Plan: | Van Huutstraat 3 en Kerklaan 21-23 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.bp1424-vas1 |
behorende bij het bestemmingsplan Van Huutstraat 3 en Kerklaan 21-23
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op twee locaties, gelegen aan respectievelijk Van Huutstraat 3 en Kerklaan 21-23. De eerste locatie betreft het perceel van het voormalige sportfondsenbad. Dit zwembad is per 1 januari 2015 gesloten en de bebouwing is inmiddels gesloopt. De locatie is eigendom van de gemeente Apeldoorn.
Daarnaast ligt de voormalige locatie van de Hogeschool Saxion: de Koningin Wilhelminaschool. Dit gebouw, een rijksmonument en voormalige oude huishoudschool, is eveneens van de gemeente Apeldoorn. De gemeente wil aan beide locaties een nieuwe invulling geven met woningbouw.
De ontwikkeling van beide locaties tot een woongebied met stedelijke kwaliteiten past in de strategische doelstelling van Apeldoorn als comfortabele gezinsstad. Wonen in de binnenstad is bovendien goed voor de leefbaarheid en levendigheid van de stad.
Het plangebied ligt in het noordelijke deel van de Apeldoornse binnenstad en omvat de twee percelen Van Huutstraat 3 (sportfondsenbad) en Kerklaan 21-23 (Koningin Wilhelminaschool). Zie ook figuur 1.1.
Het plangebied ligt tussen het klassiek ingerichte en weelderige Oranjepark en de Apeldoornse binnenstad. Ondanks de stedelijke omgeving ligt de locatie hoofdzakelijk aan een woonstraat, de Van Huutstraat. Deze straat is via een steeg rechtstreeks gekoppeld aan de levendige winkelstraat, de Hoofdstraat en het Caterplein. Dit deel van de Hoofdstraat is een wat rustiger deel van het kernwinkelgebied, dat zich vooral in het zuidelijke deel van de Hoofdstraat concentreert. Het Caterplein is een uitgaansgebied, met een bioscoop en het cultuurkwartier (poppodium, filmhuis, CODA-museum en bibliotheek). Aan de Paslaan bevinden zich vele fraaie en cultuurhistorisch interessante panden met daarin onder andere winkels, horeca en woningen.
Figuur 1.1: Globale situering plangebied
Voor het plangebied gelden momenteel verschillende bestemmingsplannen. Het nieuwe bestemmingsplan Van Huutstraat 3 en Kerklaan 21-23 vervangt gedeeltelijk deze geldende bestemmingsplannen:
De locatie van het sportfondsenbad heeft in het bestemmingsplan "Binnenstad-West" de bestemming "Maatschappelijke doeleinden". De locatie van de Koningin Wilhelminaschool heeft in het bestemmingsplan "De Parken, Indische Buurt en Beekpark" de bestemmingen "Maatschappelijk" en "Gemengd - 1" en de dubbelbestemmingen "Waarde - Archeologie hoog" en "Waarde - Beschermd stadsgezicht". Op basis van deze bestemmingen is een ontwikkeling met woningbouw niet mogelijk, omdat binnen deze bestemmingen de ontwikkeling van een nieuw woongebied niet is toegestaan. Die ontwikkeling moet door middel van dit nieuwe bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.
Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, planregels waarin de regels voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting begint met de aanleiding voor de planherziening.
In hoofdstuk 2 worden in het kort de geldende beleidskaders beschreven die van toepassing zijn. In hoofdstuk 3 wordt de bestaande situatie beschreven en in hoofdstuk 4 wordt de inhoud van het plan toegelicht. Hoofdstuk 5 bevat een toelichting op de uitvoerbaarheid van het plan aan de hand van diverse planologische en milieuhygiënische aspecten. De juridische planopzet wordt toegelicht in hoofdstuk 6. Tot slot behandelt hoofdstuk 7 de inspraak- en overlegreacties.
In 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In deze structuurvisie geeft het kabinet aan waar het naar streeft: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Om dat te bereiken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij...') en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Deze nationale belangen zijn:
Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk werkt aan eenvoudiger regelgeving en verwacht dat medeoverheden zich ook inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving.
In de structuurvisie formuleert het kabinet zijn ambities voor 2040.
Concurrentiekracht: in 2040 behoort Nederland tot de top 10 van meest concurrerende economieën van de wereld met een kwalitatief hoogwaardig vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers door een goede ruimtelijk-economische structuur.
Bereikbaarheid: in 2040 beschikken gebruikers over optimale ketenmobiliteit door een goede verbinding van de verschillende mobiliteitsnetwerken via multimodale knooppunten (voor personen en goederen) en door een goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.
Leefbaarheid en veiligheid: in 2040 sluiten de woon- en werklocaties in steden en dorpen aan op de (kwalitatieve) vraag en locaties voor tranformatie en herstructurering worden zoveel mogelijk benut. In 2040 biedt Nederland zijn burgers een veilige en gezonde leefomgeving, met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als in landelijk gebied. Nederland is blijvend beschermd tegen extreme weersomstandigheden, mogelijke overstromingen als gevolg van de zeespiegelstijging en er is voldoende zoetwater in droge perioden; Nederland is een bepalende speler in de internationale transitie naar duurzame mobiliteit en Nederland heeft nog steeds de bestaande (inter)nationale unieke cultuurhistorische waarden en een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Nederland kent in 2040 een robuust internationaal energienetwerk en de transitie naar duurzame energiebronnen is ver gevorderd.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de nationale belangen in de SVIR.
Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving voor Nederland in 2050. De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 in werking treedt. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Het Rijk wil sturen en richting geven op vier prioriteiten:
Toetsing
De voorgenomen ontwikkeling draagt met name bij aan punt 1 en 3.
Prioriteit 1 gaat over de ambitie van Nederland om in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust te zijn. Dit vraagt maatregelen in de leefomgeving, bijvoorbeeld voldoende groen en ruimte voor wateropslag in onze steden. Daarnaast gaat het ook over de ambitie van Nederland om in 2050 een duurzame energievoorziening te hebben. Dit vraagt ruimte, onder meer voor windmolens en zonnepanelen.
Bij prioriteit 2 word beschreven dat er vooral nieuwe locaties nodig zijn voor wonen en werken in de steden en stedelijke regio's. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Tegelijk is het doel om de leefbaarheid en klimaatbestendigheid in steden en dorpen verbeteren.
Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan deze uitgangspunten uit de Nationale Omgevingsvisie. De nieuwe woningen worden aardgasloos gebouwd en er worden zonnepanelen op de daken gerealiseerd. Daarnaast draagt het plan bij aan voldoende groen en ruimte voor wateropslag. Bovendien vindt de ontwikkeling plaats binnen bestaande stadsgrenzen.
Op 19 december 2018 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie gaat over 'Gaaf Gelderland'. 'Gaaf' is een woord met twee betekenissen. 'Gaaf' betekent 'mooi' en gaat over wat – historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard. Maar 'Gaaf' verwijst ook naar dat wat 'cool' en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard. Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie.
Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal.
Gezond en veilig is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
Schoon en welvarend is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
De visie geeft zeven ambities voor een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland, onder andere op het terrein van economisch vestigingsklimaat en het woon- en leefklimaat. Met vier spelregels of Doe-principes' – DOEN, LATEN, ZELF en SAMEN – geeft de provincie hier werking aan. Tezamen vormen zij het kader waarbinnen de provincie werkt en afwegingen maakt.
Figuur 2.1: De zeven ambities uit de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
Ambitie energietransitie
Gestreefd wordt naar een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten.
Ambitie klimaatadaptatie
Gestreefd wordt naar een op de toekomst toegerust klimaatbeleid waarbij de provincie samen met partners zich goed voorbereidt en toerust op de gevolgen van klimaatverandering: wateroverlast, droogte, hittestress en overstromingsgevaar.
Ambitie circulaire economie
Gestreefd wordt naar een voortvarend en innovatief circulair beleid, waarbij de ambitie van de provincie is om de eerste afvalloze provincie van Nederland zijn. Afval bestaat niet meer; er zijn alleen nog grondstoffen die blijvend hun waarde behouden in onze schone industrie. Om dit te bereiken is in 2030 het gebruik van primaire grondstoffen in Gelderland met 50% teruggebracht.
Ambitie biodiversiteit
Gestreefd wordt naar een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit met als ambitie dat het in 2050 goed gaat met de biodiversiteit in Gelderland. In Gelderland wordt natuurinclusief gewerkt. Biodiversiteit wordt overal waar mogelijk versterkt en ingepast, óók buiten de specifiek als natuur aangewezen gebieden. In 2030 is 75% van de Europese doelen van de vogel- en habitatrichtlijn behaald
Ambitie bereikbaarheid
Gestreefd wordt naar een efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag. Ambities vanuit dit streven zijn dat in 2050 de groei van de mobiliteit op een slimme manier is opgevangen en dat mensen in Gelderland zich veilig, snel, betaalbaar en klimaatneutraal verplaatsen. Snel en veilig internet fungeert daarbij als alternatief voor fysieke verplaatsingen. In 2050 is het netwerk voor goederenvervoer in Gelderland toegankelijk, duurzaam en klimaatneutraal. In 2030 is het busvervoer in Gelderland zonder uitstoot en is 35% van het totaal aantal verplaatsingen met de fiets.
Ambitie economisch vestigingsklimaat
Gestreefd wordt naar een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat. De provincie wil haar concurrerende positie in het internationale stedelijke netwerk van Amsterdam, Brussel en Keulen verder versterken. Om onderscheidend te blijven wordt in 2050 maximaal profijt uit de unieke combinatie van stedelijke en groene kwaliteiten gehaald. In 2050 zijn alle werklocaties in Gelderland duurzaam ingericht qua energie, klimaatbestendigheid en logistieke en productiestromen. Gelderland is koploper in Nederland.
Ambitie woon- en leefklimaat
Gestreefd wordt naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Ambities vanuit dit streven zijn: Gelderland heeft een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. De bestaande bebouwde omgeving wordt optimaal benut met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen. Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. De provincie gaat, zo stelt de visie, in gesprek met de Gelderse regio's en maken regionale afspraken over een goede balans tussen de vraag en het aanbod van woningen. Het omvormen van bestaande en leegstaande bebouwing heeft de voorkeur voor de aanleg van nieuwe woonlocaties.
Toetsing
Het plan sluit aan bij de ambitie van een duurzaam en divers woon- en leefklimaat. De onderhavige ontwikkeling betreft deels het omvormen van leegstaande bebouwing (de Koningin Wilhelminaschool). Hier wordt een bestaand pand verbouwd, hetgeen bijdraagt aan het streven naar circulair bouwen. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt het bestaand stedelijk gebied gevitaliseerd.
De nieuwbouw ter plaatse van het sportfondsenbad wordt aardgasloos gerealiseerd. Tevens wordt op het vlak van duurzaam en circulair bouwen aangesloten bij het beleid van de gemeente Apeldoorn. Ten aanzien van klimaatadaptatie is van belang dat meer groen wordt aangelegd in de openbare ruimte. Het zwembadterrein was namelijk bijna geheel versteend en met dit project wordt het aantal vierkante meters verharding een stuk minder.
Daarom kan worden geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van de Omgevingsvisie.
Op grond van artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en omtrent de daarbij behorende toelichting. Provinciale staten van Gelderland hebben van deze bevoegdheid gebruik gemaakt door op 24 september 2014 de Omgevingsverordening Gelderland vast te stellen. Sindsdien is de Omgevingsverordening een aantal keren geactualiseerd en herzien. In deze Omgevingsverordening zijn de provinciale verordening (op grond van artikel 4.1 Wro), milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening samengevoegd. Voor zover het de provinciale verordening betreft bevat de Omgevingsverordening alleen regels die tot de gemeentebesturen zijn gericht en geen rechtstreeks werkende, burgers bindende regels.
De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit Omgevingsvisie te realiseren. In de verordening zijn regels opgenomen die nodig zijn om de provinciale ambities waar te maken, provinciale belangen veilig te stellen of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem opgenomen.
De provincie zet de verordening als juridisch instrument voor het afdwingen van de doorwerking van het provinciaal beleid alleen in voor die onderdelen van het beleid waarvoor algemene regels noodzakelijk zijn om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Met het actualisatieplan 6 voor de Omgevingsverordening wordt onder andere geborgd dat elke regio een regionale woonagenda opstelt die door de provincie vastgesteld dient te worden en dat woningbouw slechts mogelijk is als dit past binnen de afspraken van die agenda. Ten behoeve van de flexibiliteit is het wel mogelijk om van een regionale woonagenda af te wijken, vooruitlopend op de actualisatie van die regionale woonagenda. Als er nog geen regionale woonagenda is vastgesteld of als de bestaande regionale woonagenda niet meer actueel is en niet geschikt meer is als beoordelingskader, zal de provincie totdat een nieuwe regionale woonagenda wordt vastgesteld bestemmingsplannen die de bouw van nieuwe woningen mogelijk maken toetsen aan de volgende criteria: er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking, als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, het plan past binnen de meest recente provinciale visie op het woonbeleid, er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden en de provincie stemt in met de ontwikkeling.
Toetsing
De regels van de Omgevingsverordening Gelderland die voor dit plangebied van toepassing zijn, worden per planologisch aspect besproken in hoofdstuk 5. De Omgevingsverordening is slechts in beperkte mate relevant voor de ontwikkeling die met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt.
De bepalingen uit de Omgevingsverordening die gelden ter plaatse van Van Huutstraat 3 en Kerklaan 21-23 hebben betrekking op intrekgebieden en een tijdelijk verbod voor nieuwvestiging, uitbreiding en hervestiging van glastuinbouw in bestemmingsplannen. Duidelijk mag zijn dat in dit bestemmingsplan niet ziet op dergelijke ontwikkelingen. Het bestemmingsplan is daardoor in overeenstemming met de Omgevingsverordening Gelderland.
Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land.
De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. In de structuurvisie kiest de gemeente er voor om daarop niet te reageren met een dichtgetimmerd plan maar door zoveel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen. De gemeente nodigt daarom iedereen uit die een bijdrage kan leveren aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners. Ruimte bieden is niet vrijblijvend, de ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide.
De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. De gemeente wil het fundament van Apeldoorn koesteren en versterken. Want alleen daardoor blijft de leefkwaliteit op peil en blijft Apeldoorn aantrekkelijk voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie. De gemeente stelt hoge kwaliteitseisen aan het fundament en wil er zelf in blijven investeren.
Om Buitenstad te blijven, zijn in de structuurvisie vier ambities geformuleerd die weergeven wat Apeldoorn grotendeels al is en waar Apeldoorn sterk in is: Apeldoorn is een comfortabele gezinsstad met een toeristisch toplandschap; heeft een veelzijdige economie en kent lokale duurzaamheid. Aan deze ambities wil Apeldoorn samen met andere partijen bouwen.
De structuurvisie is een uitnodiging aan de samenleving om Apeldoorn mooier te maken. 'Apeldoorn biedt ruimte' staat voor ruimte bieden aan ideeën en initiatieven die passen bij de Buitenstad. De gemeente zal daarbij faciliteren en ondersteunen. Buiten het fundament van de Buitenstad biedt de gemeente hiervoor veel handelingsvrijheid, bijvoorbeeld door flexibel te bestemmen.
Niet alles gaat vanzelf. In sommige delen van Apeldoorn spelen ingewikkelde vernieuwingsopgaven. Opgaven die belangrijk zijn voor Apeldoorn als geheel, waarbij vaak hard gewerkt moet worden om iets van de grond te krijgen. In de structuurvisie worden die opgaven 'dynamo's' genoemd, elementen die eerst in beweging moeten komen voordat ze energie gaan opleveren. Het centrumgebied van Apeldoorn, de centrale delen van de Kanaalzone en kleinschalige herstructurering van wijken, buurten en dorpen zijn voorbeelden. De gemeente neemt in de dynamo's de regierol op zich. In de dynamo's ligt ook programmatisch de hoogste prioriteit. De verdere invulling ervan bepaalt de gemeente samen met initiatiefnemers.
Ter plaatse van het plangebied is sprake van een duidelijke vernieuwingsopgave binnen de stad. Door middel van dit plan worden bestaande kwaliteiten behouden (het monumentale schoolgebouw) maar wordt - zoals hiervoor reeds aangegeven - ook ingespeeld op Apeldoorn als gezinsstad. Dit plan faciliteert bovendien de bouw van eengezinswoningen zeer nabij de binnenstad, waardoor gezinnen niet alleen voor de woonwijken hoeven te kiezen.
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het Regieplan Binnenstad (raadsbesluit, februari 2010). De ambities voor de binnenstad in het Regieplan zijn:
Deze ambities zijn uitgewerkt in een aantal vaste waarden. De vaste waarden zijn de spelregels waarbinnen toekomstige ontwikkelingen in de binnenstad mogelijk zijn. Alle vaste waarden samen zorgen ervoor dat de ambities voor de binnenstad gerealiseerd worden. Ze geven aan waar de gemeente Apeldoorn op stuurt en vormen zo het samenhangend toetsingskader voor nieuwe ontwikkelingen in de binnenstad.
Als vaste waarde 10 in het Regieplan Binnenstad is genoemd: "Het realiseren van 250 tot 400 woningen op vier ontwikkellocaties".
De locatie van het sportfondsenbad is genoemd als één van de vier woningbouwlocaties in de Apeldoornse binnenstad. Op de functiekaart van het regieplan staat de locatie sportfondsenbad daarom als wonen aangeduid.
Het college van burgemeester en wethouders hebben in 2019 de Visie Binnenstad Apeldoorn vastgesteld. Deze visie geeft het nieuwe perspectief aan voor de binnenstad, is de lange termijn investeringsagenda en biedt een uitnodigend kader voor bestaande en nieuwe investeerders.
De Visie stelt voor de binnenstad van Apeldoorn als Stadspark te ontwikkelen. Dat is het gedroomde eindbeeld voor 2040. Een grote overkoepelende agenda die de lang gekoesterde wens van de stad om echt verbinding te maken met het Veluws landschap radicaal waar kan maken. Om de groenste binnenstad te kunnen worden stuurt Apeldoorn op de parknorm. De parknorm wordt hiermee de belangrijkste Apeldoornse indicator die de groenstedelijke opgave van de binnenstad gaat aanwakkeren. Het ontwikkelen van de “parknorm” is een project op zich. Het gaat hier niet alleen over groenareaal en integrale duurzaamheidsmaatregelen, maar het gaat ook over het juiste type programma, de stedelijke doelgroepen en de ruimtelijke kwaliteit die aansluit bij het principe van de binnenstad als Stadspark. Deze norm gaat ervan uit dat elk binnenstedelijk project een substantiële groene bijdrage levert in de vorm van:
De Visie Binnenstad Apeldoorn is verder uitgewerkt in het Ontwikkelperspectief 'Stadspark van Apeldoorn'. Dit plan is begin 2021 door de raad vastgesteld. De volgende vier waarden kenmerken het 'Stadspark van Apeldoorn'.
Groen: De stad ademt de Veluwe, zowel visueel als in gebruik. Het centrum moet hierin mee en transformeert naar een stadspark. Het omliggende landschap en daarmee ook de waterstructuren vormen een van de vertrekpunten en aspecten hiervan worden teruggebracht. De programmering van de binnenstad sluit hierop aan en zorgt het ervoor dat het groen daadwerkelijk gebruikt wordt. Tevens worden duurzame initiatieven en ontwikkelingen zichtbaar gemaakt in de stad.
Ontspanning: Apeldoorn heeft de ontspannen kwaliteiten van een dorp, met de voorzieningen van een stad. Deze dorpse kwaliteit blijft behouden. Geen grote bezoekersstromen of geforceerd programma maar juist de binnenstad als een aangename verblijfsplek. De binnenstad van Apeldoorn straalt de relaxte sfeer uit waarbinnen je op een ontspannen manier beweegt en verblijft. Of dat nu wandelend, rennend, met de fiets of met het openbaar vervoer is.
Ontmoeting: Naast een plek om te verblijven, heeft de binnenstad een belangrijke ontmoetingsfunctie. De binnenstad wordt een gastvrije en levendige plek waar verschillende doelgroepen elkaar ontmoeten. Zowel geplande als spontane ontmoetingen worden gestimuleerd door slimme plaatsing van openbaar programma, maar ook ingrepen in de openbare ruimte die ontmoeting mogelijk maken.
Apeldoorns: Apeldoorn heeft veel om trots op te zijn. De historische lijnen die door de stad lopen, de monumentale panden, Het Loo, het koninklijke, het karakteristieke erfgoed, haar identiteit als gezinsstad en het sterke lokale ondernemerschap. Deze authentieke kenmerken worden zichtbaar gemaakt in de binnenstad, om niet alleen het onderscheidende vermogen van de binnenstad te vergroten, maar ook om Apeldoorners trots(er) te maken op hun stad.
De gemeente is voornemens om de binnenstad te verdichten met meer woningbouw om daarmee te voldoen aan de grote vraag naar woningen. Tegelijkertijd is er een doelstelling om het centrum te vergroenen. Hiervoor is een ontwikkelperspectief 'Stadspark van Apeldoorn' opgesteld en vastgesteld. Het voorliggende ontwerp is passend in de huidige context.
De gemeenteraad heeft ingestemd met een nieuw ontwikkelperspectief voor de binnenstad waarin wordt gewerkt naar de binnenstad als Stadspark. Mobiliteit vormt een belangrijk onderdeel van dit plan. In de visie op mobiliteit in het Stadspark van Apeldoorn wordt de visie geschets hoe de nieuwe bereikbaarheid van de binnenstad eruit gaat zien.
In de mobiliteitsvisie staat centraal dat mensen in de binnenstad zich vooral te voet en met de fiets verplaatsen en dat de stad ook goed bereikbaar is met het openbaar vervoer. De binnenstad is ook goed bereikbaar voor auto’s, maar die parkeren wel voornamelijk aan de rand van de binnenstad in parkeergarages. Auto’s zijn te gast en krijgen in de stad zelf minder ruimte. Parkeren op maaiveld (bovengronds) wordt zoveel mogelijk verschoven naar parkeren in kwalitatief goede parkeergarages. In de parkeergarages wordt het ook mogelijk over te stappen op andere vormen van vervoer.
Er is in de toekomst geen doorgaand autoverkeer meer dat alleen door de binnenstad rijdt en geen bestemming heeft in de binnenstad. De binnenstad als stadspark behoudt belangrijke bushaltes als Marktplein en Amaliapark, en daarnaast kijken we of het verleggen van enkele buslijnen mogelijk is om op een aantal plaatsen meer ruimte voor voetgangers, fietsers en groen in de straat te creëren. Concreet denken we bijvoorbeeld aan het verleggen van de lijnen die over de Hofstraat/Kanaalstraat rijden naar de Kalverstraat.
In de binnenstad rijden niet alleen elektrische bussen, maar vanaf 2025 wordt ook het logistieke verkeer (vrachtverkeer en bestelbusjes) zoveel mogelijk uitstootvrij. Qua parkeren wordt voor de binnenstad een nieuwe ‘parknorm’ uitgewerkt. Dit betekent dat bij nieuwe ontwikkelingen met lagere parkeernormen autoluw ontwikkelen wordt gestimuleerd.
In het voetgangersgebied wordt de druk door fietsers verminderd door het parkeren van de fietsen te concentreren in de stallingen. De fietsroutes naar de binnenstad worden bekeken. Het gaat dan om realisatie van nieuwe routes of het verbeteren van bestaande routes.
Voor dit plangebied geldt dat op de locatie wordt voorzien van parkeergelegenheid voor bewoners en bezoekers.
In maart 2020 is het Actieplan Wonen 2020-2025 'sneller, betaalbaar, flexibel' vastgesteld. Gelderland heeft te maken met een urgente vraag naar meer woonruimte. Tot 2030 moeten er in de provincie ruim 80.000 nieuwe woningen gebouwd worden.
De provincie Gelderland wil met dit Actieplan Wonen een bijdrage leveren aan de uitvoering van de bouwopgave. Drie doelen staan in dit actieplan centraal:
Met het Actieplan Wonen wil de provincie de komende vijf jaar de bouw van circa 45.000 woningen versnellen. Hiervoor zetten ze € 30 miljoen in. De provincie heeft 14 acties opgesteld die de 45.000 woningen op moeten leveren:
Acties 'Sneller':
Acties 'Betaalbaar':
Acties 'Flexibel':
Het Actieplan Wonen zorgt voor de betere beschikbaarheid en betaalbaarheid van sociale en middeldure huur- en koopwoningen. Daarnaast worden door middel van het Actieplan Wonen 2000 flexibele woningen toegevoegd. Dat zijn tijdelijke huizen gerealiseerd door nieuwbouw of transformatie van bestaande woningen.
Dit bestemmingsplan maakt de bouw van nieuwe woningen mogelijk en draagt daarom bij aan de verwezenlijking van het Actieplan Wonen.
De 'Woonagenda Cleantech Regio 2018' van de Regio Stedendriehoek (vastgesteld door GS op 11 december 2018) is een uitwerking van de provinciale koers "Ruimte voor goed wonen", waarbij voor de komende 10 jaar afspraken worden vastgelegd hoe om te gaan met sturing op de woningbouwprogrammering en welke thema's regionaal verdere aandacht vragen. Dit betreffen de thema's "sterke steden, dynamische kernen en vitaal platteland". Ook wordt ingegaan op het verduurzamen en klimaatbestendig maken van de woningvoorraad alsmede op wonen en zorg.
De Regio zet in op het behouden en versterken van de woonkwaliteit door toevoeging van de juiste woning, voor de juiste doelgroep, op de juiste plek in de regio, waarbij de volgende speerpunten van toepassing zijn:
Voor Apeldoorn wordt aangegeven dat, mede door de hoge instroom, de druk op de markt is toegenomen. De woningbouw in Apeldoorn heeft een hoge vlucht genomen. In dit tempo zijn in 2021/2022 alle huidige bouwplannen gerealiseerd en is er risico op een tekort en verder oplopende prijzen. Ook in de sociale huur is sprake van stijgende wachtlijsten. De groei in Apeldoorn bestaat voor een relatief groot deel uit gezinnen en sluit aan bij de inzet van Apeldoorn als gezinsstad. Apeldoorn zoekt naar nieuwe plekken voor woningbouw binnen de bestaande contouren van de stad. Het programma ligt de komende jaren (mede door de druk van buiten) tegen de bovenkant van de bandbreedte van de prognoses. In de sociale woningbouw is op korte termijn een toevoeging van 500 woningen aan de orde om de wachtlijsten te verkorten.
Naast inzet op het kwalitatief programmeren wordt er gekoerst op een kwantitatief realistisch woningbouwprogramma op basis van actuele Primos woningbehoefteprognoses Het is daarbij de bedoeling om deze regionale woonagenda om de twee jaar te herijken, waarbij wordt bekeken of het op basis van analyse van de woningmarkt en de genoemde woningbehoefteprognoses het wenselijk is om de woonvisie aan te passen.
De Woonagenda Cleantech Regio vervangt de "Kwantitatieve Opgave Wonen 2015-2024" en het "Afsprakenkader kwantitatieve woningbouwprogrammering 2015-2024" van de Regio Stedendriehoek. De regionale woonagenda. Na de vaststelling wordt een uitvoeringsagenda opgesteld, waarbij gemeenten jaarlijks presenteren wat de lokale voortgang in de bestaande voorraad is aan de hand van de jaarlijkse monitoringsgegevens.
Dit bestemmingsplan maakt de bouw van (onder meer) eengezinswoningen mogelijk. Daarmee sluit het plan aan op de ambitie om meer woningen (voor onder meer gezinnen) te bouwen binnen de bestaande contouren van de stad.
De gemeenteraad heeft op 18 april 2019 de 'Woonagenda 2018-2021, Iedereen een thuis' vastgesteld. De Woonagenda dient meerdere doelen:
De Woonagenda beschrijft, op basis van trends en ontwikkelingen, de gemeentelijke ambities en acties voor de komende jaren. De agenda is feitelijk een actieprogramma, waarin de uitvoering centraal staat. De lijn van de vorige Woonagenda is voortgezet en van nieuwe accenten voorzien. Die hangen samen met de actuele trends en ontwikkelingen en het bestuursakkoord.
Tot die actuele trends en ontwikkelingen behoren onder andere:
De visie op de toekomst van het wonen in Apeldoorn bestaat uit drie speerpunten:
2.10 Woningbouwprogramma 2010-2029
In november 2012 heeft de gemeenteraad het Woningbouwprogramma 2010-2029 vastgesteld. Geconstateerd wordt dat er gezien actuele inzichten in de bevolkingsontwikkeling op termijn minder vraag naar woningen zal zijn dan eerder was voorzien. Daarom zijn alle woningbouwplannen bekeken en zijn keuzes gemaakt: welke projecten worden uitgevoerd, welke projecten vervallen, welke projecten worden later uitgevoerd en welke projecten krijgen een andere opzet. Wanneer zich nieuwe kansen aandienen moet eerst kwantitatieve en kwalitatieve ruimte in het woningbouwprogramma worden gecreëerd. Daardoor wordt de programmering steeds op basis van actuele marktontwikkelingen en op basis van wijzigende verwachtingen over de toekomst bijgestuurd: het adaptief programmeren. Kwantitatief vertrekpunt is uitbreiding van de woningvoorraad in de periode 2010-2019 met netto 3.900 woningen en in de periode 2020-2029 met netto 2.000 woningen.
Dit raadskader voor de woningbouwprogrammering past daarmee binnen het regionale kader KWP3.
In maart 2015 heeft de gemeenteraad dit kader voor de woningbouwprogrammering heroverwogen. Op basis van actuele behoeftegegevens heeft de raad besloten het kwantitatieve uitgangspunt voor de periode tot 2019 te handhaven en kwalitatief het accent te leggen op de lagere prijssegmenten: goedkoop en middelduur.
Toetsing
In de programmering wordt prioriteit gegeven aan sloop en nieuwbouw (herstructurering). Dit is cruciaal voor de ontwikkeling van wijken en dorpen. Hier wil de gemeente geen rem op zetten.
Het plan omvat 6 appartementen in de voormalige school, 14 nieuwe drive-in woningen en 5 stadswoningen op de plek van het voormalige zwembad. Het betreft woningen in de klasse duur.
Het plangebied is gelegen in het centrum van Apeldoorn. In het centrum is in de jaren negentig tot en met 2010 veel ontwikkeld. Vanuit de ambitie om stadsstraten en stedelijkheid te realiseren zijn er veel appartementen toegevoegd. Deze markt heeft inmiddels zowel in de nieuwbouw als de bestaande bouw een punt van verzadiging bereikt. Het toe te voegen programma in het segment appartementen richt zich daarom vooral op het wegwerken van 'lelijke plekken'.
Geconcludeerd kan worden dat het plan aan sluit op de uitgangspunten uit het woningbouwprogramma. Momenteel zijn de terreinen en panden niet in gebruik. De herstructurering zorgt ervoor dat het gebied revitaliseert.
Burgemeester en wethouders hebben op 5 februari 2019 de beleidsregel 'Afwegingskader woningbouw 2018 - 2027' vastgesteld. De gemeente wil dat de juiste woningen op de juiste plek worden gebouwd. Het Afwegingskader Woningbouw geeft de prioritering voor woningbouw aan. Doel daarvan is het bevorderen van kansrijke initiatieven en versnellen van de bouw van woningen. De kaders die in de Structuurvisie, de Woonagenda en de Regionale Woonagenda zijn vastgesteld vormen de basis voor het Afwegingskader Woningbouw. Door het prioriteren en richting geven aan de woningbouw kan de gemeente adaptief en flexibel inspelen op de woningbehoefte. Het Afwegingskader Woningbouw geeft ook duidelijkheid en richting aan initiatiefnemers over hoe de gemeente de programmatische ruimte voor initiatieven in wil vullen. Het Afwegingskader gaat over de programmatische ruimte voor circa 1.500 woningen. Het Afwegingskader geldt niet voor initiatieven voor de bouw van 1 of 2 woningen, daarvoor vindt alleen een toets op ruimtelijke aspecten plaats.
Onderstaand model geeft samenvattend de criteria weer:
Toetsing
Het plangebied is gelegen in de binnenstad van Apeldoorn. Indien nieuw woonprogramma wordt toegevoegd aan de binnenstad, dan moet dit de uitstraling en beleving van de binnenstad versterken. De locaties 'ruggengraat' en de 'poorten' worden voor deze verdere versterking het belangrijkst gevonden. De poorten van de binnenstad vallen samen met de grens van het regieplangebied. Dit zijn de plekken langs de hoofdinfrastructuur waar het grootste deel van de bezoekers per fiets, openbaar vervoer, auto of op een andere manier de binnenstad binnen komt. De Kerklaan ligt op de grens van de binnenstad.
Het voorgenomen plan voorziet in het omzetten van leegstaand vastgoed. Het initiatief zorgt voor een betere uitstraling en toevoeging van ruimtelijke kwaliteit aan een terrein van het voormalige sportfondsenbad en rijksmonument dat momenteel niet in gebruik is. Hierdoor wordt een vrijgevallen locatie in binnenstad weer doelmatig ingevuld. Bovendien draagt het plan bij aan behoud van de cultuurhistorische waarden van het rijksmonument (zowel exterieur als interieur). Daarbij hoort ook behoud van de groene tuin aan de voorzijde en aan de Van Huutstraat.
Het oude deel van het sportfondsenbad was weliswaar niet beschermd als monument, maar heeft wel cultuurhistorische en architectonische waarde. De nieuwe bebouwing sluit aan op de karakteristieken van het oorspronkelijke deel van het sportfondsenbad. Een robuuste baksteenarchitectuur, gecombineerd met grote raampartijen, overstekken en blokvormige volume-opbouw en platte daken kenmerken het sportfondsenbad.
Bovendien betreft de stedelijke ontwikkeling een uniek woningtype en een mix van typologieën, namelijk de schoollofts, drive-in woningen en stadswoningen. Alle woningen komen in het segment duur. De woningen bieden ruimte voor gezinnen om in de binnenstad te gaan wonen. De woningen worden niet levensloopbestendig gerealiseerd.
Daarnaast draagt het plan bij aan de gemeentelijke ambitie om energieneutraal te worden. Het plan wordt aardgasloos gerealiseerd en er worden zonnepanelen op de daken geïnstalleerd.
Het voorgenomen plan voldoet dus aan de meeste uitgangspunten van het afwegingskader. Het voorgenomen plan valt enkel niet binnen het middeldure segment in verband met de financiële realiseerbaarheid en de juiste woningtype op de juiste plek als onderdeel van De Parken.
Geconcludeerd kan worden dat het voorgenomen plan voldoende bijdraagt aan de ontwikkelingskoers van gemeente Apeldoorn.
Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in de Verkeersvisie 2016 – 2030 (vastgesteld juli 2016). De Verkeersvisie werkt de ambities voor Apeldoorn uit de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' uit voor het onderdeel Mobiliteit.
Comfortabele gezinsstad: iedereen kan zich veilig verplaatsen en er is sprake van een bereikbare , leefbare en aantrekkelijke (binnen)stad. De fiets is het primaire vervoermiddel; ook het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol in de verplaatsingen.
Toeristisch toplandschap: de attracties, bezienswaardigheden en evenementen zijn ook bij piekdrukte goed bereikbaar. Na een bezoek aan bijvoorbeeld de attractieparken aan de rand van de Veluwe weet men de weg naar de binnenstad te vinden.
Veelzijdige economie: winkels, kantoren en bedrijven zijn goed bereikbaar. Apeldoorn wordt goed ontsloten door de A1 en de A50 en een aantal provinciale wegen. De doorstroming op de hoofdwegen en met name op de Ring is essentieel. De binnenstad moet met alle vervoermiddelen goed toegankelijk blijven. Bij de bedrijventerreinen en werkgebieden kunnen zowel openbaar vervoer als de (e-)fiets naast de auto een steeds belangrijker rol spelen.
Lokale duurzaamheid: er moet een omslag worden gemaakt van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van elektriciteit en waterstof. Hierin spelen vooral marktpartijen en beslissingen op landelijk en Europees niveau een rol. De (e-)fiets kan eveneens aan de doelstellingen van energieneutraliteit en uitstootvrij en daarmee aan een gezonde en schone leefomgeving bijdragen. Op lokaal niveau zet Apeldoorn zich in voor een snelle overgang van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van duurzame energie.
De ambities uit de structuurvisie zijn vertaald in de volgende kernopgaven:
Kernopgave 1: Apeldoorn fietsstad: meer ruimte voor de fiets. Om deze opgave te realiseren wordt het gebruik van de fiets, ook in het voor- en natransport, gestimuleerd; worden de fietsroutes sneller en directer gemaakt en wordt het fietsgebruik veiliger gemaakt.
Kernopgave 2: Transitie van aanbodgericht naar vraaggericht en efficiënt openbaar vervoer. Om deze opgave te realiseren wordt een nieuw OV-netwerk ontwikkeld, wordt duurzaam en innovatief openbaar vervoer geïntroduceerd, worden de OV-knooppunten versterkt en worden nieuwe kansen die ontstaan door recreatie- en evenementenstromen benut.
Kernopgave 3: Beter en veilig gebruik van de infrastructuur. Om deze opgave te realiseren wordt de doorstroming op de hoofdwegen verbeterd, wordt bijgedragen aan de doorstroming op regionale en landelijke hoofdwegen, wordt (dynamische) informatie over parkeergelegenheden en over de drukte op wegen verstrekt, worden de parkeernormen geactualiseerd en wordt het parkeren gebruikersvriendelijker gemaakt.
In de Verkeersvisie worden deze (kern)opgaven vervolgens uitgewerkt in concrete voorgenomen maatregelen.
Het onderhavige plan voorziet in een passende aansluiting op het bestaande wegennet. Het is daardoor in overeenstemming met het verkeersbeleid.
Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Parkeervisie fiets en auto (vastgesteld 21 maart 2019). De essentie van de parkeervisie is 'mogelijk maken waar het kan, reguleren waar het moet'.
Met de gestaag groeiende cijfers voor autobezit en -gebruik ontstaat een drietal gevolgen die om een beleidsmatige reactie vragen.
Het eerste gevolg is dat er tijden en plaatsen zijn waar meer vraag naar parkeerruimte is dan aanbod. Regulering richt zich dan op het optimaal verdelen van de beschikbare ruimte. Het invoeren van betaald parkeren is daarbij een goed instrument, met als effect dat plaatsen zo efficiënt mogelijk gebruikt worden.
Het tweede gevolg is dat er groepen autobezitters zijn die beschermd moet worden tegen overlast van parkeerders van 'buitenaf'. Meestal gaat het dan om het beschermen van bewoners in het centrum en de randen van de binnenstad of bij grote publiekstrekkers. Parkeervergunningen zijn daarbij het meest effectieve instrument, in combinatie met het stellen van parkeernormen, zodat de druk van geparkeerde auto's op de openbare ruimte per saldo niet toeneemt.
Het derde gevolg is de uitstoot van auto's en de ruimte en aanblik van geparkeerde auto's voor de omgeving. Zoekverkeer levert extra uitstoot op, reden om parkerend verkeer een goede voorziening te bieden. Om het aantrekkelijker te maken om met de fiets naar de binnenstad te komen, wordt in de parkeervisie sterk ingezet op het realiseren van extra mogelijkheden om fietsen bewaakt te kunnen stallen.
Daarnaast is parkeerbeleid van belang voor doorstroming van het verkeer (om bijvoorbeeld opstoppingen van auto's die willen parkeren op doorgaande wegen te voorkomen) en is er een economisch belang.
De parkeernormen zijn vastgelegd in de Beleidsregel Parkeren, die is vastgesteld op 21 maart 2019. Deze beleidsregel is een nadere uitwerking van de Parkeervisie fiets en auto. De beleidsregel legt vast wat wordt verstaan onder het realiseren van 'voldoende parkeerruimte voor auto en fiets en voor laden en lossen'. De beleidsregel geeft inzicht in het aantal, de kwaliteit en de plek van de te realiseren parkeerplaatsen. Het bepalen van 'voldoende parkeerruimte' gebeurt bijvoorbeeld door het hanteren van parkeernormen voor fietsen en auto's. De beleidsregel dient als toetsingskader bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en bepaalt hoe de parkeerregel in bestemmingsplannen wordt toegepast. De Beleidsregel Parkeren vervangt de notitie Actualisatie Parkeernota (2004) en de daarin opgenomen parkeernormen. Voor aanvragen om een ruimtelijke ontwikkeling waarvoor het bestemmingsplan moet worden herzien en die zijn ingediend voor vaststelling van de Beleidsregel Parkeren is de Beleidsregel Parkeren niet van toepassing maar wordt getoetst aan de notitie Actualisatie Parkeernota (2004), tenzij de Beleidsregel Parkeren in het voordeel van de verzoeker uitpakt.
De Beleidsregel Parkeren is ook op dit plan van (juridische) toepassing. De uitvoering van het beleid is daardoor gewaarborgd. De toetsing aan de parkeernormen komen terug in paragraaf 4.2 'Infrastructuur, verkeersontsluiting en parkeren'.
Klimaatverandering heeft grote gevolgen in onze kwetsbare delta: hogere stormvloeden op zee, meer water door de rivieren, vaker stortbuien, hitte en droogte. In het Nationaal Waterplan heeft het Rijk voor de komende 6 jaar vastgelegd hoe Nederland zich verdedigt tegen het water, hoe ons water schoner wordt en hoe we Nederland klimaatbestendig en waterrobuust gaan inrichten. In het plan staan 5 ambities centraal:
Ambitie 3 heeft directe samenhang met de ruimtelijke inrichting van Nederland. Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten zal daarom uiterlijk in 2020 onderdeel zijn van beleid en handelen.
Het Rijk zorgt ervoor dat de watertoets behouden blijft als wettelijk procesinstrument, om klimaatbestendig en waterrobuust inrichten vroeg in het ruimtelijk proces mee te laten wegen bij ruimtelijke ontwikkelingen.
De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt toegepast bij locatiekeuzen en bij inrichtingsplannen. De uitkomst van de watertoets is een advies van de waterbeheerder, dat door de initiatiefnemer wordt meegewogen met andere belangen en wordt vertaald in een waterparagraaf. Het Bro verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de toelichting van ruimtelijke plannen. Ook dit plan heeft de watertoets met positief gevolg doorlopen. Hierna is het waterbeleid van de verschillende overheden vermeld. Dit beleid is betrokken bij het doorlopen van de watertoets en de planvorming.
Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland. Daarin is onder andere vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater. Op de kaarten zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.
Uitgangspunt bestemmingsplan
Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten is onderdeel van ruimtelijke plannen. Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben.
In 2015 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Hierin beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Op basis van nieuwe opgaven als klimaatverandering, zuivering van complexe stoffen en maatschappelijk ontwikkelingen zoals het streven naar een duurzaamheid en circulaire economie zijn zes ambities geformuleerd:
De ambities zijn voor de programma's waterveiligheid, watersysteem (voldoende en schoon) en waterketen vertaald in doelen en maatregelen voor 2021.
Uitgangspunt bestemmingsplan
Bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels van de keur van het waterschap van toepassing.
Om te anticiperen op (beleids)ontwikkelingen en om de leefkwaliteit van de stad te vergroten heeft Apeldoorn gezamenlijk met het waterschap Veluwe en Vitens in 2005 een gemeentelijk Waterplan opgesteld. Het Waterplan is door de gemeenteraad vastgesteld en gekozen is voor het ambitieniveau Actief Duurzamer. De belangrijkste opgaven met ruimtelijk consequenties zijn het afkoppelen en bergen van regenwater en het creëren van waterberging in beekzones.
Bij herontwikkeling, herinrichting en herstructurering zal het verhard oppervlak in het stedelijk gebied zoveel mogelijk afgekoppeld worden om het watersysteem op orde te krijgen. Ten westen van het Apeldoorns Kanaal wordt het regenwater in de bodem geïnfiltreerd of zoveel mogelijk vastgehouden in een groenzones, bijvoorbeeld naast beken en sprengen. Ten oosten van het kanaal wordt het regenwater in de vijvers geborgen.
Uitgangspunten bestemmingsplan
Bij het uitvoeren van de watertoets worden de effecten op de waterhuishouding in beeld gebracht en getoetst aan het beleid. Ontwikkelingen moeten voldoen aan de uitgangspunten uit het waterbeleid.
Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016 – 2020 (GRP) is in 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. In het GRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het GRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.
Speerpunt in het GRP is het anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem. Bewoners zal ook gevraagd worden zelf actief bij te dragen aan de klimaatopgave door de regenwaterafvoer van hun woningen af te koppelen van het vuilwaterriool en hun tuinen te vergroenen. Door deze afkoppelstrategie langjarig door te zetten ontstaat een klimaatrobuuste omgeving. Door het regenwater meer onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte neemt tevens de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit verder toe.
Uitgangspunten bestemmingsplan
Het groenbeleid is vastgelegd in de Groene Mal, de Groenstructuurkaart, de Verordening Groene Balans en het Groenplan. Die worden in de navolgende paragrafen besproken.
Het gemeentelijk groenbeleid is neergelegd in de Groene Mal (oktober 2002), dat het groene kader is waarbinnen andere ruimtelijke functies een plaats krijgen.
Door middel van de Groene Mal wil Apeldoorn zich profileren als groene stad waar het goed wonen en werken is: Meer vulling, differentiatie en contrast in de stad is best, maar dan wel met behoud van de groene identiteit die Apeldoorn tot een gewilde vestigingsstad maakt. Deze identiteit moet duurzaam worden gegarandeerd.
Figuur 2.2: Kaart Groene Mal
Behoud en versterking van het groen in Apeldoorn heeft dus een hoge prioriteit. Uit onderzoek is gebleken dat met name in verstedelijkte gebieden behoefte is aan meer groen en natuur in de direct woon- en leefomgeving. In de Groene Mal zijn doelstellingen geformuleerd die gericht zijn op drie niveaus.
Het eerste niveau is gericht op de verweving van de stad met het landschap. In de stad is wat betreft het groen de volgende duidelijke tweedeling aan te wijzen: de westkant gelegen in het Veluwebos en de oostkant gelegen in (voormalig) agrarisch gebied. In het westen verloopt de overgang van stad naar bos vrijwel zonder barrières. De oostkant daarentegen heeft de meeste versterking van het groen nodig, wat tot gevolg heeft dat de meeste projecten uit de Groene Mal op dit deel van de stad gericht zijn.
Het tweede niveau is de verbinding van de stad met het omringende landschap. Aan de oostzijde zijn het de groene wiggen, geconcentreerde groencomplexen die de stad vanuit het landelijke gebied binnenlopen.
Het derde niveau is de dooradering van de stad met blauwe en groene structuren, door middel van het sprengen- en bekensysteem alsmede het complex van bos- en bomenlanen met daaraan gelegen parken.
De Groene Mal richt zich bij de ontwikkeling van deze gebieden expliciet op zeven belangrijke groene structuren in de stad. Dit zijn de beken, de sprengen, de kanaalzone, de lanen, de parken, de grote groengebieden en de groene wiggen.
Het plan draagt - door vergroening van de locatie - bij aan het beleid van De Groene Mal.
In april 2017 heeft de gemeenteraad de Groenstructuurkaart vastgesteld. De kaart geeft de belangrijkste groenstructuren van Apeldoorn weer. Apeldoorn koestert haar groene kwaliteit en wil deze beschermen en versterken. De kaart geeft een gebiedsdekkend toetsingskader en uitgangspunt voor onder andere een consequente beoordeling van ruimtelijke plannen op landschappelijke en groene kwaliteit.
De Groenstructuurkaart bestaat uit verschillende elementen:
Op de kaart zijn die gebieden vastgelegd waar behoud van bestaand groen en ontwikkeling van nieuw groen prioriteit heeft. Het groenstructuurplan werkt door in het kapvergunningenbeleid en het uitgiftebeleid voor snippergroen. Het plan draagt - door vergroening van de locatie - bij aan het beleid van de Groenstructuurkaart.
In september 2018 heeft de gemeenteraad het Groenplan vastgesteld. Het Groenplan geeft aan welke groene doelen en opgaven belangrijk zijn voor het behoud en versterking van het groene karakter van de hele gemeente. De groene opgaven bestaan uit versterken van het groen-water netwerk in en om de stad, meer groen in de binnenstad, meer en beter groen in wijken en dorpen en versterken van karakteristieke landschappen.
Binnen deze opgaven ligt de focus op het inzetten van groen om de gevolgen van klimaatverandering te beperken, biodiversiteit te versterken en bewoners uit te nodigen tot bewegen en ontmoeten. Dit met een veerkrachtig natuurlijk systeem als basis. Duurzaam groenbeheer, samenwerking en participatie vormen belangrijke pijlers die vorm krijgen in het Uitvoeringsprogramma Groen en biodiversiteit.
Het plan draagt - door vergroening van de locatie - bij aan het beleid van het groenplan.
De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart. De archeologische beleidskaart uit de Nota I-cultuur is inmiddels vervangen door de Archeologische beleidskaart 2015 die de gemeenteraad in 2015 heeft vastgesteld. Genoemde beleidskaarten worden beschreven in de paragrafen 5.5.1.2 respectievelijk 5.6.1.3.
Artikel 12a van de Woningwet verplicht iedere gemeente om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing. Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juni 2017 de Welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. De welstandsnota is het kader waaraan de onafhankelijke Commissie Ruimtelijke Kwaliteit toetst of aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen voldoen aan redelijke eisen van welstand.
Doel van de welstandsnota is het zorgen voor een goede balans tussen het borgen van de basiskwaliteit van de ruimtelijke leefomgeving en het bieden van ruimte aan initiatiefnemers. Bij de welstandsnota hoort een website die het welstandsbeleid voor iedereen toegankelijk maakt.
De nota gaat uit van één welstandsniveau voor álle gebieden van de hele gemeente Apeldoorn en werkt vanuit een piramide:
Figuur 2.3: Piramide welstandsbeleid
De uiteindelijke toets aan het welstandsbeleid vindt niet in het kader van de vorming van het bestemmingsplan plaats maar op basis van een ingediende aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen. De concept-bouwplannen die aan dit bestemmingsplan mede ten grondslag liggen zijn op hoofdlijnen getoetst en akkoord bevonden.
Sinds de middeleeuwen werd het gebied gebruikt als akker en/of grasland. De Van Huutstraat was een pad ter ontsluiting van de agrarische gronden. In de 19de eeuw ontwikkelde Apeldoorn zich tot villadorp. Agrarische gronden veranderden in parken en tuinen. In 1832 reikte de tuin van Hendrik Willem van Marle, directeur van het postkantoor, tot aan het latere zwembadgebouw. Zijn ruime woning stond aan de Hoofdstraat (toen nog Dorpsstraat), waar nu de Ierse pub is. In het derde kwart van de 19de eeuw werd het Oranjepark aangelegd en werd de grond eromheen verkaveld en verkocht ten behoeve van villabouw. Op één van de percelen werd begin 20ste eeuw een M.U.L.O.-school gebouwd; de Koningin Wilhelminaschool.
Het Sportfondsenbad werd in 1934-35 gebouwd, met een ruim buitenbad. Het buitenbad is later gedempt en in plaats daarvan is in de 1980er jaren het gebouw uitgebreid. Het zwembad is in 2015 gesloten. Inmiddels is het gebouw gesloopt.
Figuur 3.1: Historisch beeld van het sportfondsenbad
Figuur 3.2: Kerklaan, Koningin Wilhelminaschool
Het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit de voormalige Koningin Wilhelminaschool met bijbehorende tuin, schoolplein en parkeerterrein en de locatie van het Sportfondsenbad met bijbehorend parkeerterrein. Op beide locaties is momenteel sprake van leegstand.
De Koningin Wilhelminaschool
Op één van de percelen werd begin 20ste eeuw een M.U.L.O.-school gebouwd; de Koningin Wilhelminaschool met naastgelegen onderwijzerswoning. Dit is het huidige Rijksmonument Kerklaan 21-23. De school is ontworpen door de Apeldoornse architect J.A. Wijn. Het is gebouwd in de overgangsstijl, die sterke invloeden vertoont van de Art Nouveau, maar ook elementen van de Neo-Renaissance in zich draagt. Er is sprake van een ensemblewaarde als onderdeel van de villawijk De Parken en in combinatie met de naastgelegen directeurswoning.
De villawijk De Parken is een rijksbeschermd stadsgezicht. In de wijk wordt gestreefd naar behoud van historische, stedenbouwkundige en architectonische kwaliteiten. Naast de bijzondere bebouwing, zijn ook de fraaie landschapsparken, de weelderige ruime tuinen en laanbeplantingen onderdeel van de beschermde waarden. Zo grenst de Kerklaan aan het Oranjepark.
Het sportfondsenbad
Een robuuste baksteenarchitectuur, gecombineerd met grote raampartijen, overstekken en blokvormige volume-opbouw en platte daken kenmerken het sportfondsenbad. Met name de grote raampartijen met lichte kaders die de verbinding vormden tussen het binnen- en buitenbad waren karakteristiek. Dit element zal terugkomen in de rug-aan-rug-woningen (drive-in woningen).
De Van Huutstraat is smal en het groene aanzien van de straat is vooral te danken aan het privégroen van de aangrenzende tuinen. Bij de Koningin Wilhelminaschool is sprake van een tuin aan de voorzijde en aan de kant van de Van Huutstraat. De Kerklaan ligt grenzend aan het Oranjepark. Villawijk De Parken kenmerkt zich door het groene karakter. Verder staan net buiten het plangebied twee bijzondere bomen. Deze bieden een aantrekkelijk groen beeld voor de toekomstige woningen. De rij met volwassen Platanen loodrecht op de Van Huutstraat zorgen eveneens voor een weelderig groen beeld als ook de groene afscherming met bosschages en bomen tussen de percelen aan de Paslaan en de Hoofdstraat en het plangebied.
Het plangebied ligt in de binnenstad van Apeldoorn. De Kerklaan maakt onderdeel uit van de Apeldoornse hoofdwegenstructuur. De Kerklaan ligt op de grens van de binnenstad en behoort dus tot de Centrumring van Apeldoorn. De Van Huutstraat sluit aan op de Kerklaan. Vanuit de Kerklaan is het niet mogelijk om de van Huutstraat in te rijden (eenrichtingsverkeer). Momenteel is het mogelijk om vanuit de Kerklaan via de Paul Krugerstraat en vervolgens Catharina van Reesstraat, de Van Huutstraat te bereiken. Het westelijke deel van de Van Huutstraat loopt dood, in deze richting is het mogelijk om via een steeg de Hoofdstraat bereiken.
De Van Huutstraat betreft een 30 km/h zone. De Kerklaan betreft een 50 km/h zone met eenrichtingsverkeer. In de Kerklaan is een buslijn aanwezig en in de nabijheid zijn verschillende bushaltes gesitueerd.
Langs de Kerklaan ligt één vrijliggend fietspad. Daarnaast zijn in de Kerklaan parkeervakken aanwezig, hier geldt betaald parkeren. Verder beschikken de voormalige Koningin Wilhelmina school en het sportfondsenbad over een eigen parkeerterrein.
Dit hoofdstuk geeft de beoogde ruimtelijke opzet van het plangebied weer.
Het plan betreft het realiseren van 5 stadsvilla's in de voormalige Koningin Wilhelmina school, 14 nieuwe drive-in woningen en 5 stadswoningen op de plek van het voormalige zwembad. Het betreft koopwoningen in de klasse duur.
De hoofdopzet voor de twee percelen gaat uit van een 'groen tapijt' met daarop drie gebouwen: de Koningin Wilhelminaschool, 14 rug-aan-rug-woningen en 5 stadswoningen. Tussen die gebouwen komen 2 kleine stadsparken. Hiermee ontstaat een uniek groen woonmilieu passend bij De Parken en bij de wens om de binnenstad te vergroenen. Het parkje tussen de Koningin Wilhelminaschool en de rug-aan-rug-woningen begeleidt het zicht langs de voormalige Minerva bioscoop af richting de kerk van de Doopsgezinde Gemeente Apeldoorn aan de Paslaan. De huidige Platanen op en rond het voormalige schoolplein worden in dit park opgenomen. Het tweede parkje vormt een groen hof tussen de rug-aan-rug-woningen en de stadswoningen. De twee kleine stadsparkjes zijn met elkaar verbonden middels de groenstrook aan de achterzijde van de percelen aan de Paslaan als ook de groenstrook aan de zijde van de Van Huutstraat. Hierdoor krijgt de Van Huutstraat een meer ontspannen en groener profiel dan de oorspronkelijke situatie met verhard schoolplein en het bakstenen beeld van het sportfondsenbad direct tegen de Van Huutstraat.
In de Koningin Wilhelminaschool zijn 5 stadsvilla's voorzien. Aan de zijde van de Kerklaan komt een woning aan weerszijde van de centrale entree en een woning in de voormalige directeurswoning. In de vleugel met klaslokalen evenwijdig aan de Van Huutstraat komen 4 woningen. De tuin aan de Van Huutstraat vormt de toekomstige voortuin van deze 4 woningen. Ten behoeve van het groene beeld zal de huidige trafo aan de Van Huutstraat gesloopt worden. Aan de achterzijde, ter plaatse van de voormalige gymzaal, komt een collectieve achtertuin die omsloten wordt door de huidige muur van de gymzaal aan de zijde van de Sociëteit. Hiermee blijft de school zoveel mogelijk in tact. De toekomstige bewoners parkeren op het oude schoolplein dat deels ingericht wordt als park.
Ter plaatse van het oorspronkelijk sportfondsenbad komen 14 rug-aan-rug-woningen in een langwerpig blok evenwijdig aan de rij met volwassen Platanen. Hiermee blijft de gevelbreedte aan de zijde van de Van Huutstraat zoveel mogelijk beperkt. Om parkeerplaatsen in de openbare ruimte te voorkomen ten behoeve van een zo groen mogelijk karakter zijn het zogenaamde 'drive-in woningen' met een parkeerplaats op maaiveldniveau onder de woning. Hiervoor is de woonkamer gesitueerd op de eerste verdieping uitkijkend op de kruinen van de bomen. Op de begane grond is naast de parkeerplaats de entree van de woning en een berging/garage. De tweede en derde verdieping huisvesten de slaapkamers en een balkon. In totaal krijgen de woningen 4 bouwlagen. De architectuur van de woningen verwijst naar het oorspronkelijke sportfondsenbad met lichte uitstekende kaders rondom grote raampartijen. De woningen zijn gericht op de rij met volwassen Platanen en het centrale groen hof met de stadswoningen.
De 5 stadswoningen zijn ook zogenaamde 'drive-in woningen' maar dan met 2 parkeerplaatsen onder de woningen. Op de begane grond krijgen deze woningen een riante transparante leefkeuken die uitkijkt op de achtertuin. Vanuit de leefkeuken is de woonkamer op de eerste verdieping bereikbaar en de slaapkamers op de tweede verdieping. De woonkamer kijkt nadrukkelijk uit op de het centrale groene hof, maar ook de tuin aan de achterzijde. Ook bij deze woningen komen de kaders van het oorspronkelijke zwembadgebouw terug, maar nu in metselwerk, passend bij zowel de bebouwing in De Parken, de binnenstad en de Koningin Wilhelminaschool.
Figuur 4.1: Indicatieve schets stedenbouwkundige opzet
De nieuwe woningen worden ontsloten op de bestaande, aangrenzende weginfrastructuur. De woningen worden ontsloten via drie nieuwe inritten vanaf de Van Huutstraat. Daarmee worden de verkeersbewegingen verdeeld over het terrein. Het zijn doodlopende 'inprikkers' zodat er geen doorgaand verkeer komt binnen het gebied. Qua capaciteit en qua veiligheid zijn geen belemmeringen te verwachten. De nieuwbouw heeft daarom geen negatieve gevolgen voor de verkeersafwikkeling in de omgeving van het plangebied.
Type woning | parkeernorm | parkeerplaatsen volgens beleid | parkeerplaatsen in plan |
5 stadsvilla's | 1,25 pp | 6,25 | 10 |
5 stadswoningen | 1,25 pp | 6,25 | 10 |
14 drive-in woningen | 1,25 pp | 17,5 | 14 |
30 | 34 |
De drive-in woningen hebben de mogelijkheid om 1 auto op eigen terrein te parkeren. De stadswoningen hebben 2 parkeerplaatsen op eigen terrein. Voor de stadsvilla's, ter plaatse van de Koningin Wilhelminaschool, worden de parkeerplaatsen aan de westzijde van het gebouw gerealiseerd. Op het terrein worden 10 parkeerplaatsen gerealiseerd. Bezoekers kunnen parkeren bij de voormalige school of in de openbare ruimte, buiten het plangebied.
Het plan draagt op verschillende manieren bij aan duurzaam bouwen. Zo worden de woningen aardgasloos gerealiseerd en worden op de daken zonnepanelen geïnstalleerd. Ook wordt gebruik gemaakt van luchtwarmtepompen. Vleermuiskasten worden aan de gevel geplaatst. Waterberging vindt op eigen terrein plaats. Bovendien worden de tegeltjes van het Sportfondsenbad hergebruikt bij deze ontwikkeling. Daarnaast krijgt de bestaande bebouwing van de Koninging Wilhelminaschool een tweede leven. Ten slotte liggen de woningen dichtbij de voorzieningen van de binnenstad en wordt er een openbaar toegankelijke parkstrook aangelegd.
Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
Een nieuwe of gewijzigde bestemming mag alleen in het bestemmingsplan worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Er moet dus onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.
Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.
Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.
Onderzoeksresultaten bodem
In de rapportage d.d. 26 januari 2015, opgesteld door Aveco de Bondt en opgenomen in bijlage 2 van de Bijlagen bij de toelichting, zijn de resultaten van het verkennend bodemonderzoek van het parkeerterrein en voormalig buitenbad (locatie Van Huutstraat 3) weergegeven. Uit het onderzoek blijkt dat:
Geconcludeerd wordt dat gezien de vastgestelde bodemkwaliteit er geen risico's zijn voor de volksgezondheid en/of het milieu. Voor geen van de gemeten stoffen wordt de interventiewaarde overschreden. Indien er in de toekomst bij grondwerkzaamheden grond vrijkomt, wordt geadviseerd deze grond zoveel mogelijk binnen de begrenzing van het perceel te verwerken.
Inmiddels is een deel van het gebied afgegraven en is een groot deel van het puin verwijderd.
Figuur 5.1: Overzicht locatie monsterpunten (bron verkennend bodemonderzoek, Aveco de Bondt, d.d. 26 januari 2015)
Daarnaast zijn in de rapportage d.d. 3 maart 2016, opgesteld door Aveco de Bondt en opgenomen in bijlage 3 van de bijlagen bij de toelichting, de resultaten van het bodemonderzoek Van Huutstraat 3 weergegeven. Uit dit onderzoek blijkt dat:
Op basis van de onderzoeksresultaten wordt geconcludeerd dat de verdachte bedrijfsactiviteiten niet hebben geleid tot een verontreiniging van de bodem.
In de grond van de onderzoekslocatie zijn maximaal licht verhoogde gehalten aan cadmium, koper, kwik, lood, zink, PAK en minerale olie aangetoond. Omdat voor geen van de parameters de interventiewaarde wordt overschreden is er op de locatie geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Vanuit de Wbb gelden hiervoor geen saneringsverplichtingen. De grond wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor de voorgenomen nieuwbouw.
Figuur 5.2: Overzicht locaties monsterpunten (bron bodemonderzoek, Aveco de Bondt, d.d. 3 maart 2016)
Op de locatie Kerklaan 21-23 blijft het pand gehandhaafd en wordt niet in de bodem geroerd, een onderzoek naar bodem is derhalve niet noodzakelijk op deze locatie.
Beoordeling Omgevingsdienst Veluwe en IJssel
De Omgevingsdienst Veluwe IJssel (OVIJ) heeft bovenstaande bodemonderzoeken beoordeeld. De OVIJ concludeert echter dat voor de locatie (Sportfondsenbad) onvoldoende bodemonderzoek is uitgevoerd. Dit is gebaseerd op het volgende:
Het voormalige buitenbad is gevuld met de wanden van dit gesloopte bad tot circa 1 meter beneden maaiveld. Dit is vervolgens aangevuld met zand en puin. Tijdens het bodemonderzoek zijn hier in de bovengrond (tot circa 0,5 meter beneden maaiveld) bijmengingen met bodemvreemde materialen (puin en plaatselijk plastic) aangetroffen. Ook rondom het voormalige binnenbad is baksteen en plaatselijk puin aangetroffen. De aangetroffen bijmengingen zijn een mogelijke indicatie voor de aanwezigheid van asbest in de bodem. Er dient zodoende aanvullend een verkennend asbestonderzoek te worden uitgevoerd conform NEN 5707.
Vanwege de bodemverontreiniging is de grond niet geschikt voor de beoogde functie en zal deze geschikt gemaakt moeten worden. Hiertoe wordt een nader asbestonderzoek uitgevoerd en een saneringsplan opgesteld. Beiden moeten door het bevoegd gezag, de provincie Gelderland, goedgekeurd worden. Op basis van het beschikbare bodemonderzoek is voldoende inzicht in de bodemkwaliteit om te kunnen ramen wat de kosten zijn om de locaties geschikt te maken voor woningbouw. Op basis van deze geraamde kosten staat vast dat de sanering financieel uitvoerbaar is.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied | |
1 | 10 m | 0 m | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m | |
4.2 | 300 m | 200 m | |
5.1 | 500 m | 300 m | |
5.2 | 700 m | 500 m | |
5.3 | 1.000 m | 700 m | |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Onderzoeksresultaten milieuzonering
Het plangebied ligt in het centrumgebied. Dit is een gemengd gebied waarbinnen bedrijven en functies in milieucategorie 2 zijn toegestaan. In de directe omgeving van het plangebied komen geen hogere milieucategorieën voor.
Restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d. vallen in categorie 1 en discotheken en muziekcafe's vallen categorie 2. De in acht te nemen richtafstand in gemengd gebied voor categorie 1 is 0 meter en voor een categorie 2 bedrijf is dat 10 meter. De afstand wordt gemeten vanaf de grens van de bestemming tot op de gevel van de woning. De afstand tussen de bestemmingsgrens horecabedrijven in categorie 2 en de gevels van de te realiseren woningen is groter dan 10 meter. Er wordt voldaan aan de richtafstanden uit de VNG brochure. De toevoeging van de woningen voor de horecavestigingen geeft geen beperking in hun bedrijfsvoering ten opzichte van de huidige situatie.
Aan de Vosselmanstraat 203 is een brandweerkazerne aanwezig. De planlocatie is gelegen buiten de richtafstanden die voor de kazerne gelden. De kazerne vormt daarom geen belemmering voor deze ontwikkeling.
Onderzoeksresultaten geluid
In de nabijheid van de planlocatie zijn een aantal horecagelegenheden aanwezig. Hoewel de afstand tussen de planlocatie en de horecagelegenheden voldoet op basis van de VNG brochure, is toch het aspect geluid nader beschouwd. Zie voor het rapport bijlage 1. Er zijn 5 horecagelegenheden op locatie bezocht en de bedrijfsvoering en de maximale ruimtelijke invulling van de bestemming horeca is beschouwd voor het aspect geluid. De 5 horecagelegenheden zijn:
Uit het onderzoek blijkt dat voor de horeca igelegenheden geldt, dat voor het aspect geluid de maximale ruimtelijke invulling niet sterker wordt beperkt door het nieuwe bestemmingsplan 'Van Huutstraat 3 en Kerklaan 21-23' ten opzichte van de bestaande situatie.
Onder de voorwaarde dat de beschouwde inrichtingen bij de maximale ruimtelijke invulling in de bestaande situatie voldoen aan de geluidvoorschriften op de dichtstbijzijnde woningen. In dat geval voldoen de inrichtingen aan de geluidvoorschriften conform het Activiteitenbesluit op de dichtstbijzijnde woning in het plan van 50, 45 en 40 dB(A) in dag- avond en nachtperiode. Hiermee is aangetoond dat de woonbestemmingen in het plan ruimtelijk zorgvuldig zijn gescheiden van de beschouwde horeca bestemmingen en is er sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat in de woningen.
Voor één horecagelegenheid blijkt dat een installatie niet voldoet aan de geluidvoorschriften die gelden op op grond van het Activiteitenbesluit. De berekening voor deze installatie is gemaakt op basis van kengetallen. Met de horecagelegehheid is afgesproken dat er nog een keer een geluidsmeting wordt uitgevoerd als de installatie in bedrijf is. Mocht er dan ook sprake zijn van een overschrijding van de geluidvoorschriften, dan kunnen er maatregelen getroffen worden. Bijvoorbeeld door het plaatsen van een demper.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen. Daarnaast moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook inzicht worden gegeven in de akoestische indirecte gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van de nabijgelegen horeca.
Wegverkeerslawaai: geluidsgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone ter zake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.
Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.
Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai
In de rapportage d.d. 21 oktober 2020, opgesteld door Royal HaskoningDHV en opgenomen in bijlage 5 van de Bijlagen bij de toelichting, zijn de resultaten van het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai weergegeven. Uit dit onderzoek blijkt het volgende:
Zoneplichtige wegen in het kader van de Wgh
De nieuwbouw bevindt zich conform de Wet geluidhinder voor een deel binnen de geluidzone van de wegen Kerklaan en Regentesselaan. Ten gevolge van de Kerklaan wordt de voorkeurswaarde van 48 dB overschreden. De geluidbelasting op de nieuwbouw (stadsvilla's) is ten hoogste 57 dB. De ten hoogste toelaatbare waarde van 63 dB wordt niet overschreden.
Ten gevolge van de Regentesselaan wordt voldaan aan de voorkeurswaarde en worden vanuit de Wet geluidhinder verder geen eisen gesteld.
Voor de Kerklaan zijn maatregelen onderzocht. Echter, bron- en of schermmaatregelen zijn hier niet doeltreffend. Hogere waarden dienen te worden vastgesteld conform onderstaande tabel.
Tabel 5.1: Overzicht vast te stellen hogere waarden stadsvilla's
Ten aanzien van de in de KWS te realiseren stadsvilla's schrijft het Bouwbesluit voor dat de kwaliteit van de uitwendige scheidingsconstructie (= dak + gevel) niet mag verslechteren door de verbouwing. Vervolgonderzoek naar de noodzaak van gevelisolerende maatregelen is dus niet nodig.
Niet zoneplichtige wegen in het kader van een GRO
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de geluidbelasting van de 30 km/uur weg Van Huutstraat beoordeeld. Ten gevolge van deze weg is de geluidbelasting niet hoger dan 48 dB. In het kader van een goede ruimtelijk ordening wordt dit beoordeeld als “goed”. Gesteld kan worden dat er geen sprake is van strijdigheid met de eisen aan een goed leefklimaat vanwege deze weg.
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Niet in betekenende mate bijdragen
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.
Toepasbaarheidsbeginsel
Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").
Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.
Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
Het bestemmingsplan beoogt herontwikkeling van de Van Huutstraat 3 en Kerklaan 21-23. Het plan betreft het realiseren van 6 appartementen in de voormalige Koningin Wilhelmina school, 14 nieuwe drive-in woningen en 5 stadswoningen op de plek van het voormalige zwembad. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling zeer ruim valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe worden in het beleid voor externe veiligheid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en per transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende Regeling basisnet. Er zijn geen wettelijke grenzen voor de aantallen transporten met gevaarlijke stoffen maar er worden wel grenzen gesteld aan de risico's, deze staan in het Basisnet. De vastgestelde risicogrenzen worden getoetst aan het plaatsgebonden risico met een wettelijk harde norm en het groepsrisico met de daarbij behorende oriëntatiewaarde als ijkpunt. Daarnaast geldt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen op een verantwoorde wijze plaatsvindt vanwege de strenge eisen die gelden voor dit vervoer als gevolg van internationale regelgeving.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud van de buisleidingen.
Nota Milieuveiligheid Apeldoorn
Uitgangspunt van de Nota Milieuveiligheid, die in december 2011 is vastgesteld, is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. De voorwaarde hierbij is dat de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico zich niet buiten de inrichtingsgrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de Nota bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
Onderzoeksresultaten
De volgende figuur geeft een overzicht van het plangebied (rood omcirkeld) in relatie tot de risicobronnen in en nabij het plangebied.
Figuur 5.4: Overzicht plangebied i.r.t. risicobronnen
Bevi
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Het Bevi vormt geen belemmering voor de woningbouw ontwikkeling.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen water-, spoor- en verkeerswegen waarover significant transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.
De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT). In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.
Het stedenbouwkundig plan gaat uit van efficiënt ruimtegebruik, het bereiken van ruimtelijke kwaliteit en een doelmatige ontsluiting. Dit heeft enkele consequenties, waaronder mogelijke lichthinder. Wanneer auto's vanuit het plangebied de Van Huutstraat oprijden kunnen de bewoners aan de Van Huutstraat enige lichthinder ondervinden doordat de koplampen van die auto's de gevels beschijnen. Er zijn geen specifieke wettelijke normen die hierop van toepassing zijn. Er zijn wel richtlijnen, maar die zien vooral op vaste verlichting. Een kwantitatief onderzoek is daarom niet relevant.
Wanneer kwalitatief naar deze situatie wordt gekeken dan zal er in de (donkere) avonduren, wanneer ook de bewoners aan de Van Huutstraat thuis in de woonkamer zitten, sprake zijn van het inschijnen van koplampen. Naar verwachting zullen in de avondperiode relatief weinig auto's het plangebied verlaten. Deze beperkte mate van hinder levert geen onaanvaardbaar woon- en leefklimaat op. Bovendien wordt het woon- en leefklimaat op de Van Huutstraat op andere aspecten beter nu er een rustige woonbuurt komt op de plaats van de school en het zwembad.
De gemeente is bereid mee te denken over te nemen maatregelen in de sfeer van lichtafscherming. Dit zal in het vergunningenspoor meegenomen kunnen worden.
Het aanpassen van de ontsluiting (via het schoolplein) is onderzocht. Uit de boom effect analyse (tree-o-logic, december 2020), is gebleken dat het maken van een uitweg tussen de rij met platanen door mogelijk is, maar nadelige effecten heeft. Uit dit rapport blijkt dat een gezonde boom in dat geval niet behouden kan blijven, want deze boom komt 'midden in' de inrit te liggen. Om de platanen te behouden moet een drukverdelende sandwichconstructie worden aangebracht. Het aanbrengen van een sandwichconstructie heeft een negatief gevolg voor de toekomstige groeiruimte van de platanen.
Het parkeerterrein van de voormalige KWS en de groenstrook tussen KWS en de drive-in woningen wordt openbaar gebied. Dit sluit aan het gedachtegoed 'Stadspark van Apeldoorn'. In deze visie wordt ingezet op het vergroenen van de binnenstad. Hofjes/binnenterrein worden vergroend en openbaar toegankelijk gemaakt met als doel een groen dwaalmilieu te creëren. Door het aanbrengen van een uitweg tussen de platanen door, heeft dit tot gevolg dat het parkeerterrein van de KWS op een andere wijze vormgegeven moet worden. In dat geval is er geen sprake meer van een openbaar toegankelijk terrein. Dat is niet wat de gemeente beoogd heeft met deze ontwikkeling.
Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) is. De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Voor het merendeel van de activiteiten van de onderdelen C en D gelden drempelwaarden.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van die bijlage geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Als door de activiteit de drempelwaarde wordt overschreden is het verplicht een m.e.r.-beoordeling te maken. Wanneer de drempelwaarde niet wordt overschreden door de activiteit is het verplicht een m.e.r.-beoordeling te maken, maar is deze vormvrij. In beide gevallen gelden de volgende verplichtingen:
Wanneer ingevolge de Wet natuurbescherming voor een (bestemmings)plan een passende beoordeling moet worden gemaakt, moet op grond van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer ook een milieueffectrapport worden opgesteld.
Onderzoeksresultaten
Het bestemmingsplan maakt een activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r., te weten De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen, categorie D11.2'. De drempelwaarde wordt niet overschreden. Derhalve dient er een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld te worden.
De (vormvrije) m.e.r.-beoordeling, dient plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r.. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst (Bijlage III van de Europese richtlijn 2011/92/EU) zijn:
De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in hoofdstuk 5. Daaruit kan worden geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu en daarom is het opstellen van een MER niet noodzakelijk. Evenmin is een aparte aanmeldnotitie noodzakelijk.
Het plangebied ligt in bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 0,7 hectare groot. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de Omgevingsvisie heeft aangegeven.
Het gebied ligt ten westen van het Apeldoorns Kanaal en daarmee in de grondwaterfluctuatiezone die door de provincie Gelderland in de Omgevingsvisie is vastgelegd. Uit gegevens van peilbuizen in de omgeving blijkt dat het grondwaterpeil in het plangebied tussen NAP+ 13,70 m en NAP+ 14,60 m ligt. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend.
Om grondwateroverlast te voorkomen dient bij de ontwikkeling van het plangebied rekening gehouden te worden met voldoende drooglegging en ontwateringsmogelijkheden. Grondwater mag hierbij niet structureel worden afgevoerd. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.
In de nabijheid is het Oranjepark gelegen met een stadsvijver. Het hemelwater van omliggende straten wordt bij piekbuien via hemelwaterriolen afgevoerd op deze vijverpartij. Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.
In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.
In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een hemelwater en een gemengd rioolstelsel waarmee vuil- en regenwater worden afgevoerd. De capaciteit van de riolering is voldoende om bij een maatgevende regenbui die eens per 2 jaar optreedt geen water op straat te veroorzaken.
Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van regenwater niet op de riolering aan te sluiten. In het gemeentelijke beleid is opgenomen dat het regenwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.
Bij ontwikkeling van gebieden die voorheen onbebouwd of onverhard dient de infiltratievoorziening een berging van minimaal 36 mm ten opzichte van het aangesloten verhard oppervlak te hebben. Bij herontwikkeling van bestaand verhard en/of bebouwd gebied is dit 20 mm. Bij extreme situaties moet voorkomen worden dat afstromend water binnen of buiten het plangebied schade veroorzaakt.
Het waterschap vereist voor nieuwe ontwikkelingen een bergingscapaciteit van 60 mm in het plangebied, hier mag de infiltratiecapaciteit naar de bodem (gedurende 24 uur) van afgetrokken worden. Deze berging mag zowel in als buiten de infiltratievoorzieningen plaats vinden.
De materialen die in aanraking komen met het regenwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van regenwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het regenwater afgevoerde vervuilende stoffen.
Op dit moment wordt nog gewerkt aan het inrichtingsplan. Het uitgangspunt voor vaststelling van dit bestemmingsplan is dat de ontwikkeling aan deze voorwaarden kan en zal voldoen. De voornoemde voorwaarden worden - waar nodig - opgenomen in de omgevingsvergunning.
De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en regenwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.
Het plan omvat minder dan 1.500 m² extra verhard oppervlak. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Vallei en Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.
Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het waterschap.
Figuur 5.5: Luchtfoto van de Koningin Wilhelminaschool en het Sportfondsenbad met een groot aandeel verhard oppervlak (oorspronkelijke situatie). Als gevolg van dit plan neemt het verhard oppervlak derhalve niet toe.
De twee Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) vormen samen de belangrijkste natuurbeschermingswetgeving op Europees niveau. De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De EU-lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en van natuurlijke habitats. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van te beschermen gebieden, zogeheten speciale beschermingszones. Het netwerk van speciale beschermingszones die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen wordt over het algemeen als Natura 2000 aangeduid. Een Natura 2000-gebied kan uit een Vogelrichtlijngebied, een Habitatrichtlijngebied of een combinatie van beide bestaan. Bij een gecombineerd Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied kan elk onderdeel zijn eigen begrenzing hebben, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden.
Wet natuurbescherming
Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.
De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen.
De Wnb bevat, voor zover voor bestemmingsplannen relevant, regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.
Gebiedsbescherming
De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.
Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als is voldaan aan elk van de voorwaarden:
Als het plan significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het plan nodig is vanwege:
Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het plan.
Wanneer ingevolge de Wet natuurbescherming voor een (bestemmings)plan een passende beoordeling moet worden gemaakt, moet op grond van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer ook een milieueffectrapport worden opgesteld.
Soortenbescherming
De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:
Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:
Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.
Houtopstanden
Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is bepaald dat de aanwijzing en begrenzing van de gebieden die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland' en de aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden bij provinciale verordening geschiedt. Ook is daarin bepaald dat bij provinciale verordening regels worden gesteld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied behorend tot het natuurnetwerk Nederland.
In de rapportage d.d. 24 mei 2018, opgesteld door Aveco de Bondt en opgenomen in bijlage 8 van de Bijlagen bij de toelichting, zijn de resultaten van het verkennend natuuronderzoek voor de locaties Van Huutstraat 3 en Kerklaan 21-23 weergegeven. Uit het onderzoek dat:
Natura 2000
Als gevolg van de voorgenomen herontwikkeling van het plangebied kan sprake zijn van een toename aan stikstofdepositie op het omliggende Natura 2000-gebied Veluwe. Aan de hand van stikstofberekeningen moet bepaald worden in hoeverre sprake is van een toename aan stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden. Gelet op de ligging van het plangebied, de bouw- en gebruiksactiviteiten en de ervaringen met andere projecten in Apeldoorn is de verwachting gerechtvaardigd dat er geen sprake zal zijn van significante effecten. Dit blijkt ook uit de uitgevoerde Aerius berekeningen, zie hiervoor bijlagen 6 en 7. Voor de aanlegfase komt de Aerius berekening uit op 0.01 mol/ha/jr. Dit wordt veroorzaakt door de inzet van een rupskraan gedurende een jaar. Mogelijk wordt deze rupskraan niet gebruikt. Indien toch gebruik wordt gemaakt van een rupskraan, dan wordt t.z.t. bij de provincie een vrijstelling aangevraagd. Voor de overige verstoringsaspecten geldt dat significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden op voorhand kunnen worden uitgesloten.
Soortenbescherming
Natuurnetwerk Nederland
De voorgenomen herontwikkeling van het plangebied leidt niet tot een overtreding van de verbodsbepalingen uit de vigerende Omgevingsverordening van de provincie Gelderland ten aanzien van het Gelders Natuurnetwerk en/of de Groene Ontwikkelingszone. Verdere toetsing in de vorm van een “Nee, tenzij-toets” is niet aan de orde.
In de rapportage d.d. 13 november 2018, opgesteld door Aveco de Bondt en opgenomen in bijlage 9 van de Bijlagen bij de toelichting, zijn de resultaten van het aanvullend veldonderzoek naar het voorkomen van vleermuizen en steenmarter voor de locatie Van Huutstraat 3 weergeven. Uit het onderzoek blijkt dat:
Het zwembadgebouw is reeds gesloopt. Er is een ontheffing verleend voor de vleerrmuizen. Vóór de sloop zijn mitigerende maatregelen getroffen voor de gewone dwergvleermuis. Daarnaast worden aan de nieuwe gevel vleermuiskasten opgehangen.
Daarnaast is aanvullend veldonderzoek uitgevoerd voor de Koningin Wilhelminaschool naar het voorkomen van vleermuizen, huismus en gierzwaluw (datum 13 november 2018, door Aveco de Bondt). Deze is opgenomen in bijlage 10 van de Bijlagen bij de toelichting. Daarin is het volgende geconcludeerd:
Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De begrippen 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' zijn als volgt gedefinieerd (artikel 1.1.1 Bro):
In de praktijk wordt dit de ladder voor duurzame verstedelijking genoemd. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.
Voorliggend bestemmingsplan maakt een stedelijke ontwikkeling mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied. In principe is het herbestemmen van een bestaand pand (Koningin Wilhelminaschool) geen nieuwe stedelijke ontwikkeling. Voor de realisatie van woningen ligt de drempel waarbij wordt gesproken van een nieuwe stedelijke ontwikkeling echter op 12 woningen. Gezien de aard van de functiewijziging (van maatschappelijk naar wonen) en de omvang (realisatie van 19 woningen ter plaatse van het sportfondsenbad) is in dit geval sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Op basis van paragraaf 2.13 "Afwegingskader woningbouw 2018 t/m 2027" kan geconcludeerd worden dat het voorgenomen plan voldoende bijdraagt aan de ontwikkelingskoers van gemeente Apeldoorn. Bovendien is de locatie van het sportfondsenbad genoemd in paragraaf 2.6 "Regieplan Binnenstad Apeldoorn" als één van de vier nieuwe woningbouwlocaties in de Apeldoornse binnenstad. Het plan sluit dus kwalitatief aan op de vraag in de stad. In het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland hebben provinciale staten het provinciale beleid omtrent archeologie vastgelegd: De provincie streeft er naar archeologie expliciet te betrekken bij de integrale afweging bij planontwikkeling. Bij locatiekeuze en planuitwerking moet voldaan worden aan de basiskwaliteitseisen van de bodem, waaronder archeologie. Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische gegevenheden in de bodem kunnen aantasten moeten zo veel mogelijk rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.
De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.
Als vervolg op de Nota I-cultuur heeft de gemeenteraad op 18 juni 2015 de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.
De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.
Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden
Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de Monumentenverordening.
Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden
Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.
Categorie 3: Terrein met archeologische waarden
Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.
Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting
In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting
In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.
Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting
In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.
Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt
De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.
RAAP heeft een adviesdocument opgesteld voor de archeologische begeleiding van de locatie Van Huutstraat 3, dat is vastgelegd in "RAAP Adviesdocument 1072". De rapportage, gedateerd 8 januari 2020, is opgenomen in bijlage 11 van de Bijlagen bij de toelichting.
Uit de veldinspectie is duidelijk geworden dat het voormalige bebouwde gebied grotendeels, zo niet volledig is verstoord. Daarnaast bleken de civieltechnische werkzaamheden lastig archeologisch te begeleiden. De werkzaamheden gaven niet de mogelijkheid tot het doen van archeologische waarnemingen. Hierdoor was het niet mogelijk om een goede archeologische waardering van het terrein te geven. Om alsnog een betrouwbare waardering van het onbebouwde deel van het plangebied te kunnen geven, is voorgesteld om na afloop van de sloopwerkzaamheden een proefsleuf aan te leggen in het gedeelte van het plangebied dat tot het voormalige parkeerterrein heeft behoord. Dit deel van het terrein ligt hoger dan het straatniveau en is opgehoogd. Een foto uit 1934, waarop de situatie voorafgaand aan de bouw te zien is, laat zien dat het voormalige maaiveld van het terrein gelijk was met het straatniveau. Hier bestaat dus de kans dat eventuele archeologische vondstlagen nog intact in de bodem aanwezig zijn.
RAAP heeft een archeologisch proefsleuvenonderzoek (variant archeologische begeleiding) uitgevoerd aan de Van Huutstraat 3 (sportfondsenbad). De rapportage, gedateerd 24 februari 2020, is opgenomen in bijlage 12 van de Bijlagen bij de toelichting. Het doel van het onderzoek was het vaststellen van de archeologische waarde van het terrein.
Uit de resultaten van de boringen bleek dat het bodemprofiel ter plaatse van de bestaande bebouwing (en baden) dermate verstoord is, dat hier geen intacte archeologische resten meer verwacht worden. Ter plaatse van de voormalige parkeerplaats van het zwembad is een proefsleuf met afmetingen van 24x4 m aangelegd. In deze proefsleuf was de bodem inderdaad grotendeels intact, maar er zijn geen archeologische resten aangetroffen. Omdat wel sprake is van een intact bodemprofiel, is het waarschijnlijk dat deze ook nooit aanwezig zijn geweest. Vermoedelijk was het plangebied in het verleden te laag in het landschap gelegen en vormde het geen aantrekkelijk vestigingslocatie.
Op basis van het ontbreken van aanwijzingen voor de aanwezigheid van een archeologische vindplaats wordt geadviseerd om het plangebied voor wat betreft archeologisch onderzoek vrij te geven voor de verdere ontwikkeling.
Voor het plangebied is een selectiebesluit genomen op basis van het conceptrapport proefsleuvenonderzoek van RAAP (autorisatie datum 16 juni 2020). Ter plaatse van de terreindelen met diep verstoord bodemprofiel (voormalige bebouwing en buitenbad) kan de beleidscategorie worden bijgesteld naar 'zone met geen archeologische verwachting'. Voor het westelijke deel van het plangebied, waar een intact bodemprofiel is aangetroffen, kan de beleidscategorie worden bijgesteld naar 'zone met lage archeologische verwachting'. In dat geval is het niet nodig een dubbelbestemming op te nemen.
Figuur 5.5: Selectiebesluit
De Koninging Wilhelminaschool wordt enkel uitgebreid met bergingen met een lichte constructie waarvoor geen fundering nodig is diep in de bodem. Er wordt dus niet in de bodem geroerd bij de KWS, hierdoor is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk op deze locatie.
Op grond van artikel 3.1 van de Erfgoedwet kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een monument dat van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aanwijzen als rijksmonument.
In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan een beschrijving moet worden gegeven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Aanvullend op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk een visie op het cultureel erfgoed opgesteld, genaamd 'Kiezen voor karakter; visie erfgoed en ruimte'. Deze visie geeft aan hoe het Rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het kabinet daarbij heeft en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang.
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland stelt de provincie over cultuur en erfgoed het volgende: De Gelderse steden kenmerken zich door een sterk historisch karakter, door een hoge ruimtelijke kwaliteit, een goed ontwikkelde culturele infrastructuur en huisvesten enkele topinstellingen. Al deze kwaliteiten dragen in belangrijke mate bij aan een aantrekkelijk woon-, werk- en vestigingsklimaat. Om deze redenen investeert de provincie in de verdere ontwikkeling van erfgoed en cultuur, kennisontwikkeling, cultureel ondernemerschap en innovatie. In alle regio's stimuleert de provincie samen met gemeenten kunst en cultuur die bijdragen aan een sterk vestigingsklimaat, regionale identiteit en vrijetijdseconomie.
De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.
Op de cultuurhistorische beleidskaart die hoort bij de gemeentelijke Nota I-cultuur, staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:
In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.
In 2012 heeft de gemeenteraad de Implementatienotitie modernisering monumentenzorg vastgesteld. In deze notitie is vastgelegd dat de iconen (monumenten, beeldbepalende panden en beschermde gezichten of gebieden) worden beschermd via sectorale regels, zoals de Erfgoedwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Andere cultuurhistorische waardevolle kwaliteiten worden -waar nodig en mogelijk- door middel van het bestemmingsplan beschermd.
Behoudens het Rijksmonument (zie hierna) zijn geen cultuurhistorische waarden (meer) aanwezig. Het sportfondsenbad was niet beschermd als monument en is inmiddels gesloopt.
Monumenten zijn elementen met een hoge cultuurhistorische waarde die op grond van de Erfgoedwet dan wel de Monumentenverordening als monument zijn aangewezen. In het plangebied bevindt zich het monument Rijksmonument Kerklaan 21-23 (Koningin Wilhelminaschool).
Rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten en beeldbepalende panden hebben een hoge cultuurhistorische waarde, maar krijgen geen specifieke regeling in het bestemmingsplan. Voor deze systematiek is gekozen omdat de Erfgoedwet, Wabo en de gemeentelijke monumentenverordening een eigen beschermingsregime kennen via een vergunningensysteem. Bovendien is het monumentenbestand nog in ontwikkeling. Het opnemen van specifieke bestemmingen of aanduidingen voor de monumenten en beeldbepalende panden zou betekenen dat voor iedere mutatie in het monumentenregister een bestemmingsplanherziening in gang moet worden gezet om het bestemmingsplan actueel te houden. Dit wordt niet doelmatig geacht. Vergunningvrij bouwen is in veel gevallen niet van toepassing op rijks- en gemeentelijke monumenten.
Het project binnen het plangebied kent een sluitende exploitatie-opzet. De gronden zijn in eigendom van de gemeente Apeldoorn. Overdracht van gronden aan, en verwezenlijking van de bestemming door een private ontwikkelende partij zijn geregeld via een overeenkomst, die tevens ziet op de waarborging van het wettelijke kostenverhaal.
In hoofdstuk 4 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 5 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 6.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 6.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 6.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.
Bestemmingsplan Van Huutstraat 3 en Kerklaan 21-23 is een ontwikkelingsplan, waarin de toekomstige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen.
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
Groen
Het structurele en structurerende openbare groen in het plangebied is onder de bestemming Groen gebracht. Hier zijn groenvoorzieningen, paden, hondenuitlaatplaatsen, nuts- en speelvoorzieningen toegestaan. Binnen deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegelaten. De bouwhoogte van speel- en klimtoestellen mag bij recht niet meer dan 4 meter bedragen. Het bevoegd gezag kan onder voorwaarden bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor speel- en klimtoestellen tot een hoogte van 6 meter.
Verkeer - Verblijfsgebied
De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is gegeven aan de gebieden die een verblijfsfunctie hebben. Dit betreft de wegen, straten, voet- en fietspaden, bermen en parkeervoorzieningen in de woongebieden. Ook het niet-structurerende groen is in deze bestemming ondergebracht.
Wonen
De woningen in het plangebied hebben de bestemming Wonen. Onder het wonen dat op grond van deze bestemming is toegestaan valt ook zelfstandig wonen met ambulante begeleiding.
Voor de woningen zijn op de plankaart bouwvlakken opgenomen. Voor de nieuwbouwwoningen zijn bouwstroken opgenomen, gebaseerd op het stedenbouwkundig plan. Het bouwvlak voor de schoolwoningen is strak om het bestaande gebouw getrokken.
Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen mogen worden gesitueerd in achtererfgebied. Hiermee is aansluiting gezocht met de regeling voor het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee het situeren van bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen in voorerfgebied mogelijk kan worden gemaakt. Toetsingscriterium voor deze bevoegdheid is de stedenbouwkundige kwaliteit die met het bestemmingsplan is beoogd en, in het geval voor het schoolgebouw, de monumentale kwaliteit. Met name ter plaatse van de school ligt het niet direct voor de hand vergunning te verlenen voor bebouwing aan de voorzijde. Niettemin, wordt de juridische mogelijkheid open gelaten voor heel specifieke situaties.
De definities van de begrippen achtererfgebied, voorerfgebied en openbaar toegankelijk gebied zijn uit artikel 2 lid 3 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht overgenomen.
De maximaal toegelaten oppervlakte aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 50 m2. Daarbij geldt wel de voorwaarde dat niet meer dan 60% van de kavel wordt bebouwd.
Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis
Bij recht is het gebruik van een deel van de gebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld, waaronder aan de daarvoor te gebruiken oppervlakte, om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.
Bouwregels
Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.
Bevoegd gezag
Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 8 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 8.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.
In artikel 9 staan de algemene gebruiksregels. In lid 9.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 9.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Deze strafbaarstelling is noodzakelijk voor vormen van gebruik die onwenselijk zijn en waarvoor het bestemmingsplan dus niet de mogelijkheid biedt daarvoor een omgevingsvergunning te verlenen; de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is derhalve niet van toepassing.
Artikel 10 regelt de instandhouding van een waardevolle boom. In de artikelen 11 en 12 zijn regelingen opgenomen ter bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden in de bodem. Deze beschermende artikelen worden verderop in dit hoofdstuk toegelicht.
In artikel 14 zijn enkele afwijkingsbevoegdheden opgenomen, onder meer voor bepaalde bouwwerken en voor beperkte overschrijdingen van in de regels opgenomen maatvoeringen. Artikel 15 betreft een wijzigingsbevoegdheid om af te kunnen wijken van onder meer bestemmingsgrenzen en voor verdergaande overschrijdingen van in de regels opgenomen maatvoeringen.
In artikel 16 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 17 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.
In dit bestemmingsplan is in de Algemene gebruiksregels van artikel 9 in lid 9.3 een gebruiksregel over parkeren opgenomen. Hierin is bepaald dat moet worden voorzien in voldoende parkeerruimte voor auto en fiets en voor laden en lossen bij het gebruiken van gebouwen en gronden en bij nieuwe ontwikkelingen waarvoor een omgevingsvergunning nodig is. Wat hieronder wordt verstaan wordt uitgelegd in de Beleidsregel Parkeren, zoals vastgesteld op 21 maart 2019. Deze beleidsregel is als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd.
In de Algemene afwijkingsregels van artikel 14 is in lid 14.2 de bevoegdheid opgenomen om van de gebruiksregel parkeren af te wijken wanneer het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.
In hoofdstuk 3 zijn ook regels voor in het plangebied voorkomende belemmeringenzones, waarden en dergelijke opgenomen die in meerdere bestemmingen voorkomen. Door middel van gebiedsaanduidingen is aangegeven waar deze zones voorkomen.
Bijzondere bomen
De bepalingen voor bijzondere bomen zijn opgenomen voor de bomen die door het bevoegd gezag als bijzondere boom zijn aangewezen. Bijzondere bomen vinden hun voornaamste bescherming in de Algemene Plaatselijke Verordening, waarin is bepaald dat het verboden is om zonder vergunning bomen te kappen en dat er geen vergunning tot het kappen van bijzondere bomen wordt afgegeven, tenzij sprake is van een ernstige bedreiging van de openbare veiligheid, noodtoestand of andere uitzonderlijke situatie. Dit geheel biedt reeds een aanzienlijke bescherming van de bijzondere bomen. In het bestemmingsplan is een aanvullende regeling opgenomen. Er bevinden bijzondere bomen net buiten het plangebied, maar het beschermingsgebied van deze bomen gaat over het plangebied heen. De bijzondere bomen zijn met een (gebieds-)aanduiding op de plankaart aangegeven. In de regels is bepaald dat, daar waar de aanduiding 'bijzondere boom' voorkomt, de afstand van bebouwing tot het hart van de boom ten minste 10 meter dient te bedragen; onder voorwaarden kan het bevoegd gezag afwijken van de bouwregels voor het verkleinen van deze afstand tot 5 meter. Ter verdere bescherming van de bomen is een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden binnen een afstand van 5 meter uit het hart van de als monumentale boom aangeduide boom slechts toegestaan indien een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is verleend.
Archeologie
De Archeologische beleidskaart 2015 kent zes categorieën gebieden met een verschillende archeologische verwachting. Voor twee van die categorieën bevat het bestemmingsplan geen regeling. De bescherming van terreinen met monumentale archeologische waarden, oftewel de archeologische monumenten, is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Van de zones met geen archeologische verwachting staat vast dat er geen archeologische waarden (meer) zijn. Voor de overige vier categorieën wordt in bestemmingsplannen een beschermende regeling opgenomen.
Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Terrein met vastgestelde archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – vastgestelde archeologische waarden' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Terrein met archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – archeologische waarden' gekregen. Voor beiden geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 50 m2 (vastgestelde archeologische waarden) respectievelijk 100 m2 (specifieke archeologische waarden) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend. Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Zone met (middel)hoge archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – hoge archeologische verwachtingswaarde' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Zone met lage archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – lage archeologische verwachtingswaarde' gekregen. Hiervoor geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 500 m2 (hoge archeologische verwachtingswaarde) respectievelijk 2.500 m2 (lage archeologische verwachtingswaarde) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend.
Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die mogelijke archeologische waarden in de bodem kunnen verstoren geldt voor alle vier de categorieën dat ze niet mogen worden uitgevoerd tenzij daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Daarbij gelden dezelfde oppervlakten en diepte als hiervoor genoemd. De vergunning kan alleen worden verleend als uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast.
Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit eerder uitgevoerd onderzoek) in voldoende mate is vastgesteld, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren.
Als uit het archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden door het oprichten van het bouwwerk of door het uitvoeren van de werkzaamheden zullen worden verstoord kan het bevoegd gezag bepaalde voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden. Deze voorschriften kunnen bestaan uit het treffen van technische maatregelen of uit het uitvoeren van nader onderzoek; van beide dient verslag aan het bevoegd gezag uitgebracht te worden.
Archeologisch onderzoek kent vele vormen en maten. Voor het archeologische onderzoeksrapport dat bij een vergunningaanvraag moet worden ingediend wordt meestal in eerste instantie een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, eventueel aangevuld met een verkennend booronderzoek. Veelal is na deze fase bekend of vrijgave van het terrein mogelijk is of dat nader (of aanvullend) onderzoek noodzakelijk is. Het nader of aanvullend onderzoek, dat bij wijze van voorschrift aan de omgevingsvergunning verplicht kan worden gesteld, kan bijvoorbeeld bestaan uit een gedetailleerder booronderzoek of het graven van proefsleuven om een vindplaats op te sporen of uit te sluiten. Uiteindelijk kunnen deze vormen van onderzoek erin resulteren dat een behoudenswaardige archeologische vindplaats is aangetroffen. Afhankelijk van de ontwikkeling zal de vindplaats in dat geval ex situ (door een opgraving) of in situ (door inpassing in het plan) behouden moeten worden.
Bepalend voor het al dan niet bestaan van een onderzoeksverplichting zijn steeds de oppervlakte en de diepte van de bodemingreep. Bij de oppervlakte van de bodemingreep gaat het om de daadwerkelijk verstoorde oppervlakte. Als een gebouw op stroken gefundeerd wordt en er geen extra graafwerk plaatsvindt, dan geldt als bodemingreep alleen de oppervlakte van de strokenfundering. Wordt daarentegen ook de grond tussen de stroken dieper dan 35 cm vergraven, dan geldt als bodemingreep de volledige oppervlakte van het gebouw. Wanneer een gebouw wordt onderkelderd, wordt in de regel een flink grotere bouwput gegraven dan de oppervlakte van het gebouw. Daarom geldt als bodemingreep bij een onderkeldering de oppervlakte van de bouwput. Om dit zeker te stellen is in artikel 2 Wijze van meten bepaald hoe de oppervlakte van een bodemingreep moet worden gemeten.
In de regels is bepaald dat de diepte van de bodemingreep wordt bepaald vanaf de vastgestelde maaiveldhoogte van het Actueel Hoogtebestand Nederland 2 (AHN2). De AHN2 is een digitale hoogtekaart van Nederland, met voor heel Nederland gedetailleerde en precieze hoogtegegevens die de ligging van het maaiveld met grote nauwkeurigheid weergeeft. Door het hanteren van deze vastgestelde hoogteligging wordt bereikt dat niet alleen bij een eenmalige bodemingreep dieper dan 35 cm onder AHN2-maaiveld er een plicht tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek is, maar dat dat ook het geval is als er in de loop der jaren bij achtereenvolgende activiteiten meer dan 35 cm onder deze vastgestelde maaiveldhoogte gegraven wordt. In de begripsbepalingen is een definitie van het begrip AHN2-maaiveld opgenomen.
Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.
Het voorontwerp van dit bestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan provincie Gelderland en Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
De omgeving is via een informatiebrief geïnformeerd over de plannen. Op 27 oktober 2020 is er een digitale inloopbijeenkomst georganiseerd. Omwonenden met vragen over het plannen konden deze stellen aan de gemeente en Van Wijnen. Ook is er een website gemaakt met daarop informatie over het plan.
Direct omwonenden worden per brief op de hoogte gesteld van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 18 februari 2021 tot en met 31 maart 2021 voor een ieder terinzage gelegen. Gedurende deze periode zijn drie zienswijzen ontvangen. Zie voor een samenvatting van de zienswijze en een reactie daarop de nota van zienswijzen en ambtshalve wijzigingen, bijlage 13.