direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Molenstraat-Centrum - Sophialaan
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.bp1264-vas1

TOELICHTING

behorende bij het bestemmingsplan Molenstraat-Centrum - Sophialaan

1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

Sinds het midden van de jaren 90 van de vorige eeuw is er in het Kanaaloevergebied sprake van een grootschalige herontwikkeling. Een belangrijk onderdeel daarvan is het vernieuwen en versterken van de hoofdverkeerstructuur in het oostelijke deel van de binnenstad.

In de afgelopen jaren is achtereenvolgens de Welgelegenbrug gerenoveerd en verbreed (2006), is het oostelijke sluitstuk van de centrumring, de Burg. Jhr. Quarles van Uffordlaan, aangelegd (2007) en zijn delen van Molenstraat-Centrum verbreed en heringericht (2006 en 2010).

Van het nu nog te verbreden en te herinrichten deel van Molenstraat-Centrum zijn de delen van Stationstraat tot Molendwarsstraat (noordzijde) en Havenweg tot Welgelegenbrug (zuidzijde) planologisch al mogelijk gemaakt. Het deel van Molendwarsstraat tot aan Sophialaan/Veldhuisstraat (zuidzijde) wordt via dit bestemmingsplan planologisch mogelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1264-vas1_0001.png"

Afbeelding 1.1 - locatie plangebied (blauw omkaderd) met gehele Molenstraat-Centrum

1.2 Ligging en begrenzing

De planlocatie ligt aan de Molenstraat-Centrum, ter hoogte van de Sophialaan, tussen de Welgelegenbrug over het Apeldoorns Kanaal en de kruising van de Kalverstraat en de Stationsstraat in de binnenstad van Apeldoorn.

Het plangebied wordt begrensd door Molenstraat-Centrum (noorden), het voormalige tracé van de Kayersbeek (westen) en door de Sophialaan (zuiden). Kadastraal is de locatie bekend als gemeente Apeldoorn, sectie AA, nummers 799, 800, 801, 803, 806, 939, 940, 1091 en 1092.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1264-vas1_0002.png"

Afbeelding 1.2 - planlocatie voorliggend bestemmingsplan

De planlocatie is een onderdeel van de gehele Molenstraat-Centrum.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1264-vas1_0003.png"

Afbeelding 1.3 - luchtfoto (2014) van de planlocatie

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor de planlocatie geldt het bestemmingsplan "Binnenstad Zuid-Oost". Dit bestemmingsplan is op 13 juni 2013 vastgesteld door de gemeenteraad. De geldende bestemmingen zijn Wonen (aanduiding 'aaneen'), Verkeer-verblijfsgebied, een gedeeltelijke aanduiding 'bijzondere boom' en op de adressen Molenstraat-Centrum 248/250 en Sophialaan 71/73 een aanduiding 'karakteristiek'.

Binnen de bestemming Wonen zijn woningen binnen het aangegeven bouwvlak toegestaan, mits niet meer dan 60% van de kavel wordt bebouwd. Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' zijn de gronden bestemd voor het behoud en herstel van de cultuurhistorisch waardevolle panden.

De bestemming Verkeer-verblijfsgebied laat toe dat gronden binnen deze bestemming voor verblijfsgebied, markten, standplaatsen van ambulante handel, watergangen, nutsvoorzieningen en fietsenstallingen gebruikt mogen worden. Verblijfsgebied wordt gedefinieerd als een gebied bedoeld voor verblijf, waartoe in ieder geval (ontsluitings)wegen, fiets- en voetpaden, water, parkeer-, groen- en speelvoorzieningen en hondenuitlaatplaatsen worden gerekend.

Ter plaatse van de aanduiding 'bijzondere boom' de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van bijzondere bomen. Dit betekent dat de afstand van bebouwing tot het hart van de als zodanig aangewezen boom tenminste 10 meter dient te bedragen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1264-vas1_0004.png"

Afbeelding 1.4 - uitsnede geldende bestemmingsplankaart (planlocatie blauw omkaderd)

1.4 Werkwijze en opzet van de toelichting

De toelichting begint met een beschrijving van het relevante beleidskader in hoofdstuk 2. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 de ruimtelijke en functionele situatie van het plangebied beschreven. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de toekomstige situatie. De uitvoerbaarheid van het plan wordt in hoofdstuk 5 aangetoond. In het daarop volgende hoofdstuk 6 wordt de juridische planopzet nader toegelicht. Afsluitend zijn de resultaten van inspraak en overleg opgenomen in hoofdstuk 7.

2 BELEIDSKADER

2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Gelderland kiest er in de Omgevingsvisie voor om bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven vanuit twee hoofddoelen.

Het eerste doel is het vergroten van de concurrentiekracht van Gelderland door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur. Daarbij richt de provincie zich met haar partners vooral op:

  • kansen bieden aan bestaande en nieuwe bedrijven;
  • het creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio's;
  • het creëren van een goede bereikbaarheid van de stedelijke gebieden en de economische kerngebieden met fiets, openbaar vervoer en auto maar ook digitaal;
  • het versterken van ruimtelijke randvoorwaarden voor de sterke (top)sectoren en het verbeteren van de kennisinfrastructuur;
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor cultuurbeleving;
  • een adequaat beheer (kwaliteit en kwantiteit) van bestaande en eventueel nieuwe woongebieden, bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel in Gelderland.

Het tweede doel is het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. Dit betekent vooral:

  • ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek;
  • zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap;
  • een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed;
  • een gezonde en veilige leefomgeving;
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor beleving, bereikbaarheid en toegankelijkheid van cultuur, natuur en landschap.

De provinciale hoofddoelen zijn vertaald in provinciale ambities, die zijn onderverdeeld in drie thema's. Het thema Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Onder het thema Dynamisch Gelderland staan de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit. Het derde thema, Mooi Gelderland, betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming dan wel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen.

In de Omgevingsvisie wordt het plangebied, voorzover voor de ontwikkeling relevant, aangewezen als onderdeel van Intrekgebieden. Daarnaast past de ontwikkeling binnen de hiervoor benoemde doelen.

Intrekgebieden (artikel 4.4.4.5)

De provincie en haar partners streven ernaar het grondwater als bron voor de drinkwatervoorziening te beschermen. De provincie heeft vanuit de Drinkwaterwet een zorgplicht voor een duurzame Openbare drinkwatervoorziening. De provincie wil de beschikbaarheid van de grondstof voor de openbare drinkwatervoorziening veiligstellen en bij besluiten rekening houden met de openbare drinkwatervoorziening.

Voor een effectieve en duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening maakt de provincie gebruik van regelgeving en vergunningverlening: verbodsbepalingen en regelgeving voor activiteiten en inrichtingen in intrekgebieden. De provincie wil niet dat fossiele energie (aardgas, aardolie, schaliegas of steenkoolgas) gewonnen wordt in de intrekgebieden voor de drinkwatervoorziening.

De provincie moet in het kader van de Wet milieubeheer (artikel 2.1) een verordening opstellen met regels ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning in de bij verordening aangewezen gebieden. Aan deze wettelijke verplichting voldoet de provincie door de vaststelling van de Omgevingsverordening. De regeling is in paragraaf 2.2 omschreven.

2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 hebben provinciale staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze verordening ziet erop toe dat het beleid uit de Omgevingsvisie Gelderland operationeel wordt.

Hierna worden de relevante bepalingen uit de Omgevingsverordening aangehaald, gevolgd door een toetsing daaraan.

Intrekgebied (artikel 2.6.3.1)

In een bestemmingsplan krijgen Intrekgebieden geen bestemming die de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, mogelijk maakt.

Toetsing

Dit bestemmingsplan zal geen bestemming krijgen die deze winning mogelijk maakt.

2.3 Structuurvisie Apeldoorn biedt ruimte

Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land.

De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. In de structuurvisie kiest de gemeente er voor om daarop niet te reageren met een dichtgetimmerd plan maar door zoveel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen. De gemeente nodigt daarom iedereen uit die een bijdrage kan leveren aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners. Ruimte bieden is niet vrijblijvend, de ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide.

De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. De gemeente wil het fundament van Apeldoorn koesteren en versterken. Want alleen daardoor blijft de leefkwaliteit op peil en blijft Apeldoorn aantrekkelijk voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie. De gemeente stelt hoge kwaliteitseisen aan het fundament en wil er zelf in blijven investeren.

Om Buitenstad te blijven, zijn in de structuurvisie vier ambities geformuleerd die weergeven wat Apeldoorn grotendeels al is en waar Apeldoorn sterk in is: Apeldoorn is een comfortabele gezinsstad met een toeristisch toplandschap; heeft een veelzijdige economie en kent locale duurzaamheid.. Aan deze ambities wil Apeldoorn samen met andere partijen bouwen.

De structuurvisie is een uitnodiging aan de samenleving om Apeldoorn mooier te maken. 'Apeldoorn biedt ruimte' staat voor ruimte bieden aan ideeën en initiatieven die passen bij de Buitenstad. De gemeente zal daarbij faciliteren en ondersteunen. Buiten het fundament van de Buitenstad biedt de gemeente hiervoor veel handelingsvrijheid, bijvoorbeeld door flexibel te bestemmen.

Niet alles gaat vanzelf. In sommige delen van Apeldoorn spelen ingewikkelde vernieuwingsopgaven. Opgaven die belangrijk zijn voor Apeldoorn als geheel, waarbij vaak hard gewerkt moet worden om iets van de grond te krijgen. In de structuurvisie worden die opgaven 'dynamo's' genoemd, elementen die eerst in beweging moeten komen voordat ze energie gaan opleveren. Het centrumgebied van Apeldoorn, de centrale delen van de Kanaalzone en kleinschalige herstructurering van wijken, buurten en dorpen zijn voorbeelden. De gemeente neemt in de dynamo's de regierol op zich. In de dynamo's ligt ook programmatisch de hoogste prioriteit. De verdere invulling ervan bepaalt de gemeente samen met initiatiefnemers.

Het plangebied ligt op de structuurvisiekaart in het centrum van Apeldoorn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1264-vas1_0005.png"

Afbeelding 2.1 - Structuurvisie Buitenstad

Bereikbaarheid

(Digitale) bereikbaarheid is een belangrijke kwaliteit van de Buitenstad. Voor de inwoners is het belangrijk om de grote centra van werkgelegenheid en hoogstedelijke voorzieningen gemakkelijk en comfortabel te kunnen bereiken. Voor de Apeldoornse economie is bereikbaarheid cruciaal waar het gaat om (inter)nationale afzetgebieden, toelevering en de bereikbaarheid van kenniscentra. Een goede doorstroming van de (inter)nationale wegen is daarom een belangrijk aandachtspunt.

Op het gebied van openbaar vervoer is het verbeteren van de kwaliteit van de verbindingen richting HSL-station Arnhem en de regio Zwolle van belang. Voor verplaatsingen binnen de Buitenstad is de fiets van grote betekenis. Ook is openbaar vervoer van groot belang voor vervoer, zowel binnen het stedelijk gebied als voor de verbinding met de dorpen. De bereikbaarheid van het stadscentrum is een aandachtspunt. Hetzelfde geldt voor de digitale bereikbaarheid van Apeldoorn. Wij zullen ons daarom (blijven) inzetten voor:

  • duurzame handhaving van de doorstroming op het internationale wegennet;
  • het realiseren van rechtstreekse treinverbindingen naar Arnhem en mogelijk ook Zwolle;
  • het op peil houden van de bereikbaarheid van de binnenstad;
  • verbetering van de bereikbaarheid van stedelijke voorzieningen per fiets;
  • blijvende aandacht vestigen op een goede basisvoorziening voor wat betreft het openbaar vervoer binnen het stedelijk gebied en tussen de dorpen en het stedelijk gebied.

Daarnaast geeft de Structuurvisie aan dat de binnenring (onderdeel van de hoofdwegenstructuur) "te weinig geprofileerd is om als zodanig herkenbaar te zijn, waarmee hij onvoldoende fungeert als verbinding tussen de parkeervoorzieningen aan de rand van het centrumgebied".

Het project tot verbreding van de Molenstraat-Centrum moet leiden tot het beter structuren van meer bestemmingsverkeer en minder sluipverkeer

2.4 Verkeersbeleid

Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in de Verkeersvisie 2010 – 2020 (vastgesteld juli 2009). Hierin heeft de gemeente een aantal doelen vastgesteld. De gemeente wil de verkeersveiligheid, bereikbaarheid en leefbaarheid behouden en liefst nog vergroten. Enerzijds zijn dit doelen die zijn uitgedrukt in cijfers, anderzijds zijn dit doelen in de vorm van ervaringen van bewoners en gebruikers.

De gemeente faciliteert alle vervoerswijzen en probeert de kennis van de reiziger over de verschillende mogelijkheden te vergroten. Het doel voor verkeersveiligheid is een reductie van 35% van het aantal ongevallen in 2020 ten opzichte van 2002. Om dit doel te bereiken wordt ingezet op het veiliger en herkenbaarder maken van de infrastructuur en gedragsbeïnvloeding van de verkeersdeelnemers.

Het autoverkeer wordt gebundeld op hoofdwegen. De hoofdwegen verbinden stadsdelen met elkaar, met de snelwegen en met de rest van de wereld. Woongebieden worden ingericht als verblijfsgebieden, met een maximum snelheid van 30 km per uur. Daar moet de overlast van autoverkeer zo veel mogelijk worden beperkt.

De gemeente streeft goede voetgangersvoorzieningen na. Bij het station en in de binnenstad worden speciale veilige voorzieningen voor voetgangers aangeboden. Op andere plaatsen wordt een basisniveau aan voorzieningen aangeboden. De gemeente blijft inzetten op goede fietsenstallingen en fietsdoorstroomassen: snelle aantrekkelijke fietsroutes, waar je als fietser snel, comfortabel en veilig kunt fietsen. Alle inwoners van Apeldoorn moeten gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer. De bus speelt hierin een belangrijke rol. De bussen sluiten aan op de treinen van de Nederlandse Spoorwegen. De taxibus wordt ingezet als aanvulling op de behoeften van de gebruiker.

Er worden drie categorieën hoofdwegen onderscheiden: de Ring; de radialen en de centrumring; de overige hoofdwegen. De Ring is de belangrijkste verdeler van het verkeer in de stad. Het autoverkeer krijgt hier de hoogste prioriteit. De radialen en de centrumring hebben als doel het bieden van een snelle route naar en om het centrum heen, met name om de parkeergarages snel te kunnen bereiken en verlaten. Naast de hoofdwegen zijn er de verblijfsgebieden. In verblijfsgebieden wordt voornamelijk gewoond. Gemengde functies hebben hier een plek: verkeer, spelende kinderen, fietser en voetgangers. In het buitengebied wordt het verkeer ook gebundeld op een aantal hoofdwegen waar een maximum snelheid geldt van 80 km per uur. De verblijfsgebieden in het buitengebied worden autoluw ingericht met een maximumsnelheid van 60 km per uur.

De parkeernormen zijn vastgesteld in de Parkeernota (geactualiseerd oktober 2004). De gemeente stelt geen maximum aan het aantal parkeerplaatsen bij woningen, de parkeernorm geeft aan wat in ieder geval aangelegd moet worden. Op bedrijventerreinen wordt de parkeernorm gehanteerd als minimumnorm, met een maximaal toegestane overschrijding van 10%.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1264-vas1_0006.png"

Afbeelding 2.2 - kaart hoofdwegennet Verkeersvisie 2010-2020

Het plangebied is binnen de 'binnenstadsring' (bruin aangeduid op afbeelding 2.2) gelegen. Binnen deze ring is het gebied aangewezen als verblijfsgebied met een snelheidsregime van 30 km/uur.

2.5 De Groene Mal

Het gemeentelijk groenbeleid is neergelegd in de Groene Mal (oktober 2002), dat het groene kader is waarbinnen andere ruimtelijke functies een plaats krijgen.

Door middel van de Groene Mal wil Apeldoorn zich profileren als groene stad waar het goed wonen en werken is: Meer vulling, differentiatie en contrast in de stad is best, maar dan wel met behoud van de groene identiteit die Apeldoorn tot een gewilde vestigingsstad maakt. Deze identiteit moet duurzaam worden gegarandeerd.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1264-vas1_0007.png"

Afbeelding 2.3 - kaart Groene Mal

Behoud en versterking van het groen in Apeldoorn heeft dus een hoge prioriteit. Uit onderzoek is gebleken dat met name in verstedelijkte gebieden behoefte is aan meer groen en natuur in de direct woon- en leefomgeving. In de Groene Mal zijn doelstellingen geformuleerd die gericht zijn op drie niveaus.

Het eerste niveau is gericht op de verweving van de stad met het landschap. In de stad is wat betreft het groen de volgende duidelijke tweedeling aan te wijzen: de westkant gelegen in het Veluwebos en de oostkant gelegen in (voormalig) agrarisch gebied. In het westen verloopt de overgang van stad naar bos vrijwel zonder barrières. De oostkant daarentegen heeft de meeste versterking van het groen nodig, wat tot gevolg heeft dat de meeste projecten uit de Groene Mal op dit deel van de stad gericht zijn.

Het tweede niveau is de verbinding van de stad met het omringende landschap. Aan de oostzijde zijn het de groene wiggen, geconcentreerde groencomplexen die de stad vanuit het landelijke gebied binnenlopen.

Het derde niveau is de dooradering van de stad met blauwe en groene structuren, door middel van het sprengen- en bekensysteem alsmede het complex van bos- en bomenlanen met daaraan gelegen parken.

De Groene Mal richt zich bij de ontwikkeling van deze gebieden expliciet op zeven belangrijke groene structuren in de stad. Dit zijn de beken, de sprengen, de kanaalzone, de lanen, de parken, de grote groengebieden en de groene wiggen.

De planlocatie is in de nabijheid van de kanaalzone gelegen. Indirect zal de groene aankleding in de vorm van laanbeplanting met bomen langs de verbrede Molenstraat-Centrum bijdragen aan de ontwikkeling van de groene structuur rondom de kanaalzone.

2.6 Waterbeleid

2.6.1 Provinciaal beleid
2.6.1.1 Waterplan Gelderland 2009-2015

Het Waterplan Gelderland is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd.

In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermings- gebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.

Voor de realisatie van bepaalde waterdoelen zijn ruimtelijke maatregelen nodig. In het Waterplan Gelderland is beschreven welke instrumenten uit de Wet ruimtelijke ordening de provincie inzet.

2.6.1.2 Stroomgebiedsvisies

De provincie Gelderland heeft stroomgebiedsvisies opgesteld. Hierin wordt een indeling gehanteerd in meer en minder sturende wateropgaven voor de ruimtelijke inrichting van Gelderland. Hierna is aangegeven welke wateropgaven als sturend en welke als mee-ordenend zijn aangemerkt.

Sturende wateropgaven

Dit zijn opgaven die alleen zijn op te lossen door er ruimte voor te reserveren en aan de bestemming water prioriteit te geven boven andere bestemmingen. Bij het combineren met andere functies geldt de noodzakelijke ruimte voor water minimaal als vertrekpunt.

Als sturende opgaven zijn aangemerkt:

  • Wateroverlast: ruimteclaim voor het regionaal systeem voor berging van water in verbrede waterlopen en in aan te wijzen bergingsgebieden.
  • Natuur: bescherming van waterlopen met hoge ecologische doelstelling (HEN) en de zogenaamde natte natuurparels en prioritaire gebieden, inclusief de daarbij behorende beïnvloedingsgebieden.
  • Drinkwater: bescherming van de 25-jaars grondwaterintrekgebieden.

Mee-ordenende wateropgaven

Voor deze opgaven bestaan meerdere alternatieven voor de invulling van de noodzakelijke ruimte voor water. De ruimte voor water is op creatieve wijze te combineren met andere bestemmingen in deze gebieden via meervoudig ruimtegebruik.

Mee-ordende wateropgaven zijn:

  • Wateroverlast: gebieden waar een toenemende kans op wateroverlast kan optreden door verandering in het grondwaterpeil. Dit speelt met name in de grondwaterfluctuatiezone.
  • Natuur: bescherming van waterlopen met een niet-prioritaire ecologische doelstelling (SED) en de stroomgebieden van de bovenlopen van de SED-wateren. Bescherming van de niet-prioritaire natte natuur, inclusief de daarbij behorende beïnvloedingsgebieden. Bescherming van de 'blauwe motoren' van het grondwatersysteem en bescherming van de herstelgebieden voor natte natuur.
  • Drinkwater: bescherming van oppervlaktewater voor drinkwaterwinning, de zoekgebieden voor drinkwaterwinning en de 100-jaars grondwaterintrekgebieden voor drinkwaterwinning.
2.6.2 Waterschapsbeleid

Waterschap Veluwe is in zijn beheersgebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding en de waterkering. Voor Waterschap Veluwe liggen de komende jaren belangrijke wateropgaven te wachten. Deze opgaven komen voort uit de effecten van klimaatverandering: extreem natte en droge perioden. Veiligheid tegen hoge (rivier)afvoer moet zijn gewaarborgd en het aanwezige oppervlaktewater moet schoon en gezond zijn. De verschillende functies in het beheergebied (wonen, werken, landbouw en natuur) vragen om een specifiek waterbeheer. Waterschap Veluwe tracht alle functies van een zo goed mogelijk waterbeheer te voorzien.

Op 22 december 2009 is het nieuwe Waterbeheersplan Veluwe 2010-2015 (WBP) vastgesteld en met ingang 2010 is dit van kracht. Het jaar 2015 is een markant ijkpunt. In het Nationaal Bestuursakkoord Water-actueel en in de Kaderrichtlijn Water is bepaald dat in dat jaar het watersysteem op orde moet zijn.

In het Waterbeheersplan Veluwe 2010-2015 staan de doelen beschreven. Kortom: wat gaat het waterschap waar doen, op welke manier en wanneer? De doelen in de plannen vloeien voort uit Europese, Nationale en provinciale wet-, regelgeving en beleid. In totaal worden negen hoofddoelen onderscheiden:

Doel 1: Veilige dijken

Doel 2: Gewenste grond- en oppervlaktewaterstanden

Doel 3: Vermindering wateroverlast en water voor droge tijden

Doel 4: Goede onderhoudssituatie

Doel 5: Herstel en behoud van bijzondere natuur

Doel 6: Goede waterkwaliteit

Doel 7: Stedelijk waterbeheer

Doel 8: Transport en zuivering van afvalwater

Doel 9: Brede kijk

De maatregelen die Waterschap Vallei en Veluwe moet nemen om de gestelde doelen te halen, hebben bijna allemaal één ding met elkaar gemeen: er is ruimte voor nodig. Waterschap Veluwe wil er in de planperiode voor zorgen dat het watersysteem voldoende ruimte krijgt en dat, waar nodig, deze ruimte ook planologisch veiliggesteld wordt. Dit moet gebeuren door overleg met de betrokken partijen en mede-overheden in de deelstroomgebieden.

2.6.3 Gemeentelijk beleid
2.6.3.1 Gemeentelijk Waterplan Apeldoorn

Om te anticiperen op (beleids)ontwikkelingen en om de leefkwaliteit van de stad te vergroten heeft Apeldoorn gezamenlijk met het waterschap Veluwe en Vitens in 2005 een gemeentelijk Waterplan opgesteld. Het Waterplan is door de gemeenteraad vastgesteld en gekozen is voor het ambitieniveau Actief Duurzamer. De belangrijkste opgaven met ruimtelijk consequenties zijn het afkoppelen en bergen van hemelwater en het creëren van waterberging in beekzones.

Bij herontwikkeling, herinrichting en herstructurering zal het verhard oppervlak in het stedelijk gebied zoveel mogelijk afgekoppeld worden om het watersysteem op orde te krijgen. Ten westen van het Apeldoorns Kanaal wordt het regenwater in de bodem geïnfiltreerd of zoveel mogelijk vastgehouden in een groenzones, bijvoorbeeld naast beken en sprengen. Ten oosten van het kanaal wordt het regenwater in de vijvers geborgen.

2.6.3.2 Gemeentelijk Rioleringsplan Apeldoorn

Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2011 – 2015 (GRP) is in 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. In het GRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het GRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.

Op de planlocatie worden het hemelwater afgekoppeld van het riool. Daarnaast maakt dit bestemmingsplan het bovenhalen van de Kayersbeek mogelijk.

2.7 Nota I-cultuur

De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart.

2.7.1 Cultuurhistorische beleidskaart

Op de cultuurhistorische beleidskaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:

  • Hoge attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Gemiddelde attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Lage attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quick-scan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken.

In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.

De planlocatie ligt volledig in een zone met een gemiddelde attentiewaarde.

2.7.2 Archeologische beleidskaart

Op 18 juni 2015 heeft de gemeenteraad de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.

De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.

Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden

Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Monumentenwet en de Monumentenverordening.

Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden

Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.

Categorie 3: Terrein met archeologische waarden

Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeoligische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.

Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting

In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting

In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.

Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting

In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.

Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt

De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.

2.8 Duurzaamheidsbeleid

De uitgangspunten van duurzame ontwikkeling binnen de Gemeente Apeldoorn zijn vastgelegd in de nota's 'Apeldoorn ontwikkelt Duurzaam, Aanpasbaar en Flexibel' (DAF-nota) en 'Apeldoorn Duurzaam, zo doen we dat hier', in de Woonvisie 2010, in het MOP 2005-2009 en in diverse collegebesluiten, waaronder die over het BANS-klimaatprogramma. De ambities ten aanzien van duurzaamheid in Apeldoorn zijn hoog. Een belangrijk uitgangspunt bij deze duurzame ontwikkeling vormt het besluit van de gemeenteraad om als stad energieneutraal te zijn in 2020.

Bij de uitvoering van het duurzaamheidsbeleid wordt onder andere gestreefd naar een optimale energieinfrastructuur, waarbij duurzame bronnen als wind- en zonne-energie en bodemwarmte zoveel mogelijk worden benut. Daarnaast worden nieuwe energiebesparende technieken ingezet. Het herstellen van de natuurlijke waterhuishouding van stad en landschap, ondermeer door het vasthouden van (regen)water in het stedelijk gebied, is eveneens van belang.

Naast deze beleidsdoelstellingen die een kwaliteitverhoging op korte en lange termijn dienen te bevorderen, worden in de DAF-nota ook instrumenten aangegeven waarmee kan worden gewerkt. Ook wordt beschreven hoe het beleid intern en extern kan worden gerealiseerd.

De uitgangspunten voor duurzaam waterbeheer zijn vastgelegd in de in 2005 vastgestelde nota 'Werken aan water; Apeldoorns waterplan 2005-2015'. Dit waterplan zal ook als basis dienen voor de voor veel ruimtelijke projecten wettelijk verplichte watertoets.

In het Bouwbesluit zijn eisen geformuleerd met betrekking tot energie en binnenmilieu, zoals de energieprestatienormering. Andere wettelijke instrumenten zijn de Wet milieubeheer en de Bouwverordening. Maatregelen die een duidelijke relatie hebben met ruimtelijke ordening, zoals dichtheden, zongerichte oriëntatie van kavels en de hoeveelheden groen, open water en verhard oppervlak, kunnen worden opgenomen in bestemmingsplannen. De ambities van de gemeente Apeldoorn reiken echter verder dan het wettelijke vangnet.

Op grond van doelstellingen uit het Gelders Milieubeleidsplan en het Gelderse Grote Steden Ontwikkelingsbeleid heeft de provincie met gemeenten, waaronder Apeldoorn, afspraken gemaakt over duurzaamheid.

Voor de realisatie van de gemeentelijke ambities en voor het nakomen van de afspraken met de provincie is aanvullend instrumentarium ontwikkeld. Van zowel gemeentelijke als externe partijen wordt verwacht dat zij volop medewerking verlenen aan het realiseren van deze ambities. In veel gevallen zijn door innovatieve oplossingen win-win situaties mogelijk.

De planlocatie kan vooral op het gebied van waterhuishouding bijdragen aan de duurzaamheidsdoelstellingen.

2.9 Welstandsbeleid

Artikel 12a van de Woningwet verplicht alle gemeenten om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing.

Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juli 2004 de kadernota 'Over welstand geschreven' vastgesteld. De nota geeft de kaders voor het welstandsbeleid. Hiermee worden bouwplannen getoetst aan redelijke eisen van welstand, om de fraaie leefomgeving in de stad te behouden en te versterken.

In deze nota wordt voor ieder perceel in Apeldoorn één welstandsthema en één welstandsniveau aangewezen. Het niveau geeft aan hoeveel welstandsaandacht de gemeente aan een gebied geeft, waarbij de niveaus variëren van zwaar tot welstandsvrij. Het thema wordt bepaald door de bouwstijl of bouwperiode van de bebouwing. In het bestemmingsplan wordt het specifieke karakter van het gebied geregeld voor zover dit gaat om bebouwingsregels en gebruik. Het welstandsbeleid is hierop aanvullend en heeft betrekking op situering, massa en vorm, gevelkarakteristiek en detaillering, kleur en materiaalgebruik.

Voor het gebied Haven Centrum Oost is gebiedsgericht welstandsbeleid opgesteld. Dit welstandsbeleid is gericht op de ontwikkelingen die in het gebied hebben plaatsgevonden en gaan plaatsvinden (waaronder de verbreding van de Molenstraat-Centrum), en heeft als uitgangspunt het faciliteren, stimuleren en prikkelen van kwaliteit door het scheppen van goede voorwaarden. Het welstandsbeleid voor ontwikkelingsprojecten is tijdelijk. Het geldt voor de duur van de ontwikkeling. Als de ontwikkelingsfase is afgerond, worden nieuwe welstandseisen vastgesteld voor beheer van het gebied.

3 BESTAANDE SITUATIE PLANGEBIED EN OMGEVING

3.1 Historie en transformatie

Gebiedsontwikkeling Kanaaloevers

De Molenstraat is van oorsprong een landweg tussen de Dorpsstraat en de heidegronden van het toenmalige buitengebied. De Molenstraat was aan weerzijden bebouwd met Apeldoornse huisjes en bedrijfsbebouwing. Aan de oostzijde van de stad was de Molenstraat samen met de Deventerstraat van oudsher de belangrijksteq weg van en naar de stad. De Molenstraat en Deventerstraat komen samen bij het kruispunt de Tol. Hier gaan ze over in de wegen naar Deventer en Zutphen. De Molenstraat komt als een lange lijn het stedelijke gebied van Apeldoorn binnen. Bij de Welgelegenbrug passeert de Molenstraat het kanaal. Het zicht vanaf de weg is hierbij gericht op de, weliswaar bescheiden, torenpunt van de Mariakerk (nu Onze Lieve Vrouwenkerk).

Eind vorige eeuw bleek de Molenstraat steeds minder geschikt voor een stedelijke verkeersfunctie. Met de komst van de Wapenrustlaan, medio jaren 80 van de vorige eeuw, werd deze functie voor het deel van Molenstraat ten oosten van het kanaal opgeheven. Dit deel van de Molenstraat was nu alleen nog maar bedoeld voor ontsluiting van de buurt, maar bleef wel onderdeel van het netwerk van hoofdfietroutes in de stad. De Molenstraat ten westen van het kanaal, hernoemd naar Molenstraat-Centrum, behield haar verkeersfunctie als toegangsweg naar de binnenstad.


Met de Beeldvisie Kanaaloevers: een nieuw leven in een verlaten gebied (1994) werd voor het gebied oostelijk van de binnenstad een grootschalige gebiedsontwikkeling in gang gezet. Hierbij transformeerde het voormalige industrie- en werkgebied rondom het kanaal tot een stedelijke woonbuurt. Ook werd gekozen voor vernieuwing en versterking van de hoofdverkeersstructuur aan de oostzijde van de binnenstad in de vorm van een ring-poortstructuur; een centrumring die doorgaand verkeer om de binnenstad leidt en poorten die vanaf deze ring het bestemmingsverkeer toegang geeft tot de binnenstad. De Molenstraat-Centrum werd de zuidoostelijke toegangspoort tot de binnenstad.

De beoogde transformatie is nog altijd bezig. Aan de Molenstraat-Centrum zijn delen van de lintbebouwing nog zichtbaar. Andere delen van de straat worden inmiddels begeleid door bebouwingswanden met een hoogte van 5 tot 8 lagen. De Molenstraat maakt daarmee een transformatie door van kleinschalig dorpslint naar een stedelijke entree van de zuidoostelijke binnenstad.

De Molenstraat kent daardoor verschillende sferen. Het gebied ten noorden van Molenstraat-Centrum is recentelijk herontwikkeld (Stadskade) en heeft door de eigentijdse architectuur een duidelijk eigen gezicht. Het gebied ten zuiden van de Molenstraat is een kleine historische woon-werkbuurt uit voornamelijk de laatste jaren van de 19de eeuw en de eerste helft van de 20ste eeuw. Vanaf de Molendwarsstraat naar het westen is dit weer anders. Hier ligt ten zuiden van de Molenstraat het Crescent Midden, met eigentijdse architectuur, die een relatief gesloten wand vormt. Ten noorden van de Molenstraat ligt het voormalige Bakkenesterrein, waar op dit moment een tijdelijk park wordt aangelegd rondom het voormalige gebouw van de Ambachtsschool.


Verbreding en herinrichting Molenstraat-Centrum

Als onderdeel van de herontwikkeling van de kanaaloevers zijn in het verleden, te samen met de aanleg van de ontbrekende oostelijke schakel in de centrumring (Burg. Jhr. Quarles van Uffordlaan), reeds delen van de Molenstraat-Centrum gereconstrueerd. Het betrof met name die delen van de Molenstraat-Centrum die grenzen aan de gerealiseerde stedelijke herontwikkelingen:

  • het noordelijke deel van het profiel tussen Havenweg en het kanaal (2006); binnen het bestemmingsplan Kanaaloevers Stadskade;
  • het oostelijk van het kanaal gelegen deel tot de Burg. Jhr. Quarles van Uffordlaan, inclusief de reconstructie en verbreding van de Welgelegenbrug (2007); binnen het bestemmingsplan Kanaaloevers Welgelegen-Park;
  • het zuidelijke deel van het profiel tussen Stationsstraat en Molendwarsstraat (2010); binnen het bestemmingsplan Stationsomgeving-Noord.

Resteert in 2015 nog een verbreding en herinrichting van de volgende delen van de Molenstraat-Centrum:

  • zuidelijke deel van het profiel tussen Havenweg en kanaal;
  • het noordelijke deel van het profiel tussen Stationsstraat en Molendwarsstraat;
  • volledige deel tussen Molendwarsstraat en Havenweg.

In paragraaf 4.2 van hoofdstuk 4 wordt hierop gedetailleerd ingegaan.

3.2 Infrastructuur

De Molenstraat-Centrum is dé oostelijke toegangsweg tot de binnenstad; de oostelijk van het kanaal gelegen stadsdelen zijn grotendeels aangewezen op deze weg. Vanaf de centrumring wordt via deze weg één van de vijf binnenstedelijke parkeergarages ontsloten (parkeergarage Koningshaven) en het OV-knooppunt (NS-station en busstation). De Molenstraat-Centrum is niet alleen een belangrijke route voor autoverkeer, maar op deze weg wordt het overgrote deel van de bussen gebundeld op hun weg naar het NS-station. Tot slot vormt deze weg een belangrijke fietsroute tussen de binnenstad en de woonwijken gelegen in het oostelijke deel van de stad. Vanwege de grote hoeveelheden fietsers in combinatie met veel bussen en autoverkeer, zijn om redenen van verkeersveiligheid vrijliggende fietsvoorzieningen noodzakelijk.

Door het plangebied loopt het toekomstige trace van de Kayersbeek. Deze beekloop is nu niet aanwezig, maar de beek heeft hier historisch gelopen en kwam in het noorden van de stad uit op de Grift. Sinds eind jaren vijftig van de vorige eeuw wordt het beekwater in de Zwaanspreng geleid en wordt het naar het Apeldoorns Kanaal afgevoerd.

3.3 Karakteristieke panden

Langs de Molenstraat-Centrum staan, tussen aansluiting Molendwarsstraat en aansluiting Sophialaan, drie karakteristieke panden/complexen: Molenstraat-Centrum 236 (buiten begrenzing plangebied), Molenstraat-Centrum 248-250 / Sophialaan 71-73 en Molenstraat-Centrum 258-260 (buiten begrenzing plangebied). Deze panden zijn, in het kader van bestemmingsplan Binnenstad Zuid-Oost, aangemerkt als karakteristiek omdat zij bepalend en waardevol zijn voor het ruimtelijke beeld van het gebied en aanmerkelijke cultuurhistorische waarden bezitten. Het doel van de bescherming als karakteristiek pand is het behoud van een herkenbaar en voor het stadsdeel karakteristiek beeld, waarin de historische gelaagdheid en het onderscheiden karakter van de deelgebieden en objecten zichtbaar blijven.

Molenstraat-Centrum 236

Representatief woonhuis, vermoedelijk oorspronkelijk met bedrijfsruimte aan de achterzijde, uit circa 1890, met neorenaissance detaillering. Het voorhuis heeft twee bouwlagen, een met pannengedekt schilddak met bakstenen gevels met gepleisterde detaillering:

  • 1. Van belang als onderdeel van de vroegere 19de - en vroeg 20ste-eeuwse stationswijk met een mix van villa's, school- en andere gebouwen met representatief karakter.
  • 2. Het pand maakt deel uit van klein ensemble gebouwen uit eind 19de eeuw aan de Molenstraat;
  • 3. Bijzondere betekenis voor het beeld door prominente hoofdvorm en markante ligging aan doorgaande structuur;
  • 4. Het pand heeft enige historische waarde vanwege de oorspronkelijke functie;
  • 5. Authentiek voorbeeld van representatief laat 19de -eeuws woonhuis in eclectische stijl, met details in neorenaissance en neoclassicistische trant; hoewel niet zeldzaam in Apeldoorn vertegenwoordigt het pand in deze wijk inmiddels wel een uniek type.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1264-vas1_0008.png"

Molenstraat-Centrum 248-250 / Sophialaan 71-73

Winkelhuis met twee woningen en berging uit 1949, door architect T.G. Slijkhuis. Het complex bezit een samengestelde plattegrond, één- en tweelaagse bouwdelen met pannengedekte zadeldaken. Bakstenen gevels, met aan de Molenstraatzijde een originele winkelpui:

  • 1. Van belang als onderdeel van de kleine historische woon-werkbuurt uit voornamelijk de eerste helft van de 20ste eeuw;
  • 2. Het pand staat aan de rand van het historisch ensemble woningen en kleinschalige bedrijfspanden in historisch lint Veldhuisstraat;
  • 3. Bijzondere betekenis voor het beeld door ligging aan doorgaande structuur op prominente hoeklocatie;
  • 4. Het pand heeft historische waarde vanwege de oorspronkelijke functie van vroeg naoorlogs woonwinkelpand en als herbouwproject na oorlogsverwoesting;
  • 5. Het pand is van uitzonderlijk belang vanwege authenticiteit, bijzondere vormgeving in Delftse Schooltrant en als redelijk zeldzaam voorbeeld van kleinschalige winkelhuisarchitectuur uit de vroeg naoorlogse periode;

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1264-vas1_0009.png"

Molenstraat-Centrum 258-260

Dubbele arbeiderswoning uit de periode rond 1900; het pand heeft één bouwlaag en een met pannen gedekt mansardedak. Bakstenen gevels met enkele sierdetails:

  • 1. Van belang als onderdeel van de kleine historische woon-werkbuurt uit voornamelijk de eerste helft van de 20ste eeuw;
  • 2. Maakt deel uit van een waardevol historisch ensemble woningen en kleinschalige bedrijfspanden in historisch lint Veldhuisstraat, hoek Molenstraat;
  • 3. Beeldbepalend onderdeel van dit lint en hoeklocatie Molenstraat-Veldhuisstraat;
  • 4. De dubbele arbeiderswoning is illustratief voor de eerste fase kleinschalige arbeiderswoningbouw in het gebied, gerelateerd aan de vestiging van de eerste industrieën vanaf de late 19de eeuw;
  • 5. Vooral in hoofdvorm redelijk authentiek bewaard gebleven voorbeeld van arbeiderswoning in traditionele trant uit circa 1900;

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1264-vas1_0010.png"

4 RUIMTELIJKE EN FUNCTIONELE OPZET

Dit hoofdstuk geeft de ruimtelijke opzet van het plangebied. In paragraaf 4.1 wordt de ruimtelijke en functionele structuur weergegeven. In de daarna volgende paragrafen wordt ingezoomd op de belangrijkste elementen van de ontwikkeling: infrastructuur (4.2), Kayersbeek en groenstructuur (4.3), parkeren en verkeersontsluiting (4.4) en bebouwing (4.5).

4.1 Ruimtelijke en functionele structuur

Beeldvisie Kanaaloevers en verkeersstructuur binnenstad

In het kader van de herontwikkeling van beide kanaaloevers tussen Deventebrug en spoorbrug (Beeldvisie Kanaaloevers; begin 90'er jaren) vond ook een opwaardering plaats van de hoofdwegenstructuur aan de oostzijde van de binnenstad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1264-vas1_0011.png"

Afbeelding 4.1 - Beeldvisie Kanaaloevers (1994)

Op dat moment was er aan de oostzijde van de binnenstad een diffuse wegenstructuur aanwezig (Kanaal Noord westzijde, Kanaal Noord oostzijde, Kanaalpad, Molenstraat), die steeds minder toegesneden was om de groeiende verkeersstromen (als gevolg van Apeldoornse nieuwbouwwijken aan de oostzijde) op te vangen. Gekozen werd voor bundeling van doorgaand verkeer op hoofdwegen, voor het autoluw maken van verblijfsgebieden direct aan het kanaal en voor een ring-/poortstructuur; een centrumring die doorgaand verkeer om de binnenstad leidt en poorten die vanaf deze ring het bestemmingsverkeer toegang geeft tot de binnenstad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1264-vas1_0012.png"

Afbeelding 4.2 - wegenstructuur binnenstad Verkeerskaart 2004

Tussen kruispunt Wapenrustlaan/Kanaal Noord en de Deventerstraat werd het oostelijk deel van de centrumring voorzien (inmiddels als Burg. Jhr. Quarles van Uffordlaan gerealiseerd). Het ten westen van het kanaal gelegen deel van de Molenstraat werd voorzien als dé zuidoostelijke toegangspoort tot de binnenstad. Consequentie was (inmiddels omgedoopt tot Molenstraat-Centrum) een forse verkeerskundige aanpassing van het tot dan toe aanwezige smalle wegprofiel; met name ruimte voor de fietser en voor de bus.

Als tegenhanger van de groene stedelijke ruimte langs het kanaal werd in de Beeldvisie Kanaaloevers voor dit deel van de Molenstraat gekozen voor een robuuste groen-stedelijke ruimte: een profielbreedte van circa 25 meter met daarin ruimte voor de genoemde verkeersafwikkeling en ruimte voor een laanstructuur met 1e grootte bomen (essen) en aan beide zijden overwegend stedelijke bebouwing tussen de 4-6 lagen.

4.2 Infrastructuur

Zoals in paragraaf 3.2 vermeld is de Molenstraat-Centrum dé oostelijke toegangsweg tot de binnenstad.

Beleid

In het vigerende verkeersbeleid, verwoord in de Verkeersvisie 2010-2020, is het gehele gebied binnen de centrumring aangewezen als verblijfsgebied met een snelheidsregime van 30 km/h.

De centrumring is bedoeld om een snelle route te bieden voor het autoverkeer om het centrum heen en de centrumring zorgt ervoor dat automobilisten de parkeergarages snel kunnen bereiken en verlaten. Met diverse maatregelen wordt gezorgd dat de doorstroming op de centrumring in stand blijft zodat automobilisten geen route door de binnenstad kiezen.

In de Verkeersvisie voor de binnenstad die momenteel wordt opgesteld, wordt dit beleid doorgezet en uitgewerkt. Er zullen maatregelen worden aangegeven die het gebruik van de wegen dóór de binnenstad onaantrekkelijk maken. Het snelheidsregiem op de Molenstraat Centrum zal met de herinrichting worden teruggebracht naar 30 km/h.

Profielopbouw en tracering Molenstraat-Centrum

Het nieuwe profiel is circa 25 meter breed en kent een opbouw met trottoirs, vrijliggende fietspaden en bomen aan weerszijde van de weg. De bomen staan in een 'voorzieningenstrook': tussen de bomen is ruimte voor kort-parkeerplaatsen en lichtmasten.

Verder is gekozen voor een tracering van de weg exact op de hartlijn van de 'oude' Molenstraat, gericht op het torentje van de Mariakerk (inmiddels Onze Lieve Vrouwenkerk). De weg sluit ook exact aan op de hartlijn van de Welgelegenbrug.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1264-vas1_0013.jpg"

Afbeelding 4.3 - inrichtingsschets herinrichting Molenstraat-Centrum

De verbreding en herinrichting van de Molenstraat-Centrum brengt daarmee een duurzame, veilige en soepele toegang tot de binnenstad en het OV-knooppunt tot stand voor alle verkeerssoorten: voetganger, fietser, bus en auto. Door de gekozen bomenstructuur voor de weg wordt tevens een kwalitatief hoogwaardige groene ruimte toegevoegd aan de binnenstad.

4.3 Kayersbeek en groenstructuur

Kayersbeek

Zoals in paragraaf 3.2 al werd benoemd bevindt het toekomstige trace van de Kayersbeek zich binnen de grenzen van het plangebied.

Het herstel van de Kayersbeek maakt deel uit van het Apeldoorns Waterplan, dat is vastgesteld door de besturen van waterschap Vallei-Veluwe en gemeente Apeldoorn. In 2015 wordt de visie van de Kayersbeek-Zwaanspreng aan het college voorgelegd ter vaststelling.

Doelstelling van het herstel van de beek is ruimte te bieden aan afgekoppeld regenwater, overtollig grondwater, natuurontwikkeling, recreatie en cultuurhistorie.

Het voornemen is om hier de beek te herstellen op globaal het historische tracé. De Kayersbeek stroomde hier vroeger in noordelijke richting naar de Grift. De beek is niet meer aanwezig. Bij het herstelplan is het de bedoeling de beek te laten aansluiten op het Apeldoorns Kanaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1264-vas1_0014.png"

Afbeelding 4.4 - toekomstige traject Kayersbeek (rood omcirkeld binnen plangebied)

Bijzondere boom Sophialaan

Op de grens van het plangebied staat aan de Sophialaan een als 'bijzondere boom' aangewezen Noorse esdoorn in het trottoir. Deze esdoorn staat deels in de rijbaan nabij een oprit van de parkeerplaats. De boom is een relict van de laanbeplanting.

De groeiplaats van deze boom is echter slecht vanwege de beperkte groeiruimte voor de wortels. Als gevolg hiervan is de esdoorn in een slechte conditie, sterft de top in de kroon af, neemt de sierwaarde af en moeten regelmatig dode takken worden verwijderd.

Door de aftakeling is in een ongewijzigde situatie de levensverwachting van deze boom niet hoog. Het vergroten van de doorwortelbare ruimte van de huidige groeiplaats wordt niet realistisch geacht vanwege de nabije ligging van kabels en leidingen en een aanzienlijke hoeveelheid asfalt onder de kroonprojectie. Geconcludeerd kan worden dat de situatie voor de boom onomkeerbaar slecht is. Eventuele verbetering van de huidige groeiplaats zou hooguit een geringe verlenging van de levensverwachting geven zonder zicht op verbetering van de sierwaarde. De voorkeur gaat daarom uit naar verwijdering van de bijzondere boom en de aanleg van een nieuwe rij bomen aan de zuidzijde van de rijbaan. Verwijdering van de boom komt pas aan de orde als om veiligheidsredenen moet worden gekapt of als het moment van de herinrichting is aangebroken.

De aanduiding 'bijzondere boom', opgenomen op de verbeelding en in de regels, die een beschermende functie heeft verliest daarmee zijn functie. Deze is daarom verwijderd van de verbeelding en uit de regels. Mede ter vervanging van de bijzondere boom zal er langs de Sophialaan laanbeplanting worden aangebracht.

4.4 Parkeren en verkeersontsluiting

Binnen het plangebied wordt ruimte gemaakt voor de verbreding van de Molenstraat-Centrum. Dit gaat o.a. ten koste van het parkeerterrein van Royal Talens: voor de verbreding van de Molenstraat-Centrum wordt het noordelijke deel van het parkeerterrein van Royal Talens ingezet. Ter compensatie wordt het parkeerterrein van Royal Talens naar de westzijde uitgebreid en vergroot. Het aantal parkeerplaatsen neemt daardoor toe van 55 naar 60.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1264-vas1_0015.png"

Afbeelding 4.4 - inrichting nieuwe parkeerterrein Talens

Dit bestemmingsplan maakt het ook mogelijk om de aansluiting van de Sophialaan op de Molenstraat-Centrum te scheiden van de aansluiting van de Veldhuisstraat. Dit leidt tot een verbetering van de verkeersveiligheid. Beide aansluitingen komen nu nog op hetzelfde punt op de Molenstraat-Centrum uit.

4.5 Bebouwing

Sloop woningen

Verbreding van de Molenstraat-Centrum aan de zuidzijde, tussen aansluiting Molendwarsstraat en aansluiting Sophialaan, noodzaakt tot de sloop van het karakteristieke dubbele woonhuis Molenstraat-Centrum 248-250.

Het karakteristieke pand Sophialaan 71-73, fysiek verbonden met Molenstraat-Centrum 248-250, blijft behouden en wordt ingepast met een nieuwe gemengde functie. De net buiten het plangebied gelegen karakteristieke panden Molenstraat-Centrum 236 en 258-260 worden ingepast.

Voor de verbreding van de Molenstraat-Centrum moet het dubbele woonhuis Molenstraat-Centrum 238-240 tevens worden gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1264-vas1_0016.png"

Afbeelding 4.5 - wegprofiel met bestaande bebouwing

De te slopen karakteristiek panden staan diep in het nieuwe profiel voor de Molenstraat-Centrum. Het is onmogelijk de panden in te passen zonder vergaande concessies te doen aan de continuïteit van de weg- en boomstructuur en aan een veilige route voor met name de fietser. Hier weegt het belang van het herstel en versterking van de oude structuur (historische as met zichtlijn op de kerk "Maria ten Hemelopneming") van de Molenstraat-Centrum, vanuit ruimtelijk-functioneel oogpunt, zwaarder dan het handhaven van twee cultuurhistorisch betekenisvolle panden.

Herbestemming Sophialaan 71-73

Het te handhaven karakteristieke woonhuis Sophialaan 71-73 krijgt door de verbreding van de Molenstraat-Centrum en door herordening van ruimtes in het plangebied een alzijdige oriëntatie: het pand krijgt in zekere zin drie 'voorkanten'. Een commerciële of maatschappelijke functie met publieksgerichtheid is veel meer geschikt vanwege deze oriëntatie. Op de verdieping is een woonfunctie, gerelateerd aan de functie op de begane grond, wel denkbaar en wordt mogelijk gemaakt door in dit bestemmingsplan voor dit pand een herbestemming naar "Gemengd" door te voeren.

Het pand Sophialaan staat na de sloop van het deel aan de Molenstraat, met zijn achterkant naar de Molenstraat gericht. Om de gewenste alzijdigheid van het volume beter vorm te kunnen geven, is er in het bestemmingsplan een uitbreidingsmogelijkheid met randvoorwaarden opgenomen om bebouwing aan de zijde van de Molenstraat toe te voegen. De bedoeling hiervan is dat het pand zich óók op de Molenstraat gaat richten, door het toevoegen van een open en transparant eenlaags volume. Hiermee kan ook de 'sloopwond' worden aangeheeld. Omdat het een karakteristiek pand betreft, is het wenselijk de uitwerking van een dergelijke uitbreiding goed af te stemmen op de karakteristieke waarden van het pand. Daarom is uitbreiding niet zonder meer toegestaan, maar via een aantal randvoorwaarden mogelijk gemaakt.

Aan het pand op nr 73, op de hoek van de Sophialaan en de Molenstraat, is een latere uitbreiding gerealiseerd, met daarin onder andere een garage. Deze uitbreiding maakt deel uit van de waardering van het karakteristieke pand en wordt daarom gehandhaafd. De hoek van het garagedeel komt prominent in het zicht vanaf de hoek Molenstraat/Sophialaan, doordat aansluiting van de Sophialaan op de Molenstraat dichter langs het pand gaat lopen. Het is daarom voorstelbaar dat aan de zijkant van de garage een venster of andere opening wordt toegevoegd, passend bij het karakter van het pand. Op deze manier is er meer zicht op wat zich binnen in het pand afspeelt, wat voor de voorbijganger een prettiger beeld oplevert

5 UITVOERBAARHEID

5.1 Milieuaspecten

5.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapp

ortage of milieueffectbeoordeling.

5.1.2 Bodem

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.

Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Deze bodemonderzoeken mogen wettelijk niet ouder zijn dan 5 jaar.

Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.

Onderzoeksresultaten bodem

Op basis van het historisch bodembestand, het bedrijven-/tankenbestand en het bodeminformatiesysteem is de locatie onverdacht op het voorkomen van bodemverontreiniging. Er zijn daardoor geen bezwaren voor een bestemmingsplanwijziging.

5.1.3 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.

De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.

Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

Onderzoeksresultaten milieuzonering

De bestemming "Wonen" van het pand Sophialaan 71-73 wordt gewijzigd in de bestemming "Gemengd". Hier worden lichte bedrijfscategorieën tot en met milieucategorie 1 mogelijk gemaakt. De aan te houden richtafstand bedraagt daarmee 10 meter uitgaande van een gemengd gebied. Met de sloop van de woningen aan de Molenstraat-Centrum en het op de verdieping mogelijk maken van een bedrijfswoning zijn er geen belemmeringen voor de milieuzonering.

5.1.4 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van de Molenstraat-Centrum, maar deze weg krijgt een 30 km/uur regime waardoor de Wet geluidhinder niet van toepassing is.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.

Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai

In de rapportage d.d. 1 mei 2015, opgesteld door de Omgevingsdienst Veluwe IJssel en opgenomen in bijlage 1 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING, is het geluidseffect van de verlegging van de Molenstraat-Centrum en Sophialaan berekend. Hierbij is rekening gehouden met een wijziging van het snelheidsregime van 50 km/uur naar 30 km/uur, verkeersmaatregelen om 'sluipverkeer' te weren. Uit dit onderzoek blijkt dat het plan niet leidt tot een hoorbare verslechtering van de huidige geluidkwaliteit.

5.1.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • a. het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • b. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • c. het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • d. de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Niet in betekenende mate bijdragen

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.

Toepasbaarheidsbeginsel

Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").

Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.

Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit

Voor het bestemmingsplan is de luchtkwaliteit onderzocht. In de rapportage d.d. 1 mei 2015, opgesteld door de Omgevingsdienst Veluwe IJssel en opgenomen in bijlage 1 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING, is het resultaat van dit onderzoek beschreven. Uit het onderzoek volgt dat het bestemmingsplan slechts een beperkte verkeersaantrekkende werking heeft die niet in betekenende mate bijdraagt.

5.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
  • Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) te worden gehanteerd. Daarnaast wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Besluit transportroutes externe veiligheid) die het uitvloeisel worden van het Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.

Nota milieu-veiligheid Apeldoorn

In november 2011 is de Nota milieu-veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.

Onderzoeksresultaten 

In de nabijheid van het plan bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. De spoorlijn Amersfoort-Deventer waarover transport gevaarlijke stoffen plaatsvindt bevindt zich op meer dan 200 meter en is daarmee niet relevant. Ook bevinden zich in of nabij het plangebied geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.

5.1.7 Elektromagnetische velden

De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).

De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.

Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.

Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.

Onderzoeksresultaten

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.

5.1.8 Milieueffectrapportage

Algemeen

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.

Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.

Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Onderzoeksresultaten

Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in de paragrafen 5.1.1 tot en met 5.1.7. Daaruit kan worden geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

5.2 Waterhuishouding

5.2.1 Algemeen

Het plangebied ligt in bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 0,4 hectare groot. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone. De planlocatie ligt wel binnen de intrekgebieden voor drinkwaterwinning, maar heeft geen invloed op deze gebieden.

De gemeente heeft als wens om de Kayersbeek, aan de westzijde van het plangebied, bovengronds te halen. Het bovengronds halen van o.a. de Kayersbeek is een uitwerking van het Apeldoorns Waterplan. Het herstel van de beek biedt ruimte aan afgekoppeld regenwater, overtollig grondwater, ecologie, recreatie en cultuurhistorie.

5.2.2 Grondwater

Het grondwater in het plangebied ligt gemiddeld tussen de ca. 1.7 en 2.4 m onder maaiveld. Als gevolg van klimaatverandering (grondwaterfluctuatiezone) kunnen de grondwaterstanden in de toekomst mogelijk met ca. 0.2m stijgen. Ook indien deze stijging wordt meegenomen vormen de grondwaterstanden geen belemmering voor de beoogde ontwikkelingen.

In het gebied doen zich met betrekking tot grondwater kansen voor in relatie tot warmte-koudeopslag, gebiedsgericht grondwaterbeheer, saneringen en beekherstel.

5.2.3 Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur

Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater en/of waterafhankelijke natuur aanwezig. Binnen de ontwikkeling van het plangebied zal dit ook niet gebeuren. Wel zal de toekomstige ontwikkeling van de Kayersbeek kansen bieden voor oppervlaktewater met natuur.

5.2.4 Afvoer van hemelwater

In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een gemengd rioolstelsel waarmee vuil- en hemelwater gezamenlijk worden afgevoerd. De capaciteit van dit riool is voldoende om bij de maatgevende regenbui die eens per 2 jaar optreedt geen water op straat te veroorzaken.

Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van hemelwater niet op de riolering aan te sluiten. In de Bouwverordening is bepaald dat het hemelwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.

Bij het bepalen van de manier waarop het hemelwater wordt afgevoerd, hanteert de gemeente de Beslisboom voor Hemelwater. Deze beslisboom geeft de volgende voorkeursvolgorde voor het afvoeren van hemelwater:

  • 1. gebruik van hemelwater (in grijswatercircuit of door vegetatiedak);
  • 2. infiltratie in de bodem;
  • 3. afvoer naar oppervlaktewater;
  • 4. afvoer via rioolstelsel.

De materialen die in aanraking komen met het hemelwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van hemelwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het hemelwater afgevoerde vervuilende stoffen.

Door de aanleg van een separaat infiltratie/transport riool (IT-riool) zal het hemelwater van de nieuwe Molenstraat-Centrum worden afgekoppeld van het bestaande gemengde riool. Eventuele aanliggende verkeers- en verblijffuncties zullen eveneens worden afgekoppeld en kunnen op het IT-riool in de Molenstraat-Centrum worden aangesloten.

In het algemeen geldt:

  • Al het hemelwater afkomstig van daken en terreinverhardingen wordt geïnfiltreerd in de bodem of geborgen op het terrein, bijvoorbeeld door toepassing van infiltatiegreppels of wadi's, ondergrondse infiltatievoorzieningen, waterdoorlatende verhardingen of vijvers.
  • Voor hemelwater afkomstig van afvoerende verharde oppervlakken dient een hemelwatervoorziening ter grootte van 20 mm per afvoerende m² verharding aangelegd te worden.

Indien er grotere buien vallen kunnen de infiltratie- of bergingsvoorzieningen bovengronds overlopen naar openbaar gebied. Hier dient met de hoogteligging van het ontwerp rekening mee gehouden te worden. De uiteindelijke keuzes dienen met Gemeente Apeldoorn te worden overlegd.

Voor de nieuwbouw mag géén gebruik worden gemaakt van uitlogende materialen die het hemelwater kunnen verontreinigen (DAF-prestaties). Voorbeelden zijn zink en koper.

5.2.5 Afvoer van afvalwater

De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en hemelwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in de Sophialaan of Molenstraat-Centrum heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer.

5.2.6 Watertoets

Het plan omvat minder dan 1.500 m² extra verhard oppervlak. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Vallei en Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.

Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het waterschap.

5.3 Natuurwaarden

5.3.1 Algemeen

Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet, de Boswet en de provinciale richtlijn voor Bos- en natuurcompensatie.

Soortbescherming

Op grond van de Flora- en faunawet (verder: Ffw) is iedere handeling verboden die schade kan toebrengen aan de op grond van de wet beschermde planten en dieren en/of hun leefgebied. De wet kent een algemene zorgplicht, omvat daarnaast een reeks van verbodsbepalingen en heeft een groot aantal soorten (verdeeld over verschillende categorieën) als beschermd aangewezen.

De zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving. Het gevolg is onder andere dat iedereen die redelijkerwijs weet of kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor beschermde dier- of plantensoorten worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten, dan wel naar redelijkheid alle maatregelen te nemen om die gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

Om de instandhouding van de wettelijk beschermde soorten te waarborgen, moeten negatieve effecten op de instandhouding van soorten voorkomen worden. Een aantal voor planten en dieren schadelijke handelingen zijn op grond van de Flora- en faunawet verboden. Hiervoor zijn van belang de artikelen 8 t/m 12 Ffw waarin onder andere de vernieling en beschadiging van beschermde planten en het doden, verwonden, vangen, verontrusten en verstoren van diersoorten en hun verblijfplaatsen is verboden.

Op grond van artikel 75 Ffw kunnen ontheffingen van de verboden worden verleend en op grond van de ex artikel 75 vastgestelde AMvB (het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet) gelden enkele vrijstellingen van het verbod. Welke voorwaarden verbonden zijn aan de ontheffing of vrijstelling hangt af van de dier- of plantensoorten die voorkomen. Hierbij wordt volgens de wettelijke kaders onderscheid gemaakt in drie categorieën, waarin soorten zijn ingedeeld op basis van zeldzaamheid en kwetsbaarheid.

  • Algemene soorten
    Voor de algemene soorten die zijn genoemd in tabel 1 bij de AMvB geldt de lichtste vorm van bescherming. Voor deze soorten geldt voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de artikelen 8 t/m 12 Ffw. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht.
  • Overige soorten
    De overige soorten, genoemd in tabel 2 bij de AMvB, genieten een zwaardere bescherming. Voor deze soorten geldt voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van het verbod, mits die activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie goedgekeurde gedragscode. Wanneer er geen (goedgekeurde) gedragscode is, is voor die soorten een ontheffing nodig; de ontheffingsaanvraag wordt voor deze soorten getoetst aan het criterium 'doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort'.
  • Soorten genoemd in bijlage IV Habitatrichtlijn en bijlage 1 AMvB ex artikel 75
    Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en bijlage 1 van de AMvB ex artikel 75 Ffw geldt de zwaarste bescherming. Het hangt van de precieze aard van de werkzaamheden en van de betrokken soort(en) af of een vrijstelling met gedragscode geldt, of dat een ontheffing noodzakelijk is. Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn wordt geen ontheffing verleend bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor de soorten van bijlage 1 geldt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen verstorende werkzaamheden alleen mogen worden uitgevoerd nadat daarvoor een ontheffing is verkregen. De ontheffingsaanvraag wordt getoetst aan drie criteria:
    • 1. er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang; en
    • 2. er is geen alternatief; en
    • 3. doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort.

Vogelsoorten zijn niet opgenomen in de hierboven genoemde categorieën. Voor verstoring van vogels en vogelnesten door ruimtelijke ontwikkelingen kan geen ontheffing worden verleend. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Dat zijn: bescherming van flora en fauna, veiligheid van het luchtverkeer, volksgezondheid en openbare veiligheid. Van een (beperkt) aantal vogels is de nestplaats jaarrond beschermd. Voor de overige vogelsoorten geldt dat verstoring van broedende exemplaren is verboden. Buiten het broedseizoen mogen de nestplaatsen, zonder ontheffing, worden verstoord. Daarbij geldt geen standaardperiode voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. De meeste vogels broeden tussen medio maart en medio juli.

Gebiedsbescherming

Naast de soortbescherming wordt de gebiedsbescherming geregeld binnen de Natuurbeschermingswet (in de Natura 2000-gebieden) en binnen het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en Groene Ontwikkelzone (GO).

5.3.2 Onderzoeksresultaten

Er is een Basis Natuurtoets en een vleermuizen- en gierzwaluwonderzoek in opdracht van de gemeente uitgevoerd. De Basis Natuurtoets d.d. 12 maart 2015, opgesteld door de gemeente Apeldoorn, is opgenomen in bijlage 2 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING.

Een notitie d.d. 24 augustus 2015, waarin de eerste twee onderzoeken zijn gebundeld, van het vleermuizen- en gierzwaluwenonderzoek, opgesteld door Ecogroen advies & ingenieuersbureau, is opgenomen in bijlage 3 van de bijlagen bij de toelichting.

Conclusie

Als eerste is een Basis Natuurtoets uitgevoerd door de gemeente Apeldoorn om vast te stellen/in te schatten of er op de planlocatie (beschermde) groene waarden (zoals op basis van Natuurbeschermingswet 1998 en Flora- en faunawet) aanwezig zijn en wat de invloeden zijn van de nieuwe plannen op deze waarden. Op basis van de uitgevoerde Basis Natuurtoets is geconcludeerd dat er aanvullend onderzoek noodzakelijk was naar vleermuizen en gierzwaluwen.

De notitie van het vleermuizen- en gierzwaluwonderzoek geeft de resultaten van de gecombineerde onderzoeken weer.

Het vleermuizenonderzoek gaat met name is op het vaststellen van verblijfplaatsen van vleermuizen. Er zijn geen vaste verblijfplaatsen van (strikt) beschermde vleermuizen geconstateerd op de planlocatie. Verspreid binnen het plangebied en in de directe omgeving, met name rondom bomen, zijn enkele langs vliegende en foeragerende exemplaren van Laatvlieger en Gewone dwergvleermuis aangetroffen. Er is echter geen sprake van belangrijke en onmisbare vliegroutes of onmisbaar foerageergebieden. Gezien de ligging in de bebouwde kom en verspreid liggende groenelementen, wordt niet verwacht dat het plangebied onmisbaar is als vliegroute of foerageergebied. In het plangebied en de omgeving blijven (ook in de toekomstige situatie) voldoende alternatieve vliegroutes en foerageergebieden voorhanden.

Het gierzwaluwonderzoek richt zich op het vaststellen van nestplaatsen van gierzwaluwen. Er zijn geen nestplaatsen voor gierzwaluwen geconstateerd in de te slopen woningen. Wel zijn in de omgeving (Molenstraat-Centrum 236 en Sophialaan 40) nestplaatsen van de gierzwaluw geconstateerd. Beide locaties liggen buiten de planlocatie.

Los van de onderzoeken zijn er in opdracht van de gemeente Apeldoorn op voorhand nestkasten voor huismussen/gierzwaluwen opgehangen dichtbij de planlocatie op de locatie Veldhuisstraat 35.

5.4 Archeologie

Zoals in paragraaf 2.7.2 al is uiteengezet hebben burgemeester en wethouders op 18 juni 2015 de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld. Op deze beleidskaart is voor het hele grondgebied van de gemeente Apeldoorn aangegeven hoe groot de kans op het aantreffen van archeologische sporen en vondsten is.


De planlocatie valt binnen de Archeologische beleidskaart 2015 in een zone met een lage archeologische verwachtingswaarde (groen aangeduid op afbeelding 5.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1264-vas1_0017.png" Afbeelding 5.1 - uitsnede archeologische beleidskaart 2015

In zones met een lage archeologische verwachtingswaarde is een archeologisch onderzoek bij bodemingrepen vanaf 2.500 m² en dieper dan 35 cm verplicht.

De ingrepen die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, hebben vooral betrekking op het wijzigen en verbreden van het wegprofiel. Deze ingreep is dieper dan 35 cm, maar niet meer dan 2.500 m². Een archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.

Omdat door ingrepen op de planlocatie de norm van 2.500 m² niet wordt gehaald wordt er geen gebiedsaanduiding op de verbeelding opgenomen.

5.5 Cultuurhistorie

5.5.1 Cultuurhistorische analyse

Voor een breder gebied dan de planlocatie is een cultuurhistorische analyse (CHA) uitgevoerd. In juli 2004 is er een CHA opgesteld voor het gebied 'Veldhuis', onderdeel van het geldende plangebied en bestemmingsplan Binnenstad Zuid-Oost. Een samenvatting van deze CHA staat hieronder:

"Naast het kanaal komen er veel stedenbouwkundige lijnen samen in dit gebied. De zwaarste structuren (historische landweg de Molenstraat, het kanaal en het spoor) gaven het vervolg infrastructuur van de Veldhuisstraat en de Polstraat aan. De blauwe lijnen, het kanaal en de Kayersbeek, hebben beide hun invloed gehad op de bebouwingspatronen in de 19e eeuw en kunnen weer een vernieuwde rol spelen in de toekomst. Het groene ondersteunde het blauwe en heeft een rol gespeeld bij het definiëren van grenzen.

De Molenstraat is van oorsprong een landweg tussen de Dorpsstraat en de heidegronden van het buitengebied. Het heeft tegenwoordig een sterk doorlopend karakter, wat door de recente bebouwing geaccentueerd wordt. De Molendwarsstraat was tevens een korte landweg parallel aan de Kanaalbeek en boog zich naar de Stationsstraat toe. Als nevenroute had het een duidelijke verhouding met de beek. De Sophialaan sluit schuin op de Molenstraat aan en is tot stand gekomen tijdens de dorpsuitbreidingen aan het begin van de 20e eeuw."

In maart 2011 is er voor het gebied van het bestemmingsplan Binnenstad Zuid-Oost tevens een "Ruimtelijke en cultuurhistorische waardering van karakteristieke panden" opgesteld door de gemeente Apeldoorn. In deze notitie zijn de drie als karakteristiek aangewezen panden, gelegen binnen het (plan)gebied van dit bestemmingsplan, omschreven en gewaardeerd.

5.5.2 Monumenten en karakteristieke panden

In het plangebied komen geen monumenten voor. Het pand Sophialaan 71-73 (los van het pand Molenstraat-Centrum 248-250) is en blijft een karakteristiek pand en heeft al een aanduiding 'karakteristiek'.

5.5.3 Regeling voor cultuurhistorie in bestemmingsplan

Op de verbeelding heeft het pand Sophialaan 71-73 de aanduiding 'karakteristiek' behouden. In de bestemmingsomschrijving van die bestemming waar deze aanduiding voorkomt is bepaald dat ter plaatse van die aanduiding de gronden (ook) bestemd zijn voor behoud en herstel van cultuurhistorische waardevolle panden. Verder is bepaald dat het ter plaatse van die aanduiding verboden is de bebouwing te slopen zonder vergunning. Kort gezegd wordt deze vergunning alleen verleend wanneer de kosten van renovatie zo hoog zijn dat handhaven van het pand redelijkerwijs niet meer kan worden geëist. De aanvrager dient dit met een rapport van een deskundige aan te tonen.

5.6 Financieel-economische uitvoerbaarheid

Verbreding en herinrichting Molenstraat-Centrum is een volledig infrastructureel (gemeentelijk) project. De totale kosten voor verwerving en sloop van panden  en voor de aanleg van infrastructuur worden gedekt uit een door de gemeenteraad beschikbaar gesteld krediet. Daarmee is de economische uitvoerbaarheid verzekerd. Een exploitatieplan is daarom niet noodzakelijk.

6 JURIDISCHE PLANOPZET

6.1 Inleiding

In hoofdstuk 4 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 5 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 6.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 6.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 6.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.

6.2 Karakter bestemmingsplan

Bestemmingsplan Molenstraat-Centrum - Sophialaan is een ontwikkelingsplan, waarin de toekomstige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen.

6.3 Bestemmingen

De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.

Gemengd

Op gronden met de bestemming 'Gemengd' zijn woningen (op de verdieping), kantoren en/of zakelijke dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen (maximaal categorie 1), horeca (categorie 1), detailhandel (geen supermarkt), cultuur en ontspanning (categorie 1), bedrijfsactiviteiten (categorie 1), beroepsuitoefening aan huis, nutsvoorzieningen en voorzieningen voor de waterhuishouding toegestaan.

Binnen de bestemming 'Gemengd' is een specifieke bouwaanduiding voor een uitbreiding van het hoofdgebouw opgenomen. Deze aanduiding is opgenomen om te kunnen beoordelen of een uitbreiding geen afbreuk doet aan de cultuurhistorische waarden van het als 'karakteristiek' aangewezen hoofdgebouw.


Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is gegeven aan de gebieden die een verblijfsfunctie hebben. Dit betreft de wegen, straten, voet- en fietspaden, bermen en parkeervoorzieningen in de woongebieden. Terrassen ten behoeve van nabijgelegen horecavestigingen hebben een verblijfsfunctie en vallen daarmee onder deze bestemming. Ook het niet-structurerende groen is in deze bestemming ondergebracht.


Verkeer - Weg

De wegen met primair een functie voor het doorgaande verkeer hebben de bestemming Verkeer - Weg gekregen. Het betreft de Molenstraat-Centrum en deels de Sophialaan.


Bouwregels

Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.

Bevoegd gezag

Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.

Regeling karakteristieke panden

De panden die in de rapportage Ruimtelijke en cultuurhistorische waardering van karakteristieke panden, die is beschreven in paragraaf Regeling voor cultuurhistorie in bestemmingsplan, een Hoge totaalwaarde hebben zijn in dit bestemmingsplan aangewezen als karakteristiek pand. Op de plankaart hebben ze de aanduiding 'karakteristiek' gekregen. In de bestemmingsomschrijving van die bestemmingen waar deze aanduiding voorkomt is bepaald dat ter plaatse van die aanduiding de gronden (ook) bestemd zijn voor behoud en herstel van cultuurhistorisch waardevolle panden. Verder is bepaald dat het ter plaatse van die aanduiding verboden is de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing te slopen zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Kort gezegd wordt deze vergunning alleen verleend wanneer de kosten van renovatie zo hoog zijn dat handhaven van het pand redelijkerwijs niet meer kan worden geëist. De aanvrager dient dit met een rapport van een deskundige aan te tonen.

De volgende panden hebben de aanduiding 'karakteristiek' gekregen/gehouden: Sophialaan 71-73.

6.4 Algemene regels en overgangs- en slotregels

6.4.1 Algemene regels

In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 7 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 7.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.

Lid 7.2 bevat de afdekbepaling. Hier is bepaald dat, wanneer in het plan een maximale goothoogte is aangegeven, het gebouw vanaf de aangegeven goothoogte dient te worden afgedekt met een kap. Deze bepaling impliceert dat een -al dan niet gedeeltelijke- platte afdekking is toegestaan, mits dat platte dak niet hoger is dan de op dat punt geldende maximaal toegelaten bouwhoogte.

In artikel 8 staan de algemene gebruiksregels. In lid 8.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 8.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Dit is noodzakelijk voor vormen van gebruik waarvoor het niet mogelijk en wenselijk is een omgevingsvergunning te verlenen en de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht derhalve niet van toepassing is.

In artikel 12 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 13 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.

6.4.2 Bepalingen over waarden

In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de in het plangebied voorkomende waarden opgenomen. Dit zijn regels voor waarden die in meerdere bestemmingen voorkomen. Door middel van gebiedsaanduidingen is aangegeven waar deze waarden voorkomen.

Beken en sprengen

De (gebieds)aanduiding 'overige zone - beken en sprengen' is gegeven aan het tracé van de Kayersbeek. De gronden zijn, naast de daar voorkomende andere bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg, het beheer, herstel en onderhoud van de landschappelijk en ecologisch waardevolle beken en sprengen. De regeling beoogt ook de beekoevers te beschermen. Daarom is het aanduidingsvlak beduidend breder dan de beek zelf. Op de gronden waar deze aanduidig voorkomt mogen uitsluitend gebouwen ten dienste van het beheer van de beken of sprengen worden gebouwd. Andere gebouwen zijn, mits passend binnen de andere bestemming, uitsluitend toegestaan door middel van het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels. Afwijken is alleen mogelijk wanneer vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen. Als voorwaarde is daarnaast opgenomen dat de landschappelijke en ecologische waarden van de beek of spreng niet mogen worden aangetast. Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden geldt dat ze alleen mogen worden uitgevoerd nadat daarvoor een omgevingsvergunning is verleend.

6.4.3 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.

7 INSPRAAK EN OVERLEG

7.1 Vooroverleg

Als onderdeel van de beleidsnotitie RO in Apeldoorn heeft de gemeente in het voortraject alle belanghebbenden betrokken bij de plannen.

De plannen voor de verbreding en herinrichting van Molenstraat-Centrum zijn in 2006, voorafgaande aan de start van de eerste fase, uitgebreid besproken met belanghebbenden en betrokkenen. In algemene zin werden de plannen positief beoordeeld. Met behulp van schaduwdiagrammen zijn de bewoners van het complex Stadskade naar tevredenheid geïnformeerd over de impact van de nieuw te planten bomen (lichttoetreding en uitzicht in hun appartementen).

In het kader van de nu aan de orde zijnde uitvoering van de tweede fase zijn met diverse geledingen gesprekken gevoerd.

Op 3 april 2015 is gesproken met vertegenwoordigers van Wijkraad Centrum. De wijkraad juicht de plannen toe en is verheugd dat nu het resterende deel van Molenstraat-Centrum op korte termijn wordt gerealiseerd.

Op 13 april 2015 is gesproken met vertegenwoordigers van de Stichting Apeldoornse Monumenten. De stichting betreurt het verlies van een karakteristiek pand; een naoorlogs winkelpand dat als gevolg van de ingezette profielverbreding gesloopt dient te worden.

Tenslotte is er op 23 juni 2015 een informatie-bijeenkomst geweest voor belanghebbenden (bewoners, bedrijven, raadsleden). Enkele bewoners uitten kritiek op de verwaarloosde situatie aan de zuidzijde van Molenstraat-Centrum tussen Veldhuisstraat en kanaal (in slechte toestand verkerende woningen, braakliggend terrein). De plannen voor verbreding en herinrichting van Molenstraat-Centrum werden positief ontvangen.


Vanwege de bovenstaande uitgebreide informatieverstrekking en creëren van draagvlak is er gekozen om meteen een ontwerpbestemmingsplan op te stellen.