direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Hoog Soeren 118-2 en Windhoek 44
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.bp1403-ont1

TOELICHTING

behorende bij het bestemmingsplan Hoog Soeren 118-2 en Windhoek 44

1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

Dit bestemmingsplan betreft een planologische ontwikkeling op twee locaties, namelijk Hoog Soeren 118-2 te Hoog Soeren en Windhoek 44 te Wenum Wiesel. Het bosbouwbedrijf in Hoog Soeren wordt geheel verplaatst naar de Windhoek 44. Daarmee komt een einde aan de overlest verkeersonveilige situatie vanwege het bosbouwbedrijf in Hoog Soeren, waarbij met groot materieel door de veelal kronkelige straatjes gereden moet worden. Alle bedrijfsactiviteiten zullen dus op de locatie Windhoek 44 gaan plaatsvinden, waar de verkeerssituatie wel geschikt is hiervoor.

Op de locatie in Hoog Soeren komt ruimte voor in totaal vier geschakelde woningen en twee vrijstaande woningen. De geschakelde woningen zijn volledig nieuw, de vrijstaande woningen betreffen één bestaande woning en één woning als vervanger van de andere (meest oostelijke) vrijstaande woning. Daarnaast zal aan de overzijde van het perceel, aan de zuidkant , een twee-onder één-kap woning worden toegevoegd.

1.2 Ligging en begrenzing

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1403-ont1_0001.png"

figuur: locaties Windhoek 44 en Hoog-Soeren 118-2 (bron: RIV viewer APD, gemeente Apeldoorn)

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1403-ont1_0002.png"

Figuur: locatie Windhoek 44 (bron: RIV viewer APD, gemeente Apeldoorn)

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1403-ont1_0003.png"

Figuur: locatie Hoog-Soeren 118-2 (bron: RIV viewer APD, gemeente Apeldoorn)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het perceel Windhoek 44 ligt in het plangebied van het bestemmingsplan 'Wenum Wiesel en buitengebied' van 3-10-2013 (NL.IMRO.0200.bp1092-vas1). Daarin is het bestemd voor 'Agrarisch' en heeft het ook de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middelhoog'. Een deel van het perceel heeft een bouwvlak en de functieaanduidingen 'kas' en 'kwekerij'. Op grond hiervan zijn zowel agrarische bedrijven als een kwekerij toegestaan. Het hele bouwvlak van bijna 9.000 m² mag worden bebouwd. Het gebied is ook aangeduid als 'reconstructiewetzone-verwevingsgebied'. Rondom het perceel met uitzondering van de wegzijde ligt een bestemming 'Groen - Landschapselement'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1403-ont1_0004.png"

figuur: deel uit bestemmingsplan 'Wenum Wiesel en buitengebied' met perceel Windhoek 44 (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Het perceel Hoog-Soeren 118-2 ligt in het bestemmingsplan 'Dorp Hoog Soeren' (NL.IMRO.0200.bp1146-vas1 van 27-6-2013) en is daarin bestemd als 'bedrijf', 'wonen' en 'groen'. Ook ligt de locatie in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoog'. Op de woon- en bedrijfsbestemming ligt een bouwvlak, op de groenbestemming niet. De bedrijfsbestemming is nader aangeduid met de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bosbouwbedrijf'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1403-ont1_0005.png"

figuur: deel uit bestemmingsplan Dorp Hoog-Soeren (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Werkwijze en opzet van de toelichting

De toelichting vangt aan in hoofdstuk 1 met de aanleiding, ligging en begrenzing van het plangebied. Hoofdstuk 2 behandelt de relevante beleidskaders van het Rijk, provincie, regio en de gemeente. In hoofdstuk 3 zijn de bestaande en nieuwe situaties beschreven. Hoofdstuk 4 gaat in op de planologische aspecten (milieu, water, natuur, archeologie, duurzame verstedelijking, cultuurhistorie en de economische haalbaarheid). De juridische planopzet is beschreven in hoofdstuk 5. Hoofdstuk 6 gaat tenslotte in op de participatie.

2 BELEIDSKADER

2.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. Deze Omgevingsvisie vervangt de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012. Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving voor Nederland in 2050. De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 in werking treedt. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.

Het Rijk wil sturen en richting geven op vier prioriteiten:

1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

2. Een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel

3. Sterke en gezonde steden en regio's

4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Prioriteit 1 gaat over de ambitie van Nederland om in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust te zijn. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, bijvoorbeeld voldoende groen en ruimte voor wateropslag in onze steden. Daarnaast gaat het ook over de ambitie van Nederland om in 2050 een duurzame energievoorziening te hebben. Dit vraagt ruimte, onder meer voor windmolens en zonnepanelen en de bijbehorende energie infrastructuur voor opslag en transport van duurzame energie.

Bij prioriteit 2 wordt aangegeven dat de ambitie voor de lange termijn is: het duurzaam en circulair maken van de economie en energievoorziening en het versterken van de kwaliteit van de leefomgeving. Er wordt ingezet op een aantrekkelijke, gezonde en veilige omgeving en een goed vestigingsklimaat, inclusief een goede bereikbaarheid en duurzame mobiliteit. Locaties van nieuwe kantoren, bedrijventerreinen, grootschalige logistieke functies en datacentra moeten passen bij het verkeers- en vervoersnetwerk, goed afgestemd zijn op de vraag van bedrijven én de economische vitaliteit en de kwaliteit en aantrekkelijkheid van stad en land versterken. Er wordt daarbij ingezet op actieve clustering van (grootschalige) logistieke functies op logistieke knooppunten langs (inter)nationale corridors. Nieuwvestiging van toerisme vindt bij voorkeur plaats buiten de huidige toplocaties en in de nabijheid van OV of bestaande aansluitingen op het hoofdwegennet.

Bij prioriteit 3 word beschreven dat er wordt ingezet op het bouwen aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden. De ambitie is om een goed bereikbaar netwerk van steden en regio's te realiseren door te werken aan de verdere ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. De grote actuele woningbehoefte vraagt tegelijkertijd om oplossingen op korte termijn. Hieraan wordt een stevige impuls gegeven. De ontwikkeling vindt plaats in lijn met de ambities van de integrale verstedelijkingsstrategie, zo veel mogelijk in bestaand stedelijk gebied, klimaatbestendig en natuurinclusief. Grote open ruimten tussen de steden houden hun groene karakter. Het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad worden versterkt en de aansluiting op het groene gebied buiten de stad wordt verbeterd.

2.2 Rijksbeschermd dorpsgezicht Hoog Soeren

Het dorp Hoog Soeren, dat geheel is omgeven door bossen, is een van de oudste Veluwse vestigingsplaatsen, want het wordt al in een oorkonde uit 815 vermeld. Door de verwevenheid met het landschap met zichtlijnen, houtwallen en overgangen van bos naar heide heeft het dorp zich ontwikkeld tot een aantrekkelijk woon- en verblijfoord voor welgestelden en toeristische trekpleister. Van bijzonder belang zijn:

  • het karakter als enclave in het bosgebied;
  • de resterende akkers en weiden met daaromheen gelegen houtopstanden;
  • de onverharde wegenstructuur met vele ronde, licht gebogen vormen;
  • de hoogteverschillen;
  • deel van de bebouwing en situering ervan, deels in kleine clusters of rijtjes, deels informeler.

Hoog Soeren is van grote cultuurhistorische waarde als relatief gaaf bewaard gebleven voorbeeld van een kleine esdorp-achtige nederzetting op de Veluwe, waar in de 19e eeuw ontwikkelingen hebben plaatsgevonden die nog duidelijk zichtbaar zijn. Het dorp is nog herkenbaar als een van oorsprong agrarische nederzetting, de toenemende werkgelegenheid bij de Koninklijke Houtvesterijen in de vorm van woningen voor bosarbeiders en -wachters en de ontwikkeling tot toeristische trekpleister met de aanwezige hotels en pensions. Het relatief grote aantal tussen 1910-1940 gebouwde landhuizen toont de aantrekkelijkheid van Hoog Soeren als woon- en verblijfplaats voor welgestelden. Er is ook een zeker situationele en landschappelijke waarde door het harmonieus geheel van de bebouwing dankzij de vormgeving en situering met het fraaie landschap.

Hoog Soeren is gelet hierop bij besluit van 6 juni 2012 (zie Staatscourant nr. 11440, 6-6-2012) aangewezen als Rijksbeschermd dorpsgezicht aangewezen door de staatssecretaris van OCW en de minister van IenM (zie Besluit Rijksbeschermd dorpsgezicht Hoog Soeren).

2.3 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Op 19 december 2018 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. Deze is op 1 maart 2019 in werking getreden. De Omgevingsvisie gaat over 'Gaaf Gelderland'. 'Gaaf' is een woord met twee betekenissen. 'Gaaf' betekent 'mooi' en gaat over wat – historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard. Maar 'Gaaf' verwijst ook naar dat wat 'cool' en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard. Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie.

Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal.

Gezond en veilig is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.

Schoon en welvarend is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

De visie geeft zeven ambities voor een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland, onder andere op het terrein van economisch vestigingsklimaat en het woon- en leefklimaat. Met vier spelregels of Doe-principes' – DOEN, LATEN, ZELF en SAMEN – geeft de provincie hier werking aan. Tezamen vormen zij het kader waarbinnen de provincie werkt en afwegingen maakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1403-ont1_0006.png"

Gestreefd wordt naar een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit met als ambitie dat het in 2050 goed gaat met de biodiversiteit in Gelderland. In Gelderland wordt natuurinclusief gewerkt. Biodiversiteit wordt overal waar mogelijk versterkt en ingepast, óók buiten de specifiek als natuur aangewezen gebieden. In 2030 is 75% van de Europese doelen van de vogel- en habitatrichtlijn behaald.]

Gestreefd wordt naar een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat. De provincie wil haar concurrerende positie in het internationale stedelijke netwerk van Amsterdam, Brussel en Keulen verder versterken. Om onderscheidend te blijven wordt in 2050 maximaal profijt uit de unieke combinatie van stedelijke en groene kwaliteiten gehaald. In 2050 zijn alle werklocaties in Gelderland duurzaam ingericht qua energie, klimaatbestendigheid en logistieke en productiestromen. Gelderland is koploper in Nederland.

Gestreefd wordt naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Ambities vanuit dit streven zijn: Gelderland heeft een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. De bestaande bebouwde omgeving wordt optimaal benut met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen. Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. De provincie gaat, zo stelt de visie, in gesprek met de Gelderse regio's en maken regionale afspraken over een goede balans tussen de vraag en het aanbod van woningen. Het omvormen van bestaande en leegstaande bebouwing heeft de voorkeur voor de aanleg van nieuwe woonlocaties.

2.4 Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 hebben provinciale staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Sindsdien is de Omgevingsverordening een aantal keren geactualiseerd en herzien. In deze Omgevingsverordening zijn de provinciale verordening (op grond van artikel 4.1 Wro), milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening samengevoegd.

De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit Omgevingsvisie te realiseren. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem opgenomen. Hierna worden de relevante bepalingen uit de Omgevingsverordening aangehaald, gevolgd door een toetsing daaraan.

De regels van de Omgevingsverordening Gelderland die voor dit plangebied van toepassing zijn, worden per planologisch aspect besproken in hoofdstuk 4.

2.5 Omgevingsvisie Woest aantrekkelijk Apeldoorn

Op 24 februari 2022 heeft de raad de Omgevingsvisie 'Woest aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. De Structuurvisie “Apeldoorn biedt ruimte” (vastgesteld op 30 mei 2013) is daarbij ingetrokken.

Een nieuwe Omgevingsvisie is belangrijk, omdat Apeldoorn voor een grote opgave en uitdaging staat: groeien naar een gemeente met meer dan 180.000 inwoners, het versterken van de veelzijdige economie, het ruimte bieden aan de energietransitie en het nog beter en mooier maken van het groen, het sociale leven en het gastheerschap. Met een vastgestelde Omgevingsvisie kan verder gewerkt worden aan de uitwerking van de visie. Dit gebeurt door middel van gebiedsgerichte plannen en het Omgevingsplan (de opvolger van de bestemmingsplannen). De Omgevingsvisie geeft duidelijkheid over de ruimtelijke koers van de gemeente.

De Omgevingsvisie rust op vier centrale ambities (hoofdopgaven), waarmee Apeldoorn de toekomst tegemoet wil gaan en nóg aantrekkelijker wil worden:

  • 'Stad maken' (het toevoegen van nieuwe woon- en werkmilieus in en aan de stad);
  • 'Vitale dorpen en buitengebied' (ruimte voor wonen en economische vernieuwing waaronder recreatie, grootschalige energieopwekking en transitie van de landbouw);
  • 'Fysiek fundament uitbouwen' (versterking van landschap en natuurwaarden, het groenblauwe casco en belevingswaarden zoals erfgoed) en
  • 'Sociaal fundament versterken' (gemengde woongebieden met gedifferentieerde en betaalbare woningbouw, aantrekkelijke buitenruimte en nabijheid van voorzieningen in wijken en dorpen).

Ambities Stadmaken en Vitale dorpen en buitengebied

Met de invulling van de hoofdopgave Stadmaken gaat Apeldoorn flink ontwikkelen op het gebied van wonen, werken, mobiliteit en omgevingskwaliteit. Zo bouwt Apeldoorn voort op de traditie van groene woonstad en economisch centrum van deze regio en draagt ze stevig bij aan de nationale doelen op het gebied van wonen, werken en duurzame energie. Daarnaast gaat Apeldoorn middels de hoofdopgave Vitaal platteland investeren in het vitaal platteland, in de 12 dorpen en buurtschappen.

Ambities Uitbouwen fysiek fundament en versterken sociaal fundament

De veelzijdige groei van stad en dorpen vindt plaats via de bodem en het landschap op de overgang van Veluwe en IJsselvallei. De Veluwe biedt – met al z'n groen en water - enorme kansen, die flink worden gemarkeerd. Zo is het uitbouwen van het fysiek fundament de derde hoofdopgave geworden. De fysieke stad is weer de voorwaarde voor een sociaal sterke stad. Daarom is de vierde hoofdopgave: het sociaal fundament versterken. Zo bouwt Apeldoorn aan een inclusieve gemeente.

2.6 Wonen

2.6.1 Provincie en regio

Koers wonen: 'Ruimte voor goed wonen'

Gedeputeerde Staten hebben op 17 april 2018 hebben de koers 'Ruimte voor goed wonen' vastgesteld. In de koers leggen GS uit hoe zij willen zorgen dat er voor iedereen een goede geschikte en betaalbare woning op de juiste plek voorhanden is. Met alle regio's worden regionale woonagenda's gemaakt. Er zijn drie thema's benoemd die bijdragen aan een goed woonklimaat. Dat zijn duurzaamheid, bestaande woningen en flexibiliteit in bouwen. Hierover worden afspraken gemaakt met gemeenten die worden vastgelegd in de regionale woonagenda's. In de regionale woonagenda is uitgegaan van een toename van circa 5.500 woningen. Dit initiatief past binnen deze agenda.

Regionale woonagenda Cleantech Regio

In de Woonagenda Cleantech Regio van de Regio Stedendriehoek is een uitwerking van de provinciale koers 'Ruimte voor goed wonen', waarbij voor de komende 10 jaar afspraken worden vastgelegd hoe om te gaan met sturing op de woningbouwprogrammering en welke thema's regionaal verdere aandacht vragen. Dit betreffen de thema's sterke steden, dynamische kernen en vitaal platteland. Ook wordt ingegaan op het verduurzamen en klimaatbestendig maken van de woningvoorraad alsmede op Wonen en zorg.

De Regio zet in op goede toevoegingen aan de woningvoorraad, waarbij de volgende speerpunten van toepassing zijn:

  • Woningbouw draagt bij aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de bestaande stad, wijk, dorp, kern en buitengebied;
  • Woningbouw is behoeftegericht, past bij de lokale vraag van een specifieke doelgroep en levert een strategische (toekomstgerichte) aanvulling op het bestaande woningaanbod;
  • De programmering is flexibel en kan aangepast worden om goed te blijven aansluiten op de speerpunten van ons beleid en actuele marktontwikkelingen.

Voor Apeldoorn wordt aangegeven dat mede door de hoge instroomde druk op de markt is toegenomen. De woningbouw in Apeldoorn heeft een hoge vlucht genomen. In dit tempo zijn in 2021/2022 alle huidige bouwplannen gerealiseerd en is er risico op een tekort en verder oplopende prijzen. Ook in de sociale huur is sprake van stijgende wachtlijsten. De groei in Apeldoorn bestaat voor een relatief groot deel uit gezinnen en sluit aan bij de inzet van Apeldoorn als gezinsstad. Apeldoorn zoekt naar nieuwe plekken voor woningbouw binnen de bestaande contouren van de stad. Het programma ligt de komende jaren (mede door de druk van buiten) tegen de bovenkant van de bandbreedte van de prognoses. In de sociale woningbouw is op korte termijn een toevoeging van 500 woningen aan de orde om de wachtlijsten te verkorten.

Naast inzet op het kwalitatief programmeren wordt er gekoerst op een kwantitatief realistisch woningbouwprogramma op basis van actuele Primos woningbehoefteprognoses Het is daarbij de bedoeling om deze regionale woonagenda om de twee jaar te herijken, waarbij wordt bekeken of het op basis van analyse van de woningmarkt en de genoemde woningbehoefteprognoses het wenselijk is om de woonvisie aan te passen.

De Woonagenda Cleantech Regio vervangt de 'Kwantitatieve Opgave Wonen 2015-2014' en het 'Afsprakenkader kwantitatieve woningbouwprogrammering 2015-2024' van de Regio Stedendriehoek. Nadat de gemeenteraden hiermee hebben ingestemd kan deze regionale woonagenda worden vastgesteld door het college van Gedeputeerde Staten. Na de vaststelling wordt er een uitvoeringsagenda opgesteld, waarbij gemeenten jaarlijks presenteren wat de lokale voortgang in de bestaande voorraad is aan de hand van de jaarlijkse monitoringsgegevens.

2.6.2 Gemeente

Woonagenda Apeldoorn 2018-2021

De gemeenteraad heeft op 18 april 2019 de 'Woonagenda 2018-2021, Iedereen een thuis', vastgesteld. De Woonagenda dient meerdere doelen:

  • basis voor de prestatieafspraken met corporaties en huurdersbelangenorganisaties;
  • volkshuisvestelijk kader voor de nieuwbouwopgave;
  • ondersteuning voor de opgaven in het woon-zorgdomein en de verduurzaming;
  • onderlegger voor de op te stellen omgevingsvisie;
  • invulling van het programma Comfortabele Gezinsstad op het onderdeel wonen;
  • uitwerking van het bestuursakkoord op het onderdeel Wonen.

De Woonagenda beschrijft, op basis van trends en ontwikkelingen, de gemeentelijke ambities en acties voor de komende jaren. De agenda is feitelijk een actieprogramma, waarin de uitvoering centraal staat. De lijn van de vorige Woonagenda is voortgezet en van nieuwe accenten voorzien. Die hangen samen met de actuele trends en ontwikkelingen en het bestuursakkoord.

Tot die actuele trends en ontwikkelingen behoren onder andere:

  • werken aan een CO2-arme energievoorziening: naar 100% energieneutrale woningen;
  • demografische trends: bevolkingsgroei, vergrijzing en meer kleine huishoudens;
  • druk op de woningmarkt: sterke behoefte aan woningen, vooral koopwoningen voor starters;
  • diversiteit in woonvoorkeuren, bijvoorbeeld: woningtypen voor kleinere huishoudens, levensloopbestendige woningen, grotere woningen voor thuiswerkers en gezinnen, enzovoort.

De visie op de toekomst van het wonen in Apeldoorn bestaat uit drie speerpunten:

  • 1. Een basis die op orde is:
    • a. zorgen voor voldoende woningen voor iedereen, met in het bijzonder aandacht voor voldoende beschikbare en betaalbare woningen voor huishoudens met een laag inkomen (de primaire doelgroep) en de grote opgave om alle woningen te verduurzamen;
  • 2. Wonen en zorg: ervoor zorgen dat we onze steeds ouder wordende bevolking een plek kunnen blijven geven in onze gemeente;
  • 3. Aangevuld met de bestuurlijke ambities uit Comfortabele gezinsstad: de bouw van voldoende nieuwbouwwoningen om de trek naar de stad op te kunnen vangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1403-ont1_0007.png"

Afbeelding 5: Woonagenda Apeldoorn

Afwegingskader woningbouw 2018 t/m 2027

De gemeente Apeldoorn wil de juiste woningen op de juiste plek bouwen. Daarom is ervoor gekozen een prioritering aan te geven. Doel hiervan is om kansrijke initiatieven te bevorderen en te komen tot versnelling van de woningbouw.

In de Structuurvisie, de Woonagenda en in de Regionale Woonagenda zijn kaders vastgesteld die de basis vormen voor het "Afwegingskader Woningbouw 2018 t/m 2028". Het afwegingskader is als beleidsregel vastgesteld in 2019.

Door het prioriteren van (en richting geven aan) de woningbouw kan er adaptief en flexibel worden ingespeeld op de woningbehoefte. Ook wordt er duidelijkheid geboden en richting gegeven aan initiatiefnemers over hoe de gemeente de programmatische ruimte voor initiatieven wil invullen. Voor circa 4.000 (waaronder die van woonlocatie De Wingerd) van de 5.500 woningen is die programmatische ruimte al ingevuld. Dit betreft woningen die reeds zijn opgeleverd, in aanbouw zijn, waarvoor een bestemminsplan is vastgesteld, wordt opgesteld of een anterieure overeenkomst is afgesloten. Bovengenoemd kader gaat over de resterende programmatische ruimte voor circa 1.500 woningen.

Beperking realisatieduur woningbouw

In juni 2014 heeft de gemeenteraad de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' vastgesteld. In het gemeentelijke woningbouwprogramma is nog maar beperkt ruimte voor nieuwe woningbouwinitiatieven, terwijl een deel van de beschikbare ruimte in het woningbouwprogramma is ingevuld met plannen waarvoor al meer dan een paar jaar een vastgesteld bestemmingsplan aanwezig is maar die niet tot uitvoering komen. Om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen en om alleen nog ruimte te bieden aan initiatieven die ook echt worden uitgevoerd, geldt op grond van de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' nu een realisatietermijn voor nieuwe woningbouwinitiatieven die in principe drie jaar bedraagt. Die termijn gaat lopen vanaf het moment dat het bestemmingsplan onherroepelijk is.

Ter uitvoering van de beleidsnotitie wordt in ieder bestemmingsplan dat de bouw van nieuwe woningen mogelijk maakt een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Daarmee kunnen burgemeester en wethouders het bestemmingsplan wijzigen door de bouwmogelijkheden voor nieuwe woningen te verwijderen als na de termijn de betreffende woningen niet zijn gerealiseerd en ook nog niet in aanbouw zijn. De programmatische ruimte die daardoor vrij komt, kan vervolgens worden aangewend voor een andere woningbouwontwikkeling. Voordat een bestemmingsplan voor een woningbouwontwikkeling in procedure wordt gebracht, wordt deze termijn ook privaatrechtelijk overeengekomen tussen initiatiefnemer en gemeente.

2.7 Groenbeleid

Het groenbeleid is vastgelegd in de Groene Mal, de Groenstructuurkaart, de Verordening Groene Balans en het Groenplan. Die worden in de navolgende paragrafen besproken.

2.7.1 Groenstructuurkaart

In april 2017 heeft de gemeenteraad de Groenstructuurkaart vastgesteld. De kaart geeft de belangrijkste groenstructuren van Apeldoorn weer. Apeldoorn koestert haar groene kwaliteit en wil deze beschermen en versterken. De kaart geeft een gebiedsdekkend toetsingskader en uitgangspunt voor onder andere een consequente beoordeling van ruimtelijke plannen op landschappelijke en groene kwaliteit.

De Groenstructuurkaart bestaat uit verschillende elementen:

  • Groenstructuur: Groene Mal
  • Groenstructuur: Beken & sprengen, weteringen en kanaal
  • Groenstructuur: doorgaande wegen buitengebied
  • Groenstructuur: snelwegcorridors en spoorwegen
  • Wijkgroenstructuur
  • Boomrijke gebieden

Op de kaart zijn die gebieden vastgelegd waar behoud van bestaand groen en ontwikkeling van nieuw groen prioriteit heeft. Het groenstructuurplan werkt door in het kapvergunningenbeleid en het uitgiftebeleid voor snippergroen.

Toetsing

Op de Groenstructuurkaart heeft het plangebied de aanduiding: Wet natuurbescherming (hierna Wnb) aangaande houtopstanden (hoofdstuk 4) van toepassing. Dit houdt in dat het plangebied buiten de grens bebouwde kom als bedoeld in de Wnb ligt. Ten aanzien van het kappen van solitaire bomen en bomen in tuin en erf is de APV-kapverordening van toepassing.

2.7.2 Verordening Groene Balans

Op 1 maart 2018 is de "Verordening Groene Balans: compensatie en verevening van groene waarden" in werking getreden. De verordening strekt tot compensatie of verevening bij ruimtelijke ontwikkelingen, op basis van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning, die ten koste gaan van natuur of de kernkwaliteiten van een gebied. Compensatie is aan de orde als een bestemming bos en/of natuur geheel of gedeeltelijk moet verdwijnen. Compensatie dient plaats te vinden ter plaatse van de locatie of aansluitend aan de locatie. Van verevening is sprake bij een wijziging c.q. herziening van een bestemmingsplan of omgevingsvergunning binnen de Groene Ontwikkelingszone als bedoeld in de Omgevingsverordening. Een ruimtelijke ingreep is alleen toegestaan wanneer tevens een bijdrage aan het landschap wordt geleverd waarbij de kernkwaliteit van het gebied substantieel wordt versterkt.

Verevening buiten de Groene Ontwikkelingszone, als bedoeld in de Omgevingsverordening, is uitsluitend van toepassing bij een ruimtelijke ontwikkeling in de vorm van functieverandering welke gekoppeld is aan het vrijkomen van (agrarische) bedrijfsbebouwing, een en ander overeenkomstig het regionaal beleidskader voor functieverandering "Waar stallen verdwijnen, oude erven, nieuwe functies" en de notitie "Wonen in het landelijk gebied". Voorwaarde hierbij is dat tenminste 500 m² aan agrarische bebouwing wordt gesloopt om ten hoogste twee nieuwe woningen (exclusief de bestaande bedrijfswoning) te kunnen bouwen. Voor verevening geldt een puntensysteem. Het aantal benodigde punten wordt berekend op basis van de ruimtevraag in kubieke meters. Voor functieverandering geldt een reductie van 50% op het aantal punten dat nodig is per m³ van de nieuwe woon- of werkfunctie.'

Toets

Voor de ontwikkelingen welke dit bestemmingsplan mogelijk maken is geen compensatie of verevening nodig op grond van de Verordening Groene Balans. De ontwikkeling in Hoog-Soeren vindt plaats in de bebouwde kom van Hoog-Soeren, er is geen bos of natuur bij betrokken, de locatie ligt niet in de Groene Mal en het betreft geen lanen, houtwallen of singels waarbij 20 of meer bomen worden geveld. Verevening is alleen van toepassing in het buitengebied, zowel binnen of buiten de GO. Van functieverandering is geen sprake. Ook voor de locatie Windhoek is de verordening niet van toepassing, omdat er geen bos of natuur bij is betrokken, het niet in de groene mal ligt en er geen lanen, houtwallen of singels bij betrokken zijn. Verevening is niet aan de orde, omdat niet van een functieverandering sprake is.

2.7.3 Groenplan

In september 2018 heeft de gemeenteraad het Groenplan vastgesteld. Het Groenplan geeft aan welke groene doelen en opgaven belangrijk zijn voor het behoud en versterking van het groene karakter van de hele gemeente. De groene opgaven bestaan uit versterken van het groen-water netwerk in en om de stad, meer groen in de binnenstad, meer en beter groen in wijken en dorpen en versterken van karakteristieke landschappen. Binnen deze opgaven ligt de focus op het inzetten van groen om de gevolgen van klimaatverandering te beperken, biodiversiteit te versterken en bewoners uit te nodigen tot bewegen en ontmoeten. Dit met een veerkrachtig natuurlijk systeem als basis. Duurzaam groenbeheer, samenwerking en participatie vormen belangrijke pijlers die vorm krijgen in het Uitvoeringsprogramma Groen en biodiversiteit.

2.8 Strategie Werklocaties 2019 - klaar voor de toekomst

De economie ontwikkelt zich al een aantal jaren positief. Bedrijfsprocessen en productieketens veranderen en verduurzamen waardoor bedrijven en organisaties andere eisen stellen aan vastgoed en de omgeving. De kwaliteit en de beschikbaarheid van werklocaties vormen een belangrijke troef voor het Apeldoornse vestigingsklimaat en zijn een voorwaarde voor een gunstige economische ontwikkeling. De werklocaties vormen het economisch zwaartepunt van de Apeldoornse werkgelegenheid: circa 60% van de werkgelegenheid is gevestigd op de werklocaties.

Op de golf van economische voorspoed ontstaat echter enerzijds een tekort en anderzijds een mismatch als het gaat om de werklocaties. Er is een hoog leegstandspercentage op de kantorenmarkt, terwijl er een tekort bestaat aan kwalitatieve kantoormeters en meters die voorzien in kleinschalige, flexibele en tijdelijke werkplekken. Daarnaast ontbreekt het werkmilieus, die ruimte bieden aan het experiment, innovatie en flexibiliteit in de nabijheid van voorzieningen. Tot slot staat de gemeente voor een enorme verduurzamingsopgave en vragen enkele gebieden in de werklocatie-portefeuille om revitalisering en herstructurering.

Met de strategie Werklocaties 2019 stelt Apeldoorn drie prioriteiten:

  • 1. Het creëren van toekomstbestendige werklocaties. Herstructurering en revitalisering staan centraal zodra het gaat om deelgebieden op de bestaande bedrijventerreinen en (kantoor)locaties waarvan de marktperspectieven afnemen. Met een verduurzamingsaanpak maakt Apeldoorn zijn werklocaties ook klimaatbestendig.
  • 2. Het creëren van nieuwe werkmilieus. Hotspot en broedplaats-locaties; ruimte voor bedrijvigheid voor innovatieve start en scale up bedrijven en gerichte profilering van bepaalde werklocaties om deze aantrekkelijk in de markt te zetten voor de huidige en toekomstige gebruikers.
  • 3. Het creëren van nieuwe werklocaties. De realisering van bedrijventerrein Ecofactorij II, de uitbreiding van bedrijvenstrook Uddel, de uitbreiding van bedrijventerrein Kieveen en de verkenning (onderzoek) naar nieuwe vestigingslocaties in Apeldoorn zowel binnen als buiten het stedelijk gebied zijn belangrijke acties.

Met uitvoering van deze prioriteiten stuurt de strategie op kwaliteit van de werklocaties, marktevenwicht in vraag en aanbod naar werklocaties en verduurzaming.

2.9 Verkeer en parkeren

2.9.1 Verkeersvisie 2016 - 2030

Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in de Verkeersvisie 2016 – 2030 (vastgesteld juli 2016). De Verkeersvisie werkt de ambities voor Apeldoorn uit de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' uit voor het onderdeel Mobiliteit.

Comfortabele gezinsstad: iedereen kan zich veilig verplaatsen en er is sprake van een bereikbare , leefbare en aantrekkelijke (binnen)stad. De fiets is het primaire vervoermiddel; ook het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol in de verplaatsingen.

Toeristisch toplandschap: de attracties, bezienswaardigheden en evenementen zijn ook bij piekdrukte goed bereikbaar. Na een bezoek aan bijvoorbeeld de attractieparken aan de rand van de Veluwe weet men de weg naar de binnenstad te vinden.

Veelzijdige economie: winkels, kantoren en bedrijven zijn goed bereikbaar. Apeldoorn wordt goed ontsloten door de A1 en de A50 en een aantal provinciale wegen. De doorstroming op de hoofdwegen en met name op de Ring is essentieel. De binnenstad moet met alle vervoermiddelen goed toegankelijk blijven. Bij de bedrijventerreinen en werkgebieden kunnen zowel openbaar vervoer als de (e-)fiets naast de auto een steeds belangrijker rol spelen.

Lokale duurzaamheid: er moet een omslag worden gemaakt van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van elektriciteit en waterstof. Hierin spelen vooral marktpartijen en beslissingen op landelijk en Europees niveau een rol. De (e-)fiets kan eveneens aan de doelstellingen van energieneutraliteit en uitstootvrij en daarmee aan een gezonde en schone leefomgeving bijdragen. Op lokaal niveau zet Apeldoorn zich in voor een snelle overgang van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van duurzame energie.

De ambities uit de structuurvisie zijn vertaald in de volgende kernopgaven:

Kernopgave 1: Apeldoorn fietsstad: meer ruimte voor de fiets. Om deze opgave te realiseren wordt het gebruik van de fiets, ook in het voor- en natransport, gestimuleerd; worden de fietsroutes sneller en directer gemaakt en wordt het fietsgebruik veiliger gemaakt.

Kernopgave 2: Transitie van aanbodgericht naar vraaggericht en efficiënt openbaar vervoer. Om deze opgave te realiseren wordt een nieuw OV-netwerk ontwikkeld, wordt duurzaam en innovatief openbaar vervoer geïntroduceerd, worden de OV-knooppunten versterkt en worden nieuwe kansen die ontstaan door recreatie- en evenementenstromen benut.

Kernopgave 3: Beter en veilig gebruik van de infrastructuur. Om deze opgave te realiseren wordt de doorstroming op de hoofdwegen verbeterd, wordt bijgedragen aan de doorstroming op regionale en landelijke hoofdwegen, wordt (dynamische) informatie over parkeergelegenheden en over de drukte op wegen verstrekt, worden de parkeernormen geactualiseerd en wordt het parkeren gebruikersvriendelijker gemaakt.

In de Verkeersvisie worden deze (kern)opgaven vervolgens uitgewerkt in concrete voorgenomen maatregelen.

2.9.2 Parkeerbeleid

Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Parkeervisie fiets en auto (vastgesteld 21 maart 2019). De essentie van de parkeervisie is 'mogelijk maken waar het kan, reguleren waar het moet'.

Met de gestaag groeiende cijfers voor autobezit en -gebruik ontstaat een drietal gevolgen die om een beleidsmatige reactie vragen.
Het eerste gevolg is dat er tijden en plaatsen zijn waar meer vraag naar parkeerruimte is dan aanbod. Regulering richt zich dan op het optimaal verdelen van de beschikbare ruimte. Het invoeren van betaald parkeren is daarbij een goed instrument, met als effect dat plaatsen zo efficiënt mogelijk gebruikt worden.
Het tweede gevolg is dat er groepen autobezitters zijn die beschermd moet worden tegen overlast van parkeerders van 'buitenaf'. Meestal gaat het dan om het beschermen van bewoners in het centrum en de randen van de binnenstad of bij grote publiekstrekkers. Parkeervergunningen zijn daarbij het meest effectieve instrument, in combinatie met het stellen van parkeernormen, zodat de druk van geparkeerde auto's op de openbare ruimte per saldo niet toeneemt.
Het derde gevolg is de uitstoot van auto's en de ruimte en aanblik van geparkeerde auto's voor de omgeving. Zoekverkeer levert extra uitstoot op, reden om parkerend verkeer een goede voorziening te bieden. Om het aantrekkelijker te maken om met de fiets naar de binnenstad te komen, wordt in de parkeervisie sterk ingezet op het realiseren van extra mogelijkheden om fietsen bewaakt te kunnen stallen.

Daarnaast is parkeerbeleid van belang voor doorstroming van het verkeer (om bijvoorbeeld opstoppingen van auto's die willen parkeren op doorgaande wegen te voorkomen) en is er een economisch belang.

De parkeernormen zijn vastgelegd in de Beleidsregel Parkeren, die is vastgesteld op 21 maart 2019. Deze beleidsregel is een nadere uitwerking van de Parkeervisie fiets en auto. De beleidsregel legt vast wat wordt verstaan onder het realiseren van 'voldoende parkeerruimte voor auto en fiets en voor laden en lossen'. De beleidsregel geeft inzicht in het aantal, de kwaliteit en de plek van de te realiseren parkeerplaatsen. Het bepalen van 'voldoende parkeerruimte' gebeurt bijvoorbeeld door het hanteren van parkeernormen voor fietsen en auto's. De beleidsregel dient als toetsingskader bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en bepaalt hoe de parkeerregel in bestemmingsplannen wordt toegepast.

2.10 Waterbeleid

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.

Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

2.10.1 Nationaal beleid
2.10.1.1 Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

2.10.1.2 Nationaal Waterplan 2016-2020

Klimaatverandering heeft grote gevolgen in onze kwetsbare delta: hogere stormvloeden op zee, meer water door de rivieren, vaker stortbuien, hitte en droogte. In het Nationaal Waterplan heeft het Rijk voor de komende 6 jaar vastgelegd hoe Nederland zich verdedigt tegen het water, hoe ons water schoner wordt en hoe we Nederland klimaatbestendig en waterrobuust gaan inrichten. In het plan staan 5 ambities centraal:

  • 1. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven.
  • 2. Een grotere inzet op verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics).
  • 3. Een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting
  • 4. Nederland is en blijft het gidsland voor watermanagement en -innovaties.
  • 5. Stimuleren dat Nederlanders waterbewust leven.

Ambitie 3 heeft directe samenhang met de ruimtelijke inrichting van Nederland. Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten zal daarom uiterlijk in 2020 onderdeel zijn van beleid en handelen.

Het Rijk zorgt ervoor dat de watertoets behouden blijft als wettelijk procesinstrument, om klimaatbestendig en waterrobuust inrichten vroeg in het ruimtelijk proces mee te laten wegen bij ruimtelijke ontwikkelingen.

2.10.1.3 Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

1. vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.

2. schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

2.10.1.4 Watertoets

De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt toegepast bij locatiekeuzen en bij inrichtingsplannen. De uitkomst van de watertoets is een advies van de waterbeheerder, dat door de initiatiefnemer wordt meegewogen met andere belangen en wordt vertaald in een waterparagraaf. Het Bro verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de toelichting van ruimtelijke plannen.

2.10.2 Provinciaal beleid

Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland. Daarin is onder andere vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater. Op de kaarten zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.

Uitgangspunt bestemmingsplan

Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten is onderdeel van ruimtelijke plannen. Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben.

2.10.3 Waterschapsbeleid

n november 2021 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Blauw Omgevingsprogramma (BOP) 2022-2027 vastgesteld. In het BOP beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, wonen en zuiveren, circulair econome en energietransitie. Het waterschap wil een waardevolle leefomgeving waarborgen. Daarom wordt er ingezet op vijf maatschappelijke thema's:

1. Waardevolle leefomgeving

2. Klimaatverandering

3. Energietransitie

4. Circulaire economie

5. Biodiversiteit

Het beheergebied van het waterschap is opgedeeld in vier deelgebieden. De gemeente Apeldoorn valt onder het deelgebied IJsselvallei. De vijf thema's zijn specifiek gemaakt voor de vier deelgebieden in gebiedsdoelen. De gebiedsdoelen zijn onderverdeeld in drie categorieën: Watersysteem, Waterveiligheid en Wonen en zuiveren.

Uitgangspunt bestemmingsplan

Bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels van de keur van het waterschap van toepassing.

2.10.4 Gemeentelijk beleid
2.10.4.1 Gemeentelijk Water en Rioleringsplan Apeldoorn

Het Gemeentelijk Water- en Rioleringsplan 2022-2026 (WRP) is in 2021 door de gemeenteraad vastgesteld. In het WRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het WRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.

Speerpunt in het WRP is het herstel van het natuurlijk bodem- en watersysteem, inspelen op de gevolgen van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem. Bewoners wordt gevraagd zelf actief bij te dragen aan de klimaatopgave door de regenwaterafvoer van hun woningen af te koppelen van het vuilwaterriool en hun tuinen te vergroenen. Door deze afkoppelstrategie langjarig door te zetten ontstaat een klimaatrobuuste omgeving. Door het regenwater meer onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte neemt tevens de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit verder toe.

Uitgangspunten bestemmingsplan

  • 1. Bij het uitvoeren van de watertoets worden de effecten op de waterhuishouding in beeld gebracht en getoetst aan het beleid. Ontwikkelingen moeten voldoen aan de uitgangspunten uit het waterbeleid.
  • 2. Afkoppelen / niet aansluiten van regenwater bij nieuwe ontwikkelingen, herinrichtingen en herstructureringen.
  • 3. Ruimtelijke inrichting zodanig aanpassen dat hevige regenval niet leidt tot wateroverlast (verhardingen verminderen, maaiveldmorfologie optimaliseren etc.)
  • 4. Ruimte creëren voor tijdelijke waterberging in de openbare ruimte met name in groenzones.
  • 5. Grondwaterneutraal bouwen.

Betekenis voor dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan is in lijn met de uitgangspunten van het Waterbeleid.

2.11 Cultuur- en Erfgoednota Apeldoorns Karakter!

De Cultuur- en Erfgoednota Apeldoorns Karakter! is door de gemeenteraad vastgesteld op 25 juni 2020. Kern van de nota is dat cultuur en erfgoed van essentieel belang zijn voor de identiteit en herkenbaarheid van Apeldoorn. Erfgoed wordt ingezet om de kwaliteit van de leefomgeving en de herkenbaarheid van deelgebieden in stad, dorpen en buitengebied te vergroten. Daarnaast is het een wettelijke taak van de gemeente om zorg te dragen voor het ruimtelijk erfgoed. Het is daarom belangrijk om erfgoed zo vroeg mogelijk in het planproces mee te nemen. Niet alleen om het aanwezige erfgoed te beschermen en te behouden, maar ook om dit te benutten als uitgangspunt bij ruimtelijke plannen. Daartoe dient tijdig goed archeologisch, cultuurhistorisch en/of bouwhistorisch onderzoek te worden gedaan, waarmee inzicht ontstaat in de aanwezige erfgoedwaarden. Via het onderzoek wordt kennis vergaard en vastgelegd over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur, en op basis hiervan volgen aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen.

Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart.

Cultuurhistorische beleidskaart

Op die kaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol dienen te spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:

Hoge attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Streven naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.

Gemiddelde attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht. Afhankelijk van de resultaten kan volledig onderzoek worden verplicht. Streven naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.

Lage attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quick-scan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken.

Gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden, krijgen in het bestemmingsplan een beschermende regeling.

Genoemde beleidskaart wordt beschreven in paragraaf 4.6. Verder is van belang dat Hoog Soeren is aangewezen als Rijksbeschermd dorpsgezicht Hoog Soeren (zie paragraaf 2.2).

Archeologische beleidskaart

De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.

De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied én van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.

Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden

Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de Monumentenverordening.

Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden

Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.

Categorie 3: Terrein met archeologische waarden

Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.

Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting

In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting

In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.

Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting

In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.

Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt

De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.

Genoemde beleidskaart wordt beschreven in de paragraaf 4.5 

2.12 Welstandsbeleid

Artikel 12a van de Woningwet verplicht iedere gemeente om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing. Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juni 2017 de Welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. De welstandsnota is het kader waaraan de onafhankelijke Commissie Ruimtelijke Kwaliteit toetst of aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen voldoen aan redelijke eisen van welstand.

Doel van de welstandsnota is het zorgen voor een goede balans tussen het borgen van de basiskwaliteit van de ruimtelijke leefomgeving en het bieden van ruimte aan initiatiefnemers. Het welstandsbeleid is voor iedereen toegankelijk gemaakt op de gemeentelijke website.

De nota gaat werkt voor het behouden en bereiken van het beoogde welstandsniveau in de gemeente Apeldoorn vanuit een piramide:

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1403-ont1_0008.png"

  • Vergunningvrije bouwwerken: geen welstandstoetsing
    Onder deze categorie valt het grootste deel van de bouwwerken.
  • Veelvoorkomende bouwwerken:  eenduidige criteria die voor de hele gemeente gelijk zijn.
    Het grootste deel van de vergunningplichtige bouwwerken, zoals erkers en dakkapellen, valt onder deze categorie. In deze categorie is ook het reclamebeleid ondergebracht.
  • Specifieke bouwwerken: welstandstoetsing op basis van gebiedsgerichte doelstellingen
    Onder deze categorie vallen de grotere bouwplannen. De gebiedsgerichte doelstellingen zijn per dorp, wijk, gebied of gebiedstype geformuleerd. Het werken met doelstellingen die de kernkwaliteiten van het gebied beschrijven in plaats van te werken met stringente criteria waaraan het bouwwerk moet voldoen, maakt verschillende ontwerpoplossingen mogelijk en biedt daarmee ruimte voor de initiatiefnemer.

De gemeente Apeldoorn wil dat overal in de gemeente er een goede omgevingskwaliteit is. Zo moet het veilig en leefbaar zijn. Sommige gebieden vindt de gemeente daarnaast extra belangrijk. In deze prominente gebieden streeft de gemeente naar een nog hogere omgevingskwaliteit. Er zijn daarbij drie soorten gebieden te onderscheiden:

  • 1. Apeldoornse identiteitsdragers: dit zijn gebieden die typisch zijn voor de gemeente Apeldoorn en die we moeten beschermen. Het zijn vaak al gebieden met een hoge kwaliteit en dat willen we graag zo houden. Denk hierbij aan de cultuurhistorische beschermde gebieden, de beken en sprengen en natuurgebieden en parken.
  • 2. Zichtbare locaties: dit zijn gebieden waar veel inwoners en bezoekers komen en die goed zichtbaar zijn. De kwaliteit kan op veel plekken beter. Denk hieraan aan de locaties zichtbaar langs de snelweg en langs de ring. Ook drukke voorzieningen, zoals het centrum en het theater, horen hierbij.
  • 3. Dynamische gebieden: dit zijn de gebieden waar veel ontwikkelingen worden verwacht. Kwaliteit toevoegen kan het makkelijkste op het moment dat gebieden zich ontwikkelen. Denk hierbij aan het centrum en de kanaalzone.

De exacte locaties van de prioritaire gebieden staan op de staan op de website van de gemeente Apeldoorn op een digitale kaart.

3 BESTAANDE EN NIEUWE SITUATIE

3.1 Locatie Hoog Soeren

3.1.1 Historie

Hoog Soeren is gelegen op stuwwallen die ontstaan zijn in de geologische periode die het Pleistoceen wordt genoemd. Het Pleistoceen werd gekenmerkt door een afwisseling van zeer koude en warmere perioden. In de voorlaatste ijstijd, het Saalien, bedekte het landijs het noorden middengedeelte van Nederland. Waar de ondergrond uit los materiaal (zand en grind aangevoerd door de Rijn) was opgebouwd, werden deze lagen door ijslobben vooruitgeschoven en tot vrij aanzienlijke hoogte opgestuwd. Vanuit de IJsselvallei zijn de stuwwallen van de oostelijke Veluwe gevormd. Al aan het einde van het Saalien werden de stuwwallen sterk geërodeerd. In de zomer stroomde veel smeltwater van het gletsjerijs van de stuwwal af en voerde grote hoeveelheden zand en grind mee. In de hellingen van de stuwwal werden diepe, smalle dalen uitgesleten, op de vlakkere delen ontstonden brede en ondiepe dalen. Hiertoe behoort o.a. het dal van Assel waarin kleinere dalen uitmonden zoals het dal ten westen en het minder opvallende dal ten oosten van Hoog Soeren.

In de laatste ijstijd, het Weichselien, bereikte het landijs Nederland niet, maar was het klimaat soms zo koud en droog dat vegetatie nagenoeg geheel ontbrak. Door de permanent bevroren bodem en het ontbreken van vegetatie trad erosie op en ontstonden (nu) droge dalen of erosiedalen. Deze dalen zijn nadien weer grotendeels opgevuld met dekzand, hellingafzettingen, zandige löss en stuifzand. In het open zandige pleniglaciale landschap had de wind vrij spel en traden grote zandverstuivingen op, waarbij vooral in de grotere dalen flinke hoeveelheden dekzand werden afgezet. Het stuwwallengebied in en rondom Hoog Soeren wordt nog steeds gekenmerkt door het voorkomen van grote hoogteverschillen op soms betrekkelijk korte afstanden.

Door de hoge ligging van Hoog Soeren bevindt het eigenlijke grondwater zich vele tientallen meters beneden het maaiveld. In het zuidelijk deel van het plangebied komt echter een schijngrondwaterspiegel voor door de aanwezigheid van een ondoorlatende laag van leem waarop het regenwater blijft staan; hierdoor konden vennen ontstaan zoals de vennen op de Asselse Heide en Pomphul.

Ontwikkeling van de nederzetting

Een belangrijk aspect van de beeldkwaliteit van Hoog Soeren hangt samen met de 'historische continuïteit': de afleesbaarheid van de historie in de actuele ruimtelijke structuur van het dorp en het landschap. Achtereenvolgens wordt ingegaan op een aantal belangrijke perioden in de ontstaansgeschiedenis van Hoog Soeren en worden de ruimtelijke sporen in de huidige ruimtelijke structuur benoemd.

Ontstaan van Hoog Soeren

De eerste vermelding van Hoog Soeren was in het jaar 815. Dit betreft een schenking van goederen en bossen in "Suorum Silva", zoals Hoog Soeren toen heette, aan het klooster Lorsch of Lauresham in Hessen. De omgeving van Hoog Soeren was al veel eerder bewoond. Dit is af te leiden uit de archeologische vondsten en aanwezige grafheuvels en urnenvelden uit de prehistorie. De aanwezigheid van water dankzij de leemhoudende lagen waarop het regenwater blijft staan, maakte deze vroegste bewoning mogelijk. De sporen uit deze prehistorie zijn nog steeds waarneembaar: grafheuvels ten zuiden van Hoog Soeren, een urnenveld ten oosten van Hoog Soeren en het kleine ven bij Pomphul.

Hoog Soeren als agrarische nederzetting

De vroegste bewoning heeft vermoedelijk bestaan uit verspreid liggende boerderijen met bijgebouwen, erf en akkers. De kleine akkers groeiden vanaf de late Middeleeuwen uit tot grotere complexen, de enken of essen. Zo ontstond de kenmerkende esdorpstructuur: bebouwing ontstond langs essen, complexen van akkers die in gemeenschappelijk gebruik waren voor de verbouw van gewassen (graanteelt). Om het dorp lagen kampen: kleinere, individueel ontgonnen akkers. Voor de bewoning en akkerbouw was de aanwezigheid van water essentieel. Drinkwater werd in tonnetjes vanuit de vennen bij Pomphul naar het dorp gekruid. Akkerbouw op de arme zandgronden werd mogelijk gemaakt door bemesting afkomstig van de schapenhouderij. Kenmerkend was het potstalsysteem. Op de omliggende heideterreinen vond begrazing plaats door de schapen (het Hoog Soerensche Veld aan de noordzijde en de Asselsche Heide aan de zuidzijde). Via schaapsdriften werden de schapen vanuit het dorp naar de omliggende heideterreinen geleid. De schapen stonden in de stal op heideplaggen. Op stal werd de mest verzameld, vermengd met heideplaggen en vervolgens op het land gebracht. De fraaie bolling van de essen in Hoog Soeren hangt samen met dit systeem van bemesting (o.a. Hoog Soerensche Enk).

De plaggenbemesting van de akkers heeft er ook toe geleid dat daaronder gelegen bewoningssporen bewaard bleven. Te verwachten is dat oude nederzettingssporen daterend vanaf de prehistorie bewaard zijn gebleven onder de Hoog Soerensche Enk. Rondom de kampen en essen werden houtwallen aangelegd ter bescherming tegen wild en betreding door het eigen vee. Daarnaast waren deze houtwallen van belang als geriefhout. Een aantal houtwallen is later uitgegroeid tot brede boomsingels. Door uitbreiding van het aantal schapen werd bos omgezet in heide. Volledige omzetting kon men zich niet veroorloven: het hout was nodig als bouwmateriaal en brandstof. De bossen waren in gemeenschappelijk beheer. De agrarische historie van Hoog Soeren is nog steeds duidelijk afleesbaar uit de aanwezige ruimtelijke structuur: van oorsprong agrarische bebouwing, open essen en kampen, fraaie bolling van nog tamelijk gave essen, houtwallen en heidevelden.

Hoog Soeren en de Oranjes

In 1677 schonken de Gelderse Staten het jachtrecht aan koning stadhouder Willem III. Dit omvatte tevens het beheer van de bossen gelegen aan de oostzijde van Hoog Soeren. Een jachthuis werd gevestigd in Hoog Soeren (kruispunt Soerenseweg en Pomphulweg). In 1685 werd kasteel Het Oude Loo aangekocht door Willem III. Daarmee was hij ook lid van de "Marke" of "Maalschap" waarin samen met de Hoog Soerense gebruikers het gemeenschappelijk gebruik van de gronden werd geregeld. Het gebruiksrecht over de gronden was lange tijd een gevoelige kwestie tussen Hoog Soeren en de Oranjes.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1403-ont1_0009.png"

Hoog Soeren in 1748 ('Caart der limitten van de hooge en vrije heerlijckheijdt van het Loo', die tussen 1748 en 1762 is gemaakt door de provinciale  landmeter Willem Leenen

In 1795 was het bos Staatsdomein geworden en werd het in huur uitgegeven aan de opeenvolgende koningen. In 1863 werden de diverse Staatsdomeinen (bossen) met het Kroondomein verenigd. Het beschikbare water boven de schijnwaterspiegel ten zuiden van Hoog Soeren speelde opnieuw een bijzondere rol. Via een buizenstelsel werd het water geleid naar de fonteinen van het Loo. Het hoogteverschil van 14 meter zorgde voor een natuurlijke waterdruk.

Met de komst eind 19e eeuw van kunstmest werd de schapenhouderij overbodig voor het agrarisch bedrijf. De Maalschap werd ontbonden. In moeilijke economische omstandigheden werden niet alleen de heidevelden verkocht aan de Staat, maar ook het grootste deel van de agrarische opstallen en gronden. De gronden waar het agrarisch gebruik werd voortgezet zijn overwegend in eigendom van het Kroondomein en nu in beheer bij boerderij "Hasloo". Een groot deel van de heidevelden werd opnieuw bebost. Houtwallen werden niet meer gekapt en groeiden uit tot loofboomsingels.

Deze periode, waarin de aanwezigheid van de Oranjes zijn stempel drukte op de ontwikkeling, is afleesbaar aan de ruimtelijke structuur: het jachthuis, de jachtwegen of Koningswegen door de bossen rondom Hoog Soeren met een rechtlijnig verloop en breed profiel om ruimte te bieden aan de grote jachtstoet, beekjes waardoor het water voor de fonteinen van het Loo werd aangevoerd, bosaanleg, woningen voor bosarbeiders en jachtopzieners die in dienst waren van het Kroondomein. Ook elementen zoals de "Wilhelmina Linde", (geplant door Hoog Soerenaren uit erkentelijkheid voor de inzet van koningin Wilhelmina voor Hoog Soeren), verwijzen naar de belangrijke historische relatie van het dorp met de Oranjes.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1403-ont1_0010.png"

figuur: Hoog Soeren rond 1900: een veluwse nederzetting in het landelijk gebied.

Hoog Soeren ontdekt door welgestelden

Eind 19e eeuw kwam het toerisme op gang. Er werden hotels en pensions gevestigd. Hoog Soeren werd ook ontdekt door nieuwe bewoners: welgestelden die ruime zomerverblijven betrokken. Aanvankelijk als vakantieverblijf gebouwd, werden deze later veelal permanent bewoond. Ook terugkerende mensen uit het toenmalige Nederlands-Indië vonden een woonplaats in Hoog Soeren. De invloed van deze periode, waarin toerisme en "buiten wonen" een stempel zetten op de ontwikkeling van Hoog Soeren, is duidelijk "ruimtelijk afleesbaar": de aanwezigheid van buitenhuizen en villa's, hotels, horeca alsmede -van recenter datum- een kleinschalig natuurkampeerterrein aan de oostzijde en een 9-holes golfbaan in het glooiende zuidelijke deel van Hoog Soeren.

3.1.2 Bestaande situatie

Algemeen

Hoog Soeren is sinds juni 2012 een Rijksbeschermd Dorpsgezicht. Bijzonder aan Hoog Soeren is dat het dorp meer een verzameling woonkavels is dan een woonkern. Als Hoog Soeren beschreven moet worden, is dat geen verhaal over een dorp met lintbebouwing en latere uitbreidingen, maar over een landschap met reliëf, houtwallen en akkers waarin de bebouwing zich genesteld heeft. Drie kenmerken bepalen de hoofdstructuur van het dorp. Allereerst het stelsel van open akkers dat een open enclave in het Veluwse bosgebied vormt. Binnen dit stelsel ligt een losse structuur van onregelmatig gevormde kavels die als kransen rond de open akkers liggen. Tot slot wordt het dorpse beeld bepaald door het losse, bijna toevallige, patroon van (on)verharde wegen dat tussen de kavels en de bossingels kronkelt.

Hoog Soeren kent ook een grote variatie aan architectonische bouwstijlen. Ze laten zien dat het dorp is ontstaan vanuit verschillende bouwtradities en ontwikkelingsperioden. Er zijn typisch Veluwse boerderijen, boswachters- en jachtopzichterswoningen van het Kroondomein en een rijke variatie aan villa's en hotels uit het begin van de vorige eeuw te vinden. Ondanks deze verscheidenheid passen al deze stijlen moeiteloos bij elkaar en komt het dorp duidelijk over als een geheel. Dat komt omdat alle woningen als losse elementen in een volwassen groen landschap zijn ingepast. Soms is dat een bosrand, maar soms zijn dat ook grote boombeplantingen op de kavels zelf. Het groen bindt alle losse kavels samen tot een geheel.

De circa 100 woningen in het dorp zijn over het algemeen gelegen op vrij ruime percelen en hebben een duidelijke kapvorm. Vrijwel alle bebouwing bestaat uit een laag en een kapconstructie waarbij de kap soms twee lagen bevat. Het volume van de woningen is divers: zo zijn er de kleinere boerderijen en woningen van bosarbeiders, naast de landhuizen en horecagelegenheden van ruimere omvang.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1403-ont1_0011.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1403-ont1_0012.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1403-ont1_0013.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1403-ont1_0014.png"

figuur: verschillende bouwstijlen in Hoog Soeren (bron: Klein Apeldoorns dorpenkookboek, gemeente Apeldoorn)

Andere gebouwen zoals de school en de kerk sluiten qua schaal aan bij de overige bebouwing. Deze gebouwen zijn niet uitzonderlijk hoog of omvangrijk. Daarnaast zijn er diverse schuren in de kern gelegen langs de openbare weg die een bedrijfsmatige functie hebben. Vrijwel alle bebouwing is opgetrokken uit baksteen met een rieten of pannen kap. Enkele woningen, met name uit de periode 1910 - 1940, zijn opgetrokken uit hout. Ook de bijgebouwen zijn in veel gevallen voorzien van een kapconstructie, soms met pannen.

De belangrijkste ontsluitingswegen zijn de Soerenseweg, de Kampsteeg en de Pomphulweg. Langs de Soerenseweg is een voetpad aangelegd. Buiten de kern zijn langs de Soerenseweg en Pomphulweg vrijliggende fietspaden aangelegd. De overige wegen bestaan uit een stelsel van smalle zand-, leem- en grindwegen. De wegenstructuur en het onverharde karakter van een deel van de secundaire wegen zijn van belang voor het karakteristieke dorpsbeeld.

Planlocatie

Het gedeelte van het plangebied in Hoog Soeren ligt aan de weg Hoog Soeren. Dit is een 30 km weg met een zeer beperkte verkeersintensiteit. Op de locatie Hoog-Soeren 118-2 is een bosbouwbedrijf gevestigd. Dat is gespecialiseerd in boswerkzaamheden, zoals kappen, zagen, versnipperen en vervoeren van hout. Daar is groot materieel voor niodig. Het bedrijf ligt midden in het dorp Hoog Soeren, tussen vrijstaande woningen in een bosachtige omgeving. Dit leidt tot hinder en overlast voor omwonenden. De bereikbaarheid van het bedrijf voor grote bedrijfsvoertuigen die door de smalle en bochtige straten moeten rijden is lastig en leidt tot onveilige situaties. Op het bedrijfsperceel bevinden zich:

  • bedrijfsbebouwing in de zin van drie schuren;
  • een parkeerterrein en opslag van hout;
  • twee woningen met bijgebouwen.

Bij de ontwikkeling hoort ook een onbebouwd terrein tegenover (aan de overzijde van de weg) het bosbouwbedrijf. Dat is een nu grasstrook.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1403-ont1_0015.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1403-ont1_0016.png"

figuur: weergave bestaand bedrijf en de grasstrook (bron: Riv viewer APD, gemeente Apeldoorn)

3.1.3 Nieuwe situatie

Alle bestaande bedrijfsbebouwing en de woning op nr. 118 zal worden verwijderd. De bedrijfswoning op nummer 118-2 blijft behouden, maar wordt een reguliere woning. De andere woning, ten oosten van de bestaande bedrijfsowning, zal worden vervangen door een nieuwe woning. Op het erf van het het bedrijf worden vier nieuwe woningen gerealiseerd. Aan de overzijde van de straat komt op de groenstrook een 2-kapper.

Het plan en is gericht op een zorgvuldige inpassing met behoud van het karakter van het bosbouwerf, het agrarische karakter en het bosbouwthema.

Het nieuwe erf gaat uit van de bestaande woning met daarachter een grote schuur uitgevoerd in zwart/donker hout. Deze 'schuur' ligt centraal in het zicht op het erf en is opgedeeld in twee met elkaar verbonden delen met twee-onder-een kapwoningen. Zodoende voorziet de 'schuur'in vier woningen met een beperkte privétuin op het westen. De schuurwoningen en tuinen zijn zo gepositioneerd dat de bestaande bomen mooi opgaan in het achtererfgebied van de woningen. Het gedeelte achter de privétuinen is mandelig gebied, heeft een natuurbestemming én kan gebruikt worden voor een wandeling. Daartoe zijn uitgemaaide stroken voorzien.

De bestaande woning aan de oostzijde wordt zoals aangegeven gesloopt. De (verzelfstandigde) woning aan de wetstijde wordt gesloopt en teruggebouwd op nagenoeg dezelfde plek. De architectuur van de woning moet passen bij de architectuur van het erf op de wijze zoals aangegeven in het opgestelde beeldkwaliteitsplan (zie Bijlage 2 Landschappelijk Inrichting- en Beeldkwaliteitsplan bij deze toelichting).

De twee woningen op het stuk grond aan de zuidzijde worden uitgevoerd als achter elkaar gelegen twee-onder-een kapwoningen. Daardoor krijgt deze de uitstraling van één twee onder een kap woning en is maar één ontsluiting nodig hiervoor. Voor wat betreft de vormgeving is aansluiting op de boerderijen in Hoog Soeren het uitgangspunt.

Onderstaand een impressie van de nieuwe ruimtelijke situatie:

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1403-ont1_0017.png"

Stedenbouwkundig plan, bron: Landschappelijk Inrichting- en Beeldkwaliteitplan

3.2 Locatie Windhoek

3.2.1 Historie

De ondergrond van het plangebied is gevormd gedurende de ijstijden. In het Saalien stuwde het landijs rivierafzettingen vanuit het IJsseldal op. Zo ontstond de stuwwal van de Veluwe, waarvan in het plangebied een uitloper aanwezig is. Tijdens de daarop volgende ijstijd, het Weichselien, ontstonden brede, ondiepe dalen in west- en oostelijke richting. De stuwwalhelling is hierdoor afgevlakt. Tijdens het laatste deel van het Weichselien werden onder invloed van de wind oost-west gerichte jonge dekzandruggen afgezet (Formatie van Twente). Deze zijn in het plangebied zichtbaar als langgerekte duinen, zoals in het Wieselsche Veld.

De mens heeft ook zijn stempel op het ontstaan van het gebied gedrukt. De eerste nederzettingen werden gesticht op de overgang van de lage naar de hoge gronden. Op de hoger gelegen dekzandruggen werden de gronden als akkerland gebruikt. Hier ontstonden essen en enken (akkercomplexen die door bemesting werden opgehoogd). De lager gelegen beekdalgronden werden als weide en hooiland gebruikt. De verder gelegen heide- en bosgebieden werden benut als weidegebied voor de schapenteelt (Wenumsche en Wieselsche Veld), voor het plaggensteken en voor de houtproductie (Wieselsche Bos).

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1403-ont1_0018.png"

figuur: buurtschappen Wenum en Wiesel in 1915 (bron: cultuurhistorische analyse, gemeente Apeldoorn)

In de 14de tot de 18de eeuw zijn de sprengenbeken en waterbekkens aangelegd. Dit gebeurde ten behoeve van het opwekken van energie door middel van watermolens voor onder andere papierfabrieken en koperpletterijen. In de 19de eeuw raakte waterkracht in onbruik en werd het schone water vaak door wasserijen gebruikt. Ook in de 19de eeuw werd de ontsluiting van de stad Apeldoorn uitgebreid. De verbinding over het Wenumse Veld werd rechtgetrokken in de vorm van de Zwolseweg. Het Apeldoorns kanaal en de spoorlijn Apeldoorn-Hattemerbroek werden aangelegd. In de jaren 30 van de 20ste eeuw werd begonnen met de aanleg van een nieuwe Rijksweg, die niet werd voltooid en nu nog beleefbaar is in de vorm van de verkaveling, de taluds en de houtopstanden. Het overgrote deel van de woeste heidegebieden is in de loop der tijd ontgonnen en in gebruik genomen als cultuurgrond. Vooral de omgeving van de Zwolseweg is langzamerhand steeds dichter bebouwd met woningen en bedrijfsgebouwen (landelijk woongebied). De bodemtypologie in het plangebied is zeer divers. Zo kunnen onder meer de volgende bodemtypen worden aangetroffen:

  • holtpodzolgronden ten plaatse van het paleispark;
  • overige podzolgronden ten plaatse van de (voormalige) heidegronden;
  • enkeerdgronden ten plaatse van de (voormalige) akkers;
  • goor- en beekeerdgronden en veengronden ten plaatse van de beekdalen en overige laagtes;
  • duinvaaggronden ter plaatse van de stuifzanden.
3.2.2 Bestaande situatie

Algemeen

Kenmerkend voor het plangebied is de grote diversiteit aan landschappelijke structuren. Dit wordt veroorzaakt doordat het plangebied is gelegen op de overgang van het bosgebied van de Veluwe naar het rivierdal van de IJssel. De Veluwerand loopt geleidelijk over in een fraai kleinschalig mozaïeklandschap: een afwisseling tussen wei- en hooilandjes, bosschages, essen, houtwallen, houtsingels en beken. De essen zijn veelal minder goed herkenbaar, doordat deze steeds meer begroeid raken, zowel door natuurlijke opslag als door aanplant met (naald)bomen. Dit deel van het plangebied is rijk aan cultuurhistorische waarden, waaronder grafheuvels en karakteristieke (voormalige) boerderijen.

Een opvallend element in dit deel van het plangebied is de hoge stuifwal (ongeveer 6 m hoog) die werd aangelegd om verstuiving van de zandduinen van de Veluwe naar de essen tegen te gaan. Deze wal is nog steeds duidelijk in het landschap zichtbaar. Een ander opmerkelijk element zijn de sprengen, die zijn aangelegd ten behoeve van de industrie. Het grondwater komt aan de randen van de Veluwe dicht aan de oppervlakte. Op laaggelegen plaatsen aan de rand van de Veluwe werd een gat gegraven tot op grondwaterniveau. Zo ontstond een kunstmatige bron, de sprengkop. Vanaf de sprengkop werd het water door een kunstmatig aangelegde beek (de spreng) naar een molen gevoerd om daar een waterrad aan te drijven.

Het kleinschalige landschap gaat naar het oosten toe geleidelijk over in een meer open agrarisch landschap. Kenmerkend zijn de essen: de hoger gelegen percelen waarop de (voormalige) boerderijen zijn gesitueerd. In het open gebied (in het oosten van het plangebied) vallen deze essen goed op door de hogere ligging ten opzichte van het omliggende landschap.

Opvallend is dat ook de bebouwing een grote diversiteit aan maten en vormen kent: niet alleen verspreid liggende solitaire bebouwing, maar ook min of meer lintvormige concentraties in het zuidelijke deel van het plangebied langs de Zwolseweg en Oude Zwolseweg en omgeving en ter plaatse van de kern van Wenum. Hoewel de meeste bebouwing van oorsprong een agrarisch karakter had, zijn er door het economisch klimaat en de ligging aan de rand van de stad Apeldoorn steeds meer burgerwoningen bijgekomen (grenzend aan de stad Apeldoorn) .

Samenvattend kan het plangebied op hoofdlijnen worden onderverdeeld in de volgende 'gebiedstypen' (zie figuur):

  • Cultuurhistorisch waardevol gebied: Dit gebied betreft de gronden die deel uitmaken van het beschermd dorpsgezicht Wiesel en het gebied rond de Wenumse Beek en de enk van Wenum.
  • Natuurgebied: Het gaat om die gebieden die nog relatief ongerept zijn en geen productiefunctie meer kennen. Hierbij gaat het om delen van de Veluwerand.
  • Gemengd agrarisch gebied: Het gebied ten westen van de Zwolseweg kent nog de kleinschaligheid van het oorspronkelijke essenlandschap.
  • Open agrarisch gebied: Het gebied tussen de Zwolseweg / Wenum en het Apeldoorns kanaal bestaat vooral uit een vlak, open agrarisch gebied. Hier zijn vooral burgerwoningen en (voormalige) agrarische bedrijven gevestigd. Grote beplantingselementen ontbreken, met uitzondering van erfbeplanting.
  • Landelijk woongebied: De dorpen Wenum en Wiesel kunnen worden gekarakteriseerd als een landelijk woongebied. Wenum en Wiesel worden gescheiden door de Zwolseweg. Aan de oostkant ligt Wenum en in het westen Wiesel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1403-ont1_0019.png"

figuur: landschappelijke structuren

Planlocatie

Dit perceel ligt in het buitengebied van Apeldoorn in het landschapstype 'open agrarisch gebied', tussen de dorpen Vaassen en Wenum-Wiesel. Het perceel is in totaal 5,5 ha, waarvan het meeste in gebruik is als kweekgrond. Het voorste deel is omringd door een bomenrij en bevat bedrijfsbebouwing en een woning met tuin en bijgebouwen. Een groot deel van dit deel van het perceel wordt gebruikt als opslag voor hout.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1403-ont1_0020.png"

figuur: bestaande situatie Windhoek 44 (bron: RIV viewer APD, gemeente Apeldoorn)

3.2.3 Nieuwe situatie

Het bosbouwbedrijf wordt verplaatst van de locatie Hoog-Soeren 118-2 naar de locatie Windhoek 44. De bedoeling is om daar de bestaande bebouwing te slopen en twee nieuwe schuren terug te bouwen van 1000 en 2000 m². Deze worden zoveel mogelijk achterop het perceel geplaatst binnen het bestaande bouwvlak. Mede omdat ze lager zijn dan de bomenrij komen ze daardoor zoveel mogelijk uit het zicht te staan. Op de plek van het bijgebouw aan de weg komt een houtsingel. De rest van het erf is nodig voor stalling en manoevreerruimte voor voertuigen en als opslag van hout. De bestaande houtsingel zal geheel dichtgezet worden zodat het landschappelijk als een geheel zal ogen. Ook aan de voorzijde wordt extra beplanting toegevoegd om de landschappelijke inpassing zo goed mogelijk te laten zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1403-ont1_0021.png"

figuur: impressie ontwerp bosbouwbedrijf op locatie Windhoek 44 (bron: PPI-verzoek door initiatiefnemer van SRO)

4 PLANOLOGISCHE ASPECTEN

4.1 Milieuaspecten

4.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling. Per thema is een onderscheid gemaakt per locatie: Hoog-Soeren en Windhoek.

4.1.2 Bodem

Een nieuwe of gewijzigde bestemming mag alleen in het bestemmingsplan worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Er moet dus onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.

Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.

Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.

Onderzoeksresultaten bodem

Hoog-Soeren

In de rapportage d.d. 18 maart 2020, opgesteld door Lycens B.v. en opgenomen in bijlage 3 van de Bijlagen bij de toelichting, zijn de resultaten van het bodemonderzoek weergegeven. Daarbij is ook de grondwaterkwaliteit onderzocht. Er is ook gekeken naar de eindsituatie in verband met de beëindiging van de bedrijfsactiviteiten. Gebleken is dat er vanuit dit apect geen milieuhygiënische belemmeringen zijn geconstateerd voor de herziening van het bestemmingsplan en de realisatie daarvan.

Daarnaast is eveneens door Lycens B.V., op 9 maart 2020 een asbestinventarisatie verricht. Zie hiervoor Bijlage 4 Samenvatting asbestinventarisatie locatie Hoog-Soeren 118 bij deze toelichting. Daaruit blijkt dat sprake is van asbesthoudende materialen. Werkzaamheden hieromtrent zullen door ene gecertificeerd bedrijf moeten worden verricht.

Windhoek

In de rapportage d.d. 12 maart 2020, opgesteld door Lycens B.V. en opgenomen in bijlage 3 van de Bijlagen bij de toelichting, zijn de resultaten van het bodemonderzoek (inclusief onderzoek naar de grondwaterkwaliteit) weergegeven. Hieruit blijkt eveneens dat er vanuit dit apect geen milieuhygiënische belemmeringen zijn geconstateerd voor de herziening van het bestemmingsplan en de realisatie daarvan.

Conclusie aspect bodem

Uit de resultaten van het bodemonderzoek is niet gebleken van belemmeringen die voortkomen uit het aspect bodem.

4.1.3 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden. Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Dit is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot dit omgevingstype. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd. De tabel hieronder geeft de relatie weer tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype.

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.

Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

Onderzoeksresultaten milieuzonering

Hoog-Soeren

De locatie Hoog-Soeren is beschouwd als het omgevingstype een rustige woonwijk, omdat het midden in het dorp Hoog-Soeren ligt met vrijwel alleen woningen. Als het bosbouwbedrijf is verwijderd en verplaatst naar de locatie Windhoek, liggen in de omgeving van de nieuwbouwlocatie slechts woningen. Binnen 100 m van de locatie liggen geen bedrijven of instellingen. Dit betekent dat er geen milieubelastende functies zijn die invloed hebben op de te bouwen woningen, maar ook dat er geen bedrijven of instellingen zijn die hinder hebben van deze woningen.

Windhoek

De locatie Windhoek is beschouwd als het omgevingstype een rustige woonwijk, omdat het landelijk gebied is met verspreid liggende woningen en wat bedrijvigheid. Relevant is zowel de inwaartse als de uitwaartse zonering.

Aangaande de inwaartse zonering is van belang dat op perceel Windhoek 28 een paardenhouderij is gevestigd met 10 volwassen paarden en 5 paarden in opfok. Op dit bedrijf is het Activiteitenbesluit van toepassing waarbij van belang is dat de normen gelden voor een locatie buiten de bebouwde kom. Voor het houden van paarden geldt een afstand van minimaal 50 m tot woningen van derden. De hoek van de paardenstal en de grens van het bouwvlak is gelegen op zo'n 31 m, maar vormt geen belemmering, mits binnen 50 m van het bouwvlak van de paardenhouderij geen geurgevoelige bebouwing wordt gerealiseerd. Zo is bijvoorbeeld een werkplaats die permanent of vergelijkbaar wordt gebruikt op basis van jurisprudentie geurgevoelig en dus niet toegestaan

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1403-ont1_0022.png"

figuur: paardenhouderij Windhoek 28 met zone van 50 m (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Een bosbouwbedrijf heeft volgens de VNG-uitgave uit 2009 een richtafstand van 50m vanwege geluid. Rondom de nieuwbouwlocatie bevinden zicht drie woningen: Windhoek 42, 28 en 24.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1403-ont1_0023.png"

figuur: omgeving planlocatie Windhoek 44 met de woningen Windhoek 42, 24 en 28 (bron: RIV viewer APD, gemeente Apeldoorn)

Windhoek 42

Deze woning ligt in de huidige agrarische bestemming en is bestemd als bedrijfswoning. Deze hoeft niet tegen de eigen bedrijfsactiviteiten te worden beschermd, mits deze in de nieuwe situatie als bedrijfswoning wordt bestemd.

Windhoek 28

Deze woning ligt op ca. 70 m afstand dus meer dan 50 m van de nieuwbouwlocatie en vormt geen belemmering. Wel is het mogelijk dat de geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit worden overschreden vanwege de eenzijdige aanrijroute naar de nieuwe bedrijfslocatie. Daar is geluidsonderzoek naar gedaan (zie paragraaf 4.1.4).

Windhoek 24

Deze woning is bestemd als een plattelandswoning en ligt op 23 m van de planlocatie. Dit houdt in dat deze woning voorheen behoorde tot het bedrijf op perceel Windhoek 44 (waar nu het bosbouwbedrijf naartoe wordt verplaatst) en een melding Activiteitenbesluit of omgevingsvergunning activiteit milieu vanwege dat bedrijf niet getoetst hoeft te worden aan deze woning. In het huidig bestemmingsplan is dit weergegeven via een functieaanduiding 'relatie'. Voor het nieuwe bosbouwbedrijf moet ook aan de goede ruimtelijke ordening worden getoetst. Dat betekent dat sprake moet zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de plattelandswoning. De woning ligt als gezegd op 23 m en zodoende binnen de milieuzone (50 m) van het bosbouwbedrijf ten aanzien van geluid. Ook hier is akoestisch onderzoek naar gedaan (zie paragraaf 4.1.4).

Beoordeling aspect milieuzonering

Vanuit het aspect milieuzonering geen sprake is van belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling. Daarbij zijn voor het perceel Windhoek 24 de onderzoeksresultaten naar geluidhinder van belang. Gelet op de uitkomsten daarvan is plaatsing binnen de contour van 50 m mogelijk. Zie hiervoor paragraaf 4.1.4.

4.1.4 Geluidhinder

Algemeen

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai.

Beide locaties, Hoog-Soeren en Windhoek, liggen niet binnen de invloedssfeer van een spoorlijn of een industrieterrein. Het plan betreft de ontwikkeling van woningen (Hoog-Soeren) en het verplaatsen van een bedrijf naar een locatie nabij geluidgevoelige bestemmingen (Windhoek). Derhalve zijn wegen- en industrielawaai beschouwd.

Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen

Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting. Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:

  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur.

De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.

Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone, moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 63 of 53 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.

Industrielawaai: nieuwe bedrijfsbestemming nabij bestaande geluidgevoelige bestemmingen

Als een bestemmingsplan het mogelijk maakt op een industrieterrein bepaalde geluidshinderlijke bedrijven (de bedrijven als genoemd in Bijlage 1 onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht) te vestigen of een bestaand industrieterrein uit te breiden, is de gemeenteraad verplicht gelijktijdig met het vaststellen van het bestemmingsplan, een geluidzone rond dit terrein vast te stellen of te wijzigen. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet niet in een dergelijk bedrijf en een dergelijk onderzoek is daarom niet aan de orde. Wel is in het kader van een goede ruimtelijke ordening relevant om de effecten van de geluidbelasting vanwege de inrichting te beschouwen.

Hoog-Soeren

Voor het plandeel in Hoog Soeren is de geluidbelasting vanwege het wegverkeer op de nieuwe woningen van belang. Rondom de locatie Hoog-Soeren zijn geen gezoneerde wegen aanwezig. Deze liggen op minimaal 250 m afstand. Veel wegen zijn 30 km p/u wegen. Dit houdt in dat voldaan is aan de Wet geluidhinder en dat akoestisch onderzoek in dat kader niet nodig is. Ook in het kader van de goede ruimtelijke ordening is geen onderzoek nodig, omdat het aantal verkeersbewegingen zeer beperkt is waardoor de geluidsinvloed van het verkeer over de 30 km p/u weg (Hoog-Soeren) miniem is.

Windhoek

Voor het plandeel in Windhoek is de geluiduitstraling vanwege de bedrijfsactiviteiten op de woningen in de ditrecte omgeving van belang. Daarnaast is ook de geluidbelasting vanwege de verkeersaantekkende werking van belang.

Daarom is door K+Adviesgroep akoestisch onderzoek verricht. De resultaten daarvan zijn weergegeven in de rapportage 'Akoestisch onderzoek Zweverink bosbouw Windhoek 44 te Wenum Wiesel' van 14-05-2020. Deze rapportage is als Bijlage 6 opgenomen bij deze toelichting.

Geluidbelasting bedrijfsactiviteiten

Bij het onderzoek zijn de bronnen op het buitenterrein onderzocht. De lwerkplaats/loods is niet onderzocht omdat bij de bouw afdoende kan worden voorzien in geluidreducerende maatregelen.

Bij het onderzoek zijn vde systematiek en de richtwaarden van de VNGuitgave Bedrijven en Milieuzonering als uitgangspunt genomen. Voor de lange termijngemiddelden is gebleken dat de geluidbelasting (48 dB(A) ) voldoet aan stap 3 van deze uitgave. Het plan ligt in het buitengebied, cumulatie met andere bronnen is niet aan de orde. Dit betekent dat het plan voldoet.

Voor de piekbelastingen is een hogere richtwaarde dan de richtwaarde van stap 3 (70 dB(A) geconstateerd. Deze peik wordt veroorzaakt door de rijdende vrachtauto die komt laden en lossen. Dergelijke piekgeluiden in de dagperiode mogen op grond van artikel 2.17 Activiteitenbesluit buiten beschouwing blijven. De overoige activiteiten blijven onder de 65 dB(A), dat is ruim onder de richtwaarde van stap 3 (70 dB(A)).

Geluidbelasting verkeersaantrekkende werking

Gebleken is dat de geluidbelasting van wege de verkeersaantrekkende werking ten hoogste 40 dB(A) zal bedragen. Dat is ruim onder de richtwaarde van 50 dB(A).

4.1.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • a. het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • b. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • c. het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • d. de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Niet in betekenende mate bijdragen

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet in de Regeling NIBM staat kan deze nog steeds 'Niet in betekende mate bijdragen'. Dat is het geval indien de bijdrage aan NO2, PM2,5 en PM10 minder is dan 3% van de grenswaarden.

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.

Toepasbaarheidsbeginsel

Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").

Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.

Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit

Hoog-Soeren

De woningbouwontwikkeling op de locatie Hoog-Soeren valt onder een van de situaties die zijn vastgelegd in de Ministeriële Regeling 'Niet in betekende mate bijdragen', namelijk een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 nieuwe woningen. Een nader onderzoek is gelet op deze regeling niet nodig. Daardoor wordt aangaande het aspect Luchtkwaliteit voldaan aan de Wet milieubeheer.

Windhoek

De ontwikkeling op de locatie Windhoek 44 valt niet onder de situaties die zijn vastgesteld in de Ministeriële Regeling 'Niet in betekende mate bijdragen' en is ook niet opgenomen in het NSL. Daarom is een berekening met de NIBM-tool van Infomil uitgevoerd om aan te onderzoeken in hoeverre aan de Wet milieubeheer. In de rapportage d.d. 16 maart 2020, opgesteld door Lycens b.v. en opgenomen in bijlage 7 van de toelichting, is het resultaat van dit onderzoek beschreven. De verkeersgeneratie bestaat uit verkeersbewegingen van personeel en transport met zwaar vrachtverkeer van en naar de bedrijfslocatie. Bij een bosbouwbedrijf is sprake van een relatief hoog percentae zwaar(der) vrachtverkeer ten opzichte van licht personenverkeer. Op basis van ervaringsgegevens en inschattingen van de huidige bedrijfsvestiging is uitgegaan van maximaal 30 personenwagens dus 60 verkeersbewegingen. Frequent bezoek van klanten is niet aan de orde vanwege de aard van het bedrijf, maar er zal enig extra verkeer zijn. Daarom wordt uitgegaan van 20% meer dus 72 verkeersbewegingen. Het bedrijfswagenpark bestaat uit 30 (middel)zware bosbouwmachines. Worst-case rijden al deze machines eenmaal van en naar het bedrijf, wat leidt tot 60 verkeersbewegingen met zwaar vrachtverkeer. Verder zal er enig vrachtverkeer zijn om bosbouwmateriaal op en neer te rijden. Met deze verkeersbewegingen is een berekening gemaakt in de NIBM-tool.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1403-ont1_0024.png"

figuur: berekening NIBM-tool voor locatie Windhoek 44 (bron: onderzoek luchtkwaliteit)

Uit de berekening volgt dat de ontwikkeling 'Niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Het bosbouwbedrijf is geen gevoelige bestemming zoals genoemd in het Besluit gevoelige bestemmingen. In het kader van de NSL wordt de luchtkwaliteit ter plaatse van de Zwolseweg/ Apeldoornseweg (oostelijk van de locatie) gemonitord. De gemeten waarden liggen ver onder de grenswaarden en dat zal verder van de weg nog lager zijn. Dit betekent dat sprake is van een goede luchtkwaliteit.

De verbetering van de luchtkwaliteit in Hoog-Soeren, omdat de bedrijfsactiviteiten van het bosbouwbedrijf daar worden gestopt, is niet meegerekend in deze berekening. Uitgegaan is van een worst-case benadering.

Conclusie aspect luchtkwaliteit

Gelet op het bovenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de uitvoering van deze ontwikkeling.

4.1.6 Verkeer en parkeren

Locatie Hoog-Soeren

In de notitie Verkeer en Parkeren Hoog Soeren 118-2 is de nieuwe verkeers- en parkeersituatie in beeld gebracht. De verkeersbelasting neemt af doordat de bedrijfscativiteiten zijn beëindigd en vervangen door wonen. Het daarmee gepaard gaande verkeer levert aanzienlijk minder verkeersbelasting op in de nauwe straatjes van Hoog Soeren en op de nauwqe ontsluitingsweg ter plekke. Ook wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen. In Bijlage 9 bij deze toelichting is de bedoelde notitie, aangeleverd door bureau SRO, opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1403-ont1_0025.png"

figuur: bestaande weg langs bedrijf en woningen Hoog-Soeren 118 en 118-2 (bron: RIV viewer APD, gemeente Apeldoorn)

Locatie Windhoek 

Voor de nieuwe verkeersbewegingen en het parkeren met betrekking tot de locatie Windhoek 44 is een onderzoek gedaan (zie onderzoek van 16 maart 2020, door Lycens bv met nummer 2020.0355 in Bijlage 8 van de toelichting).

De locatie Windhoek 44 ligt in het buitengebied nabij Wenum Wiesel. Dit kenmerkt zich door landelijke lokale wegen met smalle wegprofielen. De belangrijkste doorgaande wegen zijn de Apeldoornseweg/ Zwolseweg en de Elburgseweg (zie hieronder in blauw). De Windhoek/Waterstraat en de Greutelseweg zorgen voor de oost-west verbinding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1403-ont1_0026.png"

figuur: wegenstructuur rondom locatie Windhoek (bron: onderzoek verkeer en parkeren, Lycens)

De Windhoek is een brede onverharde gravelweg weg, welke in goede staat van onderhoud is. De ontsluiting van het perceel Windhoek 44 vindt plaats in noordelijke richting. De gravelweg is breed genoeg voor vrachtverkeer en er is voldoende mogelijkheid om goed te kunnen passeren. De verharde Windhoek/ Waterstraat is van een zelfde breedte. De huidige kwekerij geeft overigens in de huidige situatie met verkeersbewegingen ook geen knelpunten. In de beoogde situatie (zie paragraaf 4.1.5 Luchtkwaliteit) zullen er in de worst-case benadering maximaal 30 personenauto's en 30 vrachtauto's rijden. Dit kan eenvoudig op de huidige wegenstructuur via de verharde Windhoek/ Waterstraat worden verwerkt. Bij de doorgaande wegen gaat deze beperkte verkeerstoename op in het heersende verkeersbeeld. In de praktijk wordt verwacht dat er minder verkeersbewegingen zullen zijn, aangezien niet al het zware materieel elke dag van en naar de bedrijfslocatie wordt gereden.

In de huidige situatie is sprake van gebruik voor ontsluiting met grotere landbouwvoertuigen. Dit is vergelijkbaar met de voertuigen voor het bosbouwbedrijf. Mede gelet hierop en de beperkte verkeersgeneratie, die als zeer laag is te beschouwen, wordt de verkeersveiligheid niet slechter.

Alle voertuigen, zowel personeel, (incidentele) bezoekers als bedrijfsvoertuigen zullen parkeren op het circa 2 ha groot perceel Windhoek 44. Daar is ruim voldoende mogelijkheid voor. Parkeren op de openbare weg is niet aan de orde.

Conclusie aspect verkeer en parkeren

Het voorliggende plan is ruimtelijk goed inpasbaar, levert een positieve bijdrage op dit gebied en voldoet afdoende aan de relevante normen. Dit aspect levert dan ook geen belemmeringen op.

4.1.7 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
  • Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) te worden gehanteerd. Daarnaast wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Besluit transportroutes externe veiligheid) die het uitvloeisel worden van het Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.

Nota milieu-veiligheid Apeldoorn

In november 2011 is de Nota milieu-veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.

Onderzoeksresultaten

In de nabijheid van de locaties Hoog-Soeren en Windhoek bevinden zich geen risicobronnen die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Externe veiligheid is dus geen relevant milieuaspect. Er hoeft geen Groepsrisico berekend te worden en geen nader onderzoek in het kader van de externe veiligheid plaats te vinden.

Conclusie aspect externe veiligheid

Dit aspect brengt geen belemmeringen met zich mee voor het onderhavige plan.

4.1.8 Elektromagnetische velden

De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).

De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.

Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.

Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.

Onderzoeksresultaten

In de nabijheid van beide locaties, zowel Hoog-Soeren 118-2 en Windhoek 44 bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.

Conclusie aspect elektromagnetische velden

Dit aspect brengt geen belemmeringen met zich mee voor het onderhavige plan.

4.1.9 Milieueffectrapportage

Algemeen

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.

Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.

Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Onderzoeksresultaten

Dit bestemmingsplan voor de locaties Hoog-Soeren en Windhoek maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in de paragrafen 4.1.1 tot en met 4.1.8. Daaruit kan worden geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

Conclusie aspect milieueffectrapportage

Dit aspect brengt geen belemmeringen met zich mee voor het onderhavige plan en nader onderzoek naar nadelige effecten voor het milieu is dan ook niet aan de orde.

4.2 Waterhuishouding

4.2.1 Algemeen

Het plangebied ligt in bestaand stedelijk gebied. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de Omgevingsvisie Gelderland heeft aangegeven.

4.2.2 Grondwater

Het gebied (beide locaties) ligt niet in de in de Omgevingsverordening Gelderland aangegeven grondwaterbeschermingszone/intrekzone. Grondwateroverlast is nu en in de toekomst dan ook niet te verwachten. Het plan zal grondwaterneutraal worden ontwikkeld.

4.2.3 Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur

Door dit plan ontstaat op beide locaties geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving. Ook is geen sprake van nadelige gevolgen voor waterafhankelijke natuur.

4.2.4 Afvoer van hemelwater

In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een gemengd rioolstelsel waarmee vuil- en hemelwater gezamenlijk worden afgevoerd. De capaciteit van dit riool is voldoende om bij de maatgevende regenbui die eens per 2 jaar optreedt geen water op straat te veroorzaken.

Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van hemelwater niet op de riolering aan te sluiten. In de Bouwverordening is bepaald dat het hemelwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.

Bij het bepalen van de manier waarop het hemelwater wordt afgevoerd, hanteert de gemeente de Beslisboom voor Hemelwater. Deze beslisboom geeft de volgende voorkeursvolgorde voor het afvoeren van hemelwater:

  • 1. gebruik van hemelwater (in grijswatercircuit of door vegetatiedak);
  • 2. infiltratie in de bodem;
  • 3. afvoer naar oppervlaktewater;
  • 4. afvoer via rioolstelsel.

De materialen die in aanraking komen met het hemelwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van hemelwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het hemelwater afgevoerde vervuilende stoffen.

In dit plangebied wordt het regenwater terplekke vastgehouden en geïnfiltreerd in de ondergrond – er wordt géén hemelwater afgevoerd naar het bestaande rioolstelsel rondom het plangebied. Doordat het geen vervuilingsgevoelige oppervlakken betreffen, wordt voorkomen dat het te infiltreren regenwater het grond- en/of oppervlaktewater verontreinigt.

4.2.5 Afvoer van afvalwater

De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en hemelwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.

4.2.6 Watertoets

Het plan omvat minder dan 10 woningen/1.500 m² extra verhard oppervlak. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Vallei en Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.

Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het waterschap.

4.3 Natuurwaarden

4.3.1 Wettelijk kader en beleid
4.3.1.1 Europese regelgeving

De twee Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) vormen samen de belangrijkste natuurbeschermingswetgeving op Europees niveau. De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De EU-lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en van natuurlijke habitats. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van te beschermen gebieden, zogeheten speciale beschermingszones. Het netwerk van speciale beschermingszones die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen wordt over het algemeen als Natura 2000 aangeduid. Een Natura 2000-gebied kan uit een Vogelrichtlijngebied, een Habitatrichtlijngebied of een combinatie van beide bestaan. Bij een gecombineerd Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied kan elk onderdeel zijn eigen begrenzing hebben, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden.

4.3.1.2 Rijksbeleid en wetgeving

Wet natuurbescherming

Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.

De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen.

De Wnb bevat –voor zover voor bestemmingsplannen relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.

Gebiedsbescherming

De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.

Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als is voldaan aan elk van de voorwaarden:

  • a. er zijn geen alternatieve oplossingen;
  • b. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, en
  • c. er worden de nodige compenserende maatregelen getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft.

Als het plan significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het plan nodig is vanwege:

  • 1. argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of met voor het milieu wezenlijk gunstige effecten, of
  • 2. andere dwingende redenen van openbaar belang, na advies van de Europese Commissie.

Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het plan.

Soortenbescherming

De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:

  • a. een beschermingsregime voor Vogelrichtlijnsoorten;
    Op grond van dit regime is het verboden om opzettelijk in het wild levende vogels te doden of te vangen, om opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren te vernielen of te beschadigen, nesten van vogels weg te nemen en om vogels opzettelijk te storen.
  • b. een beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn en van de Verdragen van Bern en Bonn;
    Dit regime bevat de verboden om in het wild levende dieren van de bedoelde soorten in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen, opzettelijk te verstoren, hun eieren opzettelijk te vernielen of te rapen, hun voortplantingsplaatsen of rustplaatsen te beschadigen of te vernielen en om bedoelde plantensoorten opzettelijk te plukken en te vernielen.
  • c. een beschermingsregime voor andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten
    Op grond van dit regime is het verboden om de soorten die zijn opgenomen in de bijlage bij de wet van de bijlagen opzettelijk te doden of te vangen, de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de in de bijlage genoemde dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen en om bepaalde vaatplanten opzettelijk te plukken en te vernielen.

Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:

  • a. er is geen andere bevredigende oplossing voor de handeling mogelijk;
  • b. de handeling is nodig vanwege een van de in de wet genoemde en per beschermingsregime verschillende belangen, zoals de volksgezondheid, de openbare veiligheid of (bij het beschermingsregime voor nationaal beschermde soorten) in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en het daarop volgende gebruik van het betreffende gebied;
  • c. de ingreep doet geen afbreuk aan de staat van instandhouding van de betreffende soort.

Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.

Houtopstanden

Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is bepaald dat de aanwijzing en begrenzing van de gebieden die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland' en de aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden bij provinciale verordening geschiedt. Ook is daarin bepaald dat bij provinciale verordening regels worden gesteld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied behorend tot het natuurnetwerk Nederland.

4.3.2 Onderzoeksresultaten

Gebiedsbescherming

Gelders Natuurnetwerk, Groene Ontwikkelzone en Nationaal landschap

Geen van de locaties in Hoog-Soeren en Windhoek maken deel uit van het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelzone. De locatie Windhoek ligt wel in Nationaal Landschap.

De Omgevingsverordening bevat in artikel 2.56 regels voor bescherming van het op basis van de Structuurvisie infrastructuur en ruimte aangewezen Nationaal Landschap. Windhoek 44 ligt binnen de begrenzing van het Nationaal Landschap "Veluwe", deelgebied 'Wiggen Oost-Veluwe'.

Op grond van de Omgevingverordening mag een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap alleen bestemmingen mogelijk maken die de kernkwaliteiten van een Nationaal landschap niet aantasten. Activiteiten die toch deze kernkwaliteiten aantasten zijn alleen mogelijk als:

  • a. er geen reële alternatieven zijn;
  • b. er sprake is van reden van groot openbaar belang;
  • c. compenserende maatregelen plaatsvinden ter waarborging van de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen.

Het Nationaal Landschap "De Veluwe" is beschreven in deelgebieden. Windhoek 44 is gelegen in het deelgebied "Wiggen Oost-Veluwe". De kernkwaliteiten van dit deelgebied zijn:

  • a. beleefbaar gradiënt van Veluwe naar IJssel: gesloten droog bos, halfopen lanschap met veengebieden, essen en vochtige graslanden, open gebied met vochtige graslanden;
  • b. fraai kleinschalig mozaïklandschap: weide, akkeland, uitlopers van bossen, kleinschalige percelering;
  • c. diversiteit aan bebouwingsvormen: dorpen, buurtschappen, linten en verspreid;
  • d. microreliëf: smeltwaterruggen met beken en bolliggende landbouwgronden;
  • e. flank met west-oost stromende sprengen en beken;
  • f. openheid van gave essen en veen- en broekontginningen;
  • g. Rijk ultuurhistorisch erfgrond, zoals sprengen, watermolens, waardevolle open essen en landgoederen.

Toets

De ontwikkeling op de Windhoek 44 omvat de toevoeging van een bosbouwbedrijf op de plek van een agrarisch bedrijf. De bestaande bebouwing behalve de bedrijfswoning wordt hiervoor gesloopt. In plaats van bijna 9.000 m² voor een agrarisch bedrijf wordt ruimte gemaakt voor 3000 m² aan bedrijfsbebouwing voor het bosbouwbedrijf. Bij de ontwikkeling is rekening gehouden met de ter plaatse aanwezige landchappelijke elementen en het open karakter van het landschap. De nieuwe gebouwen zijn zodanig op het perceel gepositioneerd, dat deze zover mogelijk uit het zicht komen te liggen. Ook wordt rondom het perceel een 10 m brede groene singel gerealiseerd. In de nabijheid van het plangebied is geen (intensieve) veehouderij aanwezig. Hierdoor vormt de toekomstige functie geen (milieukundige) belemmering voor bestaande (intensieve) veehouderijbedrijven.

Conclusie

Door de functieverandering worden de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap "Veluwe", deelgebied 'Wiggen Oost-Veluwe' niet aangetast. Gelet op het terugdringen van de bebouwing/bebouwingsmogelijkheden en het borgen van de groene landschapselementen vindt er versterking plaats. De functieverandering is in overeenstemming met de provinciale Omgevingsverordening.

Natuurwaarden en stikstof

In Bijlage 10 is het onderzoek opgenomen dat de toetsing aan de Wnb van mogelijke negatieve effecten op Natura 2000-gebieden als gevolg van dit bestemmingsplan (Voortoets Stikstofdepositie Hoog Soeren 118-2 en Windhoek 42, Wenum Wiesel, 03-11-2022, Buro SRO). Uitgangspunt is dat de Veluwe het maatgevend Natura 2000-gebied is. Dit ligt op 100 m van de locatie Hoog-Soeren en op 730 m van de locatie Windhoek. Uit het onderzoek blijkt het volgende:

Hoog-Soeren

De bronnen die van invloed zijn op de stikstofdepositie tijdens de gebruiksfase zijn de toekomstige verkeersbewegingen (licht verkeer) van de beoogde woningen. Uit de berekening volgt dat de uitstoot van NOx minder dan 1 kg/j bedraagt. De uitstoot van NOx als gevolg van toekomstig gebruik is niet hoger dan 0,00 mol/ha/j op de Veluwe.

Ten aanzien van de aanlegfase is de bron die van invloed is op de stikstofdepositie de verkeersbewegingen (licht verkeer en (middel)zwaar vrachtverkeer) van en naar de bouwlocatie. Uit de berekening volgt dat de uitstoot van NOx door mobiele werktuigen minder dan 1 kg/j bedraagt. Dit zorgt niet voor een bijdrage hoger dan 0,00 mol/ha/j op de Veluwe.

Windhoek

De bron die van invloed zijn op de stikstofdepositie tijdens de gebruiksfase zijn de toekomstige verkeersbewegingen (licht verkeer en (middel)zwaar vrachtverkeer) als gevolg van de nieuwe bedrijfsbebouwing. Uit de berekening volgt dat de uitstoot van NOx minder dan 1 kg/j bedraagt. De uitstoot van NOx als gevolg van toekomstig gebruik is niet hoger dan 0,00 mol/ha/j op de Veluwe.

Ten aanzien van de aanlegfase is de bron die van invloed is op de stikstofdepositie de verkeersbewegingen (licht verkeer en (middel)zwaar vrachtverkeer) van en naar de bouwlocatie. Uit de berekening volgt dat de uitstoot van NOx door mobiele werktuigen in totaal dan 4,88 kg/j bedraagt en door verkeersbewegingen minder dan 1 kg/j. Dit zorgt niet voor een bijdrage hoger dan 0,00 mol/ha/j op de Veluwe.

Conclusie voor beide locaties

Conclusie is voor het totale bestemmingsplan dat als gevolg van de mogelijk gemaakte ontwikkelingen de stikstofdepositie op Natura 2000-gebied De Veluwe zowel in de gebruiksfase als in de aanlegfase niet toeneemt. Van significant negatieve effecten op een Natura 2000-gebied is geen sprake en het aanvragen van een Wnb-vergunning is niet nodig.

In het onderzoek is er vanuit gegaan dat er met elektrische mobiele werktuigen wordt gewerkt. Omdat de markt voor elektrische mobiele werktuigen of gebruik van filters op bestaande werktuigen in beweging is c.q. toeneemt, kan ervan uitgegaan van elektrische werktuigen gebruikt gemaakt wordt. De gemaakte berekening is daarom aanvaardbaar.

Soortenbescherming

Hoog Soeren

Door Buiting Advies is in april 2019 een Quickscan Flora en Fauna verricht naar beschernde soorten (zie bijlage Bijlage 11 bij deze toelichting). Daarbij kon de aanwezigheid van voortplantings- en of rustplaatsen voor beschermde vleermuissoorten en jaarrond beschermde huismussen niet worden uitgesloten. Het plangebied is hiervoor namelijk wel geschikt . Ook is aangeraden om werken en werkzaamheden buiten het indicatieve broedseizoen van vogels uit te voeren. Voor overige soorten werden geen te verwachten effecten geconstateerd.

Naar de aanwezigheid van voortplantings- en rustplaatsen voor vleermuizen en huismussen is, gelet op de resultaten van de verrichte Quickscan, nader onderzoek verricht (rapportage Buiting Advies, oktober 2019, Bijlage 12 bij deze toelichting). Bij dit onderzoek is ook aandacht besteed aan de aawezigheid van de ransuil, omdat deze onverwacht in de omgeving is aangetroffen, en aan boom - en steenmartes, omdat deze vanwege hun schuwheid bij ieder veldbezoek worden meegenomen.

Er zijn geen rustplaatsen of voortplantingsplaatsen aangetroffen van vleermuizen, huismussen, ransuil en/of boom- en steenmarters.

Voor vleermuizen is het wenselijk geacht om de actualiteit van deze conclusies te controleren. Daarom is in mei 2023 een aanvullende check verricht door Buiting Advies (zie Bijlage 13 bij deze toelichting). Daarbij is gecontroleerd of vleermuizen nog steeds geen gebruik maken van de aanwezige bebouwing. Er zijn geen aanwijzingen gevonden die daarop duiden.

Conclusie

Er wordt geen overtreding van de Wet natuurbescherming verwacht als gevolg van de te verrichten werkzaamheden.

Windhoek

Door Buiting Advies is een Quickscan Flora en Fauna verricht naar beschernde soorten, waarvan de conclusies zijn opgenomen in een rapportage van april 2919 (zie Bijlage 14 bij deze toelichting). Vanwege de aanwezigheid van huismussen in de aanwezige woning is aangeraden om werken en werkzaamheden buiten het indicatieve broedseizoen van vogels uit te voeren. Los daarvan worden geen effecten op flora en fauna verwacht, en is nader onderzoek niet aan de orde.

Conclusie

Er wordt geen overtreding van de Wet natuurbescherming verwacht als gevolg van de te verrichten werkzaamheden.

Houtopstanden

De locatie waar de bouw van de tweekapper is gepland in Hoog-Soeren is op grond van gemeentelijk beleid een kapvergunningsplichtig gebied. Daar geldt dus een kapvergunning, indien er bomen gekapt worden. Wenselijk is dat echter zo veel mogelijk van de bestaande beplanting behouden blijft. Voor de locatie van de woningen in Hoog Soeren en de locatie Windhoek is er geen kapvergunningsplicht.

4.4 Duurzame verstedelijking

4.4.1 Wettelijk kader

Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna Bro) bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De begrippen 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' zijn als volgt gedefinieerd (artikel 1.1.1 Bro):

  • Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
  • Bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

In de praktijk wordt dit de ladder voor duurzame verstedelijking genoemd. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.

4.4.2 Onderzoeksresultaten

Hoog-Soeren

Uit jurisprudentie (bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2017:1724) blijkt dat een bestemmingsplan dat voorziet in een ontwikkeling van maximaal 11 woningen niet als een nieuwe stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt. De locatie Hoog-Soeren heeft betrekking op de sloop van een bedrijf, het wijzigen van de bestemming van bedrijf/ groen naar wonen en de bouw van zes nieuwe woningen. Gelet op de uitspraak is deze ontwikkeling geen nieuwe stedelijke ontwikkeling en is artikel 3.1.6 lid 2 Bro niet van toepassing.

Windhoek

Een bestemmingsplan dat een stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, maar ten opzichte van het voorgaande planologische regime geen nieuw planologisch ruimtebeslag mogelijk maakt, maar alleen een planologische functiewijziging, voorziet in beginsel niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 Bro. Dit is anders indien de planologische functiewijziging een zodanige aard en omvang heeft dat toch sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hierbij moet rekening gehouden met de ruimtelijke uitstraling van de nieuwe functie en die van de vorige functie. Onbenutte planologische mogelijkheden moeten in deze vergelijking worden betrokken, zodanig dat deze in het nieuwe plan hoeven worden opgenomen zonder te hoeven voldoen aan de eisen genoemd in artikel 3.1.6 lid 2 Bro (ECLI:NL:RVS:2016:1075, ECLI:NL:RVS:2016:1503 en ECLI:NL:RVS:2015:2062).

Op de locatie Windhoek wordt bedrijfsbebouwing geplaatst tot maximaal 3.000 m². In het huidig bestemmingsplan 'Wenum Wiesel en buitengebied' heeft het perceel een agrarische bestemming. De maximaal toegestane oppervlakte aan agrarische bebouwing bedraagt de grootte van het complete bouwvlak. De oppervlakte hiervan is bijna 9.000 m². Hiervan is slechts een zeer beperkte oppervlakte van gebruikt (minder dan 1000 m²). Deze zal met de komst van het bosbouwbedrijf worden gesloopt. Zoals hiervoor is overwogen voorziet het nieuwe bestemmingsplan ten opzichte van het vorige bestemmingsplan niet in uitbreiding van de bebouwingsmogelijkheden (deze nemen af met bijna 6.000 m²) en dus niet in nieuw ruimtebeslag, maar uitsluitend in uitbreiding van de gebruiksmogelijkheden. Naast de functie agrarisch-kwekerij komt er de mogelijkheid van een bosbouwbedrijf bij. Van belang is dat de aard en omvang van de functiewijziging en de ruimtelijke uitstraling niet zodanig verschilt van de mogelijkheden uit het huidige bestemmingsplan. Immers, een bosbouwbedrijf is goed passend in een landelijke omgeving en is vergelijkbaar met een agrarisch bedrijf. Gelet hierop is de ontwikkeling op de locatie Windhoek geen nieuwe stedelijke ontwikkeling waarop artikel 3.1.6 lid 2 Bro van toepassing is.

4.5 Archeologie

4.5.1 Beleid
4.5.1.1 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland hebben provinciale staten het provinciale beleid omtrent archeologie vastgelegd: De provincie streeft er naar archeologie expliciet te betrekken bij de integrale afweging bij planontwikkeling. Bij locatiekeuze en planuitwerking moet voldaan worden aan de basiskwaliteitseisen van de bodem, waaronder archeologie. Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische gegevenheden in de bodem kunnen aantasten moeten zo veel mogelijk rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.

De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.

4.5.1.2 Gemeentelijk beleid

Als vervolg op de Cultuur- en Erfgoednota Apeldoorns Karakter! heeft de gemeenteraad op 18 juni 2015 de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.

De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.

  • Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden

Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de Monumentenverordening.

  • Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden

Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.

  • Categorie 3: Terrein met archeologische waarden

Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.

  • Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting

In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

  • Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting

In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.

  • Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting

In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.

Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt

De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.

4.5.2 Onderzoeksresultaten

Hoog-Soeren

De locatie Hoog Soeren is op de beleidskaart van de gemeente aangegeven als 'terrein met archeologische waarden' (categorie 3). Door Transect B.V. is daarom verdiepend vooronderzoek gedaan hiernaar. Gebleken is, dat de hoge verwachtuing voor archeologische resten wordt gecontinueerd. Dit betekent dat aanvullend vervolgonderzoek noodzakelijk is. Deze conclusie wordt gedeeld door de Sectie Archeologie van de gemeente Apeldoorn. De Sectie heeft in haar selectiebesluit aangegeven dat daarom de aanduidng 'terrein met archeologische waarden' op de verbeelding van het bestemmingsplan moet worden opgenomen, met de daarbij behorende beschermende planregeling. Aanvullend moet een Programma van Eisen worden opgesteld waarin wordt aangegeven hoe invulling moet worden gegeven aan het te verrichten proefsleuvenonderzoek. Dit Programma van Eisen moet door het bevoegd gezag worden goedgekeurd.

In het bestemmingsplan is bedoelde aanduiding opgenomen. Ook is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waardoor realisatie alleen mogelijk is na het vereiste proefsleuvenonderzoek conform een goedgekeurd Programma van Eisen.

Het verrichte archeologische onderzoek en het aangehaalde selectiebesluit zijn als bijlagen 16 en 18 bij deze toelichting toegevoegd.

Windhoek

De locatie Windhoek is op de beleidskaart van de gemeente aangegeven als 'terrein met middelhoge archeologische waarden' (categorie 4). Door Transect B.V. is daarom onderzoek gedaan hiernaar. Gebleken is, dat de verwachting kan worden afgeschaald naar categorie 6 , Deze conclusie wordt gedeeld door de Sectie Archeologie van de gemeente Apeldoorn. De Sectie heeft in haar selectiebesluit aangegeven dat geen aanduiding hoeft te worden opgenomen ter bescherming van archeologische waarden. Mochten tijdens de graafwerkzaamheden archeologische resten worden aangetroffen dan dient dit overeenkomstig het bepaalde in de Erfgoedwet te worden gemeld bij de Sectie Archeologie van de gemeente Apeldoorn.

Het verrichte archeologische onderzoek en het aangehaalde selectiebesluit zijn als bijlage 15 en 17 bij deze toelichting toegevoegd.

4.6 Cultuurhistorie

4.6.1 Wettelijk kader en beleid
4.6.1.1 Rijksbeleid en wetgeving

Op grond van artikel 3.1 van de Erfgoedwet kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een monument dat van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aanwijzen als rijksmonument. In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan een beschrijving moet worden gegeven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Aanvullend op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk een visie op het cultureel erfgoed opgesteld, genaamd 'Kiezen voor karakter; visie erfgoed en ruimte'. Deze visie geeft aan hoe het Rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het kabinet daarbij heeft en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang.

4.6.1.2 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland stelt de provincie over cultuur en erfgoed het volgende: De Gelderse steden kenmerken zich door een sterk historisch karakter, door een hoge ruimtelijke kwaliteit, een goed ontwikkelde culturele infrastructuur en huisvesten enkele topinstellingen. Al deze kwaliteiten dragen in belangrijke mate bij aan een aantrekkelijk woon-, werk- en vestigingsklimaat. Om deze redenen investeert de provincie in de verdere ontwikkeling van erfgoed en cultuur, kennisontwikkeling, cultureel ondernemerschap en innovatie. In alle regio's stimuleert de provincie samen met gemeenten kunst en cultuur die bijdragen aan een sterk vestigingsklimaat, regionale identiteit en vrijetijdseconomie.

De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.

4.6.1.3 Gemeentelijk beleid

Op de cultuurhistorische beleidskaart die hoort bij de gemeentelijke Cultuur- en Erfgoednota Apeldoorns Karakter!, staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:

  • Hoge attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Gemiddelde attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Lage attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quick-scan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken.

In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.

In 2012 heeft de gemeenteraad de Implementatienotitie modernisering monumentenzorg vastgesteld. In deze notitie is vastgelegd dat de iconen (monumenten, beeldbepalende panden en beschermde gezichten of gebieden) worden beschermd via sectorale regels, zoals de Erfgoedwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Andere cultuurhistorische waardevolle kwaliteiten worden -waar nodig en mogelijk- door middel van het bestemmingsplan beschermd.

4.6.2 Onderzoeksresultaten

Hoog-Soeren

Hoog Soeren is een gebied met een hoge attentiewaarde op de cultuurhistorische beleidskaart bij de Nota I-cultuur. Hoog Soeren is op 6 juni 2012 aangewezen als rijksbeschermd dorpsgezicht. De hoge cultuurhistorische waarde manifesteert zich ook ter plaatse van het plangebied in vele vormen. Die waarden zijn onder andere gelegen in de structuur van wegen, verkaveling en afwisseling van bebouwde en onbebouwde percelen, in het vele groen in openbare ruimte, agrarische percelen en tuinen, de wegprofielen, en de plaatsing, hoofdvorm en architectuur van gebouwen. Deze waarden zijn beschreven in de redengevende omschrijving van het beschermde gezicht.

Nieuwbouw van de woningen is ruimtelijk aanvaardbaar, mits deze zich qua positionering, hoofdvorm en architectuur voegen in de waardevolle omgeving. Daarom is veel aandacht besteed aan de verschijningsvorm van de beoogde woningen en de inrichting van het voormalige bosbouwerf. De nieuwe inrichtingen refereert met zijn schuurwoningen en stedenbouwkundige opzet nadrukkelijk aan het voormalige bosbouwerf. Voor alle woningen is gekeken naar de inpassing in de cultuurhistorische context van het dorp en de specifieke cultuurhistorische waarden van het dorp. De positie van de bouwvlakken, de maximale inhoud, de (goot)hoogte en de overige voorschriften qua verschijningsvorm en inrichting dragen zorg voor het behoud van deze waarden. Deze zijn ook geborgd middels een koppeling in de planregels naar het opgestelde Landschappelijk inrichtings- en beeldkwaliteitsplan (zie Bijlage 2 bij deze toelichting).

De locatie zelf is geen monument of karakteristiek gebouw. Ook zijn er geen monumenten of karakteristieke panden in de omgeving die met dit nieuwbouwplan negatief worden beïnvloed.

Windhoek

Voor de locatie Windhoek 44 is de Nota I-cultuur niet relevant en de locatie zelf of gebouwen in de omgeving zijn geen monumenten of karakteristieke panden.

4.7 Financieel-economische uitvoerbaarheid

Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst over grondexploitatie als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening gesloten. Hierin is geregeld dat de kosten die de gemeente maakt ter uitvoering van zijn initiatief voor zijn rekening komt. Alle met deze planwijziging samenhangende kosten komen dus ten laste van de initiatiefnemer. Deze wijziging heeft dus voor de gemeente geen financiële gevolgen. Er hoeft dan ook geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

5 JURIDISCHE PLANOPZET

5.1 Inleiding

In hoofdstuk 3 is de bestaande en nieuwe situatie in het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 bevat een toelichting op de planologische aspecten. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die dit vastlegt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 5.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 5.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 5.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.

5.2 Karakter bestemmingsplan

Bestemmingsplan Hoog Soeren 118-2 en Windhoek 44 is een ontwikkelplan, waarin de nieuwe situatie en het geldende recht uitgangspunt zijn voor de wijze van bestemmen. Hiermee wort bedoeld dat de nieuwe situatie is vastgelegd en is voorzien van een actuele regeling.

Voor de regels en de plankaart is gebruik gemaakt van de Apeldoornse standaard, die aansluit bij de systematiek van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.

5.3 Bestemmingen

De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding (digitale kaart). Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen die in het bestemmingsplan zijn opgenomen worden hierna besproken.

Bedrijf - Bosbouwbedrijf

Deze bestemming is van toepassing op de locatie Windhoek 42-44. De bestemming is toegespitst op de specifieke gebruiksvorm 'bosbouwbedrijf', ook gelet op de specifieke eisen ten aanzien van de inrichting van het perceel (geregeld middels de aanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting 2'. Een bijbehorende bedrijfsowning is toegestaan.

Groen - Karakteristiek tuingebied

Deze maatwerkbestemming betreft de gronden bij de woningen die groen moeten worden ingericht en die medegebruikt mogen worden voor tuinfuncties. Zij zij van belang om de verwijzing naar de inrichting van het voormalige bosbouwerf te borgen. Daarom is het van primair belang dat de gronden open blijven en onbebouwd. Daarnaast mogen de gronden mede gebruikt worden voor tuinfuncties, echter alleen als het primaire karakter behouden blijft. Het bebouwen van de gronden is daarom niet toegestaan. Dit betekent ook dat de regeling voor vergunningvrij bouwen hier niet aan de orde is.

Groen - Landschapselement

Deze bestemming is opgenomen voor waardevolle groen- en landschapsvoorzieningen en -beplantingen van enige omvang. Hier mogen geen gebouwen worden opgericht. Ook op deze bestemming geldt de aanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting'. Hiermee is geregeld dat een groene afscheiding wordt gerealiseerd rondom het perceel Windhoek 42-44 om de bebouwing landschappelijk goed te kunnen inpassen.

Natuur

Deze bestemmingsregeling richt zich primair op het gebruik als bos- en natuurgebied zonder daarbinnen een nader onderscheid te maken. De gronden ten noorden, voorheen agrarisch bestemd, mogen ook gebruikt worden als hobbymatige paardenweide. Daartoe is hier de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - paardenweide' opgenomen.

Om te voorkomen dat wezenlijke waarden worden aangetast is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen voor werken en werkzaamheden ter voorkoming van aantasting van deze wezenlijke waarden (waaronder aardkundige). Een vergelijkbare regeling geldt voor het egaliseren, ophogen en afgraven van gronden.

Wat betreft bebouwing zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan ten dienste van de bestemming.

Wonen

De woningen in het plangebied locatie Hoog-Soeren hebben de bestemming Wonen gekregen. Hierbij is aangesloten bij de woonbestemming uit het geldende bestemmingsplan 'Dorp Hoog Soeren. De regels zijn bijgewerkt op nieuw gemeentelijk beleid en regelgeving. Voor de woningen is op de verbeelding een bouwvlak opgenomen. Binnen het bouwvlak ter plaatste van de schuurwoningen op het voormalige bosbouwerf zijn 4 woningen toegestaan. Hier gelden strakke voorwaarden ten aanzien van de verschijningsvorm en bouwmogelijkheden, reden waarom het bouwvlak strak is begrensd. Separate bijgebouwen zijn hier niet toogestaan. Bergingen en dergelijke moeten daardoor binnen het bouwvlak worden gebouwd. Het bouwvlak voorziet hierin en overeenkomstig het opgestelde beeldkwaliteitsplan.

Daarnaast is voorzien in de beoogde vrijstaande woningen en de beoogde twee-aaneengebouwde woningen aan de overzijde. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen bij deze woningen mogen worden gesitueerd in het achtererfgebied of het bouwvlak. Dit sluit aan bij de regeling voor het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken. De maximaal toegelaten oppervlakte aan bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen is gerelateerd aan de oppervlakte van de kavel, waarbij de voorwaarde geldt dat niet meer dan 60% van de kavel is bebouwd.

Bij recht is het gebruik van een deel van (bedrijfs)woningen en bijgebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.

Bouwregels

Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart. De bouwregels zijn afgestemd op het opgestelde beeldkwaliteitsplan

Bevoegd gezag

Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.

5.4 Algemene regels en overgangs- en slotregels

5.4.1 Algemene regels

In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 9 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 9.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.

Lid 9.2 bevat de afdekbepaling. Hierin is bepaald dat gebouwen altijd van een kap moeten worden voorzien, uiteraard mits ze hoger worden gebouwd dan de ter plaatse aangegeven maximale goothoogte.

In artikel 10 staan de algemene gebruiksregels. In de leden 10.1.1 en 10.2.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In de leden 10.1.2 en 10.2.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Dit is noodzakelijk voor vormen van gebruik waarvoor het niet mogelijk en wenselijk is een omgevingsvergunning te verlenen en de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht derhalve niet van toepassing is.

In artikel 16 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 17 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.

5.4.2 Bepalingen over waarden, milieuzones en andere zones

In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de in het plangebied voorkomende waarden, belemmeringenzones en dergelijke opgenomen. Dit zijn regels voor waarden, belemmeringenzones en dergelijke die in meerdere bestemmingen voorkomen. Door middel van gebiedsaanduidingen is aangegeven waar deze zones voorkomen.

Archeologie

De Archeologische beleidskaart 2015 kent zes categorieën gebieden met een verschillende archeologische verwachting. Voor één categorieën bevat het bestemmingsplan een regeling. De bescherming van terreinen met monumentale archeologische waarden, oftewel de archeologische monumenten, is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Van de zones met geen archeologische verwachting staat vast dat er geen archeologische waarden (meer) zijn.

Het gebieden die op de archeologische beleidskaart is aangemerkt als Terrein met archeologische waarden heeft de aanduiding 'overige zone – archeologische waarden' gekregen. Hiervoor geldt in zijn algemeenheid dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 50 m2 (vastgestelde archeologische waarden) respectievelijk 100 m2 (archeologische waarden) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend. Gelet op de resultaten van het verrichte archeologische onderzoek geldt aanvullend nog een voorwaardelijke verplichting. Deze komt erop neer dat werkzaamheden pas kunnen worden verricht nadat verder onderzoek is verricht conform een nog op te stellen programma van eisen, waardoor de eventuele archeologische waarden zijn veiliggesteld. De voorwaardelijke verplichting is geregeld in het artikel 'Overige zone - voorwaardelijke verplichting 1'.

Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die mogelijke archeologische waarden in de bodem kunnen verstoren geldt dat ze niet mogen worden uitgevoerd tenzij daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Daarbij gelden dezelfde oppervlakten en diepte als hiervoor genoemd. De vergunning kan alleen worden verleend als uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast.

Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit eerder uitgevoerd onderzoek) in voldoende mate is vastgesteld, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren.

Als uit het archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden door het oprichten van het bouwwerk of door het uitvoeren van de werkzaamheden zullen worden verstoord kan het bevoegd gezag bepaalde voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden. Deze voorschriften kunnen bestaan uit het treffen van technische maatregelen of uit het uitvoeren van nader onderzoek; van beide dient verslag aan het bevoegd gezag uitgebracht te worden.

Overige zone - Voorwaardelijke verplichting

Over de inrichting van de gronden zijn afspraken gemaakt. Zowel voor de locatie in Hoog Soeren als voor de locatie in Windhoek. De inrichting conform de afgesproken ruimtelijke en landschappelijke inpassing is daarom in de planregels geborgd. Deze borging is nader geregeld in de artikelen 12 en 13 (overige zone - voorwaardelijke verplichting - 1 en overoge zone voorwaardelijke verplichting - 2).

Verder is van belang dat voor de locatie ook voorwaardelijke verplichting geldt op het onderdeel archeologie. Dit houdt verband met het feit dat is geconstateerd dat vóór de realisatie van de bestemming nader archeologisch onderzoek nodig is, volgens een nog op te stellen programma van eisen. Dit geldt in aanvulling op de algemene regels zoals deze voortvloeien uit de aanduiding 'overige zone - archelogische waarden'.

5.4.3 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.

6 INSPRAAK EN OVERLEG

6.1 Inspraak

Tijdens een inloopavond in november 2022 is informatie verstrekt over de beoogde opzet van het nu voorliggende plan.

Een verslag van deze avond is opgenomen als bijlage bij deze toelichting, zie Bijlage 15.

Daarbij is van belang dat deze avond zich heeft toegespitst op de locatie Hoog Soeren 118-2. Met de omwonenden in Wenum Wiesel is al in 2020 contact geweest en uitleg gegeven over de beoogde plannen. Zij zijn in eveneens in november 2022 geïnformeerd over het feit dat het voornemen is om het plan in ongewijzigde vorm door te zetten. Daarbij zijn zij in de gelegenheid gesteld om vragen in te zenden. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

6.2 Vooroverleg

Het ontwerpplan wordt toegestuurd naar de provincie Gelderland. De toelichting zal worden aangevuld met de resultaten hiervan.

PM