Plan: | Grote Hegweg I |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0203.1303-0002 |
Op 8 juli 2014 is een verzoek ingediend om de agrarische bestemming van de percelen aan de Grote Hegweg 19 in Kootwijkerbroek om te zetten naar een woonbestemming. Het agrarische bedrijf wordt beëindigd en alle voormalige agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. De bestaande bedrijfswoning met bijbehorend bijgebouw blijft behouden en het bijbehorende perceel krijgt een woonbestemming.
Op het perceel is circa 2.890 m² aan agrarische bebouwing (inclusief bijgebouwen bij de bedrijfswoning) aanwezig. Het is de bedoeling de sloopmeters afkomstig van dit perceel vast te leggen c.q. te laten registreren in het regionale sloopregistratiesysteem. Dit met als doel deze sloopmeters in te kunnen zetten in het kader van functieverandering op locatie(s) elders binnen de gemeente of in een regiogemeente waar dit is toegestaan. Inmiddels zijn de sloopmeters al verkocht voor een project gelegen binnen de gemeente Ede.
De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Op 11 november 2014 heeft het college van burgemeester en wethouders besloten om aan onderhavig verzoek mee te werken door middel van een wijziging van het geldende bestemmingsplan ex artikel 3.6, eerste lid, onder a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarom is voorliggende wijziging opgesteld.
Voorliggend plan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit wijzigingsplan.
Het plangebied ligt aan de Grote Hegweg 19 in Kootwijkerbroek, ten zuiden van de rijksweg A1 en de spoorlijn Amersfoort- Apeldoorn en de A1, wat tevens de noordzijde van de grens van het plangebied vormt. Het plangebied wordt aan de zuidzijde begrensd door de Grote Hegweg. Aan de oostzijde ligt de woning met omliggende gronden (weilanden) op het perceel aan de Grote Hegweg 23 in Kootwijkerbroek. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.
Afbeelding ligging plangebied (met globale plangrens) aan de Grote Hegweg 19 te Kootwijkerbroek.
Het plangebied ligt op een drietal kadastrale percelen, te weten de percelen kadastraal bekend gemeente Garderen, sectie I, nummers 1812, 1933 en 1934. Initiatiefnemer is eigenaar van het perceel met nummer 1934. De overige percelen, met daarop de bestaande bedrijfswoning met bijgebouw gesitueerd, hebben een andere eigenaar. Uit een gesloten overeenkomst tussen initiatiefnemer en deze andere eigenaar volgt dat beide partijen kunnen instemmen met de bestemmingsplanwijziging.
Afbeelding: kadastrale situatie plangebied.
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012", vastgesteld op 28 mei 2013. Eveneens zijn de "partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012" en de "Tweede partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012" van toepassing. Ter plaatse geldt de bestemming 'Agrarisch' met voor een groot deel een bouwvlak met de aanduiding 'intensieve veehouderij'. Verder heeft het perceel de aanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied'. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' met de functieaanduidingen 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - hoge verwachtingswaarde'. Tevens ligt over het zuidoostelijke deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning'.
Afbeelding: uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl).
Toepassen wijzigingsbevoegdheid
Het omzetten van de agrarische bestemming naar een woonbestemming (teneinde na sloop de sloopmeters in te kunnen zetten in het kader van functieverandering) is niet zonder mogelijk. Op basis van het geldende planologische regime (bestemmingsplan "Buitengebied 2012" inclusief de partiële herzieningen) is het met toepassing van een wijzigingsbevoegdheid (artikel 3.7, lid 5) mogelijk dat burgemeester en wethouders de bestemming 'Agrarisch' ter plaatse van een bouwvlak kunnen wijzigen in de bestemming 'Wonen', met inachtneming van het volgende:
Met toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid wordt de agrarische bedrijfsbebouwing onder het overgangsrecht gebracht. Na sloop van deze bebouwing is daarmee planologisch geregeld dat deze bebouwing niet meer kan worden teruggebouwd. De bestaande bedrijfswoning met bijgebouw blijft aanwezig en deze bebouwing krijgt een bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen'. Dit bestemmingsvlak is veel kleiner dan het huidige agrarisch bouwperceel. Om dit mogelijk te kunnen maken is een wijziging ex artikel 3.6, eerste lid, onder a van de Wro nodig.
De verwachting is dat de komende jaren, net als in de voorgaande periode, veel agrarische bedrijven zullen stoppen. Er komen veel stallen en andere bedrijfsgebouwen leeg te staan. De gemeente wil aan deze gebouwen een nieuwe passende functie kunnen geven. Hierbij kan worden gedacht aan nieuwe woningen, diverse vormen van bedrijvigheid, recreatieve of maatschappelijke functies en verbredingsmogelijkheden voor wonen en werken. In het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" is daarom een aantal wijzigingsbevoegdheden opgenomen, waaronder de voor onderhavig wijzigingsplan gebruikte bevoegdheid.
Het betreft hier geen nieuwe ontwikkeling maar een afwaardering van een agrarische bestemming naar de bestemming 'Wonen'. Het verzoek voldoet aan de voorwaarden zoals deze zijn opgenomen in de “Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten” en past ook binnen het gemeentelijk beleidskader. De op het perceel aanwezige bedrijfsbebouwing is inzetbaar voor functieverandering. Expliciet is in het beleid voor functieverandering naar wonen aangegeven dat hergebruik van de voormalige bedrijfswoning als burgerwoning zonder meer mogelijk is. Nieuwe woongebouwen zijn niet toegestaan in het landbouwontwikkelingsgebied. In dit geval is er sprake van een locatie gelegen binnen dit gebied, waardoor het toevoegen van extra woningen op onderhavige locatie niet is toegestaan. De sloopmeters afkomstig van onderhavige locatie zullen worden ingezet op een locatie gelegen in de regiogemeente Ede, waar dit wel is toegestaan.
Met onderhavig plan wordt de ruimtelijke kwaliteit verbeterd door middel van sloop van agrarische bebouwing. Voor de activiteit 'slopen en/of verwijderen asbest' moet te zijner tijd een sloopmelding ingediend worden, waarbij aangeraden wordt dit pas te doen op het moment dat onderhavige wijziging onherroepelijk is geworden. Er is hiermee sprake van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en levert een bijdrage aan de ontstening van het landelijke gebied. Hiermee wordt voldaan aan één van de belangrijkste voorwaarden van het regionale functieveranderingsbeleid. Voor het overige zijn er geen bestemmingsplan- of milieutechnische belemmeringen.
De op het perceel aanwezige en vergunde agrarische bebouwing (exclusief oppervlakte bedrijfswoning) heeft een oppervlakte van in totaal 2.890 m2. Bij de berekening van de in te zetten sloopmeters wordt de oppervlakte van de bedrijfswoning inclusief 80 m2 aan bij die bedrijfswoning behorende bijgebouwen buiten beschouwing gelaten. Daarmee kunnen een 2.810 m2 (=2.890 - 80) aan sloopmeters worden ingezet in het kader van functieverandering. Bij de voormalige bedrijfswoning op het perceel Grote Hegweg 19 zal na de bestemmingswijziging 44 m² aan bebouwing worden behouden als bijgebouw. Na de bestemmingswijziging is conform de toekomstige bestemming 'Wonen' op het perceel aan de Grote Hegweg 19 een maximaal 80 m2 aan bijgebouwen bij de bestaande woning toegestaan.
Op het perceel rust nog een milieuvergunning (revisievergunning) voor het houden van varkens. Onderdeel van onderhavige planologische procedure is dat de agrarische activiteiten beëindigd zullen moeten worden. De (voormalige) drijver van de inrichting is schriftelijk akkoord gegaan met het feit dat het college de verleende milieuvergunning(en) intrekt. Op het moment dat het wijzigingsplan onherroepelijk is geworden, wordt de vergunning definitief ingetrokken.
Afbeelding: Te slopen bebouwing perceel Grote Hegweg 19
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het bestemmingsplan of invloed hebben op de bestemmingsregelingen. Van deze nota's is hierna per bestuursniveau een beknopte samenvatting gegeven.
In 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte.
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling. Op 30 december 2011 zijn het Barro en de Rarro in werking getreden. In Barneveld zijn het Barro en de Rarro van toepassing in verband met de aanwezige militaire terreinen.
Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Doorwerking in plangebied
In dit geval is er geen sprake van één van deze 13 nationale belangen. De SVIR vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan. Het plan voor de transformatie van de agrarische- in een woonbestemming is niet in strijd met de uitgangspunten van de SVIR.
De provincie Gelderland heeft haar beleid gericht op de fysieke leefomgeving vastgelegd in de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening. Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie op 9 juli 2014 vastgesteld en de Omgevingsverordening op 24 september 2014. De Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening zijn op 17 oktober 2014 in werking getreden. Inmiddels is de provincie bezig met een actualisering van de Omgevingsverordening. Het ontwerp Actualisatieplan Omgevingsverordening heeft van 6 januari tot en met 17 februari 2015 ter inzage gelegen.
De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
Voor het landelijk gebied ligt in de omgevingsvisie en -verordening de focus op een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.
De opzet van de omgevingsvisie is opgehangen aan de termen dynamisch, mooi en divers. De provincie Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten zoals innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid en hoe de provincie afspraken maakt over wonen en werken. Mooi staat voor de natuurdoelen en de kwaliteiten die de provincie wil borgen en verder wil ontwikkelen. Divers gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit.
Provincie: Divers
FoodValley
De gemeente Barneveld, zo ook onderhavige locatie, ligt in de regio FoodValley. Karakteristiek voor FoodValley zijn de toonaangevende innovatie en vakkennis op het gebied van agrofood, het aantrekkelijke vestigingsklimaat en de groene leefomgeving. De regio wil in een goede balans de specifieke kwaliteiten verder ontwikkelen. Deelaspecten daarbij zijn: werken, onderwijs, wonen, bereikbaarheid, vernieuwing landbouw, duurzaamheid en kwaliteit van de leefomgeving. De regio heeft deze doelen opgenomen in de (concept-)Gebiedsagenda van de regio FoodValley.
Langs zes speerpunten krijgt de ambitie van Regio FoodValley verder gestalte:
Ten aanzien van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is met name het speerpunten 'Vernieuwing landbouwsector' en 'Kwaliteit leefomgeving' en duurzaamheid van belang. Hierna wordt ingegaan op de binnen dit speerpunt geformuleerde thema's.
Vernieuwing landbouwsector
De landbouw is de belangrijkste economisch drager van het buitengebied van de FoodValley. De structuur van de landbouw wordt gekenmerkt door een relatief groot aantal kleine bedrijven, die ondanks hun situering de verbinding met partners in de “gouden driehoek” (kennisinstellingen, bedrijven, maatschappelijke organisaties) niet optimaal benutten. Hoewel de landbouw naar verwachting in grondgebruik in totaliteit globaal gelijk blijft zal het aantal bedrijven in deze sector fors afnemen. Daarom is het van belang om andere sociale en economische dragers te ontwikkelen en stimuleren om het buitengebied leefbaar te houden.
Voor de toekomst van de landbouw in dit gebied liggen er kansen op het innovatieve en duurzame vlak. De positionering in de FoodValley betekent de aanwezigheid van netwerken die de toegang tot kennis onder handbereik brengen. Innovatie en schaalvergroting gaan veelal hand in hand. In het fijnmazige en multifunctioneel buitengebied van de regio vraagt dat om een zorgvuldige ruimtelijke ordening. Bedrijven die uit willen breiden of innovaties willen realiseren zullen daarvoor op basis van een kwaliteitsbijdrage draagvlak moeten verwerven. Het principe van 'license to produce' onderschrijft de provincie.
Naar verwachting zal meer dan de helft van de bedrijven in de landbouw verdwijnen in de komende vijftien jaar. Dat betekent dat resterende bedrijven steeds meer groeiruimte vragen, het landbouwverkeer over grotere afstanden rijdt en door zal groeien in omvang en zwaarte. Tegelijk zullen er veel gebouwen leegkomen die door hun ligging en grootte niet gemakkelijk voor andere functies in aanmerking komen. Om deze leegstand ook vanuit landschappelijk oogpunt goed aan te pakken is een actieve rol van de overheid nodig.
De insteek van uitnodigingsplanologie, die de regio FoodValley voorstaat, spoort met de kaders die de provincie hiervoor in deze Omgevingsvisie uitwerken. Met deze beleidsbenadering (ja, mits) zijn er ook mogelijkheden voor innovatieve ontwikkelingen als biovergisting, stadslandbouw et cetera.
Kwaliteit leefomgeving en duurzaamheid
De kwaliteit van de leefomgeving vormt samen met het vestigingsklimaat de kracht van de regio. Het landschap en de cultuurhistorie bepalen in belangrijke mate de identiteit van de regio. De grote variatie in het landschap, open en meer gesloten, hoger en lager, droger en natter, bepaalt de aantrekkelijkheid van dit gebied.
Keerzijde van deze variatie is dat het gebied ook kwetsbaarheden kent die niet een, twee, drie zichtbaar zijn, maar zich manifesteren onder meer extreme weersomstandigheden, zoals hevige regenval of perioden van droogte. De klimaatverandering betekent dat extremere omstandigheden zich vaker gaan voordoen.
Dit betekent dat extra aandacht geschonken moet worden aan de effecten van extreme weersomstandigheden op de economie en veiligheid. Als het om perioden van droogte gaat, bestaat er extra kan op natuurbranden en tropische dagen. Bij hevige regenval of langdurige perioden met veel regen, bestaat het gevaar van wateroverlast of zelfs overstromingen. Hiervoor is ruimte voor waterberging nodig. Dit kan worden gecombineerd met natuurontwikkeling. Ook bij de stedelijke ontwerpen is het nodig om meer rekening te houden met water en groen in de stad in relatie tot klimaatverandering.
Het landelijk gebied in de FoodValley heeft dynamiek nodig om zijn economische waarde te behouden. Het landschap vormt als het ware de drager van nieuwe ontwikkelingen. De regio ziet het landschap als een collectief bouwwerk. Voor het collectief bouwen aan het landschap is meer kennis nodig over landschap, ondergrond, ecologie en economie, zodat gerichte ruimtelijke ordening en verantwoorde investeringen mogelijk zijn. Bouwen aan landschap is gericht op beeldkwaliteit, cultuurhistorie en biodiversiteit. Deze begrippen bepalen dan ook waar de provincie middelen en instrumenten gaat inzetten. Verder bouwen aan het landschap moet bijdragen aan duurzaamheid, versterking van de natuur, klimaatadaptatie en waar mogelijk (ja, mits) aan dynamiek en ontwikkeling. Hiervoor gaat de regio een 'menukaart' ontwikkelen. Deze is gebaseerd op een verbijzondering van de provinciale ambitiekaart en vraagt van ondernemers om bij een uitbreiding of nieuwe vestiging van hun bedrijf nader te bepalen prestaties te leveren voor landschap, milieu en dierenwelzijn.
Doorwerking in plangebied
De voorgestelde ontwikkeling past binnen de gestelde ambitie(s) van Regio FoodValley.
Provincie: Dynamisch
Land- en tuinbouw
Op kaart 5 Landbouw behorende bij de omgevingsvisie is de locatie aangeduid als 'landbouwontwikkelingsgebied - niet grondgebonden veehouderij'. In de landbouwontwikkelingsgebieden zijn drie aspecten aan de orde:
Doorwerking in plangebied
Het afwaarderen van de agrarische bedrijfsbestemming naar een woonbestemming aan de locatie Grote Hegweg 19 is niet in strijd met het provinciaal beleid. De nieuwe woonbestemming beperkt de omliggende bestaande veehouderijen niet.
Provincie: Mooi
Natuur
Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie zich in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO). Uit de onderstaande kaart blijkt dat het plangebied niet in GNN/GO ligt.
Afbeelding: fragment Gelders Natuurnetwerk en Gelderse Ontwikkelingszone
Gezien hetgeen met dit wijzigingsplan wordt beoogd en gelet op de kleinschaligheid, wordt geconcludeerd dat dit wijzigingsplan geen aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied met zich meebrengt.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.
In de Omgevingsverordening is het onderhavige plangebied opgenomen op de kaarten:
In artikel 2.5.6 'Niet-grondgebonden veehouderij: landbouwontwikkelingsgebieden' is aangegeven dat nieuwvestiging van niet-grondgebonden veehouderijbedrijven in principe niet is toegestaan en dat dergelijke bedrijven kunnen uitbreiden met een bouwvlak van maximaal 1,5 hectare. Het bepaalde in artikel 2.5.6.3 'Nieuwe bestemmingen in landbouwontwikkelingsgebieden' geeft aan dat in bestemmingsplannen die betrekking hebben op een of meerdere landbouwontwikkelingsgebieden geen nieuwe bestemmingen worden toegestaan die de ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende agrarische bedrijven beperken.
Doorwerking in plangebied
Het gaat dus om een afwaardering van een bestaand agrarisch bedrijf en het betreft hier geen nieuwvestiging of uitbreiding. Het omzetten van agrarische bestemming (met reeds een bestaande bedrijfswoning) naar een woonbestemming beperkt de omliggende bestaande veehouderijen niet. Het (wijzigings)plan is in overeenstemming met de visie/verordening.
Implementatietermijn omgevingsverordening/bestaande rechten
Bovendien geldt dat het tijdstip waarop een bestemmingsplan in elk geval in overeenstemming met de Omgevingsverordening moet zijn vastgesteld, wordt gesteld op de eerste dag nadat twee jaar na inwerkingtreding van de verordening is verstreken (art 8.2.1 Omgevingsverordening). Het bepaalde in Hoofdstuk 2 Ruimte van de verordening is niet van toepassing op ten tijde van de inwerkingtreding van deze verordening reeds bestaande rechten (art 8.2.2). Onder bestaande rechten als bedoeld in het eerste lid worden verstaan: een bestemmingsplan als bedoeld in deze verordening, inclusief de daarin opgenomen ontheffings-, wijzigings- en uitwerkingsmogelijkheden, voor zover dat plan onherroepelijk is, dan wel voor zover een ontwerp van dat plan ter inzage is gelegd voor het tijdstip inwerkingtreding van deze verordening en daarop door Gedeputeerde Staten geen zienswijze is ingediend.
Het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" van de gemeente Barneveld waarin de wijzigingsbevoegdheid is opgenomen waar bij deze ontwikkeling gebruik van wordt gemaakt valt onder de bestaande rechten.
De Regionale beleidsinvulling voor functieverandering en nevenactiviteiten geldt voor de gemeenten Ede, Wageningen, Nijkerk, Scherpenzeel en Barneveld en het landelijk gebied van de gemeenten Putten en Ermelo. De nota is in 2006 vastgesteld en een verfijning van dit beleid is in 2008 vastgesteld. Het betreft een eigen beleidsinvulling voor functieverandering, nevenfuncties op agrarische bedrijven en uitbreiding van niet-agrarische bedrijven.
Het regionale beleid is door middel van een afwijkingsbesluit van Gedeputeerde Staten geaccordeerd en in de plaats gekomen van het (stringente) reguliere provinciale functieveranderingsbeleid van het Streekplan Gelderland 2005 (thans: Structuurvisie Gelderland).
Met de toepassing van het beleid worden agrarische bedrijven in staat gebracht om de bedrijfsvoering op een maatschappelijke- en ruimtelijk verantwoorde wijze te beëindigen. Daarnaast leidt het beleid tot kwaliteitsverbetering in het buitengebied, door de sloopverplichting van overtollige bebouwing bij hergebruik/nieuwbouw ten behoeve van wonen of niet-agrarische bedrijvigheid.
Voor de regio gemeenten zijn de volgende doelen van belang voor functieverandering:
Daarnaast nemen de regio gemeenten nog de volgende criteria meenemen bij de beoordeling van mogelijkheden voor functieverandering:
De nota geeft een beleidsinvulling voor de volgende typen functieverandering:
In het geldende functieveranderingsbeleid wordt voor de mogelijkheden nog onderscheid gemaakt in de verschillende zones uit de reconstructieplannen. Enerzijds geldt dit voor de mogelijke functies waarvoor kan worden gekozen. Functieverandering naar werken is overal mogelijk. Om conflicten met de ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven te voorkomen, is functieverandering naar wonen in het landbouwontwikkelingsgebied in beginsel uitgesloten. Het is wel mogelijk als duidelijk is dat het geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven. Anderzijds is de sloopeis in het extensiveringsgebied minder zwaar. Dit is opgenomen omdat een extra stimulans voor kwaliteitsverbetering in deze gebieden gewenst is.
Doorwerking in plangebied
Bovenstaand beleid is grotendeels vastgelegd in onder meer de wijzigingsbevoegdheid die voor het onderhavige initiatief wordt ingezet.
Vanuit de ervaringen en de actualiteit is er behoefte ontstaan aan een nadere invulling van het functieveranderingsbeleid. Het doel van de nadere invulling is om de regiovisie beter en soepeler uit te kunnen voeren met een uitbreiding van de mogelijkheden. Redenen hiervoor zijn de toename van het aantal m2 aan vrijkomende agrarische opstallen, minder vraag naar woningen in het segment van functieveranderingswoningen en de moeilijk verdedigbare beperkingen inzake uitbreiding van niet-agrarische bedrijven.
Het betreft dus geen herijking van het functieveranderingsbeleid, maar een nadere invulling van het eerder vastgestelde beleid.
De nadere invulling is door de betrokken gemeenten opgesteld. Op 20 juni 2012 heeft de regio Food Valley ingestemd met de nadere invulling. De provincie Gelderland heeft laten weten in te stemmen met deze verfijning van het functieveranderingsbeleid.
De doelstelling van de nadere invulling is en blijft om de verrommeling van het landelijke gebied tegen te gaan door het bieden van voldoende planologische ruimte aan sanering van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. Daarbij staat het behalen van ruimtelijke kwaliteitswinst centraal.
De functieverandering is regionaal mogelijk. Sloopmeters kunnen over de gemeentegrenzen heen worden ingezet, mits het gaat om het gebied waar de regionale beleidsinvulling wordt gehanteerd.
Met de nadere invulling wordt de sloop van overtollige stallen gestimuleerd, door het mogelijk te maken om sloopmeters van één locatie in 'porties' te verkopen. Hiertoe voorziet de nadere invulling in een aanvullende rekenmethode. De nadere invulling omvat ook het adequaat faciliteren van de flexibilisering, door het in gebruik nemen van een sloopregistratie.
In de nadere invulling zijn de ontwikkelingsmogelijkheden, in ruil voor het slopen van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, vergroot. De verbrede mogelijkheden betreffen:
De bredere mogelijkheden zijn zoveel mogelijk opgenomen als flexibiliteitsbepalingen in het voorliggende bestemmingsplan. Hierdoor wordt de toepassing van de sloopregeling bevorderd, wat ten goede komt aan het voortvarend tegengaan van verrommeling van het buitengebied door leegstaande stallen.
Doorwerking plangebied
In het voorliggende geval wordt gebruik gemaakt van het wegbestemmen van het agrarische bedrijf om het te bestemmen tot wonen. Daarbij kunnen de gesloopte gebouwen als sloopmeters in het kader van functieverandering worden ingezet op locaties elders. Bij de planologische maatregelen op deze locaties zal verder worden afgewogen of dit past binnen het daar geldende beleid. Onderhavig verzoek past in ieder geval binnen de kaders van het functieveranderingsbeleid.
De Strategische visie (vastgesteld juni 2009) geeft aan welke doelen het gemeentebestuur nastreeft voor de periode tot 2030. De Strategische visie is de basis voor het actief sturen van de ruimtelijke, agrarische en economische ontwikkeling tot 2030. In de Visie is een uitvoeringsagenda opgenomen.
Voor de thema's die in het buitengebied relevant zijn, is deze visie geactualiseerd en uitgewerkt in de later vastgestelde Structuurvisie Buitengebied Barneveld.
In het voorliggende geval wordt geen nieuwe ontwikkeling mogelijk gemaakt.
De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De Structuurvisie Buitengebied Barneveld bouwt voort op keuzes die gemaakt zijn de Strategische visie en de Nota van Uitgangspunten voor het buitengebied.
De visie voor het buitengebied is ruimte bieden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon- en leefmilieu.
Er doen zich belangrijke ontwikkelingen voor die bepalend zijn voor de toekomst van het buitengebied. De landbouw heeft niet stil gestaan en past zich aan, aan nieuwe ontwikkelingen. De doorgaande ontwikkeling in de agrarische sector heeft onder andere tot gevolg dat er steeds minder maar wel grotere agrarische bedrijven zijn gekomen en nog zullen komen. Een gevolg hiervan is vrijkomende agrarische erven door functieverandering naar wonen of werken. Ook is steeds vaker sprake van verbreding en verduurzaming. Tevens wordt geconstateerd dat recreatiebedrijven moderniseren en de kwaliteit verhogen. Deze ontwikkelingen zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap, cultuurhistorie en woon- en leefomgeving.
Met de visie wordt ruimte geboden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten. Dat gaat de gemeente doen door initiatieven mede te beoordelen op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon- en leefmilieu, verkeer en natuur.
De gemeente wil diverse ontwikkelingen faciliteren. Wat betreft de landbouw gaat dat om zowel schaalvergroting als verbreding en innovatie. Die verbreding verdient mogelijkheden om enerzijds extra inkomsten te bieden aan agrarische ondernemers en anderzijds om duurzame en innovatieve ontwikkelingen ruimte te geven. Verbreding is bovendien interessant voor de beleidsopgave om recreatieve mogelijkheden in het hele buitengebied te benutten en te stimuleren. Innovatie verdient kansen omdat daarmee kan worden gewerkt aan de versterking van de positie van de Regio Food Valley, aan ondernemingszin en aan klimaatadaptatie. De schaalvergroting en de innovatieve ontwikkelingen moeten echter wel passen in het landschap van de gemeente Barneveld. Die voorwaarde geldt ook voor de locaties waar de agrarische bedrijven juist stoppen en gebruik maken van het beleid voor functieverandering waarmee woningen of (kleine) bedrijven worden gerealiseerd. Het spreekt vanzelf dat ook recreatieve functies moeten bijdragen aan een fraai en herkenbaar landschap. Een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat zo wordt ingericht dat het een aangename plek is om er te werken en te recreëren. Dat vergt een goed klimaat om passende werk- en recreatiefuncties daadwerkelijk te kunnen behouden en ontwikkelen.
Het buitengebied als een prettige omgeving om te verblijven geeft ook een meerwaarde voor de talrijke woningen die in het buitengebied aanwezig zijn en is van groot belang als positieve vestigingsfactor voor de (toekomstige) bewoners van de negen woonkernen. Die meerwaarde wil de gemeente graag verder versterken door het ontwikkelen van de relaties tussen de dorpen en het buitengebied. Daarom wil de gemeente initiatieven op het gebied van bijvoorbeeld de lokale voedselvoorziening en het beleven van veehouderij (kijk- en doemogelijkheden) en natuur (rust zoeken en onderhoud) faciliteren.
De hiervoor genoemde aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast is een onderscheid gemaakt in deelgebieden, met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie. Zie hiervoor de afbeelding 'Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld'.
De deelgebieden zijn:
Afbeelding: Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld + legenda
Per deelgebied wordt de ontwikkelingsrichting beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum)eisen zijn kaderstellend voor het (bestemmings)plan. Het plangebied ligt in het volgende deelgebied.
Intensieve landbouw is de belangrijkste gebruiksvorm van dit deelgebied. Het beleid is gericht op herstructurering en passende schaalvergroting, waarbij productieruimte beschikbaar komt voor de toekomstgerichte bedrijven die in staat zijn om te groeien en daarin te investeren.
Karakteristiek
Het deelgebied wordt gekarakteriseerd door afwisselend kleinschalig landschap met diverse cultuurhistorische landschapstypes (kampenlandschap, heideontginningslandschap et cetera). Deze verschillende landschapstypen zijn op veel plekken niet langer direct herkenbaar. De agrarische bedrijven zijn op de voorgrond aanwezig in dit gebied. Sommige delen van het gebied zijn dichter dan andere delen door kleinschalige landschapselementen als houtsingels en door erfbeplanting. Daarbij vormen lanen en beken belangrijke landschappelijke elementen. De lanen zijn echter niet altijd consequent doorgezet en daardoor worden routes niet geaccentueerd. De beken vallen in de kleinschaligheid van het landschap nauwelijks op. In het groeiseizoen draagt de maïsteelt bij aan het kleinschalige karakter van het gebied.
Gebruik
Intensieve landbouw is de belangrijkste gebruiksvorm van dit deelgebied. Het beleid is gericht op herstructurering en passende schaalvergroting, waarbij productieruimte beschikbaar komt voor bedrijven die in staat zijn om te investeren. Andere bedrijven zullen stoppen met hun agrarische activiteiten. In het kader van het functieveranderingsbeleid worden, in gevallen van vrijkomende en leegstaande agrarische bebouwing, planologische mogelijkheden geboden voor functiewijziging naar niet-agrarische bedrijvigheid. Vanwege het primaat van de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw, wordt in het landbouwontwikkelingsgebied (LOG) in beginsel geen medewerking verleend aan verzoeken om functiewijziging naar wonen. Voor al aanwezige niet-agrarische bedrijven is het uitgangspunt dat eventuele uitbreiding alleen onder strenge voorwaarden wordt toegestaan. Hervestiging op een bestaand of nieuw bedrijventerreinen in de gemeente Barneveld is wenselijk.
Behoudens de hiervoor genoemde mogelijkheden van functieverandering van stoppende agrarische bedrijven, worden in dit agrarische productiegebied geen nieuwe woningen of niet-agrarische bedrijven toegelaten. Deze functies horen thuis in de kernen. Het streefbeeld voor dit landschap is gericht op vernieuwing.
Bestaande waardevolle natuur- en landschappelijke waarden worden beschermd en zijn nevengeschikt aan de hoofdfunctie landbouw.
Doorwerking in plangebied
Het amoveren van de agrarische bedrijfsbestemming aan de Grote Hegweg 19 is niet in strijd met het gemeentelijk beleid. Er worden geen nieuwe woningen gebouwd binnen het plangebied. De agrarische opstallen moeten zijn gesloopt voordat deze sloopmeters daadwerkelijk ingezet kunnen worden in het kader van het functieveranderingsbeleid op andere locaties buiten het plangebied van onderhavig wijzigingsplan.
In de beleidsnotitie 'Kaders herzieningen bestemmingsplan Buitengebied 2012' heeft de gemeenteraad een aantal beleidskeuzes vastgelegd die een aanvulling vormen op de "Structuurvisie Buitengebied" en het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012'. Een deel van deze beleidskeuzes heeft betrekking op de groeimogelijkheden voor agrarische bedrijven. Het gaat hierbij om een herverdeling van de ruimte die nu reeds in het bestemmingsplan geboden wordt. Deze herverdeling wordt bereikt door de introductie van een salderingsregistratie. Deze salderingsregistratie is een gemeentelijke administratie waarin twee elementen worden geregistreerd:
Saldering van het aantal agrarische bedrijven
Op basis van het reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost kunnen wij als gemeente de nieuwvestiging van veehouderijen mogelijk maken in Landbouwontwikkelingsgebieden (verder kortweg LOG). Gezien de specifieke kenmerken van ons buitengebied is er in het vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied 2012" voor gekozen om nieuwvestiging op nog onbebouwde locaties niet mogelijk te maken. In plaats daarvan is de mogelijkheid opgenomen om in het LOG een woonbestemming te transformeren naar een agrarische bestemming. Feitelijk betekent dit dat het plan de nieuwvestiging van agrarische bedrijven onder voorwaarden mogelijk maakt.
Onze verwachting is echter dat van deze mogelijkheid slechts zeer weinig gebruik zal worden gemaakt in de komende planperiode. Daar komt bij dat wij verwachten dat het aantal stoppende agrarische bedrijven het aantal nieuwvestigers vele malen zal overtreffen. Deze verwachtingen zijn gebaseerd op de ervaringen de afgelopen planperiode. Dit betekent dat er veel groeiruimte is geboden in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" waarvan te verwachten is dat deze niet gebruikt zal worden in de komende planperiode. Deze omschakelings- mogelijkheid wordt dan ook ingeperkt door een salderingsregeling te introduceren in de betreffende wijzigingsbevoegdheden. In deze salderingsregeling wordt een koppeling aangebracht tussen het aantal stoppende agrarische bedrijven en de nieuwe bedrijven die ontstaan door omschakeling van wonen naar agrarisch. Het aantal nieuwe bedrijven dat met toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegestaan bedraagt daarbij maximaal 50% van het aantal bedrijven dat stopt. Op deze manier zal er per saldo binnen de planperiode altijd sprake zijn van een afname van het aantal agrarische bouwvlakken in het plangebied. Voor wat betreft de benodigde oppervlakte aan bouwvlak wordt gebruik gemaakt van het saldo van de hiervoor genoemde salderingsregistratie.
Onderhavig plan voorziet niet in een afname van het aantal agrarische bedrijven met 1, wat na het onherroepelijk worden van het wijzigingsplan wordt verwerkt in de salderingsregistratie.
Salderen van de oppervlakte agrarisch bouwvlak
Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012' maakt door middel van een wijzigingsbevoegdheid onder voorwaarden de vergroting van agrarische bouwvlakken mogelijk. Deze groeimogelijkheden zijn afgestemd op de twee reconstructieplannen Veluwe en Gelderse Vallei/Utrecht-Oost. Onze verwachting is dat de groeiruimte die in theorie geboden wordt door het vastgestelde plan niet in zijn geheel noodzakelijk is in de komende planperiode. Het is daarom beter deze groeiruimte in te kaderen. Dit wordt gedaan door een salderingssystematiek te introduceren waarbij er een koppeling wordt gelegd tussen de oppervlakte aan bouwvlakken die vrij komt door stoppers (b.v. via functieverandering) en de agrarische bedrijven die willen groeien. Hierbij wordt de oppervlakte aan bouwvlak die vrij komt door een stopper opgenomen in een salderingsregistratie. Een bedrijf dat gebruik wil maken van de wijzigingsbevoegdheid voor het vergroten van zijn bouwvlak kan vervolgens kosteloos gebruik maken van het saldo dat aanwezig is op de salderingsregistratie. Op deze manier zal de totale oppervlakte aan bouwvlak in het plangebied niet toenemen. De salderingsregistratie zorgt er daarbij voor dat de ruimte die beschikbaar komt (door stoppers) ook op de gewenste plek kan worden ingezet door groeiers. Op basis van de ervaringen de afgelopen jaren met ons functieveranderingsbeleid en de ervaring met de aantallen stoppende agrarische bedrijven, verwachten wij dat het saldo van de salderingsregistratie voldoende zal zijn om daar waar nodig het vergroten van bouwvlakken te faciliteren.
Het bestaande agrarische bouwvlak heeft een oppervlakte van circa 13.500 m2 welke in het geheel zal verdwijnen. Op het moment van ter inzage leggen van dit ontwerpplan is in de salderingsregistratie van de oppervlakte van agrarische bouwvlakken nog ruim 8 hectare beschikbaar. Na het onherroepelijk worden van onderhavig wijzigingsplan wordt de oppervlakte van het bouwvlak op onderhavige locatie verwerkt binnen de salderingsregistratie.
In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.
Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP). Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald en voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.
Voor de verandering van de bedrijfswoning naar een burgerwoning is in principe in het kader van de planologische procedure geen bodemonderzoek noodzakelijk. Voor de functieverandering van het achterterrein is echter wel een vooronderzoek en mogelijk bodemonderzoek noodzakelijk. Op dit gedeelte is vanaf de luchtfoto's uit 2012 te zien dat daar grond en/of niet vormgegeven bouwstoffen worden opgeslagen. Niet duidelijk is wat er precies is opgeslagen en of dit heeft geleid tot aantasting van de bodemkwaliteit. Dit moet duidelijk gemaakt worden door middel van een historisch vooronderzoek conform de norm NEN 5725.
Daartoe is door Van der Poel Milieu Advies B.V. een historisch bodemonderzoek uitgevoerd (rapport 'Historisch onderzoek Grote Hegweg 19 te Kootwijkerbroek', projectnummer 2014.393, d.d. 4 december 2014). Op basis van de resultaten van het vooronderzoek blijkt dat er geen verontreiniging op de locatie is te verwachten. De hypothese luidt dat de locatie niet verdacht is. Aandachtspunten daarbij betreffen de aanwezigheid van asbest op/in gebouwen en de voormalig ondergrondse tank. De voornoemde rapportage is als Bijlage 1 bij de toelichting van dit wijzigingsplan opgenomen.
Indien door welke omstandigheden dan ook toch bodemverontreiniging wordt geconstateerd, dan kan de gemeente op geen enkele wijze voor de gevolgen daarvan aansprakelijk worden gesteld.
Sinds januari 2012 hebben gemeenten op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de opdracht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie. Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.
Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Voor de gehele gemeente is een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, welke gezien kan worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat binnen het plangebied een hoge archeologische verwachting geldt.
De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 250 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 centimeter.
Het gebied ligt in een zone met veldpodzolen (gwt V en VI). De geomorfologische kaart geeft ter plaatse een dekzandrug aan. Deze is ook te herkennen op het AHN. De hoogteverschillen bedragen echter slechts enkele decimeters. Het gebied werd in de negentiende eeuw gekenmerkt door natte heide en is pas in de twintigste eeuw ontgonnen. Er zijn geen archeologische vindplaatsen uit de omgeving bekend. Tevens is er geen sprake van historische voorgangers van de boerderij.
Op basis van bovenstaande kan worden gesteld dat de verwachting laag is voor de vroege prehistorie vanwege het ontbreken van gradiënten en open water. Voor de late prehistorie tot en met de Nieuwe Tijd is de verwachting laag vanwege het natte karakter van het gebied. Aangezien de bodem van het erf door de agrarische activiteiten en bebouwing in de afgelopen decennia zwaar is verstoord worden hier geen relevante archeologische resten meer verwacht.
Verder archeologisch onderzoek wordt om bovenstaande niet noodzakelijk geacht.
Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten/vondsten (aardewerk, vuursteen, metaal, oude funderingen etc.) worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988 melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.
De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.
De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet 1998 bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden.
Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.
Het plangebied ligt niet in of in de nabijheid van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Veluwe ligt op een afstand van ruim 3,6 kilometer, waardoor onderhavige ontwikkeling geen significant effect op dit gebied zal hebben. Daarnaast vindt ook geen nieuwe ontwikkeling plaats die invloed op het natuurgebied zou kunnen hebben.
De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, is een onderzoek uitgevoerd. Het door Van der Poel Milieu Advies B.V. opgestelde rapport 'Quickscan flora en fauna, Grote Hegweg 19 Kootwijkerbroek' (datum 11 december 2014, projectnummer 2014.393) is als Bijlage 2 opgenomen bij de toelichting van dit wijzigingsplan. Uit de conclusie van het rapport blijkt dat er een nader onderzoek zal moeten worden uitgevoerd dat uit zal moeten maken of er nestlocaties van uilen en/of huismussen aanwezig zijn. Ook kan met nader onderzoek de importantie van het plangebied voor de eventueel aanwezige kerkuil worden bepaald.
Naar aanleiding van het voorgaande rapport is de notitie 'Nader onderzoek uilen en huismus Grote Hegweg 19 Kootwijkerbroek' (met projectnummer 2015FF.046) opgesteld, welke als Bijlage 3 is opgenomen bij de toelichting van dit wijzigingsplan. Hieruit blijkt dat er geen jaarrond beschermde nesten aanwezig of aangetoond zijn binnen het plangebied. Er hoeft derhalve geen ontheffing van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd. De jaarrond beschermde nesten van de huismus bevinden zich in de woning en blijven onaangetast, evenals het functionele leefgebied van deze soort. Er zijn voldoende alternatieve broedlocaties voor de spreeuw aanwezig in de directe omgeving. Voor de overige soorten geldt dat het nest mag worden vernietigd buiten het broedseizoen. De sloop- en rooiwerkzaamheden dienen derhalve buiten het broedseizoen van vogels plaats te vinden. Het is van belang om te weten dat de Flora- en faunawet geen standaardperiode voor het broedseizoen hanteert. Het gaat erom of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. In onderhavige situatie kan als broedseizoen (globaal) maart tot augustus (in verband met duiven) worden aangehouden.
Gezien het voorstaande kan worden gesteld dat de Flora- en faunawet geen belemmering vormt voor de uitvoering van het onderhavige wijzigingsplan.
Het plangebied ligt niet binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het GNN en de GO. Uit § 4.3.1.1 'Omgevingsvisie' en § 4.3.1.2 'Omgevingsverordening' blijkt dat het plangebied niet in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) of de Groene Ontwikkelingszone (GO) ligt. Voor de toetsing wordt hier na verwezen. Dit wijzigingsplan brengt geen aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied met zich.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) te worden gehanteerd. Daarnaast wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Besluit transportroutes externe veiligheid en Regeling Basisnet).
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.
Doorwerking plangebied
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid geldt dat er wel risicobronnen in de directe nabijheid aanwezig zijn. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de rijksweg A1 en de spoorlijn Amersfoort - Apeldoorn. Het plaatsgebonden risico ligt voor beide transportroutes op het tracé. Het groepsrisico ligt voor deze transportroutes meer dan een factor 10 beneden de oriënterende waarde. Het aantal personen binnen het invloedsgebied wijzigt niet, in ieder geval worden dit er niet meer, waarmee het groepsrisico niet toeneemt. Externe veiligheid is derhalve geen belemmering voor onderhavig wijzigingsplan.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan/wijzigingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen, moet worden nagegaan of voor deze gronden een geluidszone van kracht is. Alle wegen met uitzondering van 30 km/h zones en woonerven hebben een zone. De zonebreedte is afhankelijk van de situatie binnen- of buitenstedelijk en het aantal rijstroken. Ook alle spoorwegen hebben een zone met een breedte die afhankelijk is van de bezetting. Binnen een zone moet akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. Als deze wordt overschreden kan onder bepaalde voorwaarden - onder andere uit het gemeentelijk geluidbeleid - een hogere waarde/ hogere waarden worden vastgesteld.
Er komt in dit geval geen nieuwe geluidgevoelige bestemming bij. Met het plan wordt geen nieuwe ontwikkeling mogelijk gemaakt die valt onder het regime van de Wet geluidhinder. Een akoestisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.
Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.
Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.
Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
In de omgeving van het plangebied liggen veehouderijen. Zo ook aan de Grote Hegweg 9, 13 en 22 zijn agrarische bedrijven aanwezig die als zodanig zijn bestemd. Op grond van artikel 14, lid 2 van de Wet geurhinder en veehouderij bedraagt de afstand tussen een veehouderij en een woning die op of na 19 maart 2000 is gebouwd:
ten minste 100 meter indien de woning binnen de bebouwde kom is gelegen en ten minste 50 meter indien de woning buiten de bebouwde kom is gelegen.
De woningen van veehouderijen, welke dus na 19 maart 2000 zijn beëindigd, blijven dezelfde status houden als agrarische bedrijfswoningen. Dit houdt in dat in deze omgeving een afstand van 50 meter vanaf de woning aan de Grote Hegweg 19 naar andere agrarische bedrijven voldoende is. Aan deze afstand wordt in alle gevallen ruimschoots voldaan. Zo bedraagt de afstand tussen de woning en het dichtstbijzijnde agrarische bouwvlak op het perceel Grote Hegweg 22 in Kootwijkerbroek circa 210 meter. Het agrarisch bouwvlak aan de Grote Hegweg 9 en 13 liggen op een afstand van respectievelijk 220 en 230 meter. Door het veranderen van de agrarische bedrijfswoning aan de Grote Hegweg 19 naar een burgerwoning worden de uitbreidingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven niet beperkt.
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden is artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1., eerste lid, onder i van het Bro). Het wijzigingsplan betreft geen nieuwe stedelijke ontwikkeling waarop de ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing is. Het betrokken plandeel voorziet niet in de bouw van een woning. De bedrijfswoning zal een woonbestemming krijgen. Er is bij het onderhavige plan derhalve geen sprake van een woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. Gelet hierop voorziet het betrokken plandeel evenmin in een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in de genoemde bepaling, en is artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing.
Functieverandering maakt geen extra stedelijke ontwikkeling mogelijk, maar reduceert bebouwing (of verplaatsen die). Toepassing van de ladder is dan niet nodig.
Binnen het plangebied komt een hoogspanningsverbinding voor. Deze hoogspanningsverbinding is en blijft daarom bestemd door middel van de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning'. De zone daarvan loopt over de zuidoostelijke hoek van het plangebied heen. De bedrijfswoning met omliggend erf/tuin ligt buiten deze zone. Het met onderhavig wijzigingsplan ontstane bestemmingsvlak 'Wonen' ligt ook geheel daar buiten. De maximale bouwhoogte van de hoogspanningsmasten in de bestemming 'Leiding - Hoogspanning' bedraagt 65 meter. Voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een bouwhoogte van 3 meter. Onder de leidingen en de daarbij behorende beschermende zone mag niet worden gebouwd voor andere bestemmingen dan ten behoeve van de hoogspanningsverbinding.
Overige leidingen of beschermingszones van leidingen komen niet voor in het plangebied. Ook zijn er verder geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht. Er kan worden gesteld dat met de planontwikkeling die door onderhavig wijzigingsplan wordt vastgelegd, te weten het verdwijnen van het agrarische bedrijf, de luchtkwaliteit zal verbeteren.
Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.
Het betreft hier een afwaardering van een agrarische bestemming (met bouwvlak) naar een woonbestemming. Het gaat niet om een nieuwe ontwikkeling. Derhalve is er in dit geval geen sprake van een activiteit die m.e.r.-plichtig is (want er is voor het plan geen passende beoordeling nodig en de activiteit komt niet voor op de lijst in onderdeel C of D van het Besluit milieueffectrapportage).
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.
Er is hier geen sprake van een nieuwe ontwikkeling (de bestaande bedrijfswoning zal de woning gaan worden, waarbij de agrarische bebouwing gesloopt zal worden). Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor onderhavig plan.
Het verzoek betreft het wijzigen van de bestemming 'Agrarisch' naar 'Wonen', waarbij er bebouwing gesloopt wordt. Er wordt geen nieuwe ontwikkeling mogelijk gemaakt. Er worden derhalve geen eisen gesteld aan de landschappelijke inrichting. Binnen het plangebied is geen waardevol groen aanwezig.
Het verdwijnen van het agrarische bedrijf en daarmee de sloop van de agrarische bebouwing op onderhavige locatie zal landschappelijk gezien een verbetering betekenen. Het perceel waarop de woning en een bijgebouw staat, blijft gehandhaafd. Op en rondom het perceel zijn waardevolle elementen aanwezig, zoals erfbeplanting en enige landschappelijke beplanting. De woning en het bijgebouw staan als het ware enigszins gescheiden van het agrarische bedrijf doordat er een weggetje tussendoor loopt. Op het erf van de woning en het bijgebouw is erfbeplanting aanwezig, hetzij niet allemaal even passend in het landschap. Landschappelijke inpassing danwel aanplant van andere erfbeplanting is niet vereist, maar zou wel een gewenste ontwikkeling zijn. Deze beplantingen kunnen allemaal gehandhaafd blijven. Omdat er geen sprake zal zijn van verwijdering van (waardevolle) beplantingen, is compensatie niet van toepassing.
Om een veilige omgeving te creëren of te behouden zijn er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.
Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.
In onderhavig geval verdwijnt er een agrarisch bedrijf waarbij alle agrarische bebouwing wordt gesloopt. Er wordt verder geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt. Door de Brandweer Gelderland-Midden (onderdeel van de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden) is aangegeven dat dit vanuit brandweertechnisch oogpunt het geen functionele wijziging betreft en er voor wat betreft de woning feitelijk niets verandert. Er is daarom geen belemmering om mee te werken aan onderhavige wijziging.
Er wordt geen nieuwe ontwikkeling mogelijk gemaakt. Vanuit verkeerskundig oogpunt is het verzoek als acceptabel aan te merken. De wijziging leidt tot een afname van het aantal verkeersbewegingen en zou daarom positief kunnen zijn voor de verkeersveiligheid. Het heeft geen consequenties voor parkeren of bereikbaarheid van het perceel.
Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.
De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft het relevante waterbeleid, de betrokkenheid en het advies van de waterbeheerder en de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.
Waterbeleid
Waterbeheersplan 2010-2015 Waterschap Vallei & Eem
In het plan heeft het waterschap zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd. De plannen zijn gebundeld in de drie programma's Veilige dijken, Voldoende en schoon water en Zuivering afvalwater.
De klimaatontwikkelingen worden intensief gevolgd. Er worden maatregelen genomen om ook op de lange termijn het beheersgebied te beschermen tegen hoog water, wateroverlast en droogte, en om de capaciteit van de rioolwaterzuiveringen op peil te houden.
Waterplan Barneveld (2005) en Hemelwaterbeleidsplan (2011)
Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:
In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.
Huidige en toekomstige situatie
Het perceel Grote Hegweg 19 ligt in het buitengebied van Kootwijkerbroek en Stroe. Hier is sprake van drukriolering.
Er wordt agrarische bebouwing gesloopt (circa 2.800 m2) en de woonvoorziening met het bijgebouw blijven in stand. Het (afstromend) verhard oppervlak neemt af. Bij neerslag treedt een langzamere afstroming van het hemelwater naar omliggende watergangen op. Dit is een positieve ontwikkeling. Door de afname van verhard oppervlak (daken en/of terreinen) treedt bij neerslag een langzamere afstroming van het hemelwater naar omliggende watergangen op. Dit is een positieve ontwikkeling.
Het hemelwater dat op het resterende verharde oppervlak (dak woning en bestrating) valt, dient net als in de huidige situatie op eigen terrein geborgen en/of geïnfiltreerd te worden. Het mag niet op de drukriolering worden aangesloten.
De waterhuishoudkundige doelen van de gemeente en het waterschap komen niet in het gedrang door dit bestemmingsplan.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan de toepassing van afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende onderdeel van het bestemmingsplan.
Dit wijzigingsplan is gebaseerd op het moederplan "Buitengebied 2012". De regels uit dit bestemmingsplan zijn voor onderhavig wijzigingsplan van toepassing. Ook de regels van de "partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012", zoals door de raad vastgesteld op 25 februari 2014, én de regels van de "Tweede partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012", zoals door de raad vastgesteld op 8 juli 2014, zijn van toepassing. Het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" kent een wijzigingsbevoegdheid (artikel 3.7 lid 5) waarmee de bestemming 'Agrarisch' (ter plaatse van een bouwvlak) gewijzigd kan worden in de bestemming 'Wonen'. Dit wijzigingsplan voorziet hierin.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Het is noodzakelijk dat het wijzigingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het wijzigingsplan is het juridisch toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk of de provincie het bevoegd gezag is. Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.
In hoofdstuk 1 worden de inleidende regels zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" met inbegrip van de herzieningen daarin onverkort van toepassing verklaard.
In artikel 1 zijn de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik. Daarnaast zijn in artikel 1 van het wijzigingsplan ook de begrippen plan en wijzigingsplan gedefinieerd.
In artikel 2 is de wijze van meten opgenomen, waarbij verwezen wordt naar artikel 2 van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" met inbegrip van de wijzigingen en herzieningen daarin.
In hoofdstuk 2 van het wijzigingsplan zijn de bestemmingsregels opgenomen. In dit hoofdstuk en de daarin opgenomen artikelen 'Agrarisch', 'Wonen', 'Waarde - Archeologie 1' en 'Leiding - Hoogspanning' worden de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" met inbegrip van de wijzigingen en herzieningen daarin onverkort van toepassing verklaard. De verbeelding van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" gewijzigd in die zin dat de bestemming 'Agrarisch' (met bouwvlak) voor een deel gewijzigd is in de bestemming 'Wonen'. Het agrarische bouwvlak is van de locatie verwijderd, waarbij het gedeelte binnen dat vlak dat niet de bestemming 'Wonen' heeft gekregen, een agrarische bestemming (zonder bouwvlak) heeft gekregen. Dit betekent dat voor het onderhavige plangebied de volgende bestemmingen gelden: 'Agrarisch' en 'Wonen'. De dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie-1' en 'Leiding - Hoogspanning' van het moederplan "Buitengebied 2012" blijft gelden.
Agrarisch
Een groot deel van het buitengebied wordt agrarisch gebruikt. Het agrarisch gebruik bestaat uit onbebouwde gebieden: weilanden, akkers en tuinbouwpercelen. Deze bestemming is van toepassing voor de delen binnen het plangebied waaraan geen woonbestemming wordt toegekend.
In de bestemmingsomschrijving van deze bestemming is het toegestane gebruik benoemd. Het betreft het agrarisch grondgebruik zoals het houden van vee (hobbymatig agrarisch gebruik). Daarnaast wordt het plaatsen van voorzieningen, omschreven als 'andere-bouwwerken' ten behoeve van het agrarisch gebruik geregeld. Het gaat hierbij om het plaatsen van weidepalen, hekken en afrasteringen. Vervolgens worden de voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding geregeld, zoals sloten, stuwen, bruggen en/of dammen en dergelijke.
Via een wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk de agrarische bestemming om te zetten naar een natuurbestemming. Voorwaarde bij de bevoegdheid is dat de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van aangrenzende gronden niet onevenredig worden geschaad.
Wonen
De bestemming 'Wonen' is toegekend aan de bestaande, legale woningen. Binnen een bestemmingsvlak 'Wonen' is maximaal één woning toegestaan. Een woning is bestemd voor de huisvesting van één huishouden. In het bestemmingsvlak zijn het hoofdgebouw en eventueel aangebouwde en/of vrijstaande bijgebouwen opgenomen.
De inhoud van een woning bedraagt maximaal 600 m3, inclusief de onderbouw voor zover deze boven het maaiveld uitkomt. Onder een woning is een onderbouw toegestaan, waarbij geldt dat bij vergunningsvrije aanbouwen en bijbehorende bouwwerken van woningen niet vergunningsvrij mogen worden voorzien van een onderbouw. De maximale goot- en nokhoogte bedragen respectievelijk 3,5 en 10 meter. Op sommige plekken komen andere maten of afmetingen voor, deze zijn op de verbeelding weergegeven. Via een afwijking van de bouwregels kan de toegestane goothoogte worden verhoogd naar 6 meter.
Via het functieveranderingsbeleid is het mogelijk om woningen te vergroten op basis van een sloopeis tot maximaal 1000 m3. Dit is in de regels van het moederplan "Buitengebied 2012" doorvertaald.
Bijgebouwen bij woningen
De maximale oppervlakte aan bijgebouwen bij een woning bedraagt maximaal 80 m2. De maximale goot- en nokhoogte bedragen respectievelijk 3 en 6 meter.
Via het functieveranderingsbeleid is het mogelijk om bijgebouwen te vergroten op basis van een sloopeis tot maximaal 400 m2. Dit is in de regels van het moederplan c.q. bestemmingsplan "Buitengebied 2012" doorvertaald.
Vervangende nieuwbouw van de woning
Bij een eventuele vervangende nieuwbouw dient de woning op dezelfde plek terug te worden gebouwd. Soms is dezelfde plek niet de beste. De afstand tot een naastgelegen (agrarisch) bedrijf kan zo bijvoorbeeld worden vergroot. In het moederplan (bestemmingsplan "Buitengebied 2012") is hiervoor een mogelijkheid opgenomen om af te wijken van de bouwregels. Voorwaarde is dat de belangen van gebruikers/eigenaars van aanliggende gronden niet onevenredig worden geschaad en dat er geen onevenredige aantasting van de milieusituatie plaatsvindt. Hieronder wordt in ieder geval verstaan dat het woon- en leefklimaat (geur, geluid, stof en dergelijke) niet verslechtert en dat wordt voldaan aan de geldende milieuregels.
Vergroten van de woning
De woning kan via het afwijken van de bouwregels worden vergroot. In ruil daarvoor wordt bebouwing (bijgebouwen) gesloopt. Het kan hierbij gaan om bijgebouwen bij de woning zelf, maar ook om sloop elders. In de planregels van het moederplan is hiervoor een staffeling opgenomen, hoe meer vierkante meters worden gesloopt, hoe meer er terug mag worden gebouwd. Ook is in de regels omschreven welke voorwaarden er gelden voor sloop elders. Het herbouwplan mag geen onevenredige afbreuk doen aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit.
Hobbymatig houden van vee
In de gebruiksregels is bepaald dat het hobbymatig houden van vee is toegestaan, zowel binnen de woonbestemming als binnen de bestemming 'Agrarisch'. Steeds meer burgers in het buitengebied houden op hobbymatige wijze dieren. Het gaat vaak om schapen, geiten, kippen en paarden. Bij het houden van paarden speelt daarnaast mee dat een paardrijbak gewenst is om te kunnen paardrijden. Het beweiden van vee en het aanleggen van een paardrijbak zijn mogelijk op gronden met de bestemming 'Agrarisch', waarbij geldt dat een paardrijbak direct moet grenzen aan het betreffende bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen' of een andere bestemming waarin een woning of een bedrijfswoning is toegestaan.
Bestemming 'Leiding - Hoogspanning'
In het plangebied ligt een hoogspanningsverbinding. Deze loopt door andere bestemmingen heen. Deze is daarom bestemd door middel van de dubbelbestemming. Doel van de bestemming is om de leidingen in het bestemmingsplan op een goede manier te regelen, onder andere om deze te beschermen.
De maximale bouwhoogte van de hoogspanningsmasten in de bestemming 'Leiding - Hoogspanning' bedraagt 65 meter. Voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een bouwhoogte van 3 meter. Onder de leidingen en de daarbij behorende beschermende zone mag niet worden gebouwd voor andere bestemmingen dan ten behoeve van de hoogspanningsverbinding. Van deze regel kan worden afgeweken, mits het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de leidingen is gewaarborgd en het niet gaat om een (bedrijfs)woning. Zo wordt voorkomen dat nieuwe kwetsbare functies onder de leidingen kunnen worden gerealiseerd.
Waarde - Archeologie 1
In gebieden met een hoge, middelhoge en lage verwachtingswaarde en zichtbare terreinen met archeologische waarde is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' toegepast.
In alle gebieden die (nog) niet zijn vrijgegeven na archeologisch onderzoek of waar is besloten tot behoud in situ is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' toegepast.
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' is toegepast bij een ondergrondse bouwdiepte van 0,3 m:
In hoofdstuk 3 worden de algemene regels zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" met inbegrip van de 'partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012' en de 'Tweede partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012' van toepassing verklaard.
In het laatste hoofdstuk 4 worden de regels ten aanzien van het overgangsrecht van toepassing verklaard, en het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van voorliggend wijzigingsplan.
De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:
Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (zoals in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijking van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.
In 2007 heeft de gemeente de 'Nota handhaving ruimtelijke - en bouwregelgeving gemeente Barneveld' opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren is (repressieve handhaving).
Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.
Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:
In het moederplan (bestemmingsplan "Buitengebied 2012") is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.
Verder zijn aan de in het moederplan (bestemmingsplan "Buitengebied 2012") opgenomen afwijkingsmogelijkheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het onderhavige plan niet de bouw van een woning (of een ander bouwplan zoals dat in artikel 6.2.1 Bro is opgenomen) mogelijk maakt, is dit hier niet aan de orde.
De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.
De procedure voor het wijzigen van een bestemmingsplan ex artikel 3.6, eerste lid, onder a van de Wro is door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het wijzigingsplan opgestart (artikel 3.9a van de Wro).
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk. Verder is er geen sprake van provinciale belangen, zodat ook is afgezien van vooroverleg met de provincie Gelderland. Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan derhalve worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen.
Er is hier geen sprake van een nieuwe ontwikkeling, maar van het afwaarderen van een bestemming 'Agrarisch' (met bouwvlak) naar 'Wonen'. Hierdoor heeft vooroverleg geen toegevoegde waarde en is om die reden niet gevoerd. Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.
De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.
Op 17 november 2008 heeft het college besloten dat voor wijzigingsplannen ex artikel 3.6, eerste lid, onder a van de Wro geen inspraak wordt gevoerd. Derhalve heeft er geen inspraak plaatsgevonden.
Het ontwerpwijzigingsplan heeft van 18 mei tot en met 29 juni 2015 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn geen reacties ingediend.