direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Leeuwerikstraat I
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.1168-0003

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

Op het perceel Leeuwerikstraat 26 in Barneveld was basisschool De Vogelhorst gevestigd. Deze basisschool is verhuisd naar een andere locatie en de bebouwing is reeds in 2011 gesloopt. Het perceel ligt net buiten het dorpscentrum en wordt omringd door het Schaffelaartheater aan de Churchillstraat, een schoolcomplex aan de Leeuwerikstraat en woningen aan de Reigerstraat. Voor het perceel Leeuwerikstraat 26 moet een passende nieuwe invulling worden gezocht.

De gemeenteraad heeft op 22 november 2011 de 'Structuurvisie Kernen Barneveld 2022' vastgesteld. In de structuurvisie staat de gemeentelijke visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het eigen grondgebied. Het gemeentelijk beleid is onder meer gericht op het benutten van inbreidingslocaties door middel van efficiënt intensief ruimtegebruik en het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit.

Aan de Catharijnesteeg 10 in het centrum van Barneveld is supermarkt Aldi-Markt gevestigd (verder 'Aldi'). De Aldi wil verhuizen naar een locatie die ruimer is en die beter bereikbaar is. Het is wenselijk dat de Aldi zich vestigt in of in de nabijheid van het dorpscentrum. De locatie aan de Leeuwerikstraat is hiervoor geschikt. Deze locatie ligt in een gebied met meerdere voorzieningen en is goed bereikbaar. Hierbij biedt de locatie voldoende ruimte om naast de supermarkt vijf grondgebonden woningen te realiseren, zodat een overgang wordt gecreëerd vanaf de centrumfuncties naar de naastgelegen woonbuurt.

De op 15 januari 2013 vastgestelde 'Kadernota supermarkten kern Barneveld' ziet de verplaatsing van de Aldi naar een locatie aan de rand van het centrum als een verbetering voor de consument. De Aldi kan op de nieuwe locatie doorgroeien naar een moderne maat van meer dan 900 m².

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1168-0003_0001.png"

afbeelding 1: foto planlocatie Leeuwerikstraat 26 (vanaf het zuiden)

Het geldende bestemmingsplan Barneveld-Zuid-1 geeft aan de planlocatie de bestemmingen "Maatschappelijk" met de aanduiding 'onderwijs' en "Tuin". Het bestemmingsplan laat geen supermarkt of burgerwoningen toe. De uitvoering van het plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is de onderhavige herziening van het bestemmingsplan opgesteld.

Voorliggend bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit 8 hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Begrenzing plangebied

Het plangebied ligt in de kern Barneveld en is kadastraal bekend als: BNV00, sectie G, nummers 4123 en 4124 en gedeeltelijk 7160 en 5492. Het plangebied heeft een oppervlakte van ongeveer 6.500 m².

Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door een groenstrook met wandelpad, met daarachter de voormalige locatie van een kleuterschool aan de Reigerstraat 1. Aan de oostzijde vormt de Reigerstraat de grens van het plangebied. Aan de westzijde bevindt zich het Schaffelaartheater met parkeerterrein. De grens aan de zuidzijde wordt gevormd door een fiets- en voetpad en een schoolgebouw.

Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1168-0003_0002.png"

afbeelding 2: ligging plangebied (kadastrale situatie)

2.2 Geldende bestemmingen

Het plangebied van de supermarkt en de woningen ligt in het bestemmingsplan Barneveld-Zuid-1 en heeft de bestemmingen "Tuin" en "Maatschappelijk" met de aanduiding 'onderwijs', zie afbeelding 3. De vestiging van een supermarkt en grondgebonden woningen is binnen de geldende bestemming niet toegestaan. Daarom is het plan in strijd met het geldende bestemmingsplan.

In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1168-0003_0003.png"

afbeelding 3: verbeelding bestemmingsplan Barneveld-Zuid-1

De uitbreiding van het parkeerterrein, de ontsluiting van de supermarkt en het bestaande fiets- en voetpad aan de zuidzijde liggen in het bestemmingsplan Barneveld-Centrum, zie afbeelding 4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1168-0003_0004.png"

afbeelding 4: verbeelding bestemmingsplan Barneveld-Centrum

2.3 Ruimtelijke structuur

De projectlocatie is onderdeel van een zone tussen verschillende woonwijken in. Er liggen in deze zone verschillende schoolgebouwen, een theater en een deel van de zone is groen. De locatie ligt tegen het centrum van Barneveld aan. Zie onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1168-0003_0005.png"

afbeelding 5: ligging in Barneveld

De gebouwen in deze multifunctionele zone staan los van elkaar en hebben dezelfde verkavelingsstructuur. De zone wordt opgedeeld door een fietsverbinding. Het noordelijk deel heeft een andere verkavelingrichting dan de gebouwen in het zuidelijk deel. De gebouwen in het zuidelijk deel zijn qua verkavelingrichting, opbouw en architectuur familie van elkaar. In het noordelijk deel heeft het theater een nieuwe beeldtaal geïntroduceerd.

In afbeelding 6 is ingezoomd op de locatie en de directe omgeving. Op de tekening is het waardevol groen rondom de locatie aangegeven. Op de tekening is ook de hoogte van de omgeving aangegeven. Aan de westkant staat het theater (drie bouwlagen), aan de zuidkant staat een school van één bouwlaag, de woningen aan de oostkant hebben overwegend twee bouwlagen met een kap. De bebouwing aan de noordkant is hoger, namelijk deels negen bouwlagen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1168-0003_0006.png"

afbeelding 6: analyse locatie

Op de hoek van de Bouwheerstraat en de Reigerstraat, op het perceel Reigerstraat 1, is een bouwplan opgesteld voor een kantoorgebouw en een multifunctioneel gebouw met 8 tot 11 appartementen en mogelijk een commerciële plint. Zowel het kantoorgebouw als het multifunctionele gebouw zal bestaan uit drie bouwlagen. Voor de realisatie van dit plan wordt een separate vergunningprocedure gevoerd en dit plan wordt niet meegenomen in het onderhavige bestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 PLANBESCHRIJVING

3.1 Supermarkt

Het pand

Voor de vestiging van de Aldi op deze locatie zijn een aantal stedenbouwkundige randvoorwaarden gesteld, waarna een ontwerp is gemaakt. Het pand bestaat uit één bouwlaag met een plat dak en heeft een dubbele oriëntatie. De supermarkt zal een bouwhoogte hebben van circa 5 meter en zal bij de entree een accent hebben van maximaal 6 meter hoog. Een impressie van het gebouw is weergegeven in afbeelding 7.

De nieuwe supermarkt zal beschikken over een winkelvloeroppervlak van 972 m² en overige ruimten van 326 m². De ingang van de supermarkt komt aan de westzijde, aan de kant van het theater. Zie afbeelding 8 voor de plattegrond.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1168-0003_0007.png"

afbeelding 7: impressie van de Aldi-supermarkt

Verkeerssituatie

De entree van de Aldi en de nieuwe parkeerplaatsen sluiten aan op het gemeentelijke parkeerterrein bij het theater. Ten zuiden van de supermarkt komen nieuwe parkeerplaatsen. De ontsluiting voor het autoverkeer van de Aldi zal via de bestaande aansluitingen op de Bouwheerstraat en Churchillstraat verlopen. Vrachtverkeer ten behoeve van de Aldi zal inrijden via de Bouwheerstraat en het terrein verlaten via de Churchillstraat.

Voor fietsers en voetgangers is de supermarkt bereikbaar via het bestaande fiets- en voetpad wat is gelegen tussen de Leeuwerikstraat/Reigerstraat en Churchillstraat. Op dit fiets- en voetpad wordt een aantakking gemaakt richting de supermarkt. Door de uitbreiding van het aantal parkeerplaatsen zal het bestaande fiets- en voetpad iets verlegd moeten worden.

Terreininrichting

Bij de terreininrichting wordt aansluiting gezocht op het naastgelegen parkeerterrein aan de achterzijde van het theater.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1168-0003_0008.png"

afbeelding 8: inrichtingstekening Aldi-supermarkt (versie 21-11-2013)

3.2 Woningen

Aan de kant van de Reigerstraat worden vijf grondgebonden seniorenwoningen gerealiseerd, zodat een goede overgang ontstaat van de voorzieningen (theater en supermarkt) op de naastgelegen woonwijk.

De woningen, zogenaamde comfortwoningen, zullen bestaan uit één bouwlaag met een kap. De woningen krijgen een goothoogte van maximaal 4 meter en een bouwhoogte van maximaal 9 meter. De woningen zullen een waarde hebben van boven de € 200.000,-- en vallen in het middeldure segment. De woningen zijn gelegen aan de Reigerstraat en beschikken over een kleine voortuin en een achtertuin.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1168-0003_0009.png"

afbeelding 9: schets nieuwe woningen

3.3 Groenstrook

De groenstrook aan de noordzijde van de projectlocatie (tussen de beoogde supermarkt en het beoogde kantoorgebouw) kan aangemerkt worden als structureel groen. Aan deze groenstrook wordt een groenbestemming toegekend, waarmee recht wordt gedaan aan het bestaande gebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1168-0003_0010.png"

afbeelding 10: te handhaven groenstrook

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER

4.1 Rijk

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Ruimte. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.

De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder ook de Nota Ruimte en geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Met de SVIR zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. De SVIR geeft invulling aan het streven van het kabinet naar deregulering en decentralisatie van de ruimtelijke ordening. Het Rijk heeft gekozen voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd.

Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Doorwerking in plangebied
In dit geval is één van de 13 nationale belangen relevant, te weten: "Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten (nationaal belang 13)".

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  • 1. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
  • 2. kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).


De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de uitgangspunten van de 'ladder voor duurzame verstedelijking':

1. Uit de in 2012 opgestelde 'Kadernota supermarkten kern Barneveld' blijkt dat het prijsvoordelige segment in het supermarktaanbod in Barneveld nauwelijks aanwezig is. Doordat er wel vraag is naar voordelige supermarktformules, is het van belang dat het relatief voordelige supermarktaanbod wordt vergroot. De beoogde verplaatsing van de discountsupermarkt naar een toekomstgerichte locatie draagt hier aan bij. De toevoeging van vijf grondgebonden woningen voor senioren draagt bij aan het beperkte aanbod van deze woningen binnen de regio.

2. In casu wordt binnen bestaand stedelijk gebied in de behoefte voorzien, door het benutten van een vrijgekomen locatie.

Geconcludeerd wordt dat in onderhavige situatie sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling.

4.2 Provincie

Ruimtelijke Verordening Gelderland

De Ruimtelijke Verordening Gelderland (hierna: de verordening) is een gevolg van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die in juli 2008 in werking trad. Deze wet geeft de provincie de bevoegdheid algemene regels vast te leggen in een provinciale verordening. Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen. Gedeputeerde staten hebben op 15 december 2010 de verordening vastgesteld. De verordening is in werking getreden op 2 maart 2011. Voor de provincie betekent de Wet ruimtelijke ordening dat het goedkeuringsvereiste voor gemeentelijke bestemmingsplannen vervalt. De verordening is gebaseerd op reeds vastgesteld ruimtelijk beleid, zoals het 'Streekplan Gelderland 2005'. De verordening vormt derhalve een beleidsneutrale vertaling van reeds vastgesteld ruimtelijk beleid. Dit betekent dat de verordening geen beleidswijzigingen bevat.

Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is op de kaarten behorende bij de verordening aangeduid als 'bestaand stedelijk gebied'. Binnen bestaand stedelijk gebied is nieuwe bebouwing toegestaan. Daarmee past de ontwikkeling binnen het beleid zoals opgenomen in de verordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1168-0003_0011.png"

afbeelding 11: uitsnede uit kaart 'Verstedelijking' van de Ruimtelijke Verordening Gelderland

Structuurvisie Gelderland (voormalig streekplan)

Provinciale staten hebben op 29 juni 2005 het Streekplan Gelderland 2005 vastgesteld. Het streekplan geeft de beleidskaders aan voor de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2015. Het streekplan is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Op de kaart Ruimtelijke structuur van het streekplan, is het plangebied aangewezen als bestaand bebouwd gebied. Zie onderstaande afbeelding.

Het accent van de provinciale beleidsambities ligt op de vernieuwing en het beheer en onderhoud van bestaand bebouwd gebied. De voorliggende bestemmingsplanherziening past in deze beleidslijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1168-0003_0012.png"

afbeelding 12: uitsnede uit kaart 'Ruimtelijke structuur'

4.3 Gemeente

Structuurvisie Kernen Barneveld 2022

De gemeenteraad heeft op 22 november 2011 de 'Structuurvisie Kernen Barneveld 2022' vastgesteld. In de structuurvisie staat de gemeentelijke visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het eigen grondgebied. De betreffende locatie is op de bij de structuurvisie behorende kaart aangegeven als bestaand bebouwd gebied en ligt direct ten zuiden van het centrum van Barneveld.

De verwachting is dat de gemeente Barneveld in de periode tot 2030 zal groeien naar circa 65.000 tot 70.000 inwoners. In de structuurvisie wordt deze verwachting vertaalt naar de ruimtelijke consequenties ervan. De groeiverwachting vraagt meer dan het bouwen van voldoende woningen, het is een integraal vraagstuk. De gemeente pleit voor een goed evenwicht tussen inbreiding en uitbreiding. Het benutten van inbreiding biedt kansen voor efficiënt ruimtegebruik en het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. Voordat wordt besloten tot een substantiële uitbreiding van de kern met woon- of bedrijfsbebouwing dienen de mogelijkheden van de bestaande ruimte of van het bebouwde gebied (inbreiding) onderzocht en zo mogelijk benut te worden.

In de detailhandelsvisie van de gemeente is het behouden van een sterk centrum, die een centrale rol vervult in de boodschappenfunctie en het recreatief winkelen, essentieel. De combinatie van beide is belangrijk om in regionaal verband een verzorgende functie te behouden. Een belangrijke kwaliteit van het centrum is de compactheid ervan. In de toekomstvisie is het centrum van Barneveld compact en meer multifunctioneel. Er zal ruimte zijn voor maatschappelijke functies, meer horeca gericht op ontmoeting en recreatief winkelen. Aan de andere kant zal de gemeente mogelijkheden creëren voor functies op perifere locaties. Het grootste deel van de supermarkten en alle dagelijkse en niet-dagelijkse voorzieningen worden in of direct rondom het centrum gehandhaafd. Voor de herontwikkeling van locaties rondom het centrum wordt ingezet op een mix van functies, waarvoor de ligging nabij het centrum aantrekkelijk is: doelgerichte detailhandel, wonen en maatschappelijke functies.

Het voorliggende plan voor de vestiging van een supermarkt in combinatie met woningbouw, op een locatie rond het centrum, past binnen de gemeentelijke structuurvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1168-0003_0013.png"

afbeelding 13: uitsnede uit kaart Structuurvisie Kernen 2022

Kadernota supermarkten kern Barneveld

De gemeenteraad heeft in 2007 de Detailhandelsvisie Barneveld vastgesteld. In deze visie is een ontwikkelingsperspectief voor de supermarktstructuur opgenomen waarbij gestreefd wordt naar een meer evenwichtige verdeling voor wat betreft type supermarkt. Het prijsvoordelige segment is nauwelijks aanwezig in Barneveld. In de 'Kadernota supermarkten kern Barneveld' (d.d. december 2012) is het supermarktaanbod in Barneveld beschreven en is een actueel kader gesteld voor supermarktontwikkelingen.

De gemeente is via de bedrijfscontactfunctionaris het aanspreekpunt voor supermarktondernemers en andere marktpartijen in de supermarktsector met vestigings- en uitbreidingsaanvragen. De gemeente bewaakt de differentiatie in het supermarktaanbod en stimuleert met haar ruimtelijk- en grondbeleid dat op (her)ontwikkelingslocaties 'de juiste winkel op de juiste plek' komt. Ruimtelijk relevante toetsingsaspecten zijn afstand tot het aanbod, spreiding over het verzorgingsgebied, verkeer- en parkeersituatie en stedenbouwkundige aspecten.

Het supermarktaanbod in Barneveld is relatief eenzijdig. Het relatief dure segment overheerst, het prijsvoordelige segment is nauwelijks aanwezig. Een aantal supermarkten is beperkt van omvang en het aantal supermarktmeters blijft achter.

In de kadernota wordt verondersteld dat de behoefte aan voordelige supermarktformules in Barneveld groot is, omdat het gemiddeld inkomen per hoofd van de bevolking lager is dan het landelijk gemiddelde. Het is daarom van belang dat het relatief voordelige supermarktaanbod wordt aangevuld met formules met een toegevoegde waarde.

De marktruimte in de kern Barneveld voor supermarkten in 2022 is berekend op circa 1.400 tot 2.400 m² winkelvloeroppervlak (wvo). Indien de uitbreidingsruimte binnen deze bandbreedte blijft, zijn de supermarkten in staat om een gezonde vloerproductiviteit te behalen.

De beoogde verplaatsing van de Aldi betekent een verbetering voor de consument. De Aldi is gevestigd in een steeg, is gering van omvang (circa 400 m² wvo) en de parkeerplaatsen liggen niet direct bij de supermarkt. Een moderne discountsupermarkt heeft een omvang van circa 900 m² wvo. De vernieuwde ALDI-formule heeft een 'standaard maat' van 1.000 m² wvo.

Discountsupermarkten worden vanwege het bezoek- en koopgedrag (doelgericht, bezoekfrequentie minder dan 1 keer per week, grote hoeveelheid boodschappen) vaker per auto bezocht dan andere supermarkten. De nieuwe locatie aan de Leeuwerikstraat is goed bereikbaar per auto en er kunnen voldoende parkeerplaatsen bij de supermarkt gerealiseerd worden.

Meerjaren Woningbouw Programma 2011-2020

Op 28 juni 2011 heeft de raad het Meerjaren Woningbouw Programma (MWP) 2011-2020 vastgesteld. Het MWP geeft een actueel beeld van de woningbouwplannen voor de periode 2011 t/m 2020. Het MWP wordt driejaarlijks geactualiseerd, daarbij wordt dan tevens de looptijd met drie jaar verlengd. Het MWP geeft een inzicht in de aantallen op te leveren woningen per kern, en schetst ook een beeld van de differentiatie van deze nieuwbouw in termen van prijsklassen, eigendomsverhouding (huur, koop, Koopgarant) en bouwvorm (gestapeld of grondgebonden). Ook wordt een beeld geschetst van de mate waarin voor bepaalde doelgroepen wordt gebouwd (zoals starters, ouderen of mensen met een beperking).

Gezien de ligging van de inbreidingslocatie op de hoek van de Leeuwerikstraat en de Reigerstraat zouden de in het plan opgenomen grondgebonden woningen voor twee doelgroepen geschikt kunnen zijn: senioren of gezinnen met kinderen (doorstromers). In dit geval is gekozen voor seniorenwoningen.

In het kader van het faseren en doseren van de woningmarkt in de gemeente Barneveld is met name dosering van het planaanbod van diverse woningsegmenten in de kern Barneveld aan de orde. Aangezien het hier echter om (een beperkt aantal) seniorenwoningen gaat, die elders in de kern Barneveld niet of beperkt worden aangeboden, is het te verantwoorden dat dit segment op deze locatie op de markt wordt gebracht. Dit mede gezien de behoefte aan grondgebonden gelijkvloerse woningen.

Volgens het gemeentelijk 'Toetsingskader woningbouwplannen op inbreidingslocaties' valt een plan voor 5 seniorenwoningen in categorie 2. Dit betekent dat van de 5 woningen, minimaal 75% in de prijsklasse tot maximaal € 250.000,-- gerealiseerd moet worden. De overige 25% kan desgewenst duurder zijn. Verder wordt ten aanzien van de woningen verlangd dat:

  • de oppervlakte van de woningen minimaal 90 m² is (exclusief bergruimte),
  • de woningen tenminste 2 slaapkamers hebben,
  • bij de woningen een afzonderlijke bergruimte van minimaal 4 m² wordt gerealiseerd,
  • er een afzonderlijk toilet is,
  • er een afzonderlijke doucheruimte met tenminste een douche en wastafel wordt gerealiseerd,
  • er wordt voldaan aan het gemeentelijk parkeerbeleid.

Het bouwplan voor de 5 woningen voldoet aan de hierboven genoemde voorwaarden. Ten aanzien van de prijsklasse wordt niet geheel voldaan aan de gewenste maximale verkoopwaarden, aangezien 3 van de 5 woningen een verkoopwaarde van beneden de € 250.000,-- zullen hebben en 2 woningen boven deze grens zullen liggen. Dit heeft mede te maken met de ligging en de situering van de seniorenwoningen, wat een extra verdienste is. Gelet hierop kan het plan worden uitgevoerd.

Hoofdstuk 5 RANDVOORWAARDEN

5.1 Bodem

In het kader van de ontwikkeling van het gebied dient te worden beoordeeld of de uiteindelijke bodemkwaliteit binnen dit gebied uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aan zekere kwaliteitsnormen voldoet om te voorkomen dat op verontreinigde grond wordt gebouwd.

Op 11 mei 2011 is door Milieutechniek Rouwmaat Groenlo bv een verkennend bodemonderzoek verricht ter plaatse van het perceel Leeuwerikstraat 26 in Barneveld. Het rapport d.d. 16 juni 2011 is bijgevoegd als bijlage 1.

In de bovengrond is voor geen van de geanalyseerde parameters een verhoogd gehalte aangetroffen. In de ondergrond is een licht verhoogd gehalte koper, kwik en lood aangetroffen. In het grondwater is een licht verhoogd gehalte barium aangetroffen. Op het maaiveld en in het opgeboorde materiaal is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen.

De aangetroffen verhoogde gehaltes vormen geen belemmering voor het voorgenomen gebruik. De gehele locatie kan op basis van het vooronderzoek als niet-verdacht worden beschouwd. Er zijn geen belemmeringen voor de onderhavige bestemmingsplanherziening.

5.2 Cultuurhistorie

5.2.1 Archeologie

Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Wij hebben een archeologische beleidsadvieskaart voor de gehele gemeente. Deze kaart kan gezien worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat voor het perceel Leeuwerikstraat 26 een hoge archeologische verwachting geldt.

De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 250 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.

Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom en is daardoor niet gekarteerd op de bodem- en geomorfologische kaart. Op basis van het gebied net buiten de op de kaart aangegeven bebouwde kom mag worden aangenomen dat het gebied bestaat uit een dekzandvlakte met welvingen. Aangezien het terrein in de negentiende eeuw deel uitmaakte van een gebied met akkers betreft het waarschijnlijk een welving. Daarbij hoort bodemkundig een veldpodzol of indien het toch lager is gelegen een beekeerdbodem. Binnen 500 meter van de locatie hebben geen onderzoeken plaatsgevonden. Wel zijn er een aantal onderzoeken uitgevoerd rond 750 meter van de locatie. Uit deze onderzoeken is gebleken dat de bodem in het gebied zwaar is verstoord, waarschijnlijk al tijdens de ontginning van het gebied of anders bij het bouwrijp maken. Tevens blijkt uit deze onderzoeken dat het gebied erg nat is geweest. Archeologische waarden van betekenis zijn niet eerder aangetroffen. Enkele waarnemingen 500 meter ten noorden van het plangebied hebben betrekking op de historische dorpskern.

Als gevolg van de bouw en de sloop van het voormalige schoolgebouw de Vogelhorst, waarbij de bodem tot een meter diep is verstoord, mag worden aangenomen dat eventuele archeologische resten daarbij grotendeels zijn verstoord. Archeologisch onderzoek op deze locatie is niet noodzakelijk.

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988 melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.

5.2.2 Historische (steden)bouwkundige waarden

Het gebied heeft geen specifieke cultuurhistorische waarde. Er is geen sprake van een rijks- of gemeentelijk monument of van bijzondere landschappelijke elementen en structuren of bijzondere stedenbouwkundige structuren.

5.3 Ecologie

De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.

5.3.1 Natuurbeschermingswet 1998

De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden.

De planlocatie ligt niet binnen of in de nabijheid van een Natura 2000-gebied. De relevante natuurbeschermingswetgeving beperkt zich daarom tot soortbescherming via de Flora- en Faunawet.

5.3.2 Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. Beoordeeld is of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn.

Het terrein bestaat uit een braakliggend stuk grond. Het betreft een nagenoeg kale vlakte, met aan de oostzijde een rij bomen en aan de noordzijde een bosje met daardoorheen een wandelpad. De locatie wordt omringd door het theater, parkeerterreinen, scholen en woningbouw. Sporen van beschermde flora en fauna zijn niet waargenomen en niet te verwachten.

Het is niet denkbeeldig dat de bomen aan de oost- en noordzijde een functie hebben als jachtgebied en migratieroute voor vleermuizen. Deze bomen blijven behouden.

5.4 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. De risico's moeten aanvaardbaar zijn. Met het oog daarop heeft de rijksoverheid risiconormen vastgesteld waarmee bedrijven, wegbeheerders en vervoerders, maar ook gemeenten en provincies, rekening dienen te houden. Voor situaties waarbij het ontwikkelingsgebied binnen het invloedsgebied van een risicobron ligt, moet het resultaat van een risicoanalyse getoetst worden aan de gestelde risiconormen.

Op de signaleringskaart van de gemeente Barneveld is te zien dat in de omgeving van het plangebied geen risicobronnen zijn gelegen. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.5 Geluid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige objecten, moet worden nagegaan of voor deze gronden een zogenaamde geluidszone van kracht is. Met uitzondering van een aantal wegen, bevinden zich in principe langs alle wegen geluidzones. Binnen een zone moet akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of de voorkeursgrenswaarde of de maximaal toelaatbare geluidbelasting wordt overschreden.

Door SPAingenieurs is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd ten behoeve van het voorliggende plan. Het onderzoeksrapport d.d. 29 juli 2013 is opgenomen als bijlage 2.

De nieuwe woningen liggen in de geluidzone van de Van Dompselaerstraat, de Bouwheerstraat en de Churchillstraat. Voor de Leeuwerikstraat geldt een maximale rijsnelheid van 30 km/uur. De Reigerstraat is een woonerf. Ondanks het feit dat er geen sprake is van een geluidzone langs deze wegen, is in het onderzoek de geluidbelasting ten gevolge van deze wegen toch berekend.
Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op de gezoneerde wegen bij de nieuwe woningen ruim lager zal zijn dan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder. Deze wet vormt geen belemmering voor de realisatie van de nieuwe woningen.
De geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op de niet-gezoneerde wegen bij de nieuwe woningen zal tevens ruim lager zijn dan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder, zoals deze geldt voor gezoneerde wegen. Op basis hiervan wordt gesteld dat de geluidbelasting ten gevolge van de 30 km/uur-wegen aanvaardbaar is.

De bepalingen van de Wet geluidhinder vormen geen belemmering voor de realisatie van dit plan.

Daarnaast is beoordeeld of er sprake is van een akoestisch acceptabele situatie bij de woningen na realisatie van de supermarkt en de parkeerplaats. Zie hiervoor paragraaf 5.10 en bijlage 3 bij dit bestemmingsplan.

5.6 Geur

Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij in werking getreden. De Wet geurhinder en veehouderij geeft gemeenten de mogelijkheid om gebiedsgericht beleid vast te stellen door middel van een geurverordening. De standaardnormen zoals opgenomen in de wet mogen binnen een bandbreedte naar boven en beneden worden bijgesteld. Op 7 oktober 2008 heeft de raad de Geurverordening vastgesteld. Deze verordening trad in werking op 18 oktober 2008. Buiten de gebieden die zijn genoemd in de Geurverordening gelden de standaardnormen uit de Wet geurhinder en veehouderij.

In de omgeving van het plangebied zijn geen agrarische bedrijven gevestigd. Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.7 Leidingen

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.

5.8 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.

5.9 Milieueffectrapportage

Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. De verplichting tot het toepassen van een m.e.r.-procedure ontstaat als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage én een omvang heeft boven de vermelde richtwaarden én voor die activiteit de aangewezen besluiten genomen moeten worden en/of plannen worden vastgesteld.

Het Besluit m.e.r. maakt onderscheid naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Het Besluit bevat daartoe twee lijsten van activiteiten, respectievelijk onderdeel C en D. Beide onderdelen bestaan uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele richtwaarden. Kolom 3 geeft aan voor welke plannen de plan-m.e.r.-plicht geldt. Kolom 4 benoemd voor welke besluiten de m.e.r.-(beoordelings)-plicht geldt.

Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen, danwel een m.e.r.-plichtig plan mag worden vastgesteld. De activiteit is dan direct m.e.r.-plichtig. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is voor het betreffende besluit en/of plan.

Als de omvang van een activiteit onder de richtwaarde van de D-lijst zit, is er waarschijnlijk geen sprake van aanzienlijke milieugevolgen. Maar de omvang van een project is niet het enige criterium om wel of geen m.e.r.-(beoordeling) uit te voeren. Het gaat in het Besluit om richtwaarden. Dat betekent dat het bevoegd gezag zich, ook bij activiteiten onder de richtwaarden, er nog van moet vergewissen of de activiteit daadwerkelijk geen aanzienlijke milieugevolgen kan hebben, waarbij het in het bijzonder moet nagaan of sprake is van de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Die beoordeling kan er toe leiden dat toch een milieueffectbeoordeling gemaakt moet worden. In dat geval bestaat de mogelijkheid een eenvoudige beoordeling te doen, die onderdeel is van het betreffende plan of besluit. Er is dan geen afzonderlijke m.e.r.-procedure nodig.

In dit geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig want het betreft geen activiteit die vermeld staat in kolom 1 van onderdeel D van de Bijlage bij het Besluit. Het gaat om een ontwikkeling die zo kleinschalig is dat de milieugevolgen niet in beeld gebracht behoeven te worden. Ook is het geen activiteit die in kolom 1 van onderdeel C van de Bijlage bij het Besluit is vermeld.

5.10 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, wordt in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.

Het voorliggende plan voorziet in de toevoeging van een supermarkt met parkeerterrein en woningen. Op grond van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering valt een supermarkt in milieucategorie 1 en geldt een indicatieve afstand van 10 meter tot gevoelige objecten. Daarnaast wordt aangegeven dat een supermarkt een relatief grote verkeersaantrekkende werking heeft. Ook een autoparkeerterrein komt voor in de lijst van bedrijfsactiviteit en valt in milieucategorie 2. Hierbij is een indicatieve afstand gegeven van 30 meter tot gevoelige objecten, welke gebaseerd is op continue gebruik.

De genoemde indicatieve afstanden gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. Omdat het onderhavige plangebied is gelegen in een gebied waar sprake is van functiemenging, waarbinnen een theater, een school en woningen voorkomen, mag op basis van de opgestelde lijst van bedrijfsactiviteiten een kleinere afstand worden aangehouden.

Een supermarkt betreft een activiteit die in gemengd gebied kan worden uitgeoefend, maar vanwege haar milieubelasting wel bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies. Een autoparkeerterrein kan tevens in gemengd gebied worden gesitueerd.

De supermarkt zal op 38 meter afstand van de bestaande woningen aan de Reigerstraat worden gesitueerd. Deze afstand voldoet aan de indicatieve richtafstand zoals opgenomen in de VNG-publicatie. Het parkeerterrein bij de toekomstige supermarkt zal op 16 meter afstand van de bestaande woningen aan de Reigerstraat worden gesitueerd. Mede omdat het hier gaat om een gering parkeerterrein welke aansluiting vindt bij een reeds bestaand parkeerterrein, wordt deze afstand in een gebied met functiemenging aanvaardbaar geacht.

De nieuw te bouwen woningen liggen direct naast de nieuwe locatie van de supermarkt, maar wel bouwkundig afgescheiden van elkaar. De ingang van de supermarkt en het laden en lossen vindt plaats aan de zijde van het theater. De woningen worden aan de 'stille' kant van de supermarkt gesitueerd.

Door SPAingenieurs is een onderzoek uitgevoerd naar de mogelijke geluidsbelasting van de supermarkt en de ontsluiting van de supermarkt op de te realiseren woningen. Het rapport is bijgevoegd als bijlage 3. Uit het onderzoek blijkt dat in de representatieve bedrijfssituatie bij de woningen voldaan wordt aan de geluideisen uit het Besluit voor de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus en de maximale geluidniveaus die gelden voor de inrichting. Gezien het feit dat in de representatieve bedrijfssituatie wordt voldaan aan de gestelde eisen is er bij de woningen in deze situatie sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Gelet hierop zijn in dit kader geen belemmeringen voor het onderhavige plan.

5.11 Natuur en landschap

Aan de noordzijde van de planlocatie bevindt zich een groenstrook met een wandelpad, zie afbeelding 7. Deze groenstrook, bestaande uit Esdoorns en Essen, blijft behouden. Aan de oostzijde van de planlocatie bevindt zich parallel aan de Reigerstraat een bomenrij bestaande uit acht moeraseiken. Deze bomen blijven behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1168-0003_0014.png"

afbeelding 14: luchtfoto, vanuit het oosten (2012)

5.12 Veiligheid

Om een veilige omgeving te creëren of te behouden zijn er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.

Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.

Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.

Hieronder worden de randvoorwaarden opgesomd die gelden voor de voorliggende ontwikkeling.

Bereikbaarheid

Om een goede inzet te kunnen doen bij een incident moet de brandweer aan minimaal drie zijden bij de Aldi kunnen komen. De Aldi dient in dit geval aan de zuid-, west- en noordzijde goed bereikbaar te zijn. Om deze reden wordt aan de achterkant van de Aldi ruimte vrijgehouden voor een goede inzetmogelijkheid van de brandweer.

Bluswatervoorzieningen

Er dient een primaire bluswatervoorziening gerealiseerd te worden op 40 meter vanaf de ingang van de Aldi. Randvoorwaarden voor de primaire voorziening zijn:

  • voorziet in voldoende waterlevering die te allen tijde direct beschikbaar is,
  • biedt mogelijkheid om middels een verbinding met de bluswatervoorziening binnen 3 minuten na aankomst een tankautospuit van bluswater te voorzien,
  • blijft na aansluiting direct en onafgebroken voldoende water uit de bluswatervoorziening leveren,
  • benodigde capaciteit is minimaal 30 m³ per uur (gemeten aan het einde van de vulslang),
  • afstand tot ingang brandend object is maximaal 40 meter.

Op openbaar terrein dient een secundaire bluswatervoorziening gerealiseerd te worden. Randvoorwaarden hiervoor zijn:

  • aanvullend op primaire bluswatervoorziening (geboorde putten, bluswaterriolen, blusvijver),
  • voorziet in waterlevering die voldoende en te allen tijde beschikbaar is,
  • biedt de mogelijkheid om binnen 15 minuten na aankomst water op de brandhaard te hebben,
  • mag geen grotere afstand tot brandhaard hebben dan 2 x 160 meter,
  • minimale capaciteit is 90 m³ per uur gedurende een onafgebroken levertijd van 4 uur,
  • moet onafhankelijk van primaire bluswatervoorziening kunnen worden toegevoegd.

Dekkingsplan

Er worden eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. In het Besluit veiligheidsregio's zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd. Voor de te realiseren supermarkt en vijf woningen is de opkomstnorm 8 minuten. Bij het voorliggende plan bedraagt de werkelijke opkomsttijd ruim 7 minuten. De norm wordt hier niet overschreden.

Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

5.13 Verkeer

Voor de twee ontwikkelingen, betreffende de realisatie van een supermarkt en de realisatie van vijf woningen, is gekeken of de beoogde locaties voldoende bereikbaar zijn, er geen verkeersonveilige situaties ontstaan en of er voldoende parkeergelegenheid is.

Supermarkt

Het parkeerterrein ten behoeve van de supermarkt sluit aan op het gemeentelijke parkeerterrein. Dit betekent dat de ontsluiting voor autoverkeer verloopt via de bestaande aansluitingen op de Bouwheerstraat en Churchillstraat. Ook voor het laden en lossen wordt gebruik gemaakt van deze aansluitingen. Vrachtverkeer zal inrijden via de Bouwheerstraat en het terrein verlaten via de Churchillstraat.

Voor fietsers en voetgangers is de supermarkt bereikbaar via het bestaande voet- en fietspad wat is gelegen tussen de Leeuwerikstraat/Reigerstraat en Churchillstraat. Op dit voet-/fietspad wordt een aantakking gemaakt richting de supermarkt. 

Uitgaande van een parkeernorm van 3,8 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo en een oppervlakte van de supermarkt van 1.292 m2 bvo zijn minimaal 49 parkeerplaatsen benodigd. Doordat het parkeerterrein t.b.v. de supermarkt aantakt op het bestaande gemeentelijke parkeerterrein komen 5 bestaande parkeerplaatsen te vervallen. De supermarkt voorziet in de parkeerbehoefte en het compenseren van de te vervallen parkeerplaatsen door de aanleg van 54 parkeerplaatsen.

Woningen

De vijf rijwoningen zijn gesitueerd aan de Reigerstraat en bereikbaar via de bestaande wegenstructuur. Uitgaande van een parkeernorm van 1,55 parkeerplaatsen per woning zijn minimaal 8 parkeerplaatsen benodigd. In het plan wordt aan deze parkeerbehoefte voldaan door de aanleg van 4 openbare parkeerplaatsen en 4 parkeerplaatsen op eigen terrein.

5.14 Water

Om water als één van de principes voor de ruimtelijke ordening verder te ontwikkelen, heeft de Commissie Waterbeheer 21e eeuw doelstellingen geformuleerd om water prominenter in beeld te krijgen. Één van die doelstellingen is het uitvoeren van een 'Watertoets' bij alle ruimtelijke plannen en besluiten. Hiertoe dient de initiatiefnemer van een plan de waterbeheerder vroegtijdig bij de planvorming te betrekken. Het betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel is om te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De resultaten van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder worden verwoord in de waterparagraaf.

Waterparagraaf

Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.

De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft het relevante waterbeleid, de betrokkenheid en het advies van de waterbeheerder en de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.

Waterbeleid

Waterbeheersplan 2010-2015 Waterschap Vallei & Eem

In het plan heeft het waterschap zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd. De plannen zijn gebundeld in de drie programma's Veilige dijken, Voldoende en schoon water en Zuivering afvalwater.

  • Het programma Veilige dijken richt zich op de bescherming tegen overstroming en daardoor op veiligheid voor de bewoners en gebruikers.
  • Het programma Voldoende en schoon water gaat over het oppervlakte- en grondwater. De doelstelling is dat het beschikbaar is waar er behoefte aan is, dat het van goede kwaliteit is en dat het geen overlast veroorzaakt. In dat kader bestrijdt het waterschap de verdroging van natuurgebieden en zorgt zij voor het dagelijks beheer van watergangen.
  • Het programma Zuivering afvalwater behandelt de inzameling (riolering), het transport en het zuiveren van afvalwater. Het waterschap wil door een intensieve samenwerking met gemeenten het beheer van de verschillende schakels beter op elkaar afstemmen. Enerzijds om kosten te besparen, anderzijds om het zuiveringsrendement te verhogen.

De klimaatontwikkelingen worden intensief gevolgd. Er worden maatregelen genomen om ook op de lange termijn het beheersgebied te beschermen tegen hoog water, wateroverlast en droogte, en om de capaciteit van de rioolwaterzuiveringen op peil te houden.

Waterplan Barneveld (2005) en Hemelwaterbeleidsplan (2011)

Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:

  • Vasthouden en/of vertraagd afvoeren van hemelwater.
  • Het scheiden van vuil en schoon water. Bij nieuwbouw het hemelwater van schone oppervlakken niet op de riolering lozen en bij voorkeur lokaal gebruiken, infiltreren of lozen op oppervlaktewater. In bestaand gebied hemelwater afkoppelen van het gemengd riool indien technisch en financieel haalbaar.
  • De afvoer van schoon hemelwater vindt bovengronds plaats.
  • Rioolwateroverstorten beperken om de doelstellingen voor waterkwaliteit te bereiken.

In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.

Huidige en toekomstige situatie

Het perceel Leeuwerikstraat 26 in Barneveld omvatte een school met een speelterrein. De school is gesloopt. In de naastgelegen Reigerstraat ligt een gemengd riool. Tussen het perceel en het Schaffelaartheater ligt een parkeerterrein met een hemelwaterriool. In de omgeving is geen oppervlaktewater aanwezig.

Op de locatie worden een supermarkt met een parkeerterrein en vijf woningen ontwikkeld. Het verhard oppervlak blijft ongeveer gelijk ten opzichte van de vorige situatie.

Het hemelwater dat op het dak van de supermarkt of het parkeerterrein valt, wordt afgevoerd naar het bestaande hemelwaterriool rondom het Schaffelaartheater. Het afvalwater wordt afgevoerd naar het gemengd riool in de Reigerstraat.

Het hemelwater dat op de daken van de woningen valt kan via de achtertuinen en het achterpad worden afgevoerd naar het parkeerterrein. Via de benodigde terreinriolering kan dan worden aangesloten op de uitlegger van het hemelwaterriool van het bestaande parkeerterrein. Het afvalwater van de woningen wordt aangesloten op het gemengd riool in de Reigerstraat.

De doelen van het waterschap en de gemeente komen niet in het gedrang door dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE ASPECTEN

6.1 Juridische aspecten

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.

Bevoegdheid

Onder bevoegd gezag verstaan wij het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.

Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.

Inleidende regels

Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

De omschrijving van het begrip 'bouwperceel' staat in artikel 1. Een voorbeeld van een bouwperceel is een stuk grond waarop een woning staat met een tuin. De bestemmingen 'Wonen-1' en 'Tuin' horen beiden bij het bouwperceel.

Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten. De bepalingen uit hoofdstuk 6.5 van SVBP2012 zijn overgenomen in de standaardregels van gemeente Barneveld.

Bestemmingsregels

Bestemming 'Detailhandel'

Binnen de bestemming 'Detailhandel' zijn gebouwen ten behoeve van detailhandel toegestaan. De maximale hoogte voor overige bouwwerken is drie meter.

Bestemming 'Groen'

Het structureel groen krijgt de bestemming 'Groen'. Onder structureel groen worden wijkparken, grotere groenelementen op buurt- of blokniveau, groen om wegen en waterlopen en wadi's verstaan. Binnen deze bestemming zijn ook speelvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen en paden toegestaan.

Bestemming 'Tuin'

De bestemming 'Tuin' is gelegen bij andere bestemmingen zoals 'Wonen-1'. Dit deel van het perceel mag beperkt bebouwd worden. In een tuinbestemming mag verharding worden gerealiseerd. Het is ook mogelijk om binnen een tuinbestemming te parkeren.

Bestemming 'Verkeer'

De bestemming 'Verkeer' wordt opgenomen voor wegen, straten en paden, voet- en rijwielpaden. Daarnaast zijn parkeer-, groen- en speelvoorzieningen mogelijk. Evenals waterhuishoudkundige doeleinden en bermen.

Bestemming 'Wonen-1'

De bestemming 'Wonen-1' wordt opgenomen voor het woonperceel (met eventuele uitbreidingsmogelijkheden van het hoofdgebouw en aan- en uitbouwen). Het gedeelte van het perceel tussen de woning en de weg krijgt de bestemming 'Tuin'.

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, overkappingen en overige bijgebouwen is een regeling opgenomen waarbij de omvang van het bouwwerk is gekoppeld aan de omvang van het perceel. De oppervlakte van aan- en uitbouwen en overige bijgebouwen wordt berekend per bouwperceel. In principe mag de totale oppervlakte van aan- en uitbouwen en overige bijgebouwen niet meer bedragen dan 20% van het bouwperceel. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bebouwingspercentage en toestaan dat de totale oppervlakte van aan- en uitbouwen en overige bijgebouwen maximaal 30% bedraagt. Voor de goede orde: de bepaling waarin de maximale oppervlakte van bijgebouwen / aan- en uitbouwen is genoemd, geldt onverminderd.

De totale oppervlakte van bijgebouwen mag niet meer dan 60 m2 bedragen. De totale oppervlakte van aan- en uitbouwen mag niet meer dan de helft van de oppervlakte van het bouwvlak bedragen.

Omdat aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden (bedrijfs-)activiteiten zowel in de woning als in de aan- en uitbouwen onder voorwaarden zijn toegestaan, is gekozen voor een algemene gebruiksbepaling in een apart artikel. In de specifieke gebruiksregels staat dat er geen detailhandel mag plaatsvinden. Internetwinkels zonder fysieke bezoekmogelijkheid beschouwen wij niet als detailhandel. Dergelijke internetwinkels zijn wel toelaatbaar onder de daar genoemde voorwaarden. Het gaat om internetwinkels waarbij de klant op geen enkele manier fysiek in contact staat met de internetwinkel. Alle klantcontacten en verzending van goederen gebeurt uitsluitend digitaal of per post. Van enige consument aantrekkende werking is geen sprake. Deze internetwinkels passen als ondergeschikte functie in de woonbestemming. Als de opslag, logistiek en/of administratie de hoofdfunctie is, is een bestemming als bedrijf of kantoor van toepassing.

Algemene regels

Anti-dubbeltelbepaling

Het doel van de anti-dubbeltelbepaling is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene afwijkingsregels

Er is een algemene afwijkingsregel opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.

Het is niet de bedoeling dat deze algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegdheden is uitgesloten.

Algemene procedureregels

Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.

Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 "Algemene regels" van dit bestemmingsplan.

Algemene wijzigingsregels

In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.

Overgangs- en slotregels

Overgangsregels

Onderscheid is gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. De overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken gelden vanaf terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan, de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik vanaf het van kracht worden (inwerkingtreding) van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties.

De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Slotregel

Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.

6.2 Handhaving

De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

  • de regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving;
  • handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren;
  • niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

In 2007 heeft de gemeente de Nota handhaving ruimtelijke en bouwregelgeving gemeente Barneveld opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren (repressieve handhaving).

Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:

  • de regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels;
  • het afwijkingenbeleid.

In onderhavig bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.

Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 7 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

7.1 Grondexploitatie

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het onderhavige plan de bouw van een supermarkt en woningen mogelijk maakt, is dit aan de orde. De raad behoeft geen exploitatieplan vast te stellen wanneer het verhaal van de grondexploitatie (inzake bouw- en woonrijpmaken, nutsvoorzieningen, inrichting openbare ruimte, etc.) anderszins verzekerd is.

Het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden is anderszins verzekerd door uitgifte van de gemeentelijke gronden. De gemeente hoeft daarom geen exploitatieplan vast te stellen.

De kosten met betrekking tot de grondexploitatie worden gedekt uit de opbrengsten van de bouwrijpe kavels. Het plan is daarmee economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 8 OVERLEG EN MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

8.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal of provinciaal belang. Geconcludeerd kan worden dat er hier geen belangen in het geding zijn die om vooroverleg vragen.

Het Waterschap Vallei & Veluwe heeft aangegeven dat geen vooroverleg nodig is indien de toename van de verharding kleiner is dan 1.000 m². Daar is hier sprake van.

Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.

Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft het onderhavige plan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden.

8.2 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van 13 december tot en met 27 december 2013 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid om een reactie over het plan naar voren te brengen. Er is één reactie over het plan ingediend.

Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan. In bijlage 4 bij dit bestemmingsplan is het inspraakverslag bijgevoegd.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 7 februari tot en met 20 maart 2014 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn geen zienswijzen ingediend.