Plan: | Bestemmingsplan Arnhems Buiten |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0202.802-0301 |
Archeologie
Het plangebied ligt op de flank van de Zuidoost-Veluwe-stuwwwal. De stuwwal ontstond in de voorlaatste ijstijd (het Saalien, 250.000-130.000 jaar geleden) door landijs dat zich vanuit Scandinavië naar onder andere Nederland bewoog. De grond raakte hierbij opgestuwd; na het afsmelten van het landijs bleven hoefijzervormige heuvels over. Aan de randen van de ijstongen ontstonden diepe glaciale bekkens. De Gelderse Vallei en het IJsseldal zijn hiervan een restant. Vóór de komst van het landijs stroomden de voorlopers van Rijn en Waal meer noordwestelijk door Nederland. Door de komst van het landijs en beddingopheffing namen ze echter een meer westelijke loop ter hoogte van Arnhem aan. Het zijn deze rivierafzettingen die het landijs opstuwde.
In de laatste ijstijd (130.000-10.000 jaar gelden) bereikte het landijs Nederland niet meer. De bodem was door de koude omstandigheden permanent bevroren (permafrost) waardoor regen- en smeltwater niet in de bodem konden wegzakken en van de stuwwal afspoelden. Hierbij raakte de toplaag geërodeerd en werden zand en grind naar lager gelegen delen van de stuwwal getransporteerd. Hierbij werden diepe dalen uitgesleten, zoals het beekdal van de Slijp- of Klingelbeek ter hoogte van een deel van het plangebied.
Met de aanvang van het Holoceen 10.000 jaar geleden verbeterde het klimaat zich. Het zuidelijke deel van het plangebied stond onder invloed van de Rijn, die hier in het late deel van de prehistorie een markante bocht maakte. Op de oevers van de Rijn ontwikkelden zich oeverwallen, afgedekt met klei tijdens latere overstromingen. Hierbij raakten reeds aanwezige, oudere afzettingen geërodeerd.
In het zuidwestelijke deel van het plangebied bevindt zich ter hoogte van het oorspronkelijke gehucht Klingelbeek een zone met archeologische vindplaatsen. Opgravingen in 2011 en 2012 (Archismelding 46726) die ten oosten daarvan plaatsvonden, toonden bewoningssporen aan die teruggaan tot minimaal 5000 v. Chr. Van de prehistorie waren met name de bronstijd (2000-800 v. Chr.) en ijzertijd (800-12 v. Chr.) goed vertegenwoordigd, met nederzettingsplattegronden uit de laatstgenoemde periode. De flank van de stuwwal en met name hier gelegen beekdalen waren uitstekende vestigingslocaties en de verwachting is dat de intensiteit aan prehistorische sporen in het beekdal-gedeelte van het plangebied hoog is.
Wat hoger op de stuwwal, ter hoogte van het onderzoeksgebied Mariëndaal, is inventariserend veldonderzoek (Archis-melding 41867) uitgevoerd, onder andere in de vorm van proefsleuven. Daarbij zijn drie vindplaatsen aangetoond, uit de Tweede Wereldoorlog, een akkerlaag uit de late middeleeuwen (vanaf 1250) en aardewerk uit de brons- en ijzertijd. Vanwege de perifere aard is hier geen vervolgonderzoek geadviseerd; prehistorische nederzettingsterreinen worden noordwestelijk van de onderzoekslocatie vermoed.
Noordelijk van het plangebied ligt klooster Mariëndaal, een laatmiddeleeuws klooster maar waarbij op grond van aardewerkvondsten ook een vroegmiddeleeuwse nederzetting wordt vermoed. Noordelijk en westelijk van het klooster en plangebied zijn op diverse locaties grafheuvels aangetoond of aanwezig, daterend uit de periode 3000-800 v. Chr. Een nederzetting van de 'grafheuvelbouwers' in Arnhem is alleen bekend in de wijk Gulden Bodem, maar de verwachting is dat nabij de grafheuvels ook nederzettingen aanwezig zijn, zoals elders in Nederland tijdens archeologisch onderzoek ook wordt aangetoond.
Het beekdaldeel van het plangebied heeft wegens de geomorfologie en de aangetoonde archeologische waarden een hoge archeologische verwachtingskans. De zone daarbuiten heeft een middelhoge archeologische verwachtingskans. Deze zone was op zich gunstig voor bewoning, maar het beekdal zal meer aantrekkingskracht hebben gehad. Bovengenoemd onderzoek ondersteunt deze stelling ook, al kunnen juist in de periferie van nederzettingen grafheuvels en -velden aanwezig zijn, nabij akkergronden.
In de late middeleeuwen maakte het plangebied deel uit van de Arnhemse Enk, een uitgestrekt landbouwgebied met verspreid liggende boerenhoeven. Hoger op de stuwwal lag het Arnhemse Veld, een heidegebied met intensieve schaaphouderij. Boerenhoeven worden verwacht langs de (uitvals)wegen in de middeleeuwen, zijnde de Utrechtseweg maar bijvoorbeeld ook Klingelbeekseweg.
Het zuidelijke deel van het plangebied dat onder invloed stond van de Rijn, heeft eveneens een hoge archeologische verwachtingskans. Oeverwallen waren net als de flanken van beekdalen goede vestigingslocaties, ook vanwege de goede bodemtextuur voor akkerbouw. Over de werkelijke archeologische potentie van de oeverwallen in het plangebied is echter weinig bekend; erosie vanuit de Rijn kan voor conservering nadelig hebben gewerkt. Uit de omgeving is veel Romeins en vroegmiddeleeuws vondstmateriaal bekend, naar verwachting verspoeld materiaal van het ten zuiden van de Rijn gelegen castellum Meinerswijk en de vroegmiddeleeuwse nederzetting Meginhardeswich die zich hier ontwikkelde. Vlakbij, in Oosterbeek, is een schatdepositie uit de IJzertijd bekend, gedaan in het Rijndal en één van de Nederlandse topvondsten. De Rijn maakte deel uit van de limes, de versterkte noordgrens van het Romeinse Rijk. Het plangebied grensde hier met de zuidzijde direct aan; bij een meer noordelijk loop van de Romeinse Rijn kan het zuidelijke deel zelfs binnen de Romeinse rijksrens hebben gelegen.
Behalve de reeds genoemde onderzoeken zijn in het plangebied nog meer onderzoeken uitgevoerd: een bureauonderzoek ten behoeve van de plaatsing van een keerwand in relatie tot het project Sporen in Arnhem (archis-melding 20992) en booronderzoeken (archis melding 40250 en 50211). Met uitzondering van Archismelding 50211 waarover nog geen selectiebesluit is genomen, gelden voor deze locaties geen archeologische verwachtingen meer. Archismelding 30038 betreft een proefsleuvenonderzoek te Hoogstede en is in 1998 foutief aangemeld.
Conclusie
Het plangebied heeft een hoge en middelhoge archeologische verwachtingskans. De zone bij Klingelbeek is wegens de nabijgelegen archeologische waarnemingen geclassificeerd als 'archeologisch waardevol gebied'. Waar ter hoogte van Mariëndaal onderzoek is uitgevoerd, geldt geen archeologieplicht, evenals voor de overige locaties die zijn vrijgegeven. Voor de genoemde zones met een archeologische verwachting of aanwezige archeologische waarden gelden de vrijstellingsgrenzen zoals genoemd in het archeologische beleidsdeel. Deze moeten naar de plankaart worden vertaald en de omgang hiermee dient in de regels van het bestemmingsplan te worden geborgd. Daarbij wordt verwezen naar de modelregels archeologie, opgesteld in samenspraak met RJZ. Sinds enige jaren geldt ook de Tweede Wereldoorlog-archeologie als archeologisch relevante tijdlaag. In afwegingen of eventueel toekomstig onderzoek noodzakelijk is, zullen ook de aanwezigheid van deze specifieke archeologische waarden een rol spelen.
Bij aanwezigheid van ophogingen verandert de archeologische verwachting niet. De gronden waarvoor deze geldt bevinden zich immers nog steeds ter plaatse, alleen afgedekt. Wel geldt dat ze op deze wijze beschermd zijn tegen veel bodemverstoringen. In deze gevallen wordt, na het aantonen van de ophogingslagen, maatwerk verricht.
Afbeelding 4.4. Archeologische verwachting plangebied