direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Honingzwam cluster 15
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.ov1100-vas1

Ruimtelijke onderbouwing

Honingzwam cluster 15, behorende bij de omgevingsvergunning op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 30 Wabo

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Inleiding

Aan de noordoostzijde van Apeldoorn wordt de nieuwe stedelijke uitbreidingswijk Zuidbroek ontwikkeld. Zuidbroek wordt een bijzondere wijk voor wonen en werken met een herkenbaar groen Apeldoorns karakter. Er worden hier circa 2.500 woningen gebouwd. Daarnaast wordt het bedrijvenpark Apeldoorn-Noord uitgebreid met circa 35 ha. Er wordt ook een groot park aangelegd, met een oppervlakte van circa 30 ha. Dit park is een belangrijk onderdeel van de stedelijke groenstructuur van Apeldoorn: de Groene Mal.

Met het oog op de ontwikkeling van Zuidbroek is in maart 2006 het bestemmingsplan Zuidbroek door de gemeenteraad vastgesteld. Dit plan is in belangrijke mate gebaseerd op het Masterplan Zuidbroek, dat een integrale visie bevat op de ruimtelijke hoofdstructuur en de programmatische opbouw van Zuidbroek. In het masterplan zijn de hoofdstructuur van de nieuwe wijk en de indeling in deelgebieden vastgelegd. De precieze invulling van die deelgebieden krijgt verder vorm en inhoud in de stedenbouwkundige uitwerking die per deelgebied wordt gemaakt. Deze deelgebieden worden gefaseerd ontwikkeld.

Op 28 december 2023 is een aanvraag ingediend voor de bouw van 26 woningen op de hoek van de Honingzwam en Oesterzwam in deelgebied het Rooster. Het gaat om cluster 15. Ter plaatse van cluster 15 geldt de bestemming 'Wonen - uit te werken' waarin een bouwverbod is opgenomen. Sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 januari 2024 is het niet meer mogelijk om aan de hand van de uitwerkingsplicht die is opgenomen in het bestemmingsplan Zuidbroek het bouwverbod op te heffen en woningbouw ter plaatse mogelijk te maken. Om die reden is ervoor gekozen om voor 1 januari 2024 een aanvraag om omgevingsvergunningsvergunning in te dienen. De huidige bestemming laat, zoals gezegd, woningbouw niet toe en de aanvraag dient dan ook te worden aangemerkt als een verzoek om af te wijken van de regels van het bestemmingsplan. Hieronder is in afbeelding 1.1 de situatie van het projectgebied opgenomen. In afbeelding 1.2 en afbeelding 1.3 zijn ter illustratie een aantal gevelbeelden opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1100-vas1_0001.png"

Afbeelding 1.1 Situatie projectgebied 'Cluster 15' op de hoek Honingzwam/Oesterzwam, Zuidbroek, deelgebied het Rooster

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1100-vas1_0002.png"

Afbeelding 1.2 Impressie gevelaanzicht rijwoningen (zeven-onder-één-kap)

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1100-vas1_0003.png"

Afbeelding 1.3 Impressie gevelaanzicht rijwoningen (drie-onder-één-kap)

1.2 Ligging en begrenzing

Het projectgebied van dit woningbouwplan behoort tot deelgebied Het Rooster, zoals omschreven en verbeeld in het bestemmingsplan Zuidbroek. De aanvraag omgevingsvergunning betreft cluster 15 van het Rooster. De locatie is gesitueerd op de hoek van Honingzwam en Oesterzwam. Ten noorden van het projectgebied ligt de zg. 'Groene Wig'. Ten oosten van het projectgebied is het woonwagencluster gelegen. Verder wordt de projectlocatie omringd door reeds eerder uitgewerkte woonclusters.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1100-vas1_0004.png"

Afbeelding 1.4 Ligging en begrenzing (indicatief) projectgebied in Zuidbroek, deelgebied het Rooster

De woningen zijn georiënteerd naar buiten toe. De ruimte binnen de bebouwingsrand wordt benut als parkeerhof. Deze wordt ontsloten vanaf de Oesterzwam. Rondom het cluster liggen groenvoorzieningen met paden die de aanliggende woningen ontsluiten voor voetgangers.

1.3 Wettelijk kader omgevingsvergunning

Voorliggende aanvraag om omgevingsvergunning is ingediend op 28 december 2023. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet is de Wabo van toepassing is op deze aanvraag, omdat de aanvraag is ingediend voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024.

Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (verder: Wabo) kan voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan een omgevingsvergunning worden verleend mits dat gebruik niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Burgemeester en wethouders zijn pas bevoegd deze omgevingsvergunning te verlenen, nadat de gemeenteraad heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft. De gemeenteraad mag deze verklaring alleen weigeren in het belang van een goede ruimtelijke ordening. De gemeenteraad kan categorieën van gevallen aanwijzen waarin een verklaring niet is vereist.

Op 7 oktober 2010 heeft de gemeenteraad de 'Notitie Procedure inzake verklaring van geen bedenkingen Wabo' vastgesteld. In deze notitie zijn de categorieën van gevallen aangewezen waarin een verklaring van geen bedenkingen niet is vereist. Voor die categorieën van gevallen kunnen burgemeester en wethouders de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a onder 3° Wabo verlenen zonder dat de gemeenteraad een verklaring van geen bedenkingen heeft afgegeven.

Het gaat in deze aanvraag om de realisatie van cluster 15, bestaande uit 26 woningen in Zuidbroek, deelgebied het Rooster, in Apeldoorn, zie afbeelding 1.1.

Het gaat hier om een project waarvoor de gemeenteraad al een stedenbouwkundige visie/stedenbouwkundige plan voor het Rooster is vastgesteld. Daarnaast ligt het project in het bestaande stedelijk gebied en valt onder de in bedoelde notitie genoemde categorie II 'Realisieren van woningbouw (met inbegrip van verbouw) in bestaand stedelijk gebied en de dorpen waarbij het aantal woningen per project met niet meer dan 50 toeneemt, met inbegrip van bijbehorende bouwwerken en overige daartoe behorende voorzieningen'.

Daarmee valt het project onder de Lijst met categorieën waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen door de raad is vereist.

Hoofdstuk 2 BELEIDSKADER

2.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Vanuit het Rijk wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd en als procesvereiste opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het doel dat hiermee wordt beoogd is het stimuleren van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en het bewerkstelligen van een goede ruimtelijke ordening, onder meer door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, het bevorderen van vraaggerichte programmering en het voorkomen van overprogrammering. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten nagestreefd. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarom altijd worden afgewogen en gemotiveerd. Daarbij moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Indien de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, dient te worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien.

Toetsing

Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit ‘een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’. Er is een toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking d.d. 6 juni 2024 opgesteld. Uit deze toets wordt geconcludeerd dat sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro. Tevens is aangetoond dat deze ontwikkeling voorziet in een kwantitatieve en kwalitatieve behoefte voor het verzorgingsgebied. Deze behoefte kan worden gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied. Daarmee wordt geconcludeerd dat het plan de toetsing aan de Ladder positief heeft doorlopen. De laddertoets is als bijlage 1 van de Bijlagen toegevoegd.

2.2 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Op 19 december 2018 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie gaat over 'Gaaf Gelderland'. 'Gaaf' is een woord met twee betekenissen. 'Gaaf' betekent 'mooi' en gaat over wat – historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard. Maar 'Gaaf' verwijst ook naar dat wat 'cool' en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard. Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie.

Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal.

Gezond en veilig is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.

Schoon en welvarend is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

De visie geeft zeven ambities voor een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland, onder andere op het terrein van economisch vestigingsklimaat en het woon- en leefklimaat. Met vier spelregels of Doe-principes' – DOEN, LATEN, ZELF en SAMEN – geeft de provincie hier werking aan. Tezamen vormen zij het kader waarbinnen de provincie werkt en afwegingen maakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1100-vas1_0005.png"

Afbeelding 2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Gestreefd wordt naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Ambities vanuit dit streven zijn: Gelderland heeft een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. De bestaande bebouwde omgeving wordt optimaal benut met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen. Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. De provincie gaat, zo stelt de visie, in gesprek met de Gelderse regio's en maken regionale afspraken over een goede balans tussen de vraag en het aanbod van woningen. Het omvormen van bestaande en leegstaande bebouwing heeft de voorkeur voor de aanleg van nieuwe woonlocaties.

Toets

Voorliggende aanvraag voorziet in de realisatie van 26 woningen. De woningen sluiten aan bij de vraag naar betaalbare woningen en creert een divers woningaanbod in Zuidbroek en in bredere zin in Apeldoorn. De woningen worden aangesloten op het warmtenet van Zuidbroek. De mogelijkheid wordt gecreerd om de zonnepanelen te plaatsen op de daken, zodat de woningen duurzaam kunnen worden voorzien van energie. Hiermee voldoet de aanvraag aan de ambities ten aanzien van woningen, zoals gesteld in de provinciale Omgevingsvisie.

2.3 Omgevingsverordening Gelderland

Op grond van artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en omtrent de daarbij behorende toelichting. De provinciale verordening

Provinciale staten van Gelderland hebben van deze bevoegdheid gebruik gemaakt door op 24 september 2014 de Omgevingsverordening Gelderland vast te stellen. Sindsdien is de Omgevingsverordening een aantal keren geactualiseerd en herzien. In deze Omgevingsverordening zijn de provinciale verordening (op grond van artikel 4.1 Wro), milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening samengevoegd. Voor zover het de provinciale verordening betreft bevat de omgevingsverordening alleen regels die tot de gemeentebesturen zijn gericht en geen rechtstreeks werkende, burgers bindende regels.

De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit Omgevingsvisie te realiseren. In de verordening zijn regels opgenomen die nodig zijn om de provinciale ambities waar te maken, provinciale belangen veilig te stellen of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem opgenomen.

De provincie zet de verordening als juridisch instrument voor het afdwingen van de doorwerking van het provinciaal beleid alleen in voor die onderdelen van het beleid waarvoor algemene regels noodzakelijk zijn om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Wonen

De verordening bevat de regel dat nieuwe woonlocaties alleen zijn toegestaan wanneer dit past in het door Gedeputeerde Staten (GS) vastgestelde regionale woonagenda. Ten behoeve van de flexibiliteit is het wel mogelijk om van een regionale woonagenda af te wijken, vooruitlopend op de actualisatie van die regionale woonagenda. Als er nog geen regionale woonagenda is vastgesteld of als de bestaande regionale woonagenda niet meer actueel is en niet geschikt meer is als beoordelingskader, zal de provincie totdat een nieuwe regionale woonagenda wordt vastgesteld bestemmingsplannen die de bouw van nieuwe woningen mogelijk maken toetsen aan de volgende criteria: er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking, als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, het plan past binnen de meest recente provinciale visie op het woonbeleid, er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden en de provincie stemt in met de ontwikkeling.

Gelderse Streek: IJsselvallei

De verordening bevat de regel dat op locaties binnen de Gelderse streek IJsselvallei bij een nieuwe activiteit of ontwikkeling rekening wordt gehouden met de voor die streek vastgestelde kernkwaliteiten en ontwikkeldoelen. Ter hoogte van de projectlocatie, gelegen in het midden van de IJsselvallei – het groene hart van de stedendriehoek (Apeldoorn, Zutphen en Deventer (OV) – worden als kernkwaliteiten gedefinieerd; een parkachtig landschap: afwisseling van landgoederen, waterlopen, recreatiegebieden, natuurterreinen, landbouwgebieden, kleine dorpen en infrastructuur.

Toets

De projectlocatie ligt in Zuidbroek, een uitbreidingswijk van Apeldoorn waar vanaf 2006 stapsgewijs woningbouwclusters zijn uitgewerkt. Het bestemmingsplan Zuidbroek uit 2006 is op 27 april 2006 door de gemeenteraad vastgesteld. Op 21 november 2006 is het plan goedgekeurd door Gedeputeerde Staten. In het bestemmingsplan Zuidbroek is de prognose neergelegd dat in de uitbreidingswijk ca. 3500 woningen zullen worden gerealiseerd. Doordat de ontwikkeltijd van de Zuidbroek meerdere jaren in beslag zou gaan nemen is ervoor gekozen de gronden in Zuidbroek, voorzover hier woningbouw was voorzien, te bestemmen als 'Wonen - uit te werken'.

Voorliggend project voorziet in de realisatie van 26 woningen, die passend zijn binnen het totaal geprognotiseerde aantal van 3500 woningen. Cluster 15, waarbinnen de woningen worden gerealiseerd, is één van de laatste woonclusters die worden gebouwd ter afronding van de wijk Zuidbroek.

De hoofdstructuur van Zuidbroek wordt bepaald door drie dragers, nl. De Vellertzoom, de As van Anklaar en de Groene Wig. Met name de Groene Wig draagt bij het realiseren van kwalitatief groen en deze structuur strekt zich uit door de gehele wijk van oost naar west. Verder is de wijk ruim opgezet met veel aandacht voor groen. Het is een parkachtig landschap dat aansluit bij de ambities, zoals omschreven in de Omgevingsverordening.

2.4 Woonagenda Cleantech Regio 2018

De 'Woonagenda Cleantech Regio 2018' van de Regio Stedendriehoek (vastgesteld door GS op 11 december 2018) is een uitwerking van de provinciale koers "Ruimte voor goed wonen", waarbij voor de komende 10 jaar afspraken worden vastgelegd hoe om te gaan met sturing op de woningbouwprogrammering en welke thema's regionaal verdere aandacht vragen. Dit betreffen de thema's "sterke steden, dynamische kernen en vitaal platteland". Ook wordt ingegaan op het verduurzamen en klimaatbestendig maken van de woningvoorraad alsmede op wonen en zorg.

De Regio zet in op het behouden en versterken van de woonkwaliteit door toevoeging van de juiste woning, voor de juiste doelgroep, op de juiste plek in de regio, waarbij de volgende speerpunten van toepassing zijn:

  • woningbouw draagt bij aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de bestaande stad, wijk, dorp, kern en buitengebied;
  • woningbouw is behoeftegericht, past bij de lokale vraag van een specifieke doelgroep en levert een strategische (toekomstgerichte) aanvulling op het bestaande woningaanbod;
  • de programmering is flexibel en kan aangepast worden om goed te blijven aansluiten op de speerpunten van ons beleid en actuele marktontwikkelingen.


Voor Apeldoorn wordt aangegeven dat, mede door de hoge instroom, de druk op de markt is toegenomen. De woningbouw in Apeldoorn heeft een hoge vlucht genomen. In dit tempo zijn in 2021/2022 alle huidige bouwplannen gerealiseerd en is er risico op een tekort en verder oplopende prijzen. Ook in de sociale huur is sprake van stijgende wachtlijsten. De groei in Apeldoorn bestaat voor een relatief groot deel uit gezinnen en sluit aan bij de inzet van Apeldoorn als gezinsstad. Apeldoorn zoekt naar nieuwe plekken voor woningbouw binnen de bestaande contouren van de stad. Het programma ligt de komende jaren (mede door de druk van buiten) tegen de bovenkant van de bandbreedte van de prognoses. In de sociale woningbouw is op korte termijn een toevoeging van 500 woningen aan de orde om de wachtlijsten te verkorten.


Naast inzet op het kwalitatief programmeren wordt er gekoerst op een kwantitatief realistisch woningbouwprogramma op basis van actuele Primos woningbehoefteprognoses Het is daarbij de bedoeling om deze regionale woonagenda om de twee jaar te herijken, waarbij wordt bekeken of het op basis van analyse van de woningmarkt en de genoemde woningbehoefteprognoses het wenselijk is om de woonvisie aan te passen.


De Woonagenda Cleantech Regio vervangt de "Kwantitatieve Opgave Wonen 2015-2024" en het "Afsprakenkader kwantitatieve woningbouwprogrammering 2015-2024" van de Regio Stedendriehoek. Na de vaststelling wordt een uitvoeringsagenda opgesteld, waarbij gemeenten jaarlijks presenteren wat de lokale voortgang in de bestaande voorraad is aan de hand van de jaarlijkse monitoringsgegevens.

Toets

Apeldoorn heeft na vaststelling van de Woonagenda Cleantech Regio 2018 de Woonagenda Apeldoorn 2018-2021 opgesteld. In 2022 is hieraan een addendum toegevoegd voor de periode 2022-2023.

Inmiddels geldt het Volkshuisvestingskader 2023-2027 als kwalitatieve uitwerking van de gemaakte afspraken in de Woonagenda Cleantech Regio 2018. Dit beleid is vastgesteld door de gemeenteraad op 21 september 2023. In paragraaf 2.6 wordt dit beleid uiteengezet.

2.5 Omgevingsvisie 'Woest en aantrekkelijk Apeldoorn'

Op 24 februari 2022 heeft de gemeenteraad van Apeldoorn de Omgevingsvisie 'Woest en aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. De Structuurvisie "Apeldoorn biedt ruimte" (vastgesteld op 30 mei 2013) is daarbiij ingetrokken.


Een nieuwe Omgevingsvisie is belangrijk, omdat Apeldoorn voor een grote opgave en uitdaging staat: groeien naar een gemeente met meer dan 180.000 inwoners, het versterken van de veelzijdige economie, het ruimte bieden aan de energietransitie en het nog beter en mooier maken van het groen, het sociale leven en het gastheerschap. Met een vastgestelde Omgevingsvisie kan verder gewerkt worden aan de uitwerking van de visie. Dit gebeurt door middel van gebiedsgerichte plannen en het Omgevingsplan (de opvolger van de bestemmingsplannen). De Omgevingsvisie geeft duidelijkheid over de ruimtelijke koers van de gemeente.


De Omgevingsvisie rust op vier centrale ambities (hoofdopgaven), waarmee Apeldoorn de toekomst tegemoet wil gaan en nóg aantrekkelijker wil worden:

  • 1. 'Stad maken' (het toevoegen van nieuwe woon- en werkmilieus in en aan de stad);
  • 2. 'Vitale dorpen en buitengebied' (ruimte voor wonen en economische vernieuwing waaronder recreatie, grootschalige energieopwekking en transitie van de landbouw);
  • 3. 'Fysiek fundament uitbouwen' (versterking van landschap en natuurwaarden, het groenblauwe casco en belevingswaarden zoals erfgoed) en
  • 4. 'Sociaal fundament versterken' (gemengde woongebieden met gedifferentieerde en betaalbare woningbouw, aantrekkelijke buitenruimte en nabijheid van voorzieningen in wijken en dorpen).


Onderstaand een nadere toelichting op de beoogde invulling van de vier centrale hoofdopgaven.


Ambities 1 en 2: Stadmaken en Vitale dorpen en buitengebied


Met de invulling van de hoofdopgave Stadmaken gaat Apeldoorn flink ontwikkelen op het gebied van wonen, werken, mobiliteit en omgevingskwaliteit. Zo bouwt Apeldoorn voort op de traditie van groene woonstad en economisch centrum van deze regio en draagt ze stevig bij aan de nationale doelen op het gebied van wonen, werken en duurzame energie. Daarnaast gaat Apeldoorn middels de hoofdopgave Vitaal platteland investeren in het vitaal platteland, in de 12 dorpen en buurtschappen. Dit is als volgt opgebouwd:

Wonen

Voor wonen zijn zowel binnenstedelijke als buitenstedelijke locaties aangewezen. Dit om te voorzien in een groei naar ruim 180.000 inwoners. De gemeente volgt de Ladder voor Duurzame verstedelijking en vult zoveel mogelijk opgaven binnenstedelijk in. Daarbij ligt de focus op sterk verdichten in de bestaande stad, met name in de Binnenstad, de Spoorzone en Kanaalzone Centrum. Buitenstedelijk wordt voorzien in één grote uitbreidingslocatie aan zuidzijde (ten zuiden van de A1).


Uitgegaan wordt van de realisatie van 12.500 woningen, waarvan 8.500 nieuw toe te voegen programma in verschillende financieringscategorieën en woonmilieus (stedelijk, gemengd met werken, rand van de stad, dorpen). Voor de binnenstad wordt voorzien in een transformatie naar Stadspark waarbij veel winkelvastgoed wordt aangewend voor nieuwe woonfuncties. Verdere transformaties naar wonen zijn voorzien in de Kanaalzone Vlijtseweg (Zwitsal en omgeving), Kayersdijk-noord, Sleutelbloemstraat-oost (onderzoek), Jean Monnetpark en Christiaan Geutsweg (onderzoek) en Brouwersmolen 9onderzoek).


Omgevingskwaliteit

Ingezet wordt op het verbeteren van de omgevingskwaliteit, met name in de zogenaamde dynamische gebieden, maar ook langs zichtlocaties en infrastructuur.

Mobiliteit

De extra vraag naar mobiliteit in combinatie met de ruimtelijke ambities maakt een goede sturing noodzakelijk. Hiertoe wordt onder meer ingezet op de realisatie van nieuwe transferia aan de toegangswegen van de stad in parkeerhubs aan de centrumrand. De binnenstad wordt autoluw, en veiliger voor langzaam verkeer. Verplaatsing van het busstation naar de zuidzijde van het spoor wordt onderzocht, in combinatie met een stedelijke hub. Dit biedt mogelijk ruimte voor andere ambities van de binnenstad (vergroening, woningbouw). Er wordt voorzien in maatregelen ter verbetering van de doorstroming van verkeer, zowel wat betreft de snelwegen als ook de stadsring en aantakkingen. Er wordt ingezet op een sterk fietsnetwerk en goede wandelroutes.


Economie en recreatie

Er is voorzien in een uitbreiding van 77 hectare aan bedrijventerrein, waarmee tegemoet wordt gekomen aan de aangetoonde behoefte hieraan. De nieuwe bedrijfslocaties bevinden zich ten noorden en oosten van de stad. Aanvullend wordt onderzocht om enkele bedrijfslocaties in de binnenstad de komende 20 jaar te transformeren naar woon-werklocaties ten behoeve van goede binnenstedelijke woningbouwlocaties, eventueel met een gemengd karakter. De bedrijven die daar vertrekken hebben ergens anders ruimte nodig. De uitplaatsingsruimte bedraagt circa 30 hectare en komt boven op de 77 ha uitbreiding waar de behoefte van aangetoond is en wat de gemeente als doel heeft gesteld. De te onderzoeken transformatie betreft de locaties Sleutelbloemstraat en Vlijtseweg, beide gelegen aan het kanaal in noord. In zuid gaat het om de locaties Jean Monnetpark, de Christiaan Geurtsweg en de Brouwersmolen, eerste fase. Een stip op de horizon is de mogelijkheid van een nieuwe voorhalte van het spoor bij Brouwersmolen, onderdeel van een sprinterlijn vanuit Amersfoort, om vooral de Veluwe met openbaar vervoer te ontsluiten. Op wijkniveau wordt ingezet op de transformatie van gedeeltes van het winkelvastgoed naar wijkservicecentra, woon- en werkmilieus gericht op maatschappelijke functies. Verder wordt in Uddel ingezet op het toevoegen van nieuwe bedrijfslocaties voor nieuwe economische functies


De agrarische sector staat voor grote opgaves. Voorzien wordt in de transformatie van de intensieve veehouderijsector met name in Uddel naar duurzame vormen van bedrijvigheid en de geleidelijke transformatie van de overige agrarische sector naar natuur inclusieve landbouw.


Voor het versterken van recreatie wordt het programma Vitale vakantieparken ingezet. Ook wordt bijgedragen aan de Veluweagenda, waaronder de Recreatiezonering Veluwe en wordt ingezet op het versterken van het fiets- en wandelknooppuntennetwerk.


Energie en circulariteit

Voor energie geldt een uiteindelijke doelstelling van energieneutraliteit in 2050. Voor 2030 geldt een tussentijdse doelstelling van 39% energieneutraal. Dit moet mede bereikt worden door de inzet van zonne-energie en windenergie. Uitgegaan wordt van clustering. De concentratie voor zon en wind is voorzien op een drietal zoeklocaties. Allereerst een concentratie van windturbines bij het knooppunt A1 en A50 (ten oosten van de A50), in combinatie met een nieuw aan te leggen park voor zonne-energie. Gedeeltelijk wordt hiermee aangesloten op bestaande initiatieven. Hierdoor ontstaat een concentratie en koppeling tussen zon en wind. De tweede cluster van windturbines is gesitueerd op de Veluwe, eveneens aan de A1, maar meer westelijk gelegen. Voor de zonnevelden is sprake van drie zoeklocaties, waarvan twee alleen voor zon en een gecombineerd met wind. Aan de noordzijde van de stad, bij Beemte Broekland ten oosten van de A50, en ten zuiden van Vaassen zijn zoeklocaties voor zonnevelden voorzien.


Verder wordt bij nieuwe ontwikkelingen energieopwekking gestimuleerd. Vanaf 2025 geldt daarbij voor woningen en bedrijfspanden 'nul op de meter'.


Hiernaast geldt nog dat hergebruik wordt gestimuleerd om de omvang van restafval per persoon/per jaar te verminderen.


Ambities 3 en 4: Uitbouwen fysiek fundament en versterken sociaal fundament


De veelzijdige groei van stad en dorpen vindt plaats via de bodem en het landschap op de overgang van Veluwe en IJsselvallei. De Veluwe biedt - met al z'n groen en water - enorme kansen, die flink worden gemarkeerd. Zo is het uitbouwen van het fysiek fundament de derde hoofdopgave geworden. De fysieke stad is weer de voorwaarde voor een sociaal sterke stad. Daarom is de vierde hoofdopgave: het sociaal fundament versterken. Zo bouwt Apeldoorn aan een inclusieve gemeente.


Dit is als volgt opgebouwd:


Natuur en landschap

De groene mal/ het groen-blauwe casco (groen en water) worden verder versterkt. Groen en uitloopgebieden worden vergroot. Er is voorzien in de aanleg van nieuwe (natte) natuur in combinatie met waterberging rond de beekdalen. Er wordt minimaal 175 hectare aan bos toegevoegd. Rond de beekdalen wordt nieuwe (natte) natuur aangelegd in combinatie met waterberging rond de beekdalen.


Natuurinclusief bouwen wordt bevorderd en bij bestaande bouw wordt ingezet op vergroening. Het centrum van Apeldoorn wordt verder vergroend en omgevormd naar stadspark. Ingezet wordt op de bevordering van de biodiversiteit.


Klimaatadaptatie

Voorziene maatregelen gericht op klimaatadaptatie zijn het vasthouden van oppervlaktewater in retentieplassen, als waterreservoir in tijden van droogte en als eerste stap naar een circulair watersysteem, vernatting op de Veluwe ten behoeve van infiltratie van drinkwater en het zo veel mogelijk afkoppelen verhard oppervlak in stedelijk gebied.


In bestaande situaties wordt vergroenen bevorderd en in nieuwe situaties is er de doelstelling van natuurinclusief bouwen. Verdere vergroening van de binnenstad zal bijdragen aan het voorkomen van hittestress.

Milieu en gezondheid

Bij het maken van plannen zal rekening moeten worden gehouden met de aspecten milieu en veiligheid. Geluidbeleid op maat zal hieraan gaan bijdragen.


Daarnaast wordt ingezet op het faciliteren van verblijven in de buitenlucht door voldoende aanbod van groen in nabije leefomgeving en het uitdagen tot meer bewegen, onder meer in een aantrekkelijke buitenruimte.


Inclusiviteit

Op diverse vlakken wordt ingezet op het bevorderen van een inclusieve samenleving. Er zal sprake zijn van variatie in woonmilieus zowel in de verdichtingsopgaven als in de nieuwe uitleg, in verschillende prijsklassen. Ook wordt sporten voor iedereen gestimuleerd, mede door een uitnodigende buitenruimte, en ingezet wordt op het herstructureren/verduurzamen van schoolgebouwen. Op wijkniveau wordt gedacht aan de ontwikkeling van woonzorgzones (gecombineerd met de transformatie van winkelvastgoed).


Op onderstaande afbeelding is weergegeven waar de verschillende ambities hun uitwerking krijgen in de gemeente Apeldoorn:

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1100-vas1_0006.png"

Afbeelding 2.2 Omgevingsvisie 'Woest aantrekkelijk Apeldoorn'


Uitvoering Omgevingsvisie

Gebiedsprofielen

De hoofdopgaven zijn voor een zestal focusgebieden nader beschouwd. Dit betreft de gebieden Binnenstad, Kanaalzone Centrum, Spoorzone centrum, Stadsrand Zuid, Stadsrand noord en Uddel. Aangegeven wordt wat de gewenste ontwikkelrichting is voor deze gebieden en welke vaste waarden hier gelden bij de beoordeling van beoogde ontwikkelingen. De gebiedsprofielen bieden daarmee een verdiepte basis voor de verdere uitwerkingen uitvoering van de Omgevingsvisie.

Afwegingsmatrix

Er is veel nodig om te komen tot planvorming die invulling gaat geven aan de ambities uit de Omgevingsvisie, ook buiten de gebiedsprofielen. Om bij initiatieven duidelijk richting te kunnen geven, is in de Omgevingsvisie een afwegingsmatrix opgenomen. Daarin zijn de globale contouren weergegeven waarbinnen wordt beoordeeld of initiatieven bij de ambities passen. De afwegingsmatrix wordt verder uitgewerkt zodat deze meetbaar en concreet kan worden toegepast.


Onderzoeken

Om te komen tot uitvoering van de ambities uit de Omgevingsvisie is uiteraard nog veel nadere uitwerking noodzakelijk. Ook zal er op verschillende gebieden nog nader onderzoek worden verricht. Ten behoeve van de Omgevingsvisie is een Omgevingseffectrapportage (inclusief een aanvulling daarop) opgesteld. Onder meer de daarin genoemde onderdelen zullen als leidraad dienen voor de te verrichten onderzoeken ten behoeve van de verdere uitwerking van de Omgevingsvisie.

Toets

Voorliggend project voorziet in de realisatie van 26 woningen in Zuidbroek. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan het vergroten van het aanbod aan woningen in Apeldoorn. Door de realisatie van 26 rijwoningen wordt voorzien in de behoefte aan woningen voor jongeren/starters en ouderen. Hiermee is het plan in overeenstemming met de Omgevingsvisie.

2.6 Volkshuisvestingskader 2023-2027

In de Omgevingsvisie 'Woest aantrekkelijk Apeldoorn' en in de 'Kadernota Maatschappelijke ontwikkeling' staat wat de gemeente belangrijk vindt ten aanzien van wonen en de combinatie wonen en zorg. Dit is verder uitgewerkt in een volkshuisvestingskader.

Op 21 september 2023 is het Volkshuisvestingskader 2023-2027, 'Ruim en ontspannen wonen in de hoofdstad van de Veluwe', door de gemeenteraad van Apeldoorn vastgesteld. Dit Volkshuisvestingskader omschrijft, op basis van trends en ontwikkelingen, de gemeentelijke ambities op bovenstaande onderwerpen voor de langere termijn. Het is een kader voor woonprojecten en projecten voor wonen met zorg. Met de vaststelling van het Volkshuisvestingskader, zijn de Woonagenda 2018-2022 en het Afwegingskader woningbouw 2018-2027 ingetrokken.

Belangrijke trends en ontwikkelingen zijn:

  • de grote behoefte aan goedkope en betaalbare woningen;
  • demografische ontwikkelingen: de voortgaande vergrijzing en de groeiende behoefte aan zorg;
  • het belang van verduurzaming en CO2 neutraal bouwen;
  • zorgen voor een ongedeelde stad door te werken aan veerkrachtige wijken en dorpen.

Het Volkshuisvestingskader gaat in op vier onderwerpen:

  • 1. Doorbouwen aan een diverse woningvoorraad:
    • a. Tot en met 2030 worden bijna 9.000 woningen toegevoegd;
    • b. De nadruk ligt op het toevoegen van goedkope en betaalbare huur- en koopwoningen;
    • c. Aandacht voor woningen voor alle doelgroepen

  • 2. Veerkrachtige wijken en dorpen
    • a. Apeldoorn streeft naar gemengde wijken en dorpen;
    • b. Ontmoeten stimuleren;
    • c. Referentienormen voor voorzieningen;
    • d. Toegankelijkheid van de omgeving verbeteren waar dat kan.

  • 3. Woningvoorraad verduurzamen
    • a. Nieuwbouw zoveel mogelijk energieneutraal en natuurinclusief
    • b. Focus op verduurzaming van de particuliere woningvoorraad
    • c. De transitievisie warmte zet de lijn uit:
      • Isoleren, ventileren en besparen (hoofddoel tot 2030);
      • Starten met buurtaanpakken (Wijken van de Toekomst);
      • Innoveren.

  • 4. Wonen met zorg of ondersteuning
    • a. Tot 2030 sturen op realisatie van 800 woningen geschikt voor senioren;
    • b. Bouwen aan gebieden waar voorzieningen, zorggeschikte woningen en zorg nabij zijn;
    • c. Ruimte voor particuliere initiatieven;
    • d. Meer woningen beschikbaar stellen voor jongeren.

Toets

Voorliggend project voorziet in de realisatie van 26 woningen in de uitbreidingswijk Zuidbroek. De woningen zijn gericht op jongeren/starters en ouderen en dragen bij aan een divers woonaanbod. Door de bouw van deze woningen kan doorstroming op de woningmarkt plaatsvinden. Het toevoegen van extra woningen draagt bij aan de ambitie om het woningaanbod te vergroten in Apeldoorn. Het project sluit aan bij het Volkshuisvestingskader.

2.7 Groenbeleid

Het groenbeleid is vastgelegd in de Groenstructuurkaart en het Groenplan

2.7.1 Groenstructuurkaart

In april 2017 heeft de gemeenteraad de Groenstructuurkaart vastgesteld. De kaart geeft de belangrijkste groenstructuren van Apeldoorn weer. Apeldoorn koestert haar groene kwaliteit en wil deze beschermen en versterken. De kaart geeft een gebiedsdekkend toetsingskader en uitgangspunt voor onder andere een consequente beoordeling van ruimtelijke plannen op landschappelijke en groene kwaliteit.

De Groenstructuurkaart bestaat uit verschillende elementen:

  • Groenstructuur: Groene Mal
  • Groenstructuur: Beken & sprengen, weteringen en kanaal
  • Groenstructuur: doorgaande wegen buitengebied
  • Groenstructuur: snelwegcorridors en spoorwegen
  • Wijkgroenstructuur
  • Boomrijke gebieden

Op de kaart zijn die gebieden vastgelegd waar behoud van bestaand groen en ontwikkeling van nieuw groen prioriteit heeft. Het groenstructuurplan werkt door in het kapvergunningenbeleid en het uitgiftebeleid voor snippergroen.

Toets

Ten zuiden het projectgebied ligt groen dat is aangeduid als 'wijkgroenstructuur'. Voorliggend project heeft echter geen invloed op deze structuur. Zodoende is het plan in overeenstemming met de Groenstructuurkaart.

2.7.2 Groenplan

In september 2018 heeft de gemeenteraad het Groenplan vastgesteld. Het Groenplan geeft aan welke groene doelen en opgaven belangrijk zijn voor het behoud en versterking van het groene karakter van de hele gemeente. De groene opgaven bestaan uit versterken van het groen-water netwerk in en om de stad, meer groen in de binnenstad, meer en beter groen in wijken en dorpen en versterken van karakteristieke landschappen. Binnen deze opgaven ligt de focus op het inzetten van groen om de gevolgen van klimaatverandering te beperken, biodiversiteit te versterken en bewoners uit te nodigen tot bewegen en ontmoeten. Dit met een veerkrachtig natuurlijk systeem als basis. Duurzaam groenbeheer, samenwerking en participatie vormen belangrijke pijlers die vorm krijgen in het Uitvoeringsprogramma Groen en biodiversiteit.

Toets

Cluster 15 in Zuidbroek grenst aan de parkstrook die ligt tussen dit cluster en het bestaande woonwagenkamp aan de Laan van Zodiak. De parkstrook zal in de toekomst worden aangelegd. Daarbij is aandacht voor klimaatverandering en duurzaamheid. In de parkstrook wordt ruimte gecreeerd voor waterberging, zodat water kan worden opgevangen en in droge periode langer vast kan worden gehouden. In de parkstrook is ook ruimte voor spelen en ontmoeting. Op deze manier is invulling gegeven aan het Groenplan.

2.8 Verkeer en parkeren

2.8.1 Verkeersvisie 2016 - 2030

Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in de Verkeersvisie 2016 – 2030 (vastgesteld juli 2016). De Verkeersvisie werkt de ambities voor Apeldoorn uit de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' uit voor het onderdeel Mobiliteit.

Comfortabele gezinsstad: iedereen kan zich veilig verplaatsen en er is sprake van een bereikbare , leefbare en aantrekkelijke (binnen)stad. De fiets is het primaire vervoermiddel; ook het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol in de verplaatsingen.

Toeristisch toplandschap: de attracties, bezienswaardigheden en evenementen zijn ook bij piekdrukte goed bereikbaar. Na een bezoek aan bijvoorbeeld de attractieparken aan de rand van de Veluwe weet men de weg naar de binnenstad te vinden.

Veelzijdige economie: winkels, kantoren en bedrijven zijn goed bereikbaar. Apeldoorn wordt goed ontsloten door de A1 en de A50 en een aantal provinciale wegen. De doorstroming op de hoofdwegen en met name op de Ring is essentieel. De binnenstad moet met alle vervoermiddelen goed toegankelijk blijven. Bij de bedrijventerreinen en werkgebieden kunnen zowel openbaar vervoer als de (e-)fiets naast de auto een steeds belangrijker rol spelen.

Lokale duurzaamheid: er moet een omslag worden gemaakt van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van elektriciteit en waterstof. Hierin spelen vooral marktpartijen en beslissingen op landelijk en Europees niveau een rol. De (e-)fiets kan eveneens aan de doelstellingen van energieneutraliteit en uitstootvrij en daarmee aan een gezonde en schone leefomgeving bijdragen. Op lokaal niveau zet Apeldoorn zich in voor een snelle overgang van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van duurzame energie.

De ambities uit de structuurvisie zijn vertaald in de volgende kernopgaven:

Kernopgave 1: Apeldoorn fietsstad: meer ruimte voor de fiets. Om deze opgave te realiseren wordt het gebruik van de fiets, ook in het voor- en natransport, gestimuleerd; worden de fietsroutes sneller en directer gemaakt en wordt het fietsgebruik veiliger gemaakt.

Kernopgave 2: Transitie van aanbodgericht naar vraaggericht en efficiënt openbaar vervoer. Om deze opgave te realiseren wordt een nieuw OV-netwerk ontwikkeld, wordt duurzaam en innovatief openbaar vervoer geïntroduceerd, worden de OV-knooppunten versterkt en worden nieuwe kansen die ontstaan door recreatie- en evenementenstromen benut.

Kernopgave 3: Beter en veilig gebruik van de infrastructuur. Om deze opgave te realiseren wordt de doorstroming op de hoofdwegen verbeterd, wordt bijgedragen aan de doorstroming op regionale en landelijke hoofdwegen, wordt (dynamische) informatie over parkeergelegenheden en over de drukte op wegen verstrekt, worden de parkeernormen geactualiseerd en wordt het parkeren gebruikersvriendelijker gemaakt.

In de Verkeersvisie worden deze (kern)opgaven vervolgens uitgewerkt in concrete voorgenomen maatregelen.

2.8.2 Parkeerbeleid

Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Parkeervisie fiets en auto (vastgesteld 21 maart 2019). De essentie van de parkeervisie is 'mogelijk maken waar het kan, reguleren waar het moet'.

Met de gestaag groeiende cijfers voor autobezit en -gebruik ontstaat een drietal gevolgen die om een beleidsmatige reactie vragen.
Het eerste gevolg is dat er tijden en plaatsen zijn waar meer vraag naar parkeerruimte is dan aanbod. Regulering richt zich dan op het optimaal verdelen van de beschikbare ruimte. Het invoeren van betaald parkeren is daarbij een goed instrument, met als effect dat plaatsen zo efficiënt mogelijk gebruikt worden.
Het tweede gevolg is dat er groepen autobezitters zijn die beschermd moet worden tegen overlast van parkeerders van 'buitenaf'. Meestal gaat het dan om het beschermen van bewoners in het centrum en de randen van de binnenstad of bij grote publiekstrekkers. Parkeervergunningen zijn daarbij het meest effectieve instrument, in combinatie met het stellen van parkeernormen, zodat de druk van geparkeerde auto's op de openbare ruimte per saldo niet toeneemt.
Het derde gevolg is de uitstoot van auto's en de ruimte en aanblik van geparkeerde auto's voor de omgeving. Zoekverkeer levert extra uitstoot op, reden om parkerend verkeer een goede voorziening te bieden. Om het aantrekkelijker te maken om met de fiets naar de binnenstad te komen, wordt in de parkeervisie sterk ingezet op het realiseren van extra mogelijkheden om fietsen bewaakt te kunnen stallen.

Daarnaast is parkeerbeleid van belang voor doorstroming van het verkeer (om bijvoorbeeld opstoppingen van auto's die willen parkeren op doorgaande wegen te voorkomen) en is er een economisch belang.

De parkeernormen zijn vastgelegd in de Beleidsregel Parkeren, die is vastgesteld op 21 maart 2019. Deze beleidsregel is een nadere uitwerking van de Parkeervisie fiets en auto. De beleidsregel legt vast wat wordt verstaan onder het realiseren van 'voldoende parkeerruimte voor auto en fiets en voor laden en lossen'. De beleidsregel geeft inzicht in het aantal, de kwaliteit en de plek van de te realiseren parkeerplaatsen. Het bepalen van 'voldoende parkeerruimte' gebeurt bijvoorbeeld door het hanteren van parkeernormen voor fietsen en auto's. De beleidsregel dient als toetsingskader bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en bepaalt hoe de parkeerregel in bestemmingsplannen wordt toegepast. De Beleidsregel Parkeren vervangt de notitie Actualisatie Parkeernota (2004) en de daarin opgenomen parkeernormen. Voor aanvragen om een ruimtelijke ontwikkeling waarvoor het bestemmingsplan moet worden herzien en die zijn ingediend voor vaststelling van de Beleidsregel Parkeren is de Beleidsregel Parkeren niet van toepassing maar wordt getoetst aan de notitie Actualisatie Parkeernota (2004), tenzij de Beleidsregel Parkeren in het voordeel van de verzoeker uitpakt.

Toets

Bij voorliggend plan worden 39 parkeerplaatsen aangelegd. Op grond van het huidge beleid geldt een parkeernorm van 1,5 parkeerplaats per woning. Voorliggend plan voorziet in de realisatie van 26 woningen. De woningen zijn naar buiten gekeerd. In het cluster is een parkeerhof gesitueerd. Dit parkeerhof wordt ontsloten op de Oesterzwam. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en dat de ontsluiting van het parkeerhof op adequate wijze is geregeld.

2.9 Water

2.9.1 Nationale regelgeving en beleid
2.9.1.1 Nationaal Waterplan 2016-2021

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het 2e Nationaal Waterplan (NWP2) beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. De deltabeslissingen zoals verankerd in het vorige nationale waterplan (2009-2015) zijn opgenomen in dit NWP2 voor de komende periode.

Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie.

2.9.1.2 Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek gaan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • 1. de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • 2. de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.
2.9.2 Provinciale regelgeving en beleid

Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland.

Eén van de ambities uit de omgevingsvisie is klimaatadaptie: omgaan met veranderend weer. Ten aanzien van dit aspect, wat een belangrijk dwarsverband kent met het omgaan met water in ruimtelijke plannen zegt de omgevingsvisie het volgende:

“Overtollig water moet zonder problemen kunnen worden opgevangen, wegstromen en in de bodem kunnen zakken en verdroging van land- en tuinbouwgebieden en bossen moet worden tegengaan. Wij werken hier vooral aan vanuit onze betrokkenheid bij waterveiligheid, waterkwaliteit, bodem en natuur en houden daarbij rekening met de variatie van de Gelderse streken. In tijden van overvloed vangen we water op en houden het voor langere tijd vast in onze beken. En: we zorgen voor voldoende schoon en gezond grond- en oppervlaktewater voor onze Gelderse natuur en land- en tuinbouw. En: voldoende schoon en gezond drinkwater voor mens en dier.”

Verder is, onder andere, vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater. Op de kaarten zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.

Uitgangspunt omgevingsvergunning

Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten is onderdeel van ruimtelijke plannen. Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben.

2.9.3 Waterschapsbeleid

In november 2021 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Blauw Omgevingsprogramma (BOP) 2022-2027 vastgesteld. In het BOP beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, wonen en zuiveren, circulair econome en energietransitie. Het waterschap wil een waardevolle leefomgeving waarborgen. Daarom wordt er ingezet op vijf maatschappelijke thema's:

  • 3. Waardevolle leefomgeving
  • 4. Klimaatverandering
  • 5. Energietransitie
  • 6. Circulaire economie
  • 7. Biodiversiteit

Het beheergebied van het waterschap is opgedeeld in vier deelgebieden. De gemeente Apeldoorn valt onder het deelgebied IJsselvallei. De vijf thema's zijn specifiek gemaakt voor de vier deelgebieden in gebiedsdoelen. De gebiedsdoelen zijn onderverdeeld in drie categorieën: Watersysteem, Waterveiligheid en Wonen en Zuiveren.

2.9.4 Gemeentelijk beleid
2.9.4.1 Gemeentelijk Water- en Rioleringsplan Apeldoorn

Het Gemeentelijk Water- en Rioleringsplan 2022-2026 (WRP) is in 2021 door de gemeenteraad vastgesteld. In het WRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het WRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.

Speerpunt in het WRP is het herstel van het natuurlijk bodem- en watersysteem, inspelen op de gevolgen van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem. Bewoners wordt gevraagd zelf actief bij te dragen aan de klimaatopgave door de regenwaterafvoer van hun woningen af te koppelen van het vuilwaterriool en hun tuinen te vergroenen. Door deze afkoppelstrategie langjarig door te zetten ontstaat een klimaatrobuuste omgeving. Door het regenwater meer onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte neemt tevens de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit verder toe.

Uitgangspunten omgevingsvergunning

  • 1. Bij het uitvoeren van de watertoets worden de effecten op de waterhuishouding in beeld gebracht en getoetst aan het beleid. Ontwikkelingen moeten voldoen aan de uitgangspunten uit het waterbeleid.
  • 2. Afkoppelen / niet aansluiten van regenwater bij nieuwe ontwikkelingen, herinrichtingen en herstructureringen.
  • 3. Ruimtelijke inrichting zodanig aanpassen dat hevige regenval niet leidt tot wateroverlast (verhardingen verminderen, maaiveldmorfologie optimaliseren etc.)
  • 4. Ruimte creëren voor tijdelijke waterberging in de openbare ruimte met name in groenzones.
  • 5. Grondwaterneutraal bouwen.

2.10 Welstandsbeleid

Artikel 12a van de Woningwet verplicht iedere gemeente om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing. Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juni 2017 de Welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. In december 2020 heeft de gemeenteraad besloten de gelding van deze nota te verlengen tot het moment dat voor het hele grondgebied van de gemeente Apeldoorn een omgevingsplan op grond van de Omgevingswet in werking is. De welstandsnota is het kader waaraan de onafhankelijke Commissie Ruimtelijke Kwaliteit toetst of aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen voldoen aan redelijke eisen van welstand.

Doel van de welstandsnota is het zorgen voor een goede balans tussen het borgen van de basiskwaliteit van de ruimtelijke leefomgeving en het bieden van ruimte aan initiatiefnemers. Bij de welstandsnota hoort een website die het welstandsbeleid voor iedereen toegankelijk maakt.

De gemeente Apeldoorn vindt het belangrijk dat er overal in de gemeente een goede omgevingskwaliteit is. Zo moet het veilig en leefbaar zijn. Sommige gebieden vindt de gemeente extra belangrijk. In deze gebieden streeft de gemeente naar een nog hogere omgevingskwaliteit. Er zijn daarbij drie soorten gebieden te onderscheiden:

  • 1. Apeldoornse identiteitsdragers: dit zijn gebieden die typisch zijn voor de gemeente Apeldoorn. Het zijn vaak al gebieden met een hoge kwaliteit en dat willen we graag zo houden. Denk hierbij aan de cultuurhistorische beschermde gebieden, de beken en sprengen en natuurgebieden en parken.
  • 2. Zichtbare locaties: dit zijn gebieden waar veel inwoners en bezoekers komen en die goed zichtbaar zijn. De kwaliteit kan op veel plekken beter. Denk hierbij aan de locaties zichtbaar langs de snelweg en langs de ring. Ook drukke voorzieningen, zoals het centrum en het theater, horen hierbij.
  • 3. Dynamische gebieden: dit zijn de gebieden waar veel ontwikkelingen worden verwacht. Kwaliteit toevoegen kan het makkelijkste op het moment dat gebieden zich ontwikkelen. Denk hierbij aan het centrum en de kanaalzone.

De exacte locaties van deze gebieden staan op de website van de gemeente Apeldoorn, bij het onderwerp 'welstandsbeleid' onder het kopje 'prominente gebieden of gebouwen'.

De nota werkt vanuit een piramide:

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1100-vas1_0007.png"

Afbeelding 2.3: piramide welstand

  • Vergunningvrije bouwwerken: geen welstandstoetsing
    Onder deze categorie valt het grootste deel van de bouwwerken;
  • Veelvoorkomende bouwwerken:  eenduidige criteria die voor de hele gemeente gelijk zijn.
    Het grootste deel van de vergunningplichtige bouwwerken, zoals erkers en dakkapellen, valt onder deze categorie. In deze categorie is ook het reclamebeleid ondergebracht;
  • Specifieke bouwwerken: welstandstoetsing op basis van gebiedsgerichte doelstellingen
    Onder deze categorie vallen de grotere bouwplannen. De gebiedsgerichte doelstellingen zijn per dorp, wijk, gebied of gebiedstype geformuleerd. Het werken met doelstellingen die de kernkwaliteiten van het gebied beschrijven in plaats van te werken met stringente criteria waaraan het bouwwerk moet voldoen, maakt verschillende ontwerpoplossingen mogelijk en biedt daarmee ruimte voor de initiatiefnemer.

Hoofdstuk 3 UITVOERBAARHEID

3.1 Milieuaspecten

3.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro), dat in artikel 5.20 Wabo van toepassing is verklaard op de omgevingsvergunning die wordt verleend op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 30 Wabo, moet de gemeente in de ruimtelijke onderbouwing een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.

3.1.2 Bodem

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een omgevingsvergunning mag pas worden verleend als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe functie. Wanneer (een deel van) de bodem in het gebied waarvoor de vergunning verleend wordt verontreinigd is, moet worden aangetoond dat de omgevingsvergunning, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn.

Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheersplan.

Onderzoeksresultaten bodem

In de rapportage met kenmerk 244.112.BR.11.NVM d.d. 11 september 2024, opgesteld door Amos Milieutechniek B.V. en opgenomen in bijlage 2 van de Bijlagen bij de ruimtelijke onderbouwing, zijn de resultaten van het bodemonderzoek weergegeven. Kortheidshalve zijn hier enkel de conclusie en aanbevelingen naar aanleiding van het uitgevoerde verkennende onderzoek opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt naar de bijlage verwezen.

Conclusie

Grond

Uit toetsing blijkt dat de alle geanalyseerde grondmengmonsters MM1 t/m MM9 voldoen aan de kwaliteitsklasse ‘landbouw/natuur’ (=schoon).

Grondwater 

In het grondwater uit peilbuis P03 blijkt de arseen concentratie de signaleringsparameter te overschrijden. Na een langere rusttijd (2,5 weken) is het grondwater nogmaals bemonsterd, waaruit is gebleken dat de arseenconcentratie reeds is gedaald tot op de signaleringsparameter/waarde. Mogelijk dat bij de oorspronkelijke grondwaterbemonstering, één week na plaatsing van de peilbuis, nog geen evenwicht tussen de gehalten in de grond en de concentraties in het grondwater bereikt was/ dat de concentraties in het grondwater nog niet stabiel waren. Onbekend is of bij de herbemonstering wel een natuurlijk evenwicht bereikt was, of dat bij een langere rusttijd de concentraties nog verder zakken.

In de overige grondwatermonsters bleken geen verhoogde waarden aanwezig te zijn.

Aanbevelingen

Aanvullend onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. De kwaliteit van de bodem op de locatie is voldoende vastgelegd en er is geen vermoeden voor de aanwezigheid van een sterke verontreiniging binnen de contouren van de clusters 14 en 15.

Gesteld kan worden dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmering vormt voor de voorgenomen herinrichting tot de functie ‘wonen mettuin’ of andersoortige bebouwing.  

Bij eerdere bodemonderzoeken in het gebied is geconcludeerd dat enkele zware metalen van nature in verhoogde concentraties in het grondwater voorkomen. Een vergelijke situatie is ter plaatse van de onderzoekslocatie aangetoond. In het grondwater van peilbuis P03 bleek in eerste instantie een sterk verhoogde concentratie aan arseen voor te komen. Bij een herbemonstering bleek deze sterke verhoging niet reproduceerbaar te zijn. Verhoogde waarden aan zware metalen kunnen een natuurlijke oorzaak hebben en/of zijn mogelijk het gevolg van bemesting van de voormalige weilanden. In dat geval zouden de waarden in het grondwater in de loop der jaren afnemen. Een natuurlijke oorzaak wordt niet gezien als een ‘bodemverontreiniging’.

De verhoogde concentraties worden niet gezien als belemmering voor het toekomstig gebruik van de locatie, wel dient er rekening te worden gehouden met eventueel te nemen veiligheidsmaatregelen bij grondwerkzaamheden onder de grondwaterstand en eventuele grondwateronttrekkingen op de locatie, lozen op oppervlaktewater etc.

Ter controle of de aangetoonde concentraties aan arseen stabiel zijn, kan gekozen worden om na een langere rusttijd nogmaals een herbemonstering van het grondwater uit te voeren.

 

Asbest

In dit geval is in de opgeboorde grond visueel geen bodemvreemd materiaal, noch asbestverdacht materiaal aangetroffen. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek bestaan er geen verdenkingen voor de aanwezigheid van bodemverontreiniging met asbest, noch bestaat er een aanleiding om voor de locatie een onderzoek naar asbest in grond conform NEN 5707 uit te voeren.

3.1.3 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van de omgevingsvergunning mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.

De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.

Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

Onderzoeksresultaten milieuzonering

In het kader van deze aanvraag omgevingsvergunning is geen veldonderzoek uitgevoerd. Op basis van bureauonderzoek is het aspect 'milieuzonering' beoordeeld. In onderstaande tabel zijn de uitgangspunten van het bureauonderzoek aangegeven:

Ligging planlocatie   Korte toelichting keuze  
rustige woonwijk / rustig buitengebied?   Ja   Het plangebied bevindt zich in de uitbreidingswijk Zuidbroek. Het wordt omwoond verschillende woonclusters  
Gemengd gebied?   Nee    
Correctie mogelijk?   Nee    
Functie menging?   Nee    
Inwaartse zonering?   Ja   Realisatie 26 wooneenheden  
Uitwaartse zonering?   Nee    

Tabel 3.1 overzicht uitgangspunten milieuzonering

Inwaartse zonering

Binnen het onderzoeksgebied (50 meter rond het plangebied) is geen bedrijfsfunctie aanwezig. Op circa 180 meter van het plangebied is de dichtsbijzijnde bedrijfsfunctie aanwezig, gelegen aan de Laan van Zodiak. Deze functie heeft geen invloed op de ontwikkeling van 26 woningen aan de Oesterzwam.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect 'milieuzonering' geen belemmering vormt voor het project.

3.1.4 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij het verlenen van omgevingsvergunningen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het projectgebied is echter niet gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen, een spoorlijn of een industrieterrein.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient ook inzicht worden gegeven in de akoestische situatie ter plaatse en de indirecte gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventuele verkeersaantrekkende werking. Daartoe is hieronder een beschouwing opgenomen.

Beschouwing akoestisch klimaat projectlocatie

Wet geluidhinder

Het plangebied ligt aan geprojecteerde wegen met een maximum snelheid van 30 km/h, te weten de Oesterzwam. Langs deze wegen is geen geluidszone aanwezig als bedoeld in de Wet geluidhinder. Voorts is het plangebied gelegen buiten de geluidzone (van 400 meter) van de rijksweg A50. Zodoende vormt de Wet geluidhinder geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling en is akoestisch onderzoek niet noodzakelijk.

Goede ruimtelijke ordening

Op basis van artikel 3.2 Bouwbesluit 2012, dat van toepassing is op deze aanvraag, geldt een minimale geluidwering van 20 dB voor een uitwendige scheidingsconstructie (c.q. gevels) van een verblijfsgebied (gebruiksgebied of een gedeelte daarvan voor het verblijven van personen). Deze minimumeis geldt voor nieuwbouw van gebouwen met een woonfunctie, kinderopvang, gezondheidszorgfunctie of een onderwijsfunctie.

Voorts geldt de eis dat de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie (c.q. gevels) het verschil is tussen de hoogst toelaatbare geluidbelasting (uit het besluit hogere waarden) en 33 dB bij weg- of spoorweglawaai (artikel 3.3, lid 1 Bouwbesluit 2012). Deze eis geldt voor gebouwen met een woonfunctie, kinderopvang, gezondheidszorgfunctie en een onderwijsfunctie.

Indien het binnenklimaat van een woning ten hoogste 33 dB mag bedragen en de minimale geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie van een woning 20 dB bedraagt, mag de maximale geluidsbelasting op de gevel ten hoogste 53 dB bedragen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1100-vas1_0008.png"

Afbeelding 3.1 Geluidskaart wegverkeerslawaai t.h.v. projectlocatie (indicatief rood omlijnd) op de hoek Honingzwam-Oesterzwam (bron: eigen bewerking)

Op de website www.atlasleefomgeving.nl (Atlas van de Leefomgeving) zijn diverse geluidskaarten te raadplegen. Deze kaarten geven een indicatie van de te verwachten geluidsbelasting op de gekozen locatie. Uit de kaart 'Geluid in Nederland van wegverkeer (Lden)', zoals hierboven weergegeven, blijkt dat de geluidbelasting ter hoogte de te realiseren woningen aan de Honingzwam en Oesterzwam grotendeels tussen de 51 en 55 dB bedraagt, waarbij wordt uitgegaan van een gemiddeld niveau van 53 dB. Dit niveau ligt ruimschoots onder de maximaal toelaatbare grenswaarde van 68 dB uit de Wet geluidhinder (exclusief reductie ex. Artikel 110g Wgh) of 70 dB uit de Omgevingswet. Bron en overdrachtsmaatregelen om deze geluidbelasting te reduceren zijn verkeerskundig, financieel en stedenbouwkundig niet reëel. Er wordt voldaan aan de indelingseis vanuit de Beleidsregel hogere grenswaarde en gevelmaatregelen om een aanvaardbaar binnenniveau te kunnen garanderen. Deze zijn zonder ingrijpende kosten uitvoerbaar. Hiermee wordt voldaan aan een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling.

3.1.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning die gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit alleen verlenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • a. de omgevingsvergunning niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • b. de luchtkwaliteit als gevolg van de omgevingsvergunning per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • c. de omgevingsvergunning niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • d. de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Niet in betekenende mate bijdragen

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.

Toepasbaarheidsbeginsel

Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").

Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.

Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit

Deze ontwikkeling valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.

3.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer, de Wet ruimtelijke ordening en de Wabo de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
  • Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende Regeling basisnet. Er zijn geen wettelijke grenzen voor de aantallen transporten met gevaarlijke stoffen maar er worden wel grenzen gesteld aan de risico's, deze staan in het Basisnet. De vastgestelde risicogrenzen worden getoetst aan het plaatsgebonden risico met een wettelijk harde norm en het groepsrisico met de daarbij behorende oriëntatiewaarde als ijkpunt. Daarnaast geldt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen op een verantwoorde wijze plaatsvindt vanwege de strenge eisen die gelden voor dit vervoer als gevolg van internationale regelgeving.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.

Nota milieu-veiligheid Apeldoorn

Uitgangspunt van de Nota Milieuveiligheid, die in december 2011 is vastgesteld, is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. De voorwaarde hierbij is dat de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de Nota bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.

Onderzoeksresultaten

Het projectgebied voor de bouw van 26 woningen op de hoek Honingzwam-Oesterzwam ligt op ca. 500 meter van de rijksweg A50. Hiermee valt het plangebied binnen het invloedsgebied gifwolk van deze transportroute. Dit komt door het transport van gevaarlijke stoffen van categorie LT2 (giftige vloeistoffen). Het invloedsgebied hiervan reikt tot 880 meter. Als gevolg hiervan is op basis van artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) een beperkte verantwoording van het groepsrisico vereist. Hierbij moet de bestrijdbaarheid van een incident met gevaarlijke stoffen en de zelfredzaamheid van de aanwezige personen worden beschouwd ten opzichte van een gifwolkscenario. Op basis van artikel 9 van het Bevt dient de veiligheidsregio om advies te worden gevraagd over deze twee aspecten.

Op 27 mei 2024 is aan de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland (VNOG) om advies gevraagd ten aanzien van de bestrijdbaarheid van een incident met gevaarlijke stoffen en de zelfredzaamheid van de aanwezige personen bij zo'n incident.

Op 1 juli 2024 ontvingen wij het volgende advies van de VNOG. De Geneeskundige Hulpverleningsorganisatie van de regio (GHOR) is onderdeel van de VNOG en heeft ook naar de plannen gekeken.

Op basis van de aangeleverde stukken blijkt dat het voornemen past binnen de normen van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Mijn advies is gebaseerd op:

  • artikel 9 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • artikel 10 Wet veiligheidsregio’s (Wvr)

Ik adviseer u om:

  • 1. Voor de bereikbaarheid, ontsluitingswegen en/of bluswatervoorziening contact op te nemen met de lokale accounthouder namens de VNOG.
  • 2. Zorg te dragen dat het ventilatiesysteem goed functioneert. Om te kunnen schuilen voor een toxisch scenario, is het noodzakelijk dat bewoners in zo’n situatie naar binnen gaan, ramen en deuren sluiten en dat de eventueel aanwezige mechanische ventilatie handmatig door de gebruikers kan worden uitgezet. Deze maatregel kunt u borgen in de vergunningverleningsprocedures van diverse objecten.
  • 3. Zorg te dragen voor een goede informatievoorziening aan de aanwezige personen, opdat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit. U kunt hierbij denken aan publieke voorlichtingscampagnes als ‘Denk vooruit’/ ‘Wees Voorbereid’.
  • 4. De adviezen van de GHOR met betrekking tot bereikbaarheid, begaanbaarheid en zelfredzaamheid mee te nemen in de uitwerking van de ontwikkeling.

Het volledige advies is als bijlage 3 aan deze ruimtelijke onderbouwing toegevoegd.

3.1.7 Milieueffectrapportage

Algemeen

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) is. De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Voor het merendeel van de activiteiten van de onderdelen C en D gelden drempelwaarden.

Wanneer een omgevingsvergunning een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer een omgevingsvergunning een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van die bijlage geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Als door de activiteit de drempelwaarde wordt overschreden is het verplicht een m.e.r.-beoordeling te maken. Wanneer de drempelwaarde niet wordt overschreden door de activiteit is het verplicht een m.e.r.-beoordeling te maken, maar is deze vormvrij. In beide gevallen gelden de volgende verplichtingen:

  • de initiatiefnemer moet een aanmeldnotitie opstellen (deze verplichting geldt niet wanneer de gemeente initiatiefnemer is);
  • het bevoegd gezag moet een vormvrij m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen; dit besluit moet zijn genomen voordat het ontwerp-besluit ter inzage wordt gelegd;
  • de initiatiefnemer moet het m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen.

Onderzoeksresultaten

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

De omgevingsvergunning maakt een activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r., te weten categorie 11.2, maar de drempelwaarde wordt niet overschreden. Daarom is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld en als bijlage 4 bij deze ruimtelijke onderbouwing gevoegd.

Conclusie

Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling is gebleken dat kan worden uitgesloten dat het realiseren van dit project belangrijke nadelige milieugevolgen heeft en daarom is het opstellen van een MER niet noodzakelijk.

3.1.8 Elektromagnetische velden

De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).

De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.

Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.

Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.

Onderzoeksresultaten

In de nabijheid van het projectgebied aan de Honingzwam-Oesterzwam bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.

3.2 Waterhuishouding

3.2.1 Algemeen

Het projectgebied op de hoek Honingzwam-Oesterzwam, woningbouwcluster 15 in Zuidbroek, Apeldoorn, ligt in bestaand stedelijk gebied. Het projectgebied is circa 0,48 hectare groot. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de omgevingsvisie heeft aangegeven.

3.2.2 Grondwater

Het gebied ligt niet in de grondwaterfluctuatiezone die (toelichtend) in de Omgevingsvisie Gelderland is vastgelegd. Er zijn in en om het plangebied geen gegevens van peilbuizen in de omgeving beschikbaar van het grondwaterpeil. Op basis van de isohypsenkaart van de provincie Gelderland ligt de GHG in het plangebied rond de NAP+ 5,0 m. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend.

Om grondwateroverlast te voorkomen dient bij de ontwikkeling van het plangebied rekening te worden gehouden met voldoende drooglegging en ontwateringsmogelijkheden. Grondwater mag hierbij niet structureel worden afgevoerd. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.

3.2.3 Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur

In en rondom de directe omgeving van het plangebied zijn geen watergangen aanwezig. Aan de oostzijde ligt buiten het plangebied een bestaande C-watergang. Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Doordat hemelwater lokaal wordt opgevangen, geborgen en geïnfiltreerd naar de ondergrond (bovengrondse afvoer van hwa naar een wadi), heeft het plan geen nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater. Het plan heeft daarmee geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.

In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.

3.2.4 Afvoer van hemelwater

In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een gescheiden rioolstelsel waarmee vuil- en regenwater apart worden afgevoerd.

Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van regenwater niet op de riolering aan te sluiten. In het gemeentelijke beleid is opgenomen dat het regenwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.

Bij het bepalen van de hoeveelheid regenwater dat in het plan dient te worden geborgen, hanteert de gemeente de Beslisboom voor regenwater, welke gebaseerd is op het gecombineerde beleid van gemeente en waterschap.

Het waterschap vereist voor nieuwe ontwikkelingen een bergingscapaciteit van 60 mm in het plangebied, hier mag de infiltratiecapaciteit naar de bodem (gedurende 24 uur) van afgetrokken worden. Deze berging mag zowel in als buiten de infiltratievoorzieningen plaats vinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1100-vas1_0009.png"

Bij het bepalen van de voorkeursvolgorde in het omgaan met hemelwater wordt de waterladder van Apeldoorn gehanteerd:

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1100-vas1_0010.png"

De materialen die in aanraking komen met het regenwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van regenwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het regenwater afgevoerde vervuilende stoffen.

In dit plangebied wordt het regenwater terplekke vastgehouden en geïnfiltreerd in de ondergrond door middel van een infiltratieriool met een overloop naar een wadi – er wordt géén hemelwater afgevoerd naar het oppervlaktewater. Doordat het geen vervuilingsgevoelige oppervlakken betreffen, wordt voorkomen dat het te infiltreren regenwater het grond- en/of oppervlaktewater verontreinigt.

3.2.5 Afvoer van afvalwater

De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en regenwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke vuilwater rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.

3.2.6 Watertoets

Voor Zuidbroek is door het waterschap een paraplu-vergunning Zuidbroek afgegeven. Hierdoor is overleg met het waterschap niet noodzakelijk.

3.3 Natuurwaarden

3.3.1 Wettelijk kader en beleid
3.3.1.1 Europese regelgeving

De twee Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) vormen samen de belangrijkste natuurbeschermingswetgeving op Europees niveau. De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De EU-lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en van natuurlijke habitats. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van te beschermen gebieden, zogeheten speciale beschermingszones. Het netwerk van speciale beschermingszones die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen wordt over het algemeen als Natura 2000 aangeduid. Een Natura 2000-gebied kan uit een Vogelrichtlijngebied, een Habitatrichtlijngebied of een combinatie van beide bestaan. Bij een gecombineerd Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied kan elk onderdeel zijn eigen begrenzing hebben, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden.

3.3.1.2 Rijksbeleid en wetgeving

Wet natuurbescherming

Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.

De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen.

De Wnb bevat –voor zover voor omgevingsvergunningen op basis van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 30 Wabo relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.

Gebiedsbescherming

De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.

Op grond van artikel 2.7 Wnb is het verboden om zonder vergunning van gedeputeerde staten een project te realiseren dat gelet op de instandhoudingsdoelen voor een Natura 2000-gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verstoren of een significante verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aaangewezen. Op grond van artikel 2.8 Wnb maakt de aanvrager van de vergunning een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied. Gedeputeerde staten verlenen de vergunning voor het project uitsluitend indien uit de passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan de vergunning uitsluitend worden verleend als is voldaan aan elk van de voorwaarden:

  • a. er zijn geen alternatieve oplossingen;
  • b. het project is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, en
  • c. er worden de nodige compenserende maatregelen getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft.

Als het project significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het project nodig is vanwege:

  • 1. argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of met voor het milieu wezenlijk gunstige effecten, of
  • 2. andere dwingende redenen van openbaar belang, na advies van de Europese Commissie.

Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het project.

Soortenbescherming

De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:

  • a. een beschermingsregime voor Vogelrichtlijnsoorten;
    Op grond van dit regime is het verboden om opzettelijk in het wild levende vogels te doden of te vangen, om opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren te vernielen of te beschadigen, nesten van vogels weg te nemen en om vogels opzettelijk te storen.
  • b. een beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn en van de Verdragen van Bern en Bonn;
    Dit regime bevat de verboden om in het wild levende dieren van de bedoelde soorten in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen, opzettelijk te verstoren, hun eieren opzettelijk te vernielen of te rapen, hun voortplantingsplaatsen of rustplaatsen te beschadigen of te vernielen en om bedoelde plantensoorten opzettelijk te plukken en te vernielen.
  • c. een beschermingsregime voor andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten
    Op grond van dit regime is het verboden om de soorten die zijn opgenomen in de bijlage bij de wet van de bijlagen opzettelijk te doden of te vangen, de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de in de bijlage genoemde dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen en om bepaalde vaatplanten opzettelijk te plukken en te vernielen.

Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:

  • a. er is geen andere bevredigende oplossing voor de handeling mogelijk;
  • b. de handeling is nodig vanwege een van de in de wet genoemde en per beschermingsregime verschillende belangen, zoals de volksgezondheid, de openbare veiligheid of (bij het beschermingsregime voor nationaal beschermde soorten) in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en het daarop volgende gebruik van het betreffende gebied;
  • c. de ingreep doet geen afbreuk aan de staat van instandhouding van de betreffende soort.

Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.

Houtopstanden

Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is bepaald dat de aanwijzing en begrenzing van de gebieden die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland' en de aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden bij provinciale verordening geschiedt. Ook is daarin bepaald dat bij provinciale verordening regels worden gesteld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied behorend tot het natuurnetwerk Nederland.

3.3.2 Onderzoeksresultaten

In de rapportage d.d. 29 augustus 2024, opgesteld door GAIA Ecologie en opgenomen in bijlage 5 van de Bijlagen bij de ruimtelijke onderbouwing, zijn de resultaten naar aanleiding van de uitgevoerde quickscan flora en fauna weergegeven. Kortheidshalve zijn hier enkel de conclusie en aanbevelingen naar aanleiding van het uitgevoerde verkennende onderzoek opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt naar de bijlage verwezen.

Gebiedsbescherming

Met de voorgenomen werkzaamheden worden door de grote afstand geen negatieve effecten verwacht op de wezenlijke waarden en kenmerken van een Natura 2000 of NNNgebied. Vanaf afname van areaal of versplintering van deze gebieden is eveneens geen sprake. Een toetsing aan het gebiedsbeschermingbeleid is hierom niet vereist. Negatieve effecten door stikstofdepositie zijn vanwege de afstand tot stikstofgevoelige habitattypen niet te verwachten. Zekerheid hierover kan echter uitsluitend worden verkregen middels een stikstofberekening in het rekeninstrument AERIUS Calculator. Er is een berekening uitgevoerd. De berekeningen van de bouw- en gebruiksfase, inclusief de toelichting op de berekeningen, zijn als bijlage 6, 7 en 8 toegevoegd aan de Bijlagen bij de ruimtelijke onderbouwing. Hieronder is verkort de conclusie naar aanleiding van de uitgevoerde berekeningen opgenomen.

Alle vergaarde gegevens zijn in de AERIUS Calculator ingevoerd. Het projecteffect bedraagt op alle rekenpunten ten hoogste 0,00 mol/ha/j. Bij een dergelijke projectbijdrage treden er geen significant negatieve effecten op binnen de omliggende Natura 2000-gebieden. Een vergunning in het kader van de Wet Natuurbescherming is voor het project niet noodzakelijk. Geconcludeerd wordt dat ten aanzien van het aspect stikstofdepositie er geen belemmeringen zijn voor de realisatie van het project.

Soortenberscherming

  • Tijdens het veldbezoek is uitgesloten dat er zich in het plangebied vaste rust- of voortplantingsplaatsen bevinden van beschermde diersoorten. Daarom is het niet noodzakelijk vervolg onderzoek uit te laten voeren of ontheffing(en) aan te vragen. De werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd.
  • Tijdens het veld bezoek is uitgesloten dat er zich in het plangebied beschermde flora bevinden. Daarom is het niet noodzakelijk ontheffing(en) aan te vragen. De werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd.
  • Het plangebied bevat mogelijk soorten, zoals amfibieën en algemeen voorkomende muizen soorten, waarvoor een vrijstelling geldt in de provincie Gelderland. Hiermee is er vrijstelling op het verbod: “Voortplantingsplaatsen of rustplaatsen (opzettelijk) te beschadigen, vernielen of wegnemen”. Voor dergelijke soorten volstaat het om rekening te houden met de algemeen geldende zorgplicht, en ervoor te zorgen dat eventuele aanwezige individuen veilig het werkterrein kunnen verlaten.
  • Draag er zorg voor dat er bij werkzaamheden de zorgplicht ten alle tijde gehandhaafd wordt. Een ieder is verplicht voldoende zorg te dragen en rekening te houden met alle in het wild levende dieren, inclusief hun leefomgeving. Activiteiten die schadelijk kunnen zijn voor planten en dieren en hun leefgebied, dienen te worden voorkomen, beperkt of gecompenseerd.

Houtopstanden

Er vindt geen kap van houtopstanden plaats. Om die reden kan op voorhand overtreding van bepalingen ten aanzien van wettelijk beschermde houtopstanden worden uitgesloten.

3.4 Archeologie

3.4.1 Beleid
3.4.1.1 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland hebben provinciale staten het provinciale beleid omtrent archeologie vastgelegd: De provincie streeft er naar archeologie expliciet te betrekken bij de integrale afweging bij planontwikkeling. Bij locatiekeuze en planuitwerking moet voldaan worden aan de basiskwaliteitseisen van de bodem, waaronder archeologie. Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische gegevenheden in de bodem kunnen aantasten moeten zo veel mogelijk rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.

3.4.1.2 Gemeentelijk beleid

Cultuur- en Erfgoednota 2021-2024: 'Apeldoorns Karakter!'

De Cultuur- en Erfgoednota Apeldoorns Karakter! is door de gemeenteraad vastgesteld op 25 juni 2020. Kern van de nota is dat cultuur en erfgoed van essentieel belang zijn voor de identiteit en herkenbaarheid van Apeldoorn. Erfgoed wordt ingezet om de kwaliteit van de leefomgeving en de herkenbaarheid van deelgebieden in stad, dorpen en buitengebied te vergroten. Daarnaast is het een wettelijke taak van de gemeente om zorg te dragen voor het ruimtelijk erfgoed. Het is daarom belangrijk om erfgoed zo vroeg mogelijk in het planproces mee te nemen. Niet alleen om het aanwezige erfgoed te beschermen en te behouden, maar ook om dit te benutten als uitgangspunt bij ruimtelijke plannen. Daartoe dient tijdig goed archeologisch onderzoek te worden gedaan, waarmee inzicht ontstaat in de aanwezige archeologische waarden. De archeologische beleidskaart vormt hierbij een belangrijk instrument.

Archeologische beleidskaart

De Archeologische Beleidskaart (vastgesteld door de gemeenteraad op 18 juni 2015) kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met archeologische verwachtingen. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.

 

De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied én van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld. Daarbij gaat het om:

Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden

Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de Monumentenverordening.

Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden

Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.

Categorie 3: Terrein met archeologische waarden

Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.

Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting

In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting

In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.

Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting

In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.

Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt

De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën wanneer de totale oppervlakte aan geplande bodemingrepen de betreffende oppervlaktemaat overschrijdt en bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld.

Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.

3.4.2 Onderzoeksresultaten

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1100-vas1_0011.png"

Afbeelding 3.1 Uitsnede archeologische beleidskaart t.h.v. Honingzwam-Oesterzwam (cluster 15)

Voor deze locatie geldt op grond van de Archeologische beleidskaart grotendeels een (middel-)hoge archeologische verwachting. Een klein deel van de locatie heeft een lage archeologische verwachtingswaarde. Er is echter reeds archeologisch onderzoek uitgevoerd in het kader van het bestemmingsplan Zuidbroek. Het projectgebied is daarbij vrijgegeven. Archeologisch onderzoek is in het kader van deze aanvraag dan ook niet noodzakelijk. Mochten tijdens de werkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen, dan geldt vanuit de Erfgoedwet (2016) een meldingsplicht. Een eventuele vondst dient tevens te worden gemeld bij archeologie@apeldoorn.nl.

3.5 Cultuurhistorie

3.5.1 Wettelijk kader en beleid
3.5.1.1 Rijksbeleid en wetgeving

Op grond van artikel 3.1 van de Erfgoedwet kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een monument dat van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aanwijzen als rijksmonument.

Op grond van artikel 3.1.6 Bro, dat in artikel 5.20 Wabo van toepassing is verklaard op de omgevingsvergunning die wordt verleend op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 30 Wabo, moet de gemeente in de ruimtelijke onderbouwing een beschrijving opnemen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Aanvullend op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk een visie op het cultureel erfgoed opgesteld, genaamd 'Kiezen voor karakter; visie erfgoed en ruimte'. Deze visie geeft aan hoe het Rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het kabinet daarbij heeft en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang.

3.5.1.2 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland stelt de provincie over cultuur en erfgoed het volgende: De Gelderse steden kenmerken zich door een sterk historisch karakter, door een hoge ruimtelijke kwaliteit, een goed ontwikkelde culturele infrastructuur en huisvesten enkele topinstellingen. Al deze kwaliteiten dragen in belangrijke mate bij aan een aantrekkelijk woon-, werk- en vestigingsklimaat. Om deze redenen investeert de provincie in de verdere ontwikkeling van erfgoed en cultuur, kennisontwikkeling, cultureel ondernemerschap en innovatie. In alle regio's stimuleert de provincie samen met gemeenten kunst en cultuur die bijdragen aan een sterk vestigingsklimaat, regionale identiteit en vrijetijdseconomie.

3.5.1.3 Gemeentelijk beleid

Cultuur- en Erfgoednota 2021-2024: 'Apeldoorns Karakter!'

De Cultuur- en Erfgoednota Apeldoorns Karakter! is door de gemeenteraad vastgesteld op 25 juni 2020. Kern van de nota is dat cultuur en erfgoed van essentieel belang zijn voor de identiteit en herkenbaarheid van Apeldoorn. Erfgoed wordt ingezet om de kwaliteit van de leefomgeving en de herkenbaarheid van deelgebieden in stad, dorpen en buitengebied te vergroten. Daarnaast is het een wettelijke taak van de gemeente om zorg te dragen voor het ruimtelijk erfgoed. Het is daarom belangrijk om erfgoed zo vroeg mogelijk in het planproces mee te nemen. Niet alleen om het aanwezige erfgoed te beschermen en te behouden, maar ook om dit te benutten als uitgangspunt bij ruimtelijke plannen. Daartoe dient tijdig goed archeologisch onderzoek te worden gedaan, waarmee inzicht ontstaat in de aanwezige archeologische waarden. De archeologische beleidskaart vormt hierbij een belangrijk instrument.>

Cultuurhistorische beleidskaart

Bij de Cultuur- en Erfgoednota 2021-2024: 'Apeldoorns Karakter!' hoort een cultuurhistorische beleidskaart (vastgesteld door de gemeenteraad op 16 februari 2006). Op die kaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol dienen te spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:

  • Hoge attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Gemiddelde attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht. Afhankelijk van de resultaten kan volledig onderzoek worden verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Lage attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quick-scan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1100-vas1_0012.png"

Afbeelding 3.2 Uitsnede cultuurhistorische beleidskaart t.h.v. Honingzwam-Oesterzwam (cluster 15)

De projectlocatie ligt op grond van de beleidskaart in een gebied met een lage attentiewaarde. De gronden zijn onbebouwd en er zijn in de (directe) omgeving geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Vanuit cultuurhistorisch perspectief zijn er geen belemmeringen voor het gewenste bouwplan.

3.6 Financieel-economische uitvoerbaarheid

De leges voor de procedure (bouwen en strijdig gebruik) worden verhaald op basis van de Legesverordening 2023. In dit kader wordt ook een planschadeverhaalsovereenkomst gesloten. Hiermee zijn de kosten voor de procedure voldoende verzekerd en is de financieel-economische uitvoerbaarheid aangetoond.