Plan: | Kayersmolen-Noord |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.bp1525-vas2 |
behorende bij het bestemmingsplan Kayersmolen-Noord
Het toekomstperspectief voor Apeldoorn is weergegeven in de Omgevingsvisie 'Woest aantrekkelijk Apeldoorn', vastgesteld door de gemeenteraad op 24 februari 2022.
De gemeente Apeldoorn wil groeien van 150.000 inwoners naar 180.000 inwoners. Uitbreiding van het aantal inwoners vraagt ook om een uitbreiding van het aantal woningen in de gemeente. Op basis van regionale prognoses is er in Apeldoorn in de periode van 2020 tot en met 2039 behoefte aan 12.500 woningen. Dit aantal woningen wordt gerealiseerd middels inbreiding in de binnenstad en stadsuitbreiding.
In de Omgevingsvisie is een aantal locaties aangewezen waar het wenselijk is om in Apeldoorn woningbouw te realiseren. Deze locaties zijn o.a. de Binnenstad, langs de Kanaaloevers en in de Spoorzone.
Stedenbouwkundig plan
Voor de transformatie van Kayersmolen Noord van een bedrijventerrein naar een woonomgeving is een stedenbouwkundig plan opgesteld. Dit stedenbouwkundig plan is opgenomen in bijlage 2 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING. In dit stedenbouwkundig plan zijn de uitgangspunten voor de transformatie aangegeven. De volgende uitgangspunten zijn gehanteerd:
Afbeelding: impressie Kayersmolen Noord (bron: stedenbouwkundig plan Kayersmolen Noord)
Afbeelding: impressie Kayersmolen Noord (bron: stedenbouwkundig plan Kayersmolen Noord).
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het gebied 'Kayersmolen Noord'. In het gebied zullen in eerste instantie de blokken 1 en 2 worden gerealiseerd. Blok 1 wordt in het oostelijke deel van het gebied, langs het kanaal, gerealiseerd en Blok 2 wordt in het noordelijke deel van het gebied, langs de Laan van de Mensenrechten, gerealiseerd. In de Blokken 1 en 2 worden in eerste instantie circa 470 woningen gerealiseerd. Naast de woonfunctie worden ook commerciële-, buurt- en parkeerfuncties mogelijk gemaakt.
Dit bestemmingsplan maakt de voorgenomen transformatie mogelijk.
Condorweg 1
Het perceel Condorweg 1 is in het plangebied opgenomen. Op 26 april 2016 is voor het perceel een uitgebreide omgevingsvergunning verleend voor realisering van een 'kerkelijk centrum'. De omgevingsvergunning is onherroepelijk, maar (nog) niet eerder in een bestemmingsplan opgenomen. Het perceel krijgt de bestemming 'Maatschappelijk', met de aanduiding 'religie - (re)'.
Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Laan van de Mensenrechten, aan de oostzijde door Kanaal Zuid, aan de zuidzijde door de Mezenweg en aan de westzijde door de Kayersdijk.
Afbeelding: plangebied.
Het toekomstige plangebied ligt momenteel in het plangebied van het geledende bestemmingsplan 'Kanaalzone-Zuid - Kayersmolen'. Dit bestemmingsplan is onherroepelijk geworden op 17 februari 2012.
In het geldende bestemmingsplan heeft het toekomstige plangebied de bestemmingen 'Bedrijf' en Gemengd - 5'.
Op de bestemming 'Bedrijf' zijn bedrijfsactiviteiten tot en met milieucategorie 1 en 2 toegestaan. Welke categorieën dit zijn is aangegeven in de lijst van toegelaten bedrijven die bij het bestemmingsplan behoort.
De bestemming 'Bedrijf' kent een aantal specifieke functieaanduidingen. Dit betreft de aanduidingen: 'specifieke vorm van bedrijf - bouwbedrijf', specifieke vorm van bedrijf - recycling' en specifieke vorm van bedrijf - groothandel in chemische producten'.
De bestemming 'Gemengd - 5' is bestemd voor kantoren en/of zakelijke dienstverlening, bedrijfsactiviteiten in de categorieën 1 en 2 van de 'bedrijvenlijst bestemming gemengd', die bij het bestemmingsplan behoort, en detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit in ter plaatse vervaardigde goederen en/of goederen die direct verband houden met de hoofdactiviteit, tuin en/of erf.
Op basis van voornoemde bestemmingen is realisering van woningbouw in het plangebied niet mogelijk. Om woningbouw mogelijk te maken is een gedeeltelijke herziening van het geldende bestemmingsplan 'Kanaalzone-Zuid - Kayersmolen' nodig.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Deze Omgevingsvisie vervangt de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012. De NOVI is een nieuw instrument uit de Omgevingswet en loopt vooruit op de verwachte inwerkingtreding 1 juni 2022. Met de NOVI geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving voor Nederland in 2050. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.
Uitgangspunt van de NOVI is dat Nederland staat voor grote en complexe opgaven die zowel lokaal als regionaal, nationaal als internationaal spelen. Deze opgaven als klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken. Daarbij is Omgevingskwaliteit het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit.
De NOVI stelt daartoe als aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Op die manier zullen de volgende vier prioriteiten worden aangepakt:
1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
2. Een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel
3. Sterke en gezonde steden en regio's
4. In apeld ontwikkeling van het landelijk gebied
Voor de vier prioriteiten geldt dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn, die in de praktijk voortdurend op elkaar inspelen:
Al deze ambities vragen veel van de leefomgeving. Daarbij moeten onvermijdelijk keuzes worden gemaakt. In de NOVI geeft het Rijk kaders en richting voor deze keuzes. Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond: een 'omgevingsinclusieve benadering'. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:
1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; en
3. Afwentelen wordt voorkomen.
Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgevingsinclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden.
Betekenis voor dit bestemmingsplan
Het plan zorgt ervoor dat woningen worden gerealiseerd die passen binnen de ambities van de NOVI. Hierbij is rekening gehouden met de duurzaamheidsdoelstellingen, de fysieke leefomgeving en de milieutechnische aspecten. Daarmee sluit dit plan aan bij de uitgangspunten van de NOVI.
Op 19 december 2018 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie gaat over 'Gaaf Gelderland'. 'Gaaf' is een woord met twee betekenissen. 'Gaaf' betekent 'mooi' en gaat over wat – historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard. Maar 'Gaaf' verwijst ook naar dat wat 'cool' en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard. Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie.
Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal.
Gezond en veilig is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
Schoon en welvarend is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
De visie geeft zeven ambities voor een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland, onder andere op het terrein van economisch vestigingsklimaat en het woon- en leefklimaat. Met vier spelregels of Doe-principes' – DOEN, LATEN, ZELF en SAMEN – geeft de provincie hier werking aan. Tezamen vormen zij het kader waarbinnen de provincie werkt en afwegingen maakt.
Afbeelding 1: Gelderse Omgevingsvisie
Gestreefd wordt naar een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten.
Gestreefd wordt naar een op de toekomst toegerust klimaatbeleid waarbij de provincie samen met partners zich goed voorbereidt en toerust op de gevolgen van klimaatverandering: wateroverlast, droogte, hittestress en overstromingsgevaar.
Gestreefd wordt naar een voortvarend en innovatief circulair beleid, waarbij de ambitie van de provincie is om de eerste afvalloze provincie van Nederland zijn. Afval bestaat niet meer; er zijn alleen nog grondstoffen die blijvend hun waarde behouden in onze schone industrie. Om dit te bereiken is in 2030 het gebruik van primaire grondstoffen in Gelderland met 50% teruggebracht.]
Gestreefd wordt naar een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit met als ambitie dat het in 2050 goed gaat met de biodiversiteit in Gelderland. In Gelderland wordt natuurinclusief gewerkt. Biodiversiteit wordt overal waar mogelijk versterkt en ingepast, óók buiten de specifiek als natuur aangewezen gebieden. In 2030 is 75% van de Europese doelen van de vogel- en habitatrichtlijn behaald.
Gestreefd wordt naar een efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag. Ambities vanuit dit streven zijn dat in 2050 de groei van de mobiliteit op een slimme manier is opgevangen en dat mensen in Gelderland zich veilig, snel, betaalbaar en klimaatneutraal verplaatsen. Snel en veilig internet fungeert daarbij als alternatief voor fysieke verplaatsingen. In 2050 is het netwerk voor goederenvervoer in Gelderland toegankelijk, duurzaam en klimaatneutraal. In 2030 is het busvervoer in Gelderland zonder uitstoot en is 35% van het totaal aantal verplaatsingen met de fiets.
Gestreefd wordt naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Ambities vanuit dit streven zijn: Gelderland heeft een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. De bestaande bebouwde omgeving wordt optimaal benut met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen. Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. De provincie gaat, zo stelt de visie, in gesprek met de Gelderse regio's en maken regionale afspraken over een goede balans tussen de vraag en het aanbod van woningen. Het omvormen van bestaande en leegstaande bebouwing heeft de voorkeur voor de aanleg van nieuwe woonlocaties.
Betekenis voor dit bestemmingsplan
Het plan sluit aan bij de ambitie voor een duurzaam en divers woon- en leefklimaat. Met de onderhavige ontwikkeling wordt voorzien in de grote behoefte aan woningbouw in Apeldoorn. De woningen worden aardgasloos uitgevoerd, in de daken en gevels worden nestvoorzieningen opgenomen voor o.a. vleermuizen, mussen en gierzwaluwen, het regenwater wordt ter plaatse geïnfiltreerd en het openbare gebied wordt met groen ingericht waarbij gekozen wordt voor beplanting die de biodiversiteit versterkt. Daarom kan worden geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van de Omgevingsvisie.
Op grond van artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en omtrent de daarbij behorende toelichting. De provinciale verordening
Provinciale staten van Gelderland hebben van deze bevoegdheid gebruik gemaakt door op 24 september 2014 de Omgevingsverordening Gelderland vast te stellen. Sindsdien is de Omgevingsverordening een aantal keren geactualiseerd en herzien. In deze Omgevingsverordening zijn de provinciale verordening (op grond van artikel 4.1 Wro), milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening samengevoegd. Voor zover het de provinciale verordening betreft bevat de omgevingsverordening alleen regels die tot de gemeentebesturen zijn gericht en geen rechtstreeks werkende, burgers bindende regels.
De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit Omgevingsvisie te realiseren. In de verordening zijn regels opgenomen die nodig zijn om de provinciale ambities waar te maken, provinciale belangen veilig te stellen of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem opgenomen.
De provincie zet de verordening als juridisch instrument voor het afdwingen van de doorwerking van het provinciaal beleid alleen in voor die onderdelen van het beleid waarvoor algemene regels noodzakelijk zijn om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De verordening bevat de regel dat nieuwe woonlocaties alleen zijn toegestaan wanneer dit past in het door Gedeputeerde Staten (GS) vastgestelde regionale woonagenda. Ten behoeve van de flexibiliteit is het wel mogelijk om van een regionale woonagenda af te wijken, vooruitlopend op de actualisatie van die regionale woonagenda. Als er nog geen regionale woonagenda is vastgesteld of als de bestaande regionale woonagenda niet meer actueel is en niet geschikt meer is als beoordelingskader, zal de provincie totdat een nieuwe regionale woonagenda wordt vastgesteld bestemmingsplannen die de bouw van nieuwe woningen mogelijk maken toetsen aan de volgende criteria: er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking, als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Klimaatadaptatie
De verordening bevat tevens regels over klimaatadaptie. Alleen als een bestemmingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling mogelijk maakt, bevat de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico’s van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt.
In de beschrijving worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:
Betekenis voor dit bestemmingsplan
De onderhavige woningbouwontwikkeling past binnen de afspraken van de vastgestelde regionale woonagenda en de regionale woondeal. Zie hiervoor paragraaf 2.4
Klimaatadaptatie
Het plangebied wordt als samenhangend groen netwerk ingericht. De randen van het plangebied worden ingericht met beplanting tot aan de gevel van gebouwen en een gevarieerde opzet met bomen. Aan de kanaalzijde wordt boombeplanting met eiken aangebracht. In het centrum van het plangebied bevindt zich een 'groen assenkruis'. De grote binnenterreinen tussen de bebouwing worden als tuin ingericht.
Daarnaast worden gevels van gebouwen voorzien van klimplanten die ook op noordelijk georiënteerde gevels kunnen groeien of op een plek waar de zon niet altijd beschikbaar is. Ook daken worden voorzien van groen.
Water wordt zoveel als mogelijk binnen het gebied opgevangen en benut op daken en in de binnentuinen en openbare ruimte.
Bij extreme regenbuien wordt water opgevangen in wadi's waarna het infiltreert in de bodem.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Omgevingsverordening Gelderland.
De 'Woonagenda Cleantech Regio 2018' van de Regio Stedendriehoek (vastgesteld door GS op 11 december 2018) is een uitwerking van de provinciale koers "Ruimte voor goed wonen", waarbij voor de komende 10 jaar afspraken worden vastgelegd hoe om te gaan met sturing op de woningbouwprogrammering en welke thema's regionaal verdere aandacht vragen. Dit betreffen de thema's "sterke steden, dynamische kernen en vitaal platteland". Ook wordt ingegaan op het verduurzamen en klimaatbestendig maken van de woningvoorraad alsmede op wonen en zorg.
De Regio zet in op het behouden en versterken van de woonkwaliteit door toevoeging van de juiste woning, voor de juiste doelgroep, op de juiste plek in de regio, waarbij de volgende speerpunten van toepassing zijn:
Voor Apeldoorn wordt aangegeven dat, mede door de hoge instroom, de druk op de markt is toegenomen. De woningbouw in Apeldoorn heeft een hoge vlucht genomen. In dit tempo zijn in 2021/2022 alle huidige bouwplannen gerealiseerd en is er risico op een tekort en verder oplopende prijzen. Ook in de sociale huur is sprake van stijgende wachtlijsten. De groei in Apeldoorn bestaat voor een relatief groot deel uit gezinnen en sluit aan bij de inzet van Apeldoorn als gezinsstad. Apeldoorn zoekt naar nieuwe plekken voor woningbouw binnen de bestaande contouren van de stad. Het programma ligt de komende jaren (mede door de druk van buiten) tegen de bovenkant van de bandbreedte van de prognoses. In de sociale woningbouw is op korte termijn een toevoeging van 500 woningen aan de orde om de wachtlijsten te verkorten.
Naast inzet op het kwalitatief programmeren wordt er gekoerst op een kwantitatief realistisch woningbouwprogramma op basis van actuele Primos woningbehoefteprognoses Het is daarbij de bedoeling om deze regionale woonagenda om de twee jaar te herijken, waarbij wordt bekeken of het op basis van analyse van de woningmarkt en de genoemde woningbehoefteprognoses het wenselijk is om de woonvisie aan te passen.
In december 2020 zijn in een addendum op de Woonagenda tussen de Cleantech Regio en provincie Gelderland nadere afspraken toegevoegd over drie nieuwe thema's : de positionering van de regio in de landelijke verstedelijkingsopgave, betaalbaar wonen en de huisvesting van arbeidsmigranten.
In de woondeal Regio Stedendriehoek van maart 2023 zijn nieuwe afspraken gemaakt over woningbouw in de regio tussen gemeenten, provincie Gelderland en Rijk. In totaal gaat het in de regio om de bouw van 24.000 woningen in de periode tot en met 2030. Apeldoorn neemt daarvan ruim 8.800 woningen voor haar rekening, waarvan 6.700 betaalbaar. De woningbouwaantallen in deze Woondeal treden in de plaats van de in het addendum van de regionale woonagenda afgesproken woningbouwaantallen.
Dit plan maakt de bouw van sociale huurwoningen en middeldure en dure koopwoningen mogelijk. Daarmee sluit het plan aan op de ambitie om op korte termijn o.a. meer sociale woningbouw te realiseren binnen de bestaande contouren van de stad. De ontwikkeling draagt bij aan de kwantitatieve opgave.
Op 24 februari 2022 heeft de gemeenteraad van Apeldoorn de Omgevingsvisie 'Woest en aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. De Structuurvisie "Apeldoorn biedt ruimte" (vastgesteld op 30 mei 2013) is daarbiij ingetrokken.
Een nieuwe Omgevingsvisie is belangrijk, omdat Apeldoorn voor een grote opgave en uitdaging staat: groeien naar een gemeente met meer dan 180.000 inwoners, het versterken van de veelzijdige economie, het ruimte bieden aan de energietransitie en het nog beter en mooier maken van het groen, het sociale leven en het gastheerschap. Met een vastgestelde Omgevingsvisie kan verder gewerkt worden aan de uitwerking van de visie. Dit gebeurt door middel van gebiedsgerichte plannen en het Omgevingsplan (de opvolger van de bestemmingsplannen). De Omgevingsvisie geeft duidelijkheid over de ruimtelijke koers van de gemeente.
De Omgevingsvisie rust op vier centrale ambities (hoofdopgaven), waarmee Apeldoorn de toekomst tegemoet wil gaan en nóg aantrekkelijker wil worden:
Onderstaand een nadere toelichting op de beoogde invulling van de vier centrale hoofdopgaven.
Ambities 1 en 2: Stadmaken en Vitale dorpen en buitengebied
Met de invulling van de hoofdopgave Stadmaken gaat Apeldoorn flink ontwikkelen op het gebied van wonen, werken, mobiliteit en omgevingskwaliteit. Zo bouwt Apeldoorn voort op de traditie van groene woonstad en economisch centrum van deze regio en draagt ze stevig bij aan de nationale doelen op het gebied van wonen, werken en duurzame energie. Daarnaast gaat Apeldoorn middels de hoofdopgave Vitaal platteland investeren in het vitaal platteland, in de 12 dorpen en buurtschappen. Dit is als volgt opgebouwd:
Wonen
Voor wonen zijn zowel binnenstedelijke als buitenstedelijke locaties aangewezen. Dit om te voorzien in een groei naar ruim 180.000 inwoners. De gemeente volgt de Ladder voor Duurzame verstedelijking en vult zoveel mogelijk opgaven binnenstedelijk in. Daarbij ligt de focus op sterk verdichten in de bestaande stad, met name in de Binnenstad, de Spoorzone en Kanaalzone Centrum. Buitenstedelijk wordt voorzien in één grote uitbreidingslocatie aan zuidzijde (ten zuiden van de A1).
Uitgegaan wordt van de realisatie van 12.500 woningen, waarvan 8.500 nieuw toe te voegen programma in verschillende financieringscategorieën en woonmilieus (stedelijk, gemengd met werken, rand van de stad, dorpen). Voor de binnenstad wordt voorzien in een transformatie naar Stadspark waarbij veel winkelvastgoed wordt aangewend voor nieuwe woonfuncties. Verdere transformaties naar wonen zijn voorzien in de Kanaalzone Vlijtseweg (Zwitsal en omgeving), Kayersdijk-noord, Sleutelbloemstraat-oost (onderzoek), Jean Monnetpark en Christiaan Geutsweg (onderzoek) en Brouwersmolen (onderzoek).
Omgevingskwaliteit
Ingezet wordt op het verbeteren van de omgevingskwaliteit, met name in de zogenaamde dynamische gebieden, maar ook langs zichtlocaties en infrastructuur.
Mobiliteit
De extra vraag naar mobiliteit in combinatie met de ruimtelijke ambities maakt een goede sturing noodzakelijk. Hiertoe wordt onder meer ingezet op de realisatie van nieuwe transferia aan de toegangswegen van de stad in parkeerhubs aan de centrumrand. De binnenstad wordt autoluw, en veiliger voor langzaam verkeer. Verplaatsing van het busstation naar de zuidzijde van het spoor wordt onderzocht, in combinatie met een stedelijke hub. Dit biedt mogelijk ruimte voor andere ambities van de binnenstad (vergroening, woningbouw). Er wordt voorzien in maatregelen ter verbetering van de doorstroming van verkeer, zowel wat betreft de snelwegen als ook de stadsring en aantakkingen. Er wordt ingezet op een sterk fietsnetwerk en goede wandelroutes.
Economie en recreatie
Er is voorzien in een uitbreiding van 77 hectare aan bedrijventerrein, waarmee tegemoet wordt gekomen aan de aangetoonde behoefte hieraan. De nieuwe bedrijfslocaties bevinden zich ten noorden en oosten van de stad. Aanvullend wordt onderzocht om enkele bedrijfslocaties in de binnenstad de komende 20 jaar te transformeren naar woon-werklocaties ten behoeve van goede binnenstedelijke woningbouwlocaties, eventueel met een gemengd karakter. De bedrijven die daar vertrekken hebben ergens anders ruimte nodig. De uitplaatsingsruimte bedraagt circa 30 hectare en komt boven op de 77 ha uitbreiding waar de behoefte van aangetoond is en wat de gemeente als doel heeft gesteld. De te onderzoeken transformatie betreft de locaties Sleutelbloemstraat en Vlijtseweg, beide gelegen aan het kanaal in noord. In zuid gaat het om de locaties Jean Monnetpark, de Christiaan Geurtsweg en de Brouwersmolen, eerste fase. Een stip op de horizon is de mogelijkheid van een nieuwe voorhalte van het spoor bij Brouwersmolen, onderdeel van een sprinterlijn vanuit Amersfoort, om vooral de Veluwe met openbaar vervoer te ontsluiten. Op wijkniveau wordt ingezet op de transformatie van gedeeltes van het winkelvastgoed naar wijkservicecentra, woon- en werkmilieus gericht op maatschappelijke functies. Verder wordt in Uddel ingezet op het toevoegen van nieuwe bedrijfslocaties voor nieuwe economische functies
De agrarische sector staat voor grote opgaves. Voorzien wordt in de transformatie van de intensieve veehouderijsector met name in Uddel naar duurzame vormen van bedrijvigheid en de geleidelijke transformatie van de overige agrarische sector naar natuur inclusieve landbouw.
Voor het versterken van recreatie wordt het programma Vitale vakantieparken ingezet. Ook wordt bijgedragen aan de Veluweagenda, waaronder de Recreatiezonering Veluwe en wordt ingezet op het versterken van het fiets- en wandelknooppuntennetwerk.
Energie en circulariteit
Voor energie geldt een uiteindelijke doelstelling van energieneutraliteit in 2050. Voor 2030 geldt een tussentijdse doelstelling van 39% energieneutraal. Dit moet mede bereikt worden door de inzet van zonne-energie en windenergie. Uitgegaan wordt van clustering. De concentratie voor zon en wind is voorzien op een drietal zoeklocaties. Allereerst een concentratie van windturbines bij het knooppunt A1 en A50 (ten oosten van de A50), in combinatie met een nieuw aan te leggen park voor zonne-energie. Gedeeltelijk wordt hiermee aangesloten op bestaande initiatieven. Hierdoor ontstaat een concentratie en koppeling tussen zon en wind. De tweede cluster van windturbines is gesitueerd op de Veluwe, eveneens aan de A1, maar meer westelijk gelegen. Voor de zonnevelden is sprake van drie zoeklocaties, waarvan twee alleen voor zon en een gecombineerd met wind. Aan de noordzijde van de stad, bij Beemte Broekland ten oosten van de A50, en ten zuiden van Vaassen zijn zoeklocaties voor zonnevelden voorzien.
Verder wordt bij nieuwe ontwikkelingen energieopwekking gestimuleerd. Vanaf 2025 geldt daarbij voor woningen en bedrijfspanden 'nul op de meter'.
Hiernaast geldt nog dat hergebruik wordt gestimuleerd om de omvang van restafval per persoon/per jaar te verminderen.
Ambities 3 en 4: Uitbouwen fysiek fundament en versterken sociaal fundament
De veelzijdige groei van stad en dorpen vindt plaats via de bodem en het landschap op de overgang van Veluwe en IJsselvallei. De Veluwe biedt - met al z'n groen en water - enorme kansen, die flink worden gemarkeerd. Zo is het uitbouwen van het fysiek fundament de derde hoofdopgave geworden. De fysieke stad is weer de voorwaarde voor een sociaal sterke stad. Daarom is de vierde hoofdopgave: het sociaal fundament versterken. Zo bouwt Apeldoorn aan een inclusieve gemeente.
Dit is als volgt opgebouwd:
Natuur en landschap
De groene mal/ het groen-blauwe casco (groen en water) worden verder versterkt. Groen en uitloopgebieden worden vergroot. Er is voorzien in de aanleg van nieuwe (natte) natuur in combinatie met waterberging rond de beekdalen. Er wordt minimaal 175 hectare aan bos toegevoegd. Rond de beekdalen wordt nieuwe (natte) natuur aangelegd in combinatie met waterberging rond de beekdalen.
Natuurinclusief bouwen wordt bevorderd en bij bestaande bouw wordt ingezet op vergroening. Het centrum van Apeldoorn wordt verder vergroend en omgevormd naar stadspark. Ingezet wordt op de bevordering van de biodiversiteit.
Klimaatadaptatie
Voorziene maatregelen gericht op klimaatadaptatie zijn het vasthouden van oppervlaktewater in retentieplassen, als waterreservoir in tijden van droogte en als eerste stap naar een circulair watersysteem, vernatting op de Veluwe ten behoeve van infiltratie van drinkwater en het zo veel mogelijk afkoppelen verhard oppervlak in stedelijk gebied.
In bestaande situaties wordt vergroenen bevorderd en in nieuwe situaties is er de doelstelling van natuurinclusief bouwen. Verdere vergroening van de binnenstad zal bijdragen aan het voorkomen van hittestress.
Milieu en gezondheid
Bij het maken van plannen zal rekening moeten worden gehouden met de aspecten milieu en veiligheid. Geluidbeleid op maat zal hieraan gaan bijdragen.
Daarnaast wordt ingezet op het faciliteren van verblijven in de buitenlucht door voldoende aanbod van groen in nabije leefomgeving en het uitdagen tot meer bewegen, onder meer in een aantrekkelijke buitenruimte.
Inclusiviteit
Op diverse vlakken wordt ingezet op het bevorderen van een inclusieve samenleving. Er zal sprake zijn van variatie in woonmilieus zowel in de verdichtingsopgaven als in de nieuwe uitleg, in verschillende prijsklassen. Ook wordt sporten voor iedereen gestimuleerd, mede door een uitnodigende buitenruimte, en ingezet wordt op het herstructureren/verduurzamen van schoolgebouwen. Op wijkniveau wordt gedacht aan de ontwikkeling van woonzorgzones (gecombineerd met de transformatie van winkelvastgoed).
Op onderstaande afbeelding is weergegeven waar de verschillende ambities hun uitwerking krijgen in de gemeente Apeldoorn:
Uitvoering Omgevingsvisie
Gebiedsprofielen
De hoofdopgaven zijn voor een zestal focusgebieden nader beschouwd. Dit betreft de gebieden Binnenstad, Kanaalzone Centrum, Spoorzone centrum, Stadsrand Zuid, Stadsrand noord en Uddel. Aangegeven wordt wat de gewenste ontwikkelrichting is voor deze gebieden en welke vaste waarden hier gelden bij de beoordeling van beoogde ontwikkelingen. De gebiedsprofielen bieden daarmee een verdiepte basis voor de verdere uitwerkingen uitvoering van de Omgevingsvisie.
Afwegingsmatrix
Er is veel nodig om te komen tot planvorming die invulling gaat geven aan de ambities uit de Omgevingsvisie, ook buiten de gebiedsprofielen. Om bij initiatieven duidelijk richting te kunnen geven, is in de Omgevingsvisie een afwegingsmatrix opgenomen. Daarin zijn de globale contouren weergegeven waarbinnen wordt beoordeeld of initiatieven bij de ambities passen. De afwegingsmatrix wordt verder uitgewerkt zodat deze meetbaar en concreet kan worden toegepast.
Onderzoeken
Om te komen tot uitvoering van de ambities uit de Omgevingsvisie is uiteraard nog veel nadere uitwerking noodzakelijk. Ook zal er op verschillende gebieden nog nader onderzoek worden verricht. Ten behoeve van de Omgevingsvisie is een Omgevingseffectrapportage (inclusief een aanvulling daarop) opgesteld. Onder meer de daarin genoemde onderdelen zullen als leidraad dienen voor de te verrichten onderzoeken ten behoeve van de verdere uitwerking van de Omgevingsvisie.
Betekenis voor dit bestemmingsplan
In de Omgevingsvisie zijn gebiedsprofielen opgenomen. In die gebiedsprofielen wordt de ontwikkeling van een specifiek gebied nader uitgewerkt.
Het projectgebied ligt in het gebiedsprofiel 'Spoorzone centrum'. De spoorzone is uitstekend regionaal bereikbaar en 'de plek' voor het realiseren van onderwijs- en kennisinstellingen, ondernemingen, safety & security en overheid.
De nieuwe spoorzone krijgt een hoogwaarde uitstraling met een levendig woon-, werk- en onderwijsprogramma. Kayersmolen-Noord biedt een mix van grote en kleine bouwvolumes. Er is ruimte voor het realiseren van een groot aantal woningen. Het aanbod aan woningen zal bestaan uit sociale woningen, middeldure woningen en dure woningen.
Het bestemmingsplan levert een bijdrage aan de doelstellingen die met de Omgevingsvisie zijn beoogd.
In de Omgevingsvisie Woest aantrekkelijk Apeldoorn en in de Kadernota Maatschappelijke ontwikkeling staat wat de gemeente belangrijk vindt ten aanzien van wonen en de combinatie wonen en zorg. Dit is verder uitgewerkt in een volkshuisvestingskader.
Op 21 september 2023 is het Volkshuisvestingskader 2023-2027, 'Ruim en ontspannen wonen in de hoofdstad van de Veluwe', door de gemeenteraad van Apeldoorn vastgesteld. Dit Volkshuisvestingskader omschrijft, op basis van trends en ontwikkelingen, de gemeentelijke ambities op bovenstaande onderwerpen voor de langere termijn. Het is een kader voor woonprojecten en projecten voor wonen met zorg.
Belangrijke trends en ontwikkelingen zijn:
Het Volkshuisvestingskader gaat in op vier onderwerpen:
o Tot en met 2030 worden bijna 9.000 woningen toegevoegd;
o De nadruk ligt op het toevoegen van goedkope en betaalbare huur- en koopwoningen;
o Aandacht voor woningen voor alle doelgroepen
o Apeldoorn streeft naar gemengde wijken en dorpen
o Ontmoeten stimuleren
o Referentienormen voor voorzieningen
o Toegankelijkheid van de omgeving verbeteren waar dat kan
o Nieuwbouw zoveel mogelijk energieneutraal en natuurinclusief
o Focus op verduurzaming van de particuliere woningvoorraad
o De transitievisie warmte zet de lijn uit:
- Isoleren, ventileren en besparen (hoofddoel tot 2030)
- Starten met buurtaanpakken (Wijken van de Toekomst
- Innoveren
o Tot 2030 sturen op realisatie van 800 woningen geschikt voor senioren
o Bouwen aan gebieden waar voorzieningen, zorggeschikte woningen en zorg nabij zijn
o Ruimte voor particuliere initiatieven
o Meer woningen beschikbaar stellen voor jongeren.
Toets
In het plangebied worden circa 470 woningen gerealiseerd. Hiervan bestaat 35% uit sociale (huur)woningen, 40% betaalbare woningen en 25% dure woningen. Hiermee wordt voldaan aan het uitgangspunt van het volkshuisvestingsbeleid voor wat betreft het realiseren van goedkope en betaalbare (huur)woningen.
De woningen worden gasloos gebouwd. Dit is een wettelijke verplichting. De mogelijkheid bestaat om (vergunningvrij) zonnepanelen aan te brengen op de te realiseren bebouwing.
De oppervlakte van het plangebied wordt voor 30% tot 40% met groen ingericht, met een brede variatie aan inheemse beplanting. Het betreft beplanting die aansluit bij de ecosystemen van de stad en de omgeving van het plangebied.
Water wordt zoveel als mogelijk binnen het plangebied opgevangen en benut. Het regenwater wordt opgevangen in wadi's waarna het kan infiltreren in de bodem.
Het groenbeleid is vastgelegd in de Groene Mal en de Groenstructuurkaart. Die worden in de navolgende paragrafen besproken.
Het gemeentelijk groenbeleid is neergelegd in de Groene Mal (oktober 2002), dat het groene kader is waarbinnen andere ruimtelijke functies een plaats krijgen.
Door middel van de Groene Mal wil Apeldoorn zich profileren als groene stad waar het goed wonen en werken is: Meer vulling, differentiatie en contrast in de stad is best, maar dan wel met behoud van de groene identiteit die Apeldoorn tot een gewilde vestigingsstad maakt. Deze identiteit moet duurzaam worden gegarandeerd.
Afbeelding 2: Kaart Groene Mal
Behoud en versterking van het groen in Apeldoorn heeft dus een hoge prioriteit. Uit onderzoek is gebleken dat met name in verstedelijkte gebieden behoefte is aan meer groen en natuur in de direct woon- en leefomgeving. In de Groene Mal zijn doelstellingen geformuleerd die gericht zijn op drie niveaus.
Het eerste niveau is gericht op de verweving van de stad met het landschap. In de stad is wat betreft het groen de volgende duidelijke tweedeling aan te wijzen: de westkant gelegen in het Veluwebos en de oostkant gelegen in (voormalig) agrarisch gebied. In het westen verloopt de overgang van stad naar bos vrijwel zonder barrières. De oostkant daarentegen heeft de meeste versterking van het groen nodig, wat tot gevolg heeft dat de meeste projecten uit de Groene Mal op dit deel van de stad gericht zijn.
Het tweede niveau is de verbinding van de stad met het omringende landschap. Aan de oostzijde zijn het de groene wiggen, geconcentreerde groencomplexen die de stad vanuit het landelijke gebied binnenlopen.
Het derde niveau is de dooradering van de stad met blauwe en groene structuren, door middel van het sprengen- en bekensysteem alsmede het complex van bos- en bomenlanen met daaraan gelegen parken.
De Groene Mal richt zich bij de ontwikkeling van deze gebieden expliciet op zeven belangrijke groene structuren in de stad. Dit zijn de beken, de sprengen, de kanaalzone, de lanen, de parken, de grote groengebieden en de groene wiggen.
In april 2017 heeft de gemeenteraad de Groenstructuurkaart vastgesteld. De kaart geeft de belangrijkste groenstructuren van Apeldoorn weer. Apeldoorn koestert haar groene kwaliteit en wil deze beschermen en versterken. De kaart geeft een gebiedsdekkend toetsingskader en uitgangspunt voor onder andere een consequente beoordeling van ruimtelijke plannen op landschappelijke en groene kwaliteit.
De Groenstructuurkaart bestaat uit verschillende elementen:
Op de kaart zijn die gebieden vastgelegd waar behoud van bestaand groen en ontwikkeling van nieuw groen prioriteit heeft. Het groenstructuurplan werkt door in het kapvergunningenbeleid en het uitgiftebeleid voor snippergroen. Hemelwater wordt in het gebied vastgehouden om te infiltreren en een bijdrage te leveren aan de bodem en de waterhuishouding.
Het centrale gebied van het plangebied wordt
Plangebied
Kayersmolen Noord wordt zo groen als mogelijk op basis van het principe 'groen, tenzij'. Circa 40% van het plangebied is minimaal verhard en maximaal landschappelijk ingericht. Een brede variatie aan inheemse beplanting sluit aan bij de ecosystemen van de stad en de buurt. Dit bevordert de biodiverstiteit en tevens wordt hitte bestreden.
Een groot deel van het plangebied is bestemd als binnentuin. Binnentuinen zijn maximaal groen en de verharding is waterdoorlatend (en toegankelijk voor mindervaliden). De binnentuinen hebben een belangrijke rol in de waterhuishouding van het bouwblok door het realiseren van wadi's en onverharde ruimte.
Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in de Verkeersvisie 2016 – 2030 (vastgesteld juli 2016). De Verkeersvisie werkt de ambities voor Apeldoorn uit de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' uit voor het onderdeel Mobiliteit.
Comfortabele gezinsstad: iedereen kan zich veilig verplaatsen en er is sprake van een bereikbare , leefbare en aantrekkelijke (binnen)stad. De fiets is het primaire vervoermiddel; ook het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol in de verplaatsingen.
Toeristisch toplandschap: de attracties, bezienswaardigheden en evenementen zijn ook bij piekdrukte goed bereikbaar. Na een bezoek aan bijvoorbeeld de attractieparken aan de rand van de Veluwe weet men de weg naar de binnenstad te vinden.
Veelzijdige economie: winkels, kantoren en bedrijven zijn goed bereikbaar. Apeldoorn wordt goed ontsloten door de A1 en de A50 en een aantal provinciale wegen. De doorstroming op de hoofdwegen en met name op de Ring is essentieel. De binnenstad moet met alle vervoermiddelen goed toegankelijk blijven. Bij de bedrijventerreinen en werkgebieden kunnen zowel openbaar vervoer als de (e-)fiets naast de auto een steeds belangrijker rol spelen.
Lokale duurzaamheid: er moet een omslag worden gemaakt van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van elektriciteit en waterstof. Hierin spelen vooral marktpartijen en beslissingen op landelijk en Europees niveau een rol. De (e-)fiets kan eveneens aan de doelstellingen van energieneutraliteit en uitstootvrij en daarmee aan een gezonde en schone leefomgeving bijdragen. Op lokaal niveau zet Apeldoorn zich in voor een snelle overgang van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van duurzame energie.
De ambities uit de structuurvisie zijn vertaald in de volgende kernopgaven:
Kernopgave 1: Apeldoorn fietsstad: meer ruimte voor de fiets. Om deze opgave te realiseren wordt het gebruik van de fiets, ook in het voor- en natransport, gestimuleerd; worden de fietsroutes sneller en directer gemaakt en wordt het fietsgebruik veiliger gemaakt.
Kernopgave 2: Transitie van aanbodgericht naar vraaggericht en efficiënt openbaar vervoer. Om deze opgave te realiseren wordt een nieuw OV-netwerk ontwikkeld, wordt duurzaam en innovatief openbaar vervoer geïntroduceerd, worden de OV-knooppunten versterkt en worden nieuwe kansen die ontstaan door recreatie- en evenementenstromen benut.
Kernopgave 3: Beter en veilig gebruik van de infrastructuur. Om deze opgave te realiseren wordt de doorstroming op de hoofdwegen verbeterd, wordt bijgedragen aan de doorstroming op regionale en landelijke hoofdwegen, wordt (dynamische) informatie over parkeergelegenheden en over de drukte op wegen verstrekt, worden de parkeernormen geactualiseerd en wordt het parkeren gebruikersvriendelijker gemaakt.
In de Verkeersvisie worden deze (kern)opgaven vervolgens uitgewerkt in concrete voorgenomen maatregelen.
Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Parkeervisie fiets en auto (vastgesteld 21 maart 2019). De essentie van de parkeervisie is 'mogelijk maken waar het kan, reguleren waar het moet'.
Met de gestaag groeiende cijfers voor autobezit en -gebruik ontstaat een drietal gevolgen die om een beleidsmatige reactie vragen.
Het eerste gevolg is dat er tijden en plaatsen zijn waar meer vraag naar parkeerruimte is dan aanbod. Regulering richt zich dan op het optimaal verdelen van de beschikbare ruimte. Het invoeren van betaald parkeren is daarbij een goed instrument, met als effect dat plaatsen zo efficiënt mogelijk gebruikt worden.
Het tweede gevolg is dat er groepen autobezitters zijn die beschermd moet worden tegen overlast van parkeerders van 'buitenaf'. Meestal gaat het dan om het beschermen van bewoners in het centrum en de randen van de binnenstad of bij grote publiekstrekkers. Parkeervergunningen zijn daarbij het meest effectieve instrument, in combinatie met het stellen van parkeernormen, zodat de druk van geparkeerde auto's op de openbare ruimte per saldo niet toeneemt.
Het derde gevolg is de uitstoot van auto's en de ruimte en aanblik van geparkeerde auto's voor de omgeving. Zoekverkeer levert extra uitstoot op, reden om parkerend verkeer een goede voorziening te bieden. Om het aantrekkelijker te maken om met de fiets naar de binnenstad te komen, wordt in de parkeervisie sterk ingezet op het realiseren van extra mogelijkheden om fietsen bewaakt te kunnen stallen.
Daarnaast is parkeerbeleid van belang voor doorstroming van het verkeer (om bijvoorbeeld opstoppingen van auto's die willen parkeren op doorgaande wegen te voorkomen) en is er een economisch belang.
De parkeernormen zijn vastgelegd in de Beleidsregel Parkeren 2024, die is vastgesteld op 13 juni 2024. Deze beleidsregel is een nadere uitwerking van de Parkeervisie fiets en auto. De beleidsregel legt vast wat wordt verstaan onder het realiseren van 'voldoende parkeerruimte voor auto en fiets en voor laden en lossen'. De beleidsregel geeft inzicht in het aantal, de kwaliteit en de plek van de te realiseren parkeerplaatsen. Het bepalen van 'voldoende parkeerruimte' gebeurt bijvoorbeeld door het hanteren van parkeernormen voor fietsen en auto's. De beleidsregel dient als toetsingskader bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en bepaalt hoe de parkeerregel in bestemmingsplannen wordt toegepast. De Beleidsregel Parkeren 2024 vervangt de notitie Actualisatie Parkeernota (2004) en de daarin opgenomen parkeernormen. Voor aanvragen om een ruimtelijke ontwikkeling waarvoor het bestemmingsplan moet worden herzien en die zijn ingediend voor vaststelling van de Beleidsregel Parkeren is de Beleidsregel Parkeren niet van toepassing maar wordt getoetst aan de notitie Actualisatie Parkeernota (2004), tenzij de Beleidsregel Parkeren in het voordeel van de verzoeker uitpakt.
Met het oog op het toenemende aantal inwoners zal woningbouw nodig zijn. In Apeldoorn staan verschillende woningbouwprojecten 'op stapel'. Veel van deze woningbouwprojecten bestaan uit een transformatie binnen bestaand stedelijk gebied. Transformaties binnen bestaand stedelijk gebied kennen fysieke grenzen en vragen om een een aangepast parkeerbeleid. Binnen stedelijk gebied is niet altijd voldoende ruimte beschikbaar voor het realiseren van voldoende parkeergelegenheid of parkeervoorzieningen. Binnen stedelijk gebied is het wenselijk om de parkeerdruk te minimaliseren. Dit kan worden bereikt door het introduceren van duurzame vormen van mobiliteit en het autoluw ontwikkelen van gebieden.
Op 13 juni 2024 heeft de gemeenteraad de Beleidsregel Parkeren 2024 vastgesteld. In deze beleidsregel is de verplichting opgenomen om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de Binnenstad, Spoorzone en Kanaalzone alternatieve mobiliteitsconcepten uit te werken. Bij toepassing van alternatieve mobiliteitsconcepten is een correctie van 20% toepasbaar op de benodigde parkeereis. De reductie van 20% op de parkeereis is gebaseerd op de inzet van (waar mogelijk elektrische) deelmobiliteit. De reductie van 20% betekent dat 1 deelauto 5 reguliere auto's vervangt. De reductie van 20% is alleen van toepassing op de parkeereis voor bewoners en niet op het bezoekersgedeelte van de parkeereis.
Bij de besluitvorming over de Beleidsregel Parkeren 2024 heeft de gemeenteraad een amendement aangenomen. Dit amendement is opgenomen in bijlage 5 van de BIJLAGEN BIJ DE REGELS. Essentie van het amendement is dat de reductie van 20% alleen kan worden toegepast indien is aangetoond dat het autobezit vanwege de aanwezigheid van deelmobiliteit in het te ontwikkelen gebied zorgt en zal blijven zorgen voor een blijvende vermindering van (geparkeerde) auto's met eenzelfde percentage.
De ontwikkelende partij is verantwoordelijk voor de organisatie en implementatie van deelmobiliteit bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voorwaarden hierbij zijn dat deelmobiliteit voor bewoners duurzaam, laagdrempelig en (financieel) aantrekkelijk is om te gebruiken. De initiatiefnemer moet aantonen dat een (gedeeltelijk) andere invulling van mobiliteit past bij de beoogde doelgroep. Om dit aan te tonen moet een mobiliteitsplan worden ingediend.
In het mobiliteitsplan moet worden onderbouw in hoeverre deelmobiliteit wordt toegepast en wordt toegespitst op de toekomstige doelgroep en hoe dit wordt geborgd in de jaren na oplevering. De afspraken worden geborgd in de anterieure overeenkomst en geborgd in het omgevingsplan of bij verlening van een omgevingsvergunning.
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het 2e Nationaal Waterplan (NWP2) beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. De deltabeslissingen zoals verankerd in het vorige nationale waterplan (2009-2015) zijn opgenomen in dit NWP2 voor de komende periode.
Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie.
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek gaan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland.
Eén van de ambities uit de omgevingsvisie is klimaatadaptie: omgaan met veranderend weer. Ten aanzien van dit aspect, wat een belangrijk dwarsverband kent met het omgaan met water in ruimtelijke plannen zegt de omgevingsvisie het volgende:
“Overtollig water moet zonder problemen kunnen worden opgevangen, wegstromen en in de bodem kunnen zakken en verdroging van land- en tuinbouwgebieden en bossen moet worden tegengaan. Wij werken hier vooral aan vanuit onze betrokkenheid bij waterveiligheid, waterkwaliteit, bodem en natuur en houden daarbij rekening met de variatie van de Gelderse streken. In tijden van overvloed vangen we water op en houden het voor langere tijd vast in onze beken. En: we zorgen voor voldoende schoon en gezond grond- en oppervlaktewater voor onze Gelderse natuur en land- en tuinbouw. En: voldoende schoon en gezond drinkwater voor mens en dier.”
Verder is, onder andere, vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater. Op de kaarten zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.
Uitgangspunt bestemmingsplan
Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten is onderdeel van ruimtelijke plannen. Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben.
In 2015 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Hierin beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Op basis van nieuwe opgaven als klimaatverandering, zuivering van complexe stoffen en maatschappelijk ontwikkelingen, zoals het streven naar een duurzaamheid en circulaire economie, zijn zes ambities geformuleerd:
De ambities zijn voor de programma's waterveiligheid, watersysteem (voldoende en schoon) en waterketen vertaald in doelen en maatregelen voor 2021.
Uitgangspunt bestemmingsplan
Bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels van de keur van het waterschap van toepassing.
Het Gemeentelijk Water- en Rioleringsplan 2022-2026 (WRP) is in 2021 door de gemeenteraad vastgesteld. In het WRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het WRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.
Speerpunt in het WRP is het herstel van het natuurlijk bodem- en watersysteem, inspelen op de gevolgen van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem. Bewoners wordt gevraagd zelf actief bij te dragen aan de klimaatopgave door de regenwaterafvoer van hun woningen af te koppelen van het vuilwaterriool en hun tuinen te vergroenen. Door deze afkoppelstrategie langjarig door te zetten ontstaat een klimaatrobuuste omgeving. Door het regenwater meer onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte neemt tevens de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit verder toe.
Uitgangspunten bestemmingsplan
In mei 2008 is de beleidsnota hoogbouw 'Ruimte door hoogbouw' vastgesteld. Deze nota geeft de koers aan voor hoogbouw in Apeldoorn. De nota heeft alleen betrekking op gebouwen hoger dan 25 m in het stedelijk gebied van Apeldoorn. In het hoogbouwbeleid speelt de Grote Lijn'' een centrale rol. 'De Grote Lijn' loopt langs het Apeldoorns Kanaal en vanaf het Apeldoorns Kanaal langs de spoorlijn naar het westen. In deze zone is hoogbouw vanuit stedenbouwkundig perspectief zonder meer verantwoord, mits landschappelijk juist geplaatst en passend bij de karakteristiek van de omgeving. Buiten de Grote Lijn is ook hoogbouw mogelijk, maar dat vraagt om maatwerk en inpassing in de bestaande structuur. Hier wordt hoogbouw alleen op basis van een concreet initiatief afgewogen. Een hoogte van 70 meter geldt buiten de Grote Lijn als maximum.
Na een positieve stedenbouwkundige conclusie wordt ieder hoogbouw-initiatief getoetst aan een Hoogbouw Effect Rapportage. Deze toetsing is gericht op het minimaliseren van hinder door het gebouw zelf en het gebruik van gebouw en omgeving.
Toets
In het plangebied wordt aan de zijde van het kanaal in 'De Grote Lijn' een gebouw met een hoogte van 22 bouwlagen gerealiseerd.
Hoogbouw in 'De Grote Lijn' is zondermeer toegestaan. In het stedenbouwkundig plan, bijlage 2 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING, is de stedenbouwkundig invulling van 'Kayersmolen- Noord' weergegeven. Het stedenbouwkundig plan is in overleg met stedenbouwkundigen van de gemeente opgesteld.
In het stedenbouwkundig plan is onderzocht wat het effect van hoogbouw is in relatie tot bezonning en windhinder. Het blijkt dat de hoogbouw geen onaanvaardbare effecten heeft voor wat betreft bezonning op de omgeving. Voor wat betreft windhinder zullen een aantal aandachtspunten bij de aanvraag om omgevingsvergunning verder uitgewerkt moet worden.
De Cultuur- en Erfgoednota Apeldoorns Karakter! is door de gemeenteraad vastgesteld op 25 juni 2020. Kern van de nota is dat cultuur en erfgoed van essentieel belang zijn voor de identiteit en herkenbaarheid van Apeldoorn. Erfgoed wordt ingezet om de kwaliteit van de leefomgeving en de herkenbaarheid van deelgebieden in stad, dorpen en buitengebied te vergroten. Daarnaast is het een wettelijke taak van de gemeente om zorg te dragen voor het ruimtelijk erfgoed. Het is daarom belangrijk om erfgoed zo vroeg mogelijk in het planproces mee te nemen. Niet alleen om het aanwezige erfgoed te beschermen en te behouden, maar ook om dit te benutten als uitgangspunt bij ruimtelijke plannen. Daartoe dient tijdig goed archeologisch, cultuurhistorisch en/of bouwhistorisch onderzoek te worden gedaan, waarmee inzicht ontstaat in de aanwezige erfgoedwaarden. Via het onderzoek wordt kennis vergaard en vastgelegd over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur, en op basis hiervan volgen aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen.
Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart. Deze worden beschreven in de paragrafen 3.6.1.2 respectievelijk 3.7.1.3.
Artikel 12a van de Woningwet verplicht iedere gemeente om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing. Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juni 2017 de Welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. In december 2020 heeft de gemeenteraad besloten de gelding van deze nota te verlengen tot het moment dat voor het hele grondgebied van de gemeente Apeldoorn een omgevingsplan op grond van de Omgevingswet in werking is. De welstandsnota is het kader waaraan de onafhankelijke Commissie Ruimtelijke Kwaliteit toetst of aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen voldoen aan redelijke eisen van welstand.
Doel van de welstandsnota is het zorgen voor een goede balans tussen het borgen van de basiskwaliteit van de ruimtelijke leefomgeving en het bieden van ruimte aan initiatiefnemers. Bij de welstandsnota hoort een website die het welstandsbeleid voor iedereen toegankelijk maakt.
De gemeente Apeldoorn vindt het belangrijk dat er overal in de gemeente een goede omgevingskwaliteit is. Zo moet het veilig en leefbaar zijn. Sommige gebieden vindt de gemeente extra belangrijk. In deze gebieden streeft de gemeente naar een nog hogere omgevingskwaliteit. Er zijn daarbij drie soorten gebieden te onderscheiden:
De exacte locaties van deze gebieden staan op de website van de gemeente Apeldoorn, bij het onderwerp 'welstandsbeleid' onder het kopje 'prominente gebieden of gebouwen'.
De nota werkt vanuit een piramide:
Afbeelding 4: piramide welstand
Op 12 oktober 2023 heeft de gemeenteraad het 'Beeldkwaliteitsplan Kayersmolen Noord' vastgesteld. Dit beeldkwaliteitsplan is een uitwerking van het stedenbouwkundig plan voor 'Kayersmolen Noord'. In 'Kayersmolen Noord' wordt een hoge architectonische kwaliteit van de bebouwing gevraagd, die gericht is op versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de belangrijke hoofdstructuren van de stad, zoals de Laan van de Mensenrechten en Kanaal Zuid. Het beeldkwaliteitsplan geeft regels, criteria en handreikingen voor de omgevingskwaliteit.
Het beeldkwaliteitsplan is een aanvulling op de welstandsnota. Het beeldkwaliteitsplan is opgenomen in bijlage 1 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING.
Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
Een nieuwe of gewijzigde bestemming mag alleen in het bestemmingsplan worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Er moet dus onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.
Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.
Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.
Onderzoeksresultaten bodem
Voor wat betreft bodem- en asbestonderzoek is het plangebied verdeeld in 8 deellocaties. Alle deellocaties zijn onderzocht. Een overzicht van de uitgevoerde bodemonderzoeken is opgenomen in tabel 3.7 op bladzijde 37 van de mer-beoordeling die is opgenomen in bijlage 9 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING.
Uit deze onderzoeken komt naar voren dat sprake is van (een geval van ernstige) bodemverontreiniging op verschillende locaties in het plangebied. Vanwege de geconstateerde bodemverontreinigingen is voor het plangebied door Greenhouse Avies een raamsaneringsplan voor Kayersmolen-Noord opgesteld. Dit saneringsplan is opgenomen in bijlage 3 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING. In het saneringsplan is aangegeven op welke wijze het plangebied wordt gesaneerd om het geschikt te maken voor de toekomstige functie van het plangebied.
De provincie Gelderland is het bevoegd gezag voor het saneringsplan. Het het uitvoeren van de sanering wordt met de provincie afgestemd.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer:
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied | |
1 | 10 m | 0 m | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m | |
4.2 | 300 m | 200 m | |
5.1 | 500 m | 300 m | |
5.2 | 700 m | 500 m | |
5.3 | 1.000 m | 700 m | |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Gemengd gebied
Het plangebied wordt omsloten door de Laan van de Mensenrechten en de Kayersdijk. Dit zijn wegen met een hoge verkeersintensiteit. In het plangebied komen verschillende functies voor zoals wonen, maatschappelijk, gemengd en parkeren. Door de ligging van het plangebied in de directe nabijheid van voornoemde infrastructuur en de huidige en toekomstige functies rondom en in het plangebied, wordt het plangebied als 'gemengd gebied' gekwalificeerd.
Hieronder wordt perceelsgewijs nader ingegaan op het aspect milieuzonering.
Afbeelding Condorweg 1 (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Het perceel Condorweg 1 ligt aan de westzijde in het plangebied. Op 26 april 2016 is een uitgebreide omgevingsvergunning verleend voor een gebruik van het perceel als 'kerkelijk centrum' (NL.IMRO.0200.ov1032-vas1). Deze omgevingsvergunning wordt in het bestemmingsplan opgenomen. In het bestemmingsplan is aan het perceel de bestemming 'Maatschappelijk', met de aanduiding 'religie' toegekend. De bebouwing op het perceel mag uitsluitend voor het houden van kerkdiensten worden gebruikt.
Een kerk heeft een milieuzone van 30 meter (rustige woonwijk) en 10 meter (gemengd gebied). De afstand van het kerkelijk centrum tot de dichtstbij gelegen bestemming 'Wonen' bedraagt meer dan 10 meter.
Het kerkelijk centrum vormt geen belemmering in het kader van milieuzonering.
Afbeelding: Condorweg 5 (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Het perceel ligt aan de noordwestzijde van het plangebied. Dit perceel heeft de bestemming 'Bedrijf'. Op deze bestemming zijn bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 2 toegestaan. Voor bedrijven tot en met categorie 2 geldt een milieuzone van 30 meter (rustige woonwijk) en 10 meter (gemengd gebied).
Dit perceel is niet opgenomen in de voorgenomen transformatie van het gebied. De bedrijfsactiviteiten op het perceel worden gehandhaafd. Het perceel grenst aan het plangebied. De milieugevoelige bestemmingen in het plangebied zijn gesitueerd op een afstand van meer dan 10 meter van de grens van het plangebied.
De bedrijfsactiviteiten vormen geen belemmering in het kader van milieuzonering.
Het perceel ligt aan de noordzijde van het plangebied. Dit perceel heeft de bestemming 'Bedrijf'. Op deze bestemming zijn bedrijven uit milieucategorie 1 van de bij het bestemmingsplan behorende 'lijst van toegelaten bedrijfstypen'. De bestemming 'Bedrijf' heeft de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - grondwerk, verhuur en transport'. Op de bestemming is een bedrijfswoning toegestaan.
De milieuzone voor een bedrijf uit milieucategorie 1 bedraagt 10 meter (rustige woonwijk) en 0 meter (gemengd gebied).
De milieuzone op basis van de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - grondwerk, verhuur en transport' bedraagt 50 meter (rustige woonwijk) en 30 meter (gemengd gebied). De afstand van de perceelsgrens van het bedrijf tot aan de dichtstbijzijnde milieugevoelige bestemming in het plangebied, bedraagt meer dan 30 meter.
Uit onderzoek is gebleken dat het geluidniveau in de nachtperiode (23:00 - 07:00 uur) als gevolg van het starten van een vrachtwagen 64 dB(A) kan bedragen. Dit is meer dan de toegestane 60 dB(A). Door middel van het opleggen een maatwerkvoorschrift op basis van het Activiteitenbesluit, kan een maximale geluidbelasting van 70 dB(A) in de nachtperiode worden toegestaan.
De bedrijfsactiviteiten vormen geen belemmering in het kader van milieuzonering.
Afbeelding Kayersdijk 3 - 5 (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Het perceel heeft de bestemming 'Bedrijf'. Op de gronden met deze bestemming zijn bedrijven tot en met categorie 2 toegestaan. Voor bedrijven tot en met categorie 2 geldt een milieuzone van 30 meter (rustige woonwijk) en 10 meter (gemengd gebied).
Het perceel ligt op een afstand van circa 95 meter van het plangebied.
De bedrijfsactiviteiten vormen geen belemmering in het kader van milieuzonering.
Afbeelding Kayersdijk 9 (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Het perceel heeft de bestemming 'Detailhandel - Detailhandel perifeer'. Voor detailhandel dient milieucategorie 1 of 2 te worden aangehouden. Voor categorie 1 moet een milieuzone van 10 meter (rustige woonwijk) of 0 meter (gemengd gebied) worden aangehouden. Voor categorie 2 moet een milieuzone van 30 meter (rustige woonwijk) of 10 meter (gemengd gebied) worden aangehouden. Het perceel ligt op een afstand van circa 55 meter van het plangebied.
De bedrijfsactiviteiten vormen geen belemmering in het kader van milieuzonering.
Afbeelding Kayersdijk 11 (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Het perceel heeft de bestemming 'Bedrijf'. Op de gronden met deze bestemming zijn bedrijven tot en met categorie 2 toegestaan. Voor bedrijven tot en met categorie 2 geldt een milieuzone van 30 meter (rustige woonwijk) en 10 meter (gemengd gebied).
Het perceel ligt op een afstand van circa 50 meter van het plangebied.
De bedrijfsactiviteiten vormen geen belemmering in het kader van milieuzonering.
Afbeelding Kayersdijk 17 (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Het perceel heeft de bestemming 'Bedrijf'. Op de gronden met deze bestemming zijn bedrijven tot en met categorie 2 toegestaan. Voor bedrijven tot en met categorie 2 geldt een milieuzone van 30 meter (rustige woonwijk) en 10 meter (gemengd gebied).
De bestemming 'Bedrijf' heeft de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - ijzer-, en staalgieterij'.
Op 30 november 2017 is een omgevingsvergunning aangevraagd door Pruis Orthopedie voor realisering van nieuwbouw en afwijking van het geldende bestemmingsplan. De gevraagde omgevingsvergunning is op 27 februari 2018 verleend en heeft kenmerk D17/016959.
Op 25 januari 2022 is een melding in de zin van het Activiteitenbesluit ingediend voor vestiging van een orthopedisch schoenenbedrijf op het perceel. Het orthopedisch schoenenbedrijf is nog steeds op het perceel gevestigd. Een orthopedisch schoenenbedrijf valt in categorie 2 en heeft een milieuzone van 30 meter (rustige woonwijk) en 10 meter (gemengd gebied). Het perceel ligt op een afstand van meer dan 10 meter van het plangebied.
De bedrijfsactiviteiten vormen geen belemmering in het kader van milieuzonering.
Afbeelding: Kayersdijk 33, sectie N, nummer 7679 (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Aan de zuidwestzijde van het plangebied ligt het perceel kadastraal bekend, gemeente Apeldoorn, sectie N, nummer 7679. Dit perceel heeft in het geldende bestemmingsplan 'Kanaalzone-Zuid Kayersmolen' de bestemming 'Bedrijf'. Op deze bestemming zijn bedrijven tot en met milieucategorie 2 toegestaan met een maximale milieuzone van 30 meter (rustige woonwijk) en 10 meter (gemengd gebied). De perceelsgrens van dit perceel ligt op een afstand van meer dan 10 meter van toekomstige milieugevoelige functies in het plangebied.
De bedrijfsactiviteiten vormen geen belemmering in het kader van milieuzonering.
Afbeelding: perceel achter Kayersdijk 33 (sectie N, nummer 7680) (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Achter het voornoemde perceel ligt het perceel kadastraal bekend, gemeente Apeldoorn, sectie N, nummer 7680. Dit perceel heeft de bestemming 'Bedrijf'. Op deze bestemming zijn bedrijven tot en met milieucategorie 2 toegestaan. Tevens heeft de bestemming 'Bedrijf' de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - groothandel in chemische producten'. De perceelsgrens van dit perceel grenst aan het plangebied.
Op basis van de milieuvergunning geldt dat, ten aanzien van externe veiligheid, het bedrijf niet valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor dit bedrijf gelden geen specifiek aan te houden veiligheidszones.
Het perceel is verworven door woningbouwcorporatie 'De Woonmensen'. Het perceel is in een later stadium onderdeel van de voorgenomen transformatie van het gebied.
De bedrijfsactiviteiten in de zin van opslag van 'groothandel in chemische producten' vinden niet meer plaats.
De bedrijfsactiviteiten vormen geen belemmering in het kader van milieuzonering.
Afbeelding Kayersdijk 35 - 37 (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Het perceel van het bedrijf grenst aan de zuidwestzijde aan het plangebied. Het perceel heeft de bestemming 'Bedrijf'. Op basis van deze bestemming zijn bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 2 toegestaan. Voor bedrijven tot en met categorie 2 geldt een milieuzone van 30 meter (rustige woonwijk) en 10 meter (gemengd gebied).
De bestemming 'Bedrijf' heeft tevens de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - lijm- en plakmiddelenfabriek'. Op basis van de richtafstandenlijst uit de VNG-brochure heeft dit bedrijf een milieuzone van 10 meter voor het aspect stof, 50 meter voor het aspect gevaar, 50 meter (gecorrigeerd naar omgevingstype) voor het aspect geluid en 50 meter (gecorrigeerd naar omgevingstype) voor het aspect geur. Het perceel van het bedrijf grenst aan de zuidwestzijde aan het plangebied.
Het bedrijf valt niet onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), waardoor er geen aanvullende veiligheidscontouren gelden.
Volgens de milieuvergunning is voor de productie van de betreffende kleefstoffen het aspect geur niet relevant, omdat de kleefstoffen op waterbasis worden gemaakt. In de milieuvergunning voor de inrichting is geen geurcontour opgenomen. Dit betekent dat bij geurgevoelige objecten in de omgeving sprake zal zijn van een aanvaardbaar geurhinderniveau.
Tegenover het perceel zijn woningen aanwezig. Deze woningen zijn gesitueerd op een afstand van 30 meter van het perceel. De aanwezigheid van deze woningen was geen aanleiding om geurvoorschriften in de vergunning op te nemen.
De bedrijfsactiviteiten vormen ook in akoestisch opzicht voor de bestaande woningen geen belemmering in het kader van milieuzonering. Voor de nieuw beoogde woningen zijn akoestische onderzoeken verricht. In een eerste onderzoek is gekeken naar de geluidbelasting op de nieuw beoogde woningen, uigaande van een bedrijfsinventarisatie en geluidsmetingen. Daaruit blijkt dat de huidige bedrijfsactiviteiten geen belemmeringen vormen voor de beoogde nieuwe woningen en dat geen nadere voorzieningen nodig zijn. Aanvullend is akoestisch onderzoek verricht naar de nog aanwezige geluidruimte en de effecten daarvan. Centrale vraag daarbij was, of en hoe voldoende geluidruimte voor het bedrijf behouden kan blijven, na realisatie van de nieuwe woningen. Gebleken is, dat bij een specifieke geluidwerende voorziening, geplaatst direct langs de oostzijde van het bedrijfsperceel, een geluidreductie van 2 a 3 dB(A) kan worden bereikt. Een dergelijke geluidreductie komt neer op nagenoeg een verdubbeling van de bestaande geluidproductie. Bij een geluidreductie van 2 a 3 dB(A) kan voldaan worden aan normeringen ten opzichte van geluidgevoelige objecten, waaronder de beoogde woningen.
Voor het plan betekent dit, dat direct achter het bedrijfsperceel een geluidwerende voorziening met een hoogte van 3 m moet worden gerealiseerd, dit zoals omschreven in het aangehaalde geluidonderzoek. Ook moet dit in het voorliggende bestemmingsplan worden geborgd, wat inmiddels heeft plaatsgevonden.
De aangehaalde akoestische onderzoeken zijn opgenomen als bijlagen bij deze plantoelichting, zie Bijlage 4 Akoestisch onderzoek Kayersdijk 35 - 37 (Toriel) en Aanvulling op akoestisch onderzoek Kayersdijk 35-37 (Toriel)
Conclusie is dat de bedrijfsactiviteiten aldus geen belemmering vormen in het kader van milieuzonering.
Afbeelding Kayersdijk 39 - 43 (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
De percelen liggen aan de zuidwestzijde van het plangebied. De percelen hebben de bestemming 'Bedrijf'. Op basis van deze bestemming zijn bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 2 toegestaan. Voor bedrijven tot en met categorie 2 geldt een milieuzone van 30 meter (rustige woonwijk) en 10 meter (gemengd gebied).
De bestemming 'Bedrijf' heeft tevens de functieaanduiding 'Detailhandel'.
De percelen grenzen aan het plangebied. De milieugevoelige bestemmingen in het plangebied zijn gesitueerd op een afstand van meer dan 10 meter van de grens van het perceel.
De bedrijfsactiviteiten vormen geen belemmering in het kader van milieuzonering.
Afbeelding Laan van de Mensenrechten 555 (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Het perceel heeft de bestemming 'Bedrijf' met de functieaanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg'. Op de bestemming 'Bedrijf' zijn bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 1 toegestaan. Voor bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 1 geldt een milieuzone van 10 meter (rustige woonwijk) en 0 meter (gemengd gebied. Het perceel ligt op een afstand van circa 90 meter van het projectgebied.
Het perceel heeft de functieaanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg'. Door de gemeente is met de eigenaar van het gasvulpunt op 29 maart 2023 een overeenkomst gesloten waarin afspraken zijn gemaakt over buitengebruikstelling en opheffing van het gasvulpunt alsmede aankoop door de gemeente van het perceel. Dit in verband met de voorgenomen transformatie van het gebied van industrieterrein naar woongebied. Het gasvulpunt is ontmanteld en verwijderd.
Het besluit tot intrekking van de omgevingsvergunning voor de aflevering van LPG door het verkooppunt voor motorbrandstoffen en de opslag van LPG in een tank is op 16 oktober 2023 bekendgemaakt. De bekendmaking van de intrekking van de omgevingsvergunning is opgenomen in bijlage 6 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING. Het besluit tot intrekking van de omgevingsvergunning is inmiddels onherroepelijk.
De bedrijfsactiviteiten vormen geen belemmering in het kader van milieuzonering.
Afbeelding Mezenweg 1A - 5A (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
De percelen liggen aan de zuidwestzijde van het plangebied. De percelen hebben de bestemming 'Bedrijf'. Op basis van deze bestemming zijn bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 2 toegestaan. Voor bedrijven tot en met categorie 2 geldt een milieuzone van 30 meter (rustige woonwijk) en 10 meter (gemengd gebied).
De bestemming 'Bedrijf' heeft tevens de functieaanduiding 'Detailhandel'.
De percelen grenzen aan het plangebied. De milieugevoelige bestemmingen in het plangebied zijn gesitueerd op een afstand van meer dan 10 meter van de grens van het perceel.
De bedrijfsactiviteiten vormen geen belemmering in het kader van milieuzonering.
Afbeelding: Mezenweg 13 (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Het perceel ligt aan de zuidzijde van het plangebied. Dit perceel heeft de bestemming 'Bedrijf'. Op basis van deze bestemming zijn bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 2 toegestaan. Voor bedrijven tot en met categorie 2 geldt een milieuzone van 30 meter (rustige woonwijk) en 10 meter (gemengd gebied).
Het perceel grenst aan het plangebied. De milieugevoelige bestemmingen in het plangebied zijn gesitueerd op een afstand van meer dan 10 meter van de grens van het perceel.
De bedrijfsactiviteiten vormen geen belemmering in het kader van milieuzonering.
Afbeelding: Mezenweg 15 - 17 (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
De percelen liggen aan de zuidzijde van het plangebied. De percelen hebben de bestemming 'Bedrijf'. Op basis van deze bestemming zijn bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 2 toegestaan. Voor bedrijven tot en met categorie 2 geldt een milieuzone van 30 meter (rustige woonwijk) en 10 meter (gemengd gebied).
Op de bestemming 'Bedrijf' is een bedrijfswoning toegestaan en die is aanwezig (Mezenweg 15).
De percelen grenzen aan het plangebied. De milieugevoelige bestemmingen in het plangebied zijn gesitueerd op een afstand van meer dan 10 meter van de perceelsgrens van het perceel.
De bedrijfsactiviteiten vormen geen belemmering in het kader van milieuzonering.
Afbeelding bedrijventerrein Matenhoek (oostzijde plangebied) (bron:
www.ruimtelijkeplannen.nl).
Ten Oosten van het plangebied ligt het bedrijventerrein Matenhoek. Op dit bedrijventerrein hebben de gronden aan de zijde van het projectgebied de bestemming 'Bedrijventerrein -1'. Op de gronden met deze bestemming zijn bedrijven tot en met categorie 2 en tot en met categorie 3.1 toegestaan. Op één perceel heeft de bestemming 'Bedrijventerrein - 1' de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - overige metaalbewerkende industrie'.
Voor een bedrijf met milieucategorie 2 geldt een milieuzone van 30 meter (rustige woonwijk) en een milieuzone van 10 meter (gemengd gebied). Voor een bedrijf met milieucategorie 3.1 geldt een milieucategorie van 50 meter (rustige woonwijk) en een milieuzone van 30 meter (gemengd gebied).
De milieugevoelige bestemmingen in het plangebied liggen op een afstand tenminste 80 meter of meer van het aan het projectgebied grenzende bedrijventerrein Matenhoek.
De bedrijfsactiviteiten op het bedrijventerrein Matenhoek vormen geen belemmering in het kader van milieuzonering.
Aan de noordzijde van het plangebied ligt een spoorwegemplacement met meerdere sporen en een railinzetplaats.
Het spooremplacement ligt op een afstand van circa 80 meter van de noordelijke grens van het plangebied. Het spooremplacement ligt in het plangebied van het bestemmingsplan 'Stadsdeel Zuid-Midden' op gronden met de bestemming 'Verkeer - Spoorweg'. De gronden met voornoemde bestemming zijn bestemd voor spoorwegen, wegen, fiets- en voetpaden en nutsvoorzieningen.
Voor het spooremplacement is op 19 april 2011 een oprichtingsvergunning verleend. Op 4 oktober 2010 is een revisievergunning verleend. Uit die revisievergunning blijkt dat de geluidbelasting op de meest nabij gelegen woning, Laan v.d. Mensenrechten 598 beneden het maximaal toegestane geluidniveau in de dag-, avond- en nachtperiode blijft.
In maart 2022 is een milieuneutrale omgevingsvergunning verleend. Hierbij is de gewijzigde situatie van het spooremplacement getoetst aan de geluidvoorschriften in de oprichtingsvergunning van 19 april 2011. Uit die toetsing is naar voren gekomen dat de representatieve bedrijfssituatie voldoet aan de geluidvoorschriften in de vergunning van 19 april 2011.
In 2022 is een railinzetplaats aan het spooremplacement toegevoegd. Hiervoor is in maart 2022 een omgevingsvergunning verleend. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting op de dichtstbijzijnde woning, Kanaal Zuid 4, beneden het maximaal toegestane geluidniveau in de dag-, avond- en nachtperiode blijft.
Het spooremplacement en de railinzetplaats vormen geen belemmering in het kader van milieuzonering.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen en een spoorlijn.
Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone,
met uitzondering van:
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.
Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 63 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.
Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai
De relevante wegen zijn de Kayersdijk, de Laan van de Mensenrechten, de Burgemeester Jonkheer Quarles van Uffordlaan en de Matenpoort. Voor de voornoemde wegen doen zich geen van de genoemde uitzonderingen voor zodat ze van rechtswege een geluidzone hebben. Deze binnenstedelijke wegen hebben een geluidzone van 200 meter.
In de mer-beoordeling die is opgenomen in bijlage 9 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING is in paragraaf 5.2 de geluidbelasting van wegverkeer op de te realiseren woningen in beeld gebracht. Hieruit blijkt dat de geluidbelasting van het wegverkeer op de Burgemeester Jonkheer Quarles van Uffordlaan, de Laan van de Mensenrechten en de Matenpoort, zorgt voor een hogere geluidbelasting dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op gevels van een groot aantal nieuw te realiseren woningen.
Na de terinzageligging van het ontwerpbestemmingsplan is vanuit de ontwikkelaar(s) het verzoek gekomen om meer flexibiliteit in het bestemmingsplan op te nemen. In verband hiermee zijn de grenzen van bouwvlakken binnen de bestemming 'Wonen' verruimd. Hierdoor zijn de grenzen van bouwvlakken dichter bij de geluidzones van wegen rondom het plangebied komen te liggen. Vanwege die 'verruiming' is nieuw akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit akoestisch onderzoek is opgenomen in bijlage 10 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING.
Bronmaatregelen en/of overdrachtsmaatregelen om de geluidsbelasting te reduceren tot de voorkeursgrenswaarde zijn niet mogelijk of stuiten op stedenbouwkundige bezwaren. Voor de gevels van de woningen waar de geluidbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde, zal een hogere waarde worden vastgesteld. De voorwaarde(n) die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel voor de hogere waarden.
Spoorweglawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande spoorwegen
Op grond van de Wgh hebben spoorlijnen van rechtswege een geluidzone. Het traject Amersfoort richting Deventer en Zupthen heeft een geluidzone van 350 meter. Aan de oostzijde van het plangebied ligt de spoorlijn richting Arnhem. Deze spoorlijn heeft een geluidzone van 200 meter.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen zo'n geluidzone moeten terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde woningen (en andere geluidsgevoelige bestemmingen) de grenswaarden uit het Besluit geluidhinder spoorwegen in acht genomen worden. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 55 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 68 dB (Lden) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel voor de hogere waarden.
Onderzoeksresultaten spoorweglawaai
In de mer-beoordeling die is opgenomen in bijlage 9 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING is in paragraaf 5.2 de geluidbelasting van spoorwegverkeer op de te realiseren woningen in beeld gebracht. Hieruit blijkt dat de geluidbelasting van het spoorwegverkeer op voornoemde wegen zorgt voor een hogere geluidbelasting dan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB op gevels van een groot aantal nieuw te realiseren woningen.
Na de terinzageligging van het ontwerpbestemmingsplan is vanuit de ontwikkelaar(s) het verzoek gekomen om meer flexibiliteit in het bestemmingsplan op te nemen. In verband hiermee zijn de grenzen van bouwvlakken binnen de bestemming 'Wonen' verruimd. Hierdoor zijn de grenzen van bouwvlakken dichter bij de geluidzones van wegen rondom het plangebied komen te liggen. Vanwege die 'verruiming' is nieuw akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit akoestisch onderzoek is opgenomen in bijlage 10 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING.
Voor de gevels van de woningen waar de geluidbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde, zal een hogere waarde worden vastgesteld. De voorwaarde(n) die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel voor de hogere waarden en de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting.
In het akoestisch onderzoek naar het geluid van spoorwegverkeer is het traject van de museumstoomtrein, aan de oostzijde van het plangebied, tussen Apeldoorn en Dieren, buiten beschouwing gelaten. Dit vanwege het zeer beperkte gebruik van het traject.
Beleidsregel hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn
Op 24 mei 2007 is de beleidsregel 'Beleidsregel hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn' vastgesteld.
De beleidsregel is van toepassing in gevallen waar het toepassen van maatregelen voor het terugbrengen van de geluidbelasting tot de voorkeursgrenswaarde, onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel stuiten op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeers- of vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. In die gevallen kan een hogere geluidswaarde worden vastgesteld.
Op basis van de beleidsregel kan voor wegverkeer en/ of spoorwegverkeer een hogere waarde van respectievelijk 53 dB of 58 dB worden vastgesteld indien ten minste één geluidgevoelige ruimte aan een geluidsuwe gevel wordt gesitueerd.
In verband met de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeer en 55 dB voor spoorwegverkeer zal een procedure tot het vaststellen van een hogere waarde voor wegverkeer en spoorwegverkeer worden gestart. Het ontwerpbesluit van de hogere waarde is (tegelijkertijd met het ontwerpbestemmingsplan) ter inzage gelegd. Voorafgaand aan besluitvorming door de gemeenteraad over het bestemmingsplan zal een besluit hogere waarde moeten zijn genomen.
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Niet in betekenende mate bijdragen
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.
Toepasbaarheidsbeginsel
Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").
Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.
Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
Het bestemmingsplan beoogt het realiseren van circa 470 woningen. Naast een woonfunctie is er in het plangebied in beperkte mate plaats voor commerciële-, buurt- en parkeerfuncties. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe worden in het beleid voor externe veiligheid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en per transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende Regeling basisnet. Er zijn geen wettelijke grenzen voor de aantallen transporten met gevaarlijke stoffen maar er worden wel grenzen gesteld aan de risico's, deze staan in het Basisnet. De vastgestelde risicogrenzen worden getoetst aan het plaatsgebonden risico met een wettelijk harde norm en het groepsrisico met de daarbij behorende oriëntatiewaarde als ijkpunt. Daarnaast geldt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen op een verantwoorde wijze plaatsvindt vanwege de strenge eisen die gelden voor dit vervoer als gevolg van internationale regelgeving.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud van de buisleidingen.
Nota Milieuveiligheid Apeldoorn
Uitgangspunt van de Nota Milieuveiligheid, die in december 2011 is vastgesteld, is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. De voorwaarde hierbij is dat de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de Nota bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
Onderzoeksresultaten
Bevi
Op het perceel Wagenmakershoek 7 - 9 is een risicovolle inrichting aanwezig (Ter Hoeven verf). De dichtstbijzijnde perceelsgrens van de inrichting ligt op een afstand van circa 80 meter van het plangebied, terwijl aan de overzijde van het perceel van het bedrijf reeds een woonwijk aanwezig is. Deze woonwijk ligt op een afstand van circa 50 meter van de grens van de dichtstbijzijnde grens van het perceel van het bedrijf. Deze woonwijk is maatgevend voor wat betreft het aspect externe veiligheid en de daarbij behorende afstandsnormen.
De aanwezigheid van de risicovolle inrichting is niet van invloed op het plangebied.
Afbeelding: Wagemakershoek 7 - 9 (risicovolle inrichting) (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
In de nabijheid van het plangebied bevindt zich een spoorweg waarover significant transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Persoonsgebonden risico
De spoorroute Apeldoorn - Deventer West heeft geen PR 10-6 contour volgens bijlage II van de regeling Basisnet. In de toekomstige situatie wordt voldaan aan de grenswaarde van het plaatsgebonden risico.
Groepsrisico
De Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) bevat 'vuistregels' voor het toetsen van het groepsrisico. Beoordeeld moet worden of het groepsrisico de oriëntatiewaarde overschrijdt of dat 10% van de oriëntatiewaarde wordt overschreden. Uit de toetsing is naar voren gekomen dat geen van de voornoemde 'vuistregels' wordt overschreden. Gelet op het aantal appartementen (414) dat binnen de afstand van 200 meter van het spoor wordt gerealiseerd en het kengetal van 1,2 personen per verblijfsobject wordt de dichtheid 227 personen per hectare. Gelet op deze populatiedichtheid en de maximaal toegestane transporthoeveelheid voor stofcategorie A, is dit gelijk aan de norm 10-20. De referentiehoeveelheid voor stofcategorie A is 10. Er is geen sprake van een overschrijding van de oriëntatiewaarde en 10% van de oriëntatiewaarde. Als gevolg hiervan is het niet nodig een berekening voor het groepsrisico te maken.
Op grond van het Besluit externe veiligheid transportroutes zoals dit besluit gold tot 1 januari 2024 moet in de toelichting bij o.a. een bestemmingsplan. voorzover het gebied waarop het plan betrekking heeft binnen het invloedsgebied ligt van een weg, spoorweg of binnenwater, worden ingegaan op:
Het plangebied wordt begrensd door de Kayersdijk, Condorweg, de Laan van de Mensenrechten, Kanaal Zuid en de Mezenweg. Door de aanwezige, bestaande, infrastructuur is (de bebouwing in) het plangebied goed bereikbaar voor de hulpdiensten. In het plangebied komen circa 4 opstelplaatsen voor hulpdiensten. In de nabijheid van een opstelplaatsen is een bluswatervoorziening aanwezig.
De te realiseren nieuwbouw zal voldoen aan de eisen van brandveiligheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten. Aan weerszijden van de bebouwing zal de mogelijkheid bestaan om te vluchten bij een calamiteit. Daarnaast is het mogelijk om bij een calamiteit te vluchten via de infrastructuur binnen het plangebied en buiten het plangebied.
In het geval van een calamiteit zullen bewoners worden geïnformeerd via NL-alert. Tegenwoordig is NL-alert beschikbaar op iedere mobiele telefoon.
Het plan is ter beoordeling voorgelegd aan de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland (VNOG). De VNOG heeft op 5 februari 2024 geadviseerd. Dit advies is opgenomen in bijlage 7. Een deel van de adviezen is relevant voor (de inrichting van) het plangebied en een ander deel van de adviezen is relevant in het kader van verlening van omgevingsvergunningen. De adviezen die betrekking hebben op (de inrichting van) het plangebied zijn overgenomen.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.
LPG-vulpunt
In het Noordoosten van het plangebied was op het perceel kadastraal bekend gemeente Apeldoorn, sectie N, nummer 9659 een gasvulpunt aanwezig. Dit gasvulpunt was in gebruik bij het verkooppunt voor motorbrandstoffen op het perceel Laan van de Mensenrechten 101.
Afbeelding: locatie gasvulpunt (bron: www.atlasleefomgeving.nl)
Door de gemeente is met de eigenaar van het gasvulpunt op 29 maart 2023 een overeenkomst gesloten waarin afspraken zijn gemaakt over buitengebruikstelling en opheffing van het gasvulpunt alsmede aankoop door de gemeente van het perceel. Dit in verband met de voorgenomen transformatie van het gebied van industrieterrein naar woongebied. Het gasvulpunt is ontmanteld en verwijderd.
Het besluit tot intrekking van de omgevingsvergunning voor de aflevering van LPG door het verkooppunt voor motorbrandstoffen en de opslag van LPG in een tank is op 16 oktober 2023 bekendgemaakt. De bekendmaking van de intrekking van de omgevingsvergunning is opgenomen in bijlage 6 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING. Het besluit tot intrekking van de omgevingsvergunning is onherroepelijk.
In het bestemmingsplan is het gasvulpunt 'wegbestemd'.
Op een onbekend aantal plaatsen in Nederland liggen nog bommen, granaten en andere munitieartikelen (ontplofbare oorlogsresten) uit de Tweede Wereldoorlog. Bij het aantreffen van deze oorlogsresten ontstaat een verhoogd veiligheidsrisico doordat het explosief door beroering(ook na al die jaren nog) kan exploderen. Dergelijke explosies kunnen dodelijk letsel aan mens en dier toebrengen en zware schade veroorzaken aan materieel en milieu. Een vondst van ontplofbare oorlogsresten kan resulteren in meerkosten door stagnatie van de uitvoeringswerkzaamheden.
Het plangebied wordt getransformeerd van een bedrijventerrein naar een woongebied. In het te transformeren gebied is een onderzoek naar niet gesprongen explosieven uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 8 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING.
Op onderstaande afbeelding is het onderzoeksgebied aangegeven.
Conclusie van het onderzoek is dat het niet nodig is om het opsporingsonderzoek voort te zetten omdat niet onomstotelijk vaststaat dat het onderzoeksgebied bij oorlogshandelingen betrokken is geweest en er bij naoorlogse bodemactiviteiten geen aanwijzingen of bevestigingen zijn aangetroffen voor de aanwezigheid van niet gesprongen oorlogsresten.
De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).
De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.
Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.
Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.
Onderzoeksresultaten
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.
Deze paragraaf kan pas worden ingevuld op basis van de MER-beoordelling
Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) is. De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Voor het merendeel van de activiteiten van de onderdelen C en D gelden drempelwaarden.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van die bijlage geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Als door de activiteit de drempelwaarde wordt overschreden is het verplicht een m.e.r.-beoordeling te maken. Wanneer de drempelwaarde niet wordt overschreden door de activiteit is het verplicht een m.e.r.-beoordeling te maken, maar is deze vormvrij. In beide gevallen gelden de volgende verplichtingen:
Wanneer ingevolge de Wet natuurbescherming voor een (bestemmings)plan een passende beoordeling moet worden gemaakt, moet op grond van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer ook een milieueffectrapport worden opgesteld.
Onderzoeksresultaten
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Het bestemmingsplan maakt een activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r., te weten D11.2, een stedelijk ontwikkelingsproject maar de drempelwaarde wordt niet overschreden. Daarom is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. Deze vormvrije mer-beoordeling is opgenomen in bijlage 9 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING.
De aspecten die in de mer-beoordeling zijn beschouwd betreffen: mobiliteit (verkeer), geluid en luchtkwaliteit, externe veiligheid, cultuurhistorie en archeologie, de bodemkwaliteit van het plangebied, ecologie, stadsklimaat, trillingshinder, hittestress en duurzaamheid.
Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling is gebleken dat kan worden uitgesloten dat het realiseren van dit plan belangrijke nadelige milieugevolgen heeft en daarom is het opstellen van een MER niet noodzakelijk. Voorwaarde is wel dat verschillende randvoorwaarden en mitigerende of compenserende maatregelen worden genomen.
In Nederland bestaat geen wetgeving voor het voorkomen van hinder of schade door trillingen. Dit betekent niet dat bij het opstellen van ruimtelijke plannen het aspect trillingen geen aandachtspunt is. De beoordeling van het aspect trillingen vindt zijn grondslag in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening. Hierin is de zorg voor een goede ruimtelijke ordening voorgeschreven. Om aan te kunnen tonen of er voor een beoogd plan sprake is van een goede ruimtelijke ordening is het noodzakelijk om mogelijke trillinghinder inzichtelijk te maken.
Voor de beoordeling van spoortrillingen in gebouwen bestaan in Nederland momenteel geen wettelijke grenswaarden. Er wordt in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen aangesloten bij de 'Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen van het Ministerie van I & W' van mei 2019. In deze handreiking wordt voor de streef- en grenswaarden aangesloten bij de richtlijn B 'Hinder voor personen in gebouwen' van de Stichting Bouwresearch (SBR B). In de onderstaande tabel zijn de streef- en grenswaarden conform de SBR B aangegeven.
Toets
Om een inzicht te krijgen in de trillingsniveaus zijn trilmetingen uitgevoerd. Er is voor gekozen om op één meetlocatie gedurende langere tijd te meten in combinatie met kortdurende metingen op een groot aantal andere locaties. Op meetlocatie 1 is gedurende één week gemeten. Op onderstaande afbeelding zijn de meetlocaties weergegeven.
Afbeelding: ligging meetlocaties trillingen.
In het plangebied zal de dichtstbijzijnde bebouwing in de nabijheid van het spoorwegemplacement, bestaan uit appartementen. Voor deze appartementen geldt een maximale trillingssterkte in de vloer tussen circa 0,1 en 0,2. Met deze sterkte wordt de streefwaarde A1 van 0,1 van de SBR richtlijn B overschreden. Aan de streefwaarde A2 van 0,20 voor de nachtperiode wordt wel voldaan.
De gemiddelde trillingssterkte A3 bedraagt 0,05 in het westelijk deel van de bebouwing. Hiermee wordt voldaan aan de streefwaarde A3. In het oostelijke deel van de bebouwing bedraagt de gemiddelde trillingsterkte 0,07. De streefwaarde A3 van 0,05 wordt hiermee overschreden.
Conclusie van het vorenstaande is dat de eerstelijnsbebouwing, bestaande uit appartementen, niet zonder meer kan worden gerealiseerd. Er moet rekening worden gehouden met de trillingsgevoeligheid van het gebouw.
Op de verbeelding van het bestemmingsplan wordt, voor de eerstelijnsbebouwing, een zone opgenomen waaraan een voorwaardelijke verplichting is gekoppeld, die waarborgt dat het bouwen van trillingsgevoelige bouwwerken in de betreffende zone uitsluitend is toegestaan wanneer uit een dynamische berekening blijkt dat de trillingssterkte die geldt voor nieuwe situaties voldoet aan de richtlijn SBR B.
Kayersmolen Noord ligt in bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 4,6 hectare groot. Het plangebied bevindt zich wel binnen enige Keurzone (C-watergang aan de zuidoost zijde van het plangebeid), maar niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de omgevingsvisie heeft aangegeven.
Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend. Om grondwateroverlast te voorkomen dient bij de ontwikkeling van het plangebied rekening te worden gehouden met voldoende drooglegging en ontwateringsmogelijkheden. Grondwater mag hierbij niet structureel worden afgevoerd. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.
In en om het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Ten oosten van het plangebied loopt het Apeldoorns Kanaal. Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Doordat hemelwater lokaal wordt opgevangen, geborgen en geïnfiltreerd naar de ondergrond heeft het plan geen nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater. Het plan heeft daarmee geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving. In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.
In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een gemengd rioolstelsel waarmee vuil- en regenwater gezamenlijk worden afgevoerd. De capaciteit van dit riool is voldoende om bij de maatgevende regenbui die eens per 2 jaar optreedt geen water op straat te veroorzaken.
Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van regenwater niet op de riolering aan te sluiten. In het gemeentelijke beleid is opgenomen dat het regenwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.
Bij het bepalen van de hoeveelheid regenwater dat in het plan dient te worden geborgen, hanteert de gemeente de Beslisboom voor regenwater, welke gebaseerd is op het gecombineerde beleid van gemeente en waterschap.
Het waterschap vereist voor nieuwe ontwikkelingen een bergingscapaciteit van 60 mm in het plangebied, hier mag de infiltratiecapaciteit naar de bodem (gedurende 24 uur) van afgetrokken worden. Deze berging mag zowel in als buiten de infiltratievoorzieningen plaats vinden.
Bij het bepalen van de voorkeursvolgorde in het omgaan met hemelwater wordt de waterladder van Apeldoorn gehanteerd:
De materialen die in aanraking komen met het regenwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van regenwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het regenwater afgevoerde vervuilende stoffen.
In dit plangebied wordt het regenwater terplekke vastgehouden en geïnfiltreerd in de ondergrond – er wordt géén hemelwater afgevoerd naar het oppervlaktewater. Doordat het geen vervuilingsgevoelige oppervlakken betreffen, wordt voorkomen dat het te infiltreren regenwater het grond- en/of oppervlaktewater verontreinigt.
De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en regenwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.
In verband met onder andere de hoeveelheid verhard oppervlak en de aanwezigheid van een C-watergang, moet er afstemming zijn met het waterschap. Hier wordt bepaald welke invloed het plan heeft en welke maatregelen genomen moeten worden. De uitkomsten van de afstemming dienen opgenomen te worden in het plan en de maatregelen moeten hierin ook opgenomen worden.
Het ontwerp van dit plan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan het Waterschap Vallei en Veluwe. Van het waterschap is geen reactie ontvangen (zie 5.1)
De twee Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) vormen samen de belangrijkste natuurbeschermingswetgeving op Europees niveau. De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De EU-lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en van natuurlijke habitats. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van te beschermen gebieden, zogeheten speciale beschermingszones. Het netwerk van speciale beschermingszones die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen wordt over het algemeen als Natura 2000 aangeduid. Een Natura 2000-gebied kan uit een Vogelrichtlijngebied, een Habitatrichtlijngebied of een combinatie van beide bestaan. Bij een gecombineerd Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied kan elk onderdeel zijn eigen begrenzing hebben, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden.
Wet natuurbescherming
Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.
De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen.
De Wnb bevat –voor zover voor bestemmingsplannen relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.
Gebiedsbescherming
De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.
Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als is voldaan aan elk van de voorwaarden:
Als het plan significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het plan nodig is vanwege:
Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het plan.
Wanneer ingevolge de Wet natuurbescherming voor een (bestemmings)plan een passende beoordeling moet worden gemaakt, moet op grond van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer ook een milieueffectrapport worden opgesteld.
Soortenbescherming
De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:
Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:
Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.
Houtopstanden
Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is bepaald dat de aanwijzing en begrenzing van de gebieden die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland' en de aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden bij provinciale verordening geschiedt. Ook is daarin bepaald dat bij provinciale verordening regels worden gesteld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied behorend tot het natuurnetwerk Nederland.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt op een afstand van meer dan 3 kilometer van een Natura 2000-gebied.
Om te bepalen of sprake is van significante effecten op het Natura-2000 gebied Veluwe is een stikstofonderzoek voor de aanlegfase en de gebruiksfase uitgevoerd. Uit het stikstofonderzoek blijkt dat door middel van toepassing interne saldering voor de aanlegfase en gebruiksfase geen significante effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura-2000 gebied Veluwe optreden. De stikstofberekeningen zijn opgenomen in bijlage 16 van de BIJLAGEN BIJ DE
TOELICHTING.
Voor realisering van het project is voor wat betreft stikstofdepositie geen vergunning vereist op grond van de Wet natuurbescherming.
Soortenbescherming
Provincies bieden de mogelijkheid om op gebiedsniveau een generieke ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming aan te vragen. Hiermee kan worden ingespeeld op toekomstige ontwikkelingen, zonder dat (bouw)plannen volledig zijn uitgewerkt en dat onderzoekstijd en adviestijd voor ingrepen naar enkele maanden kan worden teruggebracht. Dit is alleen mogelijk wanneer gewerkt wordt met een goedgekeurd Soortenmanagementplan (SMP).
Het primaire doel van het SMP is om op gebiedsniveau de 'gunstige staat van instandhouding' van gebouwbewonende faunasoorten in de bebouwde kom van Apeldoorn te garanderen. Daarnaast is het doel om werkprocessen te versimpelen, ontzorgen en versnellen bij beheer en onderhoud van gebouwen, renovatie van gebouwen, verduurzaming van gebouwen, sloop van gebouwen, bij asbestverwijdering, verwijderen en vervangen van gevelbetimmering, boeiboorden en luiken en het plaatsen van zonnepanelen.
Op 4 april 2019 is door de gemeente een SMP opgesteld. Dit SMP is opgenomen in bijlage 11 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING.
Op 9 juli 2019 is door Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland een ontheffing verleend op basis van de Wet natuurbescherming. De ontheffing is gebaseerd op artikel 3.1, lid 2 voor het opzettelijk vernielen, beschadigen of wegnemen van nesten, rustplaatsen of eieren van de huismus en de gierzwaluw en op grond van artikel 3.5, lid 2 en 4 voor het opzettelijk beschadigen, of vernielen van voortplantings- of rustplaatsen van de gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis en laatvlieger en het opzettelijk verstoren van vleermuizen. De ontheffing is opgenomen in bijlage 12 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING.
Op 21 april 2022 is de hiervoor bedoelde ontheffing uitgebreid met een ontheffing voor het verbod op het beschadigen of vernielen van vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de steenmarter op grond van artikel 3.10, lid 1b, van de Wet natuurbescherming. De uitbreiding van de ontheffing is opgenomen in bijlage 13 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING.
In het plangebied zal bestaande bebouwing worden verwijderd op gronden die in bezit zijn van (een) projectontwikkelaar(s) en woningcorporaties. Het stappenplan in hoofdstuk 6.1 van het SMP is van toepassing. Dit stappenplan moet worden gevolgd om gebruik te maken van de door de provincie verleende (uitgebreide) ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming.
Voor het project is een ecologisch werkprotocol opgesteld. Dit ecologisch werkprotocol is opgenomen in bijlage 14 en bijlage 15 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING. Het slopen van de bestaande bebouwing in het plangebied zal plaatsvinden overeenkomstig dit ecologisch werkprotocol. Dat wordt gewerkt overeenkomstig het ecologisch werkprotocol is gewaarborgd door middel van de voorschriften die zijn opgenomen in de ontheffing Wet natuurbescherming van 9 juli 2019, die is opgenomen in bijlage 12 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING en de uitbreiding van de ontheffing Wet natuurbescherming van 21 april 2022 die is opgenomen in bijlage 13 van deBIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING.
In (de nabijheid van) het plangebied is mogelijk de aanwezigheid van de teunisbloempijlstaart geconstateerd. De teunisbloempijlstaart is opgenomen op de habitatrichlijn (bijlage IV). Als gevolg hiervan geniet de teunisbloempijlstaart bescherming op basis van de Wet natuurbescherming. De de ontheffingen op grond van de Wet natuurbescherming die zijn opgenomen in bijlagen 12 en 13 zijn niet van toepassing op de teunisbloempijlstaart. Dit impliceert dat een (aparte) ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming is vereist.
In de toelichting op een bestemmingsplan moet, wanneer een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming is vereist, worden beschreven of een ontheffing is verleend of dat zicht is op verkrijging van een ontheffing.
Er is geen ontheffing verleend. Om inzicht te verschaffen of sprake is van zicht op verkrijging van een ontheffing is een werkprotocol voor de teunisbloempijlstaart opgesteld. Dit werkprotocol is opgenomen in bijlage 15 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING. In dit werkprotocol zijn mitigerende en compenserende maatregelen voorgesteld, ter voorkoming van verstoring van de aanwezigheid van de teunisbloempijlstaart in (de nabijheid van) het plangebied. Daarnaast is er in de omgeving van het kanaal geschikt habitat aanwezig.
Gelet op het werkprotocol en de daarin voorgestelde mitigerende en compenserende maatregelen alsmede de aanwezigheid van geschikt habitat in de omgeving van het plangebied, is voldoende aannemelijk dat door het bevoegd gezag een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming kan en zal worden verleend.
Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De begrippen 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' zijn als volgt gedefinieerd (artikel 1.1.1 Bro):
In de praktijk wordt dit de ladder voor duurzame verstedelijking genoemd. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.
Op basis van vaste jurisprudentie van de Raad van State moet de 'ladder voor duurzame verstedelijking' worden toegepast bij het realiseren van ten minste 11 woningen. In het plangebied worden circa gerealiseerd. De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is van toepassing.
Momenteel bestaat het plangebied uit bedrijventerrein. Dit bedrijventerrein wordt getransformeerd naar woningbouw. Het bedrijventerrein ligt in de directe nabijheid van de binnenstad van Apeldoorn. Rondom het bedrijventerrein is woon- en bedrijfsbebouwing aanwezig. Dit rechtvaardigt de conclusie dat het project in 'stedelijk gebied' wordt gerealiseerd.
De behoefte aan het aantal woningen is gelegen in het feit dat het inwonersaantal van Apeldoorn toeneemt. Door die toename is sprake van een behoefte aan woonruimte. Ook in de regio is sprake van een behoefte aan woonruimte (zie paragraaf 2.4).
In Apeldoorn is behoefte aan woningen in verschillende categorieën. In het plangebied worden circa 470 woningen gerealiseerd. Van dit aantal bestaat 71% uit betaalbare woningen: dit betreft sociale huurwoningen (33%) en middeldure koop- en huurwoningen (38%). De resterende 29% bestaat uit dure huur- of koopwoningen.
Het project levert een bijdrage aan de behoefte aan het aantal woningen in Apeldoorn.
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland hebben provinciale staten het provinciale beleid omtrent archeologie vastgelegd: De provincie streeft er naar archeologie expliciet te betrekken bij de integrale afweging bij planontwikkeling. Bij locatiekeuze en planuitwerking moet voldaan worden aan de basiskwaliteitseisen van de bodem, waaronder archeologie. Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische gegevenheden in de bodem kunnen aantasten moeten zo veel mogelijk rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.
De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.
De Archeologische Beleidskaart (vastgesteld door de gemeenteraad op 18 juni 2015) kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met archeologische verwachtingen. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.
De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied én van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld. Daarbij gaat het om:
Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden
Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de Monumentenverordening.
Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden
Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.
Categorie 3: Terrein met archeologische waarden
Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.
Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting
In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting
In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.
Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting
In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.
Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt
De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën wanneer de totale oppervlakte aan geplande bodemingrepen de betreffende oppervlaktemaat overschrijdt en bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld.
Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.
Voor het plangebied is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 17 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING.
Conclusie van dit onderzoek is dat voor het plangebied een lage archeologische verwachting geldt voor alle archeologische perioden tot het heden.
Er geldt een hoge archeologische verwachting op historische bebouwing in het zuidoostelijk deel van het plangebied in verband met een voormalige luciferfabriek waarvan mogelijk funderingsresten en een houtvijver ondergronds aanwezig zijn.
Daarnaast geldt een (middel)hoge verwachting op sporen uit de Tweede Wereldoorlog, in specifieke kleine delen van het plangebied.
Echter in het kader van de omgevingsvergunning is een nader archeologisch onderzoek (proefsleuvenonderzoek) nodig ter hoogte van de bekende resten van sporen uit de Tweede Wereldoorlog en op het zuidoostelijke deel waar de luciferfabriek heeft gestaan.
Voor het proefsleuvenonderzoek is een programma van eisen opgesteld en door de gemeente geaccordeerd. Het programma van eisen is opgenomen in bijlage 18 van de BIJLAGEN BIJ DE
TOELICHTING.
Op grond van artikel 3.1 van de Erfgoedwet kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een monument dat van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aanwijzen als rijksmonument.
In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan een beschrijving moet worden gegeven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Aanvullend op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk een visie op het cultureel erfgoed opgesteld, genaamd 'Kiezen voor karakter; visie erfgoed en ruimte'. Deze visie geeft aan hoe het Rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het kabinet daarbij heeft en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang.
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland stelt de provincie over cultuur en erfgoed het volgende: De Gelderse steden kenmerken zich door een sterk historisch karakter, door een hoge ruimtelijke kwaliteit, een goed ontwikkelde culturele infrastructuur en huisvesten enkele topinstellingen. Al deze kwaliteiten dragen in belangrijke mate bij aan een aantrekkelijk woon-, werk- en vestigingsklimaat. Om deze redenen investeert de provincie in de verdere ontwikkeling van erfgoed en cultuur, kennisontwikkeling, cultureel ondernemerschap en innovatie. In alle regio's stimuleert de provincie samen met gemeenten kunst en cultuur die bijdragen aan een sterk vestigingsklimaat, regionale identiteit en vrijetijdseconomie.
De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.
Bij de nota genoemd in 2.11 hoort een cultuurhistorische beleidskaart (vastgesteld door de gemeenteraad op 16 februari 2006). Op die kaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol dienen te spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:
In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.
In 2004 is een cultuurhistorische analyse voor de Kanaalzone Apeldoorn opgesteld. Het plangebied ligt in het gebied waarvoor de voornoemde cultuurhistorische analyse is opgesteld.
In de cultuurhistorisch analyse is een aantal aanbevelingen gedaan voor herontwikkeling en nieuwbouw. Deze aanbevelingen betreffen: het continueren van de groenstructuren, het afstemmen van de vervangende nieuwbouw op de korrelgrootte, oriëntatie en verkaveling van de oorspronkelijk industriële bebouwing. Tevens is het wenselijk om te voorzien in een gedifferentieerd woningaanbod, met een duidelijk hiërarchisch onderscheid in woningtypen.
De Wro stelt verplicht dat de gemeenteraad tegelijk met de vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan vaststelt voor kostenverhaal in het geval het bestemmingsplan nieuwe, bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) aangewezen bouwplannen mogelijk maakt. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de bouw van één of meer woningen, de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen of de uitbreiding of verbouwing van gebouwen. In de wet is aangegeven welke kosten verhaald kunnen worden. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet nodig indien het kostenverhaal anderszins verzekerd is, bijvoorbeeld door gronduitgifte of een anterieure overeenkomst.
In het geval van het voorliggende plan gaat het om een particuliere ontwikkeling waarbij de verschillende grondeigenaren een anterieure overeenkomst met de gemeente hebben gesloten. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over kostenverhaal en het vrijwaren van de gemeente van eventuele planschade.
Aangezien de businesscase van de private partijen niet de volledige exploitatiebijdrage kan dragen, wordt door de gemeente voorzien in de aanleg van (toekomstig) openbaar gebied binnen het plan en de realisatie van de werken die aangewezen zijn als planstructuur. Door de gemeente is hiervoor een subsidie verkregen vanuit het Rijk (Woningbouw Impuls) en Provincie. Voor het resterende deel heeft de gemeenteraad een krediet beschikbaar gesteld.
Het bestemmingsplan is hiermee economisch uitvoerbaar.
In hoofdstuk RUIMTELIJKE EN FUNCTIONELE OPZET is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 3 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 4.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 4.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 4.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.
Bestemmingsplan Kayersmolen-Noord is een ontwikkelingsplan, waarin de toekomstige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen.
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
Op deze bestemming zijn uitsluitend woningen toegestaan waar dit met de functieaanduiding 'woningen toegestaan' is aangegeven. Het aantal te realiseren woning is beperkt tot 4. Dit is met de aanduiding 'maximum aantal woningen' op de bestemming aangegeven. Het aantal woningen is met een maximum aangegeven. Dit betekent dat ook een lager aantal woningen mogelijk is binnen
Op gronden met de bestemming 'Gemengd' zijn daarnaast zijn toegestaan maatschappelijke voorzieningen in categorie 1 en 2 van de Lijst van toegelaten maatschappelijke voorzieningen, horeca in categorie 1 van de Lijst van toegelaten horecatypen, detailhandel, met uitzondering van een supermarkt en een afhaalpunt voor goederen die via internet zijn gekocht met een oppervlakte van ten hoogste 100 m². Bij het bepalen van de milieucategorieën is rekening gehouden met de afstanden die gelden voor het milieutype ''gemengd gebied'. Hierdoor gelden afstanden van 0 meter tot en met 10 meter.
Geluidgevoelige functies zijn binnen de bestemming Gemengd deels uitgesloten, en wel waar dit op de verbeelding aangeduid. Reden hiervoor is de mogelijke geluidbelasting vanwege het nabij gelegen bedrijf. Verder is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het gebruik van woningen, zonder dat de geluidwerende voorziening die is aangegeven in de groenbestemming, aanwezig is. Dat komt erop neer, dat woningen weliswaar deels zijn toegestaan in de bestemming Gemengd (namelijk waar dit op de verbeelding is aangeduid), en dat deze ook gebouwd kunnen worden, maar dat het daadwerkelijke gebruik van de woning, dus het bewonen, pas plaats kan vinden als de geluidwerende voorziening is gerealiseerd op voorgeschreven wijze én zolang deze ook aldus in stand wordt gehouden.
Tot slot kan worden vermeld dat er een afwijkingsbevoegdheid is opgenomen voor het toestaan van functies die naar hun aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met functies die ter plaatse bij recht zijn toegestaan.
Het structurele en structurerende openbare groen in het plangebied is onder de bestemming Groen gebracht. Hier zijn groenvoorzieningen, fiets- en voetpaden, hondenuitlaatplaatsen, nuts- en speelvoorzieningen toegestaan. Tevens zijn parkeervoorzieningen voor minder valide personen toegestaan. Ook is voorzien in de aanleg van een geluidwerende voorziening van 3 m, waar dit op de verbeelding is aangegeven. Er is een link gelegd met het daarover bepaalde in de regels aangaande de betemmingen Gemengd en Wonen.
Binnen deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegelaten. De bouwhoogte van speel- en klimtoestellen mag bij recht niet meer dan 4 meter bedragen. Het bevoegd gezag kan onder voorwaarden bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor speel- en klimtoestellen tot een hoogte van 6 meter. De bouwhoogte van de geluidwerende voorziening bedraagt 3m.
Op de bestemming Groen is het mogelijk om voor - en/of achtertuinen bij woningen te realiseren. Een voortuin of een achtertuin mag alleen op de bestemming Groen worden gerealiseerd, wanneer de bestemming Groen grenst aan de bestemming Wonen, met de nadere aanduiding 'aaneengebouwd' of de nadere aanduiding 'gestapeld'. Per nadere aanduiding geldt een maximale diepte voor de voor- of de achtertuin.
De diepte van een achtertuin op gronden met de bestemming Groen, die grenst aan gronden met de bestemming Wonen met de nadere aanduiding 'aaneengebouwd', mag ten hoogste 6 meter bedragen. Het realiseren van een voortuin bij deze woningen is toegestaan op basis van de bestemming Wonen.
De diepte van een achtertuin op gronden met de bestemming Groen, die grenst aan gronden met de bestemming Wonen met de aanduiding 'gestapeld', mag ten hoogste 3 meter bedragen en de diepte van een voortuin mag ten hoogste 2 meter bedragen.
De diepte van een voor- of achtertuin moet gemeten worden vanuit de oorspronkelijke voorgevel of achtergevel van een gebouw. Onder de oorspronkelijke voorgevel of achtergevel moet worden verstaan: de voorgevel of achtergevel van het oorspronkelijke hoofdgebouw dat ten tijde van de afronding van de bouwwerkzaamheden is opgeleverd, overeenkomstig de voor het hoofdgebouw verleende omgevingsvergunning. Dit is vastgelegd in artikel 1.34 van de Begrippen in dit plan.
Aan het perceel Condorweg 1 deze bestemming toegekend. Op 26 april 2016 is voor het perceel een uitgebreide omgevingsvergunning ex artikel 2.12, eerste lid, onder a., onder 30 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht verleend voor realisering van een 'kerkelijk centrum'. De verleende omgevingsvergunning heeft kenmerk: NL.IMRO.0200.ov1032-vas1 en is onherroepelijk.
In het bestemmingsplan krijgt het perceel de bestemming 'Maatschappelijk', met de aanduiding 'religie - (re)'. Het perceel en de daarop aanwezige bebouwing mag overeenkomstig de verleende omgevingsvergunning uitsluitend voor het houden van kerkdiensten worden gebruikt.
Op grond van artikel 3.10 van de Wet op de ruimtelijke ordening kunnen zienswijzen geen betrekking hebben op dat deel van het ontwerpplan waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 30 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan is afgeweken.
De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is gegeven aan de gebieden die een verblijfsfunctie hebben. Dit betreft de wegen, straten, voet- en fietspaden, bermen en parkeervoorzieningen in de woongebieden. Ook het niet-structurerende groen is in deze bestemming ondergebracht.
De bestemming heeft de functieaanduiding 'specifieke vorm van gemengd - commerciële functies op de begane grond'. Op basis van deze functieaanduiding zijn maatschappelijke voorzieningen en horeca toegestaan. Deze functies zijn alleen toegelaten voor zover die voorkomen in de Lijst van toegelaten maatschappelijke voorzieningen en de Lijst van toegelaten horecatypen.
De woningen in het plangebied hebben de bestemming Wonen.
Voor het bouwen van de woningen is op de plankaart een bouwvlak opgenomen. In de meeste gevallen heeft dit bouwvlak de vorm van een bouwstrook waarin meerdere woningen zijn opgenomen. Het bouwvlak voor gestapelde woningen is strak om de gebouwen getrokken.
Door middel van bouwaanduidingen is onderscheid gemaakt tussen de verschillende bouwwijzen van de woningen: aaneengebouwd en gestapeld.
De maximaal toegelaten oppervlakte aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen is gerelateerd aan de oppervlakte van de kavel. Is de kavel kleiner dan 500 m2 dan is ten hoogste 50 m2 aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen toegestaan.
Verder is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het gebruik van woningen, zonder dat de geluidwerende voorziening die is aangegeven in de groenbestemming, aanwezig is. Dat komt erop neer, dat woningen gebouwd kunnen worden, maar dat het daadwerkelijke gebruik van de woning, dus het bewonen, pas plaats kan vinden als de geluidwerende voorziening is gerealiseerd op voorgeschreven wijze én zolang deze ook aldus in stand wordt gehouden.
Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis
Bij recht is het gebruik van een deel van de woning voor beroepsuitoefening en bedrijfsactiviteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld, waaronder aan de daarvoor te gebruiken oppervlakte, om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning blijft overheersen. Voor de bedrijfsactiviteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan.
Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.
Bouwregels
Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.
Overige zone - milieuzone trillingshinder
Zie paragraaf 3.2 van de toelichting.
Overige zone - vastgestelde archeologische waarden
De Archeologische beleidskaart 2015 kent zes categorieën gebieden met een verschillende archeologische verwachting. Voor twee van die categorieën bevat het bestemmingsplan geen regeling. De bescherming van terreinen met monumentale archeologische waarden, oftewel de archeologische monumenten, is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Van de zones met geen archeologische verwachting staat vast dat er geen archeologische waarden (meer) zijn. Voor de overige vier categorieën wordt in bestemmingsplannen een beschermende regeling opgenomen.
Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Terrein met vastgestelde archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – vastgestelde archeologische waarden' gekregen,
Hier geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 50 m2 en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend.
Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit eerder uitgevoerd onderzoek) in voldoende mate is vastgesteld, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren.
Bevoegd gezag
Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 9 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 9.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.
In artikel 12 staan de algemene gebruiksregels. In lid 12.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 12.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Deze strafbaarstelling is noodzakelijk voor vormen van gebruik die onwenselijk zijn en waarvoor het bestemmingsplan dus niet de mogelijkheid biedt daarvoor een omgevingsvergunning te verlenen; de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is derhalve niet van toepassing.
In artikel 15 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 16 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.
In dit bestemmingsplan is in de Algemene gebruiksregels van artikel 12 in lid 12.3 een gebruiksregel over parkeren opgenomen. Hierin is bepaald dat moet worden voorzien in voldoende parkeerruimte voor auto en fiets en voor laden en lossen bij het gebruiken van gebouwen en gronden en bij nieuwe ontwikkelingen waarvoor een omgevingsvergunning nodig is. Wat hieronder wordt verstaan wordt uitgelegd in de Beleidsregel Parkeren 2024. Deze beleidsregel is als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd.
In de Algemene afwijkingsregels van artikel 13 is in lid 13.2 de bevoegdheid opgenomen om van de gebruiksregel parkeren af te wijken wanneer het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.
Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.
De terinzageligging van het ontwerpbestemmingsplan is gemeld bij de provincie Gelderland en het Waterschap Vallei en Veluwe. Van beide instanties is naar aanleiding van het ontwerpbestemmingsplan geen reactie ontvangen.