direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nachtegaalweg-Appelseweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.1180-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

Er is een verzoek ingediend om op een perceel aan de Nachtegaalweg te Kootwijkerbroek een vrijstaande woning te bouwen. De uitvoering van het plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan.

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 14 juni 2010 besloten om medewerking te verlenen aan het verzoek, door hiervoor een bestemmingsplanherziening in procedure te brengen. Het voorgestelde plan kon mogelijk worden gemaakt met toepassing van de op 3 april 2008 vastgestelde Regionale Beleidsinvulling Functieverandering en Nevenactiviteiten van regio De Vallei. Dit beleid biedt de mogelijkheid om onder voorwaarden woningen in het buitengebied te realiseren in ruil voor het slopen van agrarische bedrijfsgebouwen en het beëindigen van de agrarische onderneming(en). Voor de bouw van één woning dient minimaal 1.000 m² voormalige agrarische bedrijfsgebouwen ingezet te worden. In het beleid is de mogelijkheid opgenomen om de sloopoppervlakte van meerdere locaties samen te voegen (te salderen). Op de locatie waar de te slopen gebouwen worden 'gehaald' wordt de bestemming gewijzigd naar een woonbestemming met (onbebouwde) agrarisch grond.

Aan het perceel Wesselseweg 142 te Kootwijkerbroek was de bestemming "Wonen met agrarische activiteiten" toegekend. Het verzoek voorzag in het slopen van voormalige agrarische gebouwen met een gezamenlijke oppervlakte van 350 m² op het perceel Wesselseweg 142. Daarnaast zou 650 m² voormalige agrarische gebouwen worden ingezet van een salderingslocatie. De salderingslocatie is gevonden aan de Appelseweg 7 te Voorthuizen.

De agrarische activiteiten op het perceel Wesselseweg 142 zijn beëindigd en het perceel heeft inmiddels op grond van het bestemmingsplan Buitengebied 2012 de bestemming "Wonen".

Nu aan de sloopeis kan worden voldaan en het verzoek verder is uitgewerkt, kan het collegebesluit van 14 juni 2010 een vervolg krijgen. In totaal worden 650 m² te slopen gebouwen ingezet van het perceel Appelseweg 7 en 350 m² van het perceel Wesselseweg 142. De te realiseren vrijstaande woning wordt niet gesitueerd binnen het voormalige bestemmingsvlak aan de Wesselseweg 142, maar nabij aan de Nachtegaalweg (zie afbeelding 1). Om dit mogelijk te maken is de onderhavige herziening van het bestemmingsplan opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1180-0002_0001.png"

afbeelding 1: locatie nieuw te bouwen woning

Leeswijzer

Voorliggend plan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Begrenzing plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan bestaat uit twee locaties: een locatie aan de Nachtegaalweg te Kootwijkerbroek en een locatie aan de Appelseweg te Voorthuizen.

De planlocatie van de nieuw te bouwen woning ligt bij de kruising van de Nachtegaalweg met de Wesselseweg, aan de rand van de kern Kootwijkerbroek. De locatie is kadastraal bekend als gemeente Garderen, sectie G, nummer 4099. Het plangebied wordt aan de oostzijde begrensd door de Nachtegaalweg, aan de zuidzijde door de Wesselseweg en aan de noord- en westzijde door agrarisch gebied.

De salderingslocatie aan de Appelseweg 7 te Voorthuizen is kadastraal bekend als gemeente Voorthuizen, sectie C, nummer 552. Deze locatie wordt aan de noordoostzijde begrensd door de Appelseweg en aan de andere zijden door agrarisch gebied met erven.

In afbeelding 2 is de ligging van beide locaties aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1180-0002_0002.png"

afbeelding 2: ligging plangebieden

2.2 Geldende bestemmingen

Bouwlocatie Nachtegaalweg

De planlocatie aan de Nachtegaalweg ligt in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" en heeft de bestemming "Agrarisch" met de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 1" en de gebiedsaanduidingen 'kernrandzone' en 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied GV'. Zie afbeelding 3. Realisatie van een woning is op de voorgenomen locatie niet toegestaan.

In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1180-0002_0003.png"

afbeelding 3: uitsnede uit verbeelding bestemmingsplan Buitengebied 2012

Salderingslocatie Appelseweg 7

De salderingslocatie Appelseweg 7 ligt in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" en in het provinciale inpassingsplan Rondweg Voorthuizen N303. Het perceel Appelseweg 7 heeft de bestemming "Agrarisch" met een bouwvlak en de aanduiding 'intensieve veehouderij'. Daarnaast geldt de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 1" en de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied GV'. Het inpassingsplan voor de rondweg ligt gedeeltelijk over het bouwvlak. Zie afbeelding 4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1180-0002_0004.png"

afbeelding 4: uitsnede uit verbeelding bestemmingsplan Buitengebied 2012 + inpassingsplan Rondweg Voorthuizen N303 ter hoogte van Appelseweg 7

Hoofdstuk 3 PLANBESCHRIJVING

Het plan voorziet in de bouw van een vrijstaande woning aan de Nachtegaalweg, tegenover nr. 9, te Kootwijkerbroek. Ter compensatie wordt voormalige agrarische bedrijfsbebouwing op het perceel Appelseweg 7 te Voorthuizen gesloopt, waar geen agrarisch bedrijf meer wordt geëxploiteerd. Ook worden sloopmeters ingezet van het perceel Wesselseweg 142 te Kootwijkerbroek.

In totaal worden 650 m² te slopen gebouwen ingezet van het perceel Appelseweg 7 en 350 m² van het perceel Wesselseweg 142. De voormalige agrarische bebouwing aan de Wesselseweg 142 met een oppervlakte van 350 m² is reeds gesloopt.

Appelseweg 7

Het perceel Appelseweg 7 heeft een agrarische bedrijfsbestemming. De agrarische bedrijfsvoering is beëindigd. De bedrijfswoning en bijgebouwen zullen gaan verdwijnen door realisering van de Rondweg Voorthuizen. Dit geldt niet voor de voormalige agrarische opstallen. De voormalige agrarische opstallen, met een gezamenlijke oppervlakte van 651 m², zullen worden ingezet voor het bouwen van een woning aan de Nachtegaalweg. Deze opstallen dienen gesloopt te zijn, alvorens er een vergunning kan worden verleend voor de bouw van een woning. Om dit te waarborgen is in de regels van het onderhavige plan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Het nog geldende agrarische bouwvlak aan de Appelseweg wordt weggehaald in het onderhavige plan.

Ten zuiden van de voormalige agrarische opstallen is een aantal jaren terug natuur gerealiseerd in de vorm van knotelzen, elzen en eiken en er is een poel aangelegd. Dit in het kader van een postzegelplan aan de Buurtweg. Dergelijke groensingels zijn waardevol voor de natuur omdat ze leefgebied en schuilgelegenheid bieden voor vogels en andere dieren. De gerealiseerde groensingel met poel zal worden bestemd met de bestemming 'Groen'. Hiermee wordt recht gedaan aan de bestaande landschappelijke waarde en wordt ingezet op de instandhouding van dit stukje natuur.

Nachtegaalweg

In het kader van functieverandering, aan de Wesselseweg 142, is een plan opgesteld om een vrijstaande woning te bouwen op dit perceel. De te realiseren vrijstaande woning wordt niet gesitueerd binnen het voormalige bestemmingsvlak aan de Wesselseweg 142, maar nabij aan de Nachtegaalweg. De gekozen locatie sluit beter aan op het bestaand stedelijk gebied.

Qua ruimtelijke structuur ligt het plangebied in het landelijk gebied. Direct aangrenzend is het nieuwe bedrijventerrein Kootwijkerbroek-West (Puurveen) gelegen. Het plan sluit qua schaal en maat aan bij de omringende bebouwing. Het plan is vanuit ruimtelijk oogpunt inpasbaar en derhalve aanvaardbaar.

De te bouwen woning krijgt een inhoud van maximaal 600 m³ en een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

Aan de westzijde van de kavel wordt een houtwal gerealiseerd die zal worden bestemd met de bestemming "Groen".

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1180-0002_0005.png"

afbeelding 5: situatietekening bouwplan

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER

4.1 Rijk

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Ruimte. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.

De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder ook de Nota Ruimte en geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Met de SVIR zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. De SVIR geeft invulling aan het streven van het kabinet naar deregulering en decentralisatie van de ruimtelijke ordening. Het Rijk heeft gekozen voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd.

Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Doorwerking in plangebied

Het plangebied behoort niet tot eén van deze 13 nationale belangen. Gemeenten mogen hier samen met de provincie de gewenste ruimtelijke invulling bepalen. De SVIR vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.

4.2 Provincie

4.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

De provincie Gelderland heeft haar beleid gericht op de fysieke leefomgeving vastgelegd in de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening. Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie op 9 juli 2014 vastgesteld en de Omgevingsverordening op 24 september 2014. De Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening zijn op 17 oktober 2014 in werking getreden. Inmiddels is de provincie bezig met een actualisering van de Omgevingsverordening. Het ontwerp Actualisatieplan Omgevingsverordening heeft van 6 januari tot en met 17 februari 2015 ter inzage gelegen.

De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Voor het landelijk gebied ligt in de omgevingsvisie en -verordening de focus op een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.

4.2.1.1 Omgevingsvisie

De opzet van de omgevingsvisie is opgehangen aan de termen dynamisch, mooi en divers. De provincie Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten zoals innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid en hoe de provincie afspraken maakt over wonen en werken. Mooi staat voor de natuurdoelen en de kwaliteiten die de provincie wil borgen en verder wil ontwikkelen. Divers gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit.

Provincie: Divers

FoodValley

De gemeente Barneveld ligt in de regio FoodValley. Karakteristiek voor FoodValley zijn de toonaangevende innovatie en vakkennis op het gebied van agrofood, het aantrekkelijke vestigingsklimaat en de groene leefomgeving. De regio wil in een goede balans de specifieke kwaliteiten verder ontwikkelen. Deelaspecten daarbij zijn: werken, onderwijs, wonen, bereikbaarheid, vernieuwing landbouw, duurzaamheid en kwaliteit van de leefomgeving. De regio heeft deze doelen opgenomen in de (concept-)Gebiedsagenda van de regio FoodValley.

Langs zes speerpunten krijgt de ambitie van Regio FoodValley verder gestalte:

• Bedrijven en bedrijvigheid

• Onderwijs en arbeidsmarkt

• Mobiliteit en bereikbaarheid

• Wonen en woningmarkt

• Vernieuwing landbouwsector

• Kwaliteit leefomgeving en duurzaamheid.

Ten aanzien van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is met name het speerpunt "Vernieuwing landbouwsector" van belang. Hierna wordt ingegaan op de binnen dit speerpunt geformuleerde thema's.

Vernieuwing landbouwsector

De landbouw is de belangrijkste economisch drager van het buitengebied van de FoodValley. De structuur van de landbouw wordt gekenmerkt door een relatief groot aantal kleine bedrijven, die ondanks hun situering de verbinding met partners in de “gouden driehoek” (kennisinstellingen, bedrijven, maatschappelijke organisaties) niet optimaal benutten. Hoewel de landbouw naar verwachting in grondgebruik in totaliteit globaal gelijk blijft zal het aantal bedrijven in deze sector fors afnemen. Daarom is het van belang om andere sociale en economische dragers te ontwikkelen en stimuleren om het buitengebied leefbaar te houden.

Voor de toekomst van de landbouw in dit gebied liggen er kansen op het innovatieve en duurzame vlak. De positionering in de FoodValley betekent de aanwezigheid van netwerken die de toegang tot kennis onder handbereik brengen. Innovatie en schaalvergroting gaan veelal hand in hand. In het fijnmazige en multifunctioneel buitengebied van de regio vraagt dat om een zorgvuldige ruimtelijke ordening. Bedrijven die uit willen breiden of innovaties willen realiseren zullen daarvoor op basis van een kwaliteitsbijdrage draagvlak moeten verwerven. Het principe van 'license to produce' onderschrijft de provincie.

Naar verwachting zal meer dan de helft van de bedrijven in de landbouw verdwijnen in de komende vijftien jaar. Dat betekent dat resterende bedrijven steeds meer groeiruimte vragen, het landbouwverkeer over grotere afstanden rijdt en door zal groeien in omvang en zwaarte. Tegelijk zullen er veel gebouwen leegkomen die door hun ligging en grootte niet gemakkelijk voor andere functies in aanmerking komen. Om deze leegstand ook vanuit landschappelijk oogpunt goed aan te pakken is een actieve rol van de overheid nodig.

De insteek van uitnodigingsplanologie, die de regio FoodValley voorstaat, spoort met de kaders die de provincie hiervoor in deze Omgevingsvisie uitwerken. Met deze beleidsbenadering (ja, mits) zijn er ook ogelijkheden voor innovatieve ontwikkelingen als biovergisting, stadslandbouw et cetera.

Doorwerking in plangebied

De voorgestelde ontwikkeling van functieverandering van agrarisch bedrijf naar wonen elders past binnen de gestelde ambitie(s) van Regio FoodValley. Met de beeindiging van het bedrijf en het slopen van de agrarische bebouwing aan de Appelseweg 7 en het ter compensatie bouwen van één woning aan de Nachtegaalweg wordt een bijdrage geleverd aan de kwaliteit van het buitengebied.

Provincie: Dynamisch

De planlocaties aan de Appelseweg en de Nachtegaalweg maken geen onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied. De bouwlocatie aan de Nachtegaalweg sluit wel aan bij het bestaand stedelijk gebied. De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op de toevoeging van één woning.

De provincie en haar partners streven er naar om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden. In de Regionale Woonagenda agenderen alle betrokken partijen in een regio de regionale opgaven op het gebied van wonen. Zij maken afspraken over wat zij hieraan gaan doen.

Doorwerking in plangebied

De toevoeging van één woning is zeer kleinschalig en betreft geen stedelijke ontwikkeling. Ook betreft het hier een rood-voor-rood ontwikkeling. In paragraaf 5.7 Ladder voor duurzame verstedelijking is nader ingegaan op de toepassing van de ladder voor duurzaam ruimtegebruik bij de ontwikkeling van de beoogde vrijstaande woning.

Provincie: Mooi

Natuur

Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie zich in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO).

Uit de onderstaande afbeelding blijkt dat de planlocaties niet in het GNN of in de GO liggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1180-0002_0006.png"

afbeelding 6: fragment Gelders Natuurnetwerk en Gelderse Ontwikkelingszone

4.2.1.2 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.

In de Omgevingsverordening is het onderhavige plangebied opgenomen op de kaarten:

  • Kaart 2: Regels Landbouw
  • Kaart 6: Regels Water en Milieu

Gezien kaart 2 liggen de locatie Appelseweg 7 en de bouwlocatie aan de Nachtegaalweg beide in een gebied dat is aangeduid als 'Verwevingsgebied - niet grondgebonden veehouderij'. In artikel 2.5.4 van de verordening is bepaald dat in bestemmingsplannen die betrekking hebben op één of meer verwevingsgebieden nieuwvestiging van niet-grondgebonden veehouderijbedrijven niet wordt toegestaan. Hier voldoet dit plan aan.

Op kaart 6 is te zien dat beide locaties liggen in de 'Intrekgebieden'. In artikel 2.6.3.1 is bepaald dat in een bestemmingsplan intrekgebieden geen bestemming krijgen die de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, mogelijk maakt. Hier voldoet dit plan aan.

Doorwerking in plangebied

De voorliggende ontwikkeling is in overeenstemming met de visie en de verordening.

4.3 Regio

4.3.1 Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten

De Regionale beleidsinvulling voor functieverandering en nevenactiviteiten geldt voor de gemeenten Ede, Wageningen, Nijkerk, Scherpenzeel en Barneveld en het landelijk gebied van de gemeenten Putten en Ermelo. De nota is in 2006 vastgesteld en een verfijning van dit beleid is in 2008 vastgesteld. Het betreft een eigen beleidsinvulling voor functieverandering, nevenfuncties op agrarische bedrijven en uitbreiding van niet-agrarische bedrijven.

Het regionale beleid is door middel van een afwijkingsbesluit van Gedeputeerde Staten geaccordeerd en in de plaats gekomen van het (stringente) reguliere provinciale functieveranderingsbeleid van het Streekplan Gelderland 2005 (thans: Structuurvisie Gelderland).

Met de toepassing van het beleid worden agrarische bedrijven in staat gebracht om de bedrijfsvoering op een maatschappelijke- en ruimtelijk verantwoorde wijze te beëindigen. Daarnaast leidt het beleid tot kwaliteitsverbetering in het buitengebied, door de sloopverplichting van overtollige bebouwing bij hergebruik/nieuwbouw ten behoeve van wonen of niet-agrarische bedrijvigheid.

Voor de regio gemeenten zijn de volgende doelen van belang voor functieverandering:

  • Verbetering van de ruimtelijke kwaliteit vindt, naast sloop van bebouwing, tevens plaats door middel van verbetering van publieke functies, zoals ontwikkeling van landschap en natuur door versterking van de kenmerken van het oorspronkelijke landschap, bijdragen aan recreatieve routes, bijdragen aan waterberging en dergelijke, op plaatsen waar dit wenselijk is. Functieverandering is geen doel op zich, maar moet bijdragen aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied;
  • Voorkeur is hergebruik van bestaande bebouwing voor nieuwe functies. Het gebruik van bestaande bebouwing wordt gestimuleerd. Als de bestaande bebouwing van een te slechte (beeld)kwaliteit is om voor de nieuwe functie hergebruikt te worden, is vervangende nieuwbouw, die goed is ingepast in de omgeving, mogelijk;
  • Versterking van de economische en sociale vitaliteit van het buitengebied door, onder voorwaarden, niet aan het buitengebied gebonden functies toe te staan als nieuwe economische dragers en, onder voorwaarden, ruimte te bieden voor uitbreiding van deze functies;
  • Aansluiting van het beleid voor functieverandering bij de specifieke kenmerken en behoeften in de regio.

Daarnaast nemen de regio gemeenten nog de volgende criteria mee bij de beoordeling van mogelijkheden voor functieverandering:

  • De functieverandering wordt ingepast in het omringende landschap, bijvoorbeeld door de aanleg (en zo nodig bestemmen) van natuur- en landschapselementen. Daarbij moet aansluiting worden gezocht bij bestaande plannen voor natuur en landschap, zoals het reconstructieplan en landschapsontwikkelingsplannen. De initiatiefnemer moet daartoe een erfinrichtingsplan overleggen;
  • De functieverandering moet bijdragen aan de verbetering van de ruimtelijke en economische vitaliteit, door middel van sloop van bebouwing, al dan niet in combinatie met verbetering van publieke functies, zoals natuurontwikkeling, bijdragen aan recreatieve routes of waterberging en dergelijke, op plaatsen waar dit wenselijk is;
  • In geval van sloop van bestaande legale bebouwing, geldt als peildatum voor het aanwezig zijn van bestaande voormalige bedrijfsgebouwen: 2 jaar voor de datum dat de aanvraag voor functieveranderingen wordt ingediend;
  • Opslag van goederen buiten gebouwen wordt niet toegestaan;
  • Detailhandel wordt niet toegestaan, tenzij het detailhandel in ter plaatse of in de regio geproduceerde producten betreft;
  • De functieverandering mag niet leiden tot milieuhinder voor de omgeving;
  • In geval van vrijgekomen gebouwen van een stoppend agrarisch bedrijf, dient de milieuvergunning te zijn ingetrokken;
  • Indien sprake is van vervangende nieuwbouw en verbouw, zal de gemeentelijke Welstandsnota als toetsingskader gelden;
  • De nevenactiviteit mag geen beperking opleveren voor omliggende agrarische bedrijven.


De nota geeft een beleidsinvulling voor de volgende typen functieverandering:

  • functieverandering naar wonen;
  • functieverandering naar (niet-agrarische) bedrijven, maatschappelijke en recreatieve functies, met eventueel een bedrijfswoning;
  • nevenfuncties op bestaande agrarische bedrijven;
  • uitbreiding van bestaande niet-agrarische bedrijven.

De zonering van de reconstructieplannen is van invloed op de mogelijkheden voor functieverandering. Enerzijds geldt dit voor de mogelijke functies waarvoor kan worden gekozen. Functieverandering naar werken is overal mogelijk, maar functieverandering naar wonen is in het landbouwontwikkelingsgebied in beginsel uitgesloten. Dit laatste om conflicten met de ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven te voorkomen. Anderzijds is de sloopeis in het extensiveringsgebied minder zwaar. Dit is opgenomen om de hinder op deze gebieden te beperken en een extra stimulans voor kwaliteitsverbetering in deze gebieden gewenst is.

Doorwerking in plangebied

De beide planlocaties van dit bestemmingsplan zijn gelegen in het verwevingsgebied. Op de locatie Appelseweg 7 wordt in totaal 650 m² te slopen gebouwen ingezet en op de locatie Wesselseweg 142 wordt 350 m² ingezet. In het kader van het regionale functieveranderingsbeleid kan voor de inzet van 1.000 m² één woning worden gerealiseerd.

Volgens de Regionale beleidsinvulling voor functieverandering en nevenactiviteiten dient de nieuwe woning in principe te worden gebouwd ter plaatse van de vrijgekomen agrarische bebouwing. Indien wenselijk - bijvoorbeeld vanwege het karakter van of functies in de omgeving - zou de nieuwe woning ook aansluitend aan een bestaande woonkern gebouwd kunnen worden.

De nieuwe functieveranderingswoning wordt in casu mogelijk gemaakt in aansluiting op het bestaand stedelijk gebied aan de Nachtegaalweg te Kootwijkerbroek.

4.3.2 Nadere invulling Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten

Vanuit de ervaringen en de actualiteit is er behoefte ontstaan aan een nadere invulling van het functieveranderingsbeleid. Het doel van de nadere invulling is om de regiovisie beter en soepeler uit te kunnen voeren met een uitbreiding van de mogelijkheden. Redenen hiervoor zijn de toename van het aantal m2 aan vrijkomende agrarische opstallen, minder vraag naar woningen in het segment van functieveranderingswoningen en de moeilijk verdedigbare beperkingen inzake uitbreiding van niet-agrarische bedrijven.

Het betreft dus geen herijking van het functieveranderingsbeleid, maar een nadere invulling van het eerder vastgestelde beleid.

De nadere invulling is door de betrokken gemeenten opgesteld. Op 20 juni 2012 heeft de regio Food Valley ingestemd met de nadere invulling. De provincie Gelderland heeft laten weten in te stemmen met deze verfijning van het functieveranderingsbeleid.

De doelstelling van de nadere invulling is en blijft om de verrommeling van het landelijke gebied tegen te gaan door het bieden van voldoende planologische ruimte aan sanering van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. Daarbij staat het behalen van ruimtelijke kwaliteitswinst centraal.

De functieverandering is regionaal mogelijk. Sloopmeters kunnen over de gemeentegrenzen heen worden ingezet, mits het gaat om het gebied waar de regionale beleidsinvulling wordt gehanteerd.

Met de nadere invulling wordt de sloop van overtollige stallen gestimuleerd, door het mogelijk te maken om sloopmeters van één locatie in 'porties' te verkopen. Hiertoe voorziet de nadere invulling in een aanvullende rekenmethode. De nadere invulling omvat ook het adequaat faciliteren van de flexibilisering, door het in gebruik nemen van een sloopregistratie.

In de nadere invulling zijn de ontwikkelingsmogelijkheden, in ruil voor het slopen van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, vergroot. De verbrede mogelijkheden betreffen:

  • een grotere woninginhoud dan regulier is toegestaan;
  • een grotere oppervlakte aan bijgebouwen dan regulier is toegestaan;
  • realisatie van een tweede wooneenheid binnen een woning;
  • legalisering van een dubbel bewoonde woning als woongebouw;
  • vergroting van bestaande niet-agrarische bedrijven;
  • toestaan van een niet-agrarisch bedrijf bij een burgerwoning;
  • het toestaan van buitenopslag;
  • voorwaarden voor uitzonderingen.

De bredere mogelijkheden zijn zoveel mogelijk opgenomen als flexibiliteitsbepalingen in het bestemmingsplan. Hierdoor wordt de toepassing van de sloopregeling bevorderd, wat ten goede komt aan het voortvarend tegengaan van verrommeling van het buitengebied door leegstaande stallen.

Ontwikkelingen die alleen bij (hoge) uitzondering mogelijk zijn, worden via een afzonderlijke planologische procedure geregeld.

4.3.3 Beeldkwaliteitsplan functieveranderingen Gelderse Vallei

Het Beeldkwaliteitsplan functieveranderingen Gelderse Vallei (uit 2008) heeft als primaire functie om de ambities ten aanzien van de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit bij functieveranderingen weer te geven (erfbeplanting, oriëntatie en plaatsing bouwmassa’s op het erf, architectuur, materiaalgebruik en dergelijke).

Het is de bedoeling dat initiatiefnemers aan de hand van dit beeldkwaliteitsplan hun plannen voor functieverandering verder vorm geven. Onderdelen die thuishoren in een bestemmingsplan zijn niet opgenomen in dit beeldkwaliteitsplan. Hierbij kan gedacht worden aan (goot)hoogte van gebouwen, inhoud van de woning of oppervlakte aan bijgebouwen. Waar het gaat om architectuur, kleur- en materiaal gebruik en dergelijke worden in dit beeldkwaliteitsplan wel suggesties gedaan.

Doorwerking in plangebied

Op de locatie aan de Appelseweg 7 zullen de voormalige agrarische opstallen gesloopt worden. Aan de zuidzijde van het huidige agrarische bouwvlak bevindt zich een groensingel die behouden blijft. Landschappelijike inpassing van dit perceel is niet nodig.

De planlocatie van de nieuwbouwwoning aan de Nachtegaalweg sluit aan op bestaand stedelijk gebied. Bij het inrichtingsplan is rekening gehouden met de bestaande stedenbouwkundige en landschappelijke structuren. Gelet op de ligging van deze locatie is het Beeldkwaliteitsplan functieveranderingen Gelderse Vallei minder relevant. In casu is belangrijk dat er een goede overgang ontstaat van het bestaand stedelijk gebied, het bedrijventerrein Puurveen, naar de verspreid liggende woningen aan de Nachtegaalweg. Ook de open zichtlijnen naar het buitengebied vanaf de aanwezige woningen behoren bij het typische karakter van de Nachtegaalweg.

De Nachtegaalweg raakt door de ontwikkeling van Kootwijkerbroek-Puurveen steeds meer bebouwd. Het voorliggende plan voorziet in de bouw van één woning. Met het plan is nog steeds sprake van een zachte overgang naar het landelijk gebied. Aan de westzijde van de nieuwbouwlocatie is een houtwal aangelegd. Er hoeven dan ook verder geen eisen te worden gesteld aan landschappelijke inpassing.

4.4 Gemeente

4.4.1 Structuurvisie Buitengebied Barneveld

De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld.

Met deze Structuurvisie Buitengebied biedt de gemeente Barneveld ruimte voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon - en leefmilieu. Ontwikkelingen in de landbouw en bij recreatieve bedrijven zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap en woon- en leefomgeving. Deze omgevingskwaliteiten zijn ook de belangrijkste vestigingsfactoren voor het buitengebied. Initiatieven beoordeelt de gemeente daarom mede op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon en leefmilieu, verkeer en natuur. Dit moet leiden tot een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat op die manier wordt ingericht is een aangename plek om te werken en te recreëren. De structuurvisie beoogt daarbij ontwikkelingsruimte te bieden aan goede initiatieven en wil een basis zijn voor samenwerking om die te realiseren.

Bovenstaande aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast onderscheiden de structuurvisie deelgebieden met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie (bijlage 8 behorende bij de Structuurvisie).

Op de kaart behorende bij de structuurvisie ligt de planlocatie aan de Nachtegaalweg binnen het deelgebied "Agrarisch bedrijvenlandschap" met als ontwikkeling "Uitbreiding wonen en bedrijven bij kleine kernen". Dit is meegenomen in de structuurvisie voor de kernen. Daarnaast is het functieveranderingsbeleid (dat is beschreven in paragraaf 4.3.1 en 4.3.2) uitgangspunt voor de Structuurvisie Buitengebied Barneveld.

4.4.2 Structuurvisie Kernen Barneveld 2022

Op 22 november 2011 heeft de gemeenteraad de "Structuurvisie Kernen Barneveld 2022" vastgesteld. In de structuurvisie staat de gemeentelijke visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het eigen grondgebied.

De gemeente pleit voor een goed evenwicht tussen inbreiding en uitbreiding. Het benutten van inbreiding biedt kansen voor efficient ruimtegebruik en het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. Voordat wordt besloten tot een substantiele uitbreiding van de kern met woon- of bedrijfsbebouwing dienen de mogelijkheden van de bestaande ruimte of vanhet bebouwde gebied (inbreiding) onderocht en zo mogelijk benut te worden.

De betreffende planlocatie is op de bij de structuurvisie behorende kaart aangegeven als landelijk gebied, aan de rand van bestaand bebouwd gebied. Er dient sprake te zijn van een zachte overgang van het bebouwd gebied naar het landelijk gebied.

Doorwerking in plangebied

De onderhavige ontwikkeling past binnen de randvoorwaarden zoals in de Structuurvisie Kernen Barneveld 2022 genoemd.

Hoofdstuk 5 RANDVOORWAARDEN

5.1 Bodem

In het kader van de ontwikkeling van het gebied dient te worden beoordeeld of de uiteindelijke bodemkwaliteit binnen dit gebied uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aan zekere kwaliteitsnormen voldoet om te voorkomen dat op verontreinigde grond wordt gebouwd.

Door Grondvitaal is voor de planlocatie aan de Nachtegaalweg een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd conform de NEN 5740 (Grondvitaal, projectnummer 1219072 d.d. 25 april 2012).

In de vaste bodem is in de bovenlaat (0-0,5m-mv) een geringe overschrijding van de achtergrondwaarde van koper geconstateerd. In de onderlaag (0,5-2m-mv) zijn geen overschrijdingen geconstateerd. Ook in het grondwater is een geringe overschrijding van de streefwaarde geconstateerd van koper. Deze verontreinigingen zijn hoogst waarschijnlijk van natuurlijke oorsprong en geven geen aanleiding tot nader onderzoek.

Ondanks de geconstateerde geringe overschrijdingen bestaat er geen aanleiding om te veronderstellen dat de bodem van de onderzoekslocatie van een zodanige kwaliteit is dat sprake is van reele risico's voor de volksgezondheid en het milieu.

In dit kader zijn er geen belemmeringen aanwezig voor de nieuwe bestemming en gebruik. De rapportage is opgenomen als bijlage 1.

5.2 Cultuurhistorie

5.2.1 Archeologie

Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Wij hebben een archeologische beleidsadvieskaart voor de gehele gemeente. Deze kaart kan gezien worden als een beknopt bureauonderzoek.

Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat voor het perceel aan de Nachtegaalweg een middelmatige archeologische verwachting geldt. De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van van meer dan 1000 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm. Het plan valt echter onder de vrijstelling zodat geen nader onderzoek noodzakelijk is.

Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat voor het perceel aan de Appelseweg een lage archeologische verwachting geldt. De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 10.000 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm. Het project valt onder deze vrijstelling zodat geen nader onderzoek noodzakelijk is.

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat ze van archeologische betekenis (scherven, vuursteen funderingen of opvallende verkleuringen in de gele bodem) zijn, dan is conform artikel 53 van de Monumentenwet melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.

5.2.2 Historische (steden)bouwkundige waarden

Bij historische (steden)bouwkundige waarden gaat het om gebouwde elementen met bijzondere betekenis, zoals molens, bruggen, kastelen of hele dorpen en binnensteden. Binnen het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen historische (steden)bouwkundige waarden aanwezig.

5.2.3 Historisch-geografische waarden

Historisch geografische waarden verwijzen naar de ontstaanswijze en bijzondere plekken van het cultuurlandschap, zoals polders, kavelstructuren, terpen en het landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maar ook de Veluwe. Dit betreffen de historische karakteristieken van het landschap. Bijzonder waardevol zijn die elementen die al lange tijd in het gebied aanwezig zijn. Vooral historische patronen zijn in dit kader waardevol. Recente elementen die karakteristiek zijn voor een cultuurhistorische landschapspatroon worden niet als object als waardevol gezien, maar als onderdeel van een cultuurhistorisch ensemble/landschapsbeeld.

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van historisch-geografische waarden.

5.3 Ecologie

De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.

5.3.1 Natuurbeschermingswet 1998

De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden.

De planlocaties liggen niet in, of zodanig dicht bij deze gebieden dat de geplande ontwikkeling een significant effect op deze gebieden zal hebben.

5.3.2 Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. Om te beoordelen of de beschermde soorten binnen het plangebied aanwezig zijn, is voor beide locaties een natuurtoets uitgevoerd.

Nachtegaalweg

Door Bureau Waardenburg bv is een quickscan voor de planlocatie aan de Nachtegaalweg uitgevoerd. De rapportage d.d. 29 maart 2012 is als bijlage 3 opgenomen.

Tijdens een terreinbezoek is zoveel mogelijk concrete informatie verzameld met betrekking tot de aan- of afwezigheid van beschermde soorten en verblijfplaatsen in het plangebied (zicht- en geluidswaarnemingen, sporenonderzoek naar de aanwezigheid van pootafdrukken, nesten, holen uitwerpselen, haren etc.). Op basis van terreinkenmerken en expertjudgement is beoordeeld of het terrein geschikt is voor de in de regio voorkomende beschermde soorten.

In het plangebied zijn geen beschermde soorten van Tabel 2 en 3 van de Flora- en Faunawet aangetroffen, noch is geschikt biotoop aanwezig. Wel dient rekening te worden gehouden met broedende vogels. In de Flora- en faunawet staat dat het verboden is om dieren te storen tijdens het broeden. Het is niet uit te sluiten dat vogels in het plangebied broeden. Om te voorkomen dat de vogels verstoord worden tijdens het broeden, dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen plaats te vinden. Een andere mogelijheid is om voor het broedseizoen te starten, mits de werkzaamheden aaneengesloten plaatsvinden, zodat er niet alsnog een broedmogelijkheid ontstaat. Het broedseizoen loopt grofweg vanaf medio maart tot medio augustus.

Gezien het bovenstaande is een nader onderzoek niet noodzakelijk. Mochten tijdens de werkzaamheden onverwachte natuurwaarden verstoord dreigen te raken, dan dient het bouwrijp maken gestopt te worden en een nader onderzoek alsnog plaats te vinden.

Appelseweg

Door Tauw bv is een quickscan voor de slooplocatie Appelseweg 7 uitgevoerd en een nader onderzoek. De rapportage d.d. 22 mei 2015 is opgenomen als bijlage 2. Op basis van het onderzoek wordt het volgende geconcludeerd.

In het plangebied zijn mogelijk sporen van de steenmarter gevonden. De steenmarter is echter niet waargenomen. Redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de steenmarter, als hij al van het plangebied aan de Appelseweg gebruik maakt, ook elders buiten het plangebied verblijfmogelijkheden heeft. Op grond hiervan wordt gesteld dat de steenmarter bij sloop van de bebouwing alternatieven heeft om in de toekomst gebruik van te maken. Onderzocht kan nog worden of de sporen van de steenmarter zijn en of er noodzaak voor mitigerende maatregelen is. Dit staat aan de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.

In het plangebied zijn oude braakballen van steenuil en kerkuil aangetroffen. Nader onderzoek van de planlocatie heeft aangetoond dat er geen vaste verblijfplaatsen van uilen in het plangebied aanwezig zijn. Mogelijk doet het plangebied dienst als foerageergebied voor kerk- en steenuil, maar er blijven voldoende alternatieve foerageerlocaties voor beide soorten beschikbaar. Het optreden van negatieve effecten wordt zodoende uitgesloten.

In het plangebied kunnen meerdere algemene broedvogels tot broeden komen. Mits de sloop van de bebouwing buiten het vogelbroedseizoen plaats vindt (globaal de periode van half maart tot half juli), zijn effecten op broedvogels tijdens broedseizoen uitgesloten.

Het optreden van negatieve effecten op overige Tabel 2 en 3 soorten en vogels is uitgesloten.

Algemene zorgplicht

In de Flora- en faunawet is tevens een zorgplicht opgenomen die inhoudt dat handelingen, die nadelige gevolgen kunnen hebben voor planten en dieren, zoveel als mogelijk achterwege dienen te worden gelaten. Eventueel dienen ook maatregelen te worden genomen om dergelijke gevolgen te beperken.

Door werkzaamheden buiten het broedseizoen van vogels uit te voeren wordt voorkomen dat er negatieve effecten zullen optreden ten aanzien van vogels.

Conclusie

Gelet op de uitgevoerde onderzoeken lijken de geplande wijzigingen geen negatief effect op beschermde natuurwaarden te zullen hebben. Daarom staat de Flora- en faunawet de uitvoering van het onderhavige plan niet in de weg.

5.3.3 Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszones

Het plangebied ligt niet binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS) .

Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het GNN en de GO. Uit § 4.2.1.1 'Omgevingsvisie' en § 4.2.1.2 'Omgevingsverordening' blijkt dat het plangebied niet in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) of de Groene Ontwikkelingszone (GO) ligt.

5.4 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. De risico's moeten aanvaardbaar zijn. Met het oog daarop heeft de rijksoverheid risiconormen vastgesteld waarmee bedrijven, wegbeheerders en vervoerders, maar ook gemeenten en provincies, rekening dienen te houden. Voor situaties waarbij het ontwikkelingsgebied binnen het invloedsgebied van een risicobron ligt, moet het resultaat van een risicoanalyse getoetst worden aan de gestelde risiconormen.

Beoordeling

Op de "Signaleringskaart" bij de Beleidsvisie Externe Veiligheid van de gemeente Barneveld uit 2008 is te zien dat in de omgeving van het plangebied geen risicobronnen zijn gelegen. Het plangebied ligt niet binnen het effectgebied van risicovolle bedrijven en niet binnen invloedsgebieden van snelwegen, spoorlijnen en aardgasleidingen. In de bestaande situatie is geen sprake van een overschrijding van het plaatsgebonden of groepsrisico. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.5 Geluid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen, moet worden nagegaan of voor deze gronden een geluidszone van kracht is. Alle wegen met uitzondering van 30km/h zones en woonerven hebben een zone. De zonebreedte is afhankelijk van de situatie binnen- of buitenstedelijk en het aantal rijstroken. Binnen een zone moet akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. Als deze wordt overschreden kan onder bepaalde voorwaarden onder andere uit het gemeentelijk geluidbeleid tot een wettelijk maximum ontheffing worden verleend.

Voor het plan (bouw woning aan Nachtegaalweg) is door het bureau SPA een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar wegverkeerslawaai (SPA, nr. 20120318.R01 d.d. 3 september 2013). De rapportage is opgenomen als bijlage 4. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting op de gevels van de geplande woning ten gevolge van het wegverkeer Wesselseweg (niet N800) hoger ligt dan de ingevolge de Wet geluidhinder (Wgh) gestelde voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeer. Met betrekking tot de geluidbelasting op de gevels wordt de ten hoogst toelaatbare geluidbelasting van 53 dB als gevolg van wegverkeer niet overschreden.

Voor de overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarden dient een hogere waarde procedure te worden doorlopen. Tevens dient bij het vaststellen van hogere waarde rekening te worden gehouden met de beleidsregels hogere geluidgrenswaarden gemeente Barneveld. Ingevolge artikel 4 van de betreffende beleidsregels dient bij een hogere waarde procedure tenminste altijd een geluidluwe gevel aanwezig te zijn. Een geluidluwe gevel is een gevel waarbij het geluidniveau op deze gevel niet hoger is dan de voorkeursgrenswaarde (48dB). Iedere woning moet beschikken over een geluidluwe gevel (geluidsbelasting onder de voorkeursgrenswaarde). Deze gevel moet indien er sprake is van meerdere geluidsbronnen voor alle geluidsbronnen als het ware luw zijn ten gevolge van elke bron afzonderlijk. Uit het geluidrapport blijkt dat de beoogde woningen een geluidsluwe gevel hebben. Gegeven het bovenstaande wordt voldaan aan artikel 4 van de beleidsregels hogere geluidgrenswaarden gemeente Barneveld.

Ingevolge de Wgh (art 110f) dient tevens in het akoestisch onderzoek te worden aangegeven de effecten van de samenloop van de verschillende geluidbronnen (in deze situatie gaat het om meerdere verkeerswegen) en op welke wijze met de samenloop rekening is gehouden bij het treffen van maatregelen. De effecten van de samenloop van de verkeerswegen (Wesselseweg (niet N800)/N800/De Spil/Nachtegaalweg) zijn in het bovenvermelde akoestisch onderzoek inzichtelijk gemaakt. Ingevolge art. 110a, zesde lid, Wgh mag cumulatie van geluid niet leiden tot onaanvaardbare geluidniveaus. Uit de cumulatie blijkt dat de negatieve effecten door samenloop van geluidbronnen acceptabel zijn. De cumulatieve geluidbelasting dient in het kader van de vergunningverlening (omgevingsvergunning) gebruikt te worden om de benodigde geluidwering voor verblijfsgebieden en verblijfsruimten te bepalen.

5.6 Geur

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.

Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wet geurhinder en veehouderij geeft gemeenten de mogelijkheid om gebiedsgericht beleid vast te stellen door middel van een geurverordening. De standaardnormen zoals opgenomen in de wet mogen binnen een bandbreedte naar boven en beneden worden bijgesteld. Op 7 oktober 2008 heeft de raad de Geurverordening vastgesteld. Deze verordening trad in werking op 18 oktober 2008. Buiten de gebieden die zijn genoemd in de Geurverordening gelden de standaardnormen uit de Wet geurhinder en veehouderij.

Beoordeling

In de omgeving van de bouwlocatie aan de Nachtegaalweg zijn geen agrarische bedrijven gevestigd. Er zullen dus geen bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden beperkt worden.

Ter plaatse van de kernrandzone om Kootwijkerbroek geldt voor de achtergrondbelasting een norm van 20 odeur units (ou). Ter plaatse van de bouwlocatie aan de Nachtegaalweg is sprake van een achtergrondbelasting van 10 tot 14 ou. Dit is ruim lager dan de norm van 20 ou. Er is daarmee sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.7 Ladder voor duurzaamheid

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.


De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  • 1. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
  • 2. kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).


Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1.i Bro).

Functieverandering maakt geen extra stedelijke ontwikkeling mogelijk, maar reduceert bebouwing (of verplaatsen die). Toepassing van de ladder is dan niet nodig.

Geconcludeerd wordt dat in onderhavige situatie geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

5.8 Leidingen

Op circa 35 meter van de beoogde woning aan de Nachtegaalweg ligt een hoogspanningsleiding. Deze hoogspanningsleiding heeft een beschermingszone. Het plangebied aan de Nachtegaalweg ligt niet binnen deze beschermingszone.

Binnen de planlocaties komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.

5.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarde van het Besluit Niet in Betekende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.

5.10 Milieueffectrapportage

Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.

De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.

Er zijn twee sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:

  • 1. Plan- en/of besluit m.e.r.-plicht: als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage;
  • 2. plan-m.e.r.-plicht: als voor het plan een zogeheten passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 gemaakt moet worden. Dat is het geval als het plan significante negatieve gevolgen kan hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied.

De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.

Voor de vraag of een bestemmingplan besluit m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd.

Als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, geldt dat moet worden beoordeeld of een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Als dat het geval is, geldt alsnog een m.e.r.-plicht.

Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.

Als een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.

Conclusie

In dit geval is de activiteit niet m.e.r.-plichtig en niet m.e.r.-beoordelingsplichtig, want de activiteit komt niet voor op de lijst in onderdeel C of D van het Besluit milieueffectrapportage en er is voor het plan geen passende beoordeling nodig.

5.11 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, wordt in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.

In de omgeving van de planlocatie aan de Nachtegaalweg zijn diverse bedrijven gelegen. Deze bedrijven liggen in een gebied met functiemenging en maken onderdeel uit van Puurveen.

Het betreft de volgende bedrijven:

  • Van Essen, gevestigd op Nachtegaalweg 9
  • Hazeleger RVS en Schoorsteenkappen / staalconstructie, gevestigd op De Spil 17
  • Handelsonderneming en Metaalbewerking Donkersteeg, gevestigd op De Spil 6
  • Kuras B.V. groothandel, gevestigd op De Spil 4

Deze bedrijven zijn op grond van het bestemmingsplan "Kootwijkerbroek-Stroe-Kootwijk" bestemd met de bestemming "Bedrijf". Op basis van de hierboven genoemde publicatie "Bedrijven en milieuzonering" blijkt dat voor deze bedrijven een richtafstand van 30 meter geldt tot gevoelige objecten. Het bedrijf aan de Nachtegaalweg 9 ligt het dichtst bij de planlocatie.

De nieuwe woning wordt op circa 20 meter afstand van de Nachtegaalweg gesitueerd. De afstand van het bouwvlak van de nieuwe woning tot het bedrijf aan de Nachtegaalweg 9 bedraagt circa 40 meter.

Hieruit kan geconcludeerd worden dat aan de richtafstanden uit de VNG-publicatie wordt voldaan en dat er geen belemmeringen zijn voor het voorliggende plan.

5.12 Natuur en landschap

Appelseweg 7

Op het perceel Appelseweg 7 zullen de voormalige agrarische opstallen worden gesloopt. De bedrijfswoning en bijgebouwen zullen in de toekomst gaan verdwijnen door realisering van de Rondweg Voorthuizen.

Ten zuiden van de voormalige agrarische opstallen is een aantal jaren terug natuur gerealiseerd in de vorm van knotelzen, elzen en eiken en er is een poel aangelegd (zie afbeelding 7). Dit in het kader van een postzegelplan aan de Buurtweg. Dergelijke groensingels zijn waardevol voor de natuur omdat ze leefgebied en schuilgelegenheid bieden voor vogels en andere dieren. De gerealiseerde groensingel zal worden bestemd met de bestemming 'Groen'. Hiermee wordt recht gedaan aan de bestaande landschappelijke waarde en wordt ingezet op de instandhouding van dit stukje natuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1180-0002_0007.png"

afbeelding 7: luchtfoto Appelseweg 7

Nachtegaalweg

De planlocatie aan de Nachtegaalweg te Kootwijkerbroek ligt in de kernrandzone. De foto in afbeelding 7 laat de bestaande situatie zien van de planlocatie. Op de foto is aan de rechterkant de rand van bedrijventerrein Puurveen te zien. De overgang van bedrijventerrein Puurveen naar de verspreid liggende woningen aan de Nachtegaalweg wordt gekenmerkt door een brede structuur van water en groen, waarmee een duidelijke scheiding ontstaat tussen de kern en het buitengebied.

Om dit terug te laten komen is bij de achterste perceelsgrens van de planlocatie een houtwal aangelegd. Zie de foto op afbeelding 8. Deze houtwal krijgt de bestemming "Groen".

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1180-0002_0008.png"

afbeelding 8: foto (2014) planlocatie, vanaf de kruising Nachtegaalweg-Wesselweg

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1180-0002_0009.png"

afbeelding 9: aangeplante houtwal

5.13 Veiligheid

Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.

Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.

Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.

Bereikbaarheid

De bereikbaarheid van de planlocatie aan de Nachtegaalweg is voldoende. Er wordt voldaan aan de voorwaarden zoals opgenomen in de handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid. Er zijn geen aanvullende voorwaarden.

Bluswatervoorziening

Voorwaarde is dat een brandweerauto tot op 40 meter van de hoofdingang van een woning moet kunnen rijden. Binnen 100 meter van deze opstelplaats moet er een primaire bluswatervoorziening (brandkraan) aanwezig zijn met een waterlevering van tenminste 30 m³/u. Op industrieterrein De Spil zijn verschillende brandkranen gesitueerd.

Opkomstnorm

Er worden eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze is afhankelijk van de bestemming. De opkomstnorm voor woonfuncties is 8 minuten. De Nachtegaalweg in Kootwijkerbroek is zo gelegen dat de werkelijke opkomstnorm 7 minuten bedraagt. De norm wordt niet overschreden.

Conclusie

Er zijn geen aanvullende voorwaarden. Hiermee is er geen belemmering voor uitvoering van dit bestemmingsplan.

5.14 Verkeer

De planlocatie van de nieuwe woning wordt ontsloten via de Nachtegaalweg. De locatie is daarmee goed bereikbaar. Het bouwplan zal moeten voldoen aan de daarvoor geldende parkeernorm. Uitgangspunt daarbij is dat het parkeren op eigen terrein plaatsvindt. Voor een vrijstaande woning geldt een parkeernorm van 1,7 oftewel afgerond 2 parkeerplaatsen. Hieraan wordt in dit plan voldaan.

5.15 Water

Om water als één van de principes voor de ruimtelijke ordening verder te ontwikkelen, heeft de Commissie Waterbeheer 21e eeuw doelstellingen geformuleerd om water prominenter in beeld te krijgen. Één van die doelstellingen is het uitvoeren van een 'Watertoets' bij alle ruimtelijke plannen en besluiten. Hiertoe dient de initiatiefnemer van een plan de waterbeheerder vroegtijdig bij de planvorming te betrekken. Het betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel is om te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De resultaten van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder worden verwoord in de waterparagraaf.

Op het perceel aan de Appelseweg 7 vindt uitsluitend een afname van verhard oppervlak plaats. Op de planlocatie aan de Nachtegaalweg neemt het (afstromend) verhard oppervlak toe. De planontwikkeling aan de Nachtegaalweg (nieuwbouw woning met bijgebouw) is getoetst aan het gemeentelijk waterbeleid en het beleid van het Waterschap Vallei en Veluwe.

Waterbeleid

Waterbeheersplan 2010-2015 Waterschap Vallei & Eem

In het plan heeft het waterschap zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd. De plannen zijn gebundeld in de drie programma's Veilige dijken, Voldoende en schoon water en Zuivering afvalwater.

  • Het programma Veilige dijken richt zich op de bescherming tegen overstroming en daardoor op veiligheid voor de bewoners en gebruikers.
  • Het programma Voldoende en schoon water gaat over het oppervlakte- en grondwater. De doelstelling is dat het beschikbaar is waar er behoefte aan is, dat het van goede kwaliteit is en dat het geen overlast veroorzaakt. In dat kader bestrijdt het waterschap de verdroging van natuurgebieden en zorgt zij voor het dagelijks beheer van watergangen.
  • Het programma Zuivering afvalwater behandelt de inzameling (riolering), het transport en het zuiveren van afvalwater. Het waterschap wil door een intensieve samenwerking met gemeenten het beheer van de verschillende schakels beter op elkaar afstemmen. Enerzijds om kosten te besparen, anderzijds om het zuiveringsrendement te verhogen.

De klimaatontwikkelingen worden intensief gevolgd. Er worden maatregelen genomen om ook op de lange termijn het beheersgebied te beschermen tegen hoog water, wateroverlast en droogte, en om de capaciteit van de rioolwaterzuiveringen op peil te houden.

Waterplan Barneveld (2005) en Hemelwaterbeleidsplan (2011)

Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:

  • Vasthouden en/of vertraagd afvoeren van hemelwater.
  • Het scheiden van vuil en schoon water. Bij nieuwbouw het hemelwater van schone oppervlakken niet op de riolering lozen en bij voorkeur lokaal gebruiken, infiltreren of lozen op oppervlaktewater. In bestaand gebied hemelwater afkoppelen van het gemengd riool indien technisch en financieel haalbaar.
  • De afvoer van schoon hemelwater vindt bovengronds plaats.
  • Rioolwateroverstorten beperken om de doelstellingen voor waterkwaliteit te bereiken.

In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.

Huidige en toekomstige situatie

De planlocatie aan de Nachtegaalweg ligt op de rand van het buitengebied bij Kootwijkerbroek. Langs de Wesselseweg (zijweg) en de Nachtegaalweg liggen tertiaire watergangen. Deze watergangen blijven gehandhaafd.

Voor de aanleg van een dam met duiker om vanaf de openbare weg op het terrein te komen is een watervergunning van het waterschap nodig.

Hemelwater

Door de nieuwbouw is sprake van een toename van verhard oppervlak van circa 200 m². Het hemelwater dat op het toekomstig verhard oppervlak (daken en/of terreinen) valt, mag niet op de drukriolering worden aangesloten. Het hemelwater kan wegvloeien over het maaiveld (tuin, groen, weiland, etc.). Daar kan het infiltreren in de bodem. Hierbij dient rekening te worden gehouden met voldoende afschot van het terrein.

Een andere optie is om het hemelwater af te voeren naar een waterberging (infiltratiekratten / grindkoffer / wadi). Deze waterberging heeft dan een overloopconstructie op maaiveldniveau of naar een omliggende waterberging. De waterberging heeft dan een inhoud van 40 mm ten opzichte van het verhard oppervlak (8 m³).

Een variant is om een omliggende watergang zodanig te verbreden (op eigen terrein) dat er 8 m³ extra inhoud ontstaat. Voor het verbreden van een watergang is een watervergunning van het waterschap nodig.

Huishoudelijk afvalwater

Door de planontwikkeling komt huishoudelijk afvalwater vrij, dat aangesloten dient te worden op de drukriolering in de Wesselseweg (zijweg). Hiertoe dient naast de (terrein)riolering wellicht een nieuwe pompput te worden gerealiseerd. De kosten voor aanleg van deze rioolvoorzieningen zijn voor de initiatiefnemer. Voor de rioolaansluiting is een aansluitvergunning nodig.

Grondwater

Om grondwateroverlast (vocht, water in kruipruimte, etc.) te voorkomen, dient rekening te worden gehouden met de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). Een indicatie van de GHG voor de omgeving is 40-80 cm onder bestaand maaiveld (website provincie Gelderland). Om een beter beeld te krijgen, kan de initiatiefnemer overwegen om nader onderzoek te verrichten naar de grondwaterstanden en bodemsamenstelling.

Ophoging van het terrein is mogelijk nodig om voldoende ontwateringsdiepte onder de gebouwen te bereiken. Het structureel onttrekken van grondwater voor voldoende ontwateringsdiepte is geen duurzame oplossing en is niet toegestaan.

Bouwmaterialen

In het kader van duurzaam bouwen en vanwege de beoogde grond- en oppervlaktewaterkwaliteit mogen in principe geen uitlogende materialen (zoals zink, koper, lood en PAK-houdende materialen) worden toegepast. Er zijn voldoende milieuvriendelijke alternatieven die vergelijkbaar zijn wat betreft uitstraling, gebruiksgemak, levensduur en onderhoud.

Indien vanwege zwaarwegende argumenten toch uitlogende materialen worden voorgesteld, is de voorwaarde dat ze jaarlijks gecoat worden om diffuse waterverontreinigingen te voorkomen.

Conclusie

De waterhuishoudkundige doelen van de gemeente en het waterschap komen niet in het gedrang door dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE ASPECTEN

6.1 Juridische aspecten

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.

Bevoegdheid

Onder bevoegd gezag verstaan wij het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.

Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.

Inleidende regels

Begrippen

In artikel 1 zijn de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

Wijze van meten

In artikel 2 is de wijze van meten opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten.

Bestemmingsregels

Bestemming 'Agrarisch-Onbebouwd'

Een groot deel van het buitengebied wordt agrarisch gebruikt. Het agrarisch gebruik bestaat uit onbebouwde gebieden: weilanden, akkers en tuinbouwpercelen. Voor dit gebruik is de bestemming 'Agrarisch - onbebouwd' opgenomen. Deze bestemming zal met name bij functieveranderingsplannen worden toegepast om de delen binnen het plangebied waaraan geen 'Woon'- en/of niet agrarische bedrijfsbestemming wordt toegekend.

In de bestemmingsomschrijving van deze bestemming is het toegestane gebruik benoemd. Het betreft het agrarisch grondgebruik zoals het houden van vee en het verbouwen van gewassen. Daarnaast wordt het plaatsen van voorzieningen, omschreven als 'andere-bouwwerken' ten behoeve van het agrarisch gebruik geregeld. Het gaat hierbij om het plaatsen van weidepalen, hekken en afrasteringen. Vervolgens worden de voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding geregeld, zoals sloten, stuwen, bruggen en/of dammen en dergelijke. Afsluitend wordt het recreatief medegebruik geregeld. hieronder vallen de wandel- en fietspaden, wegwijzers, bankjes enz en landschapselementen zoals houtwallen, paden en erfontsluitingswegen.

Binnen de bestemming is agrarisch grondgebruik voor kwekerijen (vollegrondsteelt) toegestaan. Opgemerkt wordt dat bij waardevolle landschappen hiervoor eerst een 'omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden' verleend moet worden (voorheen: aanlegvergunning).

Op de gronden met de bestemming 'Agrarisch - Onbebouwd' is hobbymatig agrarisch gebruik ook toegestaan.

Bestemming 'Groen'

Verspreid over de gemeente komen groensingels voor. Een deel hiervan is waardevol (oude houtwallen) of is op basis van postzegelplannen aangelegd. De bestemming 'Groen' is opgenomen ten behoeve van de instandhouding van de groensingels en nieuwe groensingels. Nieuwe groensingels zijn ter versterking van de landschappelijke waarde en hebben een afschermende functie. Groensingels zijn vaak waardevol voor de natuur omdat ze leefgebied en schuilgelegenheid bieden voor vogels en andere dieren. Binnen de bestemming 'Groen' zijn toegestaan opgaande beplanting met de daarbij behorende bouwwerken (geen gebouwen en overkappingen zijnde), werken, paden en watervoorzieningen.

Om werken of werkzaamheden uit te kunnen voeren, kan een vergunning vereist zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om ingrepen als het vergraven van terreinen, het verbreden of verharden van paden of ingrepen die leiden tot een wijziging in de waterhuishouding of waterstand. Normaal onderhoud en de aanleg van nieuw groen valt niet onder de vergunningplicht.

Bestemming 'Wonen'

Algemeen

Binnen een bestemmingsvlak 'Wonen' is maximaal één woning toegestaan. Een uitzondering geldt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - woongebouw' want daar geldt dat in plaats van één woning er één woongebouw is toegestaan dat twee wooneenheden omvat of dat meerdere wooneenheden omvat indien de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is opgenomen. Een woning is bestemd voor de huisvesting van één huishouden. In het bestemmingsvlak zijn het hoofdgebouw en eventueel aangebouwde en/of vrijstaande bijgebouwen opgenomen.

De inhoud van een woning bedraagt maximaal 600 m3, inclusief de onderbouw voor zover deze boven het maaiveld uitkomt. Onder een woning is een onderbouw toegestaan, waarbij geldt dat bij vergunningsvrije aanbouwen en bijbehorende bouwwerken van woningen niet vergunningsvrij mogen worden voorzien van een onderbouw. De maximale goot- en nokhoogte bedragen respectievelijk 3,5 en 10 meter. Op sommige plekken komen andere maten of afmetingen voor, deze zijn op de verbeelding weergegeven. Via een afwijking van de bouwregels kan de toegestane goothoogte worden verhoogd naar 6 meter.

Bijgebouwen bij woningen

De maximale oppervlakte aan bijgebouwen bij een woning bedraagt maximaal 80 m2. De maximale goot- en nokhoogte bedragen respectievelijk 3 en 6 meter. Voor kleine woningen geldt dat deze maximaal 40 m2 aan bijgebouwen mogen hebben.

Via het functieveranderingsbeleid is het mogelijk om bijgebouwen te vergroten op basis van een sloopeis tot maximaal 400 m2. Dit is in de regels doorvertaald.

Agrarische nevenactiviteiten

Bij een aantal woningen is de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarische nevenactiviteit' opgenomen. Met deze aanduiding is aangegeven dat op deze percelen agrarische nevenactiviteiten zijn toegestaan.

Op dit soort percelen is vaak meer ruimte nodig voor het stallen van dieren en de opslag van hooi en materieel. Bij de percelen met deze aanduiding is daarom een grotere oppervlakte bijgebouwen toegestaan. De oppervlakte die is toegestaan, is de oppervlakte die aanwezig was op de dag van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan en die op die datum legaal (bouwvergunning, melding milieu) in gebruik was voor de agrarische activiteiten. De oppervlakte bedrijfsgebouwen mag niet worden vergroot. Het verwijderen van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarische nevenactiviteit' is via een wijzigingsbevoegdheid mogelijk, indien de agrarische activiteiten zijn beëindigd.

Vervangende nieuwbouw van de woning

Bij een eventuele vervangende nieuwbouw dient de woning op dezelfde plek terug te worden gebouwd. Soms is dezelfde plek niet de beste. De afstand tot een naastgelegen (agrarisch) bedrijf kan zo bijvoorbeeld worden vergroot. In het bestemmingsplan is hiervoor een mogelijkheid opgenomen om af te wijken van de bouwregels. Voorwaarde is dat de belangen van gebruikers/eigenaars van aanliggende gronden niet onevenredig worden geschaad en dat er geen onevenredige aantasting van de milieusituatie plaatsvindt. Hieronder wordt in ieder geval verstaan dat het woon- en leefklimaat (geur, geluid, stof en dergelijke) niet verslechtert en dat wordt voldaan aan de geldende milieuregels.

Vergroten van de woning

De woning kan via het afwijken van de bouwregels worden vergroot. In ruil daarvoor wordt bebouwing (bijgebouwen) gesloopt. Het kan hierbij gaan om bijgebouwen bij de woning zelf, maar ook om sloop elders. In de planregels is hiervoor een staffeling opgenomen, hoe meer vierkante meters worden gesloopt, hoe meer er terug mag worden gebouwd. Ook is in de regels omschreven welke voorwaarden er gelden voor sloop elders. Het herbouwplan mag geen onevenredige afbreuk doen aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit.

Hobbymatig houden van vee

In de gebruiksregels is bepaald dat het hobbymatig houden van vee is toegestaan, zowel binnen de woonbestemming als binnen de bestemming 'Agrarisch'. Steeds meer burgers in het buitengebied houden op hobbymatige wijze dieren. Het gaat vaak om schapen, geiten, kippen en paarden. Bij het houden van paarden speelt daarnaast mee dat een paardrijbak gewenst is om te kunnen paardrijden. Het beweiden van vee en het aanleggen van een paardrijbak zijn mogelijk op gronden met de bestemming 'Agrarisch', waarbij geldt dat een paardrijbak direct moet grenzen aan het betreffende bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen' of een andere bestemming waarin een woning of een bedrijfswoning is toegestaan.

Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'

In gebieden met een hoge, middelhoge en lage verwachtingswaarde is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' toegepast.

In alle gebieden die (nog) niet zijn vrijgegeven na archeologisch onderzoek of waar is besloten tot behoud in situ is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' toegepast.

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' is toegepast bij een ondergrondse bouwdiepte van 0,3 m:

  • in gebieden met een lage verwachtingswaarde (bij een oppervlakte van meer dan 10.000 m2);
  • in gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde (bij een oppervlakte van meer dan 1.000 m2), uitgezonderd ter plaatse van een bouwvlak binnen de bestemming 'Agrarisch', want daar geldt dit voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk meer dan 2.000 m2 en de ondergrondse bouwdiepte meer dan 0,3 m bedraagt;
  • in gebieden met een hoge verwachtingswaarde (bij een oppervlakte van meer dan 250 m2);
  • in historische kernen (bij een oppervlakte van meer dan 100 m2); en
  • voor niet zichtbare terreinen met archeologische waarde.

Algemene regels

Anti-dubbeltelbepaling

Het doel van de anti-dubbeltelbepaling is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene aanduidingsregels

De algemene aanduidingsregels bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend.

Voorwaardelijke verplichting

Bij wijzigingen en herzieningen van het bestemmingsplan is het veelal noodzakelijk afspraken met betrekking tot het slopen van gebouwen of het realiseren van inrichtingsmaatregelen vast te leggen. Om dit te waarborgen wordt in het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Hierbij worden aan het bestemmingsplan specifieke regels toegevoegd die de verzoeker verplichten om bij gebruikmaking van de toegestane ontwikkeling ook de inrichtingsmaatregelen te realiseren of bebouwing te slopen.

Algemene afwijkingsregels

Er zijn algemene afwijkingsregels opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken, dient te worden aangetoond. De mogelijkheid om 10% af te wijken van de maatvoering van bebouwing geldt overigens niet voor de oppervlakte- en inhoudsmaten. Voor het toestaan van grotere oppervlaktes en inhoudsmaten zijn specifieke flexibiliteitsbepalingen opgenomen.

Het is niet de bedoeling dat de algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegdheden is uitgesloten. Een voorbeeld: de maximale goothoogte voor een woning is 3,5 meter. Bij de bestemming 'Wonen' is de bevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels en de goothoogte te vergroten tot 6 meter. Het is dan niet de bedoeling dat nog eens toepassing wordt gegeven aan de algemene afwijkingsbevoegdheid met een vergroting van nog eens 10% tot gevolg.

Algemene procedureregels

Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.

Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 "Algemene regels" van dit bestemmingsplan.

Algemene wijzigingsregels

In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.

Overgangs- en slotregels

Overgangsregels

Onderscheid is gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. De overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken gelden vanaf terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan, de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik vanaf het van kracht worden (inwerkingtreding) van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties.

De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Slotregel

Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.

6.2 Handhaving

De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

  • de regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving;
  • handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren;
  • niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

In 2007 heeft de gemeente de Nota handhaving ruimtelijke en bouwregelgeving gemeente Barneveld opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren (repressieve handhaving).

Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:

  • de regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels;
  • het afwijkingenbeleid.

In onderhavig bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.

Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 7 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

7.1 Grondexploitatie

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het onderhavige plan de bouw van een woning mogelijk maakt, is dit aan de orde.

In artikel 6.12 tweede lid onder sub a staat dat de gemeenteraad kan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen als het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen grond anderszins is verzekerd. Doordat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is en het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is, behoeft de raad op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro in dit geval geen exploitatieplan vast te stellen.

De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.

Hoofdstuk 8 OVERLEG EN MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Conform artikel 1.3.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft het college op 22 januari 2015 in de Barneveldse Krant en langs elektronische weg kennis gegeven van het voornemen om het voorliggende bestemmingsplan voor te bereiden. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

8.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang.

Het Waterschap Vallei & Veluwe heeft aangegeven dat geen vooroverleg nodig is indien de toename van de verharding kleiner is dan 1000 m². Hieraan wordt in het plan voldaan.

Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.

Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft het onderhavige plan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden.

Aangezien er geen sprake is van een provinciaal belang, is er geen vooroverleg gevoerd met de provincie.

8.2 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

Er is afgezien van het houden van inspraak. Het is niet waarschijnlijk dat het ter inzage leggen van het plan voor inspraak toegevoegde waarde heeft ten opzichte van het ter inzage leggen van het ontwerp bestemmingsplan. De omvang van het plan is beperkt en het plan kent weinig flexibiliteit zodat eventuele opmerkingen van belanghebbenden in het kader van de zienswijzen behandeld kunnen worden.

 

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 14 augustus tot en met 24 september 2015 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Er is één zienswijze ingekomen.

De ingekomen reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan. Wel leidt de reactie ertoe dat de uitrit van de nieuwe woning zal worden gerealiseerd op een andere locatie dan bedacht. De nieuwe ligging van de uitrit is weergegeven in afbeelding 5 van deze plantoelichting. Voor deze uitrit dient de initiatiefnemer een omgevingsvergunning aan te vragen.

In bijlage 5 bij dit bestemmingsplan is de Nota Zienswijzen opgenomen.