direct naar inhoud van 4.13 Landschap, cultuurhistorie en archeologie
Plan: Harselaar-Zuid Fase 1a
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.1017-0004

4.13 Landschap, cultuurhistorie en archeologie

Normstelling en beleid

Op grond van de Monumentenwet 1988 dient bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te worden gehouden met aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten. Verder bepaalt het Besluit ruimtelijke ordening dat de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving bevat van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met voorkomende cultuurhistorische waarden.

Onderzoek

Landschap en cultuurhistorie

De cultuurhistorische waarden van het plangebied Harselaar-Zuid Fase 1a zijn beschreven in een cultuurhistorische quickscan (Bijlage 55) en in het MER 2009 (Bijlage 14, hoofdstuk 9).

De hoofdstructuur van het landschap rondom Barneveld is oost-westgericht hetgeen voortkomt uit de traces van de Barneveldse en Esvelderbeek die bepalend is geweest voor de ontginning van het gebied in de middeleeuwen. Tot halverwege de 20e eeuw werd het gebied gekenmerkt door een fijnmazig beplantingspatroon en meanderende beken. Ruilverkaveling en voortgaande intensivering van het agrarisch grondgebruik hebben geleid tot het rechttrekken van de beken en het grotendeels verdwijnen van het beplantingspatroon. Slechts enkele geïsoleerde oude houtwallen, lanen en erfbeplantingen zijn gespaard gebleven.

De Barneveldsebeek, Esvelderbeek en de Nijkerkerweg, Stationsweg, Wencopperweg, Wesselseweg, Barnseweg, Valkseweg, Hessenweg en Barneveldseweg kunnen worden aangemerkt als cultuurhistorisch waardevolle lijnelementen, ondanks de aantastingen door ruilverkaveling en agrarische intensivering. Het kavel- en beplantingspatroon in het plangebied is van relatief recente datum en/of sterk aangetast en vertegenwoordigt daarom slechts een beperkte historische waarde. Het gebied rond de Esvelderbeek heeft echter nog een vrij oorspronkelijk karakter wat terug komt in de hoge historisch geografische waardering van de provinciale kaart met cultuurhistorische waarden.

De beek en de overheersende kavelrichting loodrecht op deze beek zijn in de stedenbouwkundige opzet van het bedrijventerrein herkenbaar aanwezig. Dat geldt evenzeer voor de situering van de eeuwenoude Wencopperweg (dat voor een beperkte gedeelte in het bestemmingsplan Harselaar Zuid Fase 1a is gelegen). Wel zal het profiel en het karakter van de Wencopperweg ter plaatse wijzigen, waarbij een deel van de ter plaatse aanwezige bestaande bomenrij langs de Wencopperweg zal worden gehandhaafd. De bestaande erven, lanen en houtwallen zullen door de ontwikkeling grotendeels verdwijnen. Het bedrijventerrein tast tevens een historisch-geografisch hoog gewaardeerd vlak rond de Esvelderbeek aan, evenwel zal de Esvelderbeek en een daaromheen liggende groenzone ook in de toekomst worden behouden. In het plangebied zijn geen rijksmonumenten of MIP-objecten aanwezig. De gemeente acht de ontwikkeling van het bedrijventerrein van dermate groot belang, dat een aantasting van de beschreven cultuurhistorische waarden acceptabel wordt geacht. Hierbij is van belang dat in de stedenbouwkundige opzet zoveel mogelijk rekening is gehouden met bestaande lijnen in het landschap en voorts dat (onder meer) met de inrichting van de Esvelderbeekzone sprake is van een goede landschappelijke inpassing van de ontwikkeling.

Archeologie

Volgens de in 2008 vastgestelde archeologische beleidskaart van de gemeente Barneveld (RAAP-rapport 1682) is er binnen vrijwel het gehele plangebied sprake van een hoge of middelhoge verwachtingswaarde. Voor beide verwachtingswaarden gold tot 2010 dat voor projecten groter dan 100 m2 en dieper dan 0,4 m archeologische onderzoek noodzakelijk was. In september 2010 heeft de gemeenteraad voor heel het grondgebied nieuwe ondergrenzen vastgesteld voor bovengenoemde verwachtingen respectievelijk 250 en 1000 m2. Voor terreinen met een vastgestelde archeologische waarde geldt geen vrijstelling.

Ten behoeve van het bestemmingsplan Harselaar Zuid Fase 1a is in overeenstemming met artikel 38a Monumentenwet 1988 voor het gehele plangebied bezien in hoeverre archeologische waarden zijn te verwachten en in hoeverre die waarden kunnen worden verstoord door de uitvoering van het bestemmingsplan (waarbij tevens gebruik is gemaakt van de gemeentelijke archeologische beleidskaart). Door RAAP (onder supervisie van de ROB (thans Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed)) en (voor wat betreft gronden langs de Baron van Nagellstraat) door het ADC is door middel van nader archeologisch veldonderzoek (boringen- en proefsleuvenonderzoek) aanvullend archeologisch onderzoek uitgevoerd voor bijna het gehele plangebied en in een gebied daar ruim omheen (verwezen zij naar de bijlagen 25, 46, 47, 48, 49, 50, 51, 52, 53 en 54). Enkel in het tracé van de zuidelijke ontsluitingsweg en op een mogelijke historische boerderijlocatie ten zuiden van de Wencopperweg (rode driehoek) heeft nog geen aanvullend veldonderzoek plaatsgevonden.


Voor de ligging van de vastgestelde archeologische waarden (vindplaatsen) en het opgegraven deel binnen het plangebied wordt verwezen naar afbeelding 4.7, onder aan deze paragraaf. Overige delen binnen het plangebied zijn na het eerder uitgevoerde onderzoek of vrijgegeven, dan wel geldt hiervoor nog een verwachtingswaarde, mede gelet op de gemeentelijke archeologische beleidskaart in combinatie met de uitgevoerde onderzoeken (waar meer specifiek in deze paragraaf nog op wordt teruggekomen).


Uitgangspunt bij de ontwikkelingen is behoud in situ van de archeologische resten. Gezien de omvang van het gebied waarin zich archeologische resten bevinden en de situering binnen het bedrijventerrein is het niet mogelijk deze terreinen in hun volle omvang een bestemming te geven waardoor zij behouden kunnen worden. Tijdens de verdere invulling van het plan zal gekeken worden of het mogelijk is om delen een archeologie vriendelijk gebruik toe te kennen. Tevens wordt onderzocht of door middel van archeologiesparend bouwen de archeologische resten behouden kunnen worden waarbij tegelijkertijd de plannen gerealiseerd kunnen worden. Een opgraving (behoud ex situ) vindt plaats wanneer bovenstaande opties niet mogelijk blijken te zijn.


Daar waar de aanwezigheid/trefkans van archeologische waarden niet of niet met voldoende zekerheid is uit te sluiten is in de planregels voorzien in een adequaat beschermingsregime ingevolge waarvan die waarden op een toereikende wijze worden gerespecteerd en beschermd. Het in de planregels opgenomen beschermingsregime is gebaseerd op de gemeentelijke archeologische beleidskaart in combinatie met de resultaten uit de specifieke reeds verrichte archeologische onderzoeken. Meer concreet is gekozen voor een archeologisch beschermingsregime neergelegd in de dubbelbestemming Waarde-archeologie gekoppeld aan de omgevingsvergunning voor aanlegactiviteiten en bouwwerkzaamheden, waarbij indien sprake is van een vastgestelde vindplaats er geen ondergrens/vrijstelling geldt, en indien sprake is van een middelhoge of hoge archeologische verwachtingswaarde een ondergrens/vrijstelling geldt van 100 m2 (conform artikel 41a Monumentenwet 1988).

Uitgevoerd onderzoek

Tot tien jaar geleden werd verondersteld dat de Gelderse Vallei archeologisch gezien leeg was. Dit veranderde door een toevalsvondst tijdens een ontgronding ten noorden van de Wencopperweg. Het betrof de resten van nederzettingen uit de IJzertijd en Middeleeuwen. Onder leiding van de toenmalige Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) werden de aangetroffen resten gedocumenteerd (Bijlage 46). Naar aanleiding hiervan werd de ontgronding ten zuidoosten door RAAP archeologisch begeleid waarbij opnieuw resten uit de IJzertijd werden aangetroffen (Bijlage 50). Door deze onderzoeken werd duidelijk dat de dekzandruggen die de Esvelderbeek flankeren rijk zijn aan archeologische resten. De direct hieraan grenzende zone was echter als gevolg van het grondverzet reeds grotendeels verstoord waardoor archeologisch onderzoek hier niet meer zinvol is.

Deze vondsten vormden de aanleiding om 2003 en 2004 in het kader van de ontwikkeling van het bedrijventerrein Harselaar Zuid een booronderzoek (Bijlage 47) en een proefsleuvenonderzoek (Bijlage 48, 49) uit te voeren. Het onderzoek is begeleid door de ROB die op inhoudelijke gronden ook het selectiebesluit zou nemen. De betrokkenheid van de ROB vloeide voort uit het feit dat het onderzoek van nationaal belang werd geacht (Bijlage 51). Als gevolg van de implementatie van het verdrag van Malta zijn echter sinds de wijziging van de Monumentenwet 1988 (onder meer door de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in 2007) de gemeenten verantwoordelijk voor de archeologie en is de rol van de RCE (voorheen ROB) gewijzigd. Wel hebben zij aangeboden om een adviesrol te hebben, waarvan dankbaar gebruik is en zal worden gemaakt. Hieronder wordt ingegaan op de verrichte archeologische veldonderzoeken die direct of indirect (uitgevoerd in het kader van een ander plan of project) in relatie staan met het bestemmingsplangebied Harselaar Zuid Fase 1a:

  • Het gehele gebied tussen de Baron van Nagelstraat/spoorlijn en Esvelderbeek is in diverse archeologische (vervolg)onderzoeken betrokken, waarbij het landschap is gereconstrueerd en vindplaatsen zijn opgespoord en begrensd (bijlagen 47, 48, 49, 52 en 53). Tijdens het onderzoek werden direct ten zuiden van de spoorlijn een grafveld en een nederzetting aangetroffen die echter grotendeels buiten het huidige plangebied Harselaar-Zuid Fase 1a zijn gelegen. Alleen de oostelijke rand ligt binnen het plangebied. Ten zuiden van de Wencopperweg werd een tweede nederzetting aangetroffen die grotendeels binnen het plan ligt. Aan de oostzijde hiervan ligt eveneens een middeleeuws erf. Onlangs is vastgesteld dat ten zuiden hiervan mogelijk nog resten van een tweede erf liggen (Bijlage 55). Het vooronderzoek hiervan kan eventueel gecombineerd worden met een eventuele opgraving van het naastliggende terrein.
  • In 2006 is een onderzoek uitgevoerd ter plaatse van de Mercuriusweg. Bij dit onderzoek is vastgesteld dat de bodem hier sterk verstoord is en er zijn bovendien geen aanwijzigen gevonden die op vroegere bewoning wijzen (Bijlage 52). Er wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen.
  • Samenhangend met de huidige plannen maar voortvloeiend uit de gemeentelijk beleid en de archeologische beleidskaart die in 2008 is vastgesteld (RAAP rapport 1682), is in 2010 een onderzoek uitgevoerd voor het plangebied Baron van Nagelstraat/Stationsweg (Bijlage 53). Deze zone blijkt tot op grote diepte te zijn verstoord, waardoor verder onderzoek hier niet zinvol is. Bij de aansluiting op de A1 is de bodem dusdanig verstoord dat verder onderzoek hier niet zinvol is.
  • Ten behoeve van het tracé van de zuidelijke ontsluitingsweg (en enkele beperkte overige locaties in het plangebied) is nog geen archeologisch vervolgonderzoek (veldonderzoek) verricht. Wel volgt uit de gemeentelijke beleidskaart en op basis van een archeologische begeleiding van een rioolaanleg in 2006 dat in een deel van het gebied rekening gehouden dient te worden met de aanwezigheid van archeologische resten (Bijlage 54). Het archeologisch onderzoek zal worden uitgevoerd wanneer betredingstoestemming is verkregen.

In totaal liggen binnen het plangebied de vermoedelijke resten van drie samenhangende nederzettingsterreinen uit de IJzertijd en een middeleeuws erf dat mogelijk uit twee delen bestaat. Deze vindplaatsen zijn vanwege de regionale zeldzaamheid, informatiewaarde en de ensemblewaarde als behoudenswaardig aangemerkt. Dit betekent dat zij in situ of wanneer dat niet mogelijk is ex situ behouden dienen te worden. In het laatste geval zal een opgraving moet worden uitgevoerd door een daartoe gecertificeerd bedrijf dat werkt onder de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA). De bekende archeologische vindplaatsen omvatten binnen het plangebied in totaal ca 5 ha.

Behoud in situ of ex situ?

Op grond van het Verdrag van Malta en de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is het uitgangspunt behoud in situ. Wanneer dit niet mogelijk is, dienen de waarden ex situ te worden behouden. Dit laatste betekent dat een archeologische vindplaats opgegraven dient te worden. Ook in Harselaar Zuid Fase 1a is het uitgangspunt behoud in situ. Waarbij alleen daar waar sprake is van verstoringen, die niet middels inpassingsmaatregelen kunnen worden voorkomen, de archeologische resten door middel van een opgraving zullen worden gedocumenteerd (behoud ex situ).

In het rapport over de proefsleuven wordt geconstateerd dat gezien de toekomstige bestemming er weinig mogelijkheden zijn om via inrichtingsaanpassingen te streven naar behoud in situ. Na overleg tussen de onderzoekers, de ROB en de gemeente is indertijd geconcludeerd dat “er weinig mogelijkheden zijn om de vindplaats voor een aanzienlijk deel ook daadwerkelijk te behouden. De archeologische resten liggen te ondiep om bij alle gangbare bebouwingswijzen gespaard te worden.” De vindplaats heeft een dermate grote omvang dat er weinig inpassingsmogelijkheden of –ruimte bestaat voor een inrichting van het bedrijventerrein waarbij de archeologische resten volledig worden ontzien. Vooruitlopend op het selectiebesluit heeft de ROB daarom geadviseerd “om de vindplaats zo integraal mogelijk op te laten graven, waardoor behoud ex situ mogelijk is.” (Bijlage 48, p.43-44).

Juist op de vergelijkbare zandgronden van Midden Nederland zijn vanwege de ondiepe ligging van de archeologische resten geen voorbeelden bekend van gerealiseerde plannen waarbij complete nederzettingen in situ bewaard zijn onder bedrijventerreinen. Dat wil niet zeggen dat op basis van specifieke omstandigheden dit op voorhand uitgesloten is, maar het is geen eenvoudige opgave. De mogelijkheden voor behoud in situ worden om deze reden onderzocht wanneer de invulling op perceelsniveau volledig duidelijk is, waarbij opgemerkt dient te worden dat over de uitvoering pas zekerheid kan worden gekregen wanneer het gedetailleerde civieltechnische inrichtsplan op perceelsniveau gereed is.

Behoud in situ door archeologische vindplaatsen te vrijwaren van bebouwing is mogelijk een optie voor kleinere delen van het gebied, maar vanwege de grote omvang niet voor de vindplaatsen in hun geheel. Een en ander zal tijdens de verdere invulling van de plannen verder worden onderzocht.

Behoud in situ, uitgaande van het toekomstige gebruik van het gebied als bedrijventerrein, is in het algemeen alleen mogelijk:

  • Wanneer de vindplaats afgedekt kan worden;
  • Een archeologiesparende funderingswijze mogelijk is;
  • Er naderhand geen diepere grondwerkzaamheden plaats vinden;
  • Kadastrale fragmentatie en dus toekomstige kennisfragmentatie wordt voorkomen;
  • Er geen versnelde degradatieprocessen plaats vinden.

De volgende aspecten spelen in Harselaar-Zuid een belangrijk rol bij de vraag of de archeologische resten in situ bewaard kunnen worden:

  • Gezien de grote omvang van de afzonderlijke vindplaatsen (ca. 1 tot 4 ha) is het niet mogelijk om het bedrijventerrein dusdanig planologisch integraal te bestemmen dat op voorhand vast staat dat de archeologische waarden in situ kunnen worden behouden.
  • Voorafgaand aan de eventuele ophoging, die noodzakelijk is om de vindplaatsen te behouden, moet eerst de bestaande bouwvoor worden verwijderd om te voorkomen dat er onder andere ongewenste zettingseffecten optreden. De archeologische resten bevinden zich deels op ca. 50 cm onder het maaiveld waarbij in geval van fysiek behoud uitgegaan dient te worden van een buffer boven het archeologisch niveau van 30 cm. Voor een effectieve bescherming moet het terrein tenminste tot 100 cm boven het archeologisch niveau worden opgehoogd om van behoud in situ te kunnen spreken. Op basis van civieltechnische uitgangspunten waaronder noodzakelijk peil, de grondbalans en waterhuishouding wordt vooralsnog uitgegaan van een ophoging met slechts ca. 50 cm wat niet voldoende is voor behoud in situ. Het gevolg van het eventueel verwijderen van de bestaande bouwvoor is dat de archeologische resten tijdelijk dichtbij of aan het oppervlak komen te liggen waardoor aanvullende maatregelen nodig zijn om deze te beschermen tegen schatgravers en tegen beschadiging bij het berijden van het terrein. Ook voor de ophoging zijn extra maatregelen noodzakelijk bij de uitvoering hiervan. Aangezien het gedetailleerde ontwerp van de inrichting van het bedrijventerrein pas in een later stadium gemaakt wordt, zijn de randvoorwaarden ten aanzien van waterhuishouding, noodzakelijk te hanteren peil etc. op dit moment niet bekend waardoor een haalbaarheidsstudie voor archeologiesparend bouwen nog niet gemaakt kan worden. Een voorlopige conclusie wijst er echter op dat behoud in situ niet mogelijk lijkt te zijn.
  • Onder en naast de wegen worden riolen en/of een watergang aangelegd op ca. 10 - 12 m + NAP waardoor hier behoud in situ niet mogelijk is. Het archeologisch niveau ligt immers op circa 13 - 13,5 m + NAP. Bij het ontwerp van de wegenstructuur is zoveel mogelijk rekening gehouden met de ligging van de vindplaatsen. Op enkele plaatsen was het echter niet mogelijk om voor een ander tracé te kiezen:
    • 1. Met het oog op behoud in situ is ernaar gestreefd om de vindplaats die zich ten noorden van de Wencopperweg bevindt en zich naar het westen toe uitstrekt tot ver buiten het plangebied te vrijwaren van wegen waardoor archeologiesparend bouwen mogelijk een optie is.
    • 2. Ten noorden van de Wencopperweg wordt alleen de reeds sterk verstoorde noordelijkste nederzetting door de geplande weg verstoord. Tot aan de Wencopperweg loopt het tracé verder door reeds onderzocht of verstoord terrein.
    • 3. Bij het uitwerken van het wegennet ten zuiden van de Wencopperweg is zoveel mogelijk rekening gehouden met de begrenzingen van de vindplaats. Voor de noord-zuid verbinding is binnen het plan echter geen alternatief voor handen aangezien de vindplaats zich bijna over de volle breedte van het plangebied uitstrekt. Wel is de oost-west weg aan de zuidrand van het nederzettingsgebied uit de IJzertijd gepland en ten noorden van een mogelijk erf uit de Nieuwe Tijd (zie weg in onderstaand kaartje gelegen tussen de rode driehoek en het grotere rode vlak), waardoor hier hooguit sprake is van een marginale verstoring.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1017-0004_0015.png"

Figuur 4.7 Detail van de bestemmingsplankaart met de vastgestelde vindplaatsen. Rood = behoudenswaardige vindplaats binnen de plangrenzen; lichtrood behoudenswaardige vindplaats buiten de plangrenzen of opgegraven vindplaats ten noorden van de Wencopperweg (zwarte blokjes IJzertijdboerderijen en spiekers; gele blokjes Middeleeuwse boerderijen). NB De nederzettingssporen bevinden zich binnen de vindplaatsen grenzen maar zullen niet overal dezelfde dichtheid aanwezig zijn.

Conclusie

Bij het ontwerp is zoveel mogelijk rekening gehouden met de landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden in het gebied.

Als gevolg van de ontwikkeling van het bedrijventerrein zal de impact op het huidige landschap groot zijn. Het organisch gegroeide historische landschap zal grotendeels verdwijnen. Evenwel zijn de beek en de overheersende kavelrichting loodrecht op deze beek in de stedenbouwkundige opzet van het bedrijventerrein herkenbaar aanwezig. Dat geldt evenzeer voor de situering van de eeuwenoude Wencopperweg (dat voor een beperkte gedeelte in het bestemmingsplan Harselaar Zuid Fase 1a is gelegen). Wel zal het profiel en het karakter van de Wencopperweg ter plaatse wijzigen, waarbij een deel van de ter plaatse aanwezige bestaande bomenrij langs de Wencopperweg zal worden gehandhaafd. Het bedrijventerrein tast tevens een historisch-geografisch hoog gewaardeerd vlak rond de Esvelderbeek aan, evenwel zal de Esvelderbeek en een daaromheen liggende groenzone ook in de toekomst worden behouden. In het plangebied zijn geen rijksmonumenten of MIP-objecten aanwezig. De gemeente acht de ontwikkeling van het bedrijventerrein van dermate groot belang, dat een aantasting van de beschreven cultuurhistorische waarden acceptabel wordt geacht. Hierbij is van belang dat in de stedenbouwkundige opzet zoveel mogelijk rekening is gehouden met bestaande lijnen in het landschap en voorts dat (onder meer) met de inrichting van de Esvelderbeekzone sprake is van een goede landschappelijke inpassing van de ontwikkeling.


Ten behoeve van het bestemmingsplan Harselaar-Zuid Fase 1a is in overeenstemming met artikel 38a Monumentenwet 1988 voor het gehele plangebied bezien in hoeverre archeologische waarden zijn te verwachten en in hoeverre die waarden kunnen worden verstoord door de uitvoering van het bestemmingsplan. Daarbij is gebruik gemaakt van de gemeentelijke archeologische beleidskaart en is voor nagenoeg het gehele plangebied reeds archeologisch veldonderzoek verricht. Daar waar de aanwezigheid/trefkans van archeologische waarden niet of niet met voldoende zekerheid is uit te sluiten is in de planregels voorzien in een adequaat beschermingsregime ingevolge waarvan die waarden op een toereikende wijze worden gerespecteerd en beschermd. Op deze manier zijn de archeologische belangen gewaarborgd.


Bij het ontwerp is zoveel mogelijk rekening gehouden met de archeologische waarden in het gebied. In zoverre er archeologische waarden onder de geplande wegen liggen, zullen deze vanwege de geringe diepteligging van de archeologische resten en de noodzakelijke aan te leggen diepe infrastructuur opgegraven moeten worden. Voor de bouwvlakken geldt dat de voorgenomen ophoging onvoldoende is om de archeologische resten te beschermen. Indien het mogelijk is om onder een aantal uitvoeringsvoorwaarden het gehele gebied tot tenminste 100 cm boven het archeologisch niveau op te hogen is behoud in situ hier een mogelijkheid. Anders worden de archeologische resten gedocumenteerd middels een opgraving door een daartoe gecertificeerd bedrijf conform de regelgeving van de KNA. Een definitief besluit hierover wordt genomen op basis van het uiteindelijke ontwerp waarbij het archeologisch behoud een onderzoeksthema zal zijn.