direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Woningbouw Handelstraat 2
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.bp1382-vas1

TOELICHTING

behorende bij het bestemmingsplan Woningbouw Handelstraat 2

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

Het voormalig stadskantoor Westpoint aan de Handelstraat in Apeldoorn staat reeds enkele jaren leeg. BUN projectontwikkeling is voornemens het voormalig stadskantoor te transformeren tot een woongebouw met 94 appartementen.

De huidige bestemming 'kantoordoeleinden' staat de transformatie naar woningen niet toe. Met dit bestemmingsplan wordt een eenduidig planologisch en juridisch kader geboden, waarmee de beoogde transformatie mogelijk wordt gemaakt.

1.2 Ligging en begrenzing

Het plangebied omvat het pand en de direct omliggende gronden op het adres Handelstraat 2 te Apeldoorn, gelegen in de wijk Brinkhorst, in Apeldoorn West. Het plangebied wordt aan de zuidzijde begrensd door de Handelstraat, aan de oostzijde door het voetpad langs de Vosselmanstraat en aan de noordzijde door de Badhuisweg. De westzijde van het plangebied wordt begrensd door de Sprengenweg. Voor de exacte begrenzing van het plangebied kan de digitale verbeelding behorend bij dit bestemmingsplan worden geraadpleegd.

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen binnen het plangebied van het bestemmingsplan Stadsdeel Noord-West, vastgesteld door de gemeenteraad op 22 maart 2007 en onherroepelijk geworden op 1 april 2009. In het bestemmingsplan Stadsdeel Noord - West zijn de gronden bestemd met de bestemming 'kantoordoeleinden'. Binnen deze bestemming zijn kantoordoeleinden en/of zakelijke dienstverlening, met daarbij behorende voorzieningen toegestaan. Ook mogen de gronden worden benut ten behoeve van tuin, erf en parkeervoorzieningen.

Nutsvoorzieningen, een beeldentuin en ontsluitingswegen voor gemotoriseerd verkeer zijn enkel toegestaan ter plaatse van de specifieke aanduidingen. Daarvan is binnen het betreffende gebied echter geen sprake.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1382-vas1_0001.png" Afbeelding 1.2 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Stadsdeel Noord-West. De blauwe lijnen geven globaal de begrenzing van het plangebied aan.

1.4 Werkwijze en opzet van de toelichting

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting bevat na dit eerste inleidende hoofdstuk in hoofdstuk twee het beleidskader, waarin het relevante ruimtelijke beleid aan bod komt. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 de bestaande situatie beschreven. In hoofdstuk 4 komt de ruimtelijke en functionele opzet van het nieuwe plan aan bod. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens de planologische uitvoerbaarheid aangetoond. Hoofdstuk 6 bevat de toelichting op de juridische planopzet en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte ingegaan op de procedurele aspecten inspraak en overleg.

Hoofdstuk 2 BELEIDSKADER

2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In deze structuurvisie geeft het kabinet aan waar het naar streeft: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Om dat te bereiken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij...') en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk werkt aan eenvoudiger regelgeving en verwacht dat medeoverheden zich ook inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving.

In de structuurvisie formuleert het kabinet zijn ambities voor 2040.

Concurrentiekracht: in 2040 behoort Nederland tot de top 10 van meest concurrerende economieën van de wereld met een kwalitatief hoogwaardig vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers door een goede ruimtelijk-economische structuur.

Bereikbaarheid: in 2040 beschikken gebruikers over optimale ketenmobiliteit door een goede verbinding van de verschillende mobiliteitsnetwerken via multimodale knooppunten (voor personen en goederen) en door een goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.

Leefbaarheid en veiligheid: in 2040 sluiten de woon- en werklocaties in steden en dorpen aan op de (kwalitatieve) vraag en locaties voor tranformatie en herstructurering worden zoveel mogelijk benut. De transformatie van het Westpoint gebouw geeft hieraan invulling. In 2040 biedt Nederland zijn burgers een veilige en gezonde leefomgeving, met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als in landelijk gebied. Nederland is blijvend beschermd tegen extreme weersomstandigheden, mogelijke overstromingen als gevolg van de zeespiegelstijging en er is voldoende zoetwater in droge perioden; Nederland is een bepalende speler in de internationale transitie naar duurzame mobiliteit en Nederland heeft nog steeds de bestaande (inter)nationale unieke cultuurhistorische waarden en een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Nederland kent in 2040 een robuust internationaal energienetwerk en de transitie naar duurzame energiebronnen is ver gevorderd.

2.2 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Op 19 december 2018 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie gaat over 'Gaaf Gelderland'. 'Gaaf' is een woord met twee betekenissen. 'Gaaf' betekent 'mooi' en gaat over wat – historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard. Maar 'Gaaf' verwijst ook naar dat wat 'cool' en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard. Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie.

Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal.

Gezond en veilig is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.

Schoon en welvarend is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

De visie geeft zeven ambities voor een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland, onder andere op het terrein van economisch vestigingsklimaat en het woon- en leefklimaat. Met vier spelregels of Doe-principes' – DOEN, LATEN, ZELF en SAMEN – geeft de provincie hier werking aan. Tezamen vormen zij het kader waarbinnen de provincie werkt en afwegingen maakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1382-vas1_0002.png"

Gestreefd wordt naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Ambities vanuit dit streven zijn: Gelderland heeft een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. De bestaande bebouwde omgeving wordt optimaal benut met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen. Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. De provincie gaat, zo stelt de visie, in gesprek met de Gelderse regio's en maken regionale afspraken over een goede balans tussen de vraag en het aanbod van woningen. Het omvormen van bestaande en leegstaande bebouwing heeft de voorkeur voor de aanleg van nieuwe woonlocaties. De beoogde transformatie is een goed voorbeeld van het benutten van een bestaand, leegstaand gebouw voor het leveren van een bijdrage aan een duurzame en diverse woningvoorraad.

2.3 Omgevingsverordening Gelderland

Op grond van artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en omtrent de daarbij behorende toelichting.

Provinciale staten van Gelderland hebben van deze bevoegdheid gebruik gemaakt door op 24 september 2014 de Omgevingsverordening Gelderland vast te stellen. Sindsdien is de Omgevingsverordening een aantal keren geactualiseerd en herzien. In deze Omgevingsverordening zijn de provinciale verordening (op grond van artikel 4.1 Wro), milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening samengevoegd. Voor zover het de provinciale verordening betreft bevat de omgevingsverordening alleen regels die tot de gemeentebesturen zijn gericht en geen rechtstreeks werkende, burgers bindende regels.

De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit Omgevingsvisie te realiseren. In de verordening zijn regels opgenomen die nodig zijn om de provinciale ambities waar te maken, provinciale belangen veilig te stellen of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem opgenomen.

De provincie zet de verordening als juridisch instrument voor het afdwingen van de doorwerking van het provinciaal beleid alleen in voor die onderdelen van het beleid waarvoor algemene regels noodzakelijk zijn om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De regels van de Omgevingsverordening Gelderland die voor dit plangebied van toepassing zijn, worden per planologisch aspect besproken in hoofdstuk 5.

Met het actualisatieplan 6 voor de Omgevingsverordening wordt onder andere geborgd dat elke regio een regionale woonagenda opstelt die door de provincie vastgesteld dient te worden en dat woningbouw slechts mogelijk is als dit past binnen de afspraken van die agenda. Ten behoeve van de flexibiliteit is het wel mogelijk om van een regionale woonagenda af te wijken, vooruitlopend op de actualisatie van die regionale woonagenda. De Cleantech Regio, waartoe Apeldoorn behoort, heeft een woonagenda opgesteld. Deze is op 11 december 2018 vastgesteld door de provincie.

2.4 Structuurvisie Apeldoorn biedt ruimte

Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land.

De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. In de structuurvisie kiest de gemeente er voor om daarop niet te reageren met een dichtgetimmerd plan maar door zoveel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen. De gemeente nodigt daarom iedereen uit die een bijdrage kan leveren aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners. Ruimte bieden is niet vrijblijvend, de ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide.

De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. De gemeente wil het fundament van Apeldoorn koesteren en versterken. Want alleen daardoor blijft de leefkwaliteit op peil en blijft Apeldoorn aantrekkelijk voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie. De gemeente stelt hoge kwaliteitseisen aan het fundament en wil er zelf in blijven investeren.

Om Buitenstad te blijven, zijn in de structuurvisie vier ambities geformuleerd die weergeven wat Apeldoorn grotendeels al is en waar Apeldoorn sterk in is: Apeldoorn is een comfortabele gezinsstad met een toeristisch toplandschap; heeft een veelzijdige economie en kent lokale duurzaamheid.. Aan deze ambities wil Apeldoorn samen met andere partijen bouwen.

De structuurvisie is een uitnodiging aan de samenleving om Apeldoorn mooier te maken. 'Apeldoorn biedt ruimte' staat voor ruimte bieden aan ideeën en initiatieven die passen bij de Buitenstad. De gemeente zal daarbij faciliteren en ondersteunen. Buiten het fundament van de Buitenstad biedt de gemeente hiervoor veel handelingsvrijheid, bijvoorbeeld door flexibel te bestemmen.

Niet alles gaat vanzelf. In sommige delen van Apeldoorn spelen ingewikkelde vernieuwingsopgaven. Opgaven die belangrijk zijn voor Apeldoorn als geheel, waarbij vaak hard gewerkt moet worden om iets van de grond te krijgen. In de structuurvisie worden die opgaven 'dynamo's' genoemd, elementen die eerst in beweging moeten komen voordat ze energie gaan opleveren. Het centrumgebied van Apeldoorn, de centrale delen van de Kanaalzone en kleinschalige herstructurering van wijken, buurten en dorpen zijn voorbeelden. De gemeente neemt in de dynamo's de regierol op zich. In de dynamo's ligt ook programmatisch de hoogste prioriteit. De verdere invulling ervan bepaalt de gemeente samen met initiatiefnemers.

2.5 Groenbeleid

Het groenbeleid is vastgelegd in de Groenstructuurkaart, de Verordening Groene Balans en het Groenplan

2.5.1 Groenstructuurkaart

In april 2017 heeft de gemeenteraad de Groenstructuurkaart vastgesteld. De kaart geeft de belangrijkste groenstructuren van Apeldoorn weer. Apeldoorn koestert haar groene kwaliteit en wil deze beschermen en versterken. De kaart geeft een gebiedsdekkend toetsingskader en uitgangspunt voor onder andere een consequente beoordeling van ruimtelijke plannen op landschappelijke en groene kwaliteit.

De Groenstructuurkaart bestaat uit verschillende elementen:

  • Groenstructuur: Groene Mal;
  • Groenstructuur: Beken & sprengen, weteringen en kanaal;
  • Groenstructuur: doorgaande wegen buitengebied;
  • Groenstructuur: snelwegcorridors en spoorwegen;
  • Wijkgroenstructuur;
  • Boomrijke gebieden.

Op de kaart zijn die gebieden vastgelegd waar behoud van bestaand groen en ontwikkeling van nieuw groen prioriteit heeft. Het groenstructuurplan werkt door in het kapvergunningenbeleid en het uitgiftebeleid voor snippergroen. Het plangebied is op de Groenstructuurkaart deels aangewezen als Groene Mal en maakt hiermee onderdeel uit van de hoofdgroenstructuur van Apeldoorn. Door middel van de Groene Mal wil Apeldoorn zich profileren als groene stad waar het goed wonen en werken is.

2.5.2 Verordening Groene Balans

In maart 2018 heeft de gemeenteraad de verordening 'Groene Balans: compensatie en verevening van groene waarden' vastgesteld. De verordening is met name van toepassing op een ruimtelijke ontwikkeling in de Groene Ontwikkelingszone als vastgesteld in de Omgevingsverordening Gelderland, waarbij geldt dat deze alleen is toegestaan mits tevens een bijdrage aan het landschap wordt geleverd waarbij de kernkwaliteit van het betreffende gebied (substantieel) wordt versterkt.
De gemeente verleent alleen medewerking aan zo'n ruimtelijke ontwikkeling, die leidt tot ruimtebeslag dat weliswaar vanuit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening inpasbaar is maar ten koste gaat van de groene buitenruimte, indien:

  • er naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende landschappelijke inpassing ter plaatse plaatsvindt; én
  • er naar het oordeel van burgemeester en wethouders sprake is van een goede stedenbouwkundige c.q. landschapsarchitectonische kwaliteit van de ruimtelijke ingreep;
    én
  • een bijdrage wordt geleverd aan de (substantiële) versterking van de kernkwaliteit van het landelijke gebied. De versterking van de kernkwaliteit vindt plaats ter plekke dan wel elders binnen de Groene Ontwikkelingszone.
2.5.3 Groenplan

In september 2018 heeft de gemeenteraad het Groenplan vastgesteld. Het Groenplan geeft aan welke groene doelen en opgaven belangrijk zijn voor het behoud en versterking van het groene karakter van de hele gemeente. De groene opgaven bestaan uit versterken van het groen-water netwerk in en om de stad, meer groen in de binnenstad, meer en beter groen in wijken en dorpen en versterken van karakteristieke landschappen. Binnen deze opgaven ligt de focus op het inzetten van groen om de gevolgen van klimaatverandering te beperken, biodiversiteit te versterken en bewoners uit te nodigen tot bewegen en ontmoeten. Dit met een veerkrachtig natuurlijk systeem als basis. Duurzaam groenbeheer, samenwerking en participatie vormen belangrijke pijlers die vorm krijgen in het Uitvoeringsprogramma Groen en biodiversiteit.

2.6 Woonagenda Apeldoorn 2018-2021

De gemeenteraad heeft op 18 april 2019 de 'Woonagenda Apeldoorn 2018-2021, Iedereen een thuis' vastgesteld. Met de Apeldoornse Woonagenda 2018-2021 benoemt de gemeente op basis van trends en ontwikkelingen haar ambities en voorgenomen acties voor de komende jaren. De uitvoering staat centraal. De lijn van de vorige Woonagenda wordt voortgezet en is van nieuwe accenten voorzien welke samenhangen met de actuele trends en ontwikkelingen en het bestuursakkoord.

Deze agenda is een actieprogramma waar de gemeente zich aan committeert en verantwoordelijk voor voelt. De gemeente wil samen met haar partners in de stad en in de dorpen aan de slag en daagt zichzelf en haar partners uit om een bijdrage te leveren aan het Apeldoorn van de toekomst, waar het nog steeds voor iedereen goed en bereikbaar wonen is in een prachtige omgeving.

De gemeente vraagt haar partners en marktpartijen onder andere een bijdrage te leveren aan de transformatie van leegstaand vastgoed en binnenstedelijke gebiedsontwikkeling. De transformatie van het Westpoint gebouw door een marktpartij sluit hier helemaal bij aan.

2.7 Woningbouwprogramma 2010-2029

In november 2012 heeft de gemeenteraad het Woningbouwprogramma 2010-2029 vastgesteld. Geconstateerd wordt dat er gezien actuele inzichten in de bevolkingsontwikkeling op termijn minder vraag naar woningen zal zijn dan eerder was voorzien. Daarom zijn alle woningbouwplannen bekeken en zijn keuzes gemaakt: welke projecten worden uitgevoerd, welke projecten vervallen, welke projecten worden later uitgevoerd en welke projecten krijgen een andere opzet. Wanneer zich nieuwe kansen aandienen moet eerst kwantitatieve en kwalitatieve ruimte in het woningbouwprogramma worden gecreëerd. Daardoor wordt de programmering steeds op basis van actuele marktontwikkelingen en op basis van wijzigende verwachtingen over de toekomst bijgestuurd: het adaptief programmeren. Kwantitatief vertrekpunt is uitbreiding van de woningvoorraad in de periode 2010-2019 met netto 3.900 woningen en in de periode 2020-2029 met netto 2.000 woningen.

Dit raadskader voor de woningbouwprogrammering past daarmee binnen het regionale kader KWP3.

In maart 2015 heeft de gemeenteraad dit kader voor de woningbouwprogrammering heroverwogen. Op basis van actuele behoeftegegevens heeft de raad besloten het kwantitatieve uitgangspunt voor de periode tot 2019 te handhaven en kwalitatief het accent te leggen op de lagere prijssegmenten: goedkoop en middelduur. Het plan omvat 94 woningen: voornamelijk 3-kamer appartementen, geschikt voor gezinnen. Het betreft huurwoningen binnen de geliberaliseerde huurgrens en middeldure huur. Hiermee sluit het plan goed aan op de uitgangspunten voor de woningbouwprogrammering.

Het stadsdeel Noord-West, waarin het plangebied ligt, kent opgaven op het gebied van herstructurering en transformatie. De transformatie van het Westpoint gebouw voorziet in die behoefte. Ook zijn er diverse kleine locaties in Noord-West waar woningbouw is voorzien. Het plangebied zelf wordt niet genoemd als woningbouwlocatie.

2.8 Afwegingskader woningbouw 2016 t/m 2019

Op 19 januari 2017 heeft de gemeenteraad het Afwegingskader woningbouw 2016 t/m 2019 vastgesteld. Om de kwaliteit van de stad hoog te houden en te verbeteren stuurt de gemeente op de woningen die worden gebouwd. Niet alleen voldoende woningen, maar ook de kwaliteit en het soort woningen is van belang om Apeldoorn als woonstad blijvend aantrekkelijk te houden.

De gemeente Apeldoorn wil graag ruimte geven aan kansrijke woningbouwplannen die de kwaliteit van Apeldoorn als woonstad verbeteren. Waarbij ruimtelijke kwaliteit niet alleen de woonkwaliteit betreft, maar ook een duurzame ontwikkeling van de stad onderstreept. Hierop richt het Afwegingskader woningbouw 2016 t/m 2019 zich.

Naast het woningbouworgramma, waarin voor de komende jaren nauwgezet de projecten zijn gedefinieerd en waarop uitgebreid wordt gemonitord, blijkt uit woningmarktonderzoek dat er voor de eerstkomende jaren een extra vraag naar woningbouw bestaat. Het college van B&W heeft besloten om deze vraag te faciliteren door 600 woningen extra toe te voegen aan het lopende programma.

Het extra toe te voegen programma dient ook daadwerkelijk een aanvulling te zijn op het reeds bestaande programma en een invulling te geven aan de kwalitatieve vraag. Op deze wijze wordt in kwalitatieve zin iets toegevoegd aan de woonstad Apeldoorn.

Om te kunnen bepalen of een plan iets toevoegt is in het Afwegingskader beschreven waaraan de nieuwe woningbouwinitiatieven moeten voldoen. Daarbij is aangesloten bij de strategische doelen van de stad, zoals onder andere verwoord in de Structuurvisie. Er zijn specifieke criteria genoemd waardoor het mogelijk is een selectie te maken van de initiatieven die in de markt ontwikkeld worden. Het afwegingskader heeft zowel betrekking op nieuwbouwinitiatieven als transformatie van bestaand vastgoed naar woningen.

De transformatie van het Westpoint-gebouw naar woningen voldoet aan het afwegingskader. De locatie van het initiatief voldoet en er wordt een juist woonmilieu gecreërd. Het project betreft de transformatie van structureel leegstaand vastgoed. Door de transformatie wordt een rotte plek op een beeldbepalende locatie omgevormd tot een juist woonmilieu.

2.9 Waterbeleid

2.9.1 Nationaal beleid
2.9.1.1 Nationaal Waterplan 2016-2020

Klimaatverandering heeft grote gevolgen in onze kwetsbare delta: hogere stormvloeden op zee, meer water door de rivieren, vaker stortbuien, hitte en droogte. In het Nationaal Waterplan heeft het Rijk voor de komende 6 jaar vastgelegd hoe Nederland zich verdedigt tegen het water, hoe ons water schoner wordt en hoe we Nederland klimaatbestendig en waterrobuust gaan inrichten. In het plan staan 5 ambities centraal:

  • 1. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven;
  • 2. Een grotere inzet op verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics);
  • 3. Een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting;
  • 4. Nederland is en blijft het gidsland voor watermanagement en -innovaties;
  • 5. Stimuleren dat Nederlanders waterbewust leven.

Ambitie 3 heeft directe samenhang met de ruimtelijke inrichting van Nederland. Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten zal daarom uiterlijk in 2020 onderdeel zijn van beleid en handelen.

Het Rijk zorgt ervoor dat de watertoets behouden blijft als wettelijk procesinstrument, om klimaatbestendig en waterrobuust inrichten vroeg in het ruimtelijk proces mee te laten wegen bij ruimtelijke ontwikkelingen.

2.9.1.2 Watertoets

De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt toegepast bij locatiekeuzen en bij inrichtingsplannen. De uitkomst van de watertoets is een advies van de waterbeheerder, dat door de initiatiefnemer wordt meegewogen met andere belangen en wordt vertaald in een waterparagraaf. Het Bro verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de toelichting van ruimtelijke plannen.

2.9.2 Provinciaal beleid

Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland. Daarin is onder andere vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater. Op de kaarten zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.

Uitgangspunt bestemmingsplan

Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten is onderdeel van ruimtelijke plannen. Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben.

2.9.3 Waterschapsbeleid

In 2015 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Hierin beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Op basis van nieuwe opgaven als klimaatverandering, zuivering van complexe stoffen en maatschappelijk ontwikkelingen zoals het streven naar een duurzaamheid en circulaire economie zijn zes ambities geformuleerd:

  • 1. Beschermen tegen overstromingen;
  • 2. Zorgen voor de juiste hoeveelheid water;
  • 3. Zorgen voor de goede oppervlaktewaterkwaliteit;
  • 4. Schoon en vuil water worden zoveel mogelijk gescheiden;
  • 5. Afwalwaterketen en watersysteem samen met de partners als één geheel beheren.

De ambities zijn voor de programma's waterveiligheid, watersysteem (voldoende en schoon) en waterketen vertaald in doelen en maatregelen voor 2021.

Uitgangspunt bestemmingsplan

Bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels van de keur van het waterschap van toepassing.

2.9.4 Gemeentelijk beleid
2.9.4.1 Gemeentelijk Waterplan Apeldoorn

Om te anticiperen op (beleids)ontwikkelingen en om de leefkwaliteit van de stad te vergroten heeft Apeldoorn gezamenlijk met het waterschap Veluwe en Vitens in 2005 een gemeentelijk Waterplan opgesteld. Het Waterplan is door de gemeenteraad vastgesteld en gekozen is voor het ambitieniveau Actief Duurzamer. De belangrijkste opgaven met ruimtelijk consequenties zijn het afkoppelen en bergen van regenwater en het creëren van waterberging in beekzones.

Bij herontwikkeling, herinrichting en herstructurering zal het verhard oppervlak in het stedelijk gebied zoveel mogelijk afgekoppeld worden om het watersysteem op orde te krijgen. Ten westen van het Apeldoorns Kanaal wordt het regenwater in de bodem geïnfiltreerd of zoveel mogelijk vastgehouden in een groenzones, bijvoorbeeld naast beken en sprengen. Ten oosten van het kanaal wordt het regenwater in de vijvers geborgen.

Uitgangspunten bestemmingsplan

Bij het uitvoeren van de watertoets worden de effecten op de waterhuishouding in beeld gebracht en getoetst aan het beleid. Ontwikkelingen moeten voldoen aan de uitgangspunten uit het waterbeleid.

2.9.4.2 Gemeentelijk Rioleringsplan Apeldoorn

Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016 – 2020 (GRP) is in 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. In het GRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het GRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.

Speerpunt in het GRP is het anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem. Bewoners zal ook gevraagd worden zelf actief bij te dragen aan de klimaatopgave door de regenwaterafvoer van hun woningen af te koppelen van het vuilwaterriool en hun tuinen te vergroenen. Door deze afkoppelstrategie langjarig door te zetten ontstaat een klimaatrobuuste omgeving. Door het regenwater meer onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte neemt tevens de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit verder toe.

Uitgangspunten bestemmingsplan

  • 1. Afkoppelen regenwater bij nieuwe ontwikkelingen, herinrichtingen en herstructureringen;
  • 2. Ruimtelijke inrichting zodanig aanpassen dat hevige regenval niet leidt tot wateroverlast (verhardingen verminderen, maaiveldmorfologie optimaliseren etc.);
  • 3. Ruimte creëren voor tijdelijke waterberging in de openbare ruimte met name in groenzones;
  • 4. Grondwaterneutraal bouwen.

2.10 Beleidsnota hoogbouw

In oktober 2008 is de beleidsnota hoogbouw 'Ruimte door hoogbouw' vastgesteld. Deze nota geeft de koers aan voor hoogbouw in Apeldoorn. De nota heeft alleen betrekking op gebouwen hoger dan 25 m in het stedelijk gebied van Apeldoorn. In het hoogbouwbeleid speelt de Grote Lijn een centrale rol. De Grote Lijn loopt langs het Apeldoorns Kanaal en vanaf het Apeldoorns Kanaal langs de spoorlijn naar het westen. In deze zone is hoogbouw vanuit stedenbouwkundig perspectief zonder meer verantwoord, mits landschappelijk juist geplaatst en passend bij de karakteristiek van de omgeving. Buiten de Grote Lijn is ook hoogbouw mogelijk, maar dat vraagt om maatwerk en inpassing in de bestaande structuur. Hier wordt hoogbouw alleen op basis van een concreet initiatief afgewogen. Een hoogte van 70 meter geldt buiten de Grote Lijn als maximum.

Na een positieve stedenbouwkundige conclusie wordt ieder hoogbouw-initiatief getoetst aan een Hoogbouw Effect Rapportage. Deze toetsing is gericht op het minimaliseren van hinder door het gebouw zelf en het gebruik van gebouw en omgeving.

Er is sprake van de transformatie van een bestaand pand. Er is geen sprake van een hoogbouw- initiatief in de zin van de beleidsnota hoogbouw.

2.11 Beleidsregel Hogere waarden wet geluidhinder

De gemeente Apeldoorn heeft op 24 mei 2007 de beleidsregel Hogere waarden wet geluidhinder gemeente Apeldoorn vastgesteld. Deze beleidsregel regelt dat:

Bij een procedure in het kader van het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan zullen burgemeester en wethouders akoestisch onderzoek laten uitvoeren, gericht op het treffen van maatregelen ten behoeve van het realiseren van de voorkeursgrenswaarden voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen, zoals bepaald in de Wet geluidhinder.

Daar waar toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de verwachte geluidsbelasting van de gevel van de betrokken woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen tot de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, onvoldoende doeltreffend zal zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeers- of vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard, kunnen burgemeester en wethouders voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen hogere waarden vaststellen dan de in het vorige hoofdstuk genoemde voorkeursgrenswaarden, met dien verstande dat deze waarden de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als omschreven in het vorige hoofdstuk niet te boven mogen gaan.

Burgemeester en wethouders zullen van deze ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting slechts onder voorwaarden gebruik maken. De voorwaarden zijn afhankelijk van de vraag welke geluidsbron het betreft, of het woningen dan wel om andere geluidsgevoelige bestemmingen gaat, welk van de twee het eerste aanwezig was en onder welke omstandigheden de woningen of geluidsgevoelige bestemmingen dan wel de geluidsbron worden gerealiseerd. Deze voorwaarden ofwel de gevallen waarin hogere waarden kunnen worden vastgesteld zijn in de beleidsregel nader gedefinieerd.

In paragraaf 5.1.4 wordt verder ingegaan op de noodzaak van het vaststellen van hogere waarden bij de transformatie van het Westpoint gebouw.

2.12 Nota I-cultuur

De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart. Deze worden beschreven in de paragrafen 5.5.1.2 respectievelijk 5.6.1.3.

2.13 Welstandsbeleid

Artikel 12a van de Woningwet verplicht iedere gemeente om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing. Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juni 2017 de Welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. De welstandsnota is het kader waaraan de onafhankelijke Commissie Ruimtelijke Kwaliteit toetst of aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen voldoen aan redelijke eisen van welstand.

Doel van de welstandsnota is het zorgen voor een goede balans tussen het borgen van de basiskwaliteit van de ruimtelijke leefomgeving en het bieden van ruimte aan initiatiefnemers. Bij de welstandsnota hoort een website die het welstandsbeleid voor iedereen toegankelijk maakt.

De nota gaat uit van één welstandsniveau voor álle gebieden van de hele gemeente Apeldoorn en werkt vanuit een piramide:

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1382-vas1_0003.png"

  • Vergunningvrije bouwwerken: geen welstandstoetsing
    Onder deze categorie valt het grootste deel van de bouwwerken.
  • Veelvoorkomende bouwwerken:  eenduidige criteria die voor de hele gemeente gelijk zijn.
    Het grootste deel van de vergunningplichtige bouwwerken, zoals erkers en dakkapellen, valt onder deze categorie. In deze categorie is ook het reclamebeleid ondergebracht.
  • Specifieke bouwwerken: welstandstoetsing op basis van gebiedsgerichte doelstellingen
    Onder deze categorie vallen de grotere bouwplannen. De gebiedsgerichte doelstellingen zijn per dorp, wijk, gebied of gebiedstype geformuleerd. Het werken met doelstellingen die de kernkwaliteiten van het gebied beschrijven in plaats van te werken met stringente criteria waaraan het bouwwerk moet voldoen, maakt verschillende ontwerpoplossingen mogelijk en biedt daarmee ruimte voor de initiatiefnemer.

Het Wespoint gebouw staat in welstandsgebied Brinkhorst en Driehuizen. Het welstandsbeleid in dit gebied is gericht op het behoud van het collectieve karakter van de zee aan Apeldoornse huisjes in deze wijk. De kracht van de grote hoeveelheid van de gelijksoortige huizen verdraagt ook beperkte diversiteit van het uiterlijk van het Apeldoorns huis door af te wijken van de buren met bijvoorbeeld kleurgebruik, een erker of dakkapel. De enkele grootschalige complexen en bedrijfsgebouwen in de wijk laten zien dat er ruimte is voor vernieuwing in de wijk. Ze wijken sterk af van de structuur van huisjes of planmatige woningbouw en maken door hun afwijkende verschijning de wijk rijker.

2.14 Verkeersbeleid

Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in de Verkeersvisie 2016 – 2030 (vastgesteld juli 2016). Deze Verkeersvisie is een uitwerking van de gemeentelijke Structuurvisie 2030 Buitenstad voor het onderdeel mobiliteit. De gemeentelijke Structuurvisie 2030 Buitenstad noemt vier ambities voor de gemeente Apeldoorn:

  • 1. Comfortabele gezinsstad;
  • 2. Toeristisch toplandschap;
  • 3. Veelzijdige economie;
  • 4. Lokale duurzaamheid.


Deze ambities zijn in de Verkeersvisie 2016-2030 uitgewerkt voor het onderdeel mobiliteit. Voor het plangebied is de ambitie Comfortabele gezinsstad van belang. Apeldoorn heeft de ambitie om voor gezinnen een aantrekkelijke stad te zijn. Het aantal inwoners zal de komende jaren groeien en het aantal ouderen zal toenemen. Voor mobiliteit betekent een comfortabele gezinsstad dat iedereen (van 8 tot 88 jaar) zich veilig kan verplaatsen en er sprake is van een bereikbare, leefbare en aantrekkelijke (binnen)stad. De fiets is het primaire vervoermiddel vanwege het duurzame karakter, gezondheidsredenen en de relatief korte afstanden. Ook het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol in de verplaatsingen

In de Verkeersvisie zijn de ambities uit de structuurvisie vertaald in de volgende kernopgaven:

  • Apeldoorn fietsstad: meer ruimte voor de fiets;
  • transitie van aanbodgericht naar vraaggericht en efficiënt openbaar vervoer;
  • beter en veilig gebruik van de infrastructuur.

  • Drie aspecten lopen als een rode draad door de uitvoering van deze kernopgaven:
  • maatregelen zijn duurzaam;
  • maatregelen zijn innovatief;
  • maatregelen worden waar nodig op het specifieke gebied afgestemd (gebiedsgerichte uitwerking).


De verkeersvisie gaat voornamelijk over de hoofdinfrastructuur voor fiets, bus en auto en dus niet over kleine straatjes zoals in het plangebied wordt gerealiseerd. Voor het plangebied is met name een veilige duurzame inrichting van de openbare ruimte van belang. Hierbij hoort een goede bereikbaarheid naar de omliggende straten en een veilige woonomgeving. Bij de nieuwe situatie van het plangebied is beschreven hoe met deze aspecten rekening is gehouden.

De parkeernormen zijn vastgelegd in de gemeentelijke Beleidsregel Parkeren (2019). In de regels van dit bestemmingsplan wordt verwezen naar de Beleidsregel Parkeren, die is opgenomen als Bijlage 2 bij de regels.

2.15 Beperking realisatieduur woningbouw private partijen

In juni 2014 heeft de gemeenteraad de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' vastgesteld. In het gemeentelijke woningbouwprogramma is nog maar beperkt ruimte voor nieuwe woningbouwinitiatieven, terwijl een deel van de beschikbare ruimte in het woningbouwprogramma is ingevuld met plannen waarvoor al meer dan een paar jaar een vastgesteld bestemmingsplan aanwezig is maar die niet tot uitvoering komen. Om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen en om alleen nog ruimte te bieden aan initiatieven die ook echt worden uitgevoerd, geldt op grond van de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' nu een realisatietermijn voor nieuwe woningbouwinitiatieven die in principe drie jaar bedraagt. Die termijn gaat lopen vanaf het moment dat het bestemmingsplan onherroepelijk is.

Ter uitvoering van de beleidsnotitie wordt in ieder bestemmingsplan dat de bouw van nieuwe woningen mogelijk maakt een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Daarmee kunnen burgemeester en wethouders het bestemmingsplan wijzigen door de bouwmogelijkheden voor nieuwe woningen te verwijderen als na de termijn de betreffende woningen niet zijn gerealiseerd en ook nog niet in aanbouw zijn. De programmatische ruimte die daardoor vrij komt, kan vervolgens worden aangewend voor een andere woningbouwontwikkeling. Voordat een bestemmingsplan voor een woningbouwontwikkeling in procedure wordt gebracht, wordt deze termijn ook privaatrechtelijk overeengekomen tussen initiatiefnemer en gemeente.

Hoofdstuk 3 BESTAANDE SITUATIE PLANGEBIED EN OMGEVING

3.1 Historie

Het plangebied lag tot in de late 19e eeuw aan de rand van de Apeldoornsche Enk en werd in hoofdzaak gebruikt voor akkerbouw. De enk was het akkercomplex van het dorp Apeldoorn, in oorsprong daterend uit de middeleeuwen. De akkers lagen naast elkaar in smalle, noord-zuid georiënteerde stroken. De oriëntatie van de Vosselmanstraat en het gebouw Westpoint komen voort uit die oude parcellering.

De Badhuisweg is een eeuwenoude weg, die vanouds de Apeldoornsche Enk en de Nieuwe Enk scheidt. In de vroege 19e eeuw is langs de weg de Badhuisspreng gegraven, om de nabijgelegen dorpskorenmolen - eerst een windmolen en later een watermolen - van water te voorzien. Deze molen heeft van 1842 tot 1883 bestaan. Daarna werd het badhuis, dat de spreng later zijn naam zou geven, gebouwd aan de noordoostkant van de Badhuisweg.

De enk en het omliggende gebied raakten in de late 19e eeuw en de eerste helft van de 20e eeuw geleidelijk gebouwd met voornamelijk vrijstaande en half-vrijstaande woningen. Hierachter zat weinig tot geen sturing doordat een samenhangend stedenbouwkundig plan ontbrak. Maar niettemin verliep deze ontwikkeling vrij geordend, dankzij de bestaande, regelmatige structuur van wegen en akkerpercelen, die hier de ruimtelijke basis vormden voor de verstedelijking. De gronden, waar het Westpoint-gebouw zou worden gebouwd, bleven grotendeels leeg, maar direct aan de Badhuisweg werden wel woonhuizen gebouwd.

Het gebouw Westpoint dateert uit 1970-1972. Het is gebouwd als stadskantoor, naar ontwerp van architectenbureau Landers uit Rotterdam. Het werd gefinancierd door het pensioenfonds van de Rotterdamse haven. Contractueel werd vastgelegd dat de gemeente Apeldoorn het pand zou huren voor een periode van 20 jaar om daarin circa 500 ambtenaren te kunnen huisvesten. In de loop der tijd bleek het pand echter te klein voor de groeiende gemeentelijke organisatie. Na de vastgelegde periode van twintig jaar vertrok de gemeente en werd het gebouw nog een tijd gehuurd door de Belastingdienst.

Het betreft een karakteristiek pand, dat met zijn modernistische vorm typerend is voor de late jaren '60 van de twintigste eeuw. Maar vooral vanwege het feit dat het gebouw voortkomt uit het ambitieuze 'Centrum- en Cityplan' dat in 1964 werd gelanceerd om van het oude dorpse centrum van Apeldoorn een modern stadscentrum te maken. Van het plan werden uiteindelijk slechts fragmenten uitgevoerd rond 1970, waaronder de Wilhelmina Druckerstraat en Prins Willem Alexanderlaan, de Brinklaanflat, de flats aan de Loolaan en het Centraal Beheer-gebouw. Deze fragmenten worden thans niet alle zeer gewaardeerd, maar de historische context maakt ze wel interessant.

3.2 Ruimtelijke en functionele structuur

Het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit het kantoorgebouw Westpoint van ca. 11.000 m2 bvo met bijbehorend parkeerterrein en de overige omliggende gronden. Het kantoorgebouw is negen lagen hoog, heeft een footprint van ca. 2.000 m2 en staat parallel aan de Vosselmanstraat. Het deel van het kantoorgebouw aan de zijde van de Handelstraat heeft één bouwlaag. Het binnenterrein is ingericht als parkeerplaats met centraal op het parkeerterrein een gasstation.

Aan de noordrand, buiten het plangebied staan een bloemenkiosk, een appartementencomplex en een kerk van de Vrije Evangelische Gemeente. De westzijde van het plangebied wordt gevormd door een zijweg van de Sprengenweg (met dezelfde naam). Hier staan vrijstaande woningen, veelal gebouwd begin 20e eeuw. De Handelstraat is de zuidelijke grens van het plangebied. Aan de Handelstraat staat het appartementencomplex van woonzorgcentrum De Oude Enk.

Het kantoorgebouw Westpoint ligt tegen het Beekpark aan en langs de Vosselmanstraat, die onderdeel is van de binnenstadsring. Het gebouw is een van de weinige gerealiseerde projecten van het ´Centrum- en Cityplan', waarvan aan de zuidzijde van de binnenstad het gebouw van het Kadaster een evenknie is. Het gebouw Westpoint staat sinds 2008 leeg. De locatie van het gebouw - in de bocht van de binnenstadsring - maakt dat het gebouw een markant oriëntatiepunt vormt. Door zijn hoogte en positie vormt het bovendien een duidelijke parkwand voor het Beekpark.

In de reeks gebouwen langs de Vosselmanstraat is het gebouw Westpoint het hoogst. De overige gebouwen langs de Vosselmanstraat zijn redelijk fors van formaat (4 tot 7 bouwlagen) en accentueren samen de stedelijke betekenis van de Vosselmanstraat. De nieuwbouw langs het Beekpark is van dezelfde maat en schaal, hoewel deels van recenter datum. Het bebouwingsbeeld is daardoor gevarieerd.

3.3 Groenstructuur

Het plangebied bevat veel groen. De groenstructuur van het plangebied Handelstraat 2 bestaat uit twee delen. Ten eerste is er de groene inbedding van zowel het kantoorgebouw als het parkeerterrein met volwassen bomen en heesters. Daarnaast zijn er de groenvoorzieningen, gelegen in de zuidwestelijke hoek van het plangebied die bestaan uit bomen, een hondenuitlaatplaats en een speelterrein.

Op en rondom het parkeerterrein staan enkele tientallen volwassen bomen. Deze bomen zijn van belang voor de visuele afscheiding tussen het Westpoint gebouw en de grondgebonden woningen aan de Sprengenweg. Door de aanwezigheid van bomen wordt de overgang tussen de grondgebonden woningen en het Westpoint gebouw verzacht. Daarnaast is de aanwezigheid van bomen in een stedelijke omgeving van groot belang voor verkoeling.

Tussen het bestaande gebouw en de Vosselmanstraat bevindt zich een groenstrook. De bomen en spreng van de Sprengweg en de bomen langs de Vosselmanstraat maken onderdeel uit van de hoofdgroenstructuur. Het profiel van de Vosselmanstraat is voorzien van grasbermen en bomen.

3.4 Verkeer en vervoer

Het plangebied ligt aan de rand van de binnenstad van Apeldoorn. Zowel de Badhuisweg/Sprengenweg als de Vosselmanstraat maken deel uit van de Apeldoornse hoofdwegenstructuur. De Badhuisweg/Sprengenweg ten noorden van het plangebied is één van de radialen en de Vosselmanstraat ten oosten van het plangebied is onderdeel van de centrumring. Het plangebied sluit via een doodlopende tak van de Sprengenweg en de Handelstraat aan op de hoofdwegenstructuur. Het gehele plangebied maakt deel uit van een verblijfsgebied, 30 km/h zone.

Langs de Sprengenweg liggen fietssuggestiestroken en langs de Badhuisweg en Vosselmanstraat vrijliggende fietspaden.

In de nabijheid van het plangebied zijn verschillende bushaltes gesitueerd.

Op het parkeerterrein bij Westpoint geldt nu nog betaald parkeren. Na realisatie van de plannen is het plangebied binnen de parkeer vergunningenzone BW.

Hoofdstuk 4 RUIMTELIJKE EN FUNCTIONELE OPZET

Dit hoofdstuk geeft inzicht in de ruimtelijke opzet van het plangebied.

4.1 Bebouwing

Onderhavig bestemmingsplan maakt de transformatie van een bestaand pand mogelijk. De bestaande bebouwing van het Westpoint gebouw blijft behouden, afgezien van de te slopen laagbouw. De hoogbouw zal plaats bieden aan 94 huurwoningen. Het betreft appartementen van verschillende formaten: de kleinste appartementen hebben een gebruiksoppervlak van 40 m2, de grootste appartementen hebben een gebruiksoppervlak van 110 m2.

Om het pand geschikt te maken voor bewoning én om het pand aantrekkelijker te maken voor de omgeving wordt het uiterlijk van het pand aangepakt. Het pand wordt voorzien van (uitkragende) balkons. De entree wordt transparant gemaakt en doormiddel van een luifel functioneel en visueel versterkt. De ritmiek van de gevelkolommen zal zichtbaar worden in het uiterlijk van het pand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1382-vas1_0004.jpg"

Aanzicht Westpoint vanaf Vosselmanstraat

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1382-vas1_0005.jpg" Aanzicht Westpoint vanaf Handelstraat

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1382-vas1_0006.jpg" Aanzicht Westpoint vanaf Sprengenweg

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1382-vas1_0007.jpg" Impressie buitengebied Westpoint ter plaatse van inrit parkeerkelder

4.2 Ruimtelijke inrichting

Als onderdeel van het plan wordt ook de buitenruimte rondom het Westpoint gebouw opnieuw ingericht. In het ontwerp (zie onderstaande afbeelding) wordt een parkeerterrein ingepast dat voldoende plaatsen biedt voor het plan. Het terrein blijft net als in de bestaande situatie openbaar toegankelijk. Het groene karakter blijft behouden

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1382-vas1_0008.jpg"

Ontwerp buitenruimte


Zoals beschreven in paragraaf 3.3 is de aanwezighed van bomen op het buitenterrein van grote waarde. De bomen zorgen voor een visuele afscheiding tussen het Westpoint gebouw en de grondgebonden woningen aan de Sprengenweg. Daarnaast is de aanwezigheid van bomen in een stedelijke omgeving van groot belang voor verkoeling. De meeste bomen op het buitenterrein blijven in de nieuwe situatie behouden, waardoor het groene karakter van het gebied behouden blijft. Ook het trapveld, de hondenuitlaatplaats en de speeltuin blijven, met groenstrook rondom, behouden. Ook direct rondom het pand wordt groen aangelegd.

Rekening houdend met de inpasbaarheid van de bomen in het nieuwe ontwerp, de conditie van de bomen en de wenselijkheid van het behouden van bepaalde boomsoorten zal slechts een beperkt aantal bomen worden gekapt. De betreffende bomen zijn rood gemarkeerd in de onderstaande kaptekening. Het parkeren wordt hoogwaardig ingepast in het groen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1382-vas1_0009.jpg"

Kaptekening

4.3 Verkeersontsluiting en parkeren

De verkeersontsluiting van het plangebied wordt op dezelfde manier geregeld als in de bestaande situatie. De wegenstructuur in en rondom het plangebied wijzigt niet, de bestaande wegenstructuur is geschikt voor de verkeersontsluiting. De verkeersgeneratie neemt namelijk af ten opzichte van het voormalige gebruik als kantoorpand. 94 woningen genereren minder voertuigbewegingen dan een kantoorpand. Voor weekdagen is een gemiddelde afname van 226 voertuigbewegingen per etmaal berekend, voor werkdagen een gemiddelde afname van 382 voertuigbewegingen per etmaal.

Onderdeel van het plan is een herinrichting van het parkeerterrein op het buitenterrein. Daarnaast wordt ook de bestaande parkeerkelder onder het pand gebruikt voor het parkeren. In totaal voorziet het plan in 111 parkeerplaatsen. Dit is voldoende om de parkeerbehoefte van het plan op te vangen. 29 parkeerplaatsen worden in de kelder van het gebouw gerealiseerd. Deze parkeerplaatsen worden toegewezen aan de bewoners van appartementen in het middeldure segment. Voor de overige woningen geeft de gemeente Apeldoorn vergunningen af voor het parkeren in de buitenruimte. Dit geldt ook voor het appartementengebouw aan de Sprengenweg. Voor bezoekers is betaald parkeren van toepassing. Voor een verdere motivatie kan de notitie in bijlage 8 worden geraadpleegd.

De bewoners van het pand kunnen hun fietsen stallen in de bergingen onder het pand. Deze zijn bereikbaar middels een trap die is voorzien van een fietsgoot.

4.4 Duurzaam bouwen

Vanuit de visie “Betekenis geven aan ruimte” wil de ontwikkelaar van het pand op zowel bedrijfsniveau als in projecten een bijdrage leveren en inhoud geven aan de 17 universele duurzaamheidswaarden van de Verenigde Naties. In het project Westpoint wordt ingestaan voor een integrale benadering waarbij de aandacht is voor het bereiken van CO2-reductie in relatie tot zowel de energietransitie als circulariteit.

Herbestemmen van een bestaand pand is een goed voorbeeld van duurzaam bouwen. Door een bestaand pand een andere invulling te geven zijn er veel minder grondstoffen nodig dan bij de bouw van een volledig nieuw pand. De woningen worden daarnaast gasloos, waarmee een bijdrage wordt geleverd aan klimaatneutraal wonen. Ook is er ruimte voor het plaatsen van zonnepanelen op het dak.

Hoofdstuk 5 UITVOERBAARHEID

5.1 Milieuaspecten

5.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.

5.1.2 Bodem

Een nieuwe of gewijzigde bestemming mag alleen in het bestemmingsplan worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Er moet dus onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.

Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.

Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.

Onderzoeksresultaten bodem
Omdat op dit moment sprake is van een bestemmingswijziging waarbij het bestaande pand grotendeels behouden blijft, moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening in het bestemmingsplan worden gemotiveerd en vastgesteld dat de bodemkwaliteit ter plaatse van het pand geschikt is voor de beoogde woonfunctie.

In de rapportage d.d. 19 januari 2015, opgesteld door Vink Milieutechnisch Adviesbureau en opgenomen in bijlage 1 van de Bijlagen bij de toelichting, zijn de resultaten van het bodemonderzoek weergegeven voor de locatie van het pand. In de rapportage d.d. 21 januari 2015, opgesteld door Vink Milieutechnisch Adviesbureau en opgenomen in bijlage Bijlage 2 van de Bijlagen bij de toelichting, zijn de resultaten van het bodemonderzoek voor het buitenterrein nabij de Handelstraat 2 weergegeven. Deze rapportages zijn opgesteld ten behoeve van de beoogde ontwikkeling van een winkelcentrum, wat uiteindelijk geen doorgang heeft gevonden.

Pand:
Uit de rapportages blijkt dat sprake was van een aantal kleinschalige verontreinigingen, die geen belemmering vormden voor de in 2015 beoogde commerciële functie. In de bovengrond kwik, lood en PAK zijn aangetroffen in een gehalte boven de achtergrondwaarde. Deze licht verhoogde gehalten worden echter als normaal beschouwd voor een reeds bebouwde locatie. In de noordoosthoek van het perceel is een kleinschalige sterke verontreiniging van het grondwater met Xylenen aangetroffen. In het grondwater zijn tevens Licht verhoogde gehalten met barium, ethylbenzeen, naftaleen en minerale olie gemeten. Met uizondering van de kleinschalige verontreinigingen is de rest van het perceel met het pand onverdacht voor het aantreffen van bodem en grondwater verontreiniging. Er zijn geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van asbest in de bodem.

Buitenterrein:
Voor het buitenterrein geldt dat ter plaatse van een voormalige koperslagerij matig tot sterke verontreinigingen met PAK en een matige verontreiniging met minerale olie en lichte verontreinigingen met koper, lood, zink, PAK en PCB zijn aangetroffen. Er is betreffende de PAK verontreiniging vermoedelijk zelfs sprake van meer dan 25 m² grond met gehalten aan PAK boven de interventiewaarde, waarmee er mogelijk sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Op de overige gedeelten van het buitenterrein zijn in de bovengrond plaatselijk lichte verontreinigingen met kwik, lood, PAK en PCB aangetroffen. In het grondwater zijn lichte verontreinigingen met barium en zink aangetroffen.


Vanuit milieuhygiënische oogpunt zijn er naar verwachting geen belemmeringen woningen te ontwikkelen in het Westpoint gebouw. De bodemkwaliteit is geschikt of kan ter plaatse van de verontreinigingen geschikt worden gemaakt om aan de kwaliteitseisen voor de te realiseren woonfunctie te voldoen.

5.1.3 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.

De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.

Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

Onderzoeksresultaten milieuzonering

Binnen het onderzoeksgebied rondom het plangebied zijn de volgende bedrijven en instellingen gelegen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1382-vas1_0010.png"

Daarnaast bevindt zich op circa 170 meter van het plangebied, op het adres Vosselmanstraat 203, een brandweerkazerne. Deze brandweerkazerne heeft een (gecorrigeerde) milieuzone van 30 meter.

Aan de zijde van de planlocatie die is gelegen aan de Vosselmanstraat is er sprake van een gemengd gebied. Ten aanzien van het kantoor dat is gelegen aan de Vosselmanstraat 201 is een correctie voor het aspect geluid toegepast. De overige delen van de planlocatie liggen in een rustige woonomgeving. Hierom is voor de bakkerij, de kerk en de winkel geen correctie toegepast. De planlocatie is gelegen buiten de milieuzones van bovenstaande bedrijven en/of instellingen.

5.1.4 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen. Derhalve worden de Handelstraat, Vosselmanstraat, Badhuisweg, Wilhelmina Druckerstraat en de Sprengenweg beschouwd. Daarnaast moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook inzicht te worden gegeven in de akoestische indirecte gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventuele verkeersaantrekkende werking.

Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen

Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:

    • 1. wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
    • 2. wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur.

De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.

Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 63 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.

Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai

De relevante wegen zijn de Handelstraat, Vosselmanstraat, Badhuisweg, Wilhelmina Druckerstraat en de Sprengenweg. Deze binnenstedelijke wegen hebben een geluidzone van 200 meter. De Handelstraat, de Vosselmanstraat, de Badhuisweg en de Sprengenweg hebben gedeeltelijk geen wettelijke geluidzone vanwege een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur.

In de rapportage d.d. 05-06-2019, opgesteld door Greten Raadgevende Ingenieurs en opgenomen in bijlage 4 van de Bijlagen bij de toelichting, is de geluidsbelasting ten gevolge van de Handelstraat, Vosselmanstraat, Badhuisweg, de Wilhelmina Druckerstraat en de Sprengenweg berekend. Hieruit blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden niet overal wordt gerespecteerd. Echter, wordt wel voldaan aan de maximaal toelaatbare geluidbelasting van 63 dB Lden.

  Vosselmanstraat   Badhuisweg   Overige wegen  
Noordoostgevel   54 t/m 58 dB Lden   43 t/m 58 dB Lden   <= 48 dB Lden  
Noordwestgevel   <= 48 dB Lden   54 t/m 58 dB Lden   <= 48 dB Lden  
Zuidoostgevel   52 t/m 56 dB Lden   <= 48 dB Lden   <= 48 dB Lden  
Zuidwestgevel   <= 48 dB Lden   37 t/m 52 dB Lden   <= 48 dB Lden  

De geluidbelasting als gevolg van de wegen met een maximum snelheid van 30 kilometer per uur bedraagt maximaal 45 dB Lden.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat bronmaatregelen en/of overdrachtsmaatregelen om de geluidsbelasting te reduceren tot de voorkeursgrenswaarde vanuit financiëel, stedenbouwkundig, en akoestisch oogpunt niet wenselijk en/of voldoende effectief zijn. De transformatie van het Westpoint gebouw naar een woofunctie is derhalve alleen mogelijk na vaststelling van hogere waarden.


Ten aanzien van het verlenen van hogere waarden heeft de gemeente Apeldoorn in 2007 beleid vastgesteld. Dit beleid is vastgelegd in de ‘Beleidsregel Hogere Waarden’. In het Actieplan Geluid apeldoorn 2018-2023 is een plandrempel van 63 dB Lden. opgenomen, net als het doel om zoveel als mogelijk het woon- en leefklimaat verder te compenseren en te optimaliseren, waarbij gedacht kan worden aan gesloten balkon-ballustrades, geluidsabsorberende plafonds ter plaatse van terras/buitenruimten en gevels dien voldoen aan het geldende bouwbesluit. Er zijn ontheffingsgronden aanwezig om over te gaan tot hogere waarden. Er wordt voldaan aan de voorwaarden uit het genoemde beleid. Wel dient ontheffing te worden verleend van de eis om minimaal 1 ruimte aan een geluidluwe gevel te realiseren en de eis om te voorzien in een geluidluwe buitenruimte. Omdat er sprake is van een transformatie van een bestaand pand kan niet worden voldaan aan de hiervoor genoemde eisen. Het verlenen van ontheffing wordt hierdoor haalbaar geacht. Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de nieuwe geluidgevoelige bestemmingen.

5.1.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • a. het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden; of
  • b. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert; of
  • c. het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen; of
  • d. de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Niet in betekenende mate bijdragen

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.

Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit

Het bestemmingsplan beoogt de transformatie van een bestaand pand naar 94 woningen. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.

5.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe worden in het beleid voor externe veiligheid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en per transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).

Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Het doel van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is om mensen in de buurt van een bedrijf met gevaarlijke stoffen te beschermen. Bij het vaststellen van een bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met veiligheidsafstanden ter bescherming van individuen (plaatsgebonden risico) en groepen personen (groepsrisico). In de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn bepaling en toepassing van de veiligheidsnormen verder uitgewerkt. Voor bepaalde inrichtingen geeft de Revi vaste veiligheidheidsafstanden.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende Regeling basisnet. Er zijn geen wettelijke grenzen voor de aantallen transporten met gevaarlijke stoffen maar er worden wel grenzen gesteld aan de risico's, deze staan in het Basisnet. De vastgestelde risicogrenzen worden getoetst aan het plaatsgebonden risico met een wettelijk harde norm en het groepsrisico met de daarbij behorende oriëntatiewaarde als ijkpunt. Daarnaast geldt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen op een verantwoorde wijze plaatsvindt vanwege de strenge eisen die gelden voor dit vervoer als gevolg van internationale regelgeving.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud van de buisleidingen. In de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn de aanwijzing van buisleidingen, de risicoafstanden en de rekenmethodiek opgenomen.

LPG tankstations

Naast het Bevi en de Revi dienen gemeenten bij het vaststellen van een bestemmingsplan rondom een LPG tankstation ook effectbenadering toe te passen. Op 28 juni 2016 is hierover de circulaire "Effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations voor besluiten met gevolgen voor de externe veiligheid" gepubliceerd in de Staatscourant. Deze hangt samen met een verlaging van de risicoafstanden voor LPG tankstations in het Revi,

Met de circulaire wordt het bevoegd gezag verzocht om een effectgericht spoor te volgen. Het Bevi is gebaseerd op een risicobenadering. Voor een effectbenadering is apart beleid nodig en dit is in de circulaire verder uitgewerkt. In de circulaire is vastgelegd dat er in beginsel geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter mogelijk worden gemaakt. In beginsel worden geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter mogelijk gemaakt. In de circulaire wordt het bevoegd gezag gevraagd rekening te houden met de genoemde effectafstanden. Afwijken van de effectafstanden afstanden kan gemotiveerd plaatsvinden als er veiligheidsmaatregelen zijn getroffen. Volgens de circulaire moeten de argumenten dan veiligheidsgerelateerd zijn

Nota Milieuveiligheid Apeldoorn

Uitgangspunt van de Nota Milieuveiligheid, die in december 2011 is vastgesteld, is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. De voorwaarde hierbij is dat de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de Nota bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.

Onderzoeksresultaten Externe veiligheid

De volgende figuur geeft een overzicht van het plangebied in relatie tot de risicobronnen in en nabij het plangebied. Het plangebied is met een zwarte stip aangegeven, linksboven in de figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1382-vas1_0011.png"

Risicobronnen nabij het plangebied

Zoals te zien in bovenstaande figuur bevinden zich in de directe omgeving van het plangebied geen risicobronnen. De dichstbijzijnde stationaire risicobron bevindt zich op circa 1.65 kilometer afstand van het plangebied. Het betreft een LPG tankstation aan de Laan van de Mensenrechten. De dichstbijzijnde mobiele risicobron betreft de spoorlijn, die is te zien in bovenstaande figuur. Het invloedsgebied van de spoorlijn ligt op circa 920 meter afstand van het plangebied.

Bevi:

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Het Bevi vormt geen belemmering voor de beoogde woonfunctie.

LPG tankstations:
Het plangebied bevindt zich niet binnen de effectafstanden van een LPG tankstation. Het dichstbijzijnde LPG tankstation bevindt zich op circa 1.65 kilometer afstand van het plangebied.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg:

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen water-, spoor- en verkeerswegen waarover significant transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen:

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.

5.1.7 Milieueffectrapportage

Algemeen

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) is. De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Voor het merendeel van de activiteiten van de onderdelen C en D gelden drempelwaarden.

Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van die bijlage geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Als door de activiteit de drempelwaarde wordt overschreden is het verplicht een m.e.r.-beoordeling te maken. Wanneer de drempelwaarde niet wordt overschreden door de activiteit is het verplicht een m.e.r.-beoordeling te maken, maar is deze vormvrij. In beide gevallen gelden de volgende verplichtingen:

  • de initiatiefnemer moet een aanmeldnotitie opstellen (deze verplichting geldt niet wanneer de gemeente initiatiefnemer is);
  • het bevoegd gezag moet een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen; dit besluit moet zijn genomen voordat het ontwerp van het bestemmingsplan ter inzage wordt gelegd;
  • de initiatiefnemer moet het m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen.

Wanneer ingevolge de Wet natuurbescherming voor een (bestemmings)plan een passende beoordeling moet worden gemaakt, moet op grond van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer ook een milieueffectrapport worden opgesteld.

Onderzoeksresultaten

Het bestemmingsplan maakt een activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r., te weten ‘De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen, categorie D16.1'.

De omvang van de voorgenomen ontwikkeling (94 woningen) is kleiner dan de drempelwaarde voor een m.e.r.-beoordeling (2000 woningen of 100 ha). Daarom is een vormvrije m.e.r.-beoordeling utigevoerd. De aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r. is opgenomen in bijlage Bijlage 11. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van de kenmerken en locatie van onderhavig plan, die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu ter plaatse. Voor de meeste milieuaspecten geldt dat er geen nadelige effecten optreden, dan wel dat deze effecten met mitigerende maatregelen worden beperkt, zodat wordt voldaan aan de geldende wet- en regelgeving.

Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling is gebleken dat kan worden uitgesloten dat het realiseren van dit plan belangrijke nadelige milieugevolgen heeft en daarom is het opstellen van een MER niet noodzakelijk (Bijlage 12).

5.2 Waterhuishouding

5.2.1 Algemeen

Het plangebied ligt in bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 1,3 hectare groot. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de omgevingsvisie heeft aangegeven.

5.2.2 Grondwater

Het gebied ligt ten westen van het Apeldoorns Kanaal en daarmee in de grondwaterfluctuatiezone die (toelichtend) in de Omgevingsvisie Gelderland is vastgelegd. Bij het uitvoeren van de boringen voor het bodemonderzoek (Bijlage 1 en Bijlage 2) is het grondwaterpeil ingemeten. Deze blijkt op een diepte van 4,5 meter onder maaiveld te liggen.

Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend. Door de ontwikkelingen zal grondwater in dit plangebied geen overlast veroorzaken en niet structureel afgevoerd worden. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.

5.2.3 Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur

In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.

In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.

5.2.4 Afvoer van regenwater

In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een gemengd rioolstelsel waarmee vuil- en regenwater gezamenlijk worden afgevoerd. De capaciteit van dit riool is voldoende om bij de maatgevende regenbui die eens per 2 jaar optreedt geen water op straat te veroorzaken.

Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van regenwater niet op de riolering aan te sluiten. In het gemeentelijke beleid is opgenomen dat het regenwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.

Bij ontwikkeling van gebieden die voorheen onbebouwd of onverhard dient de infiltratievoorziening een berging van minimaal 36 mm ten opzichte van het aangesloten verhard oppervlak te hebben. Bij herontwikkeling van bestaand verhard en/of bebouwd gebied is dit 20 mm. Bij extreme situaties moet voorkomen worden dat afstromend water binnen of buiten het plangebied schade veroorzaakt.

Het waterschap vereist voor nieuwe ontwikkelingen een bergingscapaciteit van 60 mm in het plangebied, hier mag de infiltratiecapaciteit naar de bodem (gedurende 24 uur) van afgetrokken worden. Deze berging mag zowel in als buiten de infiltratievoorzieningen plaats vinden.

De materialen die in aanraking komen met het regenwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van regenwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het regenwater afgevoerde vervuilende stoffen.

In dit plangebied wordt hemelwaterberging deels met behulp van infiltratiekratten gerealiseerd. Op het gedeelte van het terrein dat in eigendom is van de gemeente Apeldoorn wordt met infiltratiebuizen gewerkt. De ondergrond in het plangebied is goed geschikt voor het infiltreren van het hemelwater en vormt geen beperking. Met het infiltratiesysteem wordt voorkomen dat het te infiltreren regenwater het grond- en/of oppervlaktewater verontreinigt. Daarnaast wordt een sedumdak op het kelderdek gerealiseerd.

Met het infiltratiesysteem en het sedumdak wordt de benodigde berging van 20 mm gerealiseerd (Bijlage 3) . De capaciteit van het sedumdak op het kelderdek is 45m3. De capaciteit van de infiltratiekratten op basis van een oppervlakte van 128m² en 0,6 m hoog is 77m3. De totale bergingscapaciteit bedraagt 122m3. Dit is 78m3 meer dan de 44m3 die benodigd is voor het realiseren van 20 mm berging.

Bij extreme neerslag is er bovenop de 44m3 aan berging nog 110m3 aan berging nodig. Extreme neerslag wordt opgevangen op het parkeerterrein. De parkeerplaats wordt iets verdiept aangelegd ten opzichte van het overige omliggende terrein. Met de bovengrondse inrichting wordt gestuurd waar het regenwater zich in extre neerslagsituaties kan verzamelen.

5.2.5 Afvoer van afvalwater

Nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en regenwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. In dit geval is sprake van een bestaand pand dat een nieuwe functie krijgt. De vuilwaterafvoer van de bebouwing is reeds aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor de vuilwaterafvoer van de woningen.

5.2.6 Watertoets

Het plan omvat minder dan 1.500 m² extra verhard oppervlak. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Vallei en Veluwe. Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang. De motivatie daarvoor is dat plannen zonder (nieuwe) ontwikkelingsmogelijkheden, zoals functiewijzigingen en actualisaties, nauwelijks tot geen effect hebben op de waterhuishouding. Dit betekent dat geen essentieel waterbelangen wordt geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief wateradvies geeft.

Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.

Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het waterschap.

5.3 Natuurwaarden

5.3.1 Wettelijk kader en beleid
5.3.1.1 Europese regelgeving

De twee Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) vormen samen de belangrijkste natuurbeschermingswetgeving op Europees niveau. De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De EU-lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en van natuurlijke habitats. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van te beschermen gebieden, zogeheten speciale beschermingszones. Het netwerk van speciale beschermingszones die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen wordt over het algemeen als Natura 2000 aangeduid. Een Natura 2000-gebied kan uit een Vogelrichtlijngebied, een Habitatrichtlijngebied of een combinatie van beide bestaan. Bij een gecombineerd Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied kan elk onderdeel zijn eigen begrenzing hebben, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden.

5.3.1.2 Rijksbeleid en wetgeving

Wet natuurbescherming

Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.

De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen.

De Wnb bevat –voor zover voor bestemmingsplannen relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.

Gebiedsbescherming

De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.

Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als is voldaan aan elk van de voorwaarden:

  • a. er zijn geen alternatieve oplossingen;
  • b. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, en
  • c. er worden de nodige compenserende maatregelen getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft.

Als het plan significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het plan nodig is vanwege:

  • 1. argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of met voor het milieu wezenlijk gunstige effecten, of
  • 2. andere dwingende redenen van openbaar belang, na advies van de Europese Commissie.

Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het plan.

Wanneer ingevolge de Wet natuurbescherming voor een (bestemmings)plan een passende beoordeling moet worden gemaakt, moet op grond van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer ook een milieueffectrapport worden opgesteld.

Soortenbescherming

De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:

  • a. een beschermingsregime voor Vogelrichtlijnsoorten;
    Op grond van dit regime is het verboden om opzettelijk in het wild levende vogels te doden of te vangen, om opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren te vernielen of te beschadigen, nesten van vogels weg te nemen en om vogels opzettelijk te storen;
  • b. een beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn en van de Verdragen van Bern en Bonn.
    Dit regime bevat de verboden om in het wild levende dieren van de bedoelde soorten in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen, opzettelijk te verstoren, hun eieren opzettelijk te vernielen of te rapen, hun voortplantingsplaatsen of rustplaatsen te beschadigen of te vernielen en om bedoelde plantensoorten opzettelijk te plukken en te vernielen;
  • c. een beschermingsregime voor andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten
    Op grond van dit regime is het verboden om de soorten die zijn opgenomen in de bijlage bij de wet van de bijlagen opzettelijk te doden of te vangen, de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de in de bijlage genoemde dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen en om bepaalde vaatplanten opzettelijk te plukken en te vernielen.

Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:

  • a. er is geen andere bevredigende oplossing voor de handeling mogelijk;
  • b. de handeling is nodig vanwege een van de in de wet genoemde en per beschermingsregime verschillende belangen, zoals de volksgezondheid, de openbare veiligheid of (bij het beschermingsregime voor nationaal beschermde soorten) in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en het daarop volgende gebruik van het betreffende gebied;
  • c. de ingreep doet geen afbreuk aan de staat van instandhouding van de betreffende soort.

Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.

Houtopstanden

Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is bepaald dat de aanwijzing en begrenzing van de gebieden die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland' en de aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden bij provinciale verordening geschiedt. Ook is daarin bepaald dat bij provinciale verordening regels worden gesteld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied behorend tot het natuurnetwerk Nederland.

5.3.2 Onderzoeksresultaten

In 2015 is door Grontmij een Verkennend natuuronderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 5. Uit dit onderzoek blijkt dat het plan niet leidt niet tot een verslechtering van de kwaliteit van habittypen of van leefgebieden van soorten waarvoor het Natura 2000-gebied Veluwe is aangewezen. Ook is geen sprake van een significante verstoring van soorten waarvoor de Veluwe kwalificeert als Natura 2000-gebied.

Er zijn mogelijk beschermde soorten aanwezig in het plangebied, waarop effecten zouden kunnen optreden. Het betreft algemeen beschermde soorten, waarvoor het aanvragen van ontheffing niet nodig is. Daarnaast kunnen algemeen voorkomende zangvogels in het groen rondom het gebouw broeden. Om verstoring van broedvogels tijdens het broedseizoen te voorkomen kunnen verstorende werkzaamhe-den buiten het broedseizoen van vogels worden uitgevoerd. Indien werkzaamheden toch in het broedseizoen moeten plaatsvinden, dan moet voorkomen worden dat broedende vogels worden verstoord.

De enige zwaarder beschermde soorten waarvan de aanwezigheid volgens het onderzoek van Grontmij niet uit te sluiten was, zijn de gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis. Vleermuisonderzoek (onderdeel van Bijlage 6) heeft uitgewezen dat het pand een functie heeft als vaste rust- en verblijfplaats, in de vorm van een paarverblijfplaats voor de gewone dwergvleermuis. De (sloop)werkzaamheden aan het pand leidt hiermee tot een overtreding van de Flora- en faunawet.

Op 22 januari 2016 is door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) ontheffing verleend voor het verwijderen van beplanting, sloopwerkzaamheden, bouwrijp maken van de grond, het realiseren van nieuwbouw en het aanleggen van een parkeerterrein. Het betreft ontheffing van de verbodsbepalingen genoemd in artikel 11 van de toenmalige Flora- en faunawwet voor wat betreft exemplaren van de gewone dwergvleermuis. De ontheffing is verleend voor het verloren gaan van vaste verblijfplaats(en) voor vleermuizen. Indien bij het huidige plan de fysieke toegangen tot die verblijfplaats(en) alsnog geblokkeerd worden, ondanks dat er veel minder sloop plaatsvindt, dient overgegaan te worden op uitvoering van de maatregelen zoals die zijn aangegeven in de ontheffing.


Het betreft de volgende maatregelen:

  • Het uitvoeren van de werkzaamheden in de juiste periode van het jaar (niet in de periode 15 augustus - 15 oktober en de periode 1 november - 1 april);
  • Het buitensluiten van de individuen;
  • Het aanbrengen van vier vleermuiskasten aan het gebouw, uiterlijk half februari;
  • Het uitvoeren van een controle aan het einde van de nacht voorafgaand aan het ontoegankelijk maken van de verblijfsplaats(en).

Ook zal een ecologisch werkprotocol worden opgesteld in het kader van zorgvukdige uitvoering van de werkzaamheden.

Op 26 november 2018 is de betreffende ontheffing door de provincie Gelderland verlengd. De ontheffing is na verlenging geldig tot 1 januari 2022. Actualisatie van het ecologisch onderzoek uit 2015 werd hierbij niet nodig geacht door de provincie. Het is namelijk aannemelijk dat er geen andere voortplantings- of rustplaatsen of beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn. Daarnaast worden de werkzaamheden uitgevoerd onder leiding van een ecologisch deskundige.

Aangezien de (sloop)werkzaamheden waarvoor ontheffing is verleend veel verder gaan dan de transformatie waarvan nu sprake is, passen de effecten van de huidige werkzaamheden binnen de ontheffing. De effecten op voor vleermuizen en de te nemen maatregelen zijn bij transformatie niet anders dan bij sloop. Er is door initiatiefnemer een verzoek gedaan aan de provincie voor het wijzigen van de ontheffing, zodat de onthefing aansluit op de daadwerkelijke situatie. Bij het wijzigingsverzoek is een bijgewerkte versie van het rapport in Bijlage 6 toegezonden aan de provincie, waarin een correcte beschrijving van het project is opgenomen. In het kader van het wijzigingsverzoek zal dit rapport worden beoordeeld door de provincie.

Voor het project is de stikstofdepositie op natura 2000-gebieden berekend. Hiervoor is een Aerius-berekening uitgevoerd. Uit de Aerius berekening volgt dat er gedurende de aanlegfase als en de gebruiksfase geen sprake is van een toename van de stikstofdepositie met meer dan 0,00 mol/ha/jaar in de omliggende Natura 2000-gebieden. Er is geen sprake van ecologisch relevante effecten als gevolg van stikstofdepositie door het project.

5.4 Duurzame verstedelijking

5.4.1 Wettelijk kader

Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De begrippen 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' zijn als volgt gedefinieerd (artikel 1.1.1 Bro):

  • Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen;
  • Bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

In de praktijk wordt dit de ladder voor duurzame verstedelijking genoemd. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.

5.4.2 Onderzoeksresultaten

Voorliggend bestemmingsplan maakt een stedelijke ontwikkeling mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied. In principe is het herbestemmen van een bestaand pand geen nieuwe stedelijke ontwikkeling, want het ruimtebeslag is minder dan 500 m2 ten opzichte van de bestaande situatie.

Voor de realisatie van woningen ligt de drempel waarbij wordt gesproken van een nieuwe stedelijke ontwikeling echter op 12 woningen (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953). Gezien de aard van de functiewijziging (van kantoorfunctie naar wonen) en de omvang (realisatie van 94 woningen) is in dit geval, ondanks dat er sprake is van herbestemming, sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.


De gemeente Apeldoorn heeft met het Afwegingskader woningbouw 2016 t/m 2019 besloten om 600 woningen extra toe te voegen aan het lopende programma. Uit woningmarktonderzoek dat de gemeente Apeldoorn door Fakton heeft laten uitvoeren blijkt namelijk dat er een kwalitatieve vraag is naar woningen bovenop het lopende programma van zo'n 600 woningen in de stad Apeldoorn, voornamelijk in de categoriëen goedkope woningen en (middel) dure huurwoningen. Een goede mix aan woonmilieus is hierbij een uitgangspunt, waarbij spreiding over de stad belangrijk is en een plan daarom maximaal 100 woningen betreft. Er is voornamelijk behoefte aan de woonmilieus 'levendige en rustige stadswijken' en 'luxe woon- en stadswijken'.
afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1382-vas1_0012.png"

De herbestemming van het Westpoint-gebouw naar 94 woningen is op basis van het afwegingskader aangewezen als project dat een kwalitatieve bijdrage levert aan de vraag in de stad. De gemeente Apeldoorn heeft contingent toegewezen voor de beoogde ontwikkeling. De ontwikkeling bevat namelijk de gewenste categorië woningen en het plan omvat minder dan 100 woningen, op een locatie die zich enerzijds laat kenmerken als een rustige stadswijk en anderzijds ook de kenmerken heeft van een levendige stadswijk. Met de ontwikkeling van 94 woningen in het Westpoint-gebouw wordt een bijdrage wordt geleverd aan de mix aan woonmilieus waar behoefte aan is. In het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.5 Archeologie

5.5.1 Beleid
5.5.1.1 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland hebben provinciale staten het provinciale beleid omtrent archeologie vastgelegd: De provincie streeft er naar archeologie expliciet te betrekken bij de integrale afweging bij planontwikkeling. Bij locatiekeuze en planuitwerking moet voldaan worden aan de basiskwaliteitseisen van de bodem, waaronder archeologie. Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische gegevenheden in de bodem kunnen aantasten moeten zo veel mogelijk rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.

De Omgevingsverordening Gelderland bevat voor het plangebied relevant geen regels over cultuurhistorie.

5.5.1.2 Gemeentelijk beleid

Als vervolg op de Nota I-cultuur heeft de gemeenteraad op 18 juni 2015 de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.

De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.


Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden

Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de Monumentenverordening.

Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden

Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.

Categorie 3: Terrein met archeologische waarden

Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.

Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting

In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting

In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.

Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting

In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.

Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt

De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.

5.5.2 Onderzoeksresultaten

Grontmij Nederland B.V. (nu: Sweco Nederland B.V.) heeft archeologisch onderzoek naar het plangebied verricht, dat is vastgelegd in GRONTMIJ ARCHEOLOGISCHE RAPPORTEN 1529. Deze rapportage, gedateerd 23 maart 2015, is opgenomen in bijlage Bijlage 7 van de Bijlagen.

Het plangebied is op de archeologische beleidskaart aangewezen als 'Categorie 3: Terrein met archeologische waarden'. Op basis van de aardwetenschappelijke en archeologische informatie is een brede archeologische verwachting opgesteld. Er kunnen archeologische resten verwacht worden die dateren uit de periode Steentijd tot en met Nieuwe tijd. Deze resten kunnen direct onder de bouwvoor/verstoorde toplaag worden aangetroffen. Uit het veldonderzoek is gebleken dat de bodem in het plangebied bestaat uit een afdekkende verstoorde/ opgebrachte toplaag op afgetopt dekzand. De bodemopbouw in het plangebied is ernstig verstoord. Er zijn tijdens het veldonderzoek geen archeologische indicatoren waargenomen. In het plangebied bevinden zich geen archeologisch relevante afzettingen.

Bodemingrepen kunnen zonder archeologisch voorbehoud worden uitgevoerd tot aan de onderkant van het verstoorde bodempakket. De uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan wordt niet belemmerd door de aanwezigheid van archeologische waarden.

5.6 Cultuurhistorie

5.6.1 Wettelijk kader en beleid
5.6.1.1 Rijksbeleid en wetgeving

Op grond van artikel 3.1 van de Erfgoedwet kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een monument dat van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aanwijzen als rijksmonument.

In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan een beschrijving moet worden gegeven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Aanvullend op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk een visie op het cultureel erfgoed opgesteld, genaamd 'Kiezen voor karakter; visie erfgoed en ruimte'. Deze visie geeft aan hoe het Rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het kabinet daarbij heeft en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang.

5.6.1.2 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland stelt de provincie over cultuur en erfgoed het volgende: De Gelderse steden kenmerken zich door een sterk historisch karakter, door een hoge ruimtelijke kwaliteit, een goed ontwikkelde culturele infrastructuur en huisvesten enkele topinstellingen. Al deze kwaliteiten dragen in belangrijke mate bij aan een aantrekkelijk woon-, werk- en vestigingsklimaat. Om deze redenen investeert de provincie in de verdere ontwikkeling van erfgoed en cultuur, kennisontwikkeling, cultureel ondernemerschap en innovatie. In alle regio's stimuleert de provincie samen met gemeenten kunst en cultuur die bijdragen aan een sterk vestigingsklimaat, regionale identiteit en vrijetijdseconomie.

De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor het plangebied relevant geen regels over cultuurhistorie.

5.6.1.3 Gemeentelijk beleid

Op de cultuurhistorische beleidskaart die hoort bij de gemeentelijke Nota I-cultuur, staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:

  • Hoge attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden;
  • Gemiddelde attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden;
  • Lage attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quick-scan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken.

In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.

In 2012 heeft de gemeenteraad de Implementatienotitie modernisering monumentenzorg vastgesteld. In deze notitie is vastgelegd dat de iconen (monumenten, beeldbepalende panden en beschermde gezichten of gebieden) worden beschermd via sectorale regels, zoals de Erfgoedwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Andere cultuurhistorische waardevolle kwaliteiten worden -waar nodig en mogelijk- door middel van het bestemmingsplan beschermd.

5.6.2 Onderzoeksresultaten
5.6.2.1 Cultuurhistorische analyse

Een bechouwing van het plangebied heeft uitgewezen dat geen cultuurhistorische waarden aanwezig zijn binnen het plangebied. Er hoeft geen nader onderzoek te worden uitgevoerd.

5.6.2.2 Monumenten

Een bechouwing van het plangebied heeft uitgewezen dat geen monumenten aanwezig zijn binnen het plangebied. Er hoeft geen nader onderzoek te worden uitgevoerd.

5.6.2.3 Karakteristieke panden

Een bechouwing van het plangebied heeft uitgewezen dat geen karakteristieke panden aanwezig zijn binnen het plangebied. Er hoeft geen nader onderzoek te worden uitgevoerd.

5.7 Financieel-economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12 van de Wro dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bouwplan zoals in het Bro is omschreven is voorgenomen. De transformatie van het Westpoint-gebouw naar 94 woningen is op grond van artikel 6.2.1 van het Bro een bouwplan waarvoor een exploitatieplan nodig is. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet nodig indien:

    • a. het kostenverhaal anderszins is verzekerd;
    • b. het bepalen van een tijdvak of fasering niet nodig is;
    • c. het stellen van locatie-eisen of regels niet nodig is.


Het kostenverhaal is anderszins verzekerd. De kosten voor de ontwikkeling van het pand en de grond in eigendom van de ontwikkelaar komt voor rekening van de ontwikkelende partij. Door de ontwikkelende partij en de gemeente zijn afspraken gemaakt over de kosten van de herinrichting van de openbare ruimte, op grond in eigendom van de gemeente Apeldoorn.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE PLANOPZET

6.1 Inleiding

In hoofdstuk 4 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 5 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 6.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 6.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 6.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.

6.2 Karakter bestemmingsplan

Bestemmingsplan Woningbouw Handelstraat 2 is een ontwikkelingsplan, waarin de toekomstige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen. De regels van het bestemmingsplan zijn er op gericht om de beoogde transformatie van het Westpoint-gebouw naar 94 woningen mogelijk te maken.

6.3 Bestemmingen

De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.

Groen
Het structurele en structurerende openbare groen in het plangebied is onder de bestemming Groen gebracht. Hier zijn groenvoorzieningen, paden, hondenuitlaatplaatsen, nuts- en speelvoorzieningen toegestaan. Binnen deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegelaten. De bouwhoogte van speel- en klimtoestellen mag bij recht niet meer dan 4 meter bedragen. Het bevoegd gezag kan onder voorwaarden bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor speel- en klimtoestellen tot een hoogte van 6 meter.


Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is gegeven aan de gebieden die een verblijfsfunctie hebben. Dit betreft de wegen, straten, voet- en fietspaden, bermen en parkeervoorzieningen in de woongebieden. Ook het een klein deel van het aanwezige groen is in deze bestemming ondergebracht. Het betreft vooral bomen en struiken die zich op het parkeerterrein voor het pand bevinden.


Wonen

Het westpoint gebouw en de direct omliggende gronden hebben de bestemming Wonen. Onder het wonen dat op grond van deze bestemming is toegestaan valt ook zelfstandig wonen met ambulante begeleiding.

Het bestaande gebouw is voorzien van een bouwvlak, met enige (1-2 meter) extra ruimte vanwege balkons en andere ondergeschikte onderdelen van het gebouw. Enkel ter plaatse van de bouwaanduiding 'gestapeld' zijn binnen het bouwvlak woningen toegestaan. Het betreft uitsluitend gestapelde woningen. Bijgebouwen en aan- en uitbouwen zijn niet toegestaan bij gestapelde woningen. Luifels en overkappingen zijn enkel toegelaten indien deze onderdeel uitmaken van het hoofdgebouw en/of zich direct tegen het hoofdgebouw aan bevinden. Met een functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - parkeren en berging' is geregeld dat ter plaatse van het bouwvlak ook ondergrondse parkeervoorzieningen en bergingen zijn toegestaan.


Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis

Bij recht is het gebruik van een deel van de gebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld, waaronder aan de daarvoor te gebruiken oppervlakte, om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Bijlage 1 zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.


Bouwregels

Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.

Bevoegd gezag

Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.

6.4 Algemene regels en overgangs- en slotregels

6.4.1 Algemene regels

In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 7 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 7.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen in het hele plangebied (binnen het bouwvlak) is toegestaan, mits de ondergrondse ruimten een functionele eenheid vormen met en dienstbaar zijn aan de woonfunctie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.

In artikel 8 staan de algemene gebruiksregels. In lid 8.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 8.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Deze strafbaarstelling is noodzakelijk voor vormen van gebruik die onwenselijk zijn en waarvoor het bestemmingsplan dus niet de mogelijkheid biedt daarvoor een omgevingsvergunning te verlenen; de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is derhalve niet van toepassing.

In artikel 12 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 13 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.

6.4.2 Parkeren

Door een wijziging van het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn op 29 november 2014 de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening vervallen. De stedenbouwkundige bepalingen van de Bouwverordening waren in Apeldoorn overwegend nog van belang vanwege de koppeling met de parkeernormen. Door het vervallen van deze bepalingen moet, daar waar het aanwezig zijn van voldoende ruimte voor het parkeren van auto's in het kader van een goede ruimtelijke ordening nodig is, in het bestemmingsplan een regeling voor het parkeren worden opgenomen.

In dit bestemmingsplan is in de Algemene gebruiksregels van artikel 8 in lid 8.3 een Gebruiksregel parkeren opgenomen. Hierin is bepaald dat gebruik van gronden en bouwwerken zonder dat op de eigen kavel of in het openbaar gebied voldoende ruimte voor het parkeren van auto's aanwezig is, geldt als gebruik in strijd met de bestemming. Verder is bepaald dat een omgevingsvergunning voor het bouwen, uitbreiden en/of het wijzigen van het gebruik alleen wordt verleend als wordt aangetoond dat er op de eigen kavel of in het openbaar gebied voldoende ruimte voor het parkeren van auto's aanwezig is. In de Algemene afwijkingsregels van artikel 10 is in lid 10.2 de bevoegdheid opgenomen om van deze parkeerbepalingen af te wijken wanneer het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of als op andere wijze in de benodigde parkeerruimte wordt voorzien.

De uitleg bij de uitoefening van deze bevoegdheden wordt, zoals op grond van artikel 3.1.2 lid 2 onder a Bro mogelijk is, afhankelijk gesteld van de beleidsregel over de toepassing van die bevoegdheid. Het gaat dan om de beleidsregel die op het moment van uitoefening van die bevoegdheid geldig is.

Als uitwerking van deze algemene parkeerregel wordt een beleidsregel opgesteld die uitleg geeft over de toepassing hiervan. Deze beleidsregel zal de op 24 juni 2004 vastgestelde notitie 'Actualisatie Parkeernota' vervangen. Tot dat moment zal de geldende parkeernota, die als bijlage aan de regels van het bestemmingsplan wordt toegevoegd, deze rol vervullen. Ter verduidelijking hiervan wordt opgemerkt dat, conform de vaste beleidslijn hierin, eventuele historische parkeertekorten worden betrokken bij de toetsing of er voldoende parkeerruimte is. Het gestelde over parkeren in de op 9 juli 2009 vastgestelde Verkeersvisie 2010-2020 betreft een nadere uitleg van de notitie 'Actualisatie Parkeernota' en vormt dan ook onderdeel van de toetsing.

6.4.3 Bepalingen over waarden, milieuzones en andere zones

In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de in het plangebied voorkomende waarden, belemmeringenzones en dergelijke opgenomen. Dit zijn regels voor waarden, belemmeringenzones en dergelijke die in meerdere bestemmingen voorkomen. Door middel van gebiedsaanduidingen is aangegeven waar deze zones voorkomen.

6.4.4 Wijzigingsbevoegdheid beperking realisatieduur woningbouw

Aan het nieuwe woongperceel in dit bestemmingsplan is de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied realisatietermijn woningbouw' toegekend. Hiermee wordt voorzien in een wijzigingsbevoegdheid. Conform het beleid dat in paragraaf 2.15 is beschreven, kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen om de bouwmogelijkheden voor de nieuwe woningen te verwijderen als die na een periode van 3 jaar niet gebouwd zijn en ook niet in aanbouw zijn. De periode begint na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan. Concreet houdt de bevoegdheid in dat de bouwvlakken voor de nieuwe woningen kunnen worden verwijderd. Voorwaarde voor het toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid is, naast het verstreken zijn van de termijn van drie jaar, ook dat eventueel verleende omgevingsvergunningen voor het oprichten van woningen zijn ingetrokken.

6.4.5 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 7 INSPRAAK EN OVERLEG

7.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening

Een conceptversie van dit bestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan de provincie Gelderland. Op basis van de reactie van de provincie is het beleidskader aangepast (woningbouwbeleid aangepast) en is de beschrijving van het project in de ecologische rapporten in de bijlage aangepast. Ook is naar aanleiding van de reactie van de provincie een wijzigingsverzoek ingediend voor de eerder verleende ontheffing op basis van de Flora en Fauna wet.

Een conceptversie van dit bestemmingsplan is tevens voor advies voorgelegd aan de Omgevingsdienst Veluwe IJssel. Het advies van de omgevingsdienst heeft geresulteerd in diverse aanpassingen in het hoofdstuk uitvoerbaarheid van de toelichting.

7.2 Totstandkoming plan

Ten behoeve van het bevorderen van de participatie met omwonenden is bij de start van de ontwikkeling een communicatieplan opgesteld (Bijlage 15). Dit document is gedeeld met de omwonenden. In het communicatieplan is ingegaan op het initiatief, het ontwikkelkader, de planologische procedure en het planproces. Hierbij is aangegeven op welke momenten de omgeving bij de planvorming betrokken is.

De in het communicatieplan omschreven drie inloopavonden zijn allen gehouden. Ook is er tussentijds overleg geweest met bewoners in klein comité. Tijdens de inloopavonden hebben de bewoners gelegenheid gekregen om vragen te stellen, opmerkingen te plaatsen dan wel verbetervoorstellen te doen.

De input van de omwonenden tijdens de inloopavonden heeft mede geresulteerd  in het huidige ontwerp van het gebouw met zoveel als mogelijk 3-kamerappartementen (doelgroep gezinnen met kinderen). De input van de omwonenden tijdens de inloopavonden heeft mede geresulteerd in het huidige ontwerp van het buitengebied waarmee de sociale controle en leefbaarheid terugkomt in de wijk,  behoud van de bestaande waardevolle bomen en het voorkomen van ongewenste verkeerstromen.