genoemd zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Het gaat dan om onder andere woningen, ziekenhuizen en bedrijven. Tussen een woning en een gasdrukmeet- en regelstation moet een veiligheidsafstand van 6 meter worden aangehouden. Het plan voldoet aan de voorgeschreven afstand. Binnen de veiligheidsafstand kunnen eveneens geen beperkt kwetsbare objecten worden opgericht. Er wordt voldaan aan de voorgeschreven afstand van 4 meter die geldt voor beperkt kwetsbare objecten.
Conclusie
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.
Op het Julianaplein zijn een aantal bomen aanwezig. Deze bomen staan in de verharding in de hoeken van het plein en in de groenstrook midden op het plein. Daarnaast is de toegang naar het Julianaplein vanaf de Van Zuijlen Van Nieveltlaan groen aangekleed door middel van struiken en bomen.
De bomen in het huidige openbaar gebied zijn op zichzelf niet waardevol. Ze zijn op en toe aan vervanging. Het groen is wel van belang om tegenwicht te bieden aan de stenige open buitenruimte / het plein. In de nieuwe ontwikkeling wordt hierin voorzien.
Voor de groene entree geldt hetzelfde. De struiken en bomen op zichzelf zijn niet waardevol, maar de groene entree zorgt voor een vriendelijke en prettige toegang tot het plein. In de ontwikkeling is hiermee rekening gehouden, door opgaand groen aan te brengen op het groene plein en de langs de toegangsweg.
Afbeelding Huidig groen op het plein
Afbeelding Huidige bomen in verharding
Afbeelding Huidige groene entree
Aan de Gelreweg / de rand van het plangebied, is een bomenrij aanwezig waarin verschillende grote volwassen bomen waardevol zijn. Met deze bomen is dan ook rekening worden gehouden met de positionering van de nieuwe woningen.
Afbeelding Grote waardevolle gewone platanen aan de Gerleweg
Tussen huisnummer 20 en 22 zijn twee zeer waardevolle volgroeide zomereiken aanwezig. Deze bomen zijn ingepast in het plan. In de nieuwe situatie worden rondom deze twee bomen parkeervoorzieningen gerealiseerd. Door voldoende afstand te houden tot de stam en de grond om de stam ongeroerd te laten, kunnen de bomen goed worden behouden en leveren direct een fraai beeld op.
Afbeelding Grote waardevolle zomereiken
Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan kan het belangrijk zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening om rekening te houden met trillingsbronnen en de mogelijke overlast (hinder of verstoring) daarvan.
Vaststelling trillingsbronnen
Bij het plan Julianaplein gaat het om de trillingsbron railverkeer. Het plangebied ligt nabij een spoorlijn. Er ligt bebouwing tussen het plangebied en de spoorlijn.
Afbeelding Ligging plangebied ten opzichte van de spoorlijn
Vaststelling trillingsgevoelige functies
De SBR-richtlijn onderscheidt drie typen effecten door trillingen en daarbij corresponderende functies. In dit geval gaat het om 'hinder voor personen in gebouwen, bijvoorbeeld mensen in woningen'. Daarnaast is op 23 februari 2015 het RIVM rapport 2014-0096: 'Wonen langs het spoor – gezondheidseffecten trillingen van treinen' verschenen. In dit rapport wordt geconcludeerd dat in bestaande situaties sprake kan zijn van (ernstige) hinder en slaapverstoring bij woningen binnen 300 meter van het spoor.
Vaststelling of wordt voldaan aan de beoordelingskaders
In situaties waarbij overschrijdingen van de grens- of streefwaarden zijn te verwachten, wordt gebruik gemaakt van modelberekeningen, analoog aan geluid.
Het plangebied ligt binnen 300 meter van het spoor. De meest dichtbijgelegen woningen zijn op ruim 35 meter van de spoorweg gelegen. De overige woningen liggen verder van de spoorweg. In combinatie met het feit dat de spoorlijn Barneveld – Ede niet zo druk bereden wordt als de hoofdspoorwegen en er relatief rustig wordt gereden in verband met de nabijheid van het station Barneveld centrum, kan geconcludeerd worden dat het niet aannemelijk is dat er hinder is te verwachten van trillingen.
Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.
Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.
Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.
De opkomstnorm voor woonfuncties is 8 minuten. Het Julianaplein in Barneveld is zo gelegen dat de werkelijke opkomsttijd 12 minuten bedraagt. De norm wordt hier overschreden. Vanuit de Veiligheidsregio Gelderland-Midden wordt geadviseerd naast de vereiste rookmelders conform Bouwbesluit, ook rookmelders in de verblijfsruimten van de woningen te plaatsen. Hierdoor wordt een eventuele brand snel ontdekt en kan de brandweer snel gealarmeerd worden. De initiatiefnemer is hiervan op de hoogte gesteld.
Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
Parkeren
Behoefte
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte is uitgegaan van de Nota Parkeernormen waarbij het plangebied is gelegen in gebied 'Barneveld rest kom'.
Categorie | Aantal | Norm | Behoefte |
Huurhuis sociale huur | 32 | 1,7 | 54,4 |
Beneden-bovenwoningen (huur etage midden/goedkoop) | 8 | 1,5 | 12 |
Totaal | 66,4 parkeerplaatsen |
Aanbod
Nieuw: 67 openbare parkeerplaatsen
Verlies: 3 langsparkeerplaatsen aan de Gelreweg door toegang naar parkeerterrein
Ontheffing: gebruik 3 bestaande parkeerplaatsen in de openbare ruimte *
Saldo: 67 nieuwe parkeerplaatsen
* In de nota Parkeernormen (paragraaf 6.3.1) is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen door gebruik te maken van bestaande parkeerplaatsen in de openbare ruimte. Het betreft restcapaciteit in de directe omgeving (binnen loopafstand). Uit een aantal parkeerdrukmetingen blijkt dat er in de nabije omgeving voldoende parkeerruimte is om een ontheffing te verlenen voor 3 parkeerplaatsen.
Conclusie
Er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen om in de nieuwe parkeerbehoefte te voorzien.
Ontsluiting en verkeersveiligheid
De bestaande aantakking op de Van Zuijlen van Nieveltlaan blijft gehandhaafd. Hierbij wordt rekening gehouden met een toekomstige aanpassing van deze aansluiting tot uitritconstructie. Langs de weg naar het plein is een voetpad aanwezig zodat voetgangers veilig het plan kunnen bereiken en verlaten. Rondom het veld is gekozen voor een inrichting zonder voetpaden om het karakter als plein te benadrukken.
Zowel richting de Prins Hendrikweg (in westelijke richting) en Gelreweg (noordelijke richting) is een doorsteek voor langzaam verkeer aanwezig. De verbinding naar de Prins Hendrikweg is bestaand en wordt in stand gehouden. De verbinding naar de Gelreweg is onder andere nodig om het nieuwe parkeerterrein te bereiken.
In het plangebied wordt een 30 km/uur-zone ingesteld (verblijfsgebied). De inrichting van de wegen sluit aan bij deze maximumsnelheid.
Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.
De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterpara-graaf beschrijft de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.
Notitie waterhuishouding
Voor de herontwikkeling van het Julianaplein is een Notitie waterhuishouding opgesteld (zie bijlage 7 Water). De notitie beschrijft voor de bestaande situatie de aspecten hoogteligging, bodemopbouw, grondwater, oppervlaktewater en riolering en geeft aan wat de waterhuishoudkundige effecten van de herontwikkeling zijn.
Gebiedsinventarisatie
Het plangebied Julianaplein ligt in de kern van Barneveld. Het wordt aan de oostzijde begrensd door de Van Zuijlen van Nieveltlaan en aan de noordzijde door de Gelreweg.
De maaiveldhoogten binnen het plangebied variëren globaal tussen 9.55 m NAP en 10,0 m NAP.
De bodemopbouw is vrij grillig en bestaat grotendeels uit fijn zand afgewisseld door kleiige en veenlagen. Als er een kleilaag is waargenomen, bevindt deze zich voornamelijk tussen 40 en 90 cm onder maaiveld.
Op basis van berekeningen en constateringen wordt een GHG aangehouden van 9.20 m NAP.
Er is geen oppervlaktewater in de directe nabijheid van het plangebied.
In de huidige situatie ligt er een gemengd rioolstelsel in het Julianaplein. In de Gelreweg is sprake van een gescheiden rioolstelsel. Beide stelsels voeren af op de gemengde riolering in de Van Zuijlen van Nieveltlaan. Er zijn plannen om daar binnen enkele jaren ook een hemelwaterriool aan te leggen.
Grondwerkzaamheden
Overeenkomstig de Standaard Ontwerp- en Materiaaleisen van de gemeente Barneveld worden ontgravingen ten behoeve van verhardingen (rijwegen, trottoirs, etc.) verricht. De eventuele geconstateerde ondiepe kleilagen onder de verhardingen worden verwijderd en opgevuld met zand.
Hemelwater
Ten opzichte van de huidige situatie neemt het afvoerend verhard oppervlak toe met ca. 1.285 m2. Er is geen noodzaak om compenserende waterberging te realiseren.
Het hemelwater wordt via het hemelwaterriool van een gescheiden stelsel (Julianaplein of Gelreweg) afgevoerd naar het gemengde stelsel in de Van Zuijlen van Nieveltlaan. Binnen enkele jaren wordt er een hemelwaterriool aangelegd zodat het hemelwaterriool in het Julianaplein daarop kan aansluiten.
Grondwater
Grondwateroverlast in het plangebied wordt voorkomen door rekening te houden met de ontwateringsdiepten voor woningen, straten en groen zoals genoemd in de Standaard Ontwerp- en Materiaaleisen van de gemeente Barneveld. Het plangebied wordt daartoe iets opgehoogd. In verband met de grillige bodemopbouw en de relatief hoge grondwaterstand wordt voor de veiligheid ook een drainagestelsel aangelegd. Het drainagewater voert af naar het gemengde stelsel in de Van Zuijlen van Nieveltlaan. Binnen enkele jaren wordt er een hemelwaterriool aangelegd zodat het drainagewater vanuit het Julianaplein daarop kan aansluiten.
Huishoudelijk afvalwater
Het vuilwater dat in het plangebied vrijkomt, wordt onder vrij verval ingezameld. Het vuilwaterriool (Julianaplein of Gelreweg) voert af naar de gemengde riolering in de Van Zuilen van Nieveltlaan.
Bouwmaterialen
In het kader van duurzaam bouwen en vanwege de beoogde grond- en oppervlaktewaterkwaliteit mogen in principe geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, koper, lood en PAK-houdende materialen) worden toegepast. Er zijn voldoende milieuvriendelijke alternatieven die vergelijkbaar zijn wat betreft uitstraling, gebruiksgemak, levensduur en onderhoud. Indien vanwege zwaarwegende argumenten toch uitlogende materialen worden voorgesteld, is de voorwaarde dat ze jaarlijks gecoat worden om diffuse waterverontreinigingen te voorkomen.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.
De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.
Bevoegdheid
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.
Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.
De omschrijving van het begrip 'bouwperceel' staat in artikel 1. Een voorbeeld van een bouwperceel is een stuk grond waarop een woning staat met een tuin. De bestemmingen 'Wonen-1' en 'Tuin' horen beiden bij het bouwperceel.
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten.
Het structureel groen krijgt de bestemming 'Groen'. Onder structureel groen worden wijkparken, grotere groenelementen op buurt- of blokniveau, groen om wegen en waterlopen en wadi's verstaan. Binnen deze bestemming zijn ook speelvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen en paden toegestaan. De bestemming 'Groen' wordt alleen toegepast op openbare gronden, niet op particuliere terreinen.
In de omschrijving van de bestemming 'Groen' staat dat de gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen (et cetera) 'met daaraan ondergeschikt parkeervoorzieningen'. Het is de bedoeling van de raad dat een relatief klein gedeelte van de gronden kan worden gebruikt als parkeervoorziening: om en nabij 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak. De raad beschouwt de parkeervoorzieningen dan als ondergeschikt. Die 10% is geen harde norm. De regeling is bewust flexibel geformuleerd. Als de parkeervoorzieningen meer dan de helft van de oppervlakte van het bestemmingsvlak beslaan, dan is in elk geval geen sprake van ondergeschiktheid.
Het is mogelijk om met een omgevingsvergunning af te wijken van de regels voor de aanleg van in- en uitritten.
De bestemming 'Tuin' is gelegen bij andere bestemmingen zoals 'Wonen-1' en 'Bedrijf'. De bestemming wordt alleen toegepast op terreinen van particulier eigendom. Dit deel van het perceel mag beperkt bebouwd worden.
In een tuinbestemming mag verharding worden gerealiseerd. Het is ook mogelijk om binnen een tuinbestemming te parkeren.
De grens tussen de bestemming 'Wonen-1' en de bestemming 'Tuin' verspringt. Buiten het bouwvlak is tot drie meter achter de voorgevelrooilijn geen bebouwing toegestaan. Zo is gewaarborgd dat hoofdgebouwen hun prominente positie behouden. Dit is wenselijk vanuit stedenbouwkundig oogpunt. Bebouwing buiten het bouwvlak is ondergeschikt.
Wanneer de aanduiding 'geluidsscherm' is aangegeven, is de grond tevens bestemd voor geluidsscherm. De maximale bouwhoogte van het geluidsscherm staat op de verbeelding.
De bestemming 'Verkeer' wordt opgenomen voor wegen, straten en paden, voet- en rijwielpaden. Daarnaast zijn parkeer-, groen- en speelvoorzieningen mogelijk. Evenals waterhuishoudkundige doeleinden en bermen.
De bestemming 'Wonen-1' wordt opgenomen voor het woonperceel (met eventuele uitbreidingsmogelijkheden van het hoofdgebouw en aan- en uitbouwen). Het gedeelte van het perceel tussen de woning en de weg krijgt de bestemming 'Tuin'.
Bij de bestemming 'Wonen-1' is de functie wonen toegestaan. Het begrip wonen is gedefinieerd als 'het zelfstandig gehuisvest zijn van één afzonderlijk huishouden'. Dit betekent dat kamerverhuur niet zonder meer is toegestaan.
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, overkappingen en overige bijgebouwen is een regeling opgenomen waarbij de omvang van het bouwwerk is gekoppeld aan de omvang van het perceel. De oppervlakte van aan- en uitbouwen en overige bijgebouwen wordt berekend per bouwperceel. In principe mag de totale oppervlakte van aan- en uitbouwen en overige bijgebouwen niet meer bedragen dan 20% van het bouwperceel. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bebouwingspercentage en toestaan dat de totale oppervlakte van aan- en uitbouwen en overige bijgebouwen maximaal 30% bedraagt. Voor de goede orde: de bepaling waarin de maximale oppervlakte van bijgebouwen / aan- en uitbouwen is genoemd, geldt onverminderd.
De totale oppervlakte van bijgebouwen mag niet meer dan 60 m2 bedragen. De totale oppervlakte van aan- en uitbouwen mag niet meer dan de helft van de oppervlakte van het bouwvlak bedragen.
Omdat aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden (bedrijfs-)activiteiten zowel in de woning als in de aan- en uitbouwen onder voorwaarden zijn toegestaan, is gekozen voor een algemene gebruiksbepaling in een apart artikel. Kleinschalige bedrijven, zoals schilders, stukadoors en elektriciens vallen onder de noemer 'hiermee gelijk te stellen gebied'. Dit zijn bedrijfjes waarbij aan huis hoofdzakelijk administratie-/kantoorwerkzaamheden plaats vinden, er beperkte opslag plaatsvindt en de hoofdwerkzaamheden elders (op locatie) plaats vinden. In de specifieke gebruiksregels staat dat er geen detailhandel mag plaatsvinden. Internetwinkels zonder fysieke bezoekmogelijkheid beschouwt de raad niet als detailhandel. Dergelijke internetwinkels zijn wel toelaatbaar onder de daar genoemde voorwaarden. Het gaat om internetwinkels waarbij de klant op geen enkele manier fysiek in contact staat met de internetwinkel. Alle klantcontacten en verzending van goederen gebeurt uitsluitend digitaal of per post. Van enige consument aantrekkende werking is geen sprake. Deze internetwinkels passen als ondergeschikte functie in de woonbestemming. Als de opslag, logistiek en/of administratie de hoofdfunctie is, is een bestemming als bedrijf of kantoor van toepassing.
Binnen woningen is het mogelijk af te wijken van de gebruiksregels voor een bed & breakfast. Ter voorkoming van het ontstaan van een zelfstandige wooneenheid wordt geen keukenblok toegestaan in een bed & breakfast. Een keukenblok wordt niet noodzakelijk geacht voor een bed & breakfast, omdat de verzorging van bed & breakfast zich beperkt tot logies en ontbijt. Tevens wordt hiermee de kans op permanente bewoning tegengegaan.
Wanneer de aanduiding 'geluidsscherm' is aangegeven, is de grond tevens bestemd voor geluidsscherm. De maximale bouwhoogte van het geluidsscherm staat op de verbeelding. Een geluidsscherm is een geluidwerende voorziening, bijvoorbeeld in de vorm van een scherm of een wal. In dit plan bestaat de geluidwerende voorziening deels uit een bijgebouw.
De bestemming 'Wonen-2' wordt opgenomen wanneer sprake is van gestapelde woningen. In dit bestemmingsplan is deze bestemming van toepassing bij de beneden-bovenwoningen.
Bij de bestemming 'Wonen-2' is de functie wonen toegestaan. Het begrip wonen is gedefinieerd als 'het zelfstandig gehuisvest zijn van één afzonderlijk huishouden'. Dit betekent dat kamerverhuur niet zonder meer is toegestaan.
Omdat aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden (bedrijfs-)activiteiten zowel in de woning als in de aan- en uitbouwen onder voorwaarden zijn toegestaan, is gekozen voor een algemene gebruiksbepaling in een apart artikel.
Ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' is een onderdoorgang toegestaan.
Accent wonen
Binnen de woonbestemming is het zondermeer toegestaan om gebruik te maken van zorg. Als in de praktijk kan worden volstaan met een lage parkeernorm vanwege de weinig mobiele doelgroep, dan dient de aanduiding 'zorgwoning' gebruikt te worden.
Accent maatschappelijk
Er zijn extra voorzieningen nodig (bijvoorbeeld in het gebouw zelf), zodat er geen sprake (meer) is van zelfstandige bewoning. Dit wordt aangemerkt als 'Maatschappelijk met de aanduiding 'zorgwoning' of 'zorginstelling'.
Gelijkwaardig
Het kan voorkomen dat er gewoond wordt zonder dat dit specifiek gerelateerd is aan een zorgcomponent. In dat geval zal de bestemming 'Gemengd' toegepast kunnen worden. In dat geval wordt uitgegaan van het zwaarste programma qua parkeren, zodat er later geen parkeeroverlast in de wijk ontstaat.
In dit bestemmingsplan is alleen de woonbestemming opgenomen.
Het doel van de anti-dubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Ter verduidelijking van het plan wordt aangegeven dat het gebruiken van gronden ten behoeve van een seksinrichting in ieder geval strijdig is met de bestemming.
Ten behoeve van nieuwe ontwikkelingen wordt in deze regels aangegeven dat er voldoende parkeerplaatsen aanwezig moeten zijn conform de nota parkeernormen. Hierbij wordt het vergroten van een woning uitgesloten.
Er is een algemene afwijkingsregel opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.
Het is niet de bedoeling dat deze algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegdheden is uitgesloten. Een voorbeeld: de maximale bouwhoogte voor een woning is 12 meter. Bij de bestemming 'Wonen-1' is de bevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels en die bouwhoogte te vergroten met maximaal 3 meter. Het is niet de bedoeling dat dan nog eens toepassing wordt gegeven aan de algemene afwijkingsbevoegdheid met een vergroting van nog eens 10% tot gevolg.
In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven. De bevoegdheid is bedoeld voor aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein.
Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.
Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 "Algemene regels" van dit bestemmingsplan.
Voor de overgangsregels is onderscheid gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. Zowel de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken als de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik gelden vanaf inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties. De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.
De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:
Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.
In 2007 heeft de gemeente de Nota handhaving ruimtelijke en bouwregelgeving gemeente Barneveld opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren (repressieve handhaving).
Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.
Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:
In dit bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.
Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het plan de bouw van woningen mogelijk maakt, is dit aan de orde.
Doordat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is en het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is, behoeft de raad op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro in dit geval geen exploitatieplan vast te stellen.
Er is een overeenkomst gesloten met de Woningstichting Barneveld over een grondruil en de aanleg van openbare voorzieningen. In deze overeenkomst staat dat de Woningstichting Barneveld de grond voor eigen rekening en risico ontwikkelt. De verontreiniging van de bodem is bekend en de Woningstichting Barneveld heeft op basis van een saneringsplan de kosten berekend. De saneringskosten zijn voor de Woningstichting Barneveld . De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat er financiële middelen beschikbaar zijn om de bodem geschikt te maken voor de verwezenlijking van de toegekende bestemmingen.
De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. De kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) zijn meegenomen in de exploitatieovereenkomst.
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Conform artikel 1.3.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft het college op 9 februari 2017 in de Barneveldse Krant en Barneveld Huis-aan-Huis en langs elektronische weg kennis gegeven van het voornemen om het voorliggende bestemmingsplan voor te bereiden. Aangegeven is verder dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang.
Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.
Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft het plan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden.
Aangezien er geen sprake is van een provinciaal belang, is er geen vooroverleg gevoerd met de provincie.
Het bestemmingsplan Julianaplein I betreft een plan van lokaal belang. Vooroverleg is niet noodzakelijk en wordt dan ook niet gevoerd.
De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.
Op 15 december 2009 heeft het college besloten dat bij bestemmingsplannen alleen inspraak wordt gevoerd bij plannen waarbij maatschappelijke belangen een rol spelen, die politiek gevoelig liggen of waarbij inspraak een bijdrage kan leveren aan de kwaliteit en/of snellere doorlooptijd van het plan. In dit geval is afgezien van het houden van inspraak.
De bewoners van het Julianaplein, waarvan een deel terugkeert naar het plangebied, zijn door de Woningstichting betrokken bij de planvorming. Daarnaast heeft de Woningstichting ook de omwonenden via een informatiebijeenkomst geïnformeerd.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 14 april tot en met 26 mei 2017 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn drie reacties ingediend, waarvan één zienswijze is ingetrokken.
De reacties hebben geleid tot aanpassing van de toelichting van het plan. In bijlage 8 bij dit bestemmingsplan is de Nota Zienswijzen toegevoegd.