Plan: | Imkersplaats 38 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.bp1391-vas1 |
behorende bij het bestemmingsplan Imkersplaats 38
In de jaren zeventig van de vorige eeuw is de woonwijk De Maten opgericht. Binnen de verschillende delen zijn buurtwinkelcentra opgericht en ook schoolgebouwen. Zo werd er ook aan de Imkersplaats 38 te Apeldoorn in 1972 een schoolgebouw opgericht. Dit schoolgebouw is jarenlang in gebruik geweest als school voor speciaal onderwijs. Na het staken van de schoolactiviteiten was het voormalig schoolgebouw aan de Imkersplaats 38 tot 2019 tijdelijk in gebruik als jeugdhonk en kantoorruimte. Gebruik als school was niet meer aan de orde vanwege het feit dat het schoolgebouw een weinig courant volume had vanwege de aan elkaar geschakelde ruimten van één bouwlaag. Daarnaast was de technische en bouwkundige staat niet meer van deze tijd en van beperkte kwaliteit. Gelet hierop is gekeken naar een vervolgbestemming voor de voormalige schoollocatie. Vanwege de ligging van de locatie binnen woonwijk De Maten, ligt een herontwikkeling met woningen op de locatie in de rede. Woningstichting De Goede Woning is voornemens om de locatie te ontwikkelen en hier 18 sociale huurwoningen te realiseren. Dit programma past in het gemeentelijk beleid om meer sociale huurwoningen toe te voegen binnen het woningaanbod. Bovendien voegt deze ontwikkeling ruimtelijke kwaliteit toe in de wijk. Met name het feit dat de locatie naast het buurtwinkelcentrum De Maten is gelegen, kan dit project een goede impuls zijn voor de wijk. Vanwege de slechte kwaliteit van het schoolgebouw is de bebouwing binnen het plangebied in het voorjaar van 2019 gesloopt.
Het betreft hier een project in het kader van de zogenaamde 'Call'. De 'Call' is door de gemeente Apeldoorn in het leven geroepen om woningbouw binnen de gemeente te versnellen. De voorliggende locatie is als één van de locaties naar voren gekomen waar mogelijk woningbouw gerealiseerd zou kunnen worden. Het voorliggende plan is een uitwerking om tot woningbouw op de locatie te komen.
Het perceel ligt in de wijk De Maten, deelbuurt De Dreven, nabij het Apeldoorns kanaal en het Matenpark.
figuur: ligging in Apeldoorn.
De omgeving is te typeren als een rustige woonwijk met grondgebonden rijenwoningen met aan de randen enkele flatrs. Buurtwinkelcentra, scholen en sportvelden zijn verspreid over de wijk, terwijl bedrijven vooral langs het kanaal zijn gelegen. De wijk is in de jaren '70 van de vorige eeuw gebouwd. Kenmerkend is dat de bebouwing redelijk dicht op elkaar zit.
In de directe omgeving van de planlocatie staan vooral rijwoningen. Aan de oostzijde grenst buurtwinkelcentrum De Maat aan het perceel. Onderdeel daarvan is een toren met appartementen. In het onderstaande is een aantal (lucht)foto's van de planlocatie en de omgeving opgenomen.
figuur: plangebied met directe omgeving (bron: voorlopig ontwerp Peters & Lammerink architecten 13 juni 2019)
figuur: aanzicht voormalige school op de planlocatie
figuur: rijwoningen in de omgeving
figuur: aanzicht buurtwinkelcentrum de Maat
Het perceel ligt in het bestemmingsplan 'Stadsdeel Zuid-Oost De Maten', dat op 9 juli 2015 is vastgesteld door de gemeenteraad en op 30 maart 2016 onherroepelijk is geworden. In dit plan is het perceel bestemd als 'gemengd-2' met de nadere aanduiding 'overige zone - lage archeologische verwachtingswaarde' (zie figuur hieronder rood omlijnd). Op deze bestemming zijn maatschappelijke voorzieningen, cultuur en ontspanning en sportvoorzieningen toegestaan.
figuur: fragment bestemmingsplan Stadsdeel Zuid-Oost De Maten
Het realiseren van 18 woningen is op grond van deze bestemming in strijd met het bestemmingsplan, zodat een bestemmingsplanherziening noodzakelijk is.
De toelichting vangt aan met een analyse van de bestaande situatie en vervolgens een
beschrijving van de planontwikkeling. In hoofdstuk 2 wordt het plan getoetst aan relevante
beleidskaders. Vervolgens wordt in de hoofdstukken 3 en 4 de bestaande situatie en de
ruimtelijke en functionele opzet in het plangebied beschreven, waarna vervolgens in hoofdstuk 5 de uitvoerbaarheid van dit plan wordt aangetoond. In hoofdstuk 6 wordt de juridische planopzet toegelicht. Tenslotte wordt in hoofdstuk 7 inspraak en overleg beschreven.
In 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In deze structuurvisie geeft het kabinet aan waar het naar streeft: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Om dat te bereiken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij...') en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk werkt aan eenvoudiger regelgeving en verwacht dat medeoverheden zich ook inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving. In de structuurvisie formuleert het kabinet zijn ambities voor 2040:
Concurrentiekracht: in 2040 behoort Nederland tot de top 10 van meest concurrerende economieën van de wereld met een kwalitatief hoogwaardig vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers door een goede ruimtelijk-economische structuur.
Bereikbaarheid: in 2040 beschikken gebruikers over optimale ketenmobiliteit door een goede verbinding van de verschillende mobiliteitsnetwerken via multimodale knooppunten (voor personen en goederen) en door een goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.
Leefbaarheid en veiligheid: in 2040 sluiten de woon- en werklocaties in steden en dorpen aan op de (kwalitatieve) vraag en locaties voor tranformatie en herstructurering worden zoveel mogelijk benut. In 2040 biedt Nederland zijn burgers een veilige en gezonde leefomgeving, met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als in landelijk gebied. Nederland is blijvend beschermd tegen extreme weersomstandigheden, mogelijke overstromingen als gevolg van de zeespiegelstijging en er is voldoende zoetwater in droge perioden; Nederland is een bepalende speler in de internationale transitie naar duurzame mobiliteit en Nederland heeft nog steeds de bestaande (inter)nationale unieke cultuurhistorische waarden en een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Nederland kent in 2040 een robuust internationaal energienetwerk en de transitie naar duurzame energiebronnen is ver gevorderd.
Het voorliggende plan is niet in strijd met het nationale beleid.
Op 19 december 2018 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie gaat over 'Gaaf Gelderland'. 'Gaaf' is een woord met twee betekenissen. 'Gaaf' betekent 'mooi' en gaat over wat – historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard. Maar 'Gaaf' verwijst ook naar dat wat 'cool' en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard. Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie.
Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal.
Gezond en veilig is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
Schoon en welvarend is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
De visie geeft zeven ambities voor een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland, onder andere op het terrein van economisch vestigingsklimaat en het woon- en leefklimaat. Met vier spelregels of Doe-principes' – DOEN, LATEN, ZELF en SAMEN – geeft de provincie hier werking aan. Tezamen vormen zij het kader waarbinnen de provincie werkt en afwegingen maakt.
Gestreefd wordt naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Ambities vanuit dit streven zijn: Gelderland heeft een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. De bestaande bebouwde omgeving wordt optimaal benut met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen. Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. De provincie gaat, zo stelt de visie, in gesprek met de Gelderse regio's en maken regionale afspraken over een goede balans tussen de vraag en het aanbod van woningen. Het omvormen van bestaande en leegstaande bebouwing heeft de voorkeur voor de aanleg van nieuwe woonlocaties.
De onderhavige ontwikkeling betreft de realisering van 18 woningen in plaats van een schoolgebouw. De planlocatie maakt onderdeel uit van stedelijke centra en agglomeratie. Hier is sprake van het vitaliseren van bestaande gebieden en het bouwen voor een behoefte. Concluderend voldoet de beoogde ontwikkeling aan de uitgangspunten van de Omgevingsvisie.
Op grond van artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en omtrent de daarbij behorende toelichting.
Provinciale staten van Gelderland hebben van deze bevoegdheid gebruik gemaakt door op 24 september 2014 de Omgevingsverordening Gelderland vast te stellen. Sindsdien is de Omgevingsverordening een aantal keren geactualiseerd en herzien. In deze Omgevingsverordening zijn de provinciale verordening (op grond van artikel 4.1 Wro), milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening samengevoegd. Voor zover het de provinciale verordening betreft bevat de omgevingsverordening alleen regels die tot de gemeentebesturen zijn gericht en geen rechtstreeks werkende, burgers bindende regels.
De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit Omgevingsvisie te realiseren. In de verordening zijn regels opgenomen die nodig zijn om de provinciale ambities waar te maken, provinciale belangen veilig te stellen of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem opgenomen.
De provincie zet de verordening als juridisch instrument voor het afdwingen van de doorwerking van het provinciaal beleid alleen in voor die onderdelen van het beleid waarvoor algemene regels noodzakelijk zijn om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Met het actualisatieplan 6 voor de Omgevingsverordening wordt onder andere geborgd dat elke regio een regionale woonagenda opstelt die door de provincie vastgesteld dient te worden en dat woningbouw slechts mogelijk is als dit past binnen de afspraken van die agenda. Ten behoeve van de flexibiliteit is het wel mogelijk om van een regionale woonagenda af te wijken, vooruitlopend op de actualisatie van die regionale woonagenda. Als er nog geen regionale woonagenda is vastgesteld of als de bestaande regionale woonagenda niet meer actueel is en niet geschikt meer is als beoordelingskader, zal de provincie totdat een nieuwe regionale woonagenda wordt vastgesteld bestemmingsplannen die de bouw van nieuwe woningen mogelijk maken toetsen aan de volgende criteria: er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking, als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, het plan past binnen de meest recente provinciale visie op het woonbeleid, er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden en de provincie stemt in met de ontwikkeling.
Kwantitatieve Opgave Wonen 2015-2024 regio Stedendriehoek
Bij besluit van 6 maart 2018 hebben Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland (hierna GS) het aantal te bouwen woningen voor Apeldoorn ten aanzien van de vastgestelde Kwantitatieve Opgave Wonen opgehoogd met 882 woningen.
Koers wonen: 'Ruimte voor goed wonen'
Op 17 april 2018 hebben GS de koers “ruimte voor goed wonen” vastgesteld. In de koers wordt uitgelegd hoe zij willen zorgen dat er voor iedereen een goede geschikte en betaalbare woning op de juiste plek voorhanden is. Met alle regio's worden regionale woonagenda's gemaakt. Er zijn drie thema's benoemd die bijdragen aan een goed woonklimaat. Dat zijn duurzaamheid, bestaande woningen en flexibiliteit in bouwen. Hierover worden afspraken gemaakt met gemeenten die worden vastgelegd in de regionale woonagenda's. In de regionale woonagenda is uitgegaan van een toename van circa 5.500 woningen. Dit initiatief past binnen deze agenda.
Woonagenda Apeldoorn 2018-2021
De 'Woonagenda Apeldoorn 2018-2021, Iedereen een thuis' vormt de basis van het gemeentelijke woonbeleid. Het geeft een visie voor het wonen in de gemeente Apeldoorn. De visie op de toekomst van het wonen in Apeldoorn is ontleend aan de strategische doelstelling 'Comfortabele Gezinsstad'. Visie en feitelijke ontwikkelingen leiden tot de gemeentelijke ambitie voor de komende jaren. Voldoende beschikbaarheid, betaalbaarheid en kwaliteit van de woningvoorraad staan centraal. In de visie staan drie speerpunten:
Afwegingskader woningbouw 2018-2027
Het gemeentelijke woningbouwprogramma 'de juiste woonkwaliteit voor Apeldoorn' is een uitwerking van de Woonagenda. We willen de juiste woningen op de juiste plek bouwen. Kansrijke projecten worden bevorderd en krijgen prioriteit. Aan initiatiefnemers geven we duidelijkheid en richting aan inzake het gewenste programma. Voor bestaande woonwijken geldt dat de leefbaarheid, veiligheid en economische vitaliteit op peil moet blijven en waar mogelijk te versterken door wonen toe te voegen zodat dit een meerwaarde heeft. Kwantitatief is uit onderzoek gebleken (Companen 2018) dat er op korte termijn 500 sociale huurwoningen aan de bestaande woningvoorraad toegevoegd moeten worden.
Prestatieafspraken gemeente en corporaties 2019
Met deze afspraken is onder andere vastgelegd wat corporaties de komende jaren gaan bouwen aan sociale huurwoningen op basis van gemeentelijk beleid. Onder meer is afgesproken dat er de komende jaar 500 nieuwe sociale huurwoningen (onderzoek Companen 2018) aan de woningvoorraad toegevoegd moeten worden om te kunnen voorzien in de dringende behoefte.
Toets plan
Het voorliggende bestemmingsplan betekent een toevoeging van 18 sociale, grondgebonden huurwoningen, waar in Apeldoorn dringend behoefte aan is. Het plan past hiermee in de hierboven genoemde kwantitatieve kaders voor woningbouw. Deze ontwikkeling is daarmee ook in overeenstemming met de hierboven genoemde kaders. Daarnaast is ook door de provincie Gelderland aangegeven dat er voor dit project geen bezwaren bestaan met betrekking tot het aantal woningen.
Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land.
De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. In de structuurvisie kiest de gemeente er voor om daarop niet te reageren met een dichtgetimmerd plan maar door zoveel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen. De gemeente nodigt daarom iedereen uit die een bijdrage kan leveren aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners. Ruimte bieden is niet vrijblijvend, de ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide.
De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. De gemeente wil het fundament van Apeldoorn koesteren en versterken. Want alleen daardoor blijft de leefkwaliteit op peil en blijft Apeldoorn aantrekkelijk voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie. De gemeente stelt hoge kwaliteitseisen aan het fundament en wil er zelf in blijven investeren.
Om Buitenstad te blijven, zijn in de structuurvisie vier ambities geformuleerd die weergeven wat Apeldoorn grotendeels al is en waar Apeldoorn sterk in is: Apeldoorn is een comfortabele gezinsstad met een toeristisch toplandschap; heeft een veelzijdige economie en kent lokale duurzaamheid. Aan deze ambities wil Apeldoorn samen met andere partijen bouwen.
De structuurvisie is een uitnodiging aan de samenleving om Apeldoorn mooier te maken. 'Apeldoorn biedt ruimte' staat voor ruimte bieden aan ideeën en initiatieven die passen bij de Buitenstad. De gemeente zal daarbij faciliteren en ondersteunen. Buiten het fundament van de Buitenstad biedt de gemeente hiervoor veel handelingsvrijheid, bijvoorbeeld door flexibel te bestemmen.
Niet alles gaat vanzelf. In sommige delen van Apeldoorn spelen ingewikkelde vernieuwingsopgaven. Opgaven die belangrijk zijn voor Apeldoorn als geheel, waarbij vaak hard gewerkt moet worden om iets van de grond te krijgen. In de structuurvisie worden die opgaven 'dynamo's' genoemd, elementen die eerst in beweging moeten komen voordat ze energie gaan opleveren. Het centrumgebied van Apeldoorn, de centrale delen van de Kanaalzone en kleinschalige herstructurering van wijken, buurten en dorpen zijn voorbeelden. De gemeente neemt in de dynamo's de regierol op zich. In de dynamo's ligt ook programmatisch de hoogste prioriteit. De verdere invulling ervan bepaalt de gemeente samen met initiatiefnemers.
Het groenbeleid is vastgelegd in de Groenstructuurkaart, de Verordening Groene Balans en het Groenplan. Van dit beleid is de Verordening Groene Balans in dit geval niet relevant, omdat het stedelijk gebied betreft en geen Groene Ontwikkelingszone zoals bedoeld in die verordening.
In april 2017 heeft de gemeenteraad de Groenstructuurkaart vastgesteld. De kaart geeft de belangrijkste groenstructuren van Apeldoorn weer. Apeldoorn koestert haar groene kwaliteit en wil deze beschermen en versterken. De kaart geeft een gebiedsdekkend toetsingskader en uitgangspunt voor onder andere een consequente beoordeling van ruimtelijke plannen op landschappelijke en groene kwaliteit.
De Groenstructuurkaart bestaat uit verschillende elementen:
Op de kaart zijn die gebieden vastgelegd waar behoud van bestaand groen en ontwikkeling van nieuw groen prioriteit heeft. Het groenstructuurplan werkt door in het kapvergunningenbeleid en het uitgiftebeleid voor snippergroen.
In september 2018 heeft de gemeenteraad het Groenplan vastgesteld. Het Groenplan geeft aan welke groene doelen en opgaven belangrijk zijn voor het behoud en versterking van het groene karakter van de hele gemeente. De groene opgaven bestaan uit versterken van het groen-water netwerk in en om de stad, meer groen in de binnenstad, meer en beter groen in wijken en dorpen en versterken van karakteristieke landschappen. Binnen deze opgaven ligt de focus op het inzetten van groen om de gevolgen van klimaatverandering te beperken, biodiversiteit te versterken en bewoners uit te nodigen tot bewegen en ontmoeten. Dit met een veerkrachtig natuurlijk systeem als basis. Duurzaam groenbeheer, samenwerking en participatie vormen belangrijke pijlers die vorm krijgen in het Uitvoeringsprogramma Groen en biodiversiteit.
De planlocatie ligt niet in een groenstructuur zoals bedoeld in de Groenstructuurkaart. Het ligt nabij wijkgroenstructuur maar niet daarin. Dit leidt dan ook niet tot belemmeringen of nadere voorwaarden voor het nieuwbouwplan. Voor de in het gebied aanwezige bomen geldt geen kapvergunning. Wel worden de bestaande bomen voor zover mogelijk ten opzichte van het bouwplan behouden en zullen nieuwe bomen worden geplant. Ook wordt conform de karakteristieke opbouw van De Maten de informele en kleinschalige groenstructuur die als aders door de woonbuurten meanderen hier op kleine schaal doorgezet. Dit draagt bij aan de ruimtelijke groene kwaliteit van het gebied. Voor de realisatie van de woningen kunnen niet alle bomen worden gespaard, maar er is zorgvuldig gekeken welke bomen echt moeten wijken en welke behouden kunnen blijven. Waar behoud van de bomen mogelijk was zijn deze ook behouden.
Klimaatverandering heeft grote gevolgen in onze kwetsbare delta: hogere stormvloeden op zee, meer water door de rivieren, vaker stortbuien, hitte en droogte. In het Nationaal Waterplan heeft het Rijk voor de komende 6 jaar vastgelegd hoe Nederland zich verdedigt tegen het water, hoe ons water schoner wordt en hoe we Nederland klimaatbestendig en waterrobuust gaan inrichten. In het plan staan 5 ambities centraal:
Ambitie 3 heeft directe samenhang met de ruimtelijke inrichting van Nederland. Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten zal daarom uiterlijk in 2020 onderdeel zijn van beleid en handelen.
Het Rijk zorgt ervoor dat de watertoets behouden blijft als wettelijk procesinstrument, om klimaatbestendig en waterrobuust inrichten vroeg in het ruimtelijk proces mee te laten wegen bij ruimtelijke ontwikkelingen.
De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt toegepast bij locatiekeuzen en bij inrichtingsplannen. De uitkomst van de watertoets is een advies van de waterbeheerder, dat door de initiatiefnemer wordt meegewogen met andere belangen en wordt vertaald in een waterparagraaf. Het Bro verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de toelichting van ruimtelijke plannen.
Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland. Daarin is onder andere vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater. Op de kaarten zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.
Uitgangspunt bestemmingsplan
Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten is onderdeel van ruimtelijke plannen. Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben.
In 2015 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Hierin beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Op basis van nieuwe opgaven als klimaatverandering, zuivering van complexe stoffen en maatschappelijk ontwikkelingen zoals het streven naar een duurzaamheid en circulaire economie zijn zes ambities geformuleerd:
De ambities zijn voor de programma's waterveiligheid, watersysteem (voldoende en schoon) en waterketen vertaald in doelen en maatregelen voor 2021.
Uitgangspunt bestemmingsplan
Bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels van de keur van het waterschap van toepassing. Bij dit bestemmingsplan is dit niet het geval, aangezien er geen oppervlaktewater of waterkeringen bij het plan betrokken zijn of rondom het plangebied liggen.
Om te anticiperen op (beleids)ontwikkelingen en om de leefkwaliteit van de stad te vergroten heeft Apeldoorn gezamenlijk met het waterschap Veluwe en Vitens in 2005 een gemeentelijk Waterplan opgesteld. Het Waterplan is door de gemeenteraad vastgesteld en gekozen is voor het ambitieniveau Actief Duurzamer. De belangrijkste opgaven met ruimtelijk consequenties zijn het afkoppelen en bergen van regenwater en het creëren van waterberging in beekzones.
Bij herontwikkeling, herinrichting en herstructurering zal het verhard oppervlak in het stedelijk gebied zoveel mogelijk afgekoppeld worden om het watersysteem op orde te krijgen. Ten westen van het Apeldoorns Kanaal wordt het regenwater in de bodem geïnfiltreerd of zoveel mogelijk vastgehouden in een groenzones, bijvoorbeeld naast beken en sprengen. Ten oosten van het kanaal wordt het regenwater in de vijvers geborgen.
Uitgangspunten bestemmingsplan
Bij het uitvoeren van de watertoets worden de effecten op de waterhuishouding in beeld gebracht en getoetst aan het beleid. Ontwikkelingen moeten voldoen aan de uitgangspunten uit het waterbeleid.
Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016 – 2020 (GRP) is in 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. In het GRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het GRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.
Speerpunt in het GRP is het anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem. Bewoners zal ook gevraagd worden zelf actief bij te dragen aan de klimaatopgave door de regenwaterafvoer van hun woningen af te koppelen van het vuilwaterriool en hun tuinen te vergroenen. Door deze afkoppelstrategie langjarig door te zetten ontstaat een klimaatrobuuste omgeving. Door het regenwater meer onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte neemt tevens de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit verder toe.
Uitgangspunten bestemmingsplan
Artikel 12a van de Woningwet verplicht iedere gemeente om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing. Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juni 2017 de Welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. De welstandsnota is het kader waaraan de onafhankelijke Commissie Ruimtelijke Kwaliteit toetst of aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen voldoen aan redelijke eisen van welstand.
Doel van de welstandsnota is het zorgen voor een goede balans tussen het borgen van de basiskwaliteit van de ruimtelijke leefomgeving en het bieden van ruimte aan initiatiefnemers. Bij de welstandsnota hoort een website die het welstandsbeleid voor iedereen toegankelijk maakt.
De nota gaat uit van één welstandsniveau voor alle gebieden van de hele gemeente Apeldoorn en werkt vanuit een piramide:
Bij de doelstellingen voor De Maten is geformuleerd dat het in stand houden van de karakteristieke maar ook kwetsbare verwevenheid van bebouwing, openbare ruimte en groen van belang is. De kleinschalige opzet van woonerven, bijzondere en experimentele verkavelingsvormen en de sterke samenhang van de bebouwing per erf dient in stand gehouden te worden. Voor rijwoningen is aangegeven dat deze aan moeten sluiten bij de mate van kleinschaligheid, diversiteit, het verspringen van de rooilijnen en het gevelbeeld. Toevoegingen zoals bergingen dienen een integraal onderdeel van de woning te zijn of juist als moderne toevoeging met een eigen beeldentaal.
In juni 2014 heeft de gemeenteraad de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' vastgesteld. In het gemeentelijke woningbouwprogramma is nog maar beperkt ruimte voor nieuwe woningbouwinitiatieven, terwijl een deel van de beschikbare ruimte in het woningbouwprogramma is ingevuld met plannen waarvoor al meer dan een paar jaar een vastgesteld bestemmingsplan aanwezig is maar die niet tot uitvoering komen. Om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen en om alleen nog ruimte te bieden aan initiatieven die ook echt worden uitgevoerd, geldt op grond van de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' nu een realisatietermijn voor nieuwe woningbouwinitiatieven die in principe drie jaar bedraagt. Die termijn gaat lopen vanaf het moment dat het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Ter uitvoering van de beleidsnotitie wordt in ieder bestemmingsplan dat de bouw van nieuwe woningen mogelijk maakt een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Daarmee kunnen burgemeester en wethouders het bestemmingsplan wijzigen door de bouwmogelijkheden voor nieuwe woningen te verwijderen als na de termijn de betreffende woningen niet zijn gerealiseerd en ook nog niet in aanbouw zijn. De programmatische ruimte die daardoor vrij komt, kan vervolgens worden aangewend voor een andere woningbouwontwikkeling. Voordat een bestemmingsplan voor een woningbouwontwikkeling in procedure wordt gebracht, wordt deze termijn ook privaatrechtelijk overeengekomen tussen initiatiefnemer en gemeente.
In het structuurplan Apeldoorn 1962-1966 werd het laaggelegen gebied ten zuidoosten van de bestaande stad, waar toen nog grasland lag, aangewezen als een toekomstige uitbreidingslocatie voor het snel groeiende Apeldoorn. Deze nieuwe wijk nam de naam van het agrarisch gebied over: 'De Maten'. Dat staat voor 'laaggelegen hooiland'.
Het ontwerp voor het nieuwe woongebied De Maten is niet in één keer gerealiseerd. Vanaf 1965 zijn er, door verschillende teams van ontwerpers, elkaar opvolgende planfasen ontwikkeld. De Maten is een bijzonder voorbeeld van de stedenbouwkundige ideologie uit de jaren 70 en 80 met de typerende 'bloemkoolstructuur': de opbouw in verschillende buurten, het hieraan gekoppelde voorzieningenniveau, de groene dooradering en de woonerven. In het kader van de (toenmalige) maatschappelijke vernieuwing is voor de opzet van het nieuwe woongebied uitgegaan van het hanteren van de menselijke maat en het stimuleren van ontmoetingen en contacten tussen de nieuwe bewoners. Voor Oost-Nederland is De Maten de grootste samenhangende wijk waarin deze benadering consequent tot uitvoering is gekomen.
Hoofdopzet De Maten
De wijk De Maten bestaat uit verschillende buurten die rond het centrale wijkpark (Matenpark) liggen. Tussen de buurten bevindt zich een wijdvertakt ecologisch stelsel van groenstructuren en waterlopen, die in verbinding staan met het centraal gelegen Matenpark en de groene randen. Aan de westkant bevindt zich, grenzend aan het Apeldoorns Kanaal, het Kanaalpark. Aan de ringvormige hoofdontsluiting ligt het Winkelcentrum Eglantier. Tevens bevinden zich aan de noordwestzijde en de zuidwestzijde twee bedrijventerreinen Matenhoek en Kuipersveld.
Wonen
De Maten bestaat uit zes verschillende woonbuurten: de Horsten, de Donken, de Dreven, de Velden, de Hoeven en de Gaarden. De buurten hebben een verzorgend centrum en zijn samen opgebouwd uit meer dan 70 kleinere woonbuurtjes met meerdere 'woningcomplexen'. De buurten hebben de volgende algemene kenmerken:
Deze principes zijn het duidelijkst zichtbaar in de oudste buurten Matendreef, waarin de planlocatie ligt, en Matenhorst. Hier is een grote verscheidenheid aan woonvormen en een hoge dichtheid. Latere buurten zoals Matenveld zijn ruimer van opzet. In algemene zin kan gesteld worden dat het belangrijk is dat de herkenbaarheid van en de samenhang binnen de woningcomplexen en de woonbuurtjes behouden blijft. Hiermee wordt recht gedaan aan het karakteristieke beeld van de 'bloemkoolwijk' en blijft de ontstaansgeschiedenis van De Maten behouden.
Woonbebouwing
In de wijk bestaan de woningen vooral uit rijwoningen van twee bouwlagen met kap. De voorgevels verspringen vaak om de paar woningen, zodat ze niet in een strakke lijn lopen. Zowel de wijk als geheel als de woonbebouwing is organisch vormgegeven. Er komt ook veel bebouwing voor aan de voorgevel, zoals bergingen, carports en garages. De hoeken van rijen hebben soms een bijzondere architectuur.
Voorzieningen
Nabij de woningen zijn veel voorzieningen (winkel, gezondheidszorg, scholen, sport) en veel groen aanwezig. Er is een wijkwinkelcentrum, Eglantier en drie buurtwinkelcentra waaronder nabij de Imkersplaats, gelegen naast de planlocatie. Hier zit een supermarkt en een aantal kleinschalige winkels. Deze centra hebben een belangrijke ontmoetingsfunctie.
Bedrijventerreinen
Langs het Apeldoorns Kanaal liggen de bedrijventerreinen Kuipersveld en Matenhoek die door groenzones van de woonbuurten gescheiden worden. Naast de bovengenoemde bedrijventerreinen zijn aan het Ambachtsveld (ter hoogte van de Laan van Kuipershof) nog enkele bedrijven gevestigd.
Planlocatie
In de omgeving van de nieuwbouwlocatie staan vooral rijwoningen. De woningen rondom het plangebied liggen met hun tuinen richting het plangebied. Het terrein bevat nu een groot aantal bomen, zodat het een groene uitstraling heeft. Waar mogelijk zullen deze bomen behouden blijven en daarmee bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit. Het bestaande schoolgebouw stamt uit de jaren '70, heeft een bouwlaag en bestaat uit aan elkaar geschakelde gebouwen. Dit schoolgebouw is inmiddels in het voorjaar van 2019 gesloopt.
De groenstructuur in De Maten is getrapt van opzet. Het Matenpark, het Kanaalpark, de groene zone langs het Apeldoorns Kanaal, de groenzones langs spoor en snelwegen en de lanen van de hoofdwegen, behoren tot de groenstructuur van de Groene Mal. De wandel- en fietspaden worden begeleid door bomen. Het Matenpark maakt deel uit van de Groene wig Elsbos die de wijk verbindt met het natuurgebied Beekbergerwoud.
Vanuit het Matenpark lopen groenzones tussen de verschillende buurten, met daarin opgenomen vijvers en sloten (berging- en afvoerfunctie), en wandel- en fietspaden. Deze groenzones horen, samen met het groen langs de wijkontsluitingswegen, tot de wijkgroenstructuur.
Daarnaast is er op het niveau van de buurten kleinschalig groen te vinden, in de vorm van plantsoenen, hagen, speelplekken en dergelijke. Hoewel ze klein van formaat zijn, spelen deze groenelementen vaak een belangrijke rol in de directe leefomgeving en bepalen ze mede het groene beeld van de buurt.
figuur: deel groenstructuurkaart 2017
De Laan van Kuipershof, de Laan van Maten en de Laan van Erica maken deel uit van de stadsring. De ring is de belangrijkste verdeler van het autoverkeer in Apeldoorn; hij verbindt de verschillende delen van de stad met elkaar. De Matenpoort aan de noordzijde en de Matenring (Gildenlaan en Heemradenlaan) en Landdrostlaan aan de zuidzijde sluiten hier direct op aan en vormen de hoofdwegenstructuur van De Maten.
De ontsluitingsstructuur is getrapt opgebouwd: vanaf de ringvormige hoofdontsluiting, via de 'buurtlus', naar het woonerf en de woonbrink. Tussen en soms parallel aan de wegenstructuur ligt een fijnmazig patroon van fiets- en wandelpaden.
De nieuwbouwlocatie ligt in de wijk De Maten. Rondom de locatie staan vooral grondgebonden rijwoningen. Het perceel wordt volledig omringd door de tuinen van de woningen en het winkelcentrum.
figuur: impressie ruimtelijke opzet nieuwbouwplan met 18 woningen
Bij het ontwerp van de nieuwbouw is met de bestaande omgeving rekening gehouden. Gekozen is voor grondgebonden, sociale huurwoningen. Deze sluiten goed aan op het huidige karakter van de wijk. Er komen twee rijen woningen van 9 woningen per rij, die een knik in de rijen heeft, net als de omliggende rijenwoningen.
schetsontwerp kopgevels
schetsontwerp kopgevels
Tussen de bestaande woningen en de nieuwbouwwoningen zijn groene buffers gemaakt die bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. Tussen de twee rijen woningen wordt een binnenruimte gecreëerd. Zoveel mogelijk van de huidige bomen blijven behouden en er worden niet meer bomen gekapt dan strikt noodzakelijk. Hiermee worden doorzichten en uitzichten voor omwonenden zo goed mogelijk behouden.
Met dit plan is nadrukkelijk rekening gehouden met de directe omgeving. De fijnmazige groenstructuur met paden voor langzaam verkeer die tussen de woningen door slingert is doorgetrokken en loopt over in het centrale groene erf tussen de woningen. Deze centrale ruimte functioneert als een erf zoals we die overal in De Maten vinden. Daarnaast blijven de smalle groenstroken langs de tuinen vand e omliggende woningen zoveel mogelijk behouden of worden verbreed. Ook aan de zijde van de Imkersplaats blijft een groenstrook behouden zodat de nieuwe woningen aan alle zijden omkaderd zijn met groen. Het centrale erf is autovrij zodat hier kinderen vrij kunnen spelen. Bewoners parkeren aan de achterzijde van de woningen en de openbare parkeerplaatsen in de directe omgeving.
De woningen zijn twee bouwlagen met een plat dak. Conform het gros van de bestaande woningen in De Maten krijgen de woningen een robuuste bakstenen gevel. Ten behoeven van de sociale controle op het centrale erf en de interactie tussen 'binnen' en 'buiten' krijgen de woningen op de begane grond grote gevelopeningen. Om een frivole gevel te laten ontstaan passend bij De Maten krijgen de gevelopeningen op de verdieping een omlijsting en komen er verticale elementen die de daklijn doorsnijden. Het metselwerk van de zijmuren loopt door in de tuinmuren tot en met de bergingen aan de achterzijde. Zo ontstaat een rustig aanblik. Ten behoeve van een levendig beeld krijgen de kopse woningen aan de zuidzijde gevelopeningen in de zijgevel op zowel de begane grond als de verdieping. Aan de noordzijde komen louter gevelopeningen op de begane grond in verband met de privacy van de bestaande woningen aan de noordzijde.
Op hoofdlijnen wijzigt de verkeerskundige situatie niet veel ten opzichte van de huidige situatie. Wel wordt een nieuw parkeerterrein aangelegd voor de nieuwe bewoners aan de westzijde van het perceel. Dit terrein ontsluit via de Imkerplaats en wordt aan het zicht ontrokken door behoud van de bestaande groenstrook.
Er is een Parkeeronderzoek Imkersplaats 38 en omgeving uitgevoerd waarin gekeken is naar de huidige parkeercapaciteit en -druk. Dit vanwege het feit dat de ruimte voor nieuwe parkeerplaatsen voor de woningen beperkt is en het naastgelegen winkelcentrum een zeer wisselende parkeerdruk heeft.
Uit dit onderzoek blijkt dat in de omgeving 116 parkeerplaatsen aanwezig zijn. De bezettingsgraad van deze parkeerplaatsen is over het algemeen laag zodat deze parkeerplaatsen in het kader van deelgebruik gebruikt kunnen worden. De parkeernorm voor de op te richten woningen bedraagt 1,5 parkeerplaats per woning. In het onderstaande is het voorlopig ontwerp van de openbare ruimte met de parkeerplaatsen weergegeven.
voorlopig ontwerp openbare ruimte ontwikkeling Imkersplaats 38
In het ontwerp zijn 23 parkeerplaatsen ten behoeve van de nieuwe ontwikkeling opgenomen. De vier parkeerplaatsen die volgens de parkeernorm nog gerealiseerd dienen te worden zijn gevonden in de op dit moment al aanwezige parkeerplaatsen direct grenzend aan het plangebied. Blijkens het uitgevoerde parkeeronderzoek is er nog voldoende parkeergelegenheid aanwezig. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de geldende parkeernorm.
Het klimaat verandert en fossiele brandstoffen raken op. De overgang van fossiele naar duurzame energie is een van de grootste opgaven waar we voor staan. In Apeldoorn willen we de komende jaren doorwerken aan een klimaatbestendige gemeente en vol inzetten op duurzame energie. De gemeente Apeldoorn voelt de urgentie om een bijdrage te leveren aan een schone, betrouwbare en betaalbare energievoorziening en heeft een doelstelling vastgesteld die hoger ligt dan de landelijke energiedoelstellingen. Vooruitlopend op de nieuwe energiewetgeving in 2020 en energieneutraliteit in 2050, ziet de gemeente graag dat de woningen en bedrijven aardgasloos en energieneutraal worden gebouwd.
Per 1 juli 2018 krijgen nieuwbouwwoningen en andere gebouwen met een kleinverbruikaansluiting geen aardgasaansluiting meer. Dit staat in de Wet Voortgang Energietransitie (Wet VET). De Wet VET is een stap in de overgang van fossiele naar duurzame energie. De nieuwe woningen in het plan worden uitgevoerd met een alternatieve verwarmingsbron te denken valt aan een bodem- of luchtwarmtepomp. Daarnaast is het de ambitie om de woningen te laten voldoen aan de nieuwe Bijna Energie Neutraal eisen (BENG) die vanaf volgend jaar gaan gelden. Een belangrijk uitgangspunt hierbij is dat de benodigde energie voor het verwarmen van de woningen wordt beperkt door middel van extra isolatie van de schil en duurzame ventilatie. Het gebruik van aardgas in de gebouwde omgeving wordt uitgefaseerd.
Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
Een nieuwe of gewijzigde bestemming mag alleen in het bestemmingsplan worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Er moet dus onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.
Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.
Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.
Onderzoeksresultaten bodem
In de rapportage d.d. 5 juni 2019, opgesteld door Econsultancy en opgenomen in bijlage 1 bij de toelichting, zijn de resultaten van het bodemonderzoek weergegeven. Hieruit blijkt het volgende.
Het historisch onderzoek laat zien dat de huidige school dateert van 1972. Het terrein is verder grotendeels verhard met tegels. Rond 1900 was hier een boerderij en vanaf 1935 een onverharde weg. De locatie is voor zover bekend nooit gebruikt voor opslag van oliehoudende producten in ondergrondse of bovengrondse tanks. Ook zijn er geen gegevens over potentieel bodembedreigende activiteiten. Er is voor zover bekend nooit eerder bodemonderzoek uitgevoerd. Na het onderzoek is geconcludeerd dat voor het overgrote deel van het plangebied er geen reden is voor nader onderzoek en zijn er op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en het grondwater geen belemmeringen voor de bestemmingsplanwijziging en nieuwbouw.
Alleen in de grondwal ten zuiden en ten westen van de parkeerplaats is uit verkregen informatie gebleken (nabij Imkersplaats 9 (onderdeel van het winkelcentrum) waar vroeger een chemische stomerij zat), dat er sprake is geweest van een grondwaterverontreiniging. Er zijn geen verontreinigingen in de wal aangetoond, maar is wel een beperkte hoeveelheid asbest aangetroffen. Dit heeft geen gevolgen voor de nieuwbouw.
De bodem is, op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek geschikt voor de toekomstige functie Wonen.
Onderzoeksresultaten asbestinventarisatie
Het schoolgebouw en de berging / fietsenstalling zijn onderzocht op aanwezigheid van asbesthoudende materialen. Tijdens het onderzoek zijn asbesthoudende materialen aangetroffen (zie Asbestinventarisatierapport door Nijhof&Poppinghaus adviseurs dd. 15 april 2019). Bij de sloop moet hiermee rekening worden gehouden. Deze materialen dienen voorafgaand aan de sloop te worden verwijderd door een gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf.
Inmiddels is alle bebouwing binnen het plangebied gesloopt. De sloop is uitgevoerd door een gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf waarbij rekening is gehouden met hetgeen in het rapport is aangegeven.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk.
Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied | |
1 | 10 m | 0 m | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m | |
4.2 | 300 m | 200 m | |
5.1 | 500 m | 300 m | |
5.2 | 700 m | 500 m | |
5.3 | 1.000 m | 700 m | |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Onderzoeksresultaten milieuzonering
Het plangebied kan worden aangemerkt als rustige woonwijk. De meest nabijgelegen bedrijfsmatige bestemming betreft de bestemming Maatschappelijk van het perceel Imkersplaats 1,5,8,9,10,12,14. Dit betreft buurtwinkelcentrum de Maat.
figuur: afstanden van bedrijven tot planlocatie
De planlocatie ligt gelet op de bovenstaande afstanden in de milieuzone van de stomerij, Imkersplaats 9. Deze stomerij is onderdeel van het winkelcentrum met daarboven gestapelde bouw. Het bedrijf is een aantal jaren geleden overgestapt van PER naar het iets milieu- en mensvriendelijkere product KWL (vloeibare koolwaterstof). Afvoer van gassen geschiedt ruim boven de daklijn. Er zijn geen stankklachten bekend. Gezien het bovenstaande kan een correctie plaatsvinden van 1 stap. Hierdoor wordt de aan te houden milieuzone verkleind naar 10 meter. De planlocatie valt daarmee buiten de milieuzone van dit bedrijf.
Daarnaast valt de planlocatie binnen de planologische reserveringszones van 30 m van Imkersplaats 8, 10 en 12. De nieuwe woningen zijn gesitueerd buiten deze milieuzones, zodat sprake is van een aanvaardbare milieusituatie.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied ligt niet in een geluidzone van een van deze bronnen. Een akoestisch onderzoek in het kader van de Wgh is daarom niet nodig en aan de Wgh wordt voldaan.
Daarnaast moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook inzicht te worden gegeven in de akoestische indirecte gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventuele verkeersaantrekkende werking. De verkeersaantrekkende werking van de nieuw op te richten woningen resulteert in een verwaarloosbare verhoging van de geluidsbelasting op de bestaande woningen waarmee dus voldaan wordt aan een goede ruimtelijke ordening.
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Niet in betekenende mate bijdragen
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.
Toepasbaarheidsbeginsel
Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel"). Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.
Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
Het bestemmingsplan beoogt de ontwikkeling van 18 nieuwe woningen ter vervanging van een school. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe worden in het beleid voor externe veiligheid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en per transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende Regeling basisnet. Er zijn geen wettelijke grenzen voor de aantallen transporten met gevaarlijke stoffen maar er worden wel grenzen gesteld aan de risico's, deze staan in het Basisnet. De vastgestelde risicogrenzen worden getoetst aan het plaatsgebonden risico met een wettelijk harde norm en het groepsrisico met de daarbij behorende oriëntatiewaarde als ijkpunt. Daarnaast geldt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen op een verantwoorde wijze plaatsvindt vanwege de strenge eisen die gelden voor dit vervoer als gevolg van internationale regelgeving.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud van de buisleidingen.
Nota Milieuveiligheid Apeldoorn
Uitgangspunt van de Nota Milieuveiligheid, die in december 2011 is vastgesteld, is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. De voorwaarde hierbij is dat de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de Nota bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
Onderzoeksresultaten
In het plangebied noch in de directe omgeving van het plangebied zijn risicobronnen aanwezig. Het aspect externe veiligheid is geen relevant milieuaspect.
De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT). De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is.
Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.
Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.
Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen.
Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.
Onderzoeksresultaten
In de nabijheid van het plan bevinden zich geen bovengrondse of ondergrondse hoogspanningslijnen of zendmasten. Dit betekent dat er geen belemmeringen zijn met betrekking tot dit aspect.
Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) is. De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Voor het merendeel van de activiteiten van de onderdelen C en D gelden drempelwaarden. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van die bijlage geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Als door de activiteit de drempelwaarde wordt overschreden is het verplicht een m.e.r.-beoordeling te maken. Wanneer de drempelwaarde niet wordt overschreden door de activiteit is het verplicht een m.e.r.-beoordeling te maken, maar is deze vormvrij. In beide gevallen gelden de volgende verplichtingen:
Wanneer ingevolge de Wet natuurbescherming voor een (bestemmings)plan een passende beoordeling moet worden gemaakt, moet op grond van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer ook een milieueffectrapport worden opgesteld.
Onderzoeksresultaten
Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De effecten op milieu en natuur zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Op basis van de resultaten, beschreven in de paragrafen 5.1 en 5.3 kan worden guitgesloten dat het plan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu en de natuur. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht of m.e.r.-beoordelingsplicht. Ook is het niet noodzakelijk een passende beoordeling en vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
De locatie voor de woningbouw ligt in bestaand stedelijk gebied. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de Omgevingsvisie heeft aangegeven.
Het gebied ligt niet in de in het streekplan vastgelegde grondwaterfluctuatiezone.
Uit gegevens van peilbuizen in de omgeving blijkt dat het grondwaterpeil in het plangebied tussen NAP+ 9.20 m en NAP+ 10.40m kan variëren. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend.
Om grondwateroverlast te voorkomen dient bij de ontwikkeling van het plangebied rekening gehouden te worden met voldoende drooglegging en ontwateringsmogelijkheden. Grondwater mag hierbij niet structureel worden afgevoerd. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden
ontwikkeld.
In het plangebied en de directe nabijheid is geen oppervlaktewater aanwezig. Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving. In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.
De gemeente Apeldoorn hanteert bij nieuwbouwplannen, herstructureringsprojecten en ontwikkelingen het principe dat de afvoer van hemelwater niet op de bestaande gemengde riolering of drukriolering mag worden aangesloten.
Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van regenwater niet op de riolering aan te sluiten. In het gemeentelijke beleid is opgenomen dat het regenwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein. Bij ontwikkeling van gebieden die voorheen onbebouwd of onverhard waren, dient de infiltratievoorziening een berging van minimaal 36 mm ten opzichte van het aangesloten verhard oppervlak te hebben. Bij herontwikkeling van bestaand verhard en/of bebouwd gebied is dit 20 mm. Bij extreme situaties moet voorkomen worden dat afstromend water binnen of buiten het plangebied schade veroorzaakt.
Het waterschap vereist voor nieuwe ontwikkelingen een bergingscapaciteit van 60 mm in het plangebied, hier mag de infiltratiecapaciteit naar de bodem (gedurende 24 uur) van afgetrokken worden. Deze berging mag zowel in als buiten de infiltratievoorzieningen plaatsvinden, waarbij het geen schade of ernstige overlast mag veroorzaken. Het waterhuishoudkundig ontwerp wordt getoetst door de gemeente Apeldoorn.
De materialen die in aanraking komen met het regenwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van regenwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het regenwater afgevoerde vervuilende stoffen.
De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en regenwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.
De watertoets is ingesteld om het aspect water in een vroeg stadium mee te nemen bij ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets is wettelijk verplicht en heeft als doel om gezamenlijk met de waterbeheerders de waterhuishoudkundige doelstellingen in een zo vroeg mogelijk stadium in ruimtelijke ontwikkelingen op te nemen. De gemaakte afspraken worden in de waterparagraaf van het bestemmingsplan opgenomen.
Het plan omvat meer dan 10 woningen en/ of 1.500 m² extra verhard oppervlak. Het plangebied ligt echter niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal niet geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Vallei en Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.
Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn
'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het waterschap.
De twee Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) vormen samen de belangrijkste natuurbeschermingswetgeving op Europees niveau. De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De EU-lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en van natuurlijke habitats. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van te beschermen gebieden, zogeheten speciale beschermingszones. Het netwerk van speciale beschermingszones die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen wordt over het algemeen als Natura 2000 aangeduid. Een Natura 2000-gebied kan uit een Vogelrichtlijngebied, een Habitatrichtlijngebied of een combinatie van beide bestaan. Bij een gecombineerd Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied kan elk onderdeel zijn eigen begrenzing hebben, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden.
Wet natuurbescherming
Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.
De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen.
De Wnb bevat –voor zover voor bestemmingsplannen relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.
Gebiedsbescherming
De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.
Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als is voldaan aan elk van de voorwaarden:
Als het plan significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het plan nodig is vanwege:
Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het plan.
Wanneer ingevolge de Wet natuurbescherming voor een (bestemmings)plan een passende beoordeling moet worden gemaakt, moet op grond van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer ook een milieueffectrapport worden opgesteld.
Soortenbescherming
De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:
Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:
Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.
Houtopstanden
Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is bepaald dat de aanwijzing en begrenzing van de gebieden die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland' en de aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden bij provinciale verordening geschiedt. Ook is daarin bepaald dat bij provinciale verordening regels worden gesteld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied behorend tot het natuurnetwerk Nederland.
Uit de resultaten van het onderzoek van EcoTierra van april 2018, geüpdatet op 30 juli 2019, Quickscan flora en fauna (zie Bijlage 4 van de toelichting), blijkt het volgende.
Soortenbescherming
In het gebied zijn geen beschermde planten, jaarrond beschermde nesten van vogels of beschermde verblijfplaatsen van Habitatrichtlijnsoorten of niet vrijgestelde soorten waargenomen. Mogelijk gebruiken algemeen voorkomende broedvogels de aanwezige groenstructuren om te broeden. Ook kan niet worden uitgesloten dat in het plangebied vaste, jaarrond beschermde verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn. Daarom is nader onderzoek nodig naar vleermuizen.
In Bijlage 5 is het Nader onderzoek naar vleermuizen opgenomen (EcoTierra, 22 oktober 2018). Er zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen van vleermuizen aangetroffen. Die zullen niet door dit nieuwbouwplan verdwijnen of worden aangetast. Foerageergebieden of essentiële vliegroutes worden niet significant aangetast met de opmerking dat de bomen aan de noordoost-, oost- en zuidzijde zoveel mogelijk behouden moeten blijven omdat deze als foerageergebied fungeren, net als de al aanwezige groenstructuren in de omgeving. De nieuw aan te leggen tuinen zorgen voor nieuw foerageergebied. Verstoring door licht op de bestaande groenstructuren dient te worden voorkomen. De conclusie is dat de nieuwbouw in overeenstemming is met de bepalingen uit de Wnb en een ontheffing niet noodzakelijk is.
De zorgplicht is altijd van toepassing: 'een ieder moet voldoende zorg in acht nemen voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving'. Op grond hiervan moet de initiatiefnemer passende maatregelen nemen om schade te beperken en te voorkomen. Dit kan zijn het niet verstoren in kwetsbare perioden (winterslaap, voortplantingstijd). Voor algemeen voorkomende soorten geldt de algemene vrijstelling met betrekking tot ruimtelijke ingrepen.
Ten aanzien van de soortenbescherming levert het nieuwe bestemmingsplan geen belemmeringen op.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in Gelders Natuurnetwerk (hierna GNN), is geen weidevogelgebied of een natuurbeheertype uit het Natuurbeheerplan. Verdere toetsing aan het GNN is niet noodzakelijk.
Binnen een straal van 3 km liggen geen Natura 2000-gebieden. Natura 2000-gebied 'De Veluwe' ligt op zo'n 3.400 m afstand. Directe negatieve effecten door trillingen, geluid, menselijke aanwezigheid) op de soorten, aangewezen voor dat Natura 2000-gebied zijn niet te verwachten.
Ten aanzien van het aspect stikstof is de afstand van belang tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied dat grenst aan het westelijk deel van de bebouwde kom van Apeldoorn. De Habitattypen van dit Natura 2000-gebied liggen nog verder weg en ertussen staat een bufferend bos. Het dichtsbijzijnde Habitattype is H9120, beuken-eikenbossen met hulst. Dit type is niet stikstofgevoelig als het gaat om verzuring en gevoelig als het gaat om vermesting.
figuren: ligging plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebied 'Veluwe' en Habitattypen Veluwe.
Ook is van belang dat in de oorspronkelijke situatie de locatie een brede maatschappelijke bestemming had. Er was een school aanwezig, die gasgestookt was. Het betrof een school voor speciaal onderwijs, waardoor er veel verkeersbewegingen waren. Kinderen moesten vrijwel altijd met de auto worden gebracht en gehaald. In het nieuwe bestemmingsplan worden 18 reguliere woningen gerealiseerd. Deze worden gasloos, zodat de uitstoot nihil zal zijn. Bovendien zal het aantal verkeersbewegingen significant afnemen in vergelijking met de oude situatie. Dit betekent dat de uitstoot van stikstof zal afnemen. Tijdens de bouwfase is sprake van een slechts kleine toename van uitstoot, die te verwaarlozen is gezien de ligging in de bebouwde kom. Op basis hiervan is geconcludeerd dat er geen significante negatieve effecten zullen plaatsvinden op de Habitattypen die voor 'De Veluwe' en andere Natura 2000-gebieden zijn aangewezen.
Houtopstand
Voor de nieuwbouw zal een aantal bomen gekapt moeten worden. De grotere bomen zullen worden gehandhaafd. De Wnb is hier echter niet op van toepassing. Ook kapvergunningen zijn hiervoor niet nodig op basis van gemeentelijke regelgeving. Bomen zullen alleen worden gekapt indien dat noodzakelijk is voor de nieuwbouw, tenzij er zieke bomen tussen zitten.
Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De begrippen 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' zijn als volgt gedefinieerd (artikel 1.1.1 Bro):
Dit wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking genoemd. De Ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.
Het bestemmingsplan maakt de bouw van 18 woningen mogelijk. Het gaat hierbij om twee rijen met negen woningen. Op basis van het geldende bestemmingsplan ''Stadsdeel Zuid-Oost De Maten' is de bouw van maatschappelijke voorzieningen, zoals een school of gezondheidscentrum in het plangebied mogelijk. Vanwege het aantal van 18 woningen is op basis van jurisprudentie sprake van een stedelijke ontwikkeling en dient te worden getoetst aan de treden van de ladder van duurzame verstedelijking.
Het plan voorziet in het realiseren van 18 woningen voor de sociale huur. Binnen de gemeente Apeldoorn is een groot tekort aan sociale huurwoningen. Er wordt met dit plan in deze vraag voorzien, waarmee de behoefte is aangetoond. Voor de toetsing aan de ladder is het daarnaast van belang dat de stedelijke ontwikkeling plaatsvindt in stedelijk gebied. In dit geval worden de woningen binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd. Conclusie van het voorgaande is dat het project in overeenstemming is met de Ladder van de duurzame verstedelijking.
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland hebben provinciale staten het provinciale beleid omtrent archeologie vastgelegd: De provincie streeft er naar archeologie expliciet te betrekken bij de integrale afweging bij planontwikkeling. Bij locatiekeuze en planuitwerking moet voldaan worden aan de basiskwaliteitseisen van de bodem, waaronder archeologie. Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische gegevenheden in de bodem kunnen aantasten moeten zo veel mogelijk rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.
De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.
Als vervolg op de heeft de gemeenteraad op 18 juni 2015 de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.
De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.
Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de Monumentenverordening.
Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.
Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.
In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.
In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.
Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt
De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.
Econsultancy heeft archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek naar het plangebied verricht. Deze rapportage, gedateerd 28 augustus 2019, is opgenomen in bijlage Archeologisch onderzoek van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING.
Volgens het bureauonderzoek ligt de planlocatie in beginsel in een gebied met een lage archeologische waarde. Echter na een uitgebreid onderzoek blijkt dat uit alle archeologische perioden, behalve de Nieuwe Tijd, er een middelhoge verwachting is op het voorkomen van archeolgische resten. Het gebied ligt namelijk binnen het oostelijk uiteinde van een relatief hooggelegen en van west naar oost hellende daluitspoelingswaaier.
Op basis van geraadpleegd historisch kaartmateriaal hebben binnen het plangebied vanaf 1930 bouwwerkzaamheden plaatsgevonden. Er zijn echter alleen bouwtekeningen bekend van de inmiddels gesloopte school. Die gebouwen zijn voorzien van strook- en sleuffunderingen tot 120 cm onder maaiveld. De bodem is dus in ieder geval tot die diepte afgegraven. Ook voor de verdere inrichting met verharding zal in het oorspronkelijk bodemprofiel geroerd zijn. Er is vervolgonderzoek uitgevoerd middels een verkennend booronderzoek
Uit dit booronderzoek blijkt dat de bodemopbouw van de onbebouwde delen van het plangebied nog grotendeels intact zijn. Dit betekent dat de archeologische sporen, indien aanwezig, zichtbaar zullen zijn op een diepte van circa 70 cm onder maaiveld. Omdat de oorspronkelijke bodemopbouw nog grotendeels intact is, behouden deze gronden hun middelhoge verwachting op het voorkomen van archeologische resten. Voor het overige, al bebouwde deel waar de bodem diep is afgegraven en dus het archeologisch niveau diep is aangetast, is de verwachting bijgesteld naar geen verwachting.
Conclusie is dat een vervolgonderzoek in de vorm van een gravend onderzoek, noodzakelijk is voor het deel van het plangebied waar de bodem nog grotendeels intact is. Dit is pas mogelijk nadat het plangebied vrij is gemaakt van bestaande begroeiing, verharding en bij voorkeur ook na sloop van de bestaande bebouwing.
Met betrekking tot het nader onderzoek is een Programma van Eisen Archeologisch onderzoek opgesteld. Op basis van dit programman van eisen heeft er een nader archeologisch vooronderzoek plaatsgevonden. Binnen het plangebied heeft heeft een zogenaamd Proefsleuvenonderzoek plaatsgevonden. Op basis van het onderzoek is geconcludeerd dat er geen sprake is van een behoudenswaardige vindplaats het plangebied voor de ontwikkeling kan worden vrijgegeven. Gelet op de uitkomsten van het uitgevoerde onderzoek wordt er geen noodzaak meer aanwezig geacht om nog regels met betrekking tot archeologie in het bestemmingsplan op te nemen.
Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst over grondexploitatie als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening gesloten. Tussen initiatiefnemer en de gemeente Apeldoorn zijn in deze overeenkomst afspraken gemaakt over het dragen van de kosten. Met het sluiten van de overeenkomst is de financiele uitvoerbaarheid van de ontwikkeling geborgd.
In hoofdstuk 4 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 5 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 6.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 6.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de verbeelding beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 6.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.
Bestemmingsplan Imkersplaats 38 is een ontwikkelingsplan, waarin de toekomstige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen.
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
Groen
Het structurele en structurerende openbare groen in het plangebied is onder de bestemming Groen gebracht. Hier zijn groenvoorzieningen, paden, hondenuitlaatplaatsen, nuts- en speelvoorzieningen toegestaan. Binnen deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegelaten. De bouwhoogte van speel- en klimtoestellen mag bij recht niet meer dan 4 m bedragen. Het bevoegd gezag kan onder voorwaarden bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor speel- en klimtoestellen tot een hoogte van 6 m.
Verkeer - Verblijfsgebied
De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is gegeven aan de gebieden die een verblijfsfunctie hebben. Dit betreft de wegen, straten, voet- en fietspaden, bermen en parkeervoorzieningen in de woongebieden. Ook het niet-structurerende groen is in deze bestemming ondergebracht.
Wonen
De woningen in het plangebied hebben de bestemming Wonen. Onder het wonen dat op grond van deze bestemming is toegestaan valt ook zelfstandig wonen met ambulante begeleiding.
Voor de woningen is op de verbeelding een bouwvlak gegeven. In de meeste gevallen heeft dit bouwvlak de vorm van een bouwstrook waarin meerdere woningen zijn opgenomen.
Door middel van bouwaanduidingen is onderscheid gemaakt tussen de verschillende bouwwijzen van de woningen: vrijstaand, twee-onder-een-kap, aaneengebouwd en gestapeld. Bij de woningen zijn standaarddieptes voor de bouwvlakken gehanteerd: 10 meter voor aaneengesloten woningen, 12 meter voor halfvrijstaande en 15 meter voor vrijstaande woningen. De nog beschikbare uitbreidingsruimte hangt daarmee af van de diepte van de bestaande woning. In principe krijgt een rijtjeswoning minder uitbreidingsmogelijkheden dan een vrijstaande woning. De reden hiervoor is dat een achteraanbouw aan een vrijstaande woning in het algemeen minder van invloed is op het woongenot van de buren, dan wanneer het gaat om een rijtjeswoning. Voorwaarde bij het toekennen van de diepte van het bouwvlak is dat de tuinen diep genoeg zijn: in principe wordt een afstand van 16 m tussen twee tegenover elkaar liggende (potentiële) achtergevels aangehouden.
Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen mogen worden gesitueerd in achtererfgebied. Hiermee is aansluiting gezocht met de regeling voor het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee het situeren van bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen in voorerfgebied mogelijk kan worden gemaakt. Toetsingscriterium voor deze bevoegdheid is de stedenbouwkundige kwaliteit die met het bestemmignsplan is beoogd. De definities van de begrippen achtererfgebied, voorerfgebied en openbaar toegankelijk gebied zijn uit artikel 2 lid 3 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht overgenomen.
De maximaal toegelaten oppervlakte aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen is gerelateerd aan de oppervlakte van de kavel. Is de kavel kleiner dan 500 m2 dan is ten hoogste 50 m2 aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen toegestaan, bij kavels tussen 500 en 750 m2 is die oppervlakte maximaal 65 m2 en is de kavel groter dan 750 m2 dan is ten hoogste 85 m2 aan erfbebouwing toegestaan. Daarbij geldt wel steeds de voorwaarde dat niet meer dan 60% van de kavel wordt bebouwd.
Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis
Bij recht is het gebruik van een deel van de gebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld, waaronder aan de daarvoor te gebruiken oppervlakte, om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.
Bouwregels
Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.
Bevoegd gezag
Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.
In hoofdstuk 3 staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 7 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 7.1 onder d bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid (lid 7.1 onder g) geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.
In artikel 8 staan de algemene gebruiksregels. In lid 8.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 8.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Deze strafbaarstelling is noodzakelijk voor vormen van gebruik die onwenselijk zijn en waarvoor het bestemmingsplan dus niet de mogelijkheid biedt daarvoor een omgevingsvergunning te verlenen; de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is derhalve niet van toepassing.
In artikel 12 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen, omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 13 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.
Door een wijziging van het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn op 29 november 2014 de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening vervallen. De stedenbouwkundige bepalingen van de Bouwverordening waren in Apeldoorn overwegend nog van belang vanwege de koppeling met de parkeernormen. Door het vervallen van deze bepalingen moet, daar waar het aanwezig zijn van voldoende ruimte voor het parkeren van auto's in het kader van een goede ruimtelijke ordening nodig is, in het bestemmingsplan een regeling voor het parkeren worden opgenomen.
In dit bestemmingsplan is in de Algemene gebruiksregels in lid 8.3 een Gebruiksregel parkeren opgenomen. Hierin is bepaald dat gebruik van gronden en bouwwerken zonder dat op de eigen kavel of in het openbaar gebied voldoende ruimte voor het parkeren van auto's aanwezig is, geldt als gebruik in strijd met de bestemming. Verder is bepaald dat een omgevingsvergunning voor het bouwen, uitbreiden en/of het wijzigen van het gebruik alleen wordt verleend als wordt aangetoond dat er op de eigen kavel of in het openbaar gebied voldoende ruimte voor het parkeren van auto's aanwezig is. In de Algemene afwijkingsregels in lid 10.1 de bevoegdheid opgenomen om van deze parkeerbepalingen af te wijken, wanneer het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of als op andere wijze in de benodigde parkeerruimte wordt voorzien.
De uitleg bij de uitoefening van deze bevoegdheden wordt, zoals op grond van artikel 3.1.2 lid 2 onder a Bro mogelijk is, afhankelijk gesteld van de beleidsregel over de toepassing van die bevoegdheid. Het gaat dan om de beleidsregel die op het moment van uitoefening van die bevoegdheid geldig is.
Als uitwerking van deze algemene parkeerregel is een beleidsregel opgesteld die uitleg geeft over de toepassing hiervan (zie Bijlage 2 Beleidsregel Parkeren).
Aan de nieuwe woonpercelen in dit bestemmingsplan is de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied realisatietermijn woningbouw' toegekend. Hiermee wordt voorzien in een wijzigingsbevoegdheid. Conform het beleid dat in paragraaf 2.9 is beschreven, kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen om de bouwmogelijkheden voor de nieuwe woningen te verwijderen als die na een periode van 3 jaar niet gebouwd zijn en ook niet in aanbouw zijn. De periode begint na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan. Concreet houdt de bevoegdheid in dat de bouwvlakken voor de nieuwe woningen kunnen worden verwijderd. Voorwaarde voor het toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid is, naast het verstreken zijn van de termijn van drie jaar, ook dat eventueel verleende omgevingsvergunningen voor het oprichten van woningen zijn ingetrokken.
Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.
Overeenkomstig het in de gemeentelijke inspraakverordening bepaalde heeft er geen inspraak op het concept bestemmingsplan plaatsgevonden. Vooroverleg met provincie is er niet geweest, omdat dit een ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied betreft waar geen enkel provinciaal belang bij speelt. Zoals in paragraaf 5.2.6 is aangegeven, is nader overleg met waterschap niet noodzakelijk.
Op 15 april 2019 heeft een inloopbijeenkomst plaatsgevonden. Voor deze bijeenkomst zijn omwonenden van het plangebied uitgenodigd. Ook de initiatiefnemer woonstichting De Goede Woning was hierbij aanwezig. Tijdens de bijeenkomst is informatie gegeven over het nieuwbouwplan en het vervolg van de procedure. In de onderstaande afbeelding is het plan weergegeven zoals tijdens de inloopbijeenkomst gepresenteerd is.
Tijdens de inloopbijeenkomst maar ook nadien zijn er door de omwonenden reacties en opmerkingen gegeven op het plan. In het onderstaande zijn deze weergegeven. Daarna is aangegeven welke aanpassingen er op het plan hebben plaatsgevonden.
ad 1. De woningblokken worden een aantal meters opgeschoven richting het winkelcentrum, waardoor de huidige groenstrook tussen de tuinen en het voormalig schoolterrein grotendeels behouden blijft. Deze groenstrook fungeert als buffer tussen de woningen op de percelen Gruttersdreef 514-529 en de parkeerplaats van de te realiseren woningen. Hiermee liggen de tuinen en de parkeerplaats verder uit elkaar. De invulling van de groene buffer moet nog verder uitgewerkt worden.
ad 2. De zijramen op de verdiepingen aan de noordzijde zijn uit het ontwerp gehaald.
ad 3. De grote boom aan de kant tegenover Gruttersdreef 514 blijft behouden en de initiatiefnemer probeert de grote boom tegenover Gruttersdreef 312 ook te handhaven. Die laatste staat wel dicht bij de nieuwe woning, het is daarom nog even afwachten of dat mogelijk is. Er worden niet meer bomen gekapt dan noodzakelijk voor de nieuwbouw, tenzij er zieke bomen tussen zitten.
ad 4. Luchtwarmtepompen produceren geluid, een acceptabel alternatief is echter niet voorhanden. De pompen staan midden op het (platte) dak. Hierdoor wordt eventuele geluidsoverlast zo veel mogelijk beperkt. Verder zal er een kleine opstaande rand langs het dak komen, waardoor de luchtwarmtepompen zoveel mogelijk uit het zicht zijn. Dit is het maximaal haalbare op dit punt.
ad 5. De woningblokken zijn een aantal meters richting het winkelcentrum opgeschoven én er zijn twee woningen uit het plan gehaald aan de zijde van de Gruttersdreef 513-310. Het plan is niet verder in zuidelijke richting opgeschoven, omdat anders de groene buffer aan de kant van de Imkersplaats te smal wordt en daar staan ook een paar bomen die we graag willen handhaven. Omdat er twee woningen uit het plan zijn gehaald aan de noordzijde, wordt de reeds bestaande groene buffer tussen de nieuwbouw en de Gruttersdreef 513-310 ook breder.De nieuwe woningen komen aan deze zijde op een grotere afstand te staan dan de voormalige school stond. De verschuiving richting winkelcentrum gaat grotendeels niet ten koste van eerder getoonde doorzichten of uitzichten.
ad 6. Door het creëren van groene of bredere groene buffers en het handhaven van een aantal bomen ten opzichte van het vorige plan, is er zo veel als mogelijk recht gedaan aan de wens om doorzichten en/of uitzichten zoals deze in het originele plan zaten, te behouden.
Met de bovenstaande aanpassingen is aan de grootste bezwaren op het plan tegemoet gekomen. Gelet op de opmerkingen en reacties is voor het voorliggende plan het grootste draagvlak binnen de buurt.
Vanaf 14 november 2019 tot en met 27 december 2019 heeft het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen met betrekking tot het ontwerp bestemmingsplan. Gedurende de termijn is een vijftal zienswijzen ingediend. De inhoud en beoordeling van deze zienswijzen is te vinden in een separate 'Nota zienswijzen en ambtshalve wijziging' behorend bij dit bestemmingsplan.