Plan: | Herbestemmen gronden onder hoogspanningsverbinding |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.bp1388-vas1 |
behorende bij het bestemmingsplan Herbestemmen gronden onder hoogspanningsverbinding
Op 1 januari 2017 is de 'Regeling specifieke uitkering aankoop woningen onder een hoogspanningsverbinding' in werking getreden, kortweg uitkoopregeling. De regeling is op verzoek van de Tweede Kamer opgesteld vanwege de maatschappelijke onrust die is ontstaan omtrent het wonen onder hoogspanningsleidingen. De regeling is niet opgesteld vanwege gezondheids- of veiligheidsrisico's, maar wel vanwege de zorgen die vanuit de maatschappij hierover bestaan. De uitkoopregeling is van toepassing daar waar verkabeling niet aan de orde is en is alleen van toepassing op woningen die (deels) onder de geleiders staan. De regeling is niet van toepassing op bedrijven. De uitkoopregeling voorziet in de mogelijkheid van aankoop van de betreffende woningen door de betreffende gemeenten. De regeling gaat uit van vrijwillige deelname. Woningeigenaren maken zelf de keuze of ze gebruik willen maken van de uitkoopregeling. Zij kunnen deze keuze tot 1 juli 2021 kenbaar maken bij hun gemeente.
Gemeenten hebben een centrale rol in de uitvoering van de regeling. Zij zijn het aanspreekpunt voor de woningeigenaren die van de regeling gebruik willen maken en voeren de regeling uit door woningen aan te kopen, nadat zij hiertoe een toekenninsgbesluit van de minister van Economische Zaken hebben ontvangen. Uiteindelijk dient een koopovereenkomst te worden aangegaan. Kernvoorwaarde uit de regeling is dat een einde wordt gemaakt aan de bewoning op de bereffende locatie. Het pand dient daartoe te worden herbestemd, zodat bewoning ook in juridisch-planologisch opzicht niet meer kan worden bewoond. Het aanpassen van de bestemming dient in beginsel binnen 5 jaar nadat door de minister van Economische Zaken een uitkering op rond van de regeling is toegekend.
In de gemeente Apeldoorn liggen diverse (bedrijfs)woningen die voor de uitkoopregeling in aanmerking komen. Eigenaren van een vijftal (bedrijfs)woningen hebben te kennen gegeven van de regeling gebruik te willen maken. In alle vijf gevallen heeft Onze Minister besloten tot het verlenen van de specifieke uitkering voor aankoop van de woning.
Zoals aangegeven dient op deze vijf locaties een einde te komen aan bewoning. Het voorliggende bestemmingsplan is nodig om de betreffende (bedrijfs)woningen juridisch-planologisch weg te bestemmen, zodat voorkomen wordt dat in de toekomst weer gewoond gaat worden onder een hoogspanningsleiding.
Zoals onder 1.1. is aangegeven hebben eigenaren van (bedrijfs)woningen op vijf adressen in de gemeente Apeldoorn aangegeven gebruik te willen maken van de uitkoopregeling. Van deze locaties dient de bestemming gewijzigd te worden, zodat bewoning juridisch-planologisch niet (meer) mogelijk is. Het betreft de volgende adressen:
Het bestemmingsplan bevat 5 locaties in Beekbergen Vier locaties in het dorp Beekbergen, te weten de Achterste kerkweg 2, Dorpsstraat 94, Evert Jan Boksweg 21 en Evert Jan Boksweg 26 vallen onder het bestemmingsplan 'Beekbergen en Lieren', vastgesteld op 16-2-2012.
De locatie Stoppelbergweg 25, ten zuiden van de bebouwde kom van Beekbergen, valt onder het bestemmingsplan 'Stuwwalrand Parkzone Zuid', vastgesteld op 26-4-2011.
De bestemmingen van de locaties komen aan bod in hoofdstuk 3, waar nader wordt ingegaan op het plan per locatie.
Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit zeven plankaarten met bijbehorende regels en gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting bevat onder andere een beschrijving van de relevante beleidskader (hoofdstuk 2) een beschrijving van het plan, en de juridische opzet van het plan (hoofdstuk 4). De bestaande situatie en de voorgestane ruimtelijke invulling van het plangebied is in hoofdstuk 3 weergegeven, waarbij in hetzelfde hoofdstuk per locatie op de gemaakte afweging in relatie tot de uitvoerbaarheid wordt ingegaan.
Deze planherziening ziet erop toe om planologisch-juridisch te verzekeren dat wonen op de vijf betreffende locaties, die alle zijn gelegen onder hoogspanningsleidingen, niet meer mogelijk is. Daartoe wordt de bewoningsmogelijkheid uit de planregels verwijderd. De huidige woonbestemming wordt gewijzigd in ofwel 'natuur' of 'tuin/erf', dan wel naar een bestemming die aansluit bij bestemmingen op de omliggende locaties. In hoofdstuk 4 Juridische planopzet wordt nader op de wijzigingen ingegaan.
Het rijk, de provincie, de gemeente en het waterschap hebben in de loop der jaren diverse beleidsnota’s opgesteld die mede het ruimtelijke beleid voor de gemeente Apeldoorn bepalen. Deze beleidsnota’s bevatten de uitgangspunten voor het bestemmingsplan. In de navolgende paragrafen 2.2 tot en met 2.5 worden de planologische relevante beleidsnota’s toegelicht.
Plannen worden niet alleen getoetst aan beleid, maar ook aan planologische relevante aspecten zoals milieuaspecten, waterhuishouding of archeologische kaders. Deze aspecten komen in paragraaf 2.6 aan bod.
In het volgende hoofdstuk, hoofdstuk 3, wordt per locatie het plan getoetst aan zowel de opgenomen beleidskaders als de relevantie overige (milieu)aspecten.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. Deze Omgevingsvisie vervangt de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012. Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving voor Nederland in 2050. De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 in werking treedt. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.
Het Rijk wil sturen en richting geven op vier prioriteiten:
1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
2. Een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel
3. Sterke en gezonde steden en regio's
4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Prioriteit 1 gaat over de ambitie van Nederland om in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust te zijn. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, bijvoorbeeld voldoende groen en ruimte voor wateropslag in onze steden. Daarnaast gaat het ook over de ambitie van Nederland om in 2050 een duurzame energievoorziening te hebben. Dit vraagt ruimte, onder meer voor windmolens en zonnepanelen en de bijbehorende energie infrastructuur voor opslag en transport van duurzame energie.
Bij prioriteit 2 wordt aangegeven dat de ambitie voor de lange termijn is: het duurzaam en circulair maken van de economie en energievoorziening en het versterken van de kwaliteit van de leefomgeving. Er wordt ingezet op een aantrekkelijke, gezonde en veilige omgeving en een goed vestigingsklimaat, inclusief een goede bereikbaarheid en duurzame mobiliteit. Locaties van nieuwe kantoren, bedrijventerreinen, grootschalige logistieke functies en datacentra moeten passen bij het verkeers- en vervoersnetwerk, goed afgestemd zijn op de vraag van bedrijven én de economische vitaliteit en de kwaliteit en aantrekkelijkheid van stad en land versterken. Er wordt daarbij ingezet op actieve clustering van (grootschalige) logistieke functies op logistieke knooppunten langs (inter)nationale corridors. Nieuwvestiging van toerisme vindt bij voorkeur plaats buiten de huidige toplocaties en in de nabijheid van OV of bestaande aansluitingen op het hoofdwegennet.
Bij prioriteit 3 word beschreven dat er wordt ingezet op het bouwen aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden. De ambitie is om een goed bereikbaar netwerk van steden en regio's te realiseren door te werken aan de verdere ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. De grote actuele woningbehoefte vraagt tegelijkertijd om oplossingen op korte termijn. Hieraan wordt een stevige impuls gegeven. De ontwikkeling vindt plaats in lijn met de ambities van de integrale verstedelijkingsstrategie, zo veel mogelijk in bestaand stedelijk gebied, klimaatbestendig en natuurinclusief. Grote open ruimten tussen de steden houden hun groene karakter. Het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad worden versterkt en de aansluiting op het groene gebied buiten de stad wordt verbeterd.
Op 19 december 2018 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. 'Gaaf' betekent 'mooi' en gaat over wat – historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard. Maar 'Gaaf' verwijst ook naar dat wat 'cool' en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard. Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders.
Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat in de Omgevingsvisie centraal.
Gezond en veilig is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
Schoon en welvarend is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
Op 24 september 2014 hebben provinciale staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Sindsdien is de Omgevingsverordening een aantal keren geactualiseerd en herzien. In deze Omgevingsverordening zijn de provinciale verordening (op grond van artikel 4.1 Wro), milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening samengevoegd.
De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit Omgevingsvisie te realiseren. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem opgenomen.
Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. In de structuurvisie kiest de gemeente er voor om daarop niet te reageren met een dichtgetimmerd plan maar door zoveel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen. De gemeente nodigt daarom iedereen uit die een bijdrage kan leveren aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners. Ruimte bieden is niet vrijblijvend, de ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide.
De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. De gemeente wil het fundament van Apeldoorn koesteren en versterken. Want alleen daardoor blijft de leefkwaliteit op peil en blijft Apeldoorn aantrekkelijk voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie. De gemeente stelt hoge kwaliteitseisen aan het fundament en wil er zelf in blijven investeren.
Om Buitenstad te blijven, zijn in de structuurvisie vier ambities geformuleerd die weergeven wat Apeldoorn grotendeels al is en waar Apeldoorn sterk in is: Apeldoorn is een comfortabele gezinsstad met een toeristisch toplandschap; heeft een veelzijdige economie en kent lokale duurzaamheid. Aan deze ambities wil Apeldoorn samen met andere partijen bouwen.
Het groenbeleid is vastgelegd in de Groenstructuurkaart, de Verordening Groene Balans en het Groenplan.
Groenstructuurkaart
In april 2017 heeft de gemeenteraad de Groenstructuurkaart vastgesteld. De kaart geeft de belangrijkste groenstructuren van Apeldoorn weer. Apeldoorn koestert haar groene kwaliteit en wil deze beschermen en versterken.
De Groenstructuurkaart bestaat uit verschillende elementen:
Op de kaart zijn die gebieden vastgelegd waar behoud van bestaand groen en ontwikkeling van nieuw groen prioriteit heeft. Het groenstructuurplan werkt door in het kapvergunningenbeleid en het uitgiftebeleid voor snippergroen.
Verordening Groene Balans
In maart 2018 heeft de gemeenteraad de verordening 'Groene Balans: compensatie en verevening van groene waarden' vastgesteld. De verordening is met name van toepassing op een ruimtelijke ontwikkeling in de Groene Ontwikkelingszone als vastgesteld in de Omgevingsverordening Gelderland.
Groenplan
In september 2018 heeft de gemeenteraad het Groenplan vastgesteld. Het Groenplan geeft aan welke groene doelen en opgaven belangrijk zijn voor het behoud en versterking van het groene karakter van de hele gemeente. De groene opgaven bestaan uit versterken van het groen-water netwerk in en om de stad, meer groen in de binnenstad, meer en beter groen in wijken en dorpen en versterken van karakteristieke landschappen. Binnen deze opgaven ligt de focus op het inzetten van groen om de gevolgen van klimaatverandering te beperken, biodiversiteit te versterken en bewoners uit te nodigen tot bewegen en ontmoeten. Dit met een veerkrachtig natuurlijk systeem als basis. Duurzaam groenbeheer, samenwerking en participatie vormen belangrijke pijlers die vorm krijgen in het Uitvoeringsprogramma Groen en biodiversiteit.
De economie ontwikkelt zich al een aantal jaren positief. Bedrijfsprocessen en productieketens veranderen en verduurzamen waardoor bedrijven en organisaties andere eisen stellen aan vastgoed en de omgeving. De kwaliteit en de beschikbaarheid van werklocaties vormen een belangrijke troef voor het Apeldoornse vestigingsklimaat en zijn een voorwaarde voor een gunstige economische ontwikkeling. De werklocaties vormen het economisch zwaartepunt van de Apeldoornse werkgelegenheid: circa 60% van de werkgelegenheid is gevestigd op de werklocaties.
Op de golf van economische voorspoed ontstaat echter enerzijds een tekort en anderzijds een mismatch als het gaat om de werklocaties. Er is een hoog leegstandspercentage op de kantorenmarkt, terwijl er een tekort bestaat aan kwalitatieve kantoormeters en meters die voorzien in kleinschalige, flexibele en tijdelijke werkplekken. Daarnaast ontbreekt het werkmilieus, die ruimte bieden aan het experiment, innovatie en flexibiliteit in de nabijheid van voorzieningen. Tot slot staat de gemeente voor een enorme verduurzamingsopgave en vragen enkele gebieden in de werklocatie-portefeuille om revitalisering en herstructurering.
Met de strategie Werklocaties 2019 stelt Apeldoorn drie prioriteiten:
A. Het creëren van toekomstbestendige werklocaties. Herstructurering en revitalisering staan centraal zodra het gaat om deelgebieden op de bestaande bedrijventerreinen en (kantoor)locaties waarvan de marktperspectieven afnemen. Met een verduurzamingsaanpak maakt Apeldoorn zijn werklocaties ook klimaatbestendig.
B. Het creëren van nieuwe werkmilieus. Hotspot en broedplaats-locaties; ruimte voor bedrijvigheid voor innovatieve start en scale up bedrijven en gerichte profilering van bepaalde werklocaties om deze aantrekkelijk in de markt te zetten voor de huidige en toekomstige gebruikers.
C. Het creëren van nieuwe werklocaties. De realisering van bedrijventerrein Ecofactorij II, de uitbreiding van bedrijvenstrook Uddel, de uitbreiding van bedrijventerrein Kieveen en de verkenning (onderzoek) naar nieuwe vestigingslocaties in Apeldoorn zowel binnen als buiten het stedelijk gebied zijn belangrijke acties.
Met uitvoering van deze prioriteiten stuurt de strategie op kwaliteit van de werklocaties, marktevenwicht in vraag en aanbod naar werklocaties en verduurzaming.
Klimaatverandering heeft grote gevolgen in onze kwetsbare delta: hogere stormvloeden op zee, meer water door de rivieren, vaker stortbuien, hitte en droogte. In het Nationaal Waterplan heeft het Rijk voor de komende 6 jaar vastgelegd hoe Nederland zich verdedigt tegen het water, hoe ons water schoner wordt en hoe we Nederland klimaatbestendig en waterrobuust gaan inrichten. In het plan staan 5 ambities centraal:
Ambitie 3 heeft directe samenhang met de ruimtelijke inrichting van Nederland. Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten zal daarom uiterlijk in 2020 onderdeel zijn van beleid en handelen.
Het Rijk zorgt ervoor dat de watertoets behouden blijft als wettelijk procesinstrument, om klimaatbestendig en waterrobuust inrichten vroeg in het ruimtelijk proces mee te laten wegen bij ruimtelijke ontwikkelingen.
De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt toegepast bij locatiekeuzen en bij inrichtingsplannen. De uitkomst van de watertoets is een advies van de waterbeheerder, dat door de initiatiefnemer wordt meegewogen met andere belangen en wordt vertaald in een waterparagraaf. Het Bro verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de toelichting van ruimtelijke plannen.
Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland. Daarin is onder andere vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater. Op de kaarten zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.
In 2015 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Hierin beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Op basis van nieuwe opgaven als klimaatverandering, zuivering van complexe stoffen en maatschappelijk ontwikkelingen zoals het streven naar een duurzaamheid en circulaire economie zijn zes ambities geformuleerd:
De ambities zijn voor de programma's waterveiligheid, watersysteem (voldoende en schoon) en waterketen vertaald in doelen en maatregelen voor 2021.
Om te anticiperen op (beleids)ontwikkelingen en om de leefkwaliteit van de stad te vergroten heeft Apeldoorn gezamenlijk met het waterschap Veluwe en Vitens in 2005 een gemeentelijk Waterplan opgesteld. Het Waterplan is door de gemeenteraad vastgesteld en gekozen is voor het ambitieniveau Actief Duurzamer. De belangrijkste opgaven met ruimtelijk consequenties zijn het afkoppelen en bergen van regenwater en het creëren van waterberging in beekzones.
Bij herontwikkeling, herinrichting en herstructurering zal het verhard oppervlak in het stedelijk gebied zoveel mogelijk afgekoppeld worden om het watersysteem op orde te krijgen. Ten westen van het Apeldoorns Kanaal wordt het regenwater in de bodem geïnfiltreerd of zoveel mogelijk vastgehouden in een groenzones, bijvoorbeeld naast beken en sprengen. Ten oosten van het kanaal wordt het regenwater in de vijvers geborgen.
Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016 – 2020 (GRP) is in 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. In het GRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen.
Speerpunt in het GRP is het anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem. Bewoners zal ook gevraagd worden zelf actief bij te dragen aan de klimaatopgave door de regenwaterafvoer van hun woningen af te koppelen van het vuilwaterriool en hun tuinen te vergroenen.
Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
Een nieuwe of gewijzigde bestemming mag alleen in het bestemmingsplan worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Er moet dus onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Daarnaast moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook inzicht te worden gegeven in de akoestische indirecte gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventuele verkeersaantrekkende werking.
Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.
Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijnstof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe worden in het beleid voor externe veiligheid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Nota Milieuveiligheid Apeldoorn
Uitgangspunt van de Nota Milieuveiligheid, die in december 2011 is vastgesteld, is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen.
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn, is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Voor het merendeel van de activiteiten van de onderdelen C en D gelden drempelwaarden.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van die bijlage geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Als door de activiteit de drempelwaarde wordt overschreden is het verplicht een m.e.r.-beoordeling te maken. Wanneer de drempelwaarde niet wordt overschreden door de activiteit is het verplicht een m.e.r.-beoordeling te maken, maar is deze vormvrij.
Wanneer ingevolge de Wet natuurbescherming voor een (bestemmings)plan een passende beoordeling moet worden gemaakt, moet op grond van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer ook een milieueffectrapport worden opgesteld.
De twee Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) vormen samen de belangrijkste natuurbeschermingswetgeving op Europees niveau. De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De EU-lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en van natuurlijke habitats. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van te beschermen gebieden, zogeheten speciale beschermingszones. Het netwerk van speciale beschermingszones die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen wordt over het algemeen als Natura 2000 aangeduid. Een Natura 2000-gebied kan uit een Vogelrichtlijngebied, een Habitatrichtlijngebied of een combinatie van beide bestaan. Bij een gecombineerd Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied kan elk onderdeel zijn eigen begrenzing hebben, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden.
Wet natuurbescherming
Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.
De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen.
De Wnb bevat -voor zover voor bestemmingsplannen relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.
Gebiedsbescherming
De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.
Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als is voldaan aan elk van de voorwaarden:
Als het plan significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het plan nodig is vanwege:
Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het plan.
Wanneer ingevolge de Wet natuurbescherming voor een (bestemmings)plan een passende beoordeling moet worden gemaakt, moet op grond van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer ook een milieueffectrapport worden opgesteld.
Soortenbescherming
De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:
Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:
Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.
Houtopstanden
Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is bepaald dat de aanwijzing en begrenzing van de gebieden die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland' en de aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden bij provinciale verordening geschiedt. Ook is daarin bepaald dat bij provinciale verordening regels worden gesteld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied behorend tot het natuurnetwerk Nederland.
Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De begrippen 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' zijn als volgt gedefinieerd (artikel 1.1.1 Bro):
In de praktijk wordt dit de ladder voor duurzame verstedelijking genoemd. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.
De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In de rechtspraak is dit begrip nader ingevuld.
Zo is in de rechtspraak gesteld, dat voor ontwikkelingen in de vorm van een terrein 'in beginsel' geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt. Bestaat de ontwikkeling uit de toevoeging van een gebouw, dan ligt de ondergrens 'in beginsel' bij een bruto-vloeroppervlakte van minder dan 500 m2. Of sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' hangt ook af van de vraag of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. Bij functiewijziging moet worden beoordeeld of er sprake is van een naar aard en omvang zodanige functiewijziging, dat desalniettemin gesproken kan worden van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarbij moet ook het ruimtebeslag betrokken worden.
In de Nota van Toelichting wordt opgemerkt dat ontwikkelingen en regelingen die geen extra verstedelijking mogelijk maken maar bebouwing reduceren of verplaatsen, niet gezien worden als stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder.
Overigens moet ook wanneer de Ladder niet van toepassing is, vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening worden onderbouwd dat er behoefte bestaat aan de ontwikkeling.
In de hebben provinciale staten het provinciale beleid omtrent archeologie vastgelegd: De provincie streeft er naar archeologie expliciet te betrekken bij de integrale afweging bij planontwikkeling. Bij locatiekeuze en planuitwerking moet voldaan worden aan de basiskwaliteitseisen van de bodem, waaronder archeologie. Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische gegevenheden in de bodem kunnen aantasten moeten zo veel mogelijk rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.
Cultuur- en Erfgoednota Apeldoorns Karakter! en archeologische beleidskaart
De Cultuur- en Erfgoednota Apeldoorns Karakter! is door de gemeenteraad vastgesteld op 25 juni 2020. Kern van de nota is dat cultuur en erfgoed van essentieel belang zijn voor de identiteit en herkenbaarheid van Apeldoorn. Erfgoed wordt ingezet om de kwaliteit van de leefomgeving en de herkenbaarheid van deelgebieden in stad, dorpen en buitengebied te vergroten. Daarnaast is het een wettelijke taak van de gemeente om zorg te dragen voor het ruimtelijk erfgoed. Het is daarom belangrijk om erfgoed zo vroeg mogelijk in het planproces mee te nemen. Niet alleen om het aanwezige erfgoed te beschermen en te behouden, maar ook om dit te benutten als uitgangspunt bij ruimtelijke plannen. Daartoe dient tijdig goed archeologisch, cultuurhistorisch en/of bouwhistorisch onderzoek te worden gedaan, waarmee inzicht ontstaat in de aanwezige erfgoedwaarden. Via het onderzoek wordt kennis vergaard en vastgelegd over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur, en op basis hiervan volgen aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen.
Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart.
De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.
De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied én van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.
Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden
Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de Monumentenverordening.
Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden
Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.
Categorie 3: Terrein met archeologische waarden
Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.
Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting
In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting
In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.
Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting
In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.
Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt
De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.
Op grond van artikel 3.1 van de Erfgoedwet kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een monument dat van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aanwijzen als rijksmonument.
In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan een beschrijving moet worden gegeven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Aanvullend op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk een visie op het cultureel erfgoed opgesteld, genaamd 'Kiezen voor karakter; visie erfgoed en ruimte'. Deze visie geeft aan hoe het Rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het kabinet daarbij heeft en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang.
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland telt de provincie over cultuur en erfgoed het volgende: De Gelderse steden kenmerken zich door een sterk historisch karakter, door een hoge ruimtelijke kwaliteit, een goed ontwikkelde culturele infrastructuur en huisvesten enkele topinstellingen. Al deze kwaliteiten dragen in belangrijke mate bij aan een aantrekkelijk woon-, werk- en vestigingsklimaat. Om deze redenen investeert de provincie in de verdere ontwikkeling van erfgoed en cultuur, kennisontwikkeling, cultureel ondernemerschap en innovatie. In alle regio's stimuleert de provincie samen met gemeenten kunst en cultuur die bijdragen aan een sterk vestigingsklimaat, regionale identiteit en vrijetijdseconomie.
Bij de gemeentelijke Cultuur- en Erfgoednota Apeldoorns Karakter!, die op 25 juni 2020 door de gemeenteraad is vastgesteld, hoort een cultuurhistorische beleidskaart. Op die kaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol dienen te spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:
Hoge attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Streven naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
Gemiddelde attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht. Afhankelijk van de resultaten kan volledig onderzoek worden verplicht. Streven naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
Lage attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quick-scan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken.
Gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden, krijgen in het bestemmingsplan een beschermende regeling.
Implementatienotitie modernisering monumentenzorg
In 2012 heeft de gemeenteraad de Implementatienotitie modernisering monumentenzorg vastgesteld. In deze notitie is vastgelegd dat de iconen (monumenten, beeldbepalende panden en beschermde gezichten of gebieden) worden beschermd via sectorale regels, zoals de Erfgoedwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Andere cultuurhistorische waardevolle kwaliteiten worden -waar nodig en mogelijk- door middel van het bestemmingsplan beschermd.
Het onderhavige bestemmingsplan heeft betrekking op vijf locaties in het dorp Beekbergen.
Adres | Bestemmingsplan | Huidige bestemming | Nieuwe bestemming |
Achterste Kerkweg 2, Beekbergen | Beekbergen en Lieren | Wonen | Lichte bedrijfsbestemming categorie 1, plus een kleinschalige werkplaats voor een aannemer, zonder mogelijkheid bedrijfswoning. Zuidelijk deel van het perceel wordt tuin/erf |
Dorpstraat 94, Beekbergen | Beekbergen en Lieren | Wonen |
Tuin |
Evert Jan Boksweg 21, Beekbergen | Beekbergen en Lieren | Wonen |
Tuin |
Evert Jan Boksweg 26, Beekbergen | Beekbergen en Lieren | Wonen |
Tuin |
Stoppelbergweg 25, Beekbergen | Stuwwalrand Parkzone Zuid | Woondoeleinden |
Natuur |
In deze volgende paragrafen wordt van elke locatie afzonderlijk beschreven wat de huidige situatie, welke nieuwe invulling aan het plangebied wordt gegeven en wordt de voorgestane nieuwe invulling getoetst aan het beleid en de ruimtelijk relevante (milieu)aspecten.
Het plangebied is gelegen aan de zuidoostelijke rand van het dorp Beekbergen, aan de Achterste Kerkweg 2, een vertakking van de doorgaande Dorpstraat. De locatie betreft het perceel kadastraal bekend gemeente Beekbergen, sectie K, nummer 3378. Het plangebied is 807 m2 groot en in gebruik als woning met tuin.
De locatie valt onder het bestemmingsplan 'Beekbergen en Lieren' en heeft daarin de bestemming Wonen. De percelen ten oosten en zuiden van de planlocatie kennen ook een woonbestemming. Het grote perceel ten westen, Achterste Kerkweg nummer 92, kent een bedrijfsbestemming; daar is een automaterialenwinkel gevestigd.
De planlocatie is in gebruik als woning met tuin en heeft als huidige bestemming 'Wonen'.
Het plan voor de Achterste Kerkweg houdt in dat de bewoning op het adres ten einde komt, en er lichte bedrijfsactiviteiten opgestart zullen worden. De eigenaar denkt meer concreet aan een kleine aannemersbedrijf/ -werkplaats. Het plan behelst sloop van de woning en de bouw van een schuur (voor een aannemer).
Bij de voorgenomen (bedrijfs)activiteiten hoort een milieuzone van 10 meter in acht te worden genomen ten opzichte van omliggende woningen. Ter bescherming van de zuidelijk gelegen woning, die in deze zone zou vallen, wordt het uitvoeren van bedrijfsactiviteiten op het meest zuidelijke deel van het perceel uitgesloten.
In het voorliggende plan krijgt Achterste Kerkweg 2 een lichte bedrijfsbestemming milieucategorie 1, plus een kleinschalige werkplaats voor een aannemer, zonder de mogelijkheid van een bedrijfswoning. Het zuidelijk deel van het perceel, vanaf 10 meter van de zuidelijke erfgrens, krijgt de bestemming tuin/erf. Dit is geïllustreerd op de onderstaande kaart. Het paarse gedeelte betreft de bedrijfsbestemming, het groene gedeelte betreft het gedeelte dat is bestemd voor tuin/erf:
Beleid
Het plan is in overeenstemming met het in hoofdstuk 2 omschreven beleidskader.
Meer specifiek past het creëren van een kleinschalige aannemersbedrijf op de planlocatie goed in de Strategie Werklocaties, die het belang benadrukt van kleinschalige bedrijfsbestemmingen in woonwijken: deze zijn van toegevoegde waarde om bedrijven in iedere fase van hun groei te faciliteren en dragen bij aan levendige dynamische woonwijken.
Planologische relevante (milieu) aspecten.
1. Bodem
Op basis van het historisch bodembestand, het bedrijven-/tankenbestand en het bodeminformatiesysteem is de locatie onverdacht op het voorkomen van bodemverontreiniging. Er zijn daardoor geen bezwaren voor een bestemmingsplanwijziging. Omdat voor de realisatie van het plan een omgevingsvergunning, activiteit bouwen dient te worden aangevraagd en het toekomstige bouwwerk bestemd is voor het verblijf van mensen, is in dat kader de uitvoering van een bodemonderzoek (wel) verplicht.
Hiertoe heeft De Klinker Milieu Econsultancy een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Uit de bijbehorende rapportage d.d. 8 oktober 2019 (rapportnummer K193411) blijkt dat de bodem geschikt is voor de toekomstige functie. Bedoeld onderzoek is als Bijlage 1 Bodemonderzoek opgenomen bij deze toelichting.
2. Milieuzonering
De gewenste activiteit op de planlocatie is kleinschalige bedrijvigheid gericht op de bouw/aannemerssector, zonder bedrijfswoning. De geldende afstanden volgens de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ voor deze gewenste activiteit zijn weergegeven in onderstaande tabel.
Voor de gewenste activiteit op de planlocatie geldt normaal gesproken een aan te houden milieuzone van 30 meter. Voor deze locatie is het de wens dat er enkel een kleinschalige werkplaats/eenmanszaak gerealiseerd kan worden. Daarom is de aan te houden milieuzone gecorrigeerd naar 10 meter.
Aan de westkant van de planlocatie is een bedrijf gesitueerd. Deze vormt geen belemmering voor de gewenste bedrijvigheid op de planlocatie. Ten oosten en zuiden zijn enkele woonbestemmingen gelegen. De woningen op die percelen bevinden zich echter buiten de 10 m zone, zodat deze percelen geen belemmering vormen. De uitzondering daarop is het perceel met het kadastrale nummer 3688, ten zuid-oosten van de planlocatie, waarvan de woning zich voor een zeer klein deel binnen de 10 meter zone bevindt. Daarom wordt aan het zuidelijk deel van de planlocatie geen bedrijfsbestemming gegeven, maar de bestemming tuin/erf, waardoor daar geen milieuzone geldt.
3. Geluid
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is voor plannen inzicht noodzakelijk in de geluidkwaliteit. Op een plan kan tevens de Wet geluidhinder van toepassing zijn. In de Wet geluidhinder zijn regels opgenomen ten aanzien van de geluidkwaliteit en ten aanzien van de onderzoeksplicht.
Het aspect geluid is op deze planlocatie niet aan de orde.
4. Lucht
Voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn grenswaarden opgenomen in de Wet milieubeheer. In de Ministeriële Regeling “Niet in betekenende mate bijdragen” zijn situaties vastgelegd waarvoor geen luchtonderzoek nodig is. Verder is geen onderzoek nodig als het plan is opgenomen in het NSL en als uit de berekeningen volgens de NIBM-tool van Infomil blijkt dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt.
Het aspect lucht is hier niet relevant.
5. Externe veiligheid
In het plangebied en/of de directe omgeving van het perceel zijn geen risicobronnen aanwezig. Externe veiligheid is derhalve geen relevant milieuaspect.
6. Ecologie
Gebiedsbescherming
Op circa 450 m ligt de Veluwe. Op basis van de Wet natuurbescherming dient aangetoond te worden dat de wezenlijke kenmerken of waarden van Natura 2000-gebied niet significant worden aangetast. Dit gebeurt middels een zogenaamde Voortoets.
Onderdeel van de Voortoets is het beoordelen van de stikstofdepositie veroorzaakt door het plan. Voor berekeningen ten aanzien van stikstof worden zowel de activiteiten in de gebruiksfase als in de aanlegfase meegeteld. Uitgangspunt voor de Voortoets is het verschil tussen de huidig aanwezige planologisch legale situatie en de nieuwe situatie.
Indien blijkt dat er sprake is van stikstofdepositie, dan is op grond van artikel 2.7 lid 2 Wnb een vergunning vereist. Hiervoor moeten een passende beoordeling en milieueffectrapportage worden opgesteld. De vergunning wordt verleend door de Provincie Gelderland.
In de rapportage Onderzoek stikstofdepositie diverse locaties te Beekbergen van d.d. 29 juli 2020, opgesteld door Econsultancy en opgenomen in Bijlage 3 Onderzoek stikstofdepositie diverse locaties te Beekbergen van deze toelichting , zijn de resultaten van de Voortoets weergegeven. Daaruit blijkt, dat zowel in de aanlegfase als ook in de gebruiksfase sprake is van een projecteffect op Natura 2000 gelijk aan of kleiner dan 0.00 mol per hectare per jaar. Daarbij is voor de aanlegfase gekeken naar de stikstof- en ammoniakemissies van verkeersbewegingen ten behoeve van de af- en aanvoer van materialen en van de inzet van mobiele werktuigen tijdens de sloop van het plan. Voor de gebruiksfase is gekeken naar de verkeersbewegingen van en naar het plan en naar het gasverbruik van het pand. Gerekend is met behulp van het programma AERIUS Calculator (verzie 2019A). Bij een projecteffect gelijk aan of kleiner dan 0.00 mol per hectare per jaar zal het plan niet leiden tot een significante toename van stikstofdepositie en kunnen negatieve effecten op het Natura 2000-gebied worden uitgesloten. Er is geen vergunning benodigd voor het aspect stikstof. Wel zal tijdens de aanlegfase rekening moeten worden gehouden met de inzet van elektrische mobiele voertuigen.
Soortenbescherming
In de te slopen bebouwing zijn mogelijk beschermde soorten aanwezig. Daarom is een quickscan verricht om vast te stellen of er beschermde soorten aanwezig (kunnen) zijn.
In de rapportage d.d. 15 oktober 2020, opgesteld door Econsultancy en als Bijlage 2 Natuurwaardenonderzoek opgenomen bij deze toelichting, zijn de resultaten van de Quicscan Wet natuurbescherming opgenomen. Er is mogelijk gelegenheid voor verblijfslocaties van de huismus. Ook biedt de woning nestgelegenheid aan gierzwaluwen. Daarnaast is de bebouwing geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. De voorgenomen ingreep kan voor deze soorten leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming. Dit betekent dat de sloop alleen kan plaatsvinden nadat aanvullend onderzoek naar deze soorten is verricht. Afhankelijk van de aangetroffen soorten kan dit ondervangen worden door het treffen van maatregelen. Hiertoe kan een activiteitplan worden opgesteld, ontheffing worden aangevraagd en verkregen en vervolgens volgens de eisen uit de ontheffing wordt gewerkt.
Voor wat betreft de tijdelijke maatregelen kunnen huismusnesten, gierzwaluwnesten en vleermuiskasten worden geplaatst. Daarnaast zijn mogelijk permanente maatregelen nodig. Deze zijn afhankelijk van wat er wordt aangetroffen. Als verblijfplaatsen worden aangetroffen en een ontheffing nodig is, zal ook een activiteitenplan moeten worden opgesteld.
Per aangetroffen verblijfplaats dient een bepaald aantal voorzieningen geplaatst te worden:
In principe zou een flink aantal verblijfplaatsen gevonden kunnen worden. Een maximum is dus niet aan te geven.
Soms is er sprake van bijzondere verblijfplaatsen zoals kraamverblijfplaatsen. Deze komen niet veel voor. Bij mitigatie zijn 4 kraamkasten binnen 50 meter nodig. In geval van bijzondere verblijfplaatsen dienen ook nog tijdelijke maatregelen te worden genomen met bijbehorende gewenningstijd van minimaal een volledig kraamseizoen.
Indien de woning wordt gesloopt maar komt er geen gebouw voor terugkomt, zullen de tijdelijke dan wel permanente maatregelen op alternatieve locaties gerealiseerd moeten worden.
Aangezien in het voorkomende geval bovenstaande maatregelen goed denkbaar en uitvoerbaar zullen zijn, kan worden gesteld dat in het kader van de soortenbescherming voldaan kan en zal worden aan de vereisten uit de Wet natuurbescherming.
Groenstructuren
Er zullen geen bomen gekapt worden in het kader van de bestemmingswijziging.
7. Milieueffectrapportage
Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Daarom is uit dien hoofde geen MER, vormvrije m.e.r. of m.e.r.-beoordeling nodig.
Wel is in het kader van gebiedsbescherming een Voortoets (stikstof) verplicht, waaruit, wanneer blijkt dat sprake is van stikstofdepositie, de verplichting tot een passende beoordeling en milieueffectrapportage zou kunnen voortvloeien. Hiervoor, onder nummer 6, is het resultaat van de Voortoets weergegeven. Daaruit blijkt dat er geen kans is dat de wezenlijke kenmerken of waarden van Natura 2000-gebied significant worden aangetast.
Er is dus geen MER, vormvrije m.e.r. of m.e.r.-beoordeling nodig.
8. Natuurwaarden
Het plangebied is niet gelegen in het Nationaal Landschap, Natura 2000-gebied, Ecologische Hoofdstructuur, Gelders Natuurnetwerk of Groene Ontwikkelingszone. Wel ligt op circa 450 meter afstand van het plangebied het Natura 2000-gebied De Veluwe. Om significant negatieve effecten op dat Natura 2000-gebied te voorkomen is een Voortoets uitgevoerd. Zie voor de uitkomst daarvan hiervoor, aspect 6: Ecologie:Gebiedsbescherming. Gebleken is dat het vaststellen van het bestemmingsplan niet leidt tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied De Veluwe.
Ook zijn binnen het plangebied mogelijk soorten aanwezig die vallen onder de soortenbescherming van de Wet natuurbescherming. Daarom is een quickscan uitgevoerd, waarvan de uitkomst hiervoor, onder aspect 6: Ecologie: Soortenbescherming is behandeld. Gebleken is dat het vaststellen van het bestemmingsplan niet leidt tot negatieve effecten op de aanwezigheid van beschermde soorten.
9. Waterhuishouding
De planlocatie Achterste Kerkweg 2 bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de omgevingsvisie heeft aangegeven.
Grondwater
De planlocatie bevindt zich in de grondwaterfluctuatiezone die (toelichtend) in de Omgevingsvisie Gelderland is vastgelegd. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend. Maatregelen tegen grondwateroverlast behoeven dan ook niet genomen te worden.
Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur
Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Dit is ook niet mogelijk omdat er in de direct nabijheid van het plangebied geen oppervlakte aanwezig is. In en om het plangebied komt ook geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.
Afvoer van regenwater
In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een gemengd rioolstelsel waarmee vuil- en regenwater gezamenlijk worden afgevoerd. De capaciteit van dit riool is voldoende om bij de maatgevende regenbui die eens per 2 jaar optreedt geen water op straat te veroorzaken.
Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van regenwater niet op de riolering aan te sluiten. In de Bouwverordening is bepaald dat het regenwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.
Bij het bepalen van de manier waarop het regenwater wordt afgevoerd, hanteert de gemeente de Beslisboom voor regenwater. Deze beslisboom geeft de volgende voorkeursvolgorde voor het afvoeren van regenwater:
De materialen die in aanraking komen met het regenwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van regenwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het regenwater afgevoerde vervuilende stoffen.
In dit plangebied zal het regenwater, volgens het gemeentelijke beleid, in de bodem worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein. Afvoer van afvalwater
Nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en regenwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.
Watertoets
Het plan omvat minder dan 10 woningen/1.500 m² extra verhard oppervlak. Het plangebied ligt bovendien niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Vallei en Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.
Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het Waterschap.
10. Duurzame verstedelijking
Voor Achterste Kerkweg 2 geldt dat de bestaande woning wordt gesloopt terwijl een schuur c.q. een kleine werkplaats voor een aannemer wordt opgericht. Deze schuur zal een kleiner bruto-vloeroppervlakte hebben dan 500 m2. Het ruimtebeslag van de nieuwe bestemming is ook niet groter dan het huidige planologisch toegestane ruimtebeslag; het gaat veeleer om verplaatsing van de bestaande bebouwing.
Er is, kortom, geen sprake van een stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder duurzame verstedelijking.
Overigens staat de behoefte aan de ontwikkeling vast, omdat de nieuwe invulling van de planlocatie is ontleend aan een initiatief van de huidige eigenaar.
11. Archeologie en cultuurhistorie
Archeologie
Zoals hiervoor bij het Toetsingskader onder 2.6.4.2 is aangegeven, is door de gemeenteraad de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld. Uit de beleidskaart volgt dat het plangebied de Achterste Kerkweg 2 ligt in een zone die is geclassificeerd als 'terrein met archeologische waarden' (categorie 3). In deze zone zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Daarom moet bij gebieden in deze zone bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2, dieper dan 35 cm archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.
Het plan voor Achterste Kerkweg 2 betreft de bouw van een schuur (met werkplaats voor een aannemer). Dit betreft een ingreep in de bodem van meer dan 100 m2 en meer dan 35 cm diepte. Daarom is archeologisch onderzoek verplicht. KSP Archeologie heeft archeologisch onderzoek naar het plangebied verricht, dat is vastgelegd in de rapportage 'Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, verkennende fase (booronderzoek) Achterste Kerkweg 2, Dorpstraat 65 en 94, Evert jan Boksweg 21 en 26 en Stoppelbergweg 25 te Beekbergen en Deventerstraat 576 te Apeldoorn (zie Bijlage 4 Archeologisch onderzoek bij deze toelichting). Overigens maken de locaties Dorpstraat 65 en Deventerstraat 576 geen deel uit van de nu voorliggende planopzet. Uit het archeologisch onderzoek is gebleken dat de bestaande archeologische verwachtingswaarden gehandhaafd bijven. Dit is bevestigd in het daartoe genomen selectiebesluit van het bevoegd gezag ( zie Bijlage 5 Selectiebesluit archeologie). Ter bescherming van de waarden is daarom voor deze locaties een op de verwachtingswaarde toegespitste planregeling opgenomen (aanduiding archeogische waarden). Bij het daadwerkelijk uitvoeren van de ingreep zal aangetoond moeten worden dat de waarden niet worden aangetast.
Cultuurhistorie
Zoals hiervoor bij het Toetsingskader onder 2.6.5.3 is aangegeven, staat op de cultuurhistorische beleidskaart die hoort bij de gemeentelijke Nota I-Cultuur de mate waarin cultuurhistorische waarden een rol spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde op het vlak van cultuurhistorie kent drie gradaties: hoog, gemiddeld en laag. Uit de beleidskaart volgt dat Achterste Kerkweg 2 ligt in gebied met een hoge attentiewaarde. Hierover kan worden vermeld dat hier geen sprake is van een karakteristiek of monumentaal pand. Eventuele nieuwe bebouwing zal worden gesitueerd aan de achterzijde van het perceel, zal geen invloed hebben op de uitstraling van de omgeving en zal deze dus ook niet aantasten.
12. Financieel-economische uitvoerbaarheid
De gemeenteraad heeft geen exploitatieplan voor het voorliggende bestemmingsplan vastgesteld.
De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwplannen; zie voor welke plannen dat zijn artikel 6.1.2. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is. Dit is bijvoorbeeld aan de orde als de gemeente een grondexploitatie- overeenkomst sluit, waarmee het kostenverhaal anderszins geregeld is, maar ook indien de gemeente de locatie in eigendom heeft en zelf de grondexploitatie uitvoert. In dat laatste geval worden de kosten van grondexploitatie verhaald via de gronduitgifteprijs.
In het geval van Achterste Kerkweg 2 Beekbergen behelst het plan weliswaar een bouwplan in de zin van art. 6.1.2. van het Bro, maar is het perceel in eigendom van de gemeente, die de grondexploitatie zelf ter hand neemt. Kostenverhaal vindt dus plaats via de gronduitgifteprijs. Er behoeft daarom geen exploitatieplan te worden vastgesteld.
Ook de derde planlocatie ligt aan de zuidoostelijke rand van het dorp Beekbergen, aan de (doorgaande) Dorpstraat 94, op korte afstand van de zowel Achterste Kerkweg 2 als Dorpstraat 65. De locatie betreft het perceel kadastraal bekend gemeente Beekbergen, sectie K, nummer 3302. Het plangebied is 545 m2 groot en in gebruik als woning met tuin.
De locatie valt onder het bestemmingsplan 'Beekbergen en Lieren' en heeft daarin de bestemming Wonen. Het perceel is omringd door percelen met woonbestemmingen, met als uitzondering de automaterialenwinkel op Dorpstraat 92 en het garagebedrijf op nummer 65.
De planlocatie Dorpstraat 94 is in gebruik als woning met tuin.
Het perceel leent zich voor activiteiten vergelijkbaar met een bedrijf aan huis, maximaal milieucategorie 1, zoals dienstverlenende beroepen op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch of technisch gebied. Ook lichte, kleinschalige horeca-activiteiten zijn mogelijk, zoals een theeschenkerij. Er heeft zich echter ten tijde van het vaststellen van het voorliggende bestemmingsplan geen initiatiefnemer gemeld met een concreet plan voor de locatie. Daarom wordt ervoor gekozen het perceel vooreerst in tuin/erf te veranderen.
De woonbestemming van Dorpstraat 94 wordt in dit plan gewijzigd in de bestemming 'tuin/erf'.
Beleid
Het plan is in overeenstemming met het in hoofdstuk 2 omschreven beleidskader.
Planologische relevante (milieu) aspecten.
1. Bodem
Het plan behelst wijziging van een woonbestemming naar tuin/erf. Er is niet aan de orde dat er een bouwwerk wordt gebouwd dat bestemd is voor het verblijf van mensen. Uitvoering van een bodemonderzoek is dan ook niet verplicht.
2. Milieuzonering
De planlocatie Dorpstraat 94 is in gebruik als woning met tuin en de toekomstige invulling betreft tuin/erf. De nieuwe functie is minder gevoelig dan de huidige bestemming, en er is geen sprake van een functieverandering die de omliggende percelen belemmert of overlast voor de omliggende percelen met zich mee brengt.
Omdat een tuin geen gevoelig object is en evenmin milieubelastend is, is milieuzonering niet relevant.
3. Geluid
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is voor plannen inzicht noodzakelijk in de geluidkwaliteit. Op een plan kan tevens de Wet geluidhinder van toepassing zijn. In de Wet geluidhinder zijn regels opgenomen ten aanzien van de geluidkwaliteit en ten aanzien van de onderzoeksplicht.
Omdat bij dit plan een deels geluidgevoelige functie (wonen) wordt omgezet naar een niet-geluidgevoelige functie is het aspect geluid niet relevant.
4. Lucht
Voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn grenswaarden opgenomen in de Wet milieubeheer. In de Ministeriële Regeling “Niet in betekenende mate bijdragen” zijn situaties vastgelegd waarvoor geen luchtonderzoek nodig is. Verder is geen onderzoek nodig als het plan is opgenomen in het NSL en als uit de berekeningen volgens de NIBM-tool van Infomil blijkt dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt.
Het aspect lucht is hier niet relevant.
5. Externe veiligheid
In het plangebied en/of de directe omgeving van het perceel zijn geen risicobronnen aanwezig.
Externe veiligheid is derhalve geen relevant aspect.
6. Ecologie
Gebiedsbescherming
De planlocatie Dorpstraat 94 is in gebruik als woning met tuin en de toekomstige invulling betreft tuin/erf. De nieuwe planologische mogelijkheden zijn minder milieubelastend dan de huidige planologische mogelijkheden. Daarom speelt er geen onderzoeksverplichting in het kader van Gebiedsbescherming.
Op circa 450 m ligt de Veluwe. Op basis van de Wet natuurbescherming dient aangetoond te worden dat de wezenlijke kenmerken of waarden van Natura 2000-gebied niet significant worden aangetast. Dit gebeurt middels een zogenaamde Voortoets.
Onderdeel van de Voortoets is het beoordelen van de stikstofdepositie veroorzaakt door het plan. Voor berekeningen ten aanzien van stikstof worden zowel de activiteiten in de gebruiksfase als in de aanlegfase meegeteld. Uitgangspunt voor de Voortoets is het verschil tussen de huidig aanwezige planologisch legale situatie en de nieuwe situatie.
Indien blijkt dat er sprake is van stikstofdepositie, dan is op grond van artikel 2.7 lid 2 Wnb een vergunning vereist. Hiervoor moeten een passende beoordeling en milieueffectrapportage worden opgesteld. De vergunning wordt verleend door de Provincie Gelderland.
In de rapportage Onderzoek stikstofdepositie diverse locaties te Beekbergen van d.d. 29 juli 2020, opgesteld door Econsultancy en opgenomen in Bijlage 3 Onderzoek stikstofdepositie diverse locaties te Beekbergen van deze toelichting , zijn de resultaten van de Voortoets weergegeven. Omdat er na de sloop enkel een gebruik als tuin resteert, is alleen sprake van een aanlegfase. Er blijkt dat in de aanlegfase sprake is van een projecteffect op Natura 2000 gelijk aan of kleiner dan 0.00 mol per hectare per jaar. Daarbij is voor de aanlegfase gekeken naar de stikstof- en ammoniakemissies van verkeersbewegingen ten behoeve van de af- en aanvoer van materialen en van de inzet van mobiele werktuigen tijdens de sloop van het plan. Gerekend is met behulp van het programma AERIUS Calculator (verzie 2019A). Bij een projecteffect gelijk aan of kleiner dan 0.00 mol per hectare per jaar zal het plan niet leiden tot een significante toename van stikstofdepositie en kunnen negatieve effecten op het Natura 2000-gebied worden uitgesloten. Er is geen vergunning benodigd voor het aspect stikstof. Wel zal tijdens de aanlegfase rekening moeten worden gehouden met de inzet van elektrische mobiele voertuigen.
Soortenbescherming
In de te slopen bebouwing zijn mogelijk beschermde soorten aanwezig. Daarom is een quickscan verricht om vast te stellen of er beschermde soorten aanwezig (kunnen) zijn.
In de te slopen bebouwing, de huidige woning, zijn mogelijk beschermde soorten aanwezig. Er is een quickscan nodig om vast te stellen of er beschermde soorten aanwezig (kunnen) zijn. Mogelijk is er nader onderzoek naar gebouwbewonende soorten nodig om dit verder in kaart te brengen.
In de rapportage d.d. 15 oktober 2020, opgesteld door Econsultancy en als Bijlage 2 Natuurwaardenonderzoekopgenomen bij deze toelichting, zijn de resultaten van de Quicscan Wet natuurbescherming opgenomen. Er is mogelijk gelegenheid voor verblijfslocaties van de huismus. Ook biedt de woning nestgelegenheid aan gierzwaluwen. Daarnaast is de bebouwing geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. De voorgenomen ingreep kan voor deze soorten leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming. Dit betekent dat de sloop alleen kan plaatsvinden nadat aanvullend onderzoek naar deze soorten is verricht. Afhankelijk van de aangetroffen soorten kan dit ondervangen worden door het treffen van maatregelen. Hiertoe kan een activiteitplan worden opgesteld, ontheffing worden aangevraagd en verkregen en vervolgens volgens de eisen uit de ontheffing wordt gewerkt.
Voor wat betreft de tijdelijke maatregelen kunnen huismusnesten, gierzwaluwnesten en vleermuiskasten worden geplaatst. Daarnaast zijn mogelijk permanente maatregelen nodig. Deze zijn afhankelijk van wat er wordt aangetroffen. Als verblijfplaatsen worden aangetroffen en een ontheffing nodig is, zal ook een activiteitenplan moeten worden opgesteld.
Per aangetroffen verblijfplaats dient een bepaald aantal voorzieningen geplaatst te worden:
4x per vleermuisverblijf
4x per huismusnest
5x per gierzwaluwnest
In principe zou een flink aantal verblijfplaatsen gevonden kunnen worden. Een maximum is dus niet aan te geven.
Soms is er sprake van bijzondere verblijfplaatsen zoals kraamverblijfplaatsen. Deze komen niet veel voor. Bij mitigatie zijn 4 kraamkasten binnen 50 meter nodig. In geval van bijzondere verblijfplaatsen dienen ook nog tijdelijke maatregelen te worden genomen met bijbehorende gewenningstijd van minimaal een volledig kraamseizoen.
Indien de woning wordt gesloopt maar komt er geen gebouw voor terugkomt, zullen de tijdelijke dan wel permanente maatregelen op alternatieve locaties gerealiseerd moeten worden.
Aangezien in het voorkomende geval bovenstaande maatregelen goed denkbaar en uitvoerbaar zullen zijn, kan worden gesteld dat in het kader van de soortenbescherming voldaan kan en zal worden aan de vereisten uit de Wet natuurbescherming.
Groenstructuren
Er zullen geen bomen gekapt worden in het kader van de bestemmingswijziging.
7. Milieueffectrapportage
Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Daarom is geen MER, vormvrije m.e.r. of m.e.r.-beoordeling nodig.
8. Natuurwaarden
Het plangebied is niet gelegen in het Nationaal Landschap, Natura 2000-gebied, Ecologische Hoofdstructuur, Gelders Natuurnetwerk of Groene Ontwikkelingszone. Wel ligt op circa 450 meter afstand van het plangebied het Natura 2000-gebied De Veluwe. Om significant negatieve effecten op dat Natura 2000-gebied te voorkomen is een Voortoets uitgevoerd. Zie voor de uitkomst daarvan hiervoor, aspect 6: Ecologie:Gebiedsbescherming. Gebleken is dat het vaststellen van het bestemmingsplan niet leidt tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied De Veluwe.
Ook zijn binnen het plangebied mogelijk soorten aanwezig die vallen onder de soortenbescherming van de Wet natuurbescherming. Daarom is een quickscan uitgevoerd, waarvan de uitkomst hiervoor, onder aspect 6: Ecologie: Soortenbescherming is behandeld. Gebleken is dat het vaststellen van het bestemmingsplan niet leidt tot negatieve effecten op de aanwezigheid van beschermde soorten.
9. Waterhuishouding
De planlocatie Dorpstraat 94 bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de omgevingsvisie heeft aangegeven.
Grondwater
De planlocatie bevindt zich in de grondwaterfluctuatiezone die (toelichtend) in de Omgevingsvisie Gelderland is vastgelegd. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend. Maatregelen tegen grondwateroverlast behoeven dan ook niet genomen te worden.
Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur
Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Dit is ook niet mogelijk omdat er in de direct nabijheid van het plangebied geen oppervlakte aanwezig is. In en om het plangebied komt ook geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.
Afvoer van regenwater
In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een gemengd rioolstelsel waarmee vuil- en regenwater gezamenlijk worden afgevoerd. De capaciteit van dit riool is voldoende om bij de maatgevende regenbui die eens per 2 jaar optreedt geen water op straat te veroorzaken.
Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van regenwater (afkomstig van daken en verhardingen) niet op de riolering aan te sluiten. Dit plan betreft geen stedelijke ontwikkeling maar sloop van de bebouwing en het terugbrengen van de locatie tot tuin-erf. Daarmee is het genoemde beleid voor dit plan niet relevant.
Afvoer van afvalwater
Nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en regenwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. Omdat het plan de sloop van de bestaande bebouwing inhoudt, is afvoer van afvalwater niet aan de orde.
Watertoets
Het plan omvat minder dan 10 woningen/1.500 m² extra verhard oppervlak. Het plangebied ligt bovendien niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Vallei en Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.
Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het Waterschap.
10. Duurzame verstedelijking
Voor Dorpstraat 94 geldt dat de huidige woning wordt gesloopt en de bestemming van het perceel wordt gewijzigd naar de bestemming 'tuin/erf'. Daarmee is sprake van het reduceren van bebouwing en dus niet van een stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder duurzame verstedelijking.
Dat er behoefte is aan de nieuwe bestemming tuin/erf staat overigens vast: de buurpercelen hebben zich gemeld als gegadigden voor aankoop.
11. Archeologie en cultuurhistorie
Archeologie
Zoals hiervoor bij het Toetsingskader onder 2.6.4.2 is aangegeven, is door de gemeenteraad de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld. Uit de beleidskaart volgt dat het plangebied Dorpstraat 94 ligt in een zone die is geclassificeerd als 'terrein met archeologische waarden' (categorie 3). In deze zone zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Daarom moet bij gebieden in deze zone bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2, dieper dan 35 cm archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.
KSP Archeologie heeft archeologisch onderzoek naar het plangebied verricht, dat is vastgelegd in de rapportage 'Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, verkennende fase (booronderzoek) Achterste Kerkweg 2, Dorpstraat 65 en 94, Evert jan Boksweg 21 en 26 en Stoppelbergweg 25 te Beekbergen en Deventerstraat 576 te Apeldoorn (zie Bijlage 4 Archeologisch onderzoek bij deze toelichting). Overigens maken de locaties Dorpstraat 65 en Deventerstraat 576 geen deel uit van de nu voorliggende planopzet. Uit het archeologisch onderzoek is gebleken dat de bestaande archeologische verwachtingswaarden gehandhaafd bijven. Dit is bevestigd in het daartoe genomen selectiebesluit van het bevoegd gezag ( zie Bijlage 5 Selectiebesluit archeologie). Ter bescherming van de waarden is daarom voor deze locaties een op de verwachtingswaarde toegespitste planregeling opgenomen (aanduiding archeogische waarde).
Omdat het plan voor Dorpstraat 94 sloop van de bestaande bebouwing behelst en geen verstoring van de bodem betreft van meer dan 100 m2 en meer dan 35 cm diepte, is in deze in feite geen archeologisch onderzoek vereist. Mochten er toch grotere bodemingrepen plaatsvinden, dat zal bij het daadwerkelijk uitvoeren van een dergelijke ingreep aangetoond moeten worden dat de waarden niet worden aangetast.
Cultuurhistorie
Zoals hiervoor bij het Toetsingskader onder 2.6.5.3 is aangegeven, staat op de cultuurhistorische beleidskaart die hoort bij de gemeentelijke Nota I-Cultuur de mate waarin cultuurhistorische waarden een rol spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde op het vlak van cultuurhistorie kent drie gradaties: hoog, gemiddeld en laag. Uit de beleidskaart volgt dat Dorpstraat 94 ligt in gebied met een hoge attentiewaarde. Hierover kan worden vermeld dat hier geen sprake is van een karakteristiek of monumentaal pand en dat de sloop van de woning geen invloed zal hebben op de cultuurhistorische waarden in het gebied.
12. Financieel-economische uitvoerbaarheid
De gemeenteraad heeft geen exploitatieplan voor het voorliggende bestemmingsplan vastgesteld.
De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwplannen; zie voor welke plannen dat zijn artikel 6.1.2. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Het voorliggende plan betreft geen bouwplan in de zin van art. 6.1.2. van het Bro. Er behoeft daarom geen exploitatieplan te worden vastgesteld.
Ook de vierde planlocatie ligt in de zuidoostelijke uitloper van het dorp Beekbergen, aan de Evert Jan Boksweg 21, hemelsbreed circa 100 meter ten zuiden van de Dorpstraat. De locatie betreft het perceel kadastraal bekend gemeente Beekbergen, sectie K, nummer 3687. Het plangebied is 432 m2 groot en in gebruik als woning met tuin.
De locatie valt onder het bestemmingsplan 'Beekbergen en Lieren' en heeft daarin de bestemming Wonen. Het perceel is omringd door percelen met woonbestemmingen, met als uitzondering de automaterialenwinkel ten noordwesten, aan de Dorpstraat 92.
De Evert Jan Boksweg 21 is in gebruik als woning met tuin. De woning zal worden verwijderd en de grond zal een tuinbestemming krijgen.
1. Bodem
Op basis van het historisch bodembestand, het bedrijven-/tankenbestand en het bodeminformatiesysteem is de locatie onverdacht op het voorkomen van bodemverontreiniging. Er zijn daardoor uit dien hoofde geen bezwaren voor een bestemmingsplanwijziging.
2. Milieuzonering
De planlocatie Evert Jan Boksweg 21 is in gebruik als woning met tuin en de toekomstige invulling betreft tuin/erf. De nieuwe functie is minder gevoelig dan de huidige bestemming, en er is geen sprake van een functieverandering die de omliggende percelen belemmert of overlast voor de omliggende percelen met zich mee brengt.
Omdat een tuin geen gevoelig object is en evenmin milieubelastend is, is milieuzonering niet relevant.
3. Geluid
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is voor plannen inzicht noodzakelijk in de geluidkwaliteit. Op een plan kan tevens de Wet geluidhinder van toepassing zijn. In de Wet geluidhinder zijn regels opgenomen ten aanzien van de geluidkwaliteit en ten aanzien van de
onderzoeksplicht.
In casu wordt een deels geluidgevoelige functie, namelijk bewoning van een bedrijfswoning, omgezet naar een niet-geluidgevoelige functie: lichte bedrijvigheid. Daarmee is de Wet geluidhinder niet relevant.
4. Lucht
Voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn grenswaarden opgenomen in de Wet milieubeheer. In de Ministeriële Regeling “Niet in betekenende mate bijdragen” zijn situaties vastgelegd waarvoor geen luchtonderzoek nodig is. Verder is geen onderzoek nodig als het plan is opgenomen in het NSL en als uit de berekeningen volgens de NIBM-tool van Infomil blijkt dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt.
Het aspect lucht is hier niet relevant.
5. Externe veiligheid
In het plangebied en/of de directe omgeving van het perceel zijn geen risicobronnen aanwezig. Externe veiligheid is derhalve geen relevant milieuaspect.
6. Ecologie
Gebiedsbescherming
Op circa 450 m ligt de Veluwe. Op basis van de Wet natuurbescherming dient aangetoond te worden dat de wezenlijke kenmerken of waarden van Natura 2000-gebied niet significant worden aangetast. Dit gebeurt middels een zogenaamde Voortoets.
Onderdeel van de Voortoets is het beoordelen van de stikstofdepositie veroorzaakt door het plan. Omdat er enkel ene gebruik als tuin resteert, is voor berekeningen ten aanzien van stikstof alleen de aanlegfase meegeteld. Uitgangspunt voor de Voortoets is het verschil tussen de huidig aanwezige planologisch legale situatie en de nieuwe situatie.
Indien blijkt dat er sprake is van stikstofdepositie, dan is op grond van artikel 2.7 lid 2 Wnb een vergunning vereist. Hiervoor moeten een passende beoordeling en milieueffectrapportage worden opgesteld. De vergunning wordt verleend door de Provincie Gelderland.
In de rapportage Onderzoek stikstofdepositie diverse locaties te Beekbergen van d.d. 29 juli 2020, opgesteld door Econsultancy en opgenomen in Bijlage 3 Onderzoek stikstofdepositie diverse locaties te Beekbergen van deze toelichting , zijn de resultaten van de Voortoets weergegeven.
Daaruit blijkt, sprake is van een projecteffect op Natura 2000 gelijk aan of kleiner dan 0.00 mol per hectare per jaar. Daarbij is voor de aanlegfase gekeken naar de stikstof- en ammoniakemissies van verkeersbewegingen ten behoeve van de af- en aanvoer van materialen en van de inzet van mobiele werktuigen tijdens de sloop van het plan. Gerekend is met behulp van het programma AERIUS Calculator (verzie 2019A). Bij een projecteffect gelijk aan of kleiner dan 0.00 mol per hectare per jaar zal het plan niet leiden tot een significante toename van stikstofdepositie en kunnen negatieve effecten op het Natura 2000-gebied worden uitgesloten. Er is geen vergunning benodigd voor het aspect stikstof. Wel zal tijdens de aanlegfase rekening moeten worden gehouden met de inzet van elektrische mobiele voertuigen.
Soortenbescherming
In de te slopen bebouwing zijn mogelijk beschermde soorten aanwezig. Daarom is een quickscan verricht om vast te stellen of er beschermde soorten aanwezig (kunnen) zijn.
In de te slopen bebouwing, de huidige woning, zijn mogelijk beschermde soorten aanwezig. Er is een quickscan nodig om vast te stellen of er beschermde soorten aanwezig (kunnen) zijn. Mogelijk is er nader onderzoek naar gebouwbewonende soorten nodig om dit verder in kaart te brengen.
In de rapportage d.d. 15 oktober 2020, opgesteld door Econsultancy en als Bijlage 2 Natuurwaardenonderzoekopgenomen bij deze toelichting, zijn de resultaten van de Quicscan Wet natuurbescherming opgenomen. De bebouwing is geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. De voorgenomen ingreep kan voor deze soorten leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming. Dit betekent dat de sloop alleen kan plaatsvinden nadat aanvullend onderzoek naar deze soorten is verricht. Afhankelijk van de aangetroffen soorten kan dit ondervangen worden door het treffen van maatregelen. Hiertoe kan een activiteitplan worden opgesteld, ontheffing worden aangevraagd en verkregen en vervolgens volgens de eisen uit de ontheffing wordt gewerkt.
Voor wat betreft de tijdelijke maatregelen kunnen vleermuiskasten worden geplaatst. Daarnaast zijn mogelijk permanente maatregelen nodig. Deze zijn afhankelijk van wat er wordt aangetroffen. Als verblijfplaatsen worden aangetroffen en een ontheffing nodig is, zal ook een activiteitenplan moeten worden opgesteld.
Per aangetroffen verblijfplaats dient een bepaald aantal voorzieningen geplaatst te worden:
4x per vleermuisverblijf
In principe zou een flink aantal verblijfplaatsen gevonden kunnen worden. Een maximum is dus niet aan te geven.
Soms is er sprake van bijzondere verblijfplaatsen zoals kraamverblijfplaatsen. Deze komen niet veel voor. Bij mitigatie zijn 4 kraamkasten binnen 50 meter nodig. In geval van bijzondere verblijfplaatsen dienen ook nog tijdelijke maatregelen te worden genomen met bijbehorende gewenningstijd van minimaal een volledig kraamseizoen.
Omdat de woning wordt gesloopt maar er geen gebouw voor terugkomt, zullen de tijdelijke dan wel permanente maatregelen op alternatieve locaties gerealiseerd moeten worden.
Aangezien in het voorkomende geval bovenstaande maatregelen goed denkbaar en uitvoerbaar zullen zijn, kan worden gesteld dat in het kader van de soortenbescherming voldaan kan en zal worden aan de vereisten uit de Wet natuurbescherming.
Groenstructuren
Er zullen geen bomen gekapt worden in het kader van de bestemmingswijziging.
7. Milieueffectrapportage
Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Daarom is uit dien hoofde geen MER, vormvrije m.e.r. of m.e.r.-beoordeling nodig.
Wel is in het kader van gebiedsbescherming een Voortoets (stikstof) verplicht, waaruit, wanneer blijkt dat sprake is van stikstofdepositie, de verplichting tot een passende beoordeling en milieueffectrapportage zou kunnen voortvloeien. Hiervoor, onder nummer 6, is het resultaat van de Voortoets weergegeven. Daaruit blijkt dat er geen kans is dat de wezenlijke kenmerken of waarden van Natura 2000-gebied significant worden aangetast.
Er is dus geen MER, vormvrije m.e.r. of m.e.r.-beoordeling nodig.
8. Natuurwaarden
Het plangebied is niet gelegen in het Nationaal Landschap, Natura 2000-gebied, Ecologische Hoofdstructuur, Gelders Natuurnetwerk of Groene Ontwikkelingszone. Wel ligt op circa 450 meter afstand van het plangebied het Natura 2000-gebied De Veluwe. Om significant negatieve effecten op dat Natura 2000-gebied te voorkomen is een Voortoets uitgevoerd. Zie voor de uitkomst daarvan hiervoor, aspect 6: Ecologie:Gebiedsbescherming. Gebleken is dat het vaststellen van het bestemmingsplan niet leidt tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied De Veluwe.
Ook zijn binnen het plangebied mogelijk soorten aanwezig die vallen onder de soortenbescherming van de Wet natuurbescherming. Daarom is een quickscan uitgevoerd, waarvan de uitkomst hiervoor, onder aspect 6: Ecologie: Soortenbescherming is behandeld. Uit die quickscan blijkt dat het vaststellen van het bestemmingsplan niet leidt tot negatieve effecten op de aanwezigheid van beschermde soorten.
9. Waterhuishouding
De planlocatie Evert Jan Boksweg 21 bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de omgevingsvisie heeft aangegeven.
Grondwater
De planlocatie bevindt zich in de grondwaterfluctuatiezone die (toelichtend) in de Omgevingsvisie Gelderland is vastgelegd. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend. Maatregelen tegen grondwateroverlast behoeven dan ook niet genomen te worden.
Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur
Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Dit is ook niet mogelijk omdat er in de direct nabijheid van het plangebied geen oppervlakte aanwezig is. In en om het plangebied komt ook geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.
Afvoer van regenwater
In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een gemengd rioolstelsel waarmee vuil- en regenwater gezamenlijk worden afgevoerd. De capaciteit van dit riool is voldoende om bij de maatgevende regenbui die eens per 2 jaar optreedt geen water op straat te veroorzaken.
Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van regenwater niet op de riolering aan te sluiten. In de Bouwverordening is bepaald dat het regenwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.
Bij het bepalen van de manier waarop het regenwater wordt afgevoerd, hanteert de gemeente de Beslisboom voor regenwater. Deze beslisboom geeft de volgende voorkeursvolgorde voor het afvoeren van regenwater:
De materialen die in aanraking komen met het regenwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van regenwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het regenwater afgevoerde vervuilende stoffen.
Mocht in het plangebied ooit nieuwbouw plaatsvinden, dan zal het regenwater, volgens het gemeentelijke beleid, in de bodem worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.
Afvoer van afvalwater
Nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en regenwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van eventuele nieuwbouw.
Watertoets
Het plan omvat minder dan 10 woningen/1.500 m² extra verhard oppervlak. Het plangebied ligt bovendien niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Vallei en Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.
Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het Waterschap.
10. Duurzame verstedelijking
Voor de Evert Jan Boksweg 21 geldt dat de woonbestemming wordt omgezet naar een tuinbestemming Het huidige plan maakt geen uitbreiding van bebouwing mogelijk en toename van ruimtebeslag is dus niet aan de orde. Er is, kortom, geen sprake van een stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder duurzame verstedelijking.
11. Archeologie en cultuurhistorie
Archeologie
Zoals hiervoor bij het Toetsingskader onder 2.6.4.2 is aangegeven, is door de gemeenteraad de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld. Uit de beleidskaart volgt dat het plangebied de Evert Jan Boksweg 21 ligt in een zone die is geclassificeerd als 'terrein met archeologische waarden' (categorie 3). In deze zone zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Daarom moet bij gebieden in deze zone bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2, dieper dan 35 cm archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.
KSP Archeologie heeft archeologisch onderzoek naar het plangebied verricht, dat is vastgelegd in de rapportage 'Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, verkennende fase (booronderzoek) Achterste Kerkweg 2, Dorpstraat 65 en 94, Evert jan Boksweg 21 en 26 en Stoppelbergweg 25 te Beekbergen en Deventerstraat 576 te Apeldoorn (zie Bijlage 4 Archeologisch onderzoek bij deze toelichting). Overigens maken de locaties Dorpstraat 65 en Deventerstraat 576 geen deel uit van de nu voorliggende planopzet. Uit het archeologisch onderzoek is gebleken dat de bestaande archeologische verwachtingswaarden gehandhaafd bijven. Dit is bevestigd in het daartoe genomen selectiebesluit van het bevoegd gezag ( zie Bijlage 5 Selectiebesluit archeologie). Ter bescherming van de waarden is daarom voor deze locaties een op de verwachtingswaarde toegespitste planregeling opgenomen (aanduiding archeogische waarden).
Omdat het plan voor Evert Jan Boksweg 21 sloop van de bestaande bebouwing behelst en geen verstoring van de bodem betreft van meer dan 100 m2 en meer dan 35 cm diepte, is in deze in feite geen archeologisch onderzoek vereist. Mochten er toch grotere bodemingrepen plaatsvinden, dat zal bij het daadwerkelijk uitvoeren van een dergelijke ingreep aangetoond moeten worden dat de waarden niet worden aangetast.
Cultuurhistorie
Zoals hiervoor bij het Toetsingskader onder 2.6.5.3 is aangegeven, staat op de cultuurhistorische beleidskaart die hoort bij de gemeentelijke Nota I-Cultuur de mate waarin cultuurhistorische waarden een rol spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde op het vlak van cultuurhistorie kent drie gradaties: hoog, gemiddeld en laag. Uit de beleidskaart volgt dat Evert Jan Boksweg 21 ligt in gebied met een hoge attentiewaarde. Hierover kan worden vermeld dat hier geen sprake is van een karakteristiek of monumentaal pand en dat de sloop van de woning geen invloed zal hebben op de cultuurhistorische waarden in het gebied.
12. Financieel-economische uitvoerbaarheid
De gemeenteraad heeft geen exploitatieplan voor het voorliggende bestemmingsplan vastgesteld.
De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwplannen; zie voor welke plannen dat zijn artikel 6.1.2. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is. Dit is bijvoorbeeld aan de orde als de gemeente een grondexploitatie- overeenkomst sluit, waarmee het kostenverhaal anderszins geregeld is, maar ook indien de gemeente de locatie in eigendom heeft en zelf de grondexploitatie uitvoert. In dat laatste geval worden de kosten van grondexploitatie verhaald via de gronduitgifteprijs.
In het geval van Evert Jan Boksweg 21 behelst het plan weliswaar mogelijke nieuwbouw, maar is het perceel in eigendom van de gemeente, die de grondexploitatie zelf ter hand neemt. Daarmee vindt kostenverhaal plaats via de gronduitgifteprijs. Er behoeft daarom geen exploitatieplan te worden vastgesteld.
Ook de vijfde planlocatie ligt in de zuidoostelijke uitloper van het dorp Beekbergen, aan de Evert Jan Boksweg 26, hemelsbreed circa 100 meter ten zuiden van de Dorpstraat. De locatie betreft het perceel kadastraal bekend gemeente Beekbergen, sectie K, nummer 3450. Het plangebied is 357 m2 groot en in gebruik als woning met tuin.
De locatie valt onder het bestemmingsplan 'Beekbergen en Lieren' en heeft daarin de bestemming Wonen. De aansluitende percelen betreffen woningen. Ten zuidwesten ligt een omvangrijke zorglocatie, met een maatschappelijke bestemming.
Het hoekperceel aan de Evert Jan Boksweg 26 is in gebruik als woning met tuin.
Het plan voor dit adres behelst het slopen van de woning en het aanhelen van het perceel. De buurpercelen zijn geïnteresseerd in het kopen en bijtrekken van de onbebouwde grond bij hun erven.
De woonbestemming van Evert Jan Boksweg 26 wordt in het voorliggende plan gewijzigd in de bestemming 'tuin'.
Beleid
Het plan is in overeenstemming met het in hoofdstuk 2 omschreven beleidskader.
Planologische relevante (milieu) aspecten.
1. Bodem
Op basis van het historisch bodembestand, het bedrijven-/tankenbestand en het bodeminformatiesysteem is de locatie onverdacht op het voorkomen van bodemverontreiniging. Er zijn daardoor geen bezwaren voor een bestemmingsplanwijziging. Er is ook geen sprake van een plan waarvoor een omgevingsvergunning, activiteit bouwen dient te worden aangevraagd en waarbij het toekomstige bouwwerk bestemd is voor het verblijf van mensen.
Er bestaat daarom geen verplichting tot het uitvoeren van een bodemonderzoek.
2. Milieuzonering
Het plan voor dit adres behelst het slopen van de woning en het aanhelen van het perceel, dat in zijn volledigheid tuin zal worden. Een tuin is geen gevoelig object en is evenmin milieubelastend. Milieuzonering speelt daarom geen rol.
3. Geluid
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is voor plannen inzicht noodzakelijk in de geluidkwaliteit. Op een plan kan tevens de Wet geluidhinder van toepassing zijn. In de Wet geluidhinder zijn regels opgenomen ten aanzien van de geluidkwaliteit en ten aanzien van de onderzoeksplicht.
Omdat bij dit plan een deels geluidgevoelige functie (wonen) wordt omgezet naar een niet-geluidgevoelige functie is het aspect geluid niet relevant.
4. Lucht
Voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn grenswaarden opgenomen in de Wet milieubeheer. In de Ministeriële Regeling “Niet in betekenende mate bijdragen” zijn situaties vastgelegd waarvoor geen luchtonderzoek nodig is. Verder is geen onderzoek nodig als het plan is opgenomen in het NSL en als uit de berekeningen volgens de NIBM-tool van Infomil blijkt dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt.
Het aspect lucht is hier niet relevant.
5. Externe veiligheid
In het plangebied en/of de directe omgeving van het perceel zijn geen risicobronnen aanwezig. Externe veiligheid is derhalve geen relevant milieuaspect.
6. Ecologie
Gebiedsbescherming
Op circa 450 m ligt de Veluwe. Op basis van de Wet natuurbescherming dient aangetoond te worden dat de wezenlijke kenmerken of waarden van Natura 2000-gebied niet significant worden aangetast. Dit gebeurt middels een zogenaamde Voortoets.
Onderdeel van de Voortoets is het beoordelen van de stikstofdepositie veroorzaakt door het plan. Voor berekeningen ten aanzien van stikstof worden zowel de activiteiten in de gebruiksfase als in de aanlegfase meegeteld. Uitgangspunt voor de Voortoets is het verschil tussen de huidig aanwezige planologisch legale situatie en de nieuwe situatie.
Indien blijkt dat er sprake is van stikstofdepositie, dan is op grond van artikel 2.7 lid 2 Wnb een vergunning vereist. Hiervoor moeten een passende beoordeling en milieueffectrapportage worden opgesteld. De vergunning wordt verleend door de Provincie Gelderland.
In de rapportage Onderzoek stikstofdepositie diverse locaties te Beekbergen van d.d. 29 juli 2020, opgesteld door Econsultancy en opgenomen in Bijlage 3 Onderzoek stikstofdepositie diverse locaties te Beekbergen van deze toelichting , zijn de resultaten van de Voortoets weergegeven.
Daaruit blijkt, sprake is van een projecteffect op Natura 2000 gelijk aan of kleiner dan 0.00 mol per hectare per jaar. Daarbij is voor de aanlegfase gekeken naar de stikstof- en ammoniakemissies van verkeersbewegingen ten behoeve van de af- en aanvoer van materialen en van de inzet van mobiele werktuigen tijdens de sloop van het plan. Gerekend is met behulp van het programma AERIUS Calculator (verzie 2019A). Bij een projecteffect gelijk aan of kleiner dan 0.00 mol per hectare per jaar zal het plan niet leiden tot een significante toename van stikstofdepositie en kunnen negatieve effecten op het Natura 2000-gebied worden uitgesloten. Er is geen vergunning benodigd voor het aspect stikstof. Wel zal tijdens de aanlegfase rekening moeten worden gehouden met de inzet van elektrische mobiele voertuigen.
Soortenbescherming
n de te slopen bebouwing zijn mogelijk beschermde soorten aanwezig. Daarom is een quickscan verricht om vast te stellen of er beschermde soorten aanwezig (kunnen) zijn.
In de te slopen bebouwing, de huidige woning, zijn mogelijk beschermde soorten aanwezig. Er is een quickscan nodig om vast te stellen of er beschermde soorten aanwezig (kunnen) zijn. Mogelijk is er nader onderzoek naar gebouwbewonende soorten nodig om dit verder in kaart te brengen.
In de rapportage d.d. 15 oktober 2020, opgesteld door Econsultancy en als Bijlage 2 Natuurwaardenonderzoekopgenomen bij deze toelichting, zijn de resultaten van de Quicscan Wet natuurbescherming opgenomen. De bebouwing is geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. De voorgenomen ingreep kan voor deze soorten leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming. Dit betekent dat de sloop alleen kan plaatsvinden nadat aanvullend onderzoek naar deze soorten is verricht. Afhankelijk van de aangetroffen soorten kan dit ondervangen worden door het treffen van maatregelen. Hiertoe kan een activiteitplan worden opgesteld, ontheffing worden aangevraagd en verkregen en vervolgens volgens de eisen uit de ontheffing wordt gewerkt.
Voor wat betreft de tijdelijke maatregelen kunnen vleermuiskasten worden geplaatst. Daarnaast zijn mogelijk permanente maatregelen nodig. Deze zijn afhankelijk van wat er wordt aangetroffen. Als verblijfplaatsen worden aangetroffen en een ontheffing nodig is, zal ook een activiteitenplan moeten worden opgesteld.
Per aangetroffen verblijfplaats dient een bepaald aantal voorzieningen geplaatst te worden:
4x per vleermuisverblijf
In principe zou een flink aantal verblijfplaatsen gevonden kunnen worden. Een maximum is dus niet aan te geven.
Soms is er sprake van bijzondere verblijfplaatsen zoals kraamverblijfplaatsen. Deze komen niet veel voor. Bij mitigatie zijn 4 kraamkasten binnen 50 meter nodig. In geval van bijzondere verblijfplaatsen dienen ook nog tijdelijke maatregelen te worden genomen met bijbehorende gewenningstijd van minimaal een volledig kraamseizoen.
Indien de woning wordt gesloopt maar komt er geen gebouw voor terugkomt, zullen de tijdelijke dan wel permanente maatregelen op alternatieve locaties gerealiseerd moeten worden.
Aangezien in het voorkomende geval bovenstaande maatregelen goed denkbaar en uitvoerbaar zullen zijn, kan worden gesteld dat in het kader van de soortenbescherming voldaan kan en zal worden aan de vereisten uit de Wet natuurbescherming.
Groenstructuren
Er zullen geen bomen gekapt worden in het kader van de bestemmingswijziging.
7. Milieueffectrapportage
Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Daarom is uit dien hoofde geen MER, vormvrije m.e.r. of m.e.r.-beoordeling nodig.
Wel is in het kader van gebiedsbescherming een Voortoets (stikstof) verplicht, waaruit, wanneer blijkt dat sprake is van stikstofdepositie, de verplichting tot een passende beoordeling en milieueffectrapportage zou kunnen voortvloeien. Hiervoor, onder nummer 6, is het resultaat van de Voortoets weergegeven. Daaruit blijkt dat er geen kans is dat de wezenlijke kenmerken of waarden van Natura 2000-gebied significant worden aangetast.
Er is dus geen MER, vormvrije m.e.r. of m.e.r.-beoordeling nodig.
8. Natuurwaarden
Het plangebied is niet gelegen in het Nationaal Landschap, Natura 2000-gebied, Ecologische Hoofdstructuur, Gelders Natuurnetwerk of Groene Ontwikkelingszone. Wel ligt op circa 450 meter afstand van het plangebied het Natura 2000-gebied De Veluwe. Om significant negatieve effecten op dat Natura 2000-gebied te voorkomen is een Voortoets uitgevoerd. Zie voor de uitkomst daarvan hiervoor, aspect 6: Ecologie:Gebiedsbescherming. Uit de Voortoets blijkt dat het vaststellen van het bestemmingsplan niet leidt tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied De Veluwe.
Ook zijn binnen het plangebied mogelijk soorten aanwezig die vallen onder de soortenbescherming van de Wet natuurbescherming. Daarom is een quickscan uitgevoerd, waarvan de uitkomst hiervoor, onder aspect 6: Ecologie: Soortenbescherming is behandeld. Uit die quickscan blijkt dat het vaststellen van het bestemmingsplan niet leidt tot negatieve effecten op de aanwezigheid van beschermde soorten.
9. Waterhuishouding
De planlocatie Evert Jan Boksweg 26 bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de omgevingsvisie heeft aangegeven.
Grondwater
De planlocatie bevindt zich in de grondwaterfluctuatiezone die (toelichtend) in de Omgevingsvisie Gelderland is vastgelegd. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend. Maatregelen tegen grondwateroverlast behoeven dan ook niet genomen te worden.
Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur
Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Dit is ook niet mogelijk omdat er in de direct nabijheid van het plangebied geen oppervlakte aanwezig is. In en om het plangebied komt ook geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.
Afvoer van regenwater
In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een gemengd rioolstelsel waarmee vuil- en regenwater gezamenlijk worden afgevoerd. De capaciteit van dit riool is voldoende om bij de maatgevende regenbui die eens per 2 jaar optreedt geen water op straat te veroorzaken.
Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van regenwater (afkomstig van daken en verhardingen) niet op de riolering aan te sluiten. Dit plan betreft geen stedelijke ontwikkeling maar sloop van de bebouwing en het terugbrengen van de locatie tot tuin-erf. Daarmee is het genoemde beleid voor dit plan niet relevant.
Afvoer van afvalwater
Nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en regenwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. Omdat het plan de sloop van de bestaande bebouwing inhoudt, is afvoer van afvalwater niet aan de orde.
Watertoets
Het plan omvat minder dan 10 woningen/1.500 m² extra verhard oppervlak. Het plangebied ligt bovendien niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Vallei en Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.
Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het Waterschap.
10. Duurzame verstedelijking
Voor de Evert Jan Boksweg 26 geldt dat de huidige woning gesloopt zal worden en het perceel zal worden aangeheeld. De planlocatie verkrijgt de bestemming 'tuin'.
Daarmee is sprake van het reduceren van bebouwing en dus niet van een stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder duurzame verstedelijking.
Overigens staat de behoefte aan de ontwikkeling vast, omdat de buurpercelen geïnteresseerd zijn in het kopen en bijtrekken van de onbebouwde grond bij hun erven.
11. Archeologie en cultuurhistorie
Archeologie
Zoals hiervoor bij het Toetsingskader onder 2.6.4.2 is aangegeven, is door de gemeenteraad de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld. Uit de beleidskaart volgt dat het plangebied Evert Jan Boksweg 26 ligt in een zone die is geclassificeerd als 'terrein met archeologische waarden' (categorie 3). In deze zone zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Daarom moet bij gebieden in deze zone bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2, dieper dan 35 cm archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.
KSP Archeologie heeft archeologisch onderzoek naar het plangebied verricht, dat is vastgelegd in de rapportage 'Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, verkennende fase (booronderzoek) Achterste Kerkweg 2, Dorpstraat 65 en 94, Evert jan Boksweg 21 en 26 en Stoppelbergweg 25 te Beekbergen en Deventerstraat 576 te Apeldoorn (zie Bijlage 4 Archeologisch onderzoek bij deze toelichting). Overigens maken de locaties Dorpstraat 65 en Deventerstraat 576 geen deel uit van de nu voorliggende planopzet. Uit het archeologisch onderzoek is gebleken dat de bestaande archeologische verwachtingswaarden gehandhaafd bijven. Dit is bevestigd in het daartoe genomen selectiebesluit van het bevoegd gezag ( zie Bijlage 5 Selectiebesluit archeologie). Ter bescherming van de waarden is daarom voor deze locaties een op de verwachtingswaarde toegespitste planregeling opgenomen (aanduiding archeogische waarden).
Omdat het plan voor Evert Jan Boksweg 26 sloop van de bestaande bebouwing behelst en geen verstoring van de bodem betreft van meer dan 100 m2 en meer dan 35 cm diepte, is in deze in feite geen archeologisch onderzoek vereist. Mochten er toch grotere bodemingrepen plaatsvinden, dat zal bij het daadwerkelijk uitvoeren van een dergelijke ingreep aangetoond moeten worden dat de waarden niet worden aangetast.
Cultuurhistorie
Zoals hiervoor bij het Toetsingskader onder 2.6.5.3 is aangegeven, staat op de cultuurhistorische beleidskaart die hoort bij de gemeentelijke Nota I-Cultuur de mate waarin cultuurhistorische waarden een rol spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde op het vlak van cultuurhistorie kent drie gradaties: hoog, gemiddeld en laag. Uit de beleidskaart volgt dat Evert Jan Boksweg 26 ligt in gebied met een hoge attentiewaarde. Hierover kan worden vermeld dat hier geen sprake is van een karakteristiek of monumentaal pand en dat de sloop van de woning geen invloed zal hebben op de cultuurhistorische waarden in het gebied.
12. Financieel-economische uitvoerbaarheid
De gemeenteraad heeft geen exploitatieplan voor het voorliggende bestemmingsplan vastgesteld.
De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwplannen; zie voor welke plannen dat zijn artikel 6.1.2. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Het voorliggende plan betreft geen bouwplan in de zin van art. 6.1.2. van het Bro. Er behoeft daarom geen exploitatieplan te worden vastgesteld.
De zesde planlocatie ligt circa 2 kilometer ten zuiden van de Dorpstraat van Beekbergen, aan de Stoppelbergweg 25. De locatie betreft het perceel kadastraal bekend gemeente Beekbergen, sectie L, nummer 3008. Het plangebied is 2550 m2 groot en in gebruik als woning met tuin.
De locatie valt onder het bestemmingsplan 'Stuwwalrand Parkzone Zuid' en heeft daarin de bestemming Woondoeleinden. Om de planlocatie liggen woningen. De omgeving betreft landelijk gebied dat veelvuldig voor recreatie wordt gebruikt: in de nabijheid van het plangebied zijn meerdere recreatieparken, hotels en een (mini)camping aanwezig.
Het perceel aan de Stoppelbergweg 25 is in gebruik als woning met tuin.
Het plan behelst het slopen van de woning en de bijbehorende opstallen en het voegen van het perceel bij het in de buurt aanwezige groen.
In het voorliggende plan wordt de woonbestemming van de planlocatie gewijzigd in de bestemming 'natuur'.
Beleid
Het plan is in overeenstemming met het in hoofdstuk 2 omschreven beleidskader.
Meer specifiek past de invulling goed bij de doelstelling uit het gemeentelijke Groenbeleid tot meer en beter groen in wijken en dorpen en het versterken van karakteristieke landschappen.
Planologische relevante (milieu) aspecten.
1. Bodem
Op basis van het historisch bodembestand, het bedrijven-/tankenbestand en het bodeminformatiesysteem is de locatie onverdacht op het voorkomen van bodemverontreiniging. Er zijn daardoor geen bezwaren voor een bestemmingsplanwijziging. Er is ook geen sprake van een plan waarvoor een omgevingsvergunning, activiteit bouwen dient te worden aangevraagd en waarbij het toekomstige bouwwerk bestemd is voor het verblijf van mensen.
Er bestaat daarom geen verplichting tot het uitvoeren van een bodemonderzoek.
2. Milieuzonering
Het plan voor dit adres behelst het slopen van de woning met bijgebouw(en) en het aanhelen van het perceel, dat in zijn volledigheid 'natuur' zal worden. Natuur is geen gevoelig object en is evenmin milieubelastend. Milieuzonering speelt daarom geen rol.
3. Geluid
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is voor plannen inzicht noodzakelijk in de geluidkwaliteit. Op een plan kan tevens de Wet geluidhinder van toepassing zijn. In de Wet geluidhinder zijn regels opgenomen ten aanzien van de geluidkwaliteit en ten aanzien van de onderzoeksplicht.
Omdat bij dit plan een deels geluidgevoelige functie (wonen) wordt omgezet naar een niet-geluidgevoelige functie is het aspect geluid niet relevant.
4. Lucht
Voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn grenswaarden opgenomen in de Wet milieubeheer. In de Ministeriële Regeling “Niet in betekenende mate bijdragen” zijn situaties vastgelegd waarvoor geen luchtonderzoek nodig is. Verder is geen onderzoek nodig als het plan is opgenomen in het NSL en als uit de berekeningen volgens de NIBM-tool van Infomil blijkt dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt.
Het aspect lucht is hier niet relevant.
5. Externe veiligheid
In het plangebied en/of de directe omgeving van het perceel zijn geen risicobronnen aanwezig. Externe veiligheid is derhalve geen relevant milieuaspect.
6. Ecologie
Gebiedsbescherming
Op circa 450 m ligt de Veluwe. Op basis van de Wet natuurbescherming dient aangetoond te worden dat de wezenlijke kenmerken of waarden van Natura 2000-gebied niet significant worden aangetast. Dit gebeurt middels een zogenaamde Voortoets.
Onderdeel van de Voortoets is het beoordelen van de stikstofdepositie veroorzaakt door het plan. Voor berekeningen ten aanzien van stikstof worden zowel de activiteiten in de gebruiksfase als in de aanlegfase meegeteld. Uitgangspunt voor de Voortoets is het verschil tussen de huidig aanwezige planologisch legale situatie en de nieuwe situatie.
Indien blijkt dat er sprake is van stikstofdepositie, dan is op grond van artikel 2.7 lid 2 Wnb een vergunning vereist. Hiervoor moeten een passende beoordeling en milieueffectrapportage worden opgesteld. De vergunning wordt verleend door de Provincie Gelderland.
In de rapportage Onderzoek stikstofdepositie diverse locaties te Beekbergen van d.d. 29 juli 2020, opgesteld door Econsultancy en opgenomen in Bijlage 3 Onderzoek stikstofdepositie diverse locaties te Beekbergen van deze toelichting , zijn de resultaten van de Voortoets weergegeven.
Daaruit blijkt, sprake is van een projecteffect op Natura 2000 gelijk aan of kleiner dan 0.00 mol per hectare per jaar. Daarbij is voor de aanlegfase gekeken naar de stikstof- en ammoniakemissies van verkeersbewegingen ten behoeve van de af- en aanvoer van materialen en van de inzet van mobiele werktuigen tijdens de sloop van het plan. Gerekend is met behulp van het programma AERIUS Calculator (verzie 2019A). Bij een projecteffect gelijk aan of kleiner dan 0.00 mol per hectare per jaar zal het plan niet leiden tot een significante toename van stikstofdepositie en kunnen negatieve effecten op het Natura 2000-gebied worden uitgesloten. Er is geen vergunning benodigd voor het aspect stikstof. Wel zal tijdens de aanlegfase rekening moeten worden gehouden met de inzet van elektrische mobiele voertuigen.
Soortenbescherming
In de te slopen bebouwing zijn mogelijk beschermde soorten aanwezig. Daarom is een quickscan verricht om vast te stellen of er beschermde soorten aanwezig (kunnen) zijn.
In de te slopen bebouwing, de huidige woning, zijn mogelijk beschermde soorten aanwezig. Er is een quickscan nodig om vast te stellen of er beschermde soorten aanwezig (kunnen) zijn. Mogelijk is er nader onderzoek naar gebouwbewonende soorten nodig om dit verder in kaart te brengen.
In de rapportage d.d. 15 oktober 2020, opgesteld door Econsultancy en als Bijlage 2 Natuurwaardenonderzoekopgenomen bij deze toelichting, zijn de resultaten van de Quicscan Wet natuurbescherming opgenomen. De bebouwing is (deels) geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. De voorgenomen ingreep kan voor deze soorten leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming. Dit betekent dat de sloop alleen kan plaatsvinden nadat aanvullend onderzoek naar deze soorten is verricht. Afhankelijk van de aangetroffen soorten kan dit ondervangen worden door het treffen van maatregelen. Hiertoe kan een activiteitplan worden opgesteld, ontheffing worden aangevraagd en verkregen en vervolgens volgens de eisen uit de ontheffing wordt gewerkt.
Daarnaast is de onderzoekslocatie een geschikte habitat voor de steenmarter.
Voor wat betreft de tijdelijke maatregelen voor vleermuizen kunnen vleermuiskasten worden geplaatst. Daarnaast zijn mogelijk permanente maatregelen nodig. Deze zijn afhankelijk van wat er wordt aangetroffen. Als verblijfplaatsen worden aangetroffen en een ontheffing nodig is, zal ook een activiteitenplan moeten worden opgesteld.
Per aangetroffen verblijfplaats dient een bepaald aantal voorzieningen geplaatst te worden:
4x per vleermuisverblijf
In principe zou een flink aantal verblijfplaatsen gevonden kunnen worden. Een maximum is dus niet aan te geven.
Soms is er sprake van bijzondere verblijfplaatsen zoals kraamverblijfplaatsen. Deze komen niet veel voor. Bij mitigatie zijn 4 kraamkasten binnen 50 meter nodig. In geval van bijzondere verblijfplaatsen dienen ook nog tijdelijke maatregelen te worden genomen met bijbehorende gewenningstijd van minimaal een volledig kraamseizoen.
Indien de woning wordt gesloopt maar komt er geen gebouw voor terugkomt, zullen de tijdelijke dan wel permanente maatregelen op alternatieve locaties gerealiseerd moeten worden.
Ten aanzien van de steenmarter is het van belang dat het nodig zijn kan dat er een ecologisch werkprotocol voor kleine marters wordt opgesteld en volgens dit protocol wordt gewerkt
Aangezien in het voorkomende geval bovenstaande maatregelen goed denkbaar en uitvoerbaar zullen zijn, kan worden gesteld dat in het kader van de soortenbescherming voldaan kan en zal worden aan de vereisten uit de Wet natuurbescherming.
Groenstructuren
Er zullen geen bomen gekapt worden in het kader van de bestemmingswijziging.
7. Milieueffectrapportage
Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Daarom is uit dien hoofde geen MER, vormvrije m.e.r. of m.e.r.-beoordeling nodig.
Wel is in het kader van gebiedsbescherming een Voortoets (stikstof) verplicht, waaruit, wanneer blijkt dat sprake is van stikstofdepositie, de verplichting tot een passende beoordeling en milieueffectrapportage zou kunnen voortvloeien. Hiervoor, onder nummer 6, is het resultaat van de Voortoets weergegeven. Daaruit blijkt dat er geen kans is dat de wezenlijke kenmerken of waarden van Natura 2000-gebied significant worden aangetast.
Er is dus geen MER, vormvrije m.e.r. of m.e.r.-beoordeling nodig.
8. Natuurwaarden
Het plangebied is gelegen in Natura-2000-gebied, Groene Ontwikkelingszone en in een zoekgebied voor nieuwe natuur. Het plan behelst het omzetten van de woonbestemming van de planlocatie naar de bestemming 'natuur'. Het toekennen van de bestemming 'natuur' aan het plangebied leidt niet tot aantasting maar juist tot versterking van het Natura-2000-gebied en de GO.
Ook zijn binnen het plangebied mogelijk soorten aanwezig die vallen onder de soortenbescherming van de Wet natuurbescherming. Daarom is een quickscan uitgevoerd, waarvan de uitkomst hiervoor, onder aspect 6: Ecologie: Soortenbescherming is behandeld. Uit die quickscan blijkt dat het vaststellen van het bestemmingsplan niet leidt tot negatieve effecten op de aanwezigheid van beschermde soorten.
9. Waterhuishouding
De planlocatie Stoppelbergweg 25 bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de omgevingsvisie heeft aangegeven.
Grondwater
De planlocatie bevindt zich niet in de grondwaterfluctuatiezone die (toelichtend) in de Omgevingsvisie Gelderland is vastgelegd. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend. Maatregelen tegen grondwateroverlast behoeven dan ook niet genomen te worden.
Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur
Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Dit is ook niet mogelijk omdat er in de direct nabijheid van het plangebied geen oppervlakte aanwezig is. In en om het plangebied komt ook geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.
Afvoer van regenwater
In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een gemengd rioolstelsel waarmee vuil- en regenwater gezamenlijk worden afgevoerd. De capaciteit van dit riool is voldoende om bij de maatgevende regenbui die eens per 2 jaar optreedt geen water op straat te veroorzaken.
Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van regenwater (afkomstig van daken en verhardingen) niet op de riolering aan te sluiten. Dit plan betreft geen stedelijke ontwikkeling maar sloop van de bebouwing en het terugbrengen van de locatie tot natuur. Daarmee is het genoemde beleid voor dit plan niet relevant.
Afvoer van afvalwater
Nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en regenwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. Omdat het plan de sloop van de bestaande bebouwing inhoudt, is afvoer van afvalwater niet aan de orde.
Watertoets
Het plan omvat minder dan 10 woningen/1.500 m² extra verhard oppervlak. Het plangebied ligt bovendien niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Vallei en Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.
Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het Waterschap.
10. Duurzame verstedelijking
Voor de Stoppelbergweg 25 geldt dat de woning en de bijbehorende opstallen worden gesloopt en het perceel de bestemming 'natuur' krijgt. Daarmee is sprake van het reduceren van bebouwing en dus niet van een stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder duurzame verstedelijking.
Overigens past het omzetten van dit perceel naar natuur goed in de omgeving: een landelijk, open gebied dat veelvuldig voor recreatie wordt gebruikt.
11. Archeologie en cultuurhistorie
Archeologie
Zoals hiervoor bij het Toetsingskader onder 2.6.4.2 is aangegeven, is door de gemeenteraad de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld. Uit de beleidskaart volgt dat voor het plangebied Stoppelbergweg 25 een zone van (middel)hoge archeologische waarde geldt. Voor zones met (middel)hoge archeologische verwachting geldt dat pas bij grotere bodemingrepen de kans groot wordt dat een vindplaats wordt aangetroffen van verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen. Bij verstoringen van de bodem groter dan 500 m2 en vanaf een diepte van 35 cm moet archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.
KSP Archeologie heeft archeologisch onderzoek naar het plangebied verricht, dat is vastgelegd in de rapportage 'Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, verkennende fase (booronderzoek) Achterste Kerkweg 2, Dorpstraat 65 en 94, Evert jan Boksweg 21 en 26 en Stoppelbergweg 25 te Beekbergen en Deventerstraat 576 te Apeldoorn (zie Bijlage 4 Archeologisch onderzoek bij deze toelichting). Overigens maken de locaties Dorpstraat 65 en Deventerstraat 576 geen deel uit van de nu voorliggende planopzet. Uit het archeologisch onderzoek is gebleken dat de bestaande archeologische verwachtingswaarden gehandhaafd bijven. Dit is bevestigd in het daartoe genomen selectiebesluit van het bevoegd gezag ( zie Bijlage 5 Selectiebesluit archeologie). Ter bescherming van de waarden is daarom voor deze locaties een op de verwachtingswaarde toegespitste planregeling opgenomen (aanduiding hoge archelogische verwachtingswaarde). Omdat het plan voor Stoppelbergweg 25 sloop van de bestaande bebouwing behelst en geen verstoring van de bodem betreft van meer dan 500 m2 en meer dan 35 cm diepte, is in deze in feite geen archeologisch onderzoek vereist. Mochten er toch grotere bodemingrepen plaatsvinden, dat zal bij het daadwerkelijk uitvoeren van een dergelijke ingreep aangetoond moeten worden dat de waarden niet worden aangetast.
Omdat het plan sloop van de bestaande bebouwing behelst en geen verstoring van de bodem van meer dan 500 m2, is in deze geen archeologisch onderzoek vereist.
Cultuurhistorie
Zoals hiervoor bij het Toetsingskader onder 2.6.5.3 is aangegeven, staat op de cultuurhistorische beleidskaart die hoort bij de gemeentelijke Nota I-Cultuur de mate waarin cultuurhistorische waarden een rol spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde op het vlak van cultuurhistorie kent drie gradaties: hoog, gemiddeld en laag. Uit de beleidskaart volgt dat Stoppelbergweg 25 ligt in gebied met een lage attentiewaarde. Het gemeentelijke cultuurhistorische beleid stelt bij ruimtelijke ontwikkelingen in dergelijke gebieden een cultuurhistorische quick-scan naar objecten verplicht.
Uit de quick-scan naar objecten is gebleken dat de planlocatie geen cultuurhistorisch relevante objecten (zoals (kandidaat-)monumenten, beeldbepalende objecten, of overige objecten zoals gewaardeerde groenstructuren) kent.
12. Financieel-economische uitvoerbaarheid
De gemeenteraad heeft geen exploitatieplan voor het voorliggende bestemmingsplan vastgesteld.
De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwplannen; zie voor welke plannen dat zijn artikel 6.1.2. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Het voorliggende plan betreft geen bouwplan in de zin van art. 6.1.2. van het Bro. Er behoeft daarom geen exploitatieplan te worden vastgesteld.
In hoofdstuk 3 'Bestaande en toekomstige sitiatie plangebied, afweging per locatie'is per locatie de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Vervolgens is in de paragrafen 'Afweging: toetsing aan toetsingskader', wederom per locatie, aangetoond dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 4.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 4.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 4.4tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.
Bestemmingsplan Herbestemmen gronden onder hoogspanningsverbinding is een ontwikkelingsplan, waarin de toekomstige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen. De planregeling richt zich daarnaast op het beheer van de beoogde situatie na realisatie.
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding, bestaande uit de kaartfragmenten behorend bij de zes planlocaties. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
Bedrijf
In het plangebied is voorzien in één afzonderlijke bedrijfslocatie. Dit betrteft het adres Achterste Kerkweg 2. Deze is bestemd als Bedrijf. Op grond met deze bestemming zijn bedrijven van milieucategorie 1 toegestaan. Daarnaast zijn ook de specifiek benoemde activiteiten toegestaan. Voor de Achterste Kerkweg 2 betreft dit een (nieuwe) kleinschalige aannemerswerkplaats. Aan de aanvaardbaareid van deze functies is in de paragraaf Milieuzonering aandacht besteed. Daarbij is van belang, dat voor aannemersactiviteiten geldt, dat bijbehorende opslag en laad- en losactiviteiten in de buitenlucht zijn toegestaan, en dat de overige activiteiten inpandig moeten worden verricht.
Ten opzichte van de basislijst van de VNG is de hier gehanteerde Lijst van toegelaten bedrijfstypen nader ingeperkt. Dit is gebeurd vanwege milieuhygiënische en planologische redenen. Ten eerste zijn er bedrijfstypen die wel op de basislijst van de VNG voorkomen maar die om planologische redenen niet een bedrijfsbestemming krijgen. Het gaat hier om detailhandels- en horecabedrijven (met uitzondering van cateringbedrijven die wel in de bestemming Bedrijf thuishoren), maatschappelijke dienstverlening en bepaalde sport- en recreatieactiviteiten. Omdat deze bedrijfstypen een heel andere uitstraling op de omgeving hebben dan gewone bedrijven worden hiervoor specifieke bestemmingen gebruikt, zoals Detailhandel, Horeca en Maatschappelijk. Ze zijn daarom niet in de Lijst van toegestane bedrijfstypen opgenomen. Ten tweede zijn er ook bedrijven die in deze buurt niet passen omdat er geen ruimte voor is of omdat de buurt zich er niet voor leent. Het gaat dan om land- en tuinbouw (een kleinschalig bedrijfsvorm als een hoveniersbedrijf is hier wel denkbaar en daarom wel in de Lijst opgenomen), zeevaart, binnenvaart, visserij, luchtvaart en delfstoffenwinning. Tot slot wordt om milieuhygiënische redenen de opslag van gevaarlijke stoffen hier niet wenselijk geacht en daarom uitgesloten. Ook geluidzoneringsplichtige bedrijven als genoemd in Bijlage 1 onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht en risicovolle inrichtingen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichten zijn uitgesloten, omdat zij niet passen in een woonwijk.
Door middel van het bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels kunnen ook bedrijven die niet voorkomen op de Lijst en bedrijven uit een hogere categorie dan bij recht is toegestaan worden toegelaten, mits ze naar aard en invloed op hun omgeving vergelijkbaar zijn met de bij recht toegestane bedrijven. Bij de toetsing kan worden bezien of de benodigde hinderbeperkende maatregelen mogelijk zijn (bijvoorbeeld in de vorm van nieuwe technieken). Criterium voor het afwijken is in dit geval dat de hinder die resulteert na het nemen van maatregelen niet groter is dan van de ter plekke wel bij recht toegelaten bedrijven zou kunnen worden verwacht.
Natuur
Ter plaatse van de woning Stoppelbergweg 25 wordt de bestemming Natuur opgenomen. Hiermee wordt aangesloten bij de omliggende gronden, welke zijn gesitueerd in Natura 2000-gebied. De bestemming is uiteraard gericht op de te realiseren situaie, na sloop. Gebouwen zijn niet toegestaan. Voor diverse nader aangewezen werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist. Deze zal niet worden verleend als de nagestreefde (natuur)waarden daarmee worden geschaad.
Wonen
Ter plaatse van de locaties Dorpstraat 94, Evert Jan Boksweg 21 en Evert Jan Boksweg 26 worden de woningen weliswaar gesloopt, maar wordt het gebruik voor de woonfunctie bestendigd in de vorm van een gebruik als tuin/erf. In het geval van de lokatie Achterste Kerkweg 2 zal ook sprake zijn van een gebruik als tuin/erf van het meest zuidelijke perceelsgedeelte. Dit perceelsgedeelte mag niet bedrijfsmatig worden gebruikt, ter voorkoming van hinder bij omwonenden.
Het bouwen van woningen is op deze locaties uiteraard niet meer mogelijk. wel zijn er nog bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen mogelijk, voor zover gesitueerd in achtererfgebied. Hiermee is aansluiting gezocht met de regeling voor het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee het situeren van bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen in voorerfgebied mogelijk kan worden gemaakt. Toetsingscriterium voor deze bevoegdheid is de stedenbouwkundige kwaliteit die met het bestemmignsplan is beoogd. Qua stedenbouwkundige kwaliteit is hetzelfde nievau nagestreefd als het niveau van het bestaande bestemmingsplan. De definities van de begrippen achtererfgebied, voorerfgebied en openbaar toegankelijk gebied zijn uit artikel 2 lid 3 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht overgenomen.
De maximaal toegelaten oppervlakte aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen is gerelateerd aan de oppervlakte van de kavel. Is de kavel kleiner dan 500 m2 dan is ten hoogste 50 m2 aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen toegestaan, bij kavels tussen 500 en 750 m2 is die oppervlakte maximaal 65 m2 en is de kavel groter dan 750 m2 dan is ten hoogste 85 m2 aan erfbebouwing toegestaan. Daarbij geldt wel steeds de voorwaarde dat niet meer dan 60% van de kavel wordt bebouwd.
Leiding - Hoogspanningsverbinding
De bovengrondse hoogspanningsleiding die in het plangebied voorkomt, is van de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' voorzien. Op gronden met deze bestemming mogen alleen bouwwerken ten dienste van de hoogspanningsverbinding worden gebouwd. Andere gebouwen zijn, mits passend binnen de andere bestemming, uitsluitend toegestaan door middel van het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels. Afwijken is alleen mogelijk wanneer vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen. Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden geldt een omgevingsvergunningvereiste voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis
Een deel van de gronden zal als tuin/erf bij een woning in gebruik zijn. Voor deze gronden geldt dat het gebruik van een deel van de gebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis bij recht is toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld, waaronder aan de daarvoor te gebruiken oppervlakte, om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.
Binnen de bestemmingen Bedrijf en Bedrijventerrein en die bestemmingen die ook bedrijfsactiviteiten mogelijk maken is het uitoefenen van een bedrijf op het hele perceel toegelaten. Ook horen deze gronden niet (meer) bij een (bedrijfs)woning. Het regel van bedrijfsuitoefening aan huis is daar dan ook niet aan de orde.
Bedrijfswoningen
Gelet op de aanleiding en strekking van het voorliggende bestemmingsplan, zijn bedrijfswoningen in dit plan niet toegestaan.
Bouwregels
Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.
Bevoegd gezag
Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn.
In hoofdstuk 3(Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 8 (Algemene bouwregels) zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Het bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.
Lid 8.2 bevat de afdekbepaling. Hier is bepaald dat, wanneer in het plan een maximale goothoogte is aangegeven, het gebouw vanaf de aangegeven goothoogte dient te worden afgedekt met een kap. Deze bepaling impliceert dat een -al dan niet gedeeltelijke- platte afdekking is toegestaan, mits dat platte dak niet hoger is dan de op dat punt geldende maximaal toegelaten bouwhoogte.
In artikel 9 staan de algemene gebruiksregels. In lid 9.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 9.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Deze strafbaarstelling is noodzakelijk voor vormen van gebruik die onwenselijk zijn en waarvoor het bestemmingsplan dus niet de mogelijkheid biedt daarvoor een omgevingsvergunning te verlenen; de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is derhalve niet van toepassing.
In artikel 14 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 15 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.
In dit bestemmingsplan is in de Algemene gebruiksregels van artikel9 in lid 9.3 een gebruiksregel over parkeren opgenomen. Hierin is bepaald dat moet worden voorzien in voldoende parkeerruimte voor auto en fiets en voor laden en lossen bij het gebruiken van gebouwen en gronden en bij nieuwe ontwikkelingen waarvoor een omgevingsvergunning nodig is. Wat hieronder wordt verstaan wordt uitgelegd in de Beleidsregel Parkeren, zoals vastgesteld op 21 maart 2019. Deze beleidsregel is als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd.
In de Algemene afwijkingsregels van artikel 12 is in lid 12.2 de bevoegdheid opgenomen om van de gebruiksregel parkeren af te wijken wanneer het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.
In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de in het plangebied voorkomende waarden opgenomen. Dit zijn regels voor waarden die in meerdere bestemmingen voorkomen. Door middel van gebiedsaanduidingen is aangegeven waar deze zones voorkomen.
Archeologie
De Archeologische beleidskaart 2015 kent zes categorieën gebieden met een verschillende archeologische verwachting. Voor twee van die categorieën bevat het bestemmingsplan in elk geval geen regeling. De bescherming van terreinen met monumentale archeologische waarden, oftewel de archeologische monumenten, is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Van de zones met geen archeologische verwachting staat vast dat er geen archeologische waarden (meer) zijn. Voor de overige vier categorieën wordt in bestemmingsplannen een beschermende regeling opgenomen.
Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Terrein met vastgestelde archeologische waarden krijgen de aanduiding 'overige zone – vastgestelde archeologische waarden' , gebieden die zijn aangemerkt als Terrein met archeologische waarden krijgen de aanduiding 'overige zone – archeologische waarden' . Voor beiden geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 50 m2 (vastgestelde archeologische waarden) respectievelijk 100 m2 (specifieke archeologische waarden) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend. Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Zone met (middel)hoge archeologische verwachting krijgen de aanduiding 'overige zone – hoge archeologische verwachtingswaarde', gebieden die zijn aangemerkt als Zone met lage archeologische verwachting krijgen de aanduiding 'overige zone – lage archeologische verwachtingswaarde' . Hiervoor geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 500 m2 (hoge archeologische verwachtingswaarde) respectievelijk 2.500 m2 (lage archeologische verwachtingswaarde) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend.
Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die mogelijke archeologische waarden in de bodem kunnen verstoren geldt voor alle vier de categorieën dat ze niet mogen worden uitgevoerd tenzij daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Daarbij gelden dezelfde oppervlakten en diepte als hiervoor genoemd. De vergunning kan alleen worden verleend als uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast.
Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit eerder uitgevoerd onderzoek) in voldoende mate is vastgesteld, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren.
Als uit het archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden door het oprichten van het bouwwerk of door het uitvoeren van de werkzaamheden zullen worden verstoord kan het bevoegd gezag bepaalde voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden. Deze voorschriften kunnen bestaan uit het treffen van technische maatregelen of uit het uitvoeren van nader onderzoek; van beide dient verslag aan het bevoegd gezag uitgebracht te worden.
Archeologisch onderzoek kent vele vormen en maten. Voor het archeologische onderzoeksrapport dat bij een vergunningaanvraag moet worden ingediend wordt meestal in eerste instantie een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, eventueel aangevuld met een verkennend booronderzoek. Veelal is na deze fase bekend of vrijgave van het terrein mogelijk is of dat nader (of aanvullend) onderzoek noodzakelijk is. Het nader of aanvullend onderzoek, dat bij wijze van voorschrift aan de omgevingsvergunning verplicht kan worden gesteld, kan bijvoorbeeld bestaan uit een gedetailleerder booronderzoek of het graven van proefsleuven om een vindplaats op te sporen of uit te sluiten. Uiteindelijk kunnen deze vormen van onderzoek erin resulteren dat een behoudenswaardige archeologische vindplaats is aangetroffen. Afhankelijk van de ontwikkeling zal de vindplaats in dat geval ex situ (door een opgraving) of in situ (door inpassing in het plan) behouden moeten worden.
Bepalend voor het al dan niet bestaan van een onderzoeksverplichting zijn steeds de oppervlakte en de diepte van de bodemingreep. Bij de oppervlakte van de bodemingreep gaat het om de daadwerkelijk verstoorde oppervlakte. Als een gebouw op stroken gefundeerd wordt en er geen extra graafwerk plaatsvindt, dan geldt als bodemingreep alleen de oppervlakte van de strokenfundering. Wordt daarentegen ook de grond tussen de stroken dieper dan 35 cm vergraven, dan geldt als bodemingreep de volledige oppervlakte van het gebouw. Wanneer een gebouw wordt onderkelderd, wordt in de regel een flink grotere bouwput gegraven dan de oppervlakte van het gebouw. Daarom geldt als bodemingreep bij een onderkeldering de oppervlakte van de bouwput. Om dit zeker te stellen is in artikel 2 bepaald hoe de oppervlakte van een bodemingreep moet worden gemeten.
In de regels is bepaald dat de diepte van de bodemingreep wordt bepaald vanaf de vastgestelde maaiveldhoogte van het Actueel Hoogtebestand Nederland 2 (AHN2). De AHN2 is een digitale hoogtekaart van Nederland, met voor heel Nederland gedetailleerde en precieze hoogtegegevens die de ligging van het maaiveld met grote nauwkeurigheid weergeeft. Door het hanteren van deze vastgestelde hoogteligging wordt bereikt dat niet alleen bij een eenmalige bodemingreep dieper dan 35 cm onder AHN2-maaiveld er een plicht tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek is, maar dat dat ook het geval is als er in de loop der jaren bij achtereenvolgende activiteiten meer dan 35 cm onder deze vastgestelde maaiveldhoogte gegraven wordt. In de begripsbepalingen is een definitie van het begrip AHN2-maaiveld opgenomen.
Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.
Gelet op de strekking van dit bestemmingsplan heeft geen afzonderlijk vooroverleg plaatsgehad met omwonenden. Wel is gesproken over de eventuele aankoop van de (tuin)percelen. Waar dit gewenst is, is dit afzonderlijk met de geïnteresseerden besproken. Verder zijn de direct omwonenden afzonderlijk geïnformeerd over het ontwerpplan.
Gelep op de strekking van dit bestemmingsplan heeft geen afzonderlijk vooroverleg met andere instanties of organen plaatsgevonden.
Op basis van de 'Regeling specifieke uitkering aankoop woningen onder een hoogspanningsverbinding' is ten behoeve van de aankoop van de gronden aan de gemeente Apeldoorn een toekenningsbesluit genomen. Op basis daarvan is een uitkering hiervoor verstrekt. Daarmee is het plan financieel haalbaar.
Verder kan worden opgemerkt dat het opstellen van een exploitatieplan niet aan de orde is.