Plan: | De Wellen Zuid |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.bp1343-vas2 |
behorende bij het bestemmingsplan De Wellen Zuid
De aanleiding voor dit bestemmingsplan is een aanvraag van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) aan de gemeente Apeldoorn om een permanent asielzoekerscentrum (azc) te mogen vestigen aan de Deventerstraat 459 te Apeldoorn en hiervoor naast hergebruik van bestaande gebouwen ook nieuwbouw te plegen.
De keuze voor deze locatie is mede gebaseerd op een locatieonderzoek, waarmee de gemeente eind 2014 is gestart. Hieruit is een vijftal kansrijke locaties voortgekomen. In maart 2015 heeft het COA de geschiktheid van deze locaties voor vestiging van een azc nader laten onderzoeken (Locatie-analyse voor de vestiging van een asielzoekerscentrum in de gemeente Apeldoorn, Arcadis 26 mei 2015, zie Bijlage 1 Locatie-analyse). Eén van de conclusies uit het onderzoek is dat, uitgaande van de door het COA gestelde maximale opvangcapaciteit van 600 personen, de locaties Zuidbroek en GGNet de meeste potentie en kwaliteit bieden.
De uiteindelijk gekozen locatie, die tevens het plangebied van dit bestemmingsplan vormt, staat bekend als de Spatielocatie van GGNet. De gebouwen op dit terrein behoorden vroeger tot de Sint Joseph Stichting, gericht op de zorg en huisvesting van psychiatrische patiënten. Twee van die gebouwen (Paviljoen Sint Fransiscus en Paviljoen Sint Aloysius) zijn in het verleden gesloopt. Het COA is voornemens om, naast hergebruik van de bestaande gebouwen, op de percelen van deze voormalige paviljoens twee nieuwe gebouwen op te richten ten behoeve van de tijdelijke huisvesting van asielzoekers.
In navolging van de locatieanalyse heeft college van de gemeente Apeldoorn in oktober 2015 besloten (zie Bijlage 3 Collegebesluit locatie-analyse) in te stemmen met de onderhavige opvanglocatie op de Deventerstraat waarbij gestart wordt met een instroom van 400 bewoners. Na monitoring kan opgeschaald worden naar 600 bewoners. Voor een eventuele opschaling naar 800 bewoners zal het college hiervoor opnieuw terug moeten naar de gemeenteraad voor consultatie. Deze tweede fase valt buiten het onderhavige bestemmingsplan.
Gemeente en COA hebben in april 2017 een bestuursovereenkomst getekend voor deze locatie waarin de mogelijkheid wordt geboden om 600 asielzoekers op te vangen en waarin het bovenstaande wordt bekrachtigd. Daartoe is echter wel een herziening noodzakelijk van het geldende bestemmingsplan (zie ook paragraaf 1.3). Het voor u liggende bestemmingsplan omvat de bedoelde herziening.
Wat doet COA? Het COA is een zelfstandig bestuursorgaan en valt onder de politieke verantwoordelijkheid van de staatsecretaris van Veiligheid en Justitie. Daarmee voert COA een politieke opdracht uit. De taken van COA zijn vastgelegd in de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers. De Wet COA voorziet in opvang van asielzoekers in daarvoor bestemde opvangvoorzieningen. Dit doet COA samen met partners in de samenleving. Voor deze opvangvoorzieningen is een spreidingsbeleid afgestemd met de verschillende provincies in het land. Naast spreiding over het land heeft COA de opvangvoorzieningen gerangschikt naar kortdurend en langdurend. |
Het plangebied maakt deel uit van het woon- en werkgebied Zuidbroek, gelegen in het noordoosten van de stad Apeldoorn.
Figuur 1A: rood gearceerd: de ligging van het plangebied in Apeldoorn Noord-Oost / Zuidbroek
Het plangebied ligt aan de Deventerstraat 459. De begrenzing daarvan is op de navolgende figuur aangegeven.
Figuur 1B: plangebied (gearceerde gebied)
Tot het van kracht worden van dit plan geldt ter plaatse van de planlocatie het bestemmingsplan Zuidbroek, vastgesteld door de gemeenteraad van Apeldoorn op 27 april 2006 en goedgekeurd door de Gedeputeerde Staten van Gelderland op 21 november 2006.
Het plangebied heeft in het bestemmingsplan de bestemming Groenvoorziening met daarbinnen aangegeven vlakken ten behoeve van individuele woongebouwen. Ten tijde van de vaststelling van het geldende bestemmingsplan ging de gemeente er namelijk nog van uit dat het complex zou worden ingevuld met woongebouwen in een parkachtige groene omgeving. Deze woongebouwen betroffen deels hergebruik bestaande karakteristieke gebouwen en deels nieuwe gebouwen die qua schaal passend moesten zijn in het ensemble van park en gebouwen.
De functie van structureel asielzoekerscentrum met de daarbij behorende voorzieningen en de daarvoor geprojecteerde nieuwbouw is niet met deze bestemming in overeenstemming.
Figuur 2: uitsnede geldend bestemmingsplan. De locatie van het azc ligt binnen bestemming groenvoorzieningen (groen gearceerd) met daarbinnen aanduiding "individuele (woon)gebouwen"
De toelichting beschrijft de beoogde ontwikkeling die met dit plan planologisch-juridisch mogelijk wordt gemaakt. Daarbij wordt er eveneens inzicht gegeven in de achtergronden en overwegingen die aan de vaststelling van het plan mede ten grondslag liggen. De toelichting gaat daarnaast in op (de werking van) de juridische regeling en op de uitvoerbaarheid van het plan, zowel in financieel-economische zin als op de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 het planologisch beleidskader van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Apeldoorn beschreven. Daarbij wordt steeds aangegeven in hoeverre (het voornemen van) de planherziening met het vermelde beleid in overeenstemming is.
In hoofdstuk 3 wordt de bestaande situatie ter plaatse van het plangebied beschreven, terwijl de beoogde ruimtelijk-functionele situatie in hoofdstuk 4 aan de orde komt. De uitvoerbaarheid van het plan, bezien van uit de diverse milieuaspecten, de bescherming van bijzondere waarden en de verkeerssituatie, alsmede de financieel-economische uitvoerbaarheid, zijn in hoofdstuk 5 uiteengezet. Hoofdstuk 5 biedt een toelichting op het juridisch bindende deel van het plan, bestaande uit de regels en de plankaart. Hoofdstuk 7 gaat in op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. Te zijner tijd worden in dit hoofdstuk ook de resultaten van inspraak en overleg opgenomen.
Op 20 november 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak tussenuitspraak (ECLI:NL:RVS:2019:3917) gedaan over de beroepen die waren ingesteld tegen het besluit van de gemeenteraad tot vaststelling van dit bestemmingsplan. Totaal zijn er 11 beroepsgronden aangevoerd, waarvan de Afdeling 10 beroepsgronden ongegrond heeft verklaard en 1 beroepsgrond gegrond heeft verklaard.
Appellanten hadden namelijk aangevoerd dat er ten onrechte geen maximum aantal bewoners van het AZC in de planregels is opgenomen en zijn van mening dat de capaciteit in ieder geval beperkt had moeten worden tot 600.
De gemeente heeft ter zitting betoogd dat het zeer ongebruikelijk is om bij maatschappelijke voorzieningen, zoals bij zorginstellingen, ziekenhuizen, scholen, kazernes maximum aantallen patienten, bewoners, scholieren of militairen op te nemen in de regels. Ook bij andere bestemmingen, zoals kantoren, bedrijven en woningen worden ook geen maximum aantallen werknemers of bewoners genoemd.
De Afdeling is daar en tegen echter van mening dat de raad door een maximum van 600 asielzoekers niet te vermelden in het plan, met het plan meer mogelijk heeft gemaakt dan beoogd. Dit acht de Afdeling in strijd met het in artikel 3:2 van de Awb neergelegde zorgvuldigheidsbeginsel. Daarbij heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 16 weken na de uitspraak een nieuw besluit over het bestemmingsplan te nemen, met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen. Voor de uitspraak wordt verwezen naar bijlage 11 van de Bijlagen bij de toelichting. De uitspraak is in het bestemmingsplan verwerkt door aanpassing van de regels door in artikel 3 lid 3.1. (bestemmingsomschrijving) sub a toe te voegen, dat het maximaal aantal asielzoekers 600 bedraagt.
In 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In deze structuurvisie geeft het kabinet aan waar het naar streeft: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Om dat te bereiken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij...') en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk werkt aan eenvoudiger regelgeving en verwacht dat medeoverheden zich ook inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving.
In de structuurvisie formuleert het kabinet zijn ambities voor 2040.
Concurrentiekracht: in 2040 behoort Nederland tot de top 10 van meest concurrerende economieën van de wereld met een kwalitatief hoogwaardig vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers door een goede ruimtelijk-economische structuur.
Bereikbaarheid: in 2040 beschikken gebruikers over optimale ketenmobiliteit door een goede verbinding van de verschillende mobiliteitsnetwerken via multimodale knooppunten (voor personen en goederen) en door een goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.
Leefbaarheid en veiligheid: in 2040 sluiten de woon- en werklocaties in steden en dorpen aan op de (kwalitatieve) vraag en locaties voor transformatie en herstructurering worden zoveel mogelijk benut. In 2040 biedt Nederland zijn burgers een veilige en gezonde leefomgeving, met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als in landelijk gebied. Nederland is blijvend beschermd tegen extreme weersomstandigheden, mogelijke overstromingen als gevolg van de zeespiegelstijging en er is voldoende zoet water in droge perioden; Nederland is een bepalende speler in de internationale transitie naar duurzame mobiliteit en Nederland heeft nog steeds de bestaande (inter)nationale unieke cultuurhistorische waarden en een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Nederland kent in 2040 een robuust internationaal energienetwerk en de transitie naar duurzame energiebronnen is ver gevorderd.
Overweging en conclusie
Dit bestemmingsplan past in het algemene SVIR-beleid zoals dat hiervoor is omschreven. De SVIR bevat geen specifiek beleid dat op dit project c.q. dit bestemmingsplan van toepassing is. Het bestemmingsplan kan daarom in overeenstemming met de SVIR worden geacht.
Doelstelling van gemeente en COA is om een nieuw langdurige opvangvoorziening (azc) mogelijk te maken op het GGNet terrein aan de Deventerstraat. Vanuit maatschappelijk economische uitvoerbaarheid streeft het COA er naar om met de investeringen die nu worden gedaan om de locatie geschikt te maken voor het azc ook in een gebruik na het COA te voorzien.
Voor de duurzaamheidsladder moeten de voorgestane stedelijke ontwikkeling worden gemotiveerd om een verantwoorde afweging te maken van de ruimtevraag binnen stedelijke context. De beantwoording van onderstaande twee vragen geven antwoord op de motivering en tonen nut en noodzaak van een azc op de Deventerstraat aan.
In het onderstaande wordt op deze vragen ingegaan.
COA hanteert een landelijk spreidingsbeleid. Net als voor statushouders geldt de ambitie om ook de opvang van asielzoekers in de procedure te spreiden over Nederland. De Deventerstraat samen met Zutphen Voorsterallee maakt dat de provincie Gelderland twee langdurige opvanglocaties telt, waarbij de Voorsterallee begrensd is tot 10 jaar. Andere opvanglocaties hebben een meer tijdelijk karakter waarvan de contractduur op korte termijn afloopt
Binnen het strategisch beleid van COA zijn onderstaande kernwaarden voor een goede kwantitatieve en kwalitatieve vastgoedportefeuille vastgelegd. Deze zijn in het kort:
Vastgoedvoorraad COA
De instroom van asielzoekers kent een grote dynamiek. De afgelopen jaren is deze dynamiek zelfs toegenomen en zeer actueel gebleken. Voor wat betreft de langdurige strategische voorraad gaat COA uit van ca. 22.000 capaciteitsplaatsen die voldoen aan de gestelde kwalitatieve eisen. De huidige omvang van langjarige kwalitatieve locaties sluit niet aan bij deze ambitie. In de provincie Gelderland is er gekozen om de nieuw te ontwikkelen locatie in Apeldoorn toe te voegen. Dat wil zeggen een structurele opvangvoorziening (azc) die voor langere tijd wordt gebruikt. Hiermee sluit de omvang van langjarige capaciteit beter aan bij de ambitie. De tijdelijke locaties (met beperkte looptijd) zullen al naar gelang de instroom en uitstroom worden opgeschaald en/of worden afgeschaald.
Om bovengenoemde schommeling zo goed mogelijk te regisseren is, naast een aantal kernlocaties, een adequate buffer (in de nabijheid van een kernlocatie) van belang. Getracht wordt daar waar mogelijk (tijdelijke) buffers aan te leggen op of in de buurt van de langjarige locaties om eventuele verhoogde instroom het hoofd te kunnen bieden. Op de locatie van GGNet aan de Deventerstraat is een dergelijke buffer mogelijk op het naastgelegen perceel (bekend onder 'fase 2, De Linde'). Deze buffer maakt geen deel uit van dit bestemmingsplan. Indien de noodzaak voor buffercapaciteit in de toekomst mocht ontstaan, dan is het hiervoor noodzakelijk dat het college van burgemeester en wethouders de gemeenteraad opnieuw consulteert.
Dynamiek van de behoefte
De omvang van de opvangbehoefte heeft een grote dynamiek. In de periode 2015-2016 is in een zeer korte tijd een groot aantal tijdelijke locaties geopend waarvan een deel in 2017 gesloten zijn of binnenkort worden gesloten. Ter illustratie: in 2017 lopen op meer dan 20 locaties de contracten af. Strategisch vastgoedbeleid richt zich echter niet alleen op de korte termijn, maar juist ook op de lange termijn. In de volgende grafiek is de bezetting over de afgelopen 30 jaar in beeld gebracht. (bron coa.nl)
Afbeelding: grafiek bezetting versus ambitie langjarige opvangcapaciteit (COA)
In de grafiek is tevens de ambitie tot langjarige opvangcapaciteit weergegeven. Uit deze grafiek blijkt dat in de afgelopen 5 jaar. 1 keer sprake is van een lagere bezetting dan de lange termijn ambitie. Voor de afgelopen 10 jaar is dit 3 keer en voor de afgelopen 30 jaar ook 3 keer. In hoeverre de ambitie ook feitelijk wordt gerealiseerd, is onderdeel van het operationeel vastgoedbeleid van COA.
Om goed voorbereid te staan voor de toekomst is het van belang om op de GGNet locatie een nieuw azc te maken met een capaciteit van 600 bewoners voor langere termijn die voldoet aan de gestelde kwaliteitseisen. Deze locatie is ook opgenomen in de langdurige vastgoedportefeuille van COA.
De grafiek laat ook goed zien dat er sinds 2015 sprake is van een daling van de bezetting op opvanglocaties. De leegstand betreft vooral opvangvoorzieningen met een tijdelijk karakter die niet permanent ingezet kunnen worden (bijvoorbeeld vanwege beperkt voldoen aan kwalitatieve eisen of door aflopende contracten). In sommige gevallen is permanente inzet ook niet mogelijk vanwege de bestuurlijke afspraken die voor een beperkte periode gemaakt zijn. Veel recent geopende opvanglocaties hebben een korte looptijd.
Gebruik van bestaande panden om kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren
De realisatie van het beoogd plan levert een positieve bijdrage aan de het gebruik van leegstaande panden in Apeldoorn en specifiek op het GGnet-terrein aan de Deventerstraat. Sinds enige tijd staan de betreffende vijf panden op het terrein leeg. Dit doet afbreuk aan de sociale samenhang en beleving op het terrein. Door herontwikkeling en hergebruik van deze leegstaande panden wordt (steden-)bouwkundig verval tegengegaan en er komt meer levendigheid op het terrein.
Hiervoor genoemde argumentatie maakt duidelijk dat de beoogde planontwikkeling een bijdrage levert aan de duurzame stedenbouwkundige ontwikkeling van de stad (duurzaamheidsladder)
Toevoeging nieuwbouw als optimalisatie van stedelijk gebied
Door de toevoeging van twee nieuwe gebouwen wordt de benutting van bestaand stedelijk gebied verder geoptimaliseerd. De twee nieuwe gebouwen zijn noodzakelijk om de afgesproken opvangcapaciteit van maximaal 600 mogelijk te maken, met de daarbij behorende ondersteunende diensten en voorzieningen. De 5 te hergebruiken bestaande gebouwen maken een te beperkte functionele opvangcapaciteit van 300, waarmee niet structureel het volledige pakket aan diensten kan worden geboden op de locatie. Dit sluit niet aan bij de strategische ambities, die COA heeft voor de locaties voor de lange termijn, zoals hierboven omschreven.
Uit historisch onderzoek blijkt dat er in het verleden twee gebouwen hebben gestaan op de plek van de nieuwbouw. Door sloop van deze panden is er nu een gat in het stedenbouwkundige weefsel. De nieuwbouw zorgt er niet alleen voor dat het stedenbouwkundige weefsel hersteld wordt maar ook dat de beheersbaarheid van de openbare ruimte optimaal en veilig is.
Bovenstaande argumentatie maakt duidelijk dat de beoogde planontwikkeling een bijdrage levert aan de duurzame stedenbouwkundige ontwikkeling van de stad (duurzaamheidsladder).
Conclusie
De Ladder voor Duurzame Verstedelijking is doorlopen, waarbij geconcludeerd kan worden dat sprake is van een behoefte die in bestaand stedelijk gebied kan worden opgelost en waarbij bovendien enkele leegstaande panden opnieuw worden benut.
Op 9 juli 2014 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Gelderland kiest er in de Omgevingsvisie voor om bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven vanuit twee hoofddoelen.
Het eerste doel is het vergroten van de concurrentiekracht van Gelderland door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur. Daarbij richt de provincie zich met haar partners vooral op:
Het tweede doel is het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. Dit betekent vooral:
De provinciale hoofddoelen zijn vertaald in provinciale ambities, die zijn onderverdeeld in drie thema's. Het thema Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Onder het thema Dynamisch Gelderland staan de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit. Het derde thema, Mooi Gelderland, betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming dan wel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen.
Overweging en conclusie
Op 6 juli 2017 is de meest recente versie van de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De visie bevat geen beleid dat specifiek voor bestemmingsplan De Wellen-Zuid relevant is. Dit bestemmingsplan past in het beleid dat voor het stedelijk gebied van Apeldoorn is opgenomen. Het bestemmingsplan kan daarom in overeenstemming met de omgevingsvisie worden geacht.
Op 6 juli 2017 is de meest recente versie van de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. De Omgevingsverordening stelt regels aan de inhoud van bestemmingsplannen. De verordening kent echter geen regels die voor bestemmingsplan De Wellen-Zuid relevant zijn.
Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land.
De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. In de structuurvisie kiest de gemeente er voor om daarop niet te reageren met een dichtgetimmerd plan maar door zoveel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen. De gemeente nodigt daarom iedereen uit die een bijdrage kan leveren aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners. Ruimte bieden is niet vrijblijvend, de ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide.
De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. De gemeente wil het fundament van Apeldoorn koesteren en versterken. Want alleen daardoor blijft de leefkwaliteit op peil en blijft Apeldoorn aantrekkelijk voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie. De gemeente stelt hoge kwaliteitseisen aan het fundament en wil er zelf in blijven investeren.
Om Buitenstad te blijven, zijn in de structuurvisie vier ambities geformuleerd die weergeven wat Apeldoorn grotendeels al is en waar Apeldoorn sterk in is: Apeldoorn is een comfortabele gezinsstad met een toeristisch toplandschap; heeft een veelzijdige economie en kent lokale duurzaamheid.. Aan deze ambities wil Apeldoorn samen met andere partijen bouwen.
De structuurvisie is een uitnodiging aan de samenleving om Apeldoorn mooier te maken. 'Apeldoorn biedt ruimte' staat voor ruimte bieden aan ideeën en initiatieven die passen bij de Buitenstad. De gemeente zal daarbij faciliteren en ondersteunen. Buiten het fundament van de Buitenstad biedt de gemeente hiervoor veel handelingsvrijheid, bijvoorbeeld door flexibel te bestemmen.
Niet alles gaat vanzelf. In sommige delen van Apeldoorn spelen ingewikkelde vernieuwingsopgaven. Opgaven die belangrijk zijn voor Apeldoorn als geheel, waarbij vaak hard gewerkt moet worden om iets van de grond te krijgen. In de structuurvisie worden die opgaven 'dynamo's' genoemd, elementen die eerst in beweging moeten komen voordat ze energie gaan opleveren. Het centrumgebied van Apeldoorn, de centrale delen van de Kanaalzone en kleinschalige herstructurering van wijken, buurten en dorpen zijn voorbeelden. De gemeente neemt in de dynamo's de regierol op zich. In de dynamo's ligt ook programmatisch de hoogste prioriteit. De verdere invulling ervan bepaalt de gemeente samen met initiatiefnemers.
Overweging en conclusie
Het voorliggende bestemmingsplan sluit aan op de mogelijkheid die de gemeente in de structuurvisie biedt aan initiatiefnemers om hun eigen ambities te realiseren. Dat kunnen zowel bewoners, ondernemers als marktpartijen zijn. In dit geval is dat COA. De structuurvisie 'vraagt' in ruil voor deze mogelijkheid wel ruimtelijke kwaliteit. Elders in deze toelichting is beschreven en verbeeld hoe aan deze kwaliteitseis invulling wordt gegeven. In de structuurvisie wordt daarnaast sterk ingezet op behoud en versterking van de leefkwaliteit van de huidige en toekomstige inwoners van Apeldoorn. Ook op dat vlak is de inpassing van een azc uitgebreid onderzocht en aanvaardbaar te noemen, hetgeen onder meer blijkt uit de risicoanalyse (paragraaf 5.7). Wel is het noodzakelijk het gebruik van het gebied als azc blijven monitoren.
Het gemeentelijk groenbeleid is neergelegd in de Groene Mal (oktober 2002), dat het groene kader is waarbinnen andere ruimtelijke functies een plaats krijgen.
Door middel van de Groene Mal wil Apeldoorn zich profileren als groene stad waar het goed wonen en werken is: Meer vulling, differentiatie en contrast in de stad is best, maar dan wel met behoud van de groene identiteit die Apeldoorn tot een gewilde vestigingsstad maakt. Deze identiteit moet duurzaam worden gegarandeerd.
Figuur 3: kaart Groene Mal
Behoud en versterking van het groen in Apeldoorn heeft dus een hoge prioriteit. Uit onderzoek is gebleken dat met name in verstedelijkte gebieden behoefte is aan meer groen en natuur in de direct woon- en leefomgeving. In de Groene Mal zijn doelstellingen geformuleerd die gericht zijn op drie niveaus.
Het eerste niveau is gericht op de verweving van de stad met het landschap. In de stad is wat betreft het groen de volgende duidelijke tweedeling aan te wijzen: de westkant gelegen in het Veluwebos en de oostkant gelegen in (voormalig) agrarisch gebied. In het westen verloopt de overgang van stad naar bos vrijwel zonder barrières. De oostkant daarentegen heeft de meeste versterking van het groen nodig, wat tot gevolg heeft dat de meeste projecten uit de Groene Mal op dit deel van de stad gericht zijn.
Het tweede niveau is de verbinding van de stad met het omringende landschap. Aan de oostzijde zijn het de groene wiggen, geconcentreerde groencomplexen die de stad vanuit het landelijke gebied binnenlopen.
Het derde niveau is de dooradering van de stad met blauwe en groene structuren, door middel van het sprengen- en bekensysteem alsmede het complex van bos- en bomenlanen met daaraan gelegen parken.
De Groene Mal richt zich bij de ontwikkeling van deze gebieden expliciet op zeven belangrijke groene structuren in de stad. Dit zijn de beken, de sprengen, de kanaalzone, de lanen, de parken, de grote groengebieden en de groene wiggen.
Overweging en conclusie
Het plan heeft betekenis voor het derde niveau, de (groene) dooradering van de stad. Enerzijds wordt de vigerende bestemming Groenvoorzieningen herzien, ten faveure van een bebouwde functie (zijnde deels behoud van bestaande bebouwing, deels nieuwbouw). De bebouwing is echter niet direct langs de Deventerstraat geprojecteerd, maar wordt ingepast tussen bestaande gebouwen. De groene dooradering langs de Deventerstraat wordt met het plan weliswaar niet versterkt, maar ook niet onevenredig aangetast.
Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in de Verkeersvisie 2016 – 2030 (vastgesteld juli 2016). De Verkeersvisie werkt de ambities voor Apeldoorn uit de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' uit voor het onderdeel Mobiliteit.
Comfortabele gezinsstad: iedereen kan zich veilig verplaatsen en er is sprake van een bereikbare , leefbare en aantrekkelijke (binnen)stad. De fiets is het primaire vervoermiddel; ook het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol in de verplaatsingen.
Toeristisch toplandschap: de attracties, bezienswaardigheden en evenementen zijn ook bij piekdrukte goed bereikbaar. Na een bezoek aan bijvoorbeeld de attractieparken aan de rand van de Veluwe weet men de weg naar de binnenstad te vinden.
Veelzijdige economie: winkels, kantoren en bedrijven zijn goed bereikbaar. Apeldoorn wordt goed ontsloten door de A1 en de A50 en een aantal provinciale wegen. De doorstroming op de hoofdwegen en met name op de Ring is essentieel. De binnenstad moet met alle vervoermiddelen goed toegankelijk blijven. Bij de bedrijventerreinen en werkgebieden kunnen zowel openbaar vervoer als de (e-)fiets naast de auto een steeds belangrijker rol spelen.
Lokale duurzaamheid: er moet een omslag worden gemaakt van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van elektriciteit en waterstof. Hierin spelen vooral marktpartijen en beslissingen op landelijk en Europees niveau een rol. De (e-)fiets kan eveneens aan de doelstellingen van energieneutraliteit en uitstootvrij en daarmee aan een gezonde en schone leefomgeving bijdragen. Op lokaal niveau zet Apeldoorn zich in voor een snelle overgang van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van duurzame energie.
De ambities uit de structuurvisie zijn vertaald in de volgende kernopgaven:
Kernopgave 1: Apeldoorn fietsstad: meer ruimte voor de fiets. Om deze opgave te realiseren wordt het gebruik van de fiets, ook in het voor- en natransport, gestimuleerd; worden de fietsroutes sneller en directer gemaakt en wordt het fietsgebruik veiliger gemaakt.
Kernopgave 2: Transitie van aanbodgericht naar vraaggericht en efficiënt openbaar vervoer. Om deze opgave te realiseren wordt een nieuw OV-netwerk ontwikkeld, wordt duurzaam en innovatief openbaar vervoer geïntroduceerd, worden de OV-knooppunten versterkt en worden nieuwe kansen die ontstaan door recreatie- en evenementenstromen benut.
Kernopgave 3: Beter en veilig gebruik van de infrastructuur. Om deze opgave te realiseren wordt de doorstroming op de hoofdwegen verbeterd, wordt bijgedragen aan de doorstroming op regionale en landelijke hoofdwegen, wordt (dynamische) informatie over parkeergelegenheden en over de drukte op wegen verstrekt, worden de parkeernormen geactualiseerd en wordt het parkeren gebruikersvriendelijker gemaakt.
In de Verkeersvisie worden deze (kern)opgaven vervolgens uitgewerkt in concrete voorgenomen maatregelen. De geldende parkeernormen zijn vastgelegd in de Parkeernota (laatst vastgestelde versie oktober 2004). Er wordt gewerkt aan een nieuwe visie op het parkeren, die naar verwachting voorjaar 2018 zal worden vastgesteld.
Overweging en conclusie
Dit plan heeft geen wezenlijke invloed op de bestaande verkeerskundige structuren rond het plangebied. De huidige ontsluiting van het plangebied naar de Deventerstraat blijft gehandhaafd. Op het terrein waar het azc wordt gevestigd zijn reeds parkeervoorzieningen aanwezig. De parkeerbehoefte behorend bij deze functie kan op de parkeerplaatsen op het eigen terrein prima worden geaccommodeerd.
Klimaatverandering heeft grote gevolgen in onze kwetsbare delta: hogere stormvloeden op zee, meer water door de rivieren, vaker stortbuien, hitte en droogte. In het Nationaal Waterplan heeft het Rijk voor de komende 6 jaar vastgelegd hoe Nederland zich verdedigt tegen het water, hoe ons water schoner wordt en hoe we Nederland klimaatbestendig en waterrobuust gaan inrichten. In het plan staan 5 ambities centraal:
Ambitie 3 heeft directe samenhang met de ruimtelijke inrichting van Nederland. Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten zal daarom uiterlijk in 2020 onderdeel zijn van beleid en handelen.
Het Rijk zorgt ervoor dat de watertoets behouden blijft als wettelijk procesinstrument, om klimaatbestendig en waterrobuust inrichten vroeg in het ruimtelijk proces mee te laten wegen bij ruimtelijke ontwikkelingen.
De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt toegepast bij locatiekeuzen en bij inrichtingsplannen. De uitkomst van de watertoets is een advies van de waterbeheerder, dat door de initiatiefnemer wordt meegewogen met andere belangen en wordt vertaald in een waterparagraaf. Het Bro verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de toelichting van ruimtelijke plannen.
Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland. Daarin is onder andere vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater. Op de kaarten zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.
Uitgangspunt bestemmingsplan
Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten is onderdeel van ruimtelijke plannen. Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben.
In 2015 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Hierin beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Op basis van nieuwe opgaven als klimaatverandering, zuivering van complexe stoffen en maatschappelijk ontwikkelingen zoals het streven naar een duurzaamheid en circulaire economie zijn zes ambities geformuleerd:
De ambities zijn voor de programma's waterveiligheid, watersysteem (voldoende en schoon) en waterketen vertaald in doelen en maatregelen voor 2021.
Uitgangspunt bestemmingsplan
Bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels van de keur van het waterschap van toepassing.
Om te anticiperen op (beleids)ontwikkelingen en om de leefkwaliteit van de stad te vergroten heeft Apeldoorn gezamenlijk met het waterschap Veluwe en Vitens in 2005 een gemeentelijk Waterplan opgesteld. Het Waterplan is door de gemeenteraad vastgesteld en gekozen is voor het ambitieniveau Actief Duurzamer. De belangrijkste opgaven met ruimtelijk consequenties zijn het afkoppelen en bergen van regenwater en het creëren van waterberging in beekzones.
Bij herontwikkeling, herinrichting en herstructurering zal het verhard oppervlak in het stedelijk gebied zoveel mogelijk afgekoppeld worden om het watersysteem op orde te krijgen. Ten westen van het Apeldoorns Kanaal wordt het regenwater in de bodem geïnfiltreerd of zoveel mogelijk vastgehouden in een groenzones, bijvoorbeeld naast beken en sprengen. Ten oosten van het kanaal wordt het regenwater in de vijvers geborgen.
Uitgangspunten bestemmingsplan
Bij het uitvoeren van de watertoets worden de effecten op de waterhuishouding in beeld gebracht en getoetst aan het beleid. Ontwikkelingen moeten voldoen aan de uitgangspunten uit het waterbeleid.
Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016 – 2020 (GRP) is in 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. In het GRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het GRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.
Speerpunt in het GRP is het anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem. Bewoners zal ook gevraagd worden zelf actief bij te dragen aan de klimaatopgave door de regenwaterafvoer van hun woningen af te koppelen van het vuilwaterriool en hun tuinen te vergroenen. Door deze afkoppelstrategie langjarig door te zetten ontstaat een klimaatrobuuste omgeving. Door het regenwater meer onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte neemt tevens de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit verder toe.
Uitgangspunten bestemmingsplan
Overweging en conclusie
Het plan voorziet niet in een wezenlijke verandering van de waterhuishoudkundige structuur binnen of buiten het plangebied. Wel neemt het verhard oppervlak toe als gevolg van de toegenomen bebouwing. Uit de uitgevoerde watertoets, zie paragraaf 5.2.6, blijkt dat het plan uit het oogpunt van het waterbeleid aanvaardbaar is.
Artikel 12a van de Woningwet verplicht alle gemeenten om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing.
Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad op 15 juni de "Welstandsnota 2017 - 2020 Aantrekkelijk Apeldoorn" vastgesteld. Deze nota vervangt de oude welstandsnota 'Óver Welstand Gesproken', uit 2004. Deze nieuwe welstandsnota gaat uit van één welstandsniveau voor álle gebieden van de hele gemeente Apeldoorn. De verschillende welstandsniveaus (zwaar, normaal of soepel), uit de voorgaande nota zijn afgeschaft. Een bouwplan is immers maatwerk en moet áltijd passen in zijn omgeving. Als de kwaliteit van de omgeving hoger of belangrijker is of juist minder van belang, dan moet het bouwplan ook passen in die desbetre?ende kwaliteit. Er zijn geen verschillende niveaus nodig om dat vast te leggen.
Het welstandsbeleid werkt vanuit een piramide van meest voorkomende bouwwerken naar de meer specifieke bouwwerken:
Het werken met doelstellingen die de kernkwaliteiten van het gebied beschrijven in plaats van te werken met stringente criteria, waaraan het bouwwerk moet voldoen, maakt verschillende ontwerpoplossingen mogelijk en biedt daarmee ruimte voor de initiatiefnemer. De benadering is gebiedsgericht (wijk/ dorp/gebied). Die indeling per gebied geeft de initiatiefnemer herkenning en inzicht en enthousiasme voor de eigen leefomgeving. De gebiedsindeling is dezelfde indeling als in de 'kookboeken' wordt gehanteerd.
Overweging en conclusie
Voor het plangebied en omgeving gaat het om specifiek bouwwerken waarvan de beoordeling op basis van doelstellingen voor de wijk Zuidbroek / de Wellen plaats dient te vinden. Er is echter geen aanvullend gebiedsgericht welstandsbeleid opgesteld voor dit plangebied.
De locatie ligt op het voormalige landgoed Hohenheim dat is ontstaan in 1846-47. In 1925 werd een deel van het landgoed gekocht door de Broeders Penitenten van Boekel om er een inrichting voor geesteszieken te stichten onder de naam St. Joseph. Rondom het nog bestaande landhuis Hohenheim werden daarvoor diverse gebouwen gerealiseerd waaronder paviljoens en de kapel. Vrijwel alle gebouwen zijn ontworpen door architect Jan van Dongen. Hij is één van de belangrijkste architecten van katholiek Nederland tussen de beide wereldoorlogen en daarna. Veel van de door hem ontworpen gebouwen voor St. Joseph zijn nog aanwezig. Deze vormen samen met het karakteristieke parkachtige terrein een opvallend en historisch ensemble dat zeer beeldbepalend is aan de Deventerstraat.
Afbeelding: geplande terreinplattegrond anno 1925
Op dit moment is de locatie in eigendom van de Stichting GGNet, eveneens een organisatie voor geestelijke gezondheidszorg. GGNet heeft aangegeven voornemens te zijn de gehele locatie binnen een periode van 5 tot 10 jaar af te stoten. COA voornemens een gedeelte van de locatie in gebruik te nemen als azc. Dit betreft het gebied dat is opgenomen in dit plan, met een oppervlakte van circa 5 ha.
Zie ook paragraaf 5.5 van deze toelichting voor meer (cultuur-)historische informatie.
Het beeld van het plangebied wordt in belangrijke mate bepaald door een lommerrijke en parkachtige setting waarin een de bestaande ensemble van monumentale gebouwen paviljoens op een ontspannen wijze zijn opgenomenen de lommerrijke karakteristiek van De Wellen. Het karakter en de sfeer van een oude buitenplaats aan een van de invalswegen naar Apeldoorn is heden ten dage nog steeds aanwezig.
De paviljoens binnen het plangebied zijn inmiddels niet meer in gebruik als zorgvoorziening.
De lommerrijke karakteristiek van dit gebied komt tot uitdrukking in volgroeide bomen rond open ruimten. Zuidbroek heeft daarmee naar de Deventerstraat een parkachtige uitstraling gekregen. Twee fraaie oude beukenlanen voeren vanaf de Deventerstraat in noordelijke richting het plangebied in. Het terrein van De Wellen heeft met de rijke begroeiing en verspreide bebouwing het karakter van een oude buitenplaats.
Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Deventerstraat. deze straat vormt een onderdeel van de hoofdwegenstructuur van Apeldoorn. De Deventerstraat is één van de radialen. De locatie is gelegen buiten de ring van Apeldoorn en goed bereikbaar voor verkeer vanuit Apeldoorn zelf, maar ook vanuit de regio. Aansluitingen naar snelwegen A50 en A1 kunnen via de hoofdwegenstructuur worden bereikt.
Het grotere GGnet-complex (gelegen tussen de Deventerstraat en de Terwoldseweg) wordt verkeerskundig ontsloten via een intern wegen-, en padenstructuur. Op de Deventerstraat wordt ter hoogte van de Balustrade aangesloten op de aanwezige rotonde. In figuur 4 is de huidige interne wegen-, en padenstructuur weergegeven.
Figuur 4: ontsluitingsstructuur GGNet-terrein (op de Deventerstraat)
Openbaar vervoer
De locatie aan de Deventerstraat wordt bediend door de streekbus (lijn 15) die tussen het centrum van Apeldoorn en Teuge rijdt. Op een wat verdere afstand is de voorstadshalte Station Osseveld gelegen aan de spoorlijn die onder andere Apeldoorn met Deventer verbindt.
Ten noordoosten van het plangebied loopt een hoogspanningslijn van netbeheerder Tennet. Het betreft hier de 150 kV-lijn Woudhuis - Hattem. In paragraaf 5.1.7 wordt hierop nader ingegaan.
Dit hoofdstuk geeft de ruimtelijke opzet van het plangebied weer in de nieuwe (bestemde) situatie. Daarnaast wordt ingegaan op het beoogde functioneren van het asielzoekerscentrum
Het plangebied is onderdeel van de visie voor Zuidbroek De Wellen. In Figuur 5 is de kaart uit deze visie opgenomen. Hierin is de planlocatie aangewezen als 'Bebouwing bestaand: Cultuurhistorisch waardevol' en 'Groen 2e orde'.
Figuur 5: uitsnede kaart visie De Wellen. De nieuwe bebouwing is reeds hierop ingetekend.
De (nog ambtelijke) visie voor de Wellen zal worden vertaald in de Nota van Uitgangspunten voor het nieuwe bestemmingsplan voor Zuidbroek en bedriiventerrein Apeldoorn Noord 2. Deze Nota van Uitgangspunten zal na de zomervakantie 2018 ter visie worden gelegd voor de inspraak. Hergebruik van de panden ten behoeve van een azc is zonder noemenswaardige bouwkundige en architectonische ingrepen te verwezenlijken. Daarmee blijven de gebouwen voor de toekomst bewaard. De panden worden zorgvuldig gerestaureerd met aandacht voor de oorspronkelijke uitgangspunten en architectonisch zo veel mogelijk in de oorspronkelijke staat terug gebracht.
De twee nieuw te realiseren gebouwen worden als paviljoens ingepast in de bestaande ruimtelijke (bebouwings-)structuur van het gebied. De nieuwe bebouwing wordt grotendeels gerealiseerd op locaties die vroeger ook al bebouwd waren. Deze begrenzen, samen met het bestaande gebouw 'De Sprenge' de noordzijde van de centrale groene as (zie figuur 5). De haaks daar op staande as die in het verleden werd gevormd door de kapel en het gesloopte paviljoen 'Sint Franciscus', wordt in de nieuwe situatie weer gereconstrueerd door een prominente vooruitbouw in de nieuwbouw (zie figuur 5).
Niet alleen vormt de historie uitgangspunt voor de stedenbouwkundige setting van de twee nieuwe gebouwen, ook De wordt de nieuwbouw in de 'geest' van de bestaande gebouwen ontworpen (zelfde maat en schaal en karakteristiek) om zo naadloos aan te sluiten op het bestaande historische, kenmerkende gebouwenensemble.
Bij ontwikkelingen binnen het gebied is het van belang het karakter en de samenhang van de buitenruimte te behouden en zo mogelijk te versterken. Ruimteclaims in juist die groene buitenruimte, zoals bijvoorbeeld extra ontsluiting en parkeerruimte, fietsenstallingen, paden, tijdelijke waterberging etc. moeten het groene karakter van de buitenplaats respecteren.
Ten behoeve van de verkeersontsluiting van het azc, wordt gebruik gemaakt van de huidig aanwezige infrastructuur. De hoofdontsluiting van het terrein takt aan op de Deventerstraat ter hoogte van de weg Balustrade. Hiervoor hoeven geen grootschalige aanpassingen te worden gepleegd.
De huidige verkeersontsluiting wijzigt niet of niet substantieel als gevolg van het plan. Wel worden de nieuwe gebouwen ontsloten op de bestaande wegen- en padenstructuur, zoals is aangegeven in figuur 6.
Figuur 6: Hoofdontsluiting (auto-)verkeer (principe).
Autoverkeer
Er kan gebruik worden gemaakt van de aanwezige parkeerplaatsen en de wegen-, en padenstructuur die deze parkeerplaatsen ontsluiten en verbinden met de Deventerstraat. Het is niet nodig de ontsluiting aan te passen. Met name personeel en werknemers en een aantal vrijwilligers rijden met de auto naar het azc toe. Bewoners zelf hebben geen auto, bezoek van bewoners dat met de auto komt is minimaal aan de orde. Op basis van ervaringen van het COA bij azc's van vergelijkbare omvang in den lande, kan worden gesteld dat gemiddeld circa 30-40 personen met de auto komen, per dag. Deze auto's kunnen prima gebruik maken van de huidige wegenstructuur en de 83 aanwezige parkeerplaatsen.
Parkeren
Voor het bepalen van de benodigde parkeercapaciteit wordt, bij verlening van de door COA aan te vragen omgevingsvergunning, aangesloten bij de gemeentelijke parkeernormering. Gelet op de beperkte verkeersaantrekkende werking van een azc (ook na realisering van de nieuwbouw) en de beschikbare ruimte op het terrein, is het, op voorhand, voldoende aannemelijk dat de (genormeerde) parkeerbehoefte ruimschoots op eigen terrein kan worden vervuld.
Fietsen
De locatie is en blijft per fiets goed bereikbaar. Vanaf het COA terrein kan via de Deventerstraat over vrijliggende fietspaden naar de stad worden gefietst, naar de diverse voorzieningen (winkelcentra, sportfaciliteiten of stadscentrum). Ook kan per fiets vanaf het COA-terrein worden gefietst naar het naastgelegen Zevenhuizen, of richting Zuidbroek (park, winkels in het Kristal).
Een deel van het personeel en werknemers komt uit de omgeving en zal met de fiets naar de locatie komen. Dat geldt ook voor vrijwilligers die meestal uit de omliggende buurt komen. De fiets is met name een makkelijk en goedkoop vervoermiddel voor bewoners om zich in de omgeving te verplaatsen. Vooral voor het parkeren van fietsen op de locatie moet dus goed aandacht zijn.
Bij de invulling van het terrein door COA wordt rekening gehouden met voldoende fietsparkeerplaatsen dichtbij de verschillende onderkomens. Fietsparkeervoorzieningen worden in voldoende mate geplaatst zodat op het terrein geen rommelige situaties ontstaan.
Openbaar vervoer
Een kleiner deel van het personeel en werknemers komt met het openbaar vervoer naar de locatie. Dat geldt ook voor vrijwilligers die meestal uit de omliggende buurt komen. Ook bewoners kunnen ervan gebruik maken maar zullen dat gezien de kosten minder vaak doen. Dat betekent dat de huidige openbaar vervoersvoorzieningen benut kunnen worden door gebruikers die van/naar het azc reizen. Ten aanzien van het openbaar vervoer doen zich geen belangrijke veranderingen zullen voor als gevolg van dit bestemmingsplan.
Voetgangers
Op de locatie zelf zijn voetpaden aanwezig om veilig over te lopen, bijvoorbeeld naar de hoofdaansluiting aan de Deventerstraat of over het omliggende terrein van GGNet. Bewoners van het azc worden door het COA geïnformeerd over looproutes naar de verschillende bestemmingen in de omgeving. Oversteekvoorzieningen zijn op de Deventerstraat aanwezig, bij de rotonde kan veilig worden overgestoken. Het gehele terrein wordt gekenmerkt door diverse loop- en fietspaden naar alle omliggende wijken en verschillende voorzieningen, zoals winkelcentra, zwembad, wijkparken en kinderboerderij.
Enige aanvullende informatie is opgenomen in Bijlage 6 Analyse verkeer
Het complex is (wordt) geschikt voor een structureel azc met een opvangcapaciteit van maximaal 600 bewoners. In het plan worden vijf leegstaande panden hergebruikt (Bakkershuis, de Sprenge, de Voorde, de Gaarde en de Kapel) en twee nieuwe gebouwen toegevoegd op locaties waar vroeger panden hebben gestaan.
In dit azc zullen diverse nationaliteiten gehuisvest worden. De bewoners verblijven meestal met 8 tot 10 personen bij elkaar in een verblijfseenheid. Er is in dit opzicht dan ook geen sprake van zelfstandige woonheden/woningen in de zin van de BAG. Bij het plaatsen in een verblijfseenheid wordt onder andere rekening gehouden met iemands culturele afkomst, religie of met de samenstelling van het gezin. Alle wooneenheden zijn voorzien van slaapkamers, woonkamer, keuken, badkamer en toilet. Er is geen algemene keuken of restaurant voorzien.
Het azc is bedoeld voor verschillende soorten bewoners. Ten eerste bewoners die al een vergunning hebben maar nog geen huisvesting (de statushouders). Ten tweede bewoners die in afwachting zijn van een definitief besluit van de IND (en in een verlengde asielprocedure zitten). Ten derde bewoners die zich voorbereiden op terugkeer naar het land van herkomst dan wel naar het land waar ze hun eerste asielaanvraag hebben ingediend (deze bewoners krijgen geen vergunning/status en/of vallen onder het verdrag van Dublin).
Het COA heeft als taak het veilig, leefbaar en beheersbaar organiseren van de opvang. Een belangrijke pijler van het opvangwerk is het bieden van begeleiding bij het verblijf op de locatie. Op het onderhavige asielzoekerscentrum werkt COA samen met onder andere:
Naast de hiervoor genoemde instanties werkt COA op het azc nauw samen met onder meer:
Begeleiding en werkplekken
Om de mensen te begeleiden zijn er woonbegeleiders / personeel COA. Afhankelijk van in welke fase van de procedure een bewoner zich bevindt volgt hij/zij programma's en begeleidingsgesprekken. De programma's zijn op het individu afgestemd en betreffen terugkeertrainingen of integratietrainingen. In de praktijk zijn het de medewerkers van COA of ketenpartners IND, Stichting vluchtelingenwerk, etc. die werken aan integratie en het doorlopen en begeleiden van de asielprocedures dan wel het begeleiden van afgewezen asielzoekers om terug te keren. Hiervoor zijn diverse spreekkamers en begeleidingsruimtes aanwezig.
Op gezondheidsgebied (GGD/GCA) is er ruimte gemaakt in het azc met spreek- en behandelkamers waar artsen gesprekken voeren en/of waar kleine behandelingen plaatsvinden, vergelijkbaar met een huisartsenpost. Er zijn echter geen bedden: in het geval dat de bewoner langdurig of specialistisch behandeld moet worden, dan worden bewoners doorverwezen naar een ziekenhuis of specialistisch centrum.
De dagbesteding van de bewoners van het asielzoekerscentrum bestaat uit:
Zelfwerkzaamheid
Naast het op orde houden van hun eigen leefomgeving worden de bewoners ook zo veel mogelijk betrokken bij het onderhouden van de locatie, ondersteunen van activiteiten op de locaties. Denk hierbij aan groenonderhoud, vertaalwerkzaamheden.
Activering
Activeren gaat over het stimuleren en faciliteren van bewoners om regie op hun eigen leven te behouden. Activiteiten zijn concrete manieren om de tijd te besteden. De ambitie van het programma Activering bewoners is er toe bij te dragen dat bewoners meer regie gaan en blijven voeren over hun eigen leven. In de visie 'Zin geven aan tijd' wordt activering nadrukkelijk gezien als onderdeel van de begeleiding van onze bewoners. Activering is maatwerk met aandacht voor de individuele competenties en vaardigheden.
Trainingen/cursussen
Ter voorbereiding op hun integratie in de Nederlandse maatschappij worden er diverse trainingen aangeboden. Deze worden regelmatig bijgesteld en aangevuld. Te denken valt aan lessen Nederlandse taal, kennis van de Nederlandse maatschappij, oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt of op het gebied van huisvesting, participatie en integratie.
Overige (dag)activiteiten
De bewoners op het azc kunnen naast hun formele bezigheden van de asielprocedure gebruik maken van diverse overdekte recreatie ruimten (deze vinden plaats in de kapel). Voor recreatie zijn verschillende ruimtes ingericht, zoals een speelruimte voor kinderen. Ook is er een computer-/studiezaal en vrije recreatieruimten waar mensen elkaar kunnen ontmoeten, kaarten etc. Hier worden ook sport- en spelevenementen gehouden, of bijeenkomsten georganiseerd. De bewoners van het azc kunnen ook buiten gebruik maken van sport- en spelmogelijkheden zoals een voetbal- en/of basketbalveld(je). Voor de kinderen worden speelvoorzieningen geplaatst met bankjes voor de ouders. Om integratie te bevorderen wordt er met behulp van vrijwilligersorganisaties (bijv. kerkgemeenschappen) ook gewerkt aan mogelijkheden voor dagbesteding buiten het terrein van het azc.
Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
Een nieuwe of gewijzigde bestemming mag alleen in het bestemmingsplan worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Er moet dus onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.
Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.
Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.
Onderzoeksresultaten bodem
Door Tauw zijn twee bodemonderzoeken verricht, een verkennend bodemonderzoek (11 oktober 2016, kenmerk R001-1240051MCR-rlk-V01-NL, zie Bijlage 4 Verkennend bodemonderzoek) en een aanvullend bodemonderzoek (20 februari 2017, kenmerk 002-1240051MCR-mfv-V03-NL, zie Bijlage 5 Aanvullend bodemonderzoek). De onderzoeken zijn uitgevoerd met het oog op zowel de verkoop van het perceel als de beoogde nieuwbouw. De conclusies van beide onderzoeken zijn in de laatstgenoemde rapportage samengevat (tabel 5.1).
Voor de overwegingen omtrent dit bestemmingsplan zijn de hierna volgende conclusies relevant. Hierbij is het voor een goed begrip van de onderzoeksrapportages van belang te vermelden dat in het verkennende onderzoek alleen de locatie Sint Fransiscus is onderzocht voor nieuwbouw. In het aanvullende onderzoek is ook de locatie Sint Aloysius onderzocht voor nieuwbouw.
Conclusies
Voor de onderzochte locaties, voor zover betrekking hebbend op dit bestemmingsplan, geldt in hoofdzaak het volgende:
Voor de locatie van de kelder (onder de oostvleugel) van het voormalig paviljoen Sint Franciscus geldt evenwel de volgende, enigszins afwijkende conclusie:
De eindconclusie is dat het plan uit oogpunt van bodemkwaliteit aanvaardbaar en uitvoerbaar is en dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied | |
1 | 10 m | 0 m | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m | |
4.2 | 300 m | 200 m | |
5.1 | 500 m | 300 m | |
5.2 | 700 m | 500 m | |
5.3 | 1.000 m | 700 m | |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Onderzoeksresultaten milieuzonering
Gebiedstype
Het gebied kan worden aangemerkt als gemengd gebied vanwege de ligging nabij doorgaande wegen. Verder bestaat het plangebied en de directe omgeving uit diverse functies zoals maatschappelijke doeleinden, verkeer, bedrijvigheid en groen. Hierdoor mag een correctie worden toegepast op de richtafstand zoals opgenomen in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering. Voor het plangebied en het aangrenzende GGNet-terrein kan tevens worden uitgegaan van een gebied met functiemenging. Er worden immers (bewust) verschillende functies gemengd. Op grond van de VNG-publicatie wordt in een gebied met functiemenging niet gewerkt met richtafstanden, maar kent 3 milieucategorieën aan de hand waarvan de toelaatbaarheid van activiteiten wordt beoordeeld:
Gelet op de maximaal toegestane milieu categorieën binnen het gebied met functiemenging en de ligging nabij een hoofdweg, wordt voldaan aan de voorgenoemde voorwaarden.
Inwaartse milieuzonering
In de verdere nabijheid van de planlocatie zijn de volgende milieuhinderlijke activiteiten aanwezig:
Andere milieuhinderlijke bestemmingen liggen op grotere afstand van het plangebied en zijn evenmin van invloed.
Uitwaartse milieuzonering
De gewenste activiteit op de planlocatie is een azc. Deze activiteit is niet als zodanig opgenomen in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering. De belangrijkste activiteit betreft tijdelijke huisvesting van asielzoekers naast opvang en begeleiding.
In de reeds bestaande bebouwing worden nog steeds andere (maatschappelijke) functies mogelijk gemaakt tot en met milieucategorie 2. De milieuzone van het plangebied bedraagt zodoende maximaal (gecorrigeerd) 10 meter. De dichtstbijzijnde woningen buiten het plangebied en het gebied met functiemenging liggen op meer dan 100 meter en daarmee is de invloed van het plangebied naar de omgeving niet relevant.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het plan uit het oogpunt van bedrijven en milieuzonering aanvaardbaar is.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen. Daarnaast moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook inzicht te worden gegeven in de akoestische indirecte gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen.
Een azc is geen geluidgevoelige bestemming aangezien de planologische status niet duidelijk 'wonen' is maar 'tijdelijke huisvesting migranten'. Om die reden is de Wet geluidhinder hierop niet van toepassing. Voor zover er andere geluidgevoelige functies mogelijk worden gemaakt in de bestaande gebouwen (hier is dat nu ook al mogelijk) hoeft ook hier te worden getoetst aan de normen uit de Wgh. Wel dienen de geluidkwaliteit (invloed van Deventerstraat en A50) en de mogelijke akoestische gevolgen van het plan (eventuele verkeersaantrekkende werking) in het kader van een goede ruimtelijke ordening te worden beschouwd.
Voor Apeldoorn zijn recentelijk geluidsbelastingkaarten vastgesteld. Hierin zijn ook de geluidsbelastingen vanwege de A50 en Deventerstraat meegenomen. In onderstaande figuur is een uitsnede van de kaart weergegeven.
Figuur 7: uitsnede geluidsbelastingkaart Apeldoorn
In dat kader wordt overwogen dat de nieuwe gebouwen op dezelfde afstand van de Deventerstraat worden gesitueerd als één van de bestaande gebouwen, welke ook recentelijk nog is gebruikt voor verblijf van patiënten.
Uit de geluidsbelastingkaart blijkt dat het deel van het plangebied waar mensen (tijdelijk) verblijven (nieuwe en bestaande gebouwen) een geluidsbelasting ondervindt van maximaal 55 dB Lden. Tussen de nieuwe gebouwen en de Deventerstraat staan enkele bestaande gebouwen welke een afschermende werking hebben. Dit maakt het voldoende aannemelijk om ter plaatse van de nieuwbouw een aanvaardbaar verblijfs- en leefklimaat te kunnen garanderen. Hetzelfde geldt voor de invloed van de A50. De afstand tot de A50 is ruim 300 m en tussen de A50 en de nieuwe gebouwen staat een bestaand gebouw. Ook ten aanzien van de A50 is de conclusie gerechtvaardigd dat ter plaatse van de nieuwe gebouwen een aanvaardbaar verblijfs- en leefklimaat bereikt kan worden.
Ten aanzien van de inpassing in de omgeving wordt overwogen dat het nieuwe azc niet leidt tot een substantiële toename van de verkeersbewegingen in de omgeving.
Conclusie
Het plan is uit oogpunt van geluidhinder aanvaardbaar. Ter plaatse van de bestaande en nieuwe gebouwen is een aanvaardbaar verblijfs- en leefklimaat te bereiken.
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Niet in betekenende mate bijdragen
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.
Toepasbaarheidsbeginsel
Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").
Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.
Overweging luchtkwaliteit
Uitgaande van 400 of maximaal 600 slaapplekken en - zouden woningen worden gebouwd - minimaal twee slaapplekken per woning, staat de voorgenomen ontwikkeling rekenkundig gelijk aan de bouw van maximaal 200 of 300 woningen. Daar komt uiteraard nog enig verkeer bij van enkele tientallen medewerkers. Anderzijds genereren bewoners van woningen uiteraard veel meer autoverkeer dan asielzoekers.
Conclusie
Het is echter aanvaardbaar te stellen dat de ontwikkeling die dit plan mogelijk maakt hoe dan ook ruim kleiner is dan een ontwikkeling van een woonwijk van maximaal 1.500 woningen. Daarmee is aannemelijk dat de ontwikkeling van een asielzoekerscentrum niet in betekenende mate bijdraagt aan (verslechtering van) de luchtkwaliteit. Hierdoor kan het plan uit oogpunt van luchtkwaliteit aanvaardbaar worden geacht en is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe worden in het beleid voor externe veiligheid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en per transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende Regeling basisnet. Er zijn geen wettelijke grenzen voor de aantallen transporten met gevaarlijke stoffen maar er worden wel grenzen gesteld aan de risico's, deze staan in het Basisnet. De vastgestelde risicogrenzen worden getoetst aan het plaatsgebonden risico met een wettelijk harde norm en het groepsrisico met de daarbij behorende oriëntatiewaarde als ijkpunt. Daarnaast geldt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen op een verantwoorde wijze plaatsvindt vanwege de strenge eisen die gelden voor dit vervoer als gevolg van internationale regelgeving.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud van de buisleidingen.
Nota Milieuveiligheid Apeldoorn
Uitgangspunt van de Nota Milieuveiligheid, die in december 2011 is vastgesteld, is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. De voorwaarde hierbij is dat de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de Nota bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
Onderzoeksresultaten
Bevi
Op het perceel Deventerstraat 562 bevindt zich een opslag van bestrijdingsmiddelen met een capaciteit van maximaal 75.000 kg. De afstand van de opslaglocatie tot het plangebied bedraagt tenminste 230 m. De plaatsgebonden risicocontour ligt op 20 m rond de opslag en is daarmee niet van invloed op het bestemmingsplan. Het plangebied ligt ook buiten het invloedsgebied van de opslag en daarmee is dit aspect niet relevant.
Buisleidingen
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Binnen of nabij het plangebied zijn een aantal mobiele risicobronnen aanwezig. In onderstaande tabel zijn de risicobronnen en de te hanteren contouren weergegeven.
Ten aanzien van de A50:
De ontwikkeling bevindt zich buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 en het plasbrandaandachtsgebied van Rijksweg A50. Hiermee vormt de A50 geen directe belemmering voor de planontwikkeling. De ontwikkeling is gelegen binnen het invloedsgebied van de A50 en op meer dan 200 meter. Hierdoor kan worden volstaan met een 'beperkte' verantwoording van het groepsrisico. De commandant van de veiligheidsregio dient te adviseren over de mogelijkheden voor het voorbereiden op en bestrijden van een ramp en de zelfredzaamheid van personen. Gezien de afwezigheid van een groepsrisico zal dit advies niet leiden tot ruimtelijke aanpassingen. Het maatgevende scenario voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid waarbij het plangebied binnen het invloedsgebied van brandbare gassen ligt is een wolkbrandexplosie en een toxische wolk. Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen. Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. De betreffende panden zijn voorzien van isolatie tegen het binnendringen van toxische gassen. Bij een wolkbrandexplosie is het advies om te vluchten van de risicobron af. Op basis van de hiervoor genoemde overwegingen kan worden geconcludeerd dat er voldoende mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid zijn. Dit betekent dat er geen nadere eisen aan het plan worden gesteld in het kader van het milieuaspect externe veiligheid.
Ten aanzien van de N344 (Deventerstraat):
Het plangebied bevindt zich op ongeveer 100 meter van de provinciale weg N344 (Deventerstraat). Provinciale wegen zijn aangewezen als doorgaande routes voor gevaarlijke stoffen. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N344 is dermate beperkt dat er geen significante EV risico's zijn rond deze weg, zo blijkt uit de milieunota externe veiligheid gemeente Apeldoorn.
Conclusie
De nabij het plan gelegen risicobronnen vormen geen significante externe veiligheidsrisico's.
De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).
De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.
Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.
Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.
Onderzoeksresultaten
Bij nieuwe ontwikkelingen dient in geval van realisatie van gevoelige bestemmingen rekening te worden gehouden met de magneetveldzone op basis van 50% van de ontwerpbelasting. In de nabijheid van het plangebied bevindt zich een hoogspanningslijn van netbeheerder Tennet. Het betreft hier de 150 kV-lijn Woudhuis - Hattem, met een indicatieve zone van (2 x) 80 m (aan weerszijden van het hart van de lijn). De afstand van het plangebied tot aan het hart van de hoogspanningslijn bedraagt minimaal circa 140 m. Dat betekent dat het plangebied niet is gelegen binnen een gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).
Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.
Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Overweging
Het bestemmingsplan maakt een activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r., te weten de activiteit genoemd in D 11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Een milieueffectrapportage is noodzakelijk in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
2°. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
3°. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
Geen van deze drempelwaarden wordt als gevolg van dit plan overschreden, ook niet bezien in relatie tot eventuele andere projecten in de nabijheid van het plangebied. Daarom is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. Hierbij wordt het volgende overwogen. Met het oog op de planologische afweging van dit plan is een groot aantal milieuaspecten beoordeeld. Voor een aantal belangrijke milieuaspecten is bovendien specifiek onderzoek verricht. Deze beoordelingen (en waar relevant: uitkomsten van onderzoek) zijn hoofdzakelijk in dit hoofdstuk opgenomen. De beoordeelde aspecten komen in hoofdzaak overeen met de aspecten die ook beoordeeld zouden moeten worden ingeval van een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Uit de beoordeling van de bedoelde milieuaspecten blijkt voldoende duidelijk dat er als gevolg van dit plan geen belangrijke nadelige milieugevolgen te verwachten zijn. Het is daarom niet noodzakelijk een Milieueffectrapportage op te stellen.
Conclusie
Zoals beschreven in de voorafgaande alinea's kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Het is daarom niet noodzakelijk een formele m.e.r.-beoordeling uit te voeren en evenmin een milieueffectrapportage op te stellen.
Het plangebied ligt in bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 5 hectare groot. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de omgevingsvisie heeft aangegeven.
Het gebied ligt niet in de door de provincie aangeduide grondwaterfluctuatiezone(*). Dit betekent dat voor de toekomstige grondwatersituatie het huidige grondwaterregime als uitgangspunt wordt genomen.
(*) de grondwaterfluctuatiezone is een signaleringszone waarin door klimaatverandering en niet trendmatige grondwaterfluctuaties de risico's op grondwateroverlast in de toekomst kunnen toenemen.
In de directe omgeving is geen peilbuis uit het gemeentelijk grondwatermeetnet voorhanden. Hierdoor kan geen beeld geschetst worden van de grondwaterstand op de locatie. Er zijn echter geen signalen bekend omtrent grondwateroverlast in deze omgeving.
Bij de ontwikkeling van het plangebied wordt rekening gehouden met voldoende drooglegging en ontwateringsmogelijkheden. Grondwater mag namelijk niet structureel worden afgevoerd. Om deze reden wordt het plan grondwaterneutraal ontwikkeld..
In het plangebied zelf komt geen oppervlaktewater voor. Aan de westzijde van het plangebied ligt een kunstmatige vijver. Langs het talud van de A50 ligt een A-watergang voor de afwatering.
Dit plan voorziet niet in extra oppervlaktewater. Verder wordt niet geloosd op het oppervlaktewater. Het plan heeft daarom geen nadelige gevolgen voor de (kwaliteit van) het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.
In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft daarom geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.
In het plangebied en omgeving ligt een gemengd rioolstelsel waarmee vuil- en regenwater gezamenlijk worden afgevoerd. De capaciteit van dit riool is voldoende om bij een maatgevende regenbui die eens per 2 jaar optreedt geen water op straat te veroorzaken.
Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen en nieuwe gebouwen de afvoer van regenwater niet (meer) op het gemengd riool aan te sluiten. In het gemeentelijke beleid is opgenomen dat het regenwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.
Voor de nieuw te bouwen panden stelt de gemeente als eis dat minimaal 20 mm waterberging ten opzichte van het verhard oppervlak gerealiseerd dient te worden. Wanneer gebieden verhard of bebouwd worden die voorheen onverhard waren geld een bergingseis van minimaal 36 mm. Dit water dient te worden vastgehouden op eigen terrein in hiervoor bestemde voorzieningen en in de bodem te worden geïnfiltreerd.
Waterschap Vallei en Veluwe stelt als eis dat een neerslagsituatie die 1x per 100 jaar voorkomt (T=100) in het gebied moet worden vastgehouden. Deze T=100 situatie kent een omvang van 86 mm neerslag. Omdat tijdens de bui een deel van de neerslag reeds in de bodem infiltreert is deze eis te vertalen tot het realiseren van minimaal 60 mm waterberging.
Deze eisen gecombineerd leiden tot een situatie waarin minimaal 20 mm respectievelijk 36 mm neerslag ten opzichte van het verharde oppervlak in bergingsvoorzieningen moet worden vastgehouden. Bij hevigere neerslag mag water uit de voorzieningen treden. Het plangebied dient zodanig ingericht te zijn dat binnen de grenzen in totaal 60 mm neerslag geborgen kan worden. Een deel van dit water mag dus (tijdelijk) worden geborgen in groenzones of op straat. Water mag hierbij niet naar het openbare gebied afstromen. Het plan wordt zo ontworpen dat water wat tijdelijk geborgen wordt niet tot schade leidt.
De materialen die in aanraking komen met het regenwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van regenwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het regenwater afgevoerde vervuilende stoffen. Deze aspecten worden meegenomen bij de beoordeling van de aanvraag omgevingsvergunning.
De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en regenwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.
De eisen die de gemeente Apeldoorn dan wel het Waterschap Vallei en Veluwe stelt aan nieuwe ontwikkelingen in bestaand stedelijk gebied zijn opgenomen en beoordeeld in deze waterparagraaf. Daarmee is voldaan aan de watertoets.
De twee Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) vormen samen de belangrijkste natuurbeschermingswetgeving op Europees niveau. De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De EU-lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en van natuurlijke habitats. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van te beschermen gebieden, zogeheten speciale beschermingszones. Het netwerk van speciale beschermingszones die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen wordt over het algemeen als Natura 2000 aangeduid. Een Natura 2000-gebied kan uit een Vogelrichtlijngebied, een Habitatrichtlijngebied of een combinatie van beide bestaan. Bij een gecombineerd Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied kan elk onderdeel zijn eigen begrenzing hebben, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden.
Wet natuurbescherming
Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.
De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen.
De Wnb bevat –voor zover voor bestemmingsplannen relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.
Gebiedsbescherming
De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.
Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als is voldaan aan elk van de voorwaarden:
Als het plan significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het plan nodig is vanwege:
Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het plan.
Soortenbescherming
De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:
Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:
Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.
Houtopstanden
Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is bepaald dat de aanwijzing en begrenzing van de gebieden die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland' en de aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden bij provinciale verordening geschiedt. Ook is daarin bepaald dat bij provinciale verordening regels worden gesteld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied behorend tot het natuurnetwerk Nederland.
Om de effecten van de voorgenomen plannen te bepalen is onderzoek gedaan naar de natuur- en landschapswaarden binnen het plangebied. De resultaten van dat onderzoek zijn beschreven in Bijlage 7 Quickscan Wnb, Bijlage 8 Nader onderzoek soortenbescherming en in Bijlage 9 Onderzoek ontheffingsaanvraag Wnb. Hierna zijn de belangrijkste bevindingen uit de uitgevoerde onderzoeken beschreven.
Quickscan GGNet-terrein Apeldoorn (incl. nieuwbouw) (31 oktober 2017)
Er is een quickscan uitgevoerd naar het voorkomen van soorten binnen de bestaande gebouwen in het plangebied. Geconstateerd is dat er binnen het plangebied mogelijk verblijfplaatsen van vleermuizen en nesten van vogels met jaarrond beschermde nesten aanwezig zijn (huismus en gierzwaluw). Aanbevolen is om nader onderzoek uit te voeren naar de feitelijke aanwezigheid van verblijfplaatsen van soorten. Hierna wordt op dat nader onderzoek ingegaan.
De quickscan is uitgevoerd met het oog op de uitvoering van enkele (herstel-)werkzaamheden ter plaatse van de bestaande gebouwen. In de navolgende onderzoeken is echter breder gekeken naar natuurwaarden, met als uitgangspunt hetgeen met dit plan ruimtelijk en functioneel mogelijk wordt gemaakt.
Soortenbeschermingstoets GGNetterrein Apeldoorn (25 september 2017)
Uit de hiervoor beschreven quickscan soortbescherming kwam naar voren dat de voorgenomen werkzaamheden mogelijk leiden tot effecten op beschermde soorten vleermuizen, huismussen en gierzwaluwen. Het onderzoek heeft zich gericht op de aanwezigheid van bovengenoemde soorten in alle vijf bestaande panden van de het COA.
De conclusie van dit onderzoek luidt dat er effecten optreden voor verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis en de laatvlieger. Ondanks het nemen van mitigerende maatregelen treedt er nog steeds overtreding op van artikel 3.5 lid 2 en lid 4 van de Wet natuurbescherming. Hiervoor is een ontheffing op de Wet natuurbescherming noodzakelijk. Er dient ontheffing aangevraagd te worden voor de gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis en de laatvlieger.
Ontheffingsaanvraag soortenbescherming GGNetterrein Apeldoorn (5 oktober 2017)
Dit onderzoek is in belangrijke mate gebaseerd op de informatie uit de voorgaande onderzoeken. Hieraan zijn toegevoegd overwegingen en argumenten die de ontheffingsaanvraag ondersteunen. De Ontheffing Wet natuurbescherming als opgenomen in Bijlage 10 Ontheffing Wet natuurbescherming is inmiddels verleend op 16 febrauari 2018 door gedeputeerde staten van Gelderland
NB: de datering van de hiervoor genoemde rapportages is niet chronologisch vanwege een naderhand uitgevoerde (tekst-)revisie van quickscan. De onderzoeken zijn echter in de aangegeven volgorde uitgevoerd.
In de Omgevingsvisie Gelderland hebben provinciale staten het provinciale beleid omtrent archeologie vastgelegd: De provincie streeft er naar archeologie expliciet te betrekken bij de integrale afweging bij planontwikkeling. Bij locatiekeuze en planuitwerking moet voldaan worden aan de basiskwaliteitseisen van de bodem, waaronder archeologie. Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische gegevenheden in de bodem kunnen aantasten moeten zo veel mogelijk rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.
De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant geen regels over cultuurhistorie.
Als vervolg op de Nota I-Cultuur heeft de gemeenteraad op 18 juni 2015 de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.
De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.
Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden
Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de Monumentenverordening.
Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden
Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.
Categorie 3: Terrein met archeologische waarden
Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.
Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting
In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting
In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.
Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting
In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.
Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt
De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.
Zoals in paragraaf 5.4.1.2 al is uiteengezet heeft de gemeenteraad op 18 juni 2015 de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld. Op deze beleidskaart is voor het hele grondgebied van de gemeente Apeldoorn aangegeven hoe groot de kans op het aantreffen van archeologische sporen en vondsten is.
In het kader van dit bestemmingsplan moet worden overwogen of (en, zo ja, in hoeverre) eventuele archeologische sporen als gevolg van de nieuwbouw kunnen worden verstoord. In dit geval gaat het om de bouw van twee nieuwe gebouwen (min of meer) ter plaatse van de voormalige paviljoens Sint Franciscus en Sint Aloysius (zie figuur 1, locaties 2 en 3).
Figuur 8a: contouren van de voormalige bebouwing, ingetekend op een kaart verkregen van het Nieuwe Instituut (bron: COA). De contouren zijn met een zwarte lijn aangegeven (gebouwen 2. en 3.).
Figuur 8b: de geprojecteerde nieuwbouw op de locaties van de voormalige gebouwen. De nieuwbouw is bij benadering met een rode lijn aangegeven.
Op de Archeologische Beleidskaart 2015 van de gemeente Apeldoorn hebben de locaties van de geplande nieuwbouw een (middel)hoge archeologische verwachting (figuur 3). Dit houdt in dat bodemingrepen groter dan 500 m² en dieper dan 35 cm -Mv archeologisch onderzoeksplichtig zijn. Op basis van door het COA aangeleverde informatie hebben beide gebouwen bij elkaar een oppervlakte van circa 1.560 m² en is de verwachte verstoringsdiepte circa 150 cm -Mv (geen onderkeldering, wel kruipruimte). Daarmee is de geplande nieuwbouw in principe onderzoeksplichtig.
Figuur 8c: uitsnede Beleidskaart archeologie Apeldoorn
Zoals hiervoor reeds is aangegeven zijn beide voormalige panden op de nieuwbouwlocaties reeds gesloopt. Hierbij heeft destijds geen archeologisch onderzoek plaatsgevonden. Wanneer de contouren van de gesloopte opstallen en die van de nieuwbouw over elkaar worden geprojecteerd, is te zien dat deze nagenoeg geheel overlappen (figuur 4). Het totale oppervlak dat zeer waarschijnlijk nieuw zal worden verstoord bedraagt circa 140 m². Het COA heeft de bouwarchieven van CODA in Apeldoorn en het Nieuwe Instituut (voormalig NAI) in Rotterdam geraadpleegd: hoewel duidelijke tekeningen ontbreken, is uit het historisch onderzoek gebleken dat beide gesloopte panden onderkelderd zijn geweest.
Figuur 8d: contouren gesloopte bebouwing (zwarte lijn) en geplande nieuwbouw (rode lijn) over elkaar geprojecteerd.
In het kader van de planvorming heeft het COA reeds een milieukundig booronderzoek (zie Bijlage 4 Verkennend bodemonderzoek) uit laten voeren door Tauw. Uit het onderzoek, waarbij is geboord tot circa tot circa 310 cm -Mv. Tot 150 cm -Mv zijn diverse waarnemingen gedaan aan bodemvreemd materiaal. In de bovengrond is verspreid puin, baksteenpuin en leisteen waargenomen, in de ondergrond puin en leisteen. Specifiek ter plaatse van voormalig Paviljoen Sint Fransiscus is vanaf 100 cm -Mv een puinlaag aangetroffen van bouw en sloopmateriaal, betonbrokken, baksteenpuin en metaal. Het is aannemelijk dat de kelder zich aan de noordoostzijde van het gebouw bevindt. De kelder is in het verleden 'geïmplodeerd' [opm: uitleggen wat hiermee bedoeld wordt] en gevuld met puin. Bij het voormalige Paviljoen Sint Aloysius is geen kelder aangetroffen. Daar was de kelder al verwijderd en was de grond 'aangeharkt' met puin en gras.
Op basis van de van het COA verkregen informatie is vastgesteld dat 1) de contouren van de nieuwbouw nagenoeg volledig samenvallen met de contouren van de gesloopte bebouwing en dat 2) beide gesloopte gebouwen volledig onderkelderd zijn geweest, tot een diepte onder de verwachte nieuwe verstoringsdiepte. Daarmee is de kans op het aantreffen van een intacte bodem en samenhangende archeologische resten in situ ter plaatse van de nieuwbouwlocaties klein.
Conclusie
De gemeente Apeldoorn overweegt dat, gelet op voorgaande, voldoende inzicht bestaat in de archeologische situatie ter plaatse van de nieuwbouwlocaties. Het is aannemelijk dat als gevolg van de nieuwbouw(activiteiten) geen archeologische sporen zullen worden verstoord. Het vooraf uitvoeren van verder archeologisch onderzoek levert niet wezenlijk meer inzicht op dan er nu is. Mochten tijdens graafwerkzaamheden onverhoopt toch archeologische waarden aangetroffen worden, dan geldt op basis van de Erfgoedwet de plicht deze zogenaamde toevalsvondsten te melden bij het Rijk, rechtstreeks dan wel via de gemeente Apeldoorn.
Op grond van artikel 3.1 van de Erfgoedwet kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een monument dat van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aanwijzen als rijksmonument.
In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan een beschrijving moet worden gegeven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Aanvullend op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk een visie op het cultureel erfgoed opgesteld, genaamd 'Kiezen voor karakter; visie erfgoed en ruimte'. Deze visie geeft aan hoe het Rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het kabinet daarbij heeft en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang.
In de Omgevingsvisie Gelderland stelt de provincie over cultuur en erfgoed het volgende: De Gelderse steden kenmerken zich door een sterk historisch karakter, door een hoge ruimtelijke kwaliteit, een goed ontwikkelde culturele infrastructuur en huisvesten enkele topinstellingen. Al deze kwaliteiten dragen in belangrijke mate bij aan een aantrekkelijk woon-, werk- en vestigingsklimaat. Om deze redenen investeert de provincie in de verdere ontwikkeling van erfgoed en cultuur, kennisontwikkeling, cultureel ondernemerschap en innovatie. In alle regio's stimuleert de provincie samen met gemeenten kunst en cultuur die bijdragen aan een sterk vestigingsklimaat, regionale identiteit en vrijetijdseconomie.
De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.
Op de cultuurhistorische beleidskaart die hoort bij de gemeentelijke Nota I-Cultuur staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:
Het plangebied ligt in een zone met een gemiddelde attentiewaarde. Uit eerder onderzoek is gebleken dat onderdelen van het terrein en bebouwing cultuurhistorisch waardevol zijn. Voor die onderdelen en bebouwing is in dit bestemmingsplan een beschermende regeling toegepast.
Figuur 9: uitsnede Cultuurhistorische Waardenkaart - het plangebied (rood omlijnd) ligt binnen een zone met een gemiddelde attentiewaarde
In 2012 heeft de gemeenteraad de Implementatienotitie modernisering monumentenzorg vastgesteld. In deze notitie is vastgelegd dat de iconen (monumenten, beeldbepalende panden en beschermde gezichten of gebieden) worden beschermd via sectorale regels, zoals de Erfgoedwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Andere cultuurhistorische waardevolle kwaliteiten worden -waar nodig en mogelijk- door middel van het bestemmingsplan beschermd.
Het bestemmingsplangebied maakt onderdeel uit van een terrein dat vanaf 1846-1847 op initiatief van de heer Mr. J.P.G. Moorrees werd omgevormd tot het landgoed Hohenheim. De door hem aangekochte woeste grond van het Ankeler Veld werd in ontginning gebracht ten behoeve van landbouwdoeleinden. Daarnaast liet hij op het terrein een fors landhuis en diverse pachtboerderijen bouwen. Een deel van het terrein werd in 1925 aangekocht door de Broeders Penitenten van Boekel. Zij vormden het goed om ten behoeve van een psychiatrische inrichting. Rondom het oude landhuis Hohenheim werd een groot aantal vrijstaande gebouwen gerealiseerd, waaronder een kapel, verschillende paviljoens, een werkplaats en een boerderij. De aldus ontstane St. Josephstichting groeide in de loop van de 20ste eeuw sterk uit; sedert 1987 bekend staande als De Wellen, sedert 1 april 2000 als De Spatie en sedert 1 januari 2007 GGNet.
Voor het plangebied geldt dat de historisch-ruimtelijke inrichting vooral samenhangt met het gebruik dat dit terreingedeelte sinds 1925 heeft gekend als psychiatrische instelling. De diverse historische gebouwen binnen het plangebied - de kapel, paviljoen De Voorde, paviljoen De Sprengen en de bakkerij - zijn ontworpen door de vaste architect van de inrichting, J.G.A. van Dongen jr. (1896-1973), waarschijnlijk ten dele binnen een samenwerkingsverband met zijn oom J.A. van Dongen en M. v/d Laarschot. Ten zuidoosten van de centrale toegangslaan ligt de voortuin, waarvan de inrichting een afgeleide is van de park- en tuinaanleg uit het tweede kwart van de twintigste eeuw. Door de markante aanleg met een groot aantal forse en middelgrote bomen en heesters die als solitairen of in bosschages en bospercelen zijn geplaatst, vormt de voortuin een waardevol en sterk in het oog vallend geheel. Het terrein vormt tezamen met de grootschalige instellingsgebouwen een markant, historisch ensemble dat bepaald wordt door een dominant aanwezige, karakteristieke tuin- en parkaanleg met diverse groenelementen van gevarieerde samenstelling
Binnen het plangebied komen vier gebouwen voor die een hoge cultuurhistorische waarden hebben, namelijk de kapel, paviljoen De Sprengen, paviljoen De Voorde en de bakkerij. Deze objecten zijn in het verleden beoordeeld in het kader van een cultuurhistorische inventarisatie voor het toenmalige Spatie-terrein (Monumenten Advies Bureau, 2000). Destijds werd geconcludeerd dat deze objecten - evenals andere objecten en onderdelen van het instellingsterrein die buiten het plangebied vallen - in aanmerking komen voor bescherming als gemeentelijk monument. Op 12 juni 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders het besluit genomen tot plaatsing van het complex aan de Deventerstraat 459 en de woningen aan de Deventerstraat 512 en 524 te Apeldoorn op de gemeentelijke monumentenlijst. In 2005 is het besluit tot aanwijzing als gemeentelijk monument op grond van bedrijfseconomische en organisatorische belangen vernietigd door de Raad van State. Om die reden hebben de vier objecten thans geen beschermde status.
In de bestemmingsomschrijving van de bestemmingen waarin de cultuurhistorisch waardevolle objecten voorkomen, zijn deze objecten beschreven als 'objecten met cultuurhistorische waarde' en is de bestemming (tevens) gericht op behoud en bescherming van deze objecten .
De terreininrichting is in het verleden beoordeeld in het kader van een cultuurhistorische inventarisatie voor het toenmalige Spatie-terrein (Monumenten Advies Bureau 2000). Destijds werd geconcludeerd dat het terrein met diverse daarin aanwezige structuren, groenelementen en artefacten in aanmerking komt voor bescherming als gemeentelijk monument. Zoals hiervoor in paragraaf 5.5..2.2. vermeld heeft de Raad van State de aanwijzing als gemeentelijk monument in 2005 vernietigd. Om die reden heeft het terrein thans geen beschermde status.
Om het cultuurhistorisch waardevolle gedeelte van het terrein wel de benodigde voldoende bescherming te bieden wordt in het bestemmingsplan een gebiedsaanduiding 'overige zone - cultuurhistorisch gebied' met een daaraan gekoppelde beschermende regeling opgenomen.
De historische lanen vanaf de Deventerstraat worden eveneens beschermd door de gebiedsaanduiding 'overige zone - cultuurhistorisch gebied'.
Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening moet de toelichting van een bestemmingsplan inzicht geven in de uitvoerbaarheid van dat plan.
De ontwikkeling van deze locatie vindt plaats op initiatief het COA. De uitvoering komt voor rekening en risico van de initiatiefnemer.
Het wettelijk kostenverhaal zoals bedoeld in de Grondexploitatiewet is voldoende verzekerd door middel van een anterieure overeenkomst tussen het COA en de gemeente Apeldoorn.
Met het oog op de vestiging van het azc in het plangebied is begin 2016 een klankbordgroep samengesteld. In deze groep participeren COA, gemeente Apeldoorn, GGNet, politie, vertegenwoordigers van de Wijkraden Zevenhuizen-Zuidbroek en Osseveld-Woudhuis en omwonenden. Op verzoek van de klankbordgroep is in het voorjaar van 2017 een uitgebreide risicoanalyse uitgevoerd, zie Bijlage 2 Risico-analyse. Daarbij zijn alle mogelijke denkbare risico's (objectief en subjectief) geïnventariseerd, door middel van bronnenonderzoek, een enquête onder 4.000 huishoudens en een locatieschouw.
De risico's zijn vervolgens gewogen en gekoppeld aan oplossingsrichtingen. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen aannemelijke en urgente risico's die voor aanvang van het azc opgepakt dienen te worden, risico's die gemonitoord moeten worden na ingebruikname van het azc en risico's die voorlopig niet aannemelijk zijn.
Door COA, gemeente en GGNet alsmede door meelezers vanuit de klankbordgroep is uitgesproken dat de risicoanalyse uitgebreid en gedegen is uitgevoerd. COA en GGNet hebben aangegeven zich te willen verbinden aan het rapport en gezamenlijk met de klankbordgroep en in de toekomst in te stellen beheergroep de verdere uitvoer ter hand te willen nemen. Dit is onder meer ook aan de orde geweest op 14 september 2017 tijden een "in gesprek met de raad".
Bij besluit van 9 mei 2017 (registratienr. 2017-040022) heeft het college de voornoemde risicoanalyse vastgesteld. De gemeenteraad is hierover bij brief van 16 mei 2017 door het college geïnformeerd.
In hoofdstuk 4 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 5 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 6.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 6.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 6.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.
Dit bestemmingsplan maakt in functioneel opzicht de vestiging van een permanent asielzoekerscentrum mogelijk. In ruimtelijk (stedenbouwkundig) opzicht worden de bestaande gebouwen gehandhaafd en is daarnaast een bouwmogelijkheid voor twee nieuwe gebouwen opgenomen. Deze toekomstige situatie vormt het uitgangspunt voor de wijze van bestemmen. Gelet op de concreetheid van de gebruiks- en bouwvoornemens is gekozen voor een gedetailleerde planregeling met eindbestemmingen. Met het oog op de uitwerking van het ontwerp van de nieuwbouw biedt het plan enige flexibiliteit. Die ruimte is echter niet zodanig dat hiermee een wezenlijk ander bouwprogramma kan worden gerealiseerd dan waarvan de onderzoeken en overwegingen uitgaan.
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
De bestemming Gemengd is gegeven aan die percelen en gebieden waar nu al meerdere functies voorkomen en die liggen in een gebied dat is aangewezen als gebied met functiemenging. Niettemin zijn, gelet op de nu beoogde functie van het gebied, in combinatie met de (nog steeds geldende planhorizon van 10 jaar) de toegelaten functies enigszins beperkt tot asielzoekerscentrum voor de opvang, begeleiding en tijdelijke huisvesting van maximaal 600 asielzoekers, (overige) maatschappelijke voorzieningen, sport- en recreatieve voorzieningen (uitgezonderd verblijfsrecreatie) en enkele algemene functies. Nadrukkelijk wordt uitgegaan van tijdelijke huisvesting, waarbij er geen sprake is van een reguliere zelfstandige wooneenheden. In de zin van de BAG is er dan ook geen sprake van een woonfunctie. De toegelaten maatschappelijke voorzieningen zijn vermeld in Bijlage 1 Lijst van toegelaten maatschappelijke voorzieningen die in de bijlagen bij de regels is opgenomen. Alle toegelaten functies zijn in alle bouwlagen toegestaan. De bestemming is gedetailleerd van opzet en kent bouwvlakken waarbinnen de bestaande en nieuwe bebouwing gesitueerd moet worden (behoudens enkele ondergeschikte uitzonderingen). De maximum goot- bouwhoogte van de nieuwbouw is op de plankaart aangegeven. Voor de bestaande gebouwen geldt de bestaande goot- en bouwhoogte als maximum.
Het structurele en structurerende openbare groen in het plangebied is onder de bestemming Groen gebracht. Hier zijn groenvoorzieningen, paden, hondenuitlaatplaatsen, nuts- en speelvoorzieningen, verblijfsgebieden en parkeervoorzieningen toegestaan. Binnen deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegelaten. De bouwhoogte van speel- en klimtoestellen mag bij recht niet meer dan 4 meter bedragen. Het bevoegd gezag kan onder voorwaarden bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor speel- en klimtoestellen tot een hoogte van 6 meter.
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is gegeven aan de gebieden die een verblijfsfunctie hebben. Dit betreft de wegen en straten van een lagere orde, voet- en fietspaden, inclusief eventuele bermen en parkeervoorzieningen. Ook het niet-structurerende groen is in deze bestemming ondergebracht. Een groot deel van deze gronden zijn tevens aangeduid als 'overige zone - cultuurhistorisch gebied'. De karakteristieke en cultuurhistorisch waardevolle laanstructuur als entree van het terrein en dat loopt vanaf het begin van de Deventerstraat wordt van deze aanduiding beschermd tegen werken en werkzaamheden die deze waarde kunnen aantasten.
Bouwregels in de bestemmingen
Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden, met verwijzingen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.
Over het 'bevoegd gezag'
Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 7 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 7.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.
Lid 7.2 bevat de afdekbepaling. Hier is bepaald dat, wanneer in het plan een maximale goothoogte is aangegeven, het gebouw vanaf de aangegeven goothoogte dient te worden afgedekt met een kap. Deze bepaling impliceert dat een -al dan niet gedeeltelijke- platte afdekking is toegestaan, mits dat platte dak niet hoger is dan de op dat punt geldende maximaal toegelaten bouwhoogte.
In artikel 8 staan de algemene gebruiksregels. In lid 8.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 8.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Deze strafbaarstelling is noodzakelijk voor vormen van gebruik die onwenselijk zijn en waarvoor het bestemmingsplan dus niet de mogelijkheid biedt daarvoor een omgevingsvergunning te verlenen; de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is derhalve niet van toepassing.
De artikelen 9, 10 en 11 regelen de bescherming van (eventueel) aanwezige archeologische sporen, van waardevolle bomen en van cultuurhistorische waarden binnen het plangebied.
De artikelen 12 en 13 bevatten respectievelijk een algemene afwijkingsbevoegdheid en een algemene wijzigingsbevoegdheid. Via deze bevoegdheden is het mogelijk, met behoud van de gemeentelijke regie, enige flexibiliteit aan het plan mee te geven. De mate van flexibiliteit is echter beperkt.
In artikel 14 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 15 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.
Door een wijziging van het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn op 29 november 2014 de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening vervallen. De stedenbouwkundige bepalingen van de Bouwverordening waren in Apeldoorn overwegend nog van belang vanwege de koppeling met de parkeernormen. Door het vervallen van deze bepalingen moet, daar waar het aanwezig zijn van voldoende ruimte voor het parkeren van auto's in het kader van een goede ruimtelijke ordening nodig is, in het bestemmingsplan een regeling voor het parkeren worden opgenomen.
In dit bestemmingsplan is in de Algemene gebruiksregels van artikel 8 in lid een Gebruiksregel parkeren opgenomen. Hierin is bepaald dat gebruik van gronden en bouwwerken zonder dat op de eigen kavel of in het openbaar gebied voldoende ruimte voor het parkeren van auto's aanwezig is, geldt als gebruik in strijd met de bestemming. Verder is bepaald dat een omgevingsvergunning voor het bouwen, uitbreiden en/of het wijzigen van het gebruik alleen wordt verleend als wordt aangetoond dat er op de eigen kavel of in het openbaar gebied voldoende ruimte voor het parkeren van auto's aanwezig is. In de Algemene afwijkingsregels van artikel 12 is in lid de bevoegdheid opgenomen om van deze parkeerbepalingen af te wijken wanneer het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of als op andere wijze in de benodigde parkeerruimte wordt voorzien.
De uitleg bij de uitoefening van deze bevoegdheden wordt, zoals op grond van artikel 3.1.2 lid 2 onder a Bro mogelijk is, afhankelijk gesteld van de beleidsregel over de toepassing van die bevoegdheid. Het gaat dan om de beleidsregel die op het moment van uitoefening van die bevoegdheid geldig is.
Als uitwerking van deze algemene parkeerregel wordt een beleidsregel opgesteld die uitleg geeft over de toepassing hiervan. Deze beleidsregel zal de in 2004 vastgestelde notitie 'Actualisatie Parkeernota' vervangen. Tot dat moment is deze geldende parkeernota van toepassing, zie hiervoor Bijlage 2 Notitie Actualisatie Parkeernota van de regels. Ter verduidelijking hiervan wordt opgemerkt dat, conform de vaste beleidslijn hierin, eventuele historische parkeertekorten worden betrokken bij de toetsing of er voldoende parkeerruimte is. Het gestelde over parkeren in de op 9 juli 2009 vastgestelde Verkeersvisie 2010-2020 (paragraaf 4.4) betreft een nadere uitleg van de notitie 'Actualisatie Parkeernota' en vormt dan ook onderdeel van de toetsing.
In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de in het plangebied voorkomende waarden, belemmeringenzones en dergelijke opgenomen. Dit zijn regels voor waarden, belemmeringenzones en dergelijke die in meerdere bestemmingen voorkomen. Door middel van gebiedsaanduidingen is aangegeven waar deze zones voorkomen.
Bijzondere bomen
De bepalingen voor bijzondere bomen zijn opgenomen voor de bomen die door het bevoegd gezag als bijzondere boom zijn aangewezen. Bijzondere bomen vinden hun voornaamste bescherming in de Algemene Plaatselijke Verordening, waarin is bepaald dat het verboden is om zonder vergunning bomen te kappen en dat er geen vergunning tot het kappen van bijzondere bomen wordt afgegeven, tenzij sprake is van een ernstige bedreiging van de openbare veiligheid, noodtoestand of andere uitzonderlijke situatie. Dit geheel biedt reeds een aanzienlijke bescherming van de bijzondere bomen. In het bestemmingsplan is een aanvullende regeling opgenomen. De bijzondere bomen zijn met een (gebieds)aanduiding op de plankaart aangegeven. In de regels is bepaald dat, daar waar de aanduiding 'bijzondere boom' voorkomt, de afstand van bebouwing tot het hart van de boom ten minste 10 meter dient te bedragen; onder voorwaarden kan het bevoegd gezag afwijken van de bouwregels voor het verkleinen van deze afstand tot 5 meter. Ter verdere bescherming van de bomen is een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden binnen een afstand van 5 meter uit het hart van de als monumentale boom aangeduide boom slechts toegestaan indien een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is verleend.
Archeologie
De Archeologische beleidskaart 2015 kent zes categorieën gebieden met een verschillende archeologische verwachting. Voor twee van die categorieën bevat het bestemmingsplan geen regeling. De bescherming van terreinen met monumentale archeologische waarden, oftewel de archeologische monumenten, is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Van de zones met geen archeologische verwachting staat vast dat er geen archeologische waarden (meer) zijn. Voor de overige vier categorieën wordt in bestemmingsplannen een beschermende regeling opgenomen.
Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Terrein met vastgestelde archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – vastgestelde archeologische waarden' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Terrein met archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – archeologische waarden' gekregen. Voor beiden geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 50 m2 (vastgestelde archeologische waarden) respectievelijk 100 m2 (specifieke archeologische waarden) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend. Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Zone met (middel)hoge archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – hoge archeologische verwachtingswaarde' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Zone met lage archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – lage archeologische verwachtingswaarde' gekregen. Hiervoor geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 500 m2 (hoge archeologische verwachtingswaarde) respectievelijk 2.500 m2 (lage archeologische verwachtingswaarde) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend.
Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die mogelijke archeologische waarden in de bodem kunnen verstoren geldt voor alle vier de categorieën dat ze niet mogen worden uitgevoerd tenzij daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Daarbij gelden dezelfde oppervlakten en diepte als hiervoor genoemd. De vergunning kan alleen worden verleend als uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast.
Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit eerder uitgevoerd onderzoek) in voldoende mate is vastgesteld, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren.
Als uit het archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden door het oprichten van het bouwwerk of door het uitvoeren van de werkzaamheden zullen worden verstoord kan het bevoegd gezag bepaalde voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden. Deze voorschriften kunnen bestaan uit het treffen van technische maatregelen of uit het uitvoeren van nader onderzoek; van beide dient verslag aan het bevoegd gezag uitgebracht te worden.
Archeologisch onderzoek kent vele vormen en maten. Voor het archeologische onderzoeksrapport dat bij een vergunningaanvraag moet worden ingediend wordt meestal in eerste instantie een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, eventueel aangevuld met een verkennend booronderzoek. Veelal is na deze fase bekend of vrijgave van het terrein mogelijk is of dat nader (of aanvullend) onderzoek noodzakelijk is. Het nader of aanvullend onderzoek, dat bij wijze van voorschrift aan de omgevingsvergunning verplicht kan worden gesteld, kan bijvoorbeeld bestaan uit een gedetailleerder booronderzoek of het graven van proefsleuven om een vindplaats op te sporen of uit te sluiten. Uiteindelijk kunnen deze vormen van onderzoek erin resulteren dat een behoudenswaardige archeologische vindplaats is aangetroffen. Afhankelijk van de ontwikkeling zal de vindplaats in dat geval ex situ (door een opgraving) of in situ (door inpassing in het plan) behouden moeten worden.
Bepalend voor het al dan niet bestaan van een onderzoeksverplichting zijn steeds de oppervlakte en de diepte van de bodemingreep. Bij de oppervlakte van de bodemingreep gaat het om de daadwerkelijk verstoorde oppervlakte. Als een gebouw op stroken gefundeerd wordt en er geen extra graafwerk plaatsvindt, dan geldt als bodemingreep alleen de oppervlakte van de strokenfundering. Wordt daarentegen ook de grond tussen de stroken dieper dan 35 cm vergraven, dan geldt als bodemingreep de volledige oppervlakte van het gebouw. Wanneer een gebouw wordt onderkelderd, wordt in de regel een flink grotere bouwput gegraven dan de oppervlakte van het gebouw. Daarom geldt als bodemingreep bij een onderkeldering de oppervlakte van de bouwput. Om dit zeker te stellen is in artikel 2 Wijze van meten bepaald hoe de oppervlakte van een bodemingreep moet worden gemeten.
In de regels is bepaald dat de diepte van de bodemingreep wordt bepaald vanaf de vastgestelde maaiveldhoogte van het Actueel Hoogtebestand Nederland 2 (AHN2). De AHN2 is een digitale hoogtekaart van Nederland, met voor heel Nederland gedetailleerde en precieze hoogtegegevens die de ligging van het maaiveld met grote nauwkeurigheid weergeeft. Door het hanteren van deze vastgestelde hoogteligging wordt bereikt dat niet alleen bij een eenmalige bodemingreep dieper dan 35 cm onder AHN2-maaiveld er een plicht tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek is, maar dat dat ook het geval is als er in de loop der jaren bij achtereenvolgende activiteiten meer dan 35 cm onder deze vastgestelde maaiveldhoogte gegraven wordt. In de begripsbepalingen is een definitie van het begrip AHN2-maaiveld opgenomen.
Zoals in paragraaf 5.4.1.2 al is uiteengezet leert de ervaring dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is bepaald dat in gebieden met de bestemming een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden moet worden aangevraagd en archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 en een verstoringsdiepte van 0 cm onder het AHN2-maaiveld.
Cultuurhistorie
Een gedeelte van het terrein heeft een hoge cultuurhistorische waarde. Die is in het bestemmingsplan tot uitdrukking gebracht met de gebiedsaanduiding 'overige zone - cultuurhistorisch gebied'. De aanduiding bepaalt dat gronden met deze aanduiding tevens bestemd zijn voor behoud en bescherming van de cultuurhistorische waarden. Dit zijn:
a. de waardevolle park- en tuinaanleg;
b. de historische lanen- en wegenstructuur;
c. zichtlijnen;
d. de elementen verbonden aan het historische landgoed Hohenheim en de voormalige St. Joseph Stichting.
Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.
Overeenkomstig het in de gemeentelijke inspraakverordening bepaalde heeft geen voorontwerp van dit bestemmingsplan ter inzage gelegen. Wel heeft voorafgaand aan de planvorming en de ter visielegging van het ontwerp bestemmingsplan op uitgebreide wijze participatie plaatsgevonden, waarbij omwonenden en andere belanghebbenden actief zijn geïnformeerd. Dit is stadsbreed gebeurd in de fase van locatiekeuze (voor oktober 2015) en wijkgericht bij de oprichting van de klankbordgroep en in het communicatietraject met betrekking tot de planvorming en uitvoering. Dit is conform de nieuwe manier van participatie op basis van de notitie "Samen voor Kwaliteit" die door de gemeenteraad is vastgesteld.
Vanaf de start van de locatiestudie voor een asielzoekerscentrum (azc) heeft de gemeente op verschillende wijzen met de Apeldoornse samenleving over dit onderwerp gecommuniceerd. Op 10 november 2014 vond een eerste bijeenkomst plaats met vertegenwoordigers van de Apeldoornse samenleving. Op 8 juni 2015 was er een volgende bijeenkomst, waar ook burgers waren uitgenodigd. Tijdens een inloopsessie kon iedereen vragen stellen en opmerkingen maken over de locatiestudie en specifiek over de locatie-analyse. Tot 15 juni 2015 konden reacties op deze locatiestudie worden aangeleverd. Er zijn ruim 500 reacties ontvangen. Deze zijn verwerkt in een reactienota. Deze nota is bij de besluitvorming over de realisatie van het azc betrokken.
Voor het zomerreces van 2015 heeft het college vier scenario's aan de gemeenteraad ter consultatie voorgelegd. Bij de behandeling tijdens de Politieke Markt Apeldoorn was er ook voor belanghebbenden gelegenheid om een mening kenbaar te maken. Op 24 september 2015 heeft de raad daarover gesproken en direct daarna een brief naar het college gestuurd met het advies. Het besluit van het college van 6 oktober 2015 is gebaseerd op dat advies en de inbreng van de Apeldoornse samenleving.
Begin 2016 is een "Klankbordgroep Ontwikkeling AZC Deventerstraat" samengesteld. Deze groep, waarin de wijkraden Zevenhuizen-Zuidbroek en Woudhuis-Ossenveld en omwonenden zijn vertegenwoordigd, geeft gevraagd en ongevraagd advies bij de realisatie van het azc. Thema's als bijvoorbeeld leefbaarheid en veiligheid op en rond het terrein komen hier aan de orde. Op advies van de klankbordgroep is in overleg met de architect het ruimtelijk ontwerp van het plan passender gemaakt bij de omgeving.
Tevens is er een "nieuwsbrief AZC" waar een ieder zich voor kan aanmelden. In de nieuwsbrief worden de nieuwste ontwikkelingen aangegeven en komen mensen aan het woord die daarin hun visie geven. Ook wordt daarin uitgelegd wat een azc is en waarin men vragen kan stellen aan gemeente en het COA.
Op zaterdag 17 december 2016 is er een inloopmiddag in de kapel op het GGNet-terrein georganiseerd. De bijeenkomst was goed bezocht. Bezoekers hadden de gelegenheid om vragen te stellen aan burgemeester Berends en medewerkers van onder andere de gemeente, het COA, GGNet, Vluchtelingenwerk, IND, Gezondheidscentrum Asielzoekers en de Dienst Terugkeer en Vertrek.
Uit de participatie komt onder andere naar voren dat weerstand tegen het azc niet zozeer is gelegen in de ruimtelijke context, maar meer gelegen is in de te realiseren aantallen asielzoekers van 400 tot maximaal 600 bewoners. Om hieraan tegemoet te komen is het proces van de risicoanalyse gestart en wordt het proces van monitoring en beheer in de klankbordgroep verder uitgewerkt.
Verder vinden er in 2017 de nodige huiskamergesprekken plaats. In een rustige, informele setting kunnen geïnteresseerden (ongeacht de opvatting die men heeft over de komst van het azc) op verzoek praten met bestuurders en ambtenaren die betrokken zijn bij het vluchtelingendossier. Hierin heeft ook de burgemeester een actieve rol.
Op 12 december 2017 wordt er een informatieavond gehouden waarin het ontwerp- bestemmingsplan nader wordt uitgelegd. Tijdens de periode van tervisielegging van het ontwerp- bestemmingsplan kan een ieder zijn of haar zienswijze naar voren brengen. Deze zienswijze wordt beoordeeld, van een antwoord voorzien en samen met andere zienswijzen opgenomen in een zienswijzennota. De concept-zienswijzennota wordt vervolgens besproken in de Politieke Markt Apeldoorn, waarbij er gelegenheid is om in te spreken.
Het Rijk (COA) en provincie zijn zowel ambtelijk als bestuurlijk betrokken bij de opvang, begeleiding en tijdelijke huisvesting van asielzoekers binnen Gelderland, waaronder begrepen de vestiging van het structurele azc aan de Deventerstraat in Apeldoorn. Het concept-ontwerp bestemmingsplan is besproken met provincie en het COA. De reactie van het Waterschap en de beantwoording zijn opgenomen in paragraaf 5.2 Waterhuishouding.