Plan: | Blekemeer 29 en Garderenseweg 140 Uddel |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.bp1309-vas1 |
behorende bij het bestemmingsplan Blekemeer 29 en Garderenseweg 140 Uddel
Recreatiepark Uddelermeer heeft aangegeven een drietal groepsaccommodaties voor grotere groepen (14-20 personen) toe te willen voegen aan het aanbod op het recreatiepark. Om deze groepsaccommodaties te vestigen wordt voorgesteld de huidige bedrijfswoning te verplaatsen van Blekemeer 29 naar Garderenseweg 140, de bebouwing van die bedrijfswoning te gebruiken voor 1 groepsaccommodatie, net als de aangebouwde woonruimte en de bebouwing/garage achter de bedrijfswoning bij Garderenseweg 140 te gebruiken voor 2 groepsaccommodaties. Tenslotte zal het terrein tussen het huidige recreatiepark en de nieuwe bedrijfswoning bij Garderenseweg 140 gedeeltelijk ingericht worden als dierenweide. Dit gebied zal vooral z'n groene karakter behouden.
Recreatiepark Uddelermeer is geadresseerd aan de Blekemeer 29 in Uddel, gelegen tegen de gemeentegrens (westzijde). De weg Blekemeer is de noordelijke grens en ten oosten en zuiden bevinden zich bedrijfslocaties en private woningen.
Het park bevat nu 129 bungalows, chalets en caravans inclusief een horecagelegenheid en een (overdekt) zwembad. In de huidige situatie bedraagt het recreatieterrein circa 7,4 hectare. Met de gronden van Garderenseweg 140 inbegrepen groeit de oppervlakte naar circa 9,4 hectare.
Afbeelding 1.1 - luchtfoto planlocatie
Ter plaatse van de adressen Blekemeer 29 en Garderenseweg 140 geldt het bestemmingsplan Agrarische Enclave. Recreatiepark Uddelermeer heeft binnen dit bestemmingsplan de enkelbestemmingen "Recreatie - Verblijfsrecreatie", "Agrarisch", "Natuur" en "Wonen", de dubbelbestemmingen "Waarde - Archeologie hoog", "Waarde - Archeologie middelhoog" en "Waarde - Beken en sprengen". Daarnaast gelden er de gebiedsaanduidingen "overige zone - natte landnatuur", "overige zone - reliëf", "overige zone - ecologisch water" en "reconstructiewetzone - extensiveringsgebied".
Afbeelding 1.2 - geldend bestemmingsplan planlocatie (baluw omkaderd)
In hoofdstuk 2 wordt het geldende beleidskader voor de planlocatie belicht. Na een beschrijving van de huidige situatie van de planlocatie in hoofdstuk 3, wordt in hoofdstuk 4 ingezoomd op de nieuwe plannen op de planlocatie. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een toelichting gegeven op de juridische vertaling van de plannen in de regels van dit bestemmingsplan. Hoofdstuk 6 vermeldt alle communicatie die er is geweest met partijen over de plannen en hoe deze verwerkt zijn in dit bestemmingsplan.
Op 9 juli 2014 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Gelderland kiest er in de Omgevingsvisie voor om bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven vanuit twee hoofddoelen. Sinds januari 2018 geldt de Geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie.
Het eerste doel is het vergroten van de concurrentiekracht van Gelderland door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur. Daarbij richt de provincie zich met haar partners vooral op:
Het tweede doel is het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. Dit betekent vooral:
De provinciale hoofddoelen zijn vertaald in provinciale ambities, die zijn onderverdeeld in drie thema's. Het thema Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Onder het thema Dynamisch Gelderland staan de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit. Het derde thema, Mooi Gelderland, betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming dan wel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen.
Stedendriehoek (2.6)
Een goed vestigingsklimaat is een belangrijke troef van de regio Stedendriehoek. De regio is goed bereikbaar en ligt in het unieke landschap van de Veluwe, Salland, Achterhoek en de IJsselvallei. De voordelen van stad, dorp en platteland worden er gecombineerd. Maat en schaal van het gebied zijn overzichtelijk en de sociale betrokkenheid is groot.
Centrale opgave is een nog verdere versterking van het vestigingsklimaat in de regio. Daaraan liggen vier deelopgaven ten grondslag:
Toeristische bedrijven met een ontwikkelambitie (3.3.1)
De provincie wil door kwaliteitsverbetering van het toeristisch product haar landelijk marktaandeel vergroten. Voor een kwaliteitsverbetering is het vaak zaak om te investeren in innovatieve en duurzame concepten en daarnaast te investeren in compensatiemaatregelen. Dit zijn vaak ook lastige trajecten. De provincie wil bedrijven daarom op dit vlak ondersteunen. Ontwikkelen van bestaande terreinen en gebouwen verdient de voorkeur boven nieuwbouw. Uitbreiding van bedrijven of nieuwvestiging in de recreatiesector hoeft echter niet te leiden tot overcapaciteit op provinciaal niveau. Het kan zelfs leiden tot verbetering van het totale aanbod doordat bestaande bedrijven meeprofiteren van extra kwalitatief goede activiteiten. Beter dan de provincie kennen ondernemers de markt. Zij kunnen hierop inspelen en bepalen welke activiteiten zij uit moeten voeren.
Bij wijze van proef wordt voor de Veluwe voor één jaar een consulent aangesteld. Deze ondersteunt gemeenten en bedrijven bij procedures. Bij gebleken succes wordt deze regeling verlengd en toegepast in de andere Gelderse regio's. Er is budget voor (gedeeltelijke) financiering van de in het kader van procedures noodzakelijke (natuur)onderzoeken en wordt onderzocht hoe dit ingezet kan worden.
Recreatiebedrijven die voor een procedure bij de provincie moeten zijn, gaat de provincie ondersteunen door:
De provincie biedt ruimte voor kwaliteitsverbeteringen en innovatie van de recreatiebedrijven. Dit vereist fysieke ruimte, terwijl de kwaliteit en gebruik van het huidige aanbod afnemen. Hier zit spanning op. De verslechterde kwaliteit is in de loop der jaren ontstaan. Deze is niet op korte termijn te verhelpen. Aankopen van verpauperde terreinen door de provincie is geen optie. Samen met de betrokken partijen wil de provincie een werkwijze ontwikkelen waarin ontwikkelingsruimte wordt gekoppeld aan zorg voor het bestaande. Samen met de sector en de betrokken partijen wil de provincie goede initiatieven hiertoe stimuleren. Afspraken op regionale schaal tussen partijen ziet de provincie als een mogelijkheid die moet worden verkend en ingevuld.
Ontwikkelen van bestaande terreinen en gebouwen verdient de voorkeur boven nieuwbouw. Bij plannen voor uitbreiding en nieuwbouw moet worden onderzocht of er mogelijkheden zijn op bestaande terreinen, voordat nieuwe locaties worden gebruikt.
Om de kwaliteit van het toeristisch product te behouden en vergroten is bedrijfsmatige exploitatie een voorwaarde. Onder bedrijfsmatige exploitatie wordt verstaan: 'Het via een bedrijf, stichting of ander rechtspersoon voeren van een zodanig beheer/exploitatie, dat daadwerkelijk recreatieve (nacht)verblijfsmogelijkheden worden geboden, waarbij de recreatiewoningen worden opgericht dan wel gebruikt voor de verhuur'.
De provincie werkt niet mee aan de bouw van solitaire recreatiewoningen. De bedrijfsmatige exploitatie van een solitaire recreatiewoning is niet erg reëel. De kans op gebruik van deze recreatiewoning als permanente of tweede woning is erg groot. Om die reden is in de verordening de bepaling opgenomen dat in een bestemmingsplan alleen solitaire recreatiewoningen worden toegestaan op plekken waar ook reguliere woningen kunnen worden gebouwd. Doel hiervan is dat, wanneer de recreatiewoning toch permanent wordt bewoond, dit gebeurt in een woonomgeving en niet op een plek die geschikt is voor een recreatiewoning.
Permanente bewoning van recreatiewoningen en (sta)caravans is ongewenst en moet in het bestemmingsplan worden verboden.
Toeristische routestructuren - wandelen en fietsen (3.3.4)
Wandel, fiets, struin- en ruiterroutes zijn belangrijk voor de vrijetijdseconomie. De routes zijn divers, van lokale ommetjes tot fietsknooppunten en lange afstandsroutes. Het is onmogelijk om alle routes planologisch vast te leggen. De provincie zal waar mogelijk rekening houden met bestaande paden en routes. Om te zorgen voor een optimale toegankelijkheid van het netwerk voor de gebruikers, ontwikkelt de provincie het initiatief om samen met andere relevante partijen
te komen tot een Gelders Wandelnetwerk en neemt de regie daarover op zich.
De (acht) langeafstandswandelroutes (LAW's) en (zeven) langeafstandsfietsroutes (LF's) door Gelderland zijn onderdeel van het landelijke routenetwerk, dat met financiële steun van Rijk en provincie is aangelegd. Zij hebben een grote belevingswaarde. Deze routes worden van zo'n belang geacht voor het toerisme in Gelderland dat zij planologische bescherming nodig hebben in bestemmingsplannen. Het tot stand te brengen Gelders Wandelnetwerk en het fietsknooppuntennetwerk zijn belangrijke instrumenten om barrièrevorming en versnippering van het netwerk van aantrekkelijke, verkeersluwe wegen en paden voor het langzaam verkeer te voorkomen.
Door bijvoorbeeld bebouwing of aanleg van wegen kunnen routes minder aantrekkelijk worden. Waar de provincie maatregelen neemt ter verbetering en verfraaiing van het landschap zal bezien worden of aansluiting bij bestaande routes mogelijk of wenselijk is. Hiermee kan het effect van deze maatregelen op de beleving en de vrijetijdseconomie versterkt worden.
Groene Ontwikkelingszone (4.2.2)
De provincie en haar partners streven samen naar een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. De Groene Ontwikkelingszone (GO) heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden.
De GO bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Het gaat vooral om landbouwgrond, maar ook om terreinen voor verblijfs- en dagrecreatie, infrastructuur, woningen en bedrijven. De Ecologische verbindingszones maken deel uit van de GO, evenals weidevogelgebieden en ganzenfoerageergebieden. Enkele weidevogelreservaten maken deel uit van het GNN. Door de samenhang met de aangrenzende en inliggende natuur van het GNN herbergt de GO ook kenmerkende natuurwaarden.
In de Groene Ontwikkelingszone heeft de provincie de volgende doelstellingen:
Bescherming en ontwikkeling
De provincie nodigt de Gelderse samenleving uit om in de Groene Ontwikkelingszone (GO) initiatieven te ontwikkelen die bijdragen aan de realisatie van deze dubbele doelstelling. Vanwege de dubbele doelstelling is er in de GO ruimte voor nieuwe ontwikkelingen en voor een uitbreiding van bestaande bedrijven, woningen en bouwwerken en andere functies. Voor landbouw, het landgoedbedrijf en extensieve openluchtrecreatie ligt hier ontwikkelingsruimte, waarbij de kernkwaliteiten per saldo niet significant worden aangetast.
Bij een uitbreiding voor de overige functies gaat het om het 'per saldo' niet signicant aantasten (bij een beperkte uitbreiding) dan wel om het substantieel versterken (bij een grote uitbreiding) van de kernkwaliteiten. In dat saldo zijn een vergroting van de oppervlakte natuur en versterking van de ecologische samenhang een belangrijke randvoorwaarde.
De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik legt de focus op het toevoegen van stedelijke functies binnen bestaand stedelijk gebied. Dit betekent in dit geval dat er ook in de GO ruimte is voor stedelijke functies maar dan in combinatie met een substantiële versterking van de kernkwaliteiten van de GO.
De kernkwaliteiten zijn:
Ter bescherming en versterking van de aanwezige natuur- en landschapswaarden zijn regels opgenomen in de Omgevingsverordening waaraan gemeentelijke bestemmingsplannen moeten voldoen. Nieuwe natuurelementen die gerealiseerd zijn, worden toegevoegd aan het Gelders Natuurnetwerk.
De provincie vraagt gemeenten om de huidige en nog te ontwikkelen natuurwaarden op te nemen in hun beleid en in het bijzonder om goede randvoorwaarden te creëren voor de realisatie van de ecologische verbindingszones. De provincie beveelt gemeenten aan om de inzet van ontwikkelingsgerichte instrumenten te overwegen, zoals de 'voorwaardelijke verplichting' of de 'anterieure overeenkomst', waarin afspraken over de gewenste ontwikkeling worden vastgelegd.
Nationale Landschappen (4.2.4.1.1)
De Nationale Landschappen zijn de symbolen bij uitstek van het Gelderse cultuurlandschap. Ze geven op (inter)nationale schaal een afspiegeling van de landschappelijke diversiteit en krijgen daarom speciale aandacht. De provincie wil samen met haar partners ook door ruimtelijke ontwikkelingen de Kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen behouden, herstellen en versterken en de landschappelijke samenhang vergroten. De provincie beschermt de Kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen en geeft richting aan ontwikkelingen met kwaliteit. De provincie heeft met het toepassen van Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik een zorgvuldige afweging van ontwikkelingen in het buitengebied voor ogen.
Beschermingszones natte landnatuur (4.2.6.2)
De natte landnatuur levert een belangrijke bijdrage aan de ecologische diversiteit van Gelderland. Om de natte landnatuur duurzaam in stand te houden willen de provincie en haar partners de waterhuishoudkundige omstandigheden op orde brengen en houden.
Het is de ambitie van de provincie om de waterhuishoudkundige omstandigheden rond de natte landnatuur op orde te houden. Negatieve effecten op de grondwaterstand en -stroming door waterhuishoudkundige en ruimtelijke ingrepen moeten worden voorkomen. Sturing op grondwaterkwaliteit gebeurt op Europees en landelijk niveau via het Actieprogramma Nitraatrichtlijn, toelatingsbeleid voor gewasbeschermingsmiddelen en het activiteitenbesluit. Stimuleringsprojecten gericht op verbetering van grondwaterkwaliteit worden door de provincie wel ondersteund.
Ter bescherming van de natte landnatuur zijn beschermingszones aangewezen. Deze hebben een maximale grootte van 200 meter. De bescherming van de natte landnatuur door beschermingszones natte landnatuur richt zich op activiteiten van bedrijven en particulieren. De beschermingszones van de natuurgebieden die nog niet zijn hersteld, zijn maximaal 800 m. Binnen de eerste 200 meter zone zullen de waterschappen een strikt beleid gaan voeren. In het resterende deel van de beschermingszones is beregening wel mogelijk, drainage alleen onder voorwaarden.
Voor de beschermingszones nemen de waterschappen drainage en beregeningsbeleid op in hun beheerplannen en keuren. Voor ruimtelijke veranderingen in deze zones heeft de provincie regels in de Omgevingsverordening opgenomen.
Op 24 september 2014 hebben provinciale staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In januri 2018 is de Geconsolideerde versie van de Omgevingsvergunning in werking betreden.
Recreatiewoningen (2.2.2)
Solitaire recreatiewoningen (2.2.2.1)
In een bestemmingsplan worden solitaire recreatiewoningen slechts toegestaan op locaties waar ook reguliere woningen kunnen worden gebouwd.
Permanente bewoning van recreatiewoningen (2.2.2.2)
In een bestemmingsplan wordt permanente bewoning van recreatiewoningen uitgesloten.
Bedrijfsmatige exploitatie recreatiewoningen (2.2.2.3)
In bestemmingsplannen wordt nieuwvestiging en uitbreiding van recreatiewoningen alleen toegestaan indien daaraan de eis van bedrijfsmatige exploitatie wordt verbonden. In de toelichting bij het bestemmingsplan wordt onderbouwd op welke wijze de bedrijfsmatige exploitatie duurzaam is verzekerd.
Beschermingsregime Groene Ontwikkelingszone (GO) (2.7.2)
Beschermingsregime GO (2.7.2.1)
In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen de Groene Ontwikkelingszone (GO) worden geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk gemaakt die leiden tot een significante aantasting van de kernkwaliteiten van het betreffende gebied, tenzij:
In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen de GO kunnen nieuwe kleinschalige ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, mits:
Uitbreiding (2.7.2.2)
In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen de GO kan uitbreiding van bestaande functies met meer dan 30 procent mogelijk worden gemaakt, indien in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat de kernkwaliteiten van het betreffende gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo substantieel worden versterkt en deze versterking is verankerd in hetzelfde dan wel een ander, gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan.
In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan in een bestemmingsplan de uitbreiding van bestaande grondgebonden landbouwbedrijven en van extensieve openluchtrecreatie met meer dan 30 % mogelijk worden gemaakt, indien:
deze inpassing planologisch is verankerd in hetzelfde dan wel in een ander, gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan.
Het bepaalde in het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op de uitbreiding van landgoederen in de zin van de Natuurschoonwet, voor zover het daarbij opstallen betreft als bedoeld in het Toelatingsbesluit Natuurschoonwet.
In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen de GO kan uitbreiding van bestaande functies met ten hoogste 30% mogelijk worden gemaakt, indien:
Het vellen van een houtopstand (2.7.2.3)
In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen de GO wordt een functie, ten behoeve waarvan een houtopstand als bedoeld in de Boswet dient te worden verwijderd, anders dan in het kader van de normale bosexploitatie, slechts mogelijk gemaakt indien wordt voorzien in een extra compensatie voor het areaal bos dat verloren gaat.
De compensatie als bedoeld in het eerste lid:
De omvang van de compensatie wordt bepaald door de omvang van het aangetaste areaal waarbij op de volgende wijze een toeslag op de omvang van het aangetaste areaal wordt berekend, zowel in oppervlak, als in budget, te onderscheiden in de categorieën:
Indien fysieke compensatie aantoonbaar niet, of niet volledig mogelijk is, wordt een financiële compensatie bepaald aan de hand van:
De kosten als bedoeld in het tweede en derde lid worden gelabeld aan de betreffende ingreep in het provinciaal compensatiefonds gestort.
Natte Landnatuur (2.7.7)
Beschermingszone natte landnatuur (2.7.7.1)
In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die deel uitmaken van een hydrologische beschermingszone worden geen functies toegestaan die significant nadelige effecten kunnen hebben op de instandhouding van de natte landnatuur, tenzij:
Voor zover een bestemmingsplan betrekking heeft op gronden die deel uitmaken van een hydrologische beschermingszone binnen een Groene Ontwikkelingszone, leidt de saldering als bedoeld in artikel 2.7.2.2 niet tot aantasting van de kwaliteit van de natte landnatuur.
In mei 2007 heeft de regio Stedendriehoek de Regionale Structuurvisie voor het Bundelingsgebied vastgesteld. Dit Bundelingsgebied omvat het centrale deel van de regio met de grote stedelijke kernen Zutphen, Deventer en Apeldoorn en het landelijke gebied daartussen. Deze Regionale Structuurvisie De Voorlanden completeert het beeld. De regio heeft, nu deze visie klaar is, een geïntegreerde en samenhangende visie voor het hele grondgebied van zeven gemeenten: Apeldoorn, Brummen, Deventer, Epe, Lochem, Voorst en Zutphen. De structuurvisie is voor deze gemeenten een richtinggevend kader voor beleid en uitvoering. De sleutelbegrippen uit de visie zijn: ruimtelijke samenhang, een ontwikkelingsgerichte en integrale benadering en aandacht voor lokale kwaliteiten.
Toerisme en recreatie in De Voorlanden
De Voorlanden van de Stedendriehoek maken deel uit van drie van de sterkste toeristische gebieden in Nederland. De Veluwe en de Veluwerand vormen samen met de Noordzeebadplaatsen de absolute top voor binnenlandse bestemmingen. Beide trekken bijna 2,2 miljoen binnenlandse toeristen per jaar. Salland bezet in combinatie met de Sallandse Heuvelrug, Twente en de Overijsselse Vechtstreek de zesde plaats in de nationale toptien (1,4 miljoen binnenlandse toeristen per jaar), terwijl de Achterhoek met ruim 700.000 binnenlandse toeristen per jaar de tiende plaats bezet. Toerisme en recreatie is goed voor 8.500 banen, hetgeen 5,4% is van de totale werkgelegenheid in de Stedendriehoek. De werkgelegenheid in toerisme en recreatie groeit het snelst op de Veluwe en blijft in de Achterhoek iets achter bij het Gelderse gemiddelde. Toerisme en recreatie maken deel uit van een vrijetijdseconomie, waarin binnen de toeristische gebieden waarvan de Stedendriehoek deel uit maakt, jaarlijks al gauw €500 miljoen aan bestedingen rond gaat.
Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land. De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. In de structuurvisie kiest de gemeente er voor om daarop niet te reageren met een dichtgetimmerd plan maar door zoveel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen. De gemeente nodigt daarom iedereen uit die een bijdrage kan leveren aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners. Ruimte bieden is niet vrijblijvend, de ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide.
De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. De gemeente wil het fundament van Apeldoorn koesteren en versterken. Want alleen daardoor blijft de leefkwaliteit op peil en blijft Apeldoorn aantrekkelijk voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie. De gemeente stelt hoge kwaliteitseisen aan het fundament en wil er zelf in blijven investeren.
Om Buitenstad te blijven, zijn in de structuurvisie vier ambities geformuleerd die weergeven wat Apeldoorn grotendeels al is en waar Apeldoorn sterk in is: Apeldoorn is een comfortabele gezinsstad met een toeristisch toplandschap; heeft een veelzijdige economie en kent lokale duurzaamheid. Aan deze ambities wil Apeldoorn samen met andere partijen bouwen.De structuurvisie is een uitnodiging aan de samenleving om Apeldoorn mooier te maken.
'Apeldoorn biedt ruimte' staat voor ruimte bieden aan ideeën en initiatieven die passen bij de Buitenstad. De gemeente zal daarbij faciliteren en ondersteunen. Buiten het fundament van de Buitenstad biedt de gemeente hiervoor veel handelingsvrijheid, bijvoorbeeld door flexibel te bestemmen.
Niet alles gaat vanzelf. In sommige delen van Apeldoorn spelen ingewikkelde vernieuwingsopgaven. Opgaven die belangrijk zijn voor Apeldoorn als geheel, waarbij vaak hard gewerkt moet worden om iets van de grond te krijgen. In de structuurvisie worden die opgaven 'dynamo's' genoemd, elementen die eerst in beweging moeten komen voordat ze energie gaan opleveren. Het centrumgebied van Apeldoorn, de centrale delen van de Kanaalzone en kleinschalige herstructurering van wijken, buurten en dorpen zijn voorbeelden. De gemeente neemt in de dynamo's de regierol op zich. In de dynamo's ligt ook programmatisch de hoogste prioriteit. De verdere invulling ervan bepaalt de gemeente samen met initiatiefnemers.
Apeldoorn is onlosmakelijk verbonden met toerisme en recreatie. Apeldoorn werkt samen met de gemeenten op de Veluwe aan ‘de Veluwe op 1’, oftewel de ambitie om de meest gastvrije vakantiebestemming van Nederland te worden, waarin een hoge biodiversiteit voor flora en fauna in balans is met een unieke beleving van landschap, erfgoed, dorpen en steden. Die ambitie sluit naadloos aan op de gemeentelijke strategische opgave ‘Toeristisch Toplandschap’. Kenmerkend voor de gemeente Apeldoorn is de combinatie van stedelijke voorzieningen met aantrekkelijkelandschappelijke kwaliteiten, een aantrekkelijke combinatie voor toeristen en recreanten. Deze notitie is een herziening van de ‘Notitie Speelruimte’uit 2014, die de gemeente had opgesteld vanwege het wegvallen van de Wet op de Openluchtrecreatie in 2008. De herziening die u nu leest vervangt de vorige notitie, die is aangepast op een aantal punten die naar voren kwamen bij de evaluatie ervan in 2017. Het betreft een aantal aanvullingen op onderwerpen waarover de vorige notitie geen uitspraken deed. Ook is de notitie geactualiseerd. Aan de functie en de strekking van de notitie is niets veranderd.
Binnen de sector verblijfsrecreatie wordt gewerkt aan een divers en kwalitatief goed aanbod van vakantieparken, dat een belangrijk onderdeel is van het hele toeristisch-recreatieve aanbod van de Veluwe. Deze notitie Speelruimte Verblijfsrecreatie Apeldoorn (Herziening 2018) biedt handvatten voor de ontwikkeling van de sector, waarbij ruimte wordt geboden aan ontwikkeling en veranderingen. Tegelijkertijd vormt de notitie het toetsingskader voor initiatieven en wordt dit kader overeenkomstig vertaald in toekomstige bestemmingsplannen en het aanstaande omgevingsplan van de gemeente Apeldoorn. Mogelijkheden in vigerende bestemmingsplannen worden gerespecteerd.
De ambitie is de verblijfsrecreatieve sector verder te stimuleren en daarmee een positieve bijdrage te leveren aan werkgelegenheid, kwaliteit van de leefomgeving en economische bestedingen. We willen de markt niet op slot te zetten, maar zorgen voor een eigentijds en gevarieerd productaanbod. Dit vraagt een integrale aanpak waar versterken, verbreden en verbinden de ankers zijn. Versterken betekent niet meer van hetzelfde, maar vraaggericht ontwikkelen met meer variatie in het aanbod. Verbreden houdt in dat ruimte wordt geboden aan recreatieve voorzieningen buiten de traditionele kampeerterreinen en verblijfsrecreatieparken. Verbinden betekent samenwerking aangaan met andere partners (zoals attracties, binnenstad, cultuurvoorzieningen) en de inzet van nieuwe en moderne communicatiemiddelen.
Wij nodigen initiatiefnemers uit om hun aanbod up-to-date te houden en in te spelen op nieuwe trends door hen meer vrijheid te geven om hun eigen ambities te realiseren. De rol van de gemeente is hierin voornamelijk faciliterend en toetsend. Niet door regels te dicteren, maar ruimte te bieden binnen kaders en in gesprek te gaan. Waarbij een beroep wordt gedaan op de eigen verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer.
Ruimte aan de ondernemers en initiatiefnemers wordt onder andere geboden op de volgende aspecten:
De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart. Deze worden beschreven in de paragrafen 4.6 respectievelijk 4.7.
In juni 2014 heeft de gemeenteraad de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' vastgesteld. In het gemeentelijke woningbouwprogramma is nog maar beperkt ruimte voor nieuwe woningbouwinitiatieven, terwijl een deel van de beschikbare ruimte in het woningbouwprogramma is ingevuld met plannen waarvoor al meer dan een paar jaar een vastgesteld bestemmingsplan aanwezig is maar die niet tot uitvoering komen. Om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen en om alleen nog ruimte te bieden aan initiatieven die ook echt worden uitgevoerd, geldt op grond van de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' nu een realisatietermijn voor nieuwe woningbouwinitiatieven die in principe drie jaar bedraagt. Die termijn gaat lopen vanaf het moment dat het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Ter uitvoering van de beleidsnotitie wordt in ieder bestemmingsplan dat de bouw van nieuwe woningen mogelijk maakt een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Daarmee kunnen burgemeester en wethouders het bestemmingsplan wijzigen door de bouwmogelijkheden voor nieuwe woningen te verwijderen als na de termijn de betreffende woningen niet zijn gerealiseerd en ook nog niet in aanbouw zijn. De programmatische ruimte die daardoor vrij komt, kan vervolgens worden aangewend voor een andere woningbouwontwikkeling. Voordat een bestemmingsplan voor een woningbouwontwikkeling in procedure wordt gebracht, wordt deze termijn ook privaatrechtelijk overeengekomen tussen initiatiefnemer en gemeente.
Dit hoofdstuk geeft de ruimtelijke opzet van het plangebied. In paragraaf 3.1 worden de plannen beschreven, waarna in de navolgende paragrafen wordt ingegaan op landschap, cultuurhistorie, archeologie (3.2), natuur (3.3), water (3.4), wonen (3.5), recreatie (3.6) en infrastructuur (3.7). Hiermee zijn alle belangrijke elementen in de plannen belicht.
Het recreatiepark Uddelermeer is gevestigd aan de Blekemeer en is in deze vorm ontwikkeld sinds 1998. Voor 1998 was er een camping gevestigd. Op het terrein zijn nu 157 plaatsen voor chalets aanwezig. Daarnaast is er bestaand een bedrijfswoning, een zwembad en andere gemeenschappelijke voorzieningen aanwezig.
De eigenaren van het recreatiepark hebben de wens het aanbod uit te breiden met een aantal groepsaccommodaties voor grotere groepen. Uit door hen uitgevoerd marktonderzoek blijkt dat er weinig aanbod is voor grotere groepen (16-20 personen). Met de plannen worden er 3 groepsaccommodaties toegevoegd. De bestaande bedrijfswoning wordt verplaatst en de bebouwing wordt omgevormd tot een groepsaccommodatie. Op het perceel, Garderenseweg 140, wordt in de bestaande bebouwing de nieuwe bedrijfswoning en twee groepsaccommodaties gerealiseerd.
Het voorliggende bestemmingsplan past op het bestaande terrein alleen de wijzigingen, die voorgesteld zijn, aan. De bestaande rechten uit het geldende bestemmingsplan, waar geen wijzigingen worden doorgevoerd, blijven daarmee in stand en zijn ook geen onderdeel van dit bestemmingsplan.
Op de planlocatie zijn er naast het recreatiepark ook onbebouwde delen. Deze met name agrarische gronden hebben belangrijke waarden. De natte natuur en de aanwezige beek zijn in het geldende bestemmingsplan al beschermd. In paragraaf 3.3 wordt verder ingezoomd op de natuurwaarden ter plaatse.
Cultuurhistorisch is er geen te beschermen bebouwing. De plannen voegen ook geen nieuwe bebouwing toe, zodat ook vanuit dat oogpunt er geen cultuurhistorische waarden in het geding zijn of beschermd zouden moeten worden via een juridische regeling in dit bestemmingsplan.
Archeologisch is er in het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde. Doordat er geen nieuwe bebouwing ontstaat met de voorliggende plannen, is er ingestoken op bescherming van de verwachte waarden door het opnemen van een aanduiding op de plankaart met bijbehorende voorwaarden in de regels van dit bestemmingsplan.
De zone tussen het bestaande recreatieterrein en de nieuw aangekochte gronden met o.a. de bebouwing langs de Garderenseweg heeft natuurlijke en landschappelijke waarden, die in het geldende bestemmingsplan al worden beschermd. Met voorliggende plannen worden er qua gebruik van deze gronden ondergeschikte wijzigingen doorgevoerd, die echter de aanwezige waarden niet zullen aantasten. De natte landnatuur blijft in stand. Het zicht en beleving van deze zone wordt vergroot door het verwijderen van hoogopgaande beplanting langs de Garderenseweg. Het gebruik van de agrarische gronden is ondergeschikt, in de vorm van speelweide (zonder bouwwerken) en als dierenweide (zonder grote bouwwerken) en daarmee passend bij de bestemming en de beschermende waarden.
De beek wordt, als onderdeel van de landschappelijke versterking (ter compensatie van het toestaan van extra verblijfsrecreatie) versterkt en natuurlijker vorm gegeven. In paragraaf 3.4 wordt hier dieper op ingegaan.
Over het terrein loopt een zijtak van de Staverdense beek en is in het geldende bestemmingsplan al beschermd via bestemming en aanduiding. Deze watervoerende beek is in de bestaande situatie functioneel maar mist natuurlijke uitstraling en meerwaarde. Met de voorliggende plannen wordt de beek omgevormd met natuurlijke oevers en daarmee ontstaat er veel meer natuurlijke meerwaarde voor flora en fauna. Daarnaast zorgt de upgrade ook voor meerwaarde voor het recreatiepark zelf, vooral in beleving van de natuur. De doelstellingen uit de structuurvisie over het toeristisch toplandschap worden hier bevorderd.
De verdere, natuurlijke, ontwikkeling van de zijtak van de Staverdense beek wordt direct gekoppeld aan het toestaan van meer verblijfsrecreatie en is daarom via een voorwaardelijke verplichting in de regels van dit bestemmingsplan opgenomen. Zodoende mogen de 'nieuwe' terreinen voor verblijfsrecreatie worden gebruikt, mits de beek (conform het geaccordeerde landschapsinrichtingsplan) wordt versterkt en zo in stand wordt gehouden.
Afbeelding 3.1 en 3.2 - landschapsinrichtingsplan
In de periode tot en met maart 2021 is de natuurversterking gerealiseerd. Wat resteert is het reguliere onderhoud van de watergang, conform de aanwijzingen van het waterchap.
De bestaande bedrijfswoning, geadresseerd aan Blekemeer 29, wordt met de plannen verplaatst naar het adres Garderensweg 140. De mogelijkheid voor een bedrijfswoning op het terrein aan de Blekemeer wordt met dit bestemmingsplan uitgesloten, om te voorkomen dat er een tweede bedrijfswoning ontstaat. Aan de Garderenseweg 140 wordt alleen een bedrijfswoning toegestaan in de voormalige woning. In de overige vrijstaande bebouwing wordt het vestigen van een bedrijfswoning tevens uitgesloten. Met deze maatregelen leidt dit bestemmingsplan niet tot een toename van woningen. Dit bestemmingsplan zorgt er voor dat de bedrijfswoning verplaatst naar de nieuw aangekochte locatie plus hergebruik van de achtergelaten bedrijfswoning en de (overige) nieuwe bebouwing.
Het voorliggende bestemmingsplan biedt ontwikkeling van het recreatiepark Uddelermeer. Het voegt de mogelijkheid toe om 3 groepsaccommodaties te vestigen, die geschikt zijn voor grotere groepen. Dit is bestaand niet mogelijk. Het voegt meer differentiatie in het aanbod toe en voldoet aan een vraag uit de markt. Op basis van het beleid voor verblijfsrecreatie wordt dit gestimuleerd.
Kaartje groepsaccommodaties
De bedrijfswoning, Blekemeer 29 Uddel, wordt omgevormd tot groepsaccommodatie. Het nieuw aangekochte terrein, Garderenseweg 140 Uddel, wordt verbonden met het bestaande terrein. Op het perceel Garderenseweg 140 worden twee groepsaccommodaties gerealiseerd. Het tussenliggende terrein krijgt geen bouwmogelijkheden maar krijgt wel gedeeltelijk ondergeschikte gebruiksmogelijkheden voor het recreatiepark in de vorm van een speel- en dierenweide.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
Een nieuwe of gewijzigde bestemming mag alleen in het bestemmingsplan worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Er moet dus onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.
Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.
Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.
Onderzoeksresultaten bodem
In de rapportage d.d. 17 oktober 2018, opgesteld door Vink Milieutechnisch Adviesbureau bv en opgenomen in bijlage 5 van de Bijlagen bij de toelichting, zijn de resultaten van het bodemonderzoek weergegeven. Hieruit blijkt de planlocatie niet verdacht is voor de aanwezigheid van bodemverontreiniging.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Onderzoeksresultaten milieuzonering
Er is op de planlocatie geen sprake van inwaartse zonering, wel uitwaartse zonering. Voor de gewenste activiteit (kampeerterreinen, vakantiecentra e.d.) geldt een aan te houden milieuzone van 30 meter.
Milieucat. | SBI-code 2008 | Omschrijving | Geur | Stof | Geluid | Veiligheid |
3.1 | 553, 552 | Kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d. | 30 | 0 | 30* | 30 |
*gecorrigeerd naar omgevingstype gemengd gebied |
Aan de Garderenseweg 132 en 134 zijn (bedrijfs)woningen van derden gelegen. De groepsaccommodatie ligt buiten de zone.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is voor plannen inzicht noodzakelijk in de geluidkwaliteit. Op een plan kan tevens de Wet geluidhinder van toepassing zijn. In de Wet geluidhinder zijn regels opgenomen ten aanzien van de geluidkwaliteit en ten aanzien van de
onderzoeksplicht. Voor dit plan geldt dat er zijn wel gezoneerde wegen nabij de planlocatie zijn, maar de Wgh is niet van toepassing omdat de nieuwe bestemming (recreatiewoningen) geen geluidgevoelige bestemming is. De transformatie van de huidige burgerwoning tot bedrijfswoning hoeft ingevolge de Wet geluidhinder niet te worden getoetst. Er is geen onderzoek noodzakelijk op grond van de Wet geluidhinder.
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Niet in betekenende mate bijdragen
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.
Toepasbaarheidsbeginsel
Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").
Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.
Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
In casu geldt dat het plan niet valt onder de situaties die zijn vastgelegd in de Ministeriële Regeling “Niet in betekenende mate bijdragen”. Er moet op basis van de NIBM-tool een berekening worden uitgevoerd. Op basis van 34 extra verkeersbewegingen per etmaal is er sprake van niet in betekenende mate en is er geen nader onderzoek nodig.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) te worden gehanteerd. Daarnaast wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Besluit transportroutes externe veiligheid) die het uitvloeisel worden van het Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.
Nota milieu-veiligheid Apeldoorn
In november 2011 is de Nota milieu-veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
Onderzoeksresultaten
In het plangebied en/of de directe omgeving van het perceel zijn de volgende risicobronnen aanwezig: een propaantank en de provinciale weg N310.
De propaantank is kleiner dan 13 m² en valt hierdoor niet onder het Bevi. Wel dient voldaan te worden aan de afstanden zoals die zijn vermeld in het Activiteitenbesluit. Provinciale wegen zijn aangewezen als doorgaande routes voor gevaarlijke stoffen. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N310 is dermate beperkt dat er geen significante EV risico's zijn rond deze weg, zo blijkt uit de milieunota externe veiligheid gemeente Apeldoorn.
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.
De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).
De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.
Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.
Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.
Onderzoeksresultaten
In de nabijheid van de planlocatie bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.
Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.
Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Onderzoeksresultaten
Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in de paragrafen 4.1.1 tot en met 4.1.7. Daaruit kan worden geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
Verkeersaantrekkende werking
De verkeersgeneratie voor de groepsaccommodaties wordt op basis van de CROW (Publicatie 381: Toekomstbestendig parkeren).
De functieaanduiding 'recreatiewoning' is van toepassing. De verkeersgeneratie bedraagt 2,8 mvt/weekdagetmaal per recreatiewoning. Omdat de CROW publicatie niet de functie 'groepsaccommodatie' kent, wordt voor de groepsaccommodatie uitgegaan van een verkeersgeneratie van 3x een recreatiewoning, 8,4 mvt/weekdagetmaal. De verkeersgeneratie bedraagt voor 3 groepsaccommodaties 25,2 mvt/weekdagetmaal.
Het omrekenen naar een maatgevende werkdag (drukste dag) geschiedt op basis van een omrekenfactor van 1,12. Dit leidt tot een verkeersgeneratie op een maatgevende werkdag van 28,2 mvt/weekdagetmaal.
Ten aanzien van de verkeersafwikkeling worden geen problemen verwacht op de omliggende wegen. Deze verkeersgeneratie wordt opgevangen in het heersende verkeersbeeld.
Ontsluiting
De omliggende infrastructuur wijzigt niet met de voorliggende plannen. De hoofdingang van het recreatiepark blijft aan de Blekemeer. De nieuwe bedrijfswoning en de twee groepsaccommodaties op het perceel Garderenseweg 140 worden ontsloten via de Garderenseweg (N310). De groepsaccommodatie in de voormalige bedrijfswoning, wordt ontsloten via Blekemeer.
Parkeren
De bedrijfswoning voorziet in parkeren op eigen terrein. Het parkeren voor de groepsaccoommodaties vindt plaats op het centraal op het vakantiepark gelegen parkeerterrein.
De planlocatie Recreatiepark Uddelermeer ligt buiten bestaand stedelijk gebied. Het plangebied waar de aanpassingen van toepassing zijn is circa 1,6 hectare groot. Het plangebied bevindt zich wel binnen enige Keurzone (C-watergang) maar niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de Omgevingsverordening heeft aangegeven.
Het gebied ligt niet in de in de Omgevingsvergunning vastgelegde grondwaterfluctuatiezone. Er zijn geen peilbuisgegevens in de directe omgeving beschikbaar. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend. De aangepaste inrichting zal geen overlast veroorzaken en niet structureel afgevoerd worden. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.
In paragraaf 3.4 is al ingegaan op de ontwikkelingen met de zijbeek van de Staverdense beek. Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.
In en om het plangebied komt wel waterafhankelijke natuur voor. Door de aanpassingen van he plan zijn er geen nadelige gevolgen voor deze waterafhankelijke natuur en geven deze aanpassingen juist een impuls aan de natuurwaarden.
In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een drukrioolstelsel waarmee alleen vuilwater wordt afgevoerd. Hemelwater dient al ter plaatse te worden vastgehouden en te infiltreren in de ondergrond wat is vastgesteld in de Algemene plaatselijke verordening (Apv). Bij nieuwe ontwikkelingen blijft dit voorschrift van lokaal infiltreren van hemelwater van toepassing.
De bestaande gebouwen worden aangepast naar een nieuwe functie en dienen voorzien te zijn van gescheiden afvoeren voor vuil- en hemelwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke drukrioolstelsel. Gezien het hier een functieverandering betreft en het vuilwateraanbod niet of gering zal groeien heeft het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw. Indien er extra huisaansluitingen gerealiseerd moeten worden zijn kosten hiervoor voor initiatiefnemer.
Het plan omvat minder dan 1.500 m² extra verhard oppervlak. Het plangebied ligt wel in een Keurzone (C-watergang) maar niet in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Vallei en Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.
Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het waterschap.
Wel is er in het kader van de landschappelijke versterking rond de zijtak van de Staverdense beek contact en overleg geweest met het Waterschap. Zij hebben een advies afgegeven over de plaats en de vorm van de versterking van (de natuurlijke waarden van) de beek. Dit advies is overgenomen door de initiatiefnemers en vanwege de compenserende waarden van deze versterking in dit bestemmingsplan via een voorwaardelijke verplichting in de regels vastgelegd. Uitvoering en instandhouding is daarmee geborgd.
De twee Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) vormen samen de belangrijkste natuurbeschermingswetgeving op Europees niveau. De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De EU-lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en van natuurlijke habitats. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van te beschermen gebieden, zogeheten speciale beschermingszones. Het netwerk van speciale beschermingszones die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen wordt over het algemeen als Natura 2000 aangeduid. Een Natura 2000-gebied kan uit een Vogelrichtlijngebied, een Habitatrichtlijngebied of een combinatie van beide bestaan. Bij een gecombineerd Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied kan elk onderdeel zijn eigen begrenzing hebben, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden.
Wet natuurbescherming
Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.
De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen.
De Wnb bevat –voor zover voor bestemmingsplannen relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.
Gebiedsbescherming
De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.
Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als is voldaan aan elk van de voorwaarden:
Als het plan significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het plan nodig is vanwege:
Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het plan.
Soortenbescherming
De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:
Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:
Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.
Houtopstanden
Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is bepaald dat de aanwijzing en begrenzing van de gebieden die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland' en de aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden bij provinciale verordening geschiedt. Ook is daarin bepaald dat bij provinciale verordening regels worden gesteld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied behorend tot het natuurnetwerk Nederland.
Soortenbescherming
Er is natuuronderzoek uitgevoerd door de initiatiefnemers via een onderzoek d.d. 26 april 2018 en opgesteld door Natuurbank Overijssel is opgenomen in bijlage 7 van de toelichting. Uit het onderzoek blijkt dat mits bezette vogelnesten beschermd worden en er bij de uitvoering van de voorgenomen activiteiten rekening gehouden wordt met de ecologie van amfibieën en grondgebonden zoogdieren, dan leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
Het plangebied grenst aan Natura 2000-gebied Veluwe.
Kaart N2000 Veluwe
Met betrekking tot de ontwikkeling is een AERIUS-berekening uitgevoerd voor de aanlegfase (slopen- en bouwen) en gebruiksfase. Uit de berekeningen volgt dat er in beide fases geen natuurgebieden zijn met rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Het resultaat van de AERIUS-berekeningen is opgenomen in bijlagen 2, 3 en 4 van de bijlagen bij de toelichting. Bij een dergelijke projecteffect zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. Op basis van het onderzoek blijkt dat er geen vergunning benodigd is voor het aspect stikstof.
Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De begrippen 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' zijn als volgt gedefinieerd (artikel 1.1.1 Bro):
In de praktijk wordt dit de ladder voor duurzame verstedelijking genoemd. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.
Aangezien de planlocatie in het buitengebied is gesitueerd en geen betrekking heeft op de ontwikkeling van een categorie die wordt gezien als een stedelijke ontwikkeling, ook gebaseerd op jurisprudentie, is de conclusie dat de voorgestelde plannen die met dit bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt geen stedelijke ontwikkeling zijn.
In de Omgevingsvisie Gelderland hebben provinciale staten het provinciale beleid omtrent archeologie vastgelegd: De provincie streeft er naar archeologie expliciet te betrekken bij de integrale afweging bij planontwikkeling. Bij locatiekeuze en planuitwerking moet voldaan worden aan de basiskwaliteitseisen van de bodem, waaronder archeologie. Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische gegevenheden in de bodem kunnen aantasten moeten zo veel mogelijk rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.
De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.
Als vervolg op de Nota I-cultuur heeft de gemeenteraad op 18 juni 2015 de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.
De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.
Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden
Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de Monumentenverordening.
Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden
Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.
Categorie 3: Terrein met archeologische waarden
Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.
Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting
In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting
In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.
Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting
In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.
Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt
De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.
De plannen bestaan uit het hergebruiken van bestaande gebouwen. Dit betekent dat er geen grondverstoringen zijn. Archeologisch onderzoek is daarmee niet nodig.
Op grond van artikel 3.1 van de Erfgoedwet kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een monument dat van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aanwijzen als rijksmonument.
In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan een beschrijving moet worden gegeven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Aanvullend op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk een visie op het cultureel erfgoed opgesteld, genaamd 'Kiezen voor karakter; visie erfgoed en ruimte'. Deze visie geeft aan hoe het Rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het kabinet daarbij heeft en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang.
In de Omgevingsvisie Gelderland stelt de provincie over cultuur en erfgoed het volgende: De Gelderse steden kenmerken zich door een sterk historisch karakter, door een hoge ruimtelijke kwaliteit, een goed ontwikkelde culturele infrastructuur en huisvesten enkele topinstellingen. Al deze kwaliteiten dragen in belangrijke mate bij aan een aantrekkelijk woon-, werk- en vestigingsklimaat. Om deze redenen investeert de provincie in de verdere ontwikkeling van erfgoed en cultuur, kennisontwikkeling, cultureel ondernemerschap en innovatie. In alle regio's stimuleert de provincie samen met gemeenten kunst en cultuur die bijdragen aan een sterk vestigingsklimaat, regionale identiteit en vrijetijdseconomie.
De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.
Op de cultuurhistorische beleidskaart die hoort bij de gemeentelijke Nota I-cultuur, staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:
In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.
In 2012 heeft de gemeenteraad de Implementatienotitie modernisering monumentenzorg vastgesteld. In deze notitie is vastgelegd dat de iconen (monumenten, beeldbepalende panden en beschermde gezichten of gebieden) worden beschermd via sectorale regels, zoals de Erfgoedwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Andere cultuurhistorische waardevolle kwaliteiten worden -waar nodig en mogelijk- door middel van het bestemmingsplan beschermd.
In opdracht van de gemeente Apeldoorn is cultuurhistorisch onderzoek naar het plangebied verricht, dat is vastgelegd in de cultuurhistorische analyse Uddel. Deze rapportage is gedateerd april 2009.
In de analyse wordt over het Bleekemeer en omgeving het volgende aanbevolen."Voor een beter begrip van het bodem- en waterlandschap rond Uddel zouden de volgende kwaliteiten (beter) benut moeten worden: het samenhangende stelsel van de zijtak van de Staverdense Beek en het Uddeler- en Bleeke Meer: beter ervaarbaar maken''.
Monumenten zijn elementen met een hoge cultuurhistorische waarde die op grond van de Erfgoedwet dan wel de Monumentenverordening als monument zijn aangewezen. In het plangebied komen geen aangewezen monumenten voor.
Karakteristieke panden hebben geen monumentenstatus maar zijn door hun cultuurhistorische en ruimtelijke waarde van groot belang voor het karakteristieke beeld van hun omgeving. Die waarden komen onder andere tot uitdrukking in de gebiedseigen typologie, markante ligging, bijdrage aan het typische beeld en/of de bijzondere vorm en functie.
In het plangebied komen geen objecten voor die aangewezen zijn als karakteristiek pand.
Het betreft een particulier initiatief, waarbij er met deze partij een anterieure overeenkomst is gesloten. Het opstellen van een explotatieplan is daarom niet noodzakelijk. De economische uitvoerbaarheid is gegarandeerd omdat alle objecten in eigendom zijn en een
In hoofdstuk 3 is de bestaande situatie in het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 bevat een toelichting op de planologische aspecten. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die dit vastlegt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 5.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 5.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 5.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.
Bestemmingsplan Blekemeer 29 en Garderenseweg 140 Uddel is een ontwikkelingsplan, waarin de voorgestelde plannen uitgangspunt zijn voor de wijze van bestemmen. Voor de regels en de plankaart is gebruik gemaakt van de Apeldoornse standaard, die aansluit bij de systematiek van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
Bestemmingen
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
Agrarisch
Deze bestemming is vooral opgenomen om de open en natte landgronden in dit bestemmingsplan en het geldende bestemmingsplan op de planlocatie te bestemmen. Het gaat hier vooral om een bestemming Agrarisch zonder bouwvlak, zodat er geen agrarische bedrijfsactiviteiten kunnen worden ontplooid.
Natuur
Deze gronden hebben een nog hogeren waarden dan de agrarische bestemming in dit plangebied. Hier wordt met name geregeld dat de bestaande natuur wordt behouden, beschermd en versterkt. De gebruiksmogelijkheden in deze bestemming is beperkt.
Recreatie - Verblijfsrecreatie
De bestemming waarbinnen het recreatiepark Uddelermeer opereert. Binnen deze bestemming zijn de kampeermiddelen (met een maximum) toegestaan, inclusief bijbehorende faciliteiten, een bedrijfswoning en, via dit bestemmingsplan, ook de 3 groepsaccommodaties.
Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis
Bij recht is het gebruik van een deel van (bedrijfs)woningen en bijgebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.
Binnen de bestemmingen Bedrijf en Bedrijventerrein en die bestemmingen die ook bedrijfsactiviteiten mogelijk maken is het uitoefenen van een bedrijf op het hele perceel toegelaten. Het is dan het overbodig om nog iets te regelen over bedrijfsuitoefening aan huis. Voor alle duidelijkheid is in die bestemmingen vastgelegd dat het uitoefenen van een beroep aan huis is toegestaan.
Bedrijfswoningen
Via dit bestemmingsplan is er recht op één bedrijfswoning op het recreatiepark. Qua regeling wordt aangesloten op de mogelijkheden van een burgerwoning, qua goothoogte en inhoudsmaat.
Bouwregels
Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.
Bevoegd gezag
Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 7 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 7.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.
Lid 7.2 bevat de afdekbepaling. Hierin is bepaald dat gebouwen altijd van een kap moeten worden voorzien, uiteraard mits ze hoger worden gebouwd dan de ter plaatse aangegeven maximale goothoogte.
In artikel 8 staan de algemene gebruiksregels. In de leden 8.1.1 en 8.2.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In de leden 8.1.2 en 8.2.3 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Dit is noodzakelijk voor vormen van gebruik waarvoor het niet mogelijk en wenselijk is een omgevingsvergunning te verlenen en de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht derhalve niet van toepassing is.
In artikel 17 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 18 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.
In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de in het plangebied voorkomende waarden, belemmeringenzones en dergelijke opgenomen. Dit zijn regels voor waarden, belemmeringenzones en dergelijke die in meerdere bestemmingen voorkomen. Door middel van gebiedsaanduidingen is aangegeven waar deze zones voorkomen.
Beken en sprengen
De (gebieds)aanduiding 'overige zone - beken en sprengen' is gegeven aan het tracé van de Hierderense beek. De gronden zijn, naast de daar voorkomende andere bestemmingen, mede bestemd voor het beheer, herstel en onderhoud van de landschappelijk en ecologisch waardevolle beken en sprengen. De regeling beoogt ook de beekoevers te beschermen. Daarom is het aanduidingsvlak beduidend breder dan de beek zelf. Op de gronden waar deze aanduidig voorkomt mogen uitsluitend gebouwen ten dienste van het beheer van de beken of sprengen worden gebouwd. Andere gebouwen zijn, mits passend binnen de andere bestemming, uitsluitend toegestaan door middel van het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels. Afwijken is alleen mogelijk wanneer vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen. Als voorwaarde is daarnaast opgenomen dat de landschappelijke en ecologische waarden van de beek of spreng niet mogen worden aangetast. Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden geldt dat ze alleen mogen worden uitgevoerd nadat daarvoor een omgevingsvergunning is verleend.
Bijzondere bomen
De bepalingen voor bijzondere bomen zijn opgenomen voor de bomen die door het bevoegd gezag als bijzondere boom zijn aangewezen. Bijzondere bomen vinden hun voornaamste bescherming in de Algemene Plaatselijke Verordening, waarin is bepaald dat het verboden is om zonder vergunning bomen te kappen en dat er geen vergunning tot het kappen van bijzondere bomen wordt afgegeven, tenzij sprake is van een ernstige bedreiging van de openbare veiligheid, noodtoestand of andere uitzonderlijke situatie. Dit geheel biedt reeds een aanzienlijke bescherming van de bijzondere bomen. In het bestemmingsplan is een aanvullende regeling opgenomen. De bijzondere bomen zijn met een (gebieds)aanduiding op de plankaart aangegeven. In de regels is bepaald dat, daar waar de aanduiding 'bijzondere boom' voorkomt, de afstand van bebouwing tot het hart van de boom ten minste 10 meter dient te bedragen; onder voorwaarden kan het bevoegd gezag afwijken van de bouwregels voor het verkleinen van deze afstand tot 5 meter. Ter verdere bescherming van de bomen is een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden binnen een afstand van 5 meter uit het hart van de als monumentale boom aangeduide boom slechts toegestaan indien een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is verleend.
Archeologie
De Archeologische beleidskaart 2015 kent zes categorieën gebieden met een verschillende archeologische verwachting. Voor twee van die categorieën bevat het bestemmingsplan geen regeling. De bescherming van terreinen met monumentale archeologische waarden, oftewel de archeologische monumenten, is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Van de zones met geen archeologische verwachting staat vast dat er geen archeologische waarden (meer) zijn. Voor de overige vier categorieën wordt in bestemmingsplannen een beschermende regeling opgenomen.
Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Terrein met vastgestelde archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – vastgestelde archeologische waarden' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Terrein met archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – archeologische waarden' gekregen. Voor beiden geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 50 m2 (vastgestelde archeologische waarden) respectievelijk 100 m2 (archeologische waarden) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend. Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Zone met (middel)hoge archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – hoge archeologische verwachtingswaarde' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Zone met lage archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – lage archeologische verwachtingswaarde' gekregen. Hiervoor geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 500 m2 (hoge archeologische verwachtingswaarde) respectievelijk 2.500 m2 (lage archeologische verwachtingswaarde) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend.
Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die mogelijke archeologische waarden in de bodem kunnen verstoren geldt voor alle vier de categorieën dat ze niet mogen worden uitgevoerd tenzij daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Daarbij gelden dezelfde oppervlakten en diepte als hiervoor genoemd. De vergunning kan alleen worden verleend als uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast.
Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit eerder uitgevoerd onderzoek) in voldoende mate is vastgesteld, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren.
Als uit het archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden door het oprichten van het bouwwerk of door het uitvoeren van de werkzaamheden zullen worden verstoord kan het bevoegd gezag bepaalde voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden. Deze voorschriften kunnen bestaan uit het treffen van technische maatregelen of uit het uitvoeren van nader onderzoek; van beide dient verslag aan het bevoegd gezag uitgebracht te worden.
Archeologisch onderzoek kent vele vormen en maten. Voor het archeologische onderzoeksrapport dat bij een vergunningaanvraag moet worden ingediend wordt meestal in eerste instantie een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, eventueel aangevuld met een verkennend booronderzoek. Veelal is na deze fase bekend of vrijgave van het terrein mogelijk is of dat nader (of aanvullend) onderzoek noodzakelijk is. Het nader of aanvullend onderzoek, dat bij wijze van voorschrift aan de omgevingsvergunning verplicht kan worden gesteld, kan bijvoorbeeld bestaan uit een gedetailleerder booronderzoek of het graven van proefsleuven om een vindplaats op te sporen of uit te sluiten. Uiteindelijk kunnen deze vormen van onderzoek erin resulteren dat een behoudenswaardige archeologische vindplaats is aangetroffen. Afhankelijk van de ontwikkeling zal de vindplaats in dat geval ex situ (door een opgraving) of in situ (door inpassing in het plan) behouden moeten worden.
Bepalend voor het al dan niet bestaan van een onderzoeksverplichting zijn steeds de oppervlakte en de diepte van de bodemingreep. Bij de oppervlakte van de bodemingreep gaat het om de daadwerkelijk verstoorde oppervlakte. Als een gebouw op stroken gefundeerd wordt en er geen extra graafwerk plaatsvindt, dan geldt als bodemingreep alleen de oppervlakte van de strokenfundering. Wordt daarentegen ook de grond tussen de stroken dieper dan 35 cm vergraven, dan geldt als bodemingreep de volledige oppervlakte van het gebouw. Wanneer een gebouw wordt onderkelderd, wordt in de regel een flink grotere bouwput gegraven dan de oppervlakte van het gebouw. Daarom geldt als bodemingreep bij een onderkeldering de oppervlakte van de bouwput. Om dit zeker te stellen is in artikel 2 Wijze van meten over de wijze van meten bepaald hoe de oppervlakte van een bodemingreep moet worden gemeten.
In de regels is bepaald dat de diepte van de bodemingreep wordt bepaald vanaf de vastgestelde maaiveldhoogte van het Actueel Hoogtebestand Nederland 2 (AHN2). De AHN2 is een digitale hoogtekaart van Nederland, met voor heel Nederland gedetailleerde en precieze hoogtegegevens die de ligging van het maaiveld met grote nauwkeurigheid weergeeft. Door het hanteren van deze vastgestelde hoogteligging wordt bereikt dat niet alleen bij een eenmalige bodemingreep dieper dan 35 cm onder AHN2-maaiveld er een plicht tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek is, maar dat dat ook het geval is als er in de loop der jaren bij achtereenvolgende activiteiten meer dan 35 cm onder deze vastgestelde maaiveldhoogte gegraven wordt. In de begripsbepalingen is een definitie van het begrip AHN2-maaiveld opgenomen.
Zoals in paragraaf 4.6 al is uiteengezet leert de ervaring dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is bepaald dat in gebieden met de bestemming Natuur een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden moet worden aangevraagd en archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 en een verstoringsdiepte van 0 cm onder het AHN2-maaiveld.
Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.
Omdat de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt slechts een beperkte invloed op de omgeving heeft, heeft de gemeente geen gelegenheid geboden om een inspraakreactie op het bestemmingsplan in te dienen.
In het kader van de beleidsnotitie Samen voor Apeldoorn is er door de initiatiefnemers een informatieavond op 8 januari 2019 georganiseerd. Hierbij waren direct omwonenden, een raadsvertegenwoordiger van de VVD en een jurist van de gemeente aanwezig. Tijdens deze avond zijn de plannen gepresenteerd door de adviseur. Deze plannen zijn goed ontvangen door de aanwezige mensen. Daarmee werd duidelijk dat er maatschappelijk draagvlak is voor het bestemmingsplan en, na het opstellen, richting publicatie kon.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 27 juni 2019 voor een periode van zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is er één zienswijze ontvangen. Voor de inhoud en beantwoording van de zienswijze zie de nota zienswijzen, bijlage 1 van de bijlagen bij de toelichting.