Plan: | Paleis Het Loo en Paleispark |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.bp1170-vas1 |
Een goede ruimtelijke ordening is één van de pijlers bij het instandhouden van een leefbare samenleving in Apeldoorn. Het borgen van die goede ruimtelijke ordening is een taak van de gemeente. Het bestemmingsplan is het instrument om op gebiedsniveau deze taak op een goede wijze uit te voeren.
In het bestemmingsplan wordt een integrale visie over de goede ruimtelijke ordening vormgegeven en vastgelegd. Met het bestemmingsplan als basis geeft de gemeente vervolgens uitvoering aan die ruimtelijke ordening, onder meer door vergunningverlening en handhaving.
In het bestemmingsplan komen alle ruimtelijk relevante zaken samen en worden deze ten opzichte van elkaar afgewogen. Niet alleen wordt in een bestemmingsplan een integrale visie op de goede ruimtelijke ordening van een gebied vormgegeven, de visie wordt ook in juridische zin vastgelegd. Vastlegging gebeurt door aan gronden bestemmingen toe te kennen en aan die bestemmingen regels te koppelen over het gebruik van de grond en de daarop aanwezige en te bouwen bouwwerken.
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op Paleis Het Loo en een deel van het Paleispark. Er zijn twee aanleidingen om voor dit gebied een nieuw bestemmingsplan vast te stellen. De eerste aanleiding is dat het nu nog voor dit gebied geldende bestemmingsplan Buitengebied Wenum Wiesel verouderd is. Dat bestemmingsplan is vastgesteld in 2001 en is, met uitzondering van het onderhavige gebied, al vervangen door een nieuw bestemmingsplan. Ook voor het deel waarin Paleis Het Loo en het Paleispark liggen is nu een actuele regeling nodig.
De tweede aanleiding om voor het onderhavige gebied een nieuw bestemmingsplan vast te stellen ligt in ontwikkelingen die voor Paleis Het Loo en directe omgeving zijn beoogd. In Paleis Het Loo is Nationaal Museum Paleis Het Loo gevestigd. De directie van het museum heeft, in de vorm van een masterplan, een visie voor het museum ontwikkeld. Een visie voor de wijze waarop het museum weer kan voldoen aan de wensen en eisen van de huidige tijd en zo de bezoekers beter te kunnen accommoderen. Ook richt de visie zich op het aantrekken van meer bezoekers en het daarmee generen van meer (eigen) inkomsten. De museumdirectie heeft de gemeente gevraagd het realiseren van de toekomstvisie mogelijk te maken. De toekomstvisie behelst een aantal onderdelen die het geldende bestemmingsplan niet mogelijk maakt, te weten:
In ieder geval de ondergrondse uitbreiding wordt in samenhang met de (binnen het geldende bestemmingsplan passende) renovatie van het Paleis nodig geacht om het museum te kunnen laten voldoen aan de eisen van de huidige tijd en de huidige bezoekersaantallen in stand te houden.
Om deze redenen is het nodig een nieuw bestemmingsplan voor het gebied vast te stellen. Daarvoor is het onderhavige bestemmingsplan bedoeld.
Paleis Het Loo, achterzijde
Nationaal Museum Paleis Het Loo is voornemens om, naast een bestemmingsplanprocedure, een aanvraag te doen tot een afzonderlijke, zelfstandige procedure gericht op het met een omgevingsvergunning afwijken van het nog geldende bestemmingsplan voor de ondergrondse uitbreiding van het paleis. Belangrijke reden voor het verzoek is de noodzaak de realisatie van de ondergrondse uitbreiding gelijktijdig met de voorgenomen renovatie/asbestverwijdering van het paleis te laten plaatsvinden. De renovatie welke, zo is het voornemen, begin 2018 start vergt twee tot drie jaar. In die periode is het paleisgebouw gesloten. Uit efficiëntie- en kostenoverwegingen wordt het essentieel geacht dat beide activiteiten gelijktijdig plaatsvinden. Het wordt maatschappelijk niet verantwoord geacht om het paleisgebouw langer dan die periode te sluiten. Aangegeven is dat ook bij het huidige bezoekersaantal het noodzakelijk is het ondergrondse gebouw te realiseren, waardoor het zelfstandig, los van de overige onderdelen uit de visie, uitgevoerd kan worden. |
Ligging plangebied
Het plangebied ligt ten noordwesten van het stedelijk gebied van Apeldoorn. Het wordt begrensd door Amersfoortseweg, Zwolseweg, Loseweg, Tuinmanslaan, Wieselseweg en aan de westzijde door (de weg genaamd) Koninklijk Park.
Voor het plangebied geldt nu nog bestemmingsplan Buitengebied Wenum Wiesel, dat op 21 mei 2001 is vastgesteld, inclusief herziening 1 van dit bestemmingsplan. Voor het grootste deel van dat plan is inmiddels een nieuw bestemmingsplan vastgesteld, te weten bestemmingsplan Wenum Wiesel en buitengebied. Vanwege het specifieke karakter van Paleis Het Loo en het Paleispark, met de bijzondere cultuurhistorische waarde van het gebied, de natuurwaarden, de monumenten en de samenhang daartussen, en de ontwikkelingen die voor het Paleis zijn voorzien is besloten dit gebied niet op te nemen in bestemmingsplan Wenum Wiesel en buitengebied, maar er een afzonderlijk bestemmingsplan voor op te stellen.
Opgemerkt moet worden dat slechts een deel van het totale Paleispark in dit plangebied ligt, de rest van het Paleispark ligt in het plangebied van bestemmingsplan Veluwe.
De werkwijze bij het opstellen van een bestemmingsplan wordt bepaald door de ruimtelijke dynamiek van een gebied en door de aanwezigheid van relevant beleid en regelgeving.
Het Paleispark is, vanuit de ruimtelijke ordening bezien, een laag-dynamisch gebied, waarin de nadruk ligt op bescherming en behoud van de aanwezige waarden. Er is divers beleid vastgesteld en er is diverse sectorale wetgeving van toepassing die voor een groot deel de ruimtelijke ordening van het plangebied bepalen. Het plandeel waarin Paleis Het Loo met voorterrein en paleistuin liggen is een dynamischer gebied: dit bestemmingsplan maakt er diverse ontwikkelingen mogelijk. Naast het mogelijk maken van die ontwikkelingen ligt ook hier nadruk op bescherming en behoud van de aanwezige waarden.
Op basis van deze situatie is de werkwijze bepaald. Gestart is met het inventariseren van de feitelijk bestaande situatie, het recht zoals opgenomen in het geldende bestemmingsplan en het geldend beleid en wetgeving. Verder zijn onder andere een MER, Passende Beoordeling en diverse onderzoeken opgesteld. Aan de hand van deze informatie zijn bestemmingen toegekend met de daarbij horende regels voor bebouwing en gebruik van de gronden in het plangebied.
In dit hoofdstuk is het algemene beleidskader beschreven. Het beleidskader over specifieke planologische aspecten is beschreven in hoofdstuk 6 Planologische aspecten, beleidskader en uitvoerbaarheid.
In 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In deze structuurvisie geeft het kabinet aan waar het naar streeft: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Om dat te bereiken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij...') en komt de gebruiker centraal te staan.
Het Rijk formuleert voor de middellange termijn (2028) drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden:
Deze hoofddoelen wil het Rijk realiseren door inzet op 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Onder het derde hoofddoel, het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn, vallen de twee nationale belangen die voor dit plangebied het meest relevant zijn.
Nationaal belang 10: ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.
Nationaal belang 11: ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) heeft het Rijk de nationale belangen vastgelegd en geeft het instructieregels voor de bescherming van die belangen. Voor dit bestemmingsplan zijn relevant de instructieregels gericht tot de provinciebesturen die aangeven hoe zij in de provinciale verordening regels ter bescherming van het Natuurnetwerk Nederland moeten opnemen.
Op 9 juli 2014 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Sindsdien is de Omgevingsvisie een aantal keren geactualiseerd en herzien.
De hoofddoelen van het ruimtelijk beleid van de provincie Gelderland zijn duurzame economische structuurversterking en het borgen en verder ontwikkelen van de kwaliteit en de veiligheid van de leefomgeving. De provincie richt zich daarbij onder andere op het creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio's, het versterken van ruimtelijke randvoorwaarden voor de sterke (top)sectoren, een gezonde vrijetijdseconomie, aandacht voor cultuurbeleving en het recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek.
Het grootste deel van het provinciaal beleid dat voor dit plangebied van belang is, wordt per planologisch aspect besproken in hoofdstuk 6 Planologische aspecten, beleidskader en uitvoerbaarheid. Meer algemeen zijn de onderwerpen Vrijetijdseconomie en Rust, ruimte en stilte, die in deze paragraaf aan de orde komen.
Vrijetijdseconomie
Voor zover voor het plangebied relevant ziet de provincie de volgende opgaven voor een gezonde vrijetijdseconomie:
De provincie formuleert in dit kader als ambitie te streven naar een impuls aan de werkgelegenheid binnen de vrijetijdseconomie door meer toeristische bezoekers en daarmee bestedingen aan te trekken. Daartoe moet de kwaliteit van het toeristisch product omhoog.
De provincie ziet regiospecifieke cultuurhistorische identiteiten als een belangrijke basis voor de vrijetijdseconomie. De provincie zal initiatieven die deze identiteiten versterken, ondersteunen.
Wandel, fiets, struin- en ruiterroutes zijn belangrijk voor de vrijetijdseconomie. De langeafstandswandelroutes (LAW's) en langeafstandsfietsroutes (LF's) door Gelderland zijn onderdeel van het landelijke routenetwerk, dat met financiële steun van Rijk en provincie is aangelegd. Zij hebben een grote belevingswaarde. Deze routes worden van zo'n belang geacht voor het toerisme in Gelderland dat zij planologische bescherming nodig hebben in bestemmingsplannen.
LAW 4, het Maarten van Rossumpad, doorkruist het plangebied:
Rust, ruimte en stilte
De provincie streeft naar het optimaal gebruik van de positieve effecten van stilte, van lage geluidsniveaus en van het behoud van de diversiteit aan geluiden, dit zowel in natuurgebieden als in gebieden in of bij de stedelijke omgeving. Dit streven hangt samen met de doelen voor natuur, wonen, recreatie en vrijetijdseconomie.
Een laag geluidsniveau, of de diversiteit van geluid in een gebied, is een belangrijk belevingskenmerk dat het karakter en de waarde van een gebied bepaalt en versterkt. Een laag geluidsniveau heeft positieve gezondheidseffecten op mensen die in deze gebieden verblijven. De provincie heeft een wettelijke taak om maatregelen te nemen voor stilte. Zij vult dit in door stilte als kernkwaliteit van het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone te benoemen.
De provincie wil het Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone beschermen tegen aantasting van de kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten bestaan uit de natuurwaarden en de potentiële waarden en de omgevingscondities. Stilte is één van die omgevingscondities die de belevingswaarde van de natuur voor de mens bepaalt. Per saldo moet elke ontwikkeling in het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone een verbetering van de kernkwaliteiten opleveren.
Op grond van artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en omtrent de daarbij behorende toelichting. De provinciale verordening
Provinciale staten van Gelderland hebben van deze bevoegdheid gebruik gemaakt door op 24 september 2014 de Omgevingsverordening Gelderland vast te stellen. Sindsdien is de Omgevingsverordening een aantal keren geactualiseerd en herzien. In deze Omgevingsverordening zijn de provinciale verordening (op grond van artikel 4.1 Wro), milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening samengevoegd. Voor zover het de provinciale verordening betreft bevat de omgevingsverordening alleen regels die tot de gemeentebesturen zijn gericht en geen rechtstreeks werkende, burgers bindende regels.
De provincie zet de verordening als juridisch instrument voor het afdwingen van de doorwerking van het provinciaal beleid alleen in voor die onderdelen van het beleid waarvoor algemene regels noodzakelijk zijn om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De regels van de Omgevingsverordening Gelderland die voor dit plangebied van toepassing zijn, worden per planologisch aspect besproken in hoofdstuk 6 Planologische aspecten, beleidskader en uitvoerbaarheid.
De Regionale Structuurvisie De Voorlanden van de regio Stedendriehoek maakt samen met de al eerder vastgestelde visie voor het bundelingsgebied (grofweg het gebied binnen de lijn Apeldoorn, Deventer en Zutphen) het ruimtelijk beleid voor de regio 'compleet'. Samen vormen ze de visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van dit gebied tot 2030, en vormen daarmee een richtinggevend kader voor beleid en uitvoering.
Deze visie over De Voorlanden richt zich op het versterken en uitbouwen van de kwaliteiten van natuur en landschap, de gevarieerde en hoogwaardige woon- en werkomgeving, de sterke landbouw en het toeristisch profiel van het landelijk gebied van de regio Stedendriehoek. Duurzaam waterbeheer als basis voor ruimtelijke ontwikkeling vormt één van de strategische keuzes voor de regio.
De grote variatie aan hoogwaardige landschappen vormt de schatkamer van de Stedendriehoek. Met een versterkte inzet van bestaande beleidsmiddelen voor water, natuur en landschap kan dat worden gewaarborgd. De verschillende kwaliteiten van de landschappen in De Voorlanden leveren ook aantrekkelijke milieus voor wonen en (nieuwe) bedrijvigheid en zijn aangrijpingspunt voor versterking van het toeristische profiel.
Toerisme en recreatie vormt één van de pijlers onder de economie van De Voorlanden. Ingezet wordt op het verbeteren van de toeristische bereikbaarheid door combinatie van aantrekkelijke routes met toeristische uitvalsbases in enkele kernen en langs de snelwegen. Ook wordt de ontwikkeling van cultuurtoerisme beoogd. De kanalen en sprengen, de stoomspoorlijn en de vele landgoederen en cultuurlandschappen bieden daarvoor kansen. Initiatieven die passen bij de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van De Voorlanden worden gefaciliteerd. Hoogwaardig, samenhangend en kleinschalig zijn daarbij de trefwoorden.
Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land.
In de structuurvisie kiest de gemeente er voor om niet op de onzekerheid over de toekomst te reageren met een dichtgetimmerd plan maar door zoveel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen. De gemeente nodigt daarom iedereen uit die een bijdrage kan leveren aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners. Ruimte bieden is niet vrijblijvend, de ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide.
De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. De gemeente wil het fundament van Apeldoorn koesteren en versterken. Want alleen daardoor blijft de leefkwaliteit op peil en blijft Apeldoorn aantrekkelijk voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie. De gemeente stelt hoge kwaliteitseisen aan het fundament en wil er zelf in blijven investeren. Buiten het fundament van de Buitenstad biedt de gemeente veel handelingsvrijheid aan ideeën en initiatieven die passen bij de Buitenstad.
Om Buitenstad te blijven, zijn in de structuurvisie vier ambities geformuleerd waaraan Apeldoorn samen met andere partijen wil bouwen:
Paleis Het Loo maakt deel uit van het fundament en wordt benoemd als een van de op kwaliteit te houden recreatieve attracties, onderdeel van het Toeristisch Toplandschap. Toerisme vormt in Apeldoorn al sinds jaar en dag een sterke economische basis. Op en rond de Veluwe liggen drie van de best bezochte Veluwse toeristische attracties, waaronder Paleis Het Loo. Apeldoorn wil het toeristische aanbod op de Veluwe bij de tijd houden en de kwaliteit ervan verhogen. Daarom zet Apeldoorn in op het vernieuwen en verbreden van het aanbod aan toeristisch recreatieve voorzieningen.
De economische koers en ambities van Apeldoorn zijn vastgelegd in de Strategische Economische Beleidsvisie Apeldoorn (SEBA) 2000-2020. Deze beleidsvisie is in 2001 door de gemeenteraad vastgesteld en vormt het kader waaraan concrete projecten en nieuwe initiatieven worden getoetst. Apeldoorn kiest ervoor zich te ontwikkelen als een stad met een brede economische basis en een evenwichtig opgebouwde werkgelegenheid. Dit betekent dat Apeldoorn wil beschikken over voldoende en gevarieerde locaties voor bedrijven, kantoren, detailhandel, toerisme/recreatie en leisurevoorzieningen. Ook wil Apeldoorn er voor zorgen dat kernsectoren als maakindustrie, zorg, IT en vrijetijdseconomie zich goed kunnen blijven ontwikkelen.
In de notitie Welkom in Apeldoorn op de Veluwe, die in juni 2016 door de gemeenteraad is vastgesteld, is het programma voor het onderdeel vrijetijdseconomie van de structuurvisie-ambitie Toeristisch toplandschap uitgewerkt. De doelen van het programma zijn:
Om deze doelen te realiseren zet Apeldoorn in op de volgende vier opgaven:
Bij het realiseren van deze opgaven wordt aangehaakt op de nationale strategie Vinden, Verrassen, Verbinden zoals die is verwoord in de Visie op de Nederlandse gastvrijheidseconomie 2025. Daardoor kan de ontwikkeling van de Apeldoornse vrijetijdseconomie goed ingebed worden in de nationale ontwikkeling.
Uitgangspunt is dat het aan de ondernemer zelf is om kansen te benutten, ondernemerschap en durf te tonen. Op basis van de nationale strategie wordt van de overheid een stimulerende en ondersteunende rol verwacht. Een overheid die de randvoorwaarden creëert waarbinnen ondernemers kunnen ondernemen maar ook de maatschappelijke belangen zijn geborgd. De gemeente Apeldoorn wil deze rol oppakken door in te zetten op:
De Uitvoeringsagenda Kantorenmarkt Apeldoorn, die de gemeenteraad in februari 2016 heeft vastgesteld, geeft vijf actielijnen voor de gemeentelijke inzet voor verbetering van de kantorenmarkt en de leegstandsproblematiek. Doel van deze actielijnen is om meer evenwicht op de kantorenmarkt te bewerkstelligen.
Actielijn 1: kantoorbestemmingen die binnen de planperiode van 10 jaar niet gerealiseerd zijn, worden bij de volgende integrale herziening van het bestemmingsplan wegbestemd, tenzij in overleg met belanghebbende uitvoerings- of faseringsafspraken zijn gemaakt.
Actielijn 2: de gemeente verleent geen medewerking aan verzoeken voor nieuwe kantoorruimte met een oppervlakte groter dan 400 m2.
Actielijn 3: kantorenprogramma waarbij de gemeente (mede)ontwikkelaar is wordt (geheel of gedeeltelijk) geschrapt dan wel gefaseerd.
Actielijn 4: bij transformatie van bestaande kantoorgebouwen in naar andere gebruiksfuncties wordt de gemeentelijke procesgang versneld en gefaciliteerd.
Actielijn 5: de gemeente verkent samen met andere overheden en marktpartijen of er nieuwe financieringsinstrumenten zijn voor sloop en herontwikkeling van leegstaande kantoorpanden.
Het gemeentelijk groenbeleid is neergelegd in de Groene Mal (oktober 2002), dat het groene kader is waarbinnen andere ruimtelijke functies een plaats krijgen.
Door middel van de Groene Mal wil Apeldoorn zich profileren als groene stad waar het goed wonen en werken is: Meer vulling, differentiatie en contrast in de stad is best, maar dan wel met behoud van de groene identiteit die Apeldoorn tot een gewilde vestigingsstad maakt. Deze identiteit moet duurzaam worden gegarandeerd.
De Groene Mal
Behoud en versterking van het groen in Apeldoorn heeft dus een hoge prioriteit. Uit onderzoek is gebleken dat met name in verstedelijkte gebieden behoefte is aan meer groen en natuur in de direct woon- en leefomgeving. In de Groene Mal zijn doelstellingen geformuleerd die gericht zijn op drie niveaus.
Het eerste niveau is gericht op de verweving van de stad met het landschap. In de stad is wat betreft het groen de volgende duidelijke tweedeling aan te wijzen: de westkant gelegen in het Veluwebos en de oostkant gelegen in (voormalig) agrarisch gebied. In het westen verloopt de overgang van stad naar bos vrijwel zonder barrières. De oostkant daarentegen heeft de meeste versterking van het groen nodig, wat tot gevolg heeft dat de meeste projecten uit de Groene Mal op dit deel van de stad gericht zijn.
Het tweede niveau is de verbinding van de stad met het omringende landschap. Aan de oostzijde zijn het de groene wiggen, geconcentreerde groencomplexen die de stad vanuit het landelijke gebied binnenlopen.
Het derde niveau is de dooradering van de stad met blauwe en groene structuren, door middel van het sprengen- en bekensysteem alsmede het complex van bos- en bomenlanen met daaraan gelegen parken.
De Groene Mal richt zich bij de ontwikkeling van deze gebieden expliciet op zeven belangrijke groene structuren in de stad. Dit zijn de beken, de sprengen, de kanaalzone, de lanen, de parken, de grote groengebieden en de groene wiggen.
Betekenis voor het bestemmingsplan
In het plangebied worden de groene en blauwe structuren beschermd, zoals de beken, sprengen, waterpartijen en het totale Paleispark. Het voorterrein is expliciet op de kaart benoemd als een van de open groene ruimten.
De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart. Deze -en de uitwerking daarvan voor de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt- worden beschreven in de paragrafen 6.4 en 6.12.
Artikel 12a van de Woningwet verplicht alle gemeenten om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing.
Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juli 2004 de kadernota 'Over welstand geschreven' vastgesteld. De nota geeft de kaders voor het welstandsbeleid. Hiermee worden bouwplannen getoetst aan redelijke eisen van welstand, om de fraaie leefomgeving in de stad te behouden en te versterken.
In juni 2017 is neuw welstandsbeleid vastgesteld: de Welstandsnota 2017-2020. De welstandsnota beschrijft wat de kwaliteit is van Apeldoorn als geheel, en de wijken en dorpen in het bijzonder. Het nieuwe welstandsbeleid is eigentijds, met minder regels en met meer inspiratie. Per wijk is aangegeven welke regels en doelstellingen er gelden om de ruimtelijke kwaliteit te behouden.
Aan de westzijde grenst Apeldoorn direct aan de Veluwe. In deze stadsrand bevinden zich, naast allerlei andere functies, ook de grootste recreatieve publiekstrekkers. Geconstateerd is dat er een spanningsveld wordt ervaren tussen de natuurwaarden van de Veluwe, de verkeersbelasting en met name de recreatieve voorzieningen. Dit speelt ook bij de drie grote publiekstrekkers Apenheul, Koningin Julianatoren en Paleis Het Loo. Mede om dit spanningsveld op te lossen is de gemeente gestart met twee samenhangende trajecten: de Structurele verkeerskeuze Apeldoorn West en de Ontwikkelstrategie Westrand Apeldoorn 2017 – 2030.
De structurele verkeerskeuze voor Apeldoorn West moet leiden tot een oplossing voor het parkeren en de verkeerscirculatie van de bezoekers van de publiekstrekkers in Apeldoorn West. Er zijn vijf varianten uitgewerkt en afgewogen en vervolgens met de stakeholders besproken. Het college heeft in oktober 2016 een voorkeur uitgesproken voor structureel gebruik van twee oefenterreinen van AGOVV als voorkeursoptie. De varianten zien op een parkeer- en verkeerscirculatie-oplossing voor Apenheul en Koningin Julianatoren. Geconstateerd is dat Paleis Het Loo zich in een andere situatie bevindt dan de twee attractieparken. Paleis Het Loo is het hele jaar open en trekt publiek dat minder van de traditionele schoolvakanties afhankelijk is; er is dus meer spreiding van de bezoekers over het jaar. Samen met de verbouwing en uitbreiding waarop dit bestemmingsplan ziet wordt ook de eigen parkeervoorziening uitgebreid. Aannemelijk is dan ook dat de voorgenomen ontwikkeling binnen de beoogde oplossing past. Besluitvorming door de raad heeft plaatsgehad in april 2017.
Gestart is met het opstellen van de Ontwikkelstrategie Westrand Apeldoorn 2017 – 2030. Centraal staat het streven naar 'excellente Veluwe-ervaringen'. Het is geen blauwdruk. De keuze is te investeren in het vastleggen van een aantal principes. Beoogd wordt van een zestal principes uit te gaan die gehanteerd kunnen worden bij het zoeken naar oplossingen en bij de uitdagingen en kansen die zich voor zullen gaan doen. Principes om te komen tot excellente plannen voor vernieuwing. Besluitvorming wordt medio 2017 verwacht.
De beoogde ontwikkelingen voor Paleis Het Loo sluiten aan bij de zes principes. Paleis Het Loo is onlosmakelijk verbonden aan deze plek. Het paleis en het park geven de koninklijke allure aan de westrand. Het betreft een excellente ontwikkeling die uitstekend aansluit bij de doelstellingen van de westrand. Paleis en tuinen zijn ongeevenaard in Nederland, de voorgestane ontwikkeling is daar een aanvulling op en wordt uitgevoerd met respect voor het cultuurhistorisch karakter van het gebied. Meer mensen krijgen de gelegenheid de koninklijke allure van de westrand te ervaren.
In het bijzonder wordt het parkeren en de vormgeving daarvan in relatie gebracht met de principes van de westrand. De nieuwe inrichting van het ontvangstgebied en de keuze voor een ontwerp als één kwalitatief geheel draagt bij aan de kernkwaliteiten van dit gebied. De Veluwebeleving wordt tot aan het Entreegebouw doorgezet en zal op een kwalitatief goede wijze worden begeleid door beplanting en inrichting. De plus zit hem in de doelstelling om het koninklijke "buiten"-gevoel vanaf de entree tastbaar en voelbaar te laten zijn. De gescheiden in en uitrit helpt daarbij om de Amersfoortseweg minder te belasten. Verder zal de hoofdentree aan de Amersfoortseweg krachtiger verbeeld gaan worden (nu nauwelijks zichtbaar). Tot slot voorziet de ontwikkeling in een substantiële uitbreiding van parkeerplaatsen ter plaatse, waarmee het parkeren wordt opgelost binnen de locatie zelf.
In dit hoofdstuk wordt eerst de historie van het plangebied beschreven. Daarna wordt per deelgebied een ruimtelijke en een functionele analyse gegeven van de bestaande situatie.
Rond 1400 was Loo een buurtschap van enkele boerderijen, gunstig gelegen op de overgang tussen de hoge, droge stuwwal naar de natte, vruchtbare landbouwgronden in het IJsseldal en in de nabijheid van een natuurlijke beek. Loo betekent zoiets als 'bewoonbare plek in het bos'. Het lag een half uur gaans van het kerkdorp Apeldoorn. In 1439 kocht Udo Talholt twee boerenerven van de hertog van Gelre, waaronder Het Loo. Talholt liet er een versterkte hoeve bouwen. In 1502 begon de toenmalige eigenaar Johan Bentinck met de uitbouw van die hoeve tot kasteel, het nog steeds bestaande kasteel Het Oude Loo. In 1684 ontstond de band met het Huis Oranje-Nassau doordat Stadhouder Willem III het landgoed met kasteel kocht.
Stadhouder Willem III is van grote invloed geweest op de ruimtelijke structuur en het huidige functioneren van Het Loo als cultuurhistorisch waardevolle locatie. In 1685 gaf hij de opdracht om naast het oude kasteeltje een groot, nieuw jachtpaleis te bouwen waarin hij zijn gevolg kon huisvesten, het latere Paleis Het Loo. Achter het jachtpaleis liet Stadhouder Willem III een besloten tuin aanleggen, met zichtlijnen naar de omringende Veluwe. Deze tuin kon wedijveren met Versailles. Het bos- en heidegebied gebruikte Stadhouder Willem III als jachtterrein.
Formele aanleg, Daniel Marot 1702
In de volgende perioden is een groot deel van het formeel opgezette landgoed omgevormd tot een landschapspark. In 1795 ontvluchtte stadhouder Willem V het land en werd de Bataafse Republiek uitgeroepen. De Bataafse Republiek confisqueerde de meeste Oranjebezittingen, waaronder Paleis Het Loo met de tuinen, en maakte deze tot staatsbezit. Tijdens de Bataafse Republiek raakten paleis, tuinen en park ernstig in verval met vernieling tot gevolg. Lodewijk Napoleon, die van 1806 tot 1810 vorst van het Koninkrijk Holland was, liet Paleis Het Loo opknappen en gebruikte het als zomerresidentie en jachtverblijf. Hij liet de tuinen herinrichten tot een romantisch landschapspark in de Engelse stijl. Zo ontstond een Paleispark met kronkelende wandelpaden en grasvelden omlijst door sfeervolle boomgroepen.
Landschappelijke aanleg, ontwerp Alexandre Dufour, kaart 1812
Na de Franse bezetting werd Willem I in 1813 koning van Nederland. Hij kreeg Paleis Het Loo in gebruik. Het bleef staatsbezit, maar het gebruiksrecht ging naar de Koninklijke Familie. Willem I heeft zich ingezet voor de afronding van het Engelse landschapspark. Vanaf 1813 tot 1890 maakten de koningen Willem I, II en III gebruik van Paleis Het Loo. Het Paleispark werd uitgebreid tot een gebied van meer dan 600 hectare. De koningen en hun gevolg jaagden op de uitgestrekte heidevelden en door de aanplant van dennen ontstond een bos dat voor efficiënte houtproductie zorgde. Dit bos is de voorloper van de Koninklijke Houtvesterij.
Koningin Wilhelmina en haar man, prins Hendrik, breidden het landgoed uit en kochten hiervoor tussen 1900 en 1915 diverse 'marken' bos en heide tussen Uddel en Gortel (buiten het plangebied) aan met een totale omvang van 6700 hectare die om het oorspronkelijke grondgebied lagen. Het westelijke en noordelijke deel van het Paleispark bestond na aankoop in de 19e eeuw uit heidevelden. Wilhelmina en Prins Hendrik lieten de heidevelden inzaaien met grove dennen. Nu zijn dit gevarieerde bosgebieden met hier en daar kleine heidevelden.
Het Paleispark is sinds 1814 Staatsdomein. Het beheer wordt uitgevoerd door het bureau van Kroondomein Het Loo, geleid door de Opperhoutvester. Het onderhavige plangebied bestaat uit het oostelijke deel van het Paleispark en het Paleis met tuinen en voorterrein.
In de periode van de koninginnen Juliana en Beatrix is de Paleistuin achter Het Loo weer in zijn formele vorm terug gebracht. Daarnaast is een aantal follies toegevoegd en is een deel van het formele lanenstelsel hersteld. Het bos wordt op een meer natuurvolgende wijze beheerd waarbij het accent van houtproductie is verschoven naar een evenwicht van natuur, houtproductie en landschapsschoon.
Van 1977 tot 1984 zijn Paleis en Paleistuin uitvoerig gerestaureerd en teruggebracht in de oorspronkelijke staat die zij ten tijde van stadhouder Willem III hadden. Sinds 1984 is Paleis Het Loo 'Nationaal Museum voor de geschiedenis van het Huis Oranje-Nassau'. Het Paleispark is sindsdien voor het publiek opengesteld. Ook Jachtslot Het Oude Loo is in oude luister hersteld en wordt door de Staat aan de Kroondrager verhuurd, die het als jachtslot en buitenverblijf gebruikt. Het Jachtslot is niet voor het publiek opengesteld.
Het Loo ligt op de flank van het Veluwemassief. Het gebied kent een asymmetrische opbouw, grenzend aan het bebouwd gebied van Apeldoorn. Het landgoed is samengesteld uit bosgebieden, landschappelijke aangelegde parkgebieden met grote vijverpartijen, een open voorterrein met lanen en een gereconstrueerde 17e eeuwse Paleistuin. De oorspronkelijke ruimtelijke structuur die de verschillende gebiedsdelen met elkaar verbindt wordt gevormd door een formeel lanenstelsel. Deze structuur is niet geheel intact. De oorspronkelijke hoofdas werd gevormd door de toegangslaan. Haaks op de toegangslaan staat de Koningslaan die voor het Paleis langs loopt van Loseweg richting Veluwe. De centrale toegangslaan vindt zijn vervolg ten noorden van de Paleistuin; vroeger liep deze laan door tot aan de Houtentorenweg in Wiesel. Dit was een van de kaarsrechte jacht- of koningswegen die koning-stadhouder Willem III had laten aanleggen om zijn jachthuizen snel te kunnen bereiken. Een deel van deze laan, tot de hoogte van de veldvijvers, is nog als laan intact. Verder noordelijk zijn nog restanten van de laan zichtbaar. In de parkgebieden zijn nog elementen van de oorspronkelijke formele aanleg herkenbaar en aanwezig. De situering tegen de rand van het Veluwemassief is benut voor het aanleggen van een kunstmatig watersysteem. Hiervoor zijn in het gebied verschillende sprengen uitgegraven.
Op basis van de ontstaansgeschiedenis en huidige functies onderscheiden we verschillende deelgebieden in de historische tuin en parkaanleg, met ieder een eigen waardering. De cultuurhistorische waarde wordt bepaald door zowel de historische gebouwen (zoals het Paleis, dienstwoningen, gebruiksgebouwen, stallen, het badhuis, de theetent en een grote ijskelder), de historische bouwwerken en objecten (zoals de tuinmuren, fonteinen en beelden) als de landschappelijke structuren (zoals de waterstructuur, zichtlijnen, lanen, bosschages) en de tuinelementen.
Vrijwel alle historische gebouwen, bouwwerken en objecten in het gebied zijn bijzonder vanwege de karakteristieke unieke vorm, het ensemble van gebouwen, de historie en het tijdsbeeld dat ze vertegenwoordigen. Hierdoor hebben het gebied en de gebouwen, bouwwerken, objecten, landschappelijke structuren en tuinelementen in hun samenhang een grote waarde.
De kaart 'Deelgebieden historische tuin- en parkaanleg' geeft inzicht in de verschillende deelgebieden in het plangebied. Per deelgebied zijn hierna de aanwezige waarden beschreven. Alle expliciet genoemde historische gebouwen, structuren en elementen zijn cultuurhistorisch waardevol.
Kaart Deelgebieden historische tuin- en parkaanleg
De kaart 'Landschappelijke structuren' geeft inzicht in de landschappelijke structuren. Deze landschappelijke structuren bestaan uit:
Kaart Landschappelijke structuren
![]() |
|
In het gebied liggen: | |
1 i j |
Paleis Het Loo (rijksmonument, foto onder en beide foto's daarboven) colonnade (op bovenste foto op de achtergrond) reposoir |
Het Paleis is gebouwd in de Hollands classicistische stijl van de late 17e eeuw. Tot de late jaren zeventig van de vorige eeuw is het in gebruik geweest bij het Koninklijk Huis. Sinds 1984 is in het Paleis Nationaal Museum Paleis Het Loo gevestigd. Dit museum voor de geschiedenis van het Huis Oranje-Nassau geeft een beeld van de vorstelijke wooncultuur sinds de 17e eeuw. Het museum herbergt verschillende omvangrijke kunsthistorische en cultuurhistorische collecties en een rijke collectie aan rijtuigen, sleden en andere vervoersmiddelen. Ook is hier het Museum van de Kanselarij der Nederlandse Orden gevestigd. Uiteraard vindt men hier ook bij een museum behorende functies als een museumwinkel en een café/restaurant. In de oostelijke vleugel van het Paleis is het kantoor van Kroondomein Het Loo gevestigd.
De Paleistuin is een baroktuin die bestaat uit een Benedentuin en een Boventuin waarmee de tuin later is verlengd. Het water voor de fontein, die in de Boventuin ligt, komt uit de sprengen die in het Paleispark zijn gegraven. In de gebouwen en kunstwerken speelt water een belangrijke rol. De Paleistuin en het Paleis zijn in oorsprong symmetrisch opgebouwd, de hoofdas is exact noord-zuid gesitueerd en gebouwen, tuinmuren, terrassen, trappen en kelders vormen in samenhang een sterke eenheid.
Paleis en Paleistuin vormen een grote, zo niet de grootste, toeristische trekpleister voor Apeldoorn, met bezoekers uit het hele land maar ook veel internationale gasten.
![]() |
|||
In het gebied liggen: | |||
6 7 8 9 10 11 a |
koninklijke stallen (rijksmonument, 2e foto van boven)) zieke paardenstal (rijksmonument) garage (rijksmonument) voormalige garage nu restaurant (rijksmonument, 2e foto van onder) smederij (rijksmonument) poort (rijksmonument, foto boven)) Entreegebouw (foto onder) |
12 13 14 15 16 17 42 60 70 |
hooischuur kiosk villa Het Kleine Loo (rijksmonument) koetshuis bij Het Kleine Loo villa voor de secretaris (rijksmonument) garage voor de secretaris (rijksmonument) ijskelder standbeeld Frederik Hendrik zes stoeppalen bij De Naald |
Begin 1900 is het gebied vóór het Paleis ingericht met een formeel stelsel van beukenlanen die in een ganzenvoet bij elkaar komen voor het Paleis en aansluiten op de Koningslaan. De bomenrijen van de lanen zijn niet geheel gesloten. Deze infrastructuur heeft in toenemende mate de functie van de Koningslaan overgenomen. Aan de zuidzijde staan twee monumentale (dienst)woningen. Op het voorterrein wordt een aantal keren per jaar evenementen gehouden.
Grenzend aan het voorterrein bevindt zich het stallencomplex: de koninklijke stallen en bijbehorende gebouwen. In de stallen worden, als onderdeel van het museum, koninklijke rijtuigen tentoongesteld. Een deel van het stallencomplex wordt nog daadwerkelijk als paardenstal gebruikt. Tegenover de stallen bevindt zich het restaurant. In 2011 is hier een nieuw, modern vormgegeven Entreegebouw toegevoegd. Zuidoostelijk van het Entreegebouw ligt het parkeerterrein voor museum en Paleispark. Het parkeerterrein is ontsloten vanaf de Amersfoortseweg. Paleis Het Loo houdt enig kleinvee, waaronder een beperkt aantal paarden (circa vier).
![]() |
|||
In het deelgebied liggen: | |||
3 4 d |
Het Oude Loo (rijksmonument, foto midden rechts)) speelhuisje van Wilhelmina/chalet (foto boven) doolhof (foto middenonder) |
55 h |
cascade bij hoge vijver prieel (foto linksonder) |
Het Oude Loo (1439) is een 15e eeuws jachtslot met een gracht eromheen. De tuin heeft een landschappelijke aanleg met enkele tuinelementen: onder andere de beeldenvijver, een kegelbaan, het speelhuisje van Wilhelmina, een doolhof, de begraafplaats en grote aantallen rododendrons en azalea's. Een groot deel van het jaar is dit gebied niet openbaar toegankelijk. Het jachtslot is niet voor publiek opengesteld.
![]() |
|||
In het deelgebied liggen: | |||
25 26 27 |
Jagershof (foto midden) berging bij Jagershof voormalige hondenhokken |
4445 | paarden- en hondenkerkhof (foto rechts) Willemstempel (foto links) |
De Sterrenbossen en de Driest behoren al tot de eerste aanleg uit de 17e eeuw. Dit niet ommuurde gedeelte bestond uit attracties. De oorspronkelijke sterrenbossen zijn deels verlandschappelijkt door de aanleg van de vijverpartijen in het gebied en de wijziging van het padenstelsel. In dit gebied liggen de Oude Sprengen. Aan de rand van het gebied staat een van de dienstwoningen: de Jagershof. In het noordoosten van dit gebied ligt het paarden- en hondenkerkhof.
![]() |
|
In het deelgebied liggen: | |
46 47 48 56 |
schietbaan met hut (foto rechts) Bijlandt Rustprieel (foto midden) paraplui folly (foto links) gedenknaald HBS |
Het Bospark is een jong bos met een overwegend landschappelijke aanleg. In het westelijke deel liggen de Paraplusprengen (2g) en de Concordiasprengen (2h), in het midden de Nieuwe Sprengen. De sprengen liggen vaak veel lager dan de wandelpaden in het bos. Een deel van het gebied bestaat uit open plekken, omzoomd door bos. Bij de sprengen en bij de schietbaan staan enkele follies.
![]() |
|||
In het deelgebied liggen: | |||
49 50 51 52 |
badhuis (foto rechts) theetent (foto midden) botenhuis (foto links) leeuwen- of grote brug |
53 54 g |
hoge of kanaalsche brug cascade bij veldvijver aanlegsteiger met ponthuisje |
Het gebied bij de Bovenste en de Benedenste Veldvijvers (ook wel Hoge en Lage Veldvijver genoemd) vormt een parkachtig geheel van vijverpartijen, paviljoens, bruggen en een geaccidenteerd terrein rondom de vijvers. De oorspronkelijke visvijvers zijn vergraven tot landschappelijke aangelegde vijvers (ontwerp J. van Duuren, 1818). In de directe omgeving van de vijvers staat een aantal gebouwen zonder echte gebruiksfunctie maar met grote cultuurhistorische waarde, zoals het badhuis en de theetent. Rondom de vijvers ligt een wandelpad met geregeld schitterende doorkijkjes op de kunstobjecten.
Aan de Koningslaan ligt de Hertenkamp. De Hertenkamp vormt één van de belangrijke open ruimten in het Paleispark. Aan de rand ervan staat het hertenverblijf (43).
![]() |
|
In het gebied liggen: | |
28 29 30 31/32 |
woning opperboswachter (foto) schuur bij woning opperboswachter parkentree bij woning opperboswachter drie dienstwoningen |
Het zuidelijke gedeelte van het park is voornamelijk bosgebied . De padenstructuur en het aantal parkelementen in het gebied is beperkt. Aan de westzijde staan drie dienstwoningen.
![]() |
|||
In het deelgebied liggen: | |||
33 34 39 |
zaadhuis werkschuur en muur oranjerie |
23 24 58 b c |
jachthuiscomplex olifantenverblijf jachthuiscomplex Valkeniershuizen (foto midden) tuinmuur aan de Tuinmanslaan kas met gemetselde onderbouw kas |
Ten oosten van de formele Paleistuin liggen de bloemkwekerij en de boomgaard/fruitkwekerij met bijbehorende gebouwen, zoals een kas, oranjerie en zaadhuis. Cultuurhistorisch waardevol is het jachthuiscomplex. Dit complex bestaat uit het voormalige olifantenverblijf, waar vroeger de koninklijke olifanten leefden maar dat nu in gebruik is bij de fruitkwekerij, en de valkenierswoningen die ook nu nog worden bewoond.
In de bloemkwekerij worden de bloemen voor het museum gekweekt. Deze kwekerij is onderdeel van (de bedrijfsvoering van) het museum maar is niet open voor het publiek.
In de fruitkwekerij worden bedrijfsmatig appels en peren voor de groothandel gekweekt. Ondergeschikt vindt er ook verkoop van eigen producten aan particulieren plaats. Deze fruitkwekerij staat volledig los van het museum. Tussen de fruitkwekerij en de Tuinmanslaan bevindt zich een cultuurhistorisch waardevolle muur, die recent gerestaureerd is.
![]() |
|||
In het gebied liggen: | |||
35 36 37 |
weidekas orchideëenkas Emmakas |
38a/b40 41 59 66 |
koude bakken voormalig boerderijtje prinses Marianne Marianneschuur tuinmuur kwekerij marmeren beeld van Flora |
Het park met arboretum en pinetum is landschappelijk aangelegd. Sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw is het tuingebied behorende bij een particuliere woning. De bomen zijn landschapppelijk en cultuurhistorisch waardevol. Op het terrein staan meerdere gebouwen.
Dit hoofdstuk gaat in op de toekomstige situatie van het plangebied. Beschreven wordt welke ontwikkelingen met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt worden. Ten behoeve van die beschrijving is het plangebied onderverdeeld in twee deelgebieden:
![]() |
![]() |
Kaart deelgebieden |
Dit deelgebied komt overeen met het gebied Paleis, Paleistuin, voorterrein, stallencomplex, Entreegebouw en parkeerterrein waarvan de ruimtelijke en functionele analyse van de huidige situatie in subparagraaf 3.2.2 is beschreven.
In subparagraaf 4.1.1 worden de bebouwing en het gebruik van dit deelgebied in de huidige situatie beschreven. Subparagraaf 4.1.2 geeft aan wat de aanleidingen zijn voor de voorgenomen ontwikkelingen, die vervolgens in subparagraaf 4.1.3 worden beschreven.
Zoals eerder beschreven is Nationaal Museum Paleis Het Loo in deelgebied Paleis Het Loo gevestigd. Het museum is huurder en gebruiker van alle onderdelen van dit deelgebied.
Bezoekers bereiken het museum via de toegangsweg vanaf de Amersfoortseweg. De afslag naar Paleis Het Loo is op de bewegwijzering aangegeven en het begin van de toegangsweg zelf is door middel van borden gemarkeerd. De toegangsweg leidt naar het parkeerterrein, waar ruimte is voor het (betaald) parkeren van auto's en bussen; voor hen zijn er 526 gemarkeerde parkeerplaatsen. Ook kunnen hier fietsen gestald worden. Aangrenzend aan het parkeerterrein staat het Entreegebouw met daarin de kassa en enige bezoekersfaciliteiten. Onder het Entreegebouw bevindt zich een museumdepot. Vanaf het Entreegebouw zijn alle overige museumonderdelen te voet en via een pendelvoorziening voor minder validen bereikbaar. Naast het Entreegebouw ligt overigens ook een van de toegangen tot het Paleispark. Bezoekers van het Paleispark kunnen ook -tegen betaling- gebruik maken van het parkeerterrein in dit deelgebied; bij de verder westelijk gelegen toegang tot het Paleispark, aan het Koninklijk Park, is een gratis parkeerterrein.
Het eerste museumonderdeel is het Stallencomplex, gelegen aan het Stallenplein. In de stallen en de koetshuizen worden de koninklijke koetsen en rijtuigen tentoongesteld. In een deel van de stallen worden nog steeds enkele paarden gestald. Tegenover de stallen, in de Prins Hendrik Garage, is een horecagelegenheid. In de piekdrukte van de winterperiode wordt op het Stallenplein een (kunst)ijsbaan aangelegd, die onder andere zorgt voor enige spreiding van de bezoekers. Vanaf het Stallencomplex gaat de route via één van de bomenlanen over het voorterrein naar het Paleis.
De gebouwen van het Paleis zijn gesitueerd rondom het voorplein, genaamd de Basse-cour. Een monumentaal hek scheidt de Basse-cour van het voorterrein. Aan de overzijde van de Basse-cour is -enigszins verstopt- de entree tot het Paleis. Het entreegebied voor bezoekers is in het souterrain en wordt bereikt via smalle en steile trappen. De verschillende tentoonstellingen en bezoekersfaciliteiten bevinden zich in afzonderlijke bouwdelen van het Paleis, die ieder op zich vanaf de Basse-cour zijn ontsloten en niet onderling verbonden zijn. Vanuit het Paleis is de formele Paleistuin te bereiken. De oostelijke vleugel van het Paleis is de kantoorvleugel. Hier bevindt zich nu de kantoorruimte van het museum en ook van Kroondomein Het Loo.
De strook aan de oostzijde, tussen het Paleis en de Loseweg, wordt gebruikt als fietsenstalling en parkeerterrein voor personeel. Ook bevinden zich hier enige gebouwen en gebouwtjes voor technische voorzieningen en opslag. Dit deel van het terrein is niet voor het publiek toegankelijk.
Het voorterrein is een gebied met grote grasvelden en oude bomenlanen waar het aantrekkelijk wandelen is, met steeds zicht op het Paleis. Zoals in paragraaf 2.2.1 al is beschreven loopt langeafstandswandelroute het Maarten van Rossumpad (LAW4) over het voorterrein en voor het Paleis langs. Enkele keren per jaar organiseert Paleis Het Loo evenementen op het voorterrein om extra bezoekers te trekken. Uitgangspunt is dat die evenementen een zelfde uitstraling en beleving oproepen als het museum. Op piekdagen wordt het voorterrein ook gebruikt als (overloop)parkeerruimte omdat dan het bezoekersparkeerterrein onvoldoende parkeerplaatsen heeft.
Op het voorterrein, aan de Zwolseweg, bevinden zich twee villa's. Zwolseweg 1 is villa Het Kleine Loo, in gebruik als directeurswoning. Op het perceel Zwolseweg 3 bevindt zich de 'villa voor de secretaris', thans Villa Booy genaamd.
Qua aantal bezoekers aan Paleis Het Loo (bezoekers die komen voor tentoonstellingen, Paleistuin en/of evenementen) was kroningsjaar 2013 een topjaar met circa 420.000 bezoekers, in 2015 waren er zo'n 356.000 bezoekers; in andere jaren lag dat aantal wat lager. Bezoekers komen uit de regio, uit de rest van Nederland en er is ook een substantieel aantal internationale bezoekers.
![]() |
![]() |
Kaart onderdelen deelgebied, bestaande situatie |
In deelgebied Paleis Het Loo worden de volgende knelpunten ervaren:
Naast de geconstateerde knelpunten is van belang dat de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in 2012 aan Nationaal Museum Paleis Het Loo een, aan de rijkssubsidie verbonden, prestatie-eis heeft opgelegd ten aanzien van verhoging van het aantal bezoekers.
Naar aanleiding van de geconstateerde knelpunten heeft de museumdirectie een toekomstvisie in de vorm van een Masterplan ontwikkeld. Het doel van het Masterplan is om te komen tot een dynamisch en publieksgericht museum met een breed aanbod aan activiteiten, hetgeen uiteindelijk ook moet leiden tot een zodanige toename van het bezoekersaantal dat aan de prestatie-eis wordt voldaan. Het Masterplan voorziet in een fors aantal maatregelen, waaronder een grootschalige renovatie van het Paleis, het op een vernieuwende manier inrichten van het bestaande museum en het uitbreiden van Paleis en museum. Een aantal onderdelen van het Masterplan heeft ruimtelijke effecten die in het bestemmingsplan geregeld moeten worden. Die onderdelen zijn:
Deze onderdelen worden hierna beschreven.
Om de bezoekers -ook de huidige- op een prettige manier in het Paleis te kunnen ontvangen, hen faciliteiten te bieden die aan de eisen van de huidige tijd voldoen, de routering langs de verschillende tentoonstellingen en museumonderdelen aantrekkelijk te maken en tentoonstellingsruimte toe te voegen wordt een ondergrondse uitbreiding aan het Paleis toegevoegd die wordt gesitueerd onder de Basse-cour. In deze uitbreiding, die een totale oppervlakte van 4.500 m2 zal beslaan, komen een volledig nieuw entreegebied met alle benodigde eigentijdse bezoekersfaciliteiten en nieuwe tentoonstellingsruimte van in totaal 1.000 m2. De grootste diepte van het ondergrondse deel bedraagt circa 8 meter onder maaiveld. De uitbreiding wordt met het bestaande Paleis verbonden via nieuw te maken ondergrondse doorgangen en aansluitende trappenhuizen. De toegangen tot het Paleis worden verlegd naar de voorzijde en komen in de beide hoekpaviljoens van de voorvleugels ter weerszijden van de Basse-cour, direct achter het monumentale hek.
Op de volgende afbeeldingen is de locatie waar de ondergrondse uitbreiding komt aangegeven.
Zoals in paragraaf 4.1.2 al is benoemd is de toegang vanuit het Paleis tot de Paleistuinen slecht vindbaar. De wens bestaat om onder het achterbordes, in de vorm van een gebouwde voorziening, een nieuwe toegang te maken. Op de hierna volgende afbeelding is de locatie van het achterbordes en de beoogde toegang met groene markering aangegeven.
De wens bestaat om in de oostelijke kantorenvleugel een verbinding te maken tussen de bebouwing. Ook bestaat de wens om tussen de kantoorvleugel en de muur twee kleine éénlaagse bouwdelen toe te voegen. Vanaf de -publiek toegankelijke- buitenzijde zijn deze bouwdelen niet zichtbaar omdat de ruimte tussen kantoorvleugel en muur is afgesloten met een poort. Beide toevoegingen zijn op de afbeelding hiervoor met blauwe markering aangegeven.
Het bestemmingsplan maakt deze toevoegingen mogelijk.
Eén van de doelen van de ontwikkelingsplannen is het trekken van meer bezoekers naar Paleis Het Loo. Dat gebeurt onder anderen door het uitbreiden van het aantal evenementen en het aantal evenementendagen. Streven is om groei van het aantal evenementenbezoekers per jaar te bewerkstelligen door het organiseren van meer evenementen en van evenementen die meer dagen duren en niet om het aantal bezoekers per evenementendag te laten toenemen.
In de afgelopen jaren fluctueerde het jaarlijkse aantal evenementendagen: gemiddeld waren er zo'n 25 evenementendagen per jaar. De evenementen worden gehouden in de formele Paleistuin en op het voorterrein, inclusief het gebied bij het Stallencomplex. Vanaf 2021, na heropening van het museum, zullen er jaarlijks op ten hoogste 47 dagen evenementen zijn. Nu en ook in de toekomst zal het gaan om culturele en aan het museum gerelateerde evenementen. Een voorbeeld van kleinschalige evenementen in de Paleistuin zijn de tuinconcerten; voorbeelden van grootschalige evenementen op het voorterrein en bij het Stallencomplex zijn Spirit of Winter, een grote winterfair, en het Concours d' Elegance, een evenement rondom klassieke, historische automobielen
Het jaarlijks aantal bezoekers aan Paleis Het Loo, bezoekers die komen voor tentoonstellingen, Paleistuin en/of evenementen, fluctueert. In 2015 waren er zo'n 356.000 bezoekers. Naar verwachting zullen de beoogde maatregelen op termijn leiden tot een bezoekersaantal van ruim 500.000 per jaar. De ervaring met andere musea die vanwege een grote verbouwing en vernieuwing enige jaren dicht zijn geweest is dat het openingsjaar qua bezoekersaantal een topjaar is. De inschatting is dan ook dat in het jaar waarin Paleis Het Loo weer open gaat na de verbouwing circa 586.000 mensen Paleis Het Loo zullen bezoeken.
Meer bezoekers zullen leiden tot meer verkeersbewegingen en een grotere behoefte aan parkeergelegenheid. In de huidige situatie zijn er op het bezoekersparkeerterrein 526 gemarkeerde parkeerplaatsen. Op drukke dagen wordt dit parkeerterrein intensiever gebruikt door ook niet als parkeerplaats gemarkeerde ruimte voor parkeren te gebruiken; dit levert zo'n 40 extra parkeerplaatsen op. Op piekdagen wordt het voorterrein van het Paleis als overloopparkeerterrein gebruikt. In 2015 is dat laatste 15 keer gebeurd.
Om de toename van verkeersbewegingen en de grotere behoefte aan parkeergelegenheid te kunnen accommoderen wordt het volledige ontvangstgebied opnieuw vormgegeven. Dit ontvangstgebied begint bij de hoofdentree aan de Amersfoortseweg en omvat de toegangsweg en het parkeerterrein. Voor het opnieuw inrichten van het ontvangstgebied is een beeldkwaliteitsplan opgesteld door Copijn tuin- en landschapsarchitecten. Daarvoor is een studie gedaan met vier modellen: 1) vier boskamers; 2) twee parkeerzalen in het bos, 3) bladerdak met kern en 4) bladerdak met rand. De modellen zijn onderzocht op een aantal aspecten, waarbij gezien de ligging in natuurgebied en de aanwezigheid van een hoofd- en bijburcht van een das in dit gebied groen en ecologie een belangrijke rol hebben gespeeld. De studie heeft geleid tot de keuze voor model 1: in het bos worden vier parkeerkamers gesitueerd waarin het parkeren efficiënt geschiedt in gescheiden compartimenten; hierdoor zijn de werking en de beleving van het bos zo groot mogelijk. Deze keuze heeft geleid tot de volgende visieschets voor de toekomstige situatie:
![]() |
Visieschets met vier parkeerkamers in het bos, uit beeldkwaliteitsplan Ontvangstgebied Paleis Het Loo |
De hoofdentree blijft op dezelfde locatie aan de Amersfoortseweg maar wordt wat sterker gemarkeerd. De route vanaf de Amersfoortseweg wordt verruimd met gescheiden rijbanen voor inkomend en uitgaand verkeer. Beide rijbanen voeren op landschappelijke wijze door het bos naar de parkeergelegenheid. Het ruimtelijk beeld daarvan bestaat in de toekomst uit een verbindend raamwerk van bos met daarbinnen vier kamers voor het parkeren: P1 t/m P4. P1 en P2 zijn de primaire parkeerkamers; deze worden intensief gebruikt en overeenkomstig ingericht. P1 biedt ruimte voor het parkeren van auto's, van bussen en voor een strook ten behoeve van het halen en brengen. P3 en P4 worden pas opengesteld bij grotere drukte, worden dus minder gebruikt en zijn extensief ingericht. In het totaal bieden de parkeerkamers P1 t/m P4 plaats voor het parkeren van 853 auto's en 7 bussen. Naast het Entreegebouw is een fietsenstalling.
De parkeerkamers kunnen variëren in verharding, sfeer en intensiteit van gebruik. Het bosgebied wordt in de zoom van de parkeergebieden aangevuld met nieuw beplanting. Een deel van de huidige parkeerplaats wordt omgevormd tot bos. Het bos en de bosranden zijn dichter en krijgen smalle verkeersverbindingen en wandelpaden. De beplanting is nabij de entree en rond parkeerkamer 1 parkachtig. Richting de randen wordt de beplanting inheemser met aandacht voor ecologie en natuurlijk bos. Het zicht op de auto's wordt afgeschermd door beplanting en een omheining.
De inrichting van het ontvangstgebied kan worden aangevuld met een aantal verwijsobjecten, zoals een object als markering van de hoofdentree en een centrale pergola die de wandelaars begeleidt over parkeerkamer P1 naar het Entreegebouw.
In het ontvangstgebied worden diverse duurzaamheidsmaatregelen ingezet: het vasthouden en in de bodem infiltreren van het hemelwater, het gebruik van ter plaatse opgewekte zonnestroom en het plaatsen van laadpunten voor het opladen van elektrische auto's, dat laatste mogelijk zelfs door het plaatsen van zonnecelpergola's die voor de auto's die er onder geparkeerd worden fungeren als oplaad- en schaduwvoorziening.
Het gebruik van een deel van de oostelijke (kantoor)vleugel van het Paleis als kantoorruimte voor derden gaat ten koste van ruimte die voor tentoonstellingen en andere voorzieningen gebruikt zou kunnen worden. Aan de andere kant is er ruimte vrij doordat Villa Booy, de villa op het perceel Zwolseweg 3, al een aantal jaren leeg staat. Daarom heeft de museumdirectie de gemeente gevraagd om een deel van Villa Booy als kantoorruimte te mogen gebruiken. Daartegen bestaan zowel ruimtelijk als programmatisch geen bezwaren. Voorwaarde is wel dat, conform de Uitvoeringsagenda Kantorenmarkt Apeldoorn, niet meer dan 400 m2 van de villa als kantoorruimte wordt gebruikt.
Voor de overige deelgebieden zijn geen ontwikkelingen voorzien.
De twee Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) vormen samen de belangrijkste natuurbeschermingswetgeving op Europees niveau. De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De EU-lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en van natuurlijke habitats. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van te beschermen gebieden, zogeheten speciale beschermingszones. Het netwerk van speciale beschermingszones die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen wordt over het algemeen als Natura 2000 aangeduid. Een Natura 2000-gebied kan uit een Vogelrichtlijngebied, een Habitatrichtlijngebied of een combinatie van beide bestaan. Bij een gecombineerd Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied kan elk onderdeel zijn eigen begrenzing hebben, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden.
Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.
De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen.
De Wnb bevat –voor zover voor bestemmingsplannen relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.
Gebiedsbescherming
De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.
Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als is voldaan aan elk van de voorwaarden:
Als het plan significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het plan nodig is vanwege:
Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het plan.
Soortenbescherming
De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:
Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Beide kan alleen als aan drie criteria is voldaan:
Houtopstanden
Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.
Wanneer ingevolge de Wnb voor een (bestemmings)plan een passende beoordeling moet worden gemaakt, moet op grond van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer ook een milieueffectrapport worden opgesteld. Het milieueffectrapport bevat een beschrijving van de voorgenomen activiteit en het doel van de activiteit, de beschouwde alternatieven voor de activiteit, een beschrijving van de bestaande toestand van het milieu en van de te verwachten ontwikkeling van dat milieu als de activiteit en de alternatieven niet zouden worden ondernomen, een beschrijving van de gevolgen voor het milieu van de voorgenomen activiteit en van de alternatieven en een beschrijving van de maatregelen om belangrijke nadelige gevolgen op het milieu van de activiteit te voorkomen, te beperken of zoveel mogelijk teniet te doen.
In of bij het bestemmingsplan moet worden vermeld op welke wijze rekening is gehouden met de mogelijke gevolgen voor het milieu van de activiteit en wat is overwogen omtrent de in het milieueffectrapport beschreven alternatieven, de terzake van het MER ingediende zienswijzen en het door de commissie MER uitgebrachte advies.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is bepaald dat de aanwijzing en begrenzing van de gebieden die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland' en de aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden bij provinciale verordening geschiedt. Ook is daarin bepaald dat bij provinciale verordening regels worden gesteld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied behorend tot het natuurnetwerk Nederland.
Op 24 maart 2000 is de Veluwe aangewezen als Vogelrichtlijngebied. Bij besluit van 11 juni 2014 is de Veluwe ook aangewezen als Habitatrichtlijngebied; daarbij is het besluit tot aanwijzing als Vogelrichtlijngebied gewijzigd. Samen vormt dit het Natura 2000-gebied Veluwe.
![]() |
![]() |
Kaart Natura 2000, voor zover gelegen in het plangebied |
Zoals in de vorige paragraaf is beschreven liggen delen van het plangebied in Natura 2000-gebied. De ontwikkelingen met ruimtelijke uitstraling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zijn:
De uitbreiding van de gebruiksmogelijkheden van Villa Booy is in het MER niet onderzocht. Het aantal verkeersbewegingen dat een kantoor met een oppervlakte van 400 m2 genereert is vergelijkbaar met dat van een woning. Bovendien ligt Villa Booy direct aan de Zwolseweg, een grote doorgaande weg. Daardoor zijn de milieugevolgen zeer beperkt.
Alle genoemde ontwikkelingen vinden plaats buiten Natura 2000-gebied maar liggen daar wel dicht bij; Natura 2000-gebied kent externe werking. Zoals in paragraaf 5.1.2 is beschreven kan een bestemmingsplan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend worden vastgesteld indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Gezien de kleine afstand tussen de voorgenomen ontwikkelingen en Natura 2000-gebied Veluwe is met een verkennend onderzoek bekeken of de ontwikkelingen significante gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebied. Gebleken is dat de toename van verkeersbewegingen, veroorzaakt door de toename van het aantal bezoekers aan museum en evenementen, leidt tot een toename van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebied. Significante effecten op Natura 2000-gebied zijn daardoor niet uit te sluiten en daarom is het noodzakelijk om een passende beoordeling op te stellen (artikelen 2.7 en 2.8 Wnb). Op grond van artikel 2.7a Wet milieubeheer is het in dat geval ook verplicht om een milieueffectrapportage op te stellen. De Passende beoordeling is beschreven in paragraaf 5.3, het Milieueffectrapport in paragraaf 5.4.
Vanwege de mogelijke effecten die de ontwikkelingen op het aangrenzende Natura 2000-gebied Veluwe en eventueel andere Natura 2000-gebieden tot gevolg kunnen hebben, is een verdere toetsing in het kader van de Wnb uitgevoerd. De resultaten van deze toetsing zijn opgenomen in (hoofdstuk 4 van) het MER (zie hiervoor paragraaf 5.4 en bijlage 1). In deze toetsing zijn alle mogelijke effecten bestudeerd, zowel ten aanzien van soortbescherming als gebiedsbescherming. Gebleken is dat het voornemen alleen mogelijke effecten van verzuring en vermesting in het Natura 2000-gebied Veluwe kan veroorzaken als gevolg van een toename van de stikstofdepositie. Andersoortige effecten en effecten op andere gebieden zijn uitgesloten.
Centrale vraag in de passende beoordeling is of en in hoeverre de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied door het plan worden aangetast. Daartoe worden de mogelijk significante gevolgen van het plan of project voor het gebied nader onderzocht, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied. In een passende beoordeling kan rekening gehouden worden met mitigerende maatregelen: maatregelen die schadelijke effecten op de natuurwaarden zodanig beperken dat van significant negatieve gevolgen geen sprake meer is.
Door Tauw bv is een Passende beoordeling opgesteld. De Passende beoordeling, gedateerd 16 maart 2017 is opgenomen in bijlage 2 van de planregels.
Aangezien uit het verkennend onderzoek is gebleken dat alleen door toename van de stikstofdepositie effecten van de voorgenomen ontwikkelingen op Natura 2000-gebied Veluwe mogelijk zijn, is in de Passende beoordeling alleen voor dat aspect onderzocht of de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied door die ontwikkelingen worden aangetast. In het kader van een Passende beoordeling moet daarbij de feitelijk aanwezige legale situatie ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan worden vergeleken met de beoogde situatie (dus na uitvoering van het bestemmingsplan).
Zoals hiervoor al gezegd wordt de toename van de stikstofdepositie veroorzaakt door de toename van het aantal verkeersbewegingen naar en van het gebied. Uitgangspunt voor de berekeningen is de toename van het aantal bezoekers van 356.000 in 2015 tot 586.000 in 2021 en het daarmee samenhangende aantal verkeersbewegingen dat is berekend in het Verkeerskundig onderzoek uitbreiding Paleis Het Loo van Goudappel Coffeng. Deze rapportage is opgenomen in bijlage 3 van de Bijlagen bij de toelichting, een beschrijving van het verkeersaspect en de rapportage staat in paragraaf 6.1.3 van deze toelichting. De berekeningen van de stikstofdepositie zijn uitgevoerd met het rekeninstrument AERIUS.
Uit de Passende beoordeling blijkt dat voor groeiplaatsen van de habitattypen Stuifzandheiden met Struikhei (H2310), Droge heide (H4030), Beuken-eikenbossen met hulst (H9120) en Oude eikenbossen (H9190) sprake is van een toename van de stikstofdepositie van 0,05 mol/ha/jaar of meer. Andere habitattypen ondervinden geen significant negatief effect.
Het habitattype Stuifzandheiden met struikhei vormt leefgebied voor de volgende vogelsoorten: grauwe klauwier, nachtzwaluw, wespendief, draaihals, boomleeuwerik, duinpieper, roodborsttapuit en tapuit. Het habitattype Droge heide vormt leefgebied voor de volgende vogelsoorten: grauwe klauwier, nachtzwaluw, wespendief, draaihals, boomleeuwerik, duinpieper en tapuit. Het habitattype Beuken-eikenbossen met hulst wordt gebruikt door draaihals en zwarte specht. Het habitattype Oude eikenbossen wordt gebruikt door nachtzwaluw en zwarte specht. Andere vogelsoorten met een instandhoudingsdoelstelling kunnen ook in het studiegebied van de Passende beoordeling voorkomen, maar maken geen gebruik van de genoemde habitattypen.
Effecten van stikstofdepositie werken indirect via de bodem en de vegetatie in op de kwaliteit van leefgebieden en op de overlevingskans en het broedsucces van de genoemde vogelsoorten. Vogelsoorten hebben vooral te lijden van de verminderde beschikbaarheid van prooidieren door wijziging van het microklimaat. Vermesting leidt tot een verhoging van de biomassaproductie, oftewel grotere planten en een dichtere vegetatie. In voedselarme systemen leidt dat tot afname van de dichtheid aan insecten op zonnige, warme en droge standplaatsen. De vogels van dergelijke standplaatsen zijn vaak juist op deze insecten gespecialiseerd. Afname van de dichtheid aan insecten betekent dat minder voedsel beschikbaar is en de overlevingskans van de jongen afneemt.
Een toename van stikstofdepositie kan teniet gedaan worden door mitigerende maatregelen. Deze maatregelen geven de zekerheid dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied Veluwe niet worden aangetast. De mitigerende maatregelen mogen niet dezelfde zijn als maatregelen die al in het kader van het reguliere beheer of in het kader van het Programma Aanpak Stikstof (verder: PAS) worden getroffen.
Per habitattype waarbij sprake is van een toename van de stikstofdepositie van 0,05 mol/ha/jaar is in de Passende beoordeling onderzocht welke mitigerende maatregelen geschikt zijn, rekening houdend met de maatregelen die al in het kader van het reguliere beheer en als PAS-maatregel worden uitgevoerd. Dit heeft geleid tot de conlusie dat de volgende mitigerende maatregelen dienen te worden getroffen:
Deze mitigerende maatregelen mitigeren de effecten van de stikstoftoename op de genoemde habitattypen en tevens de effecten op de hiervoor genoemde vogelsoorten.
De mitigerende maatregelen dienen geborgd te worden door middel van een overeenkomst met de beheerder (Kroondomein Het Loo) en een voorwaardelijke verplichting in de bestemmingsplanregels. De beheerder dient borg te staan voor jaarlijkse uitvoering van de maatregelen en dient hierover verantwoording af te (kunnen) leggen. Bij de uitvoering van maatregelen is het noodzakelijk af te stemmen met de PAS-herstelmaatregelen om in het licht van de instandhoudingsdoelstellingen een zo optimaal mogelijk resultaat te verkrijgen. De maatregelen en effectiviteit ervan dienen te worden gemonitord.
Met de genoemde mitigerende maatregelen wordt de toename van de stikstofdepositie volledig gemitigeerd. Hieruit kan worden geconcludeerd dat uit de passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het bestemmingsplan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten.
Zoals in paragraaf 5.1.2.2 is beschreven bevat artikel 7.2a van de Wet milieubeheer de verplichting dat, wanneer ingevolge de Wnb voor een (bestemmings)plan een passende beoordeling moet worden gemaakt, ook een milieueffectrapport wordt opgesteld. Door Tauw bv is een milieueffectrapport (verder: MER) opgesteld. Het MER, gedateerd 24 mei 2017, is opgenomen in bijlage 1 van de Bijlagen bij de toelichting.
De Wet milieubeheer bepaalt dat in of bij het bestemmingsplan moet worden vermeld op welke wijze rekening is gehouden met de mogelijke gevolgen voor het milieu van de activiteit en wat is overwogen omtrent de in het milieueffectrapport beschreven alternatieven, de terzake van het MER ingediende zienswijzen en het door de commissie MER uitgebrachte advies. Deze zaken worden in de navolgende subparagrafen besproken.
Voorafgaand aan het opstellen van het MER is de zogenoemde Notitie Reikwijdte en Detailniveau opgesteld. Deze notitie heeft van 25 augustus tot en met 21 september 2016 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode van terinzagelegging was het voor iedereen mogelijk om een zienswijze in te dienen. Ook heeft de gemeente een brief naar andere overheden en maatschappelijke organisaties gestuurd, maar ook anderen konden een zienswijze indienen over de inhoud van het op te stellen MER. De binnengekomen reacties zijn verwerkt in het MER. De zienswijzennota is als bijlage toegevoegd.
In dit MER zijn de milieueffecten beoordeeld van de volgende ontwikkelingen:
Beschreven zijn in het MER de bestaande situatie van het plangebied, de voorgenomen activiteit (oftewel de hiervoor genoemde ontwikkelingen), de redelijkerwijs in beschouwing te nemen alternatieven daarvoor en de milieuegevolgen van die alternatieven, de bestaande milieusituatie en de waarschijnlijke ontwikkeling daarvan zonder de voorgenomen activiteit, de milieugevolgen van de voorgenomen activiteit en de mogelijkheden om die gevolgen te mitigeren dan wel compenseren.
Deze ontwikkelingen, en ook de in paragraaf 5.4.2 beschreven alternatieven, zijn onderzocht op de aspecten natuur (invloed op Natura 2000-gebied, Gelders Natuurnetwerk, Groene Ontwikkelingszone en beschermde soorten), verkeer, geluid, luchtkwaliteit, bodem, water, archeologie, landschap, cultuurhistorie en duurzaamheid.
Soortenbescherming
In het MER is onderzocht welke beschermde soorten in het plangebied en de nabije omgeving kunnen voorkomen. Vervolgens is onderzocht of de voorgenomen activiteit gevolgen voor die beschermde soorten kan hebben.
Zoogdieren
Effecten: De voorgenomen activiteit heeft geen negatief effect op zoogdieren, met uitzondering van de das die in het gebied waar de uitbreiding van het bezoekersparkeerterrein komt zijn bijburcht en vele wissels heeft.
Randvoorwaarde: Bij inrichting van bezoekersparkeerterrein rekening houden met leefgebied das.
Maatregel: Het inrichtingsmodel van de voorgenomen activiteit, Vier boskamers, voorziet in inpassing van de bijburcht en andere aspecten van het leefgebied van de das. Negatieve effecten worden daarmee voorkomen. Realisering van deze inrichting dient in het bestemmingsplan geborgd te worden.
Vleermuizen
Effecten: Het bestemmingsplan maakt een groei in bezoekersaantallen mogelijk. De aantallen bezoekers hebben echter geen invloed op het gebruik van het bestemmingsplangebied door vleermuizen. Het eventuele gebruik van (tijdelijke) verlichting en/of geluid gedurende evenementen kunnen mogelijk wel effecten met zich meebrengen. Omdat vleermuizen nachtdieren zijn vindt er in beginsel nauwelijks overlap plaats van de momenten dat evenementen gehouden worden en dat gelijktijdig vleermuizen actief zijn. Echter, in de avondschermer gedurende de actieve periode van vleermuizen (circa maart t/m november) kan overlap en dus een effect ontstaan.
Ten aanzien van verlichting geldt dat eventuele verblijfplaatsen in bomen en vliegroutes langs lanen en bosranden grotendeels in tact kunnen blijven door gebruik te maken van verlichting met afgeschermde armaturen en deze naar beneden te richten (niet in de richting van bosranden of lanen). De foerageerfunctie van meer open terreindelen (zoals het voorterrein) kan wel deels verloren gaan door de tijdelijke verlichting ervan. In de direct omgeving zijn echter vergelijkbare alternatieve biotopen aanwezig. De vleermuizen die gebruik maken van deze biotopen kunnen daarom uitwijken naar nabijgelegen vergelijkbare locaties om te foerageren. Voor de watergebonden soorten is dit lastiger. De watervleermuis en meervleermuis zijn beide gebonden aan wateroppervlak zoals de veldvijvers. Daarvan is niet zomaar alternatief foerageergebied aanwezig in de directe nabijheid. De meervleermuis is echter een lange-afstandtrekker en jaagt tot op 10-20 km van de verblijfplaats. De watervleermuis is een middellange-afstandtrekker en jaagt van enkele tot meer dan 10 kilometer van zijn verblijfplaats. Daarnaast kan deze soort ook boven land jagen, zoals boven bospaden of beschutte open plekken in bossen of in gaten tussen de boomkronen. Op basis van de grote dispersieafstand tijdens het foerageren (met name de meervleermuis) en de flexibiliteit in het type foerageergebied (met name watervleermuis) geldt dat wanneer sprake is van tijdelijke verlichting van de wateroppervlaktes (zoals de veldvijvers) binnen het bestemmingsplangebied geen negatieve effecten optreden vanwege de aanwezigheid van voldoende alternatieve foerageermogelijkheden waar de vleermuizen naar kunnen uitwijken.
Ten aanzien van geluid geldt dat vleermuizen niet bijzonder gevoelig zijn. Er zijn tal van voorbeelden van vleermuiskolonies in klokkentorens en andere locaties met een zeer hoge geluidsbelasting. Bij de enige beschikbare experimentele studie naar effecten van (onder andere) geluid bij overwinterende vleermuizen bleek dat geluid de in winterslaap verkerende vleermuizen niet verstoorde. Anders is dit tijdens het foerageren waarbij de vleermuizen zelf ook gebruik maken van geluid in de vorm van echolocatie. Hiermee oriënteren de vleermuizen zich in het landschap en lokaliseren zij prooien. Het is denkbaar dat de echolocatie verstoord of overstemd kan raken door externe geluidproductie. Er zijn geen studies beschikbaar waarin de mogelijke effecten van geluid op het foerageren van vleermuizen onderzocht zijn. De frequentie van de echolocatie-signalen is echter 20-100 kHz en is daarmee duidelijk hoger dan de dominante frequentie van menselijk hoorbaar geluid. Een verstoring lijkt daardoor niet erg waarschijnlijk. Het is wel denkbaar dat baltsroepen van vleermuizen wel verstoord kunnen raken vanwege de lagere frequentie waarop deze plaats vinden (deels hoorbaar voor het menselijk oor). Hier is echter niets over bekend. Wel is bekend dat vleermuizen zich vrij gemakkelijk aan kunnen passen om geen last te hebben van verstorende of maskerende signalen. Bovenstaande in beschouwing nemend en gezien de tijdelijke aard van de evenementen kunnen negatieve effecten op vleermuizen als gevolg van geluid worden uitgesloten.
Vogels
Effecten: In het MER wordt geconcludeerd dat het (al dan niet versterkt) geluid van evenementen geen effecten op vogels heeft en dat voor zover nu bekend ter plaatse van de uitbreiding van het parkeerterrein waar bomen gekapt zullen worden geen jaarrond beschermde vogelverblijven aanwezig zijn. Er zijn mogelijke effecten van verstoring van broedende vogels door evenementen en door het kappen van bomen.
Randvoorwaarden en maatregelen: Voorafgaand aan ieder evenement moet een broedvogelcheck worden uitgevoerd en indien nodig moet de ruimtelijke indeling van het evenement worden aangepast. Het kappen van bomen dient buiten de broedperiode van vogels (medio maart - medio juli) uitgevoerd te worden. Voorafgaand aan de kap van de bomen dient actualiserend onderzoek uitgevoerd te worden en naar de aanwezigheid van jaarrond beschermde vogelverblijven.
Reptielen en amfibieën
Effecten: In de delen van het plangebied waar de ontwikkelingen plaatsvinden zijn geen beschermde reptielen en amfibieën aanwezig. Effecten op deze soorten zijn daarom uitgesloten.
Vissen
Er komen geen beschermde vissoorten in het plangebied voor. Effecten op vissen zijn dan ook uitgesloten.
Flora
Effecten: In het plangebied worden geen beschermde planten verwacht. Effecten zijn daardoor uitgesloten.
Ongewervelden
Effecten: In het MER wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van negatieve effecten op beschermde ongewervelden: ze komen niet voor in het de delen van het plangebied waar de ontwikkelingen plaatsvinden of de ontwikkelingen hebben geen invloed op het leefgebied van de aanwezige soorten.
Gebiedsbescherming
Beschouwd zijn de effecten van achtereenvolgens: de ruimtelijke ontwikkeling bij het Paleis, de uitbreiding van de parkeerplaats, de toename van evenementen en veranderingen in geluid, de toename van wandelaars en de effecten van stikstofemissie als gevolg van de grotere verkeersaantrekkende werking.
Hieronder zijn de verwachte effecten op Natura 2000-gebieden weergegeven (vogel- en habitatrichtlijnsoorten en habitattypen). Tevens zijn de randvoorwaarden genoemd op basis waarvan effecten voorkomen kunnen worden.
Effecten: effecten op vogelrichtlijn- en habitatrichtlijnsoorten en habitattypen vanwege de ondergrondse uitbreiding van Paleis Het Loo (en van de tijdelijke bronbemaling die voor de bouw nodig zal zijn) en vanwege de uitbreiding en herinrichting van het bezoekersparkeerterrein worden uitgesloten. Effecten op habitattypen en habitatrichtlijnsoorten vanwege evenementen worden uitgesloten. Effecten op vogelrichtlijnsoorten met een uitbreidingsdoel zijn uitgesloten, in het MER wordt uit bronnenonderzoek geconcludeerd dat vogelrichtlijnsoorten met een behoudsdoel geen verstoring ervaren van geluid; effecten op deze soorten worden niet verwacht. Effecten van een mogelijke toename van het aantal wandelaars in het Paleispark op habitattypen en vogel- en habitatrichtlijnsoorten worden uitgesloten als er geen wijziging in de padenstructuur komt. De voorgenomen activiteit leidt tot een toename van het aantal verkeersbewegingen die weer leidt tot een toename van de stikstofdepositie. Die toename kan zorgen voor negatieve effecten op een aantal habitattypen en de daaraan gebonden vogel- en habitatrichtlijnsoorten, zie hiervoor de beschrijving van de Passende beoordeling.
Randvoorwaarde bij kap van bomen parkeerplaats
Vanwege de tijd tussen het opstellen van het MER en de start van de realisatie dient voorafgaand aan de realisatie een inventarisatie uitgevoerd te worden naar jaarrond beschermde nesten op en nabij de locatie van de beoogde parkeerplaats. Aandachtsoorten hierbij zijn zwarte specht en wespendief.
Randvoorwaarden bij werkzaamheden aan gebouwen
Wanneer specifieke elementen van de bebouwing worden aangetast door de werkzaamheden (zoals spouwmuren, zolders en daken van gebouwen) dient altijd nader onderzoek te worden verricht om effecten op mogelijke verblijfplaatsen van vleermuizen of vogels uit te sluiten. Op basis van de uitkomsten dient bepaald te worden of, en indien ja, welke vervolgstappen of maatregelen nodig zijn.
Randvoorwaarden gebruik van verlichting
Bij evenementen en/of tijdelijke werkzaamheden gedurende de actieve periode van vleermuizen (maart tot en met november) dient gebruik gemaakt te worden van afgeschermde armaturen en dienen deze naar beneden gericht te worden (niet op bosranden of lanen). Deze voorwaarden zijn eveneens van toepassing bij aanvullende permanente toepassing van verlichting. Bij voorkeur wordt gebruik gemaakt van amberkleurige verlichting aangezien deze de minste verstoring geeft voor vleermuizen.
Randvoorwaarde bij verkeersaantrekkende werking
De passende beoordeling benoemt welke maatregelen nodig zijn om de effecten van de depositietoename te mitigeren. Deze maatregelen, die in paragraaf 5.3 van deze toelichting zijn beschreven, dienen jaarlijks uitgevoerd te worden.
Verkeer
De voorgenomen activiteit gaat uit van uitbreiding van het bezoekersparkeerterrein tot 853 parkeerplaatsen. In het MER wordt geconstateerd dat dat aantal alleen op piek-evenementendagen niet voldoende is. Dit is vergelijkbaar met de huidige situatie. Net als in de huidige situatie zullen op die dagen aanvullende maatregelen op het gebied van vervoersmanagement getroffen worden, zoals het vooraf via de website informeren over het openbaar vervoer als alternatief vervoermiddel, het reserveren van parkeerruimte in een of meerdere parkeergarages in de binnenstad van Apeldoorn (waarna bezoekers per oldtimer bus naar het paleis worden vervoerd) en het aanbieden van de mogelijkheid om te parkeren op het parkeerterrein van attractiepark Koningin Julianatoren. Het effect van de voorgenomen activiteit op de parkeercapaciteit wordt als neutraal beoordeeld.
De voorgenomen activiteit leidt tot een toename aan verkeersbewegingen. In het MER wordt geconstateerd dat de verkeersafwikkeling ook met de extra bezoekers (die zich zullen verdelen over verschillende dagen van het jaar) goed blijft. Dit geldt zowel voor de piekreguliere openingsdag als voor de drukke evenementendag. Het effect van de voorgenomen activiteit op de verkeersafwikkeling wordt als neutraal beoordeeld.
Door de toename van het aantal bezoekers zal er meer verkeer gebruik maken van de toegangsweg tot het bezoekersparkeerterrein. Omdat de verkeerssituatie daar al overzichtelijk is heeft dit toegenomen gebruik geen negatief effect op de verkeersveiligheid ter plaatse. De voorgenomen activiteit gaat uit van verruiming van de route vanaf de Amersfoortseweg met gescheiden rijbanen voor inkomend en uitgaand verkeer. Het effect van de voorgenomen activiteit op de verkeersveiligheid wordt als neutraal beoordeeld.
Geluid
Effecten: De toename van het aantal verkeersbewegingen die wordt veroorzaakt door de voorgenomen activiteit leidt tot een toename van de geluidsbelasting op de directe omgeving. Het effect van deze toename is echter zo beperkt dat deze voor de mens niet hoorbaar is.
Onderdeel van de voorgenomen activiteit is een toename van het aantal evenementendagen en ook van het aantal evenementendagen dat gepaard gaat met geluidversterking. Hierdoor kan er vaker dan in de huidige situatie sprake zijn van geluidbelasting bij omwonenden als gevolg van evenementen. Dit effect van de voorgenomen activiteit op de geluidsbelasting van omringende woningen wordt als licht negatief beoordeeld
Randvoorwaarden: Er moeten maatregelen worden getroffen om te kunnen voldoen aan de geldende wet- en regelgeving voor de geluidbelasting op omringende woningen.
Maatregelen: Bij evenementen waarbij geluidversterking een hoofdonderdeel is zijn organisatorische of geluidreducerende maatregelen mogelijk. Voorbeelden van maatregelen die de geluidbelasting kunnen beperken zijn het gebruik van speciale speakersystemen die een aangepaste geluiduitstraling hebben met beperkte openingshoeken en een hogere geluidreductie naar de zij- en achterkanten en het van versterkt geluid vrijhouden van de oostzijde van het voorterrein.
Luchtkwaliteit
In het MER is geconstateerd dat de toename van het aantal verkeersbewegingen niet leidt tot een overschrijding van de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het effect van de voorgenomen ontwikkeling op de luchtkwaliteit wordt als neutraal beoordeeld.
Bodem
Op het thema bodem worden geen effecten verwacht van de ondergrondse uitbreiding van het Paleis en van de uitbreiding van het bezoekersparkeerterrein. Dit effect wordt dan ook als neutraal beoordeeld.
Waterhuishouding
Effecten: In het MER is geconstateerd dat de uitbreiding van het bezoekersparkeerterrein geen gevolgen heeft voor de waterhuishouding. De effecten op de ondergrondse waterstromen en de grondwaterstanden als gevolg van de ondergrondse uitbreiding van het Paleis blijven beperkt tot ten hoogste 47 meter vanaf de zijkanten van de bouwput. De effecten op de grondwaterstand zijn marginaal. Door de uitbreiding van het museum onder de Basse-cour neemt de verharde oppervlakte daar toe. Zonder aanvullende maatregelen is het mogelijk dat de al bestaande problemen met het hemelwater hier worden vergroot. Het effect van het plan op het thema water wordt als licht negatief beoordeeld. De uitbreiding van het bezoekersparkeerterrein heeft, door de keuze van halfverharding, geen gevolgen voor de waterhuishouding.
Randvoorwaarden: Er moeten maatregelen voor een adequate berging en afvoer van het hemelwater worden getroffen.
Maatregelen: Mitigerende maatregelen voor het hemelwater zijn mogelijk: goede inrichting van de Basse-cour, het realiseren van een nieuwe en goed gedimensioneerde waterbergingskelder en het loskoppelen van de hemelwaterafvoer van bebouwing en Basse-cour van die van de Paleistuin en voor beide een separate berging te realiseren.
Archeologie
Het is niet uitgesloten dat er ter plaatse van de uitbreiding van het Paleis en het bezoekersparkeerterrein archeologische waarden aanwezig zijn. In het MER wordt het mogelijk aantasten van archeologische waarden als gevolg van de werkzaamheden als licht negatief beoordeeld.
Landschap en cultuurhistorie
In het MER wordt geconstateerd dat de huidige landschappelijke en cultuurhistorische waarden behouden blijven, maar licht negatief beïnvloed worden door de uitbreiding van het bezoekersparkeerterrein in het besloten bosgebied en de (bovengrondse effecten van) de ondergrondse uitbreiding onder de historische Basse-cour. Het effect wordt als licht negatief beoordeeld.
Duurzaamheid
Onderdeel van de voorgenomen activiteit vormen duurzaamheidsdoelstellingen, waaronder duurzame energieopwekking door een bodemenergiesysteem oftewel Warmte-Koude-Opslag. Het effect op het aspect Duurzaamheid wordt als licht positief beoordeeld.
De ontwikkelingen die in paragraaf 5.4.1 zijn genoemd en in paragraaf 4.1.3.1 tot en met 4.1.3.3 uitvoerig zijn beschreven vormen de voorgenomen activiteit. In het MER zijn voor drie onderdelen van de voorgenomen activiteit redelijkerwijs in beschouwing te nemen alternatieven onderzocht:
De effecten van deze alternatieven zijn bepaald door middel van een gevoeligheidsanalyse aan de aspecten Natuur (invloed op Natura 2000-gebied, Gelders Natuurnetwerk, Groene Ontwikkelingszone en beschermde soorten), verkeer, geluid, luchtkwaliteit, bodem, water, archeologie, landschap, cultuurhistorie en duurzaamheid.
Voor de voorgenomen activiteit is Paleis Het Loo (het gebouw zelf, de formele Paleistuin en hun historie), in zijn omgeving, cruciaal. In 2014 zijn met een uitvoerige modellenstudie de mogelijkheden voor uitbreiding van het Paleis afgewogen, waarbij cultuurhistorische aspecten uiteraard een belangrijke rol hebben gespeeld. Deze studie heeft geleid tot de keuze voor de ondergrondse uitbreiding van het Paleis onder de Basse-cour, die onderdeel is van de voorgenomen activiteit. Het onderzoeken van een locatiealternatief in de vorm van verplaatsing van het museum dan wel uitbreiding van het museum op een andere locatie dan wel in een andere vorm op de huidige locatie is daardoor geen redelijkerwijs in beschouwing te nemen alternatief.
A. Voorzien in de toegenomen parkeerbehoefte
Alternatieven A1: De voorgenomen activiteit gaat uit van het voorzien in de toegenomen parkeerbehoefte door uitbreiding van het bestaande bezoekersparkeerterrein met inrichtingsmodel Vier boskamers. In het MER zijn drie alternatieve inrichtingsmodellen onderzocht: Twee parkeerzalen in het bos, Bladerdak met kern en Bladerdak met rand. In het MER is onderzocht welke effecten de verschillende inrichtingsmodellen hebben op ecologie en landschap.
![]() |
![]() |
Inrichtingsmodel voorgenomen activiteit: Vier boskamers |
Inrichtingsmodel alternatief Twee parkeerzalen in het bos |
![]() |
![]() |
Inrichtingsmodel alternatief Bladerdak met kern | Inrichtingsmodel alternatief Bladerdak met rand |
Geconcludeerd is dat het inrichtingsmodel Vier boskamers (het inrichtingsmodel van de voorgenomen activiteit) het beste scoort:
De modellen Twee parkeerzalen in het bos en Bladerdak met kern scoren wat betreft afname van aanwezige natuurwaarden gelijk aan het model van de voorgenomen activiteit. Model Bladerdak met rand laat de minst gezoneerde overgang zien omdat deze één aaneengesloten parkeerterrein heeft en scoort daardoor negatief. Op de overige beoordelingscriteria (Natuur - invloed op Natura 2000-gebied, verkeer, geluid, luchtkwaliteit, bodem, water, archeologie, landschap, cultuurhistorie en duurzaamheid) scoren de drie alternatieve inrichtingsmodellen gelijk aan het inrichtingsmodel van de voorgenomen activiteit.
Alternatief A2: De voorgenomen activiteit gaat uit van het voorzien in de toegenomen parkeerbehoefte door uitbreiding van het bestaande bezoekersparkeerterrein. Als alternatief hiervoor is onderzocht wat de gevolgen zijn van het voorzien in de toegenomen parkeerbehoefte door de bezoekers op de drukke dagen deels elders te laten parkeren; de bezoekers worden dan met pendelbussen tussen die parkeerplaats elders en Paleis Het Loo vervoerd en het bestaande bezoekersparkeerterrein wordt niet uitgebreid. Dit is onder andere onderzocht naar aanleiding van zienswijzen op de Notitie Reikwijdte en Detailniveau.
Uit het MER blijkt dat bij dit alternatief het aantal dagen dat bezoekers naar Het Loo rijden en er onverwacht niet kunnen parkeren, substantieel zal zijn. Daarmee neemt de kans toe dat bezoekers in de aangrenzende woonwijken een parkeerplaats gaan zoeken, hetgeen onwenselijk is. Ook blijkt dat dit alternatief leidt tot een beperkte vermindering van het aantal verkeersbewegingen per dag, die ook nog verspreid zijn over een aantal verschillende aan- en afrijroutes, dat de effecten op gemiddelde weekdagen verwaarloosbaar of niet merkbaar zijn.
Geconcludeerd wordt dat dit alternatief op het criterium verkeer (parkeercapaciteit, verkeersbewegingen) negatiever scoort dan het de uitbreiding van het bestaande parkeerterrein van de voorgenomen activiteit. Op de overige beoordelingscriteria (Natuur, geluid, luchtkwaliteit, bodem, water, archeologie, landschap, cultuurhistorie en duurzaamheid) scoort dit alternatief gelijk aan de oplossing van de voorgenomen activiteit, namelijk neutraal.
B: De voorgenomen activiteit gaat uit van duurzame energieopwekking door een bodemenergiesysteem (Warmte-Koude-Opslag (verder: WKO)). Als alternatieven daarvoor zijn duurzame energieopwekking door middel van aansluiting op het warmtenet respectievelijk zonne-energie onderzocht.
In het MER wordt geconstateerd dat met WKO kan worden voldaan aan 98% van de koudebehoefte en 8,5% van de warmtebehoefte van Paleis Het Loo. Ook technisch is WKO haalbaar.
Het eerste onderzochte alternatief is aansluiting op het warmtenet, dat van energie wordt voorzien door de rioolwaterzuiveringsinstallatie aan de Stadhoudersmolenweg. Daarmee kan volledig aan de warmtebehoefte van Paleis Het Loo worden voldaan, voor koeling moet in de zomerperiode een aanvullende techniek worden gebruikt.
Als tweede is het alternatief zonne-energie onderzocht. Geconstateerd wordt dat zonnepanelen op de daken van het Paleis en bijbehorende gebouwen dan wel op het terrein niet aanvaardbaar zijn vanuit cultuurhistorisch perspectief. In onderzoek is nog de mogelijkheid om op het parkeerterrein overkappingen met zonnepanelen aan te brengen waaraan laadpunten voor elektrische auto's gekoppeld kunnen worden.
Geconcludeerd wordt dat WKO, onderdeel van de voorgenomen activiteit, licht positief scoort op het criterium duurzaamheid. Met WKO kan nagenoeg volledig in de koudebehoefte en voor een klein deel in de warmtebehoefte van Paleis Het Loo worden voorzien; de koudevraag is beduidend kleiner dan de warmtevraag.
Om Paleis Het Loo op het warmtenet aan te kunnen sluiten moet een leiding van 2,3 kilometer worden aangelegd. Dat vergt een voorinvestering van circa € 2 miljoen. Als deze leiding er eenmaal ligt is het voor andere bedrijven en ook particulieren makkelijker om er ook op aan te sluiten. Dit alternatief draagt dus bij aan Apeldoorn Energieneutraal. Dit alternatief scoort positiever op het criterium duurzaamheid dan WKO, maar negatiever op de criteria bodem en geluid.
Het alternatief zonne-energie draagt bij aan de energiebesparings- en CO2-reductiedoelstellingen die in 2050 behaald moeten zijn als gevolg van het klimaatakkoord van Parijs. Het heeft geen onderscheidende effecten ten opzichte van WKO (de voorgenomen activiteit) vanwege de beperkte schaal waarop het toegepast kan worden. Het scoort daarom licht positief, net als WKO.
C: Toename aantal evenementen: scenario's voor geluid
Voor het thema Geluid zijn voor wat betreft de evenementen verschillende scenario's beschouwd, waarin in verschillende mate en op verschillende plaatsen in het plangebied sprake is van al dan niet versterkt geluid (bijvoorbeeld muziek).
Met behulp van een akoestisch onderzoek zijn de volgende scenario's onderzocht:
Uit het akoestisch onderzoek en het MER blijkt dat de locatie van het evenement grotendeels bepalend is voor de geluidsbelasting op de gevels van woningen in de omgeving. Bij de scenario's waar muziek de hoofdact is, moeten organisatorische of geluidreducerende maatregelen moeten worden getroffen om te kunnen voldoen aan de geldende wet- en regelgeving. Voorbeelden van mitigerende maatregelen die de geluidbelasting kunnen beperken zijn het gebruik van speciale speakersystemen die een aangepaste geluiduitstraling hebben met beperkte openingshoeken en een hogere geluidreductie naar de zij- en achterkanten en het vrijhouden van muziek van de oostzijde van het voorterrein.
Geconcludeerd wordt dat de geluidsbelasting na de renovatie en uitbreiding van Paleis Het Loo door het jaar heen vergelijkbaar zal zijn met de huidige situatie. Doordat er vaker evenementen georganiseerd zullen worden, kan er vaker dan in de huidige situatie sprake zijn van geluidsbelasting bij omwonenden. Dit effect van de voorgenomen acitviteit op de geluidsbelasting wordt als licht negatief beoordeeld. Er zijn mitigerende maatregelen mogelijk om de geluidsoverlast te beperken. Ook zijn er maatregelen mogelijk om tijdelijke negatieve effecten tijdens de uitvoeringsfase te beperken.
Dit hoofdstuk geeft, mede aan de hand van de beleidskaders, een verdere onderbouwing van de ruimtelijke aanvaardbaarheid en uitvoerbaarheid per planologisch aspect.
Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in de Verkeersvisie 2016 – 2030 (vastgesteld juli 2016). De Verkeersvisie is een uitwerking van de ambities van de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' voor het onderdeel Mobiliteit.
Comfortabele gezinsstad: iedereen kan zich veilig verplaatsen en er is sprake van een bereikbare , leefbare en aantrekkelijke (binnen)stad. De fiets is het primaire vervoermiddel; ook het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol in de verplaatsingen.
Toeristisch toplandschap: de attracties, bezienswaardigheden en evenementen zijn ook bij piekdrukte goed bereikbaar. Na een bezoek aan bijvoorbeeld de attractieparken aan de rand van de Veluwe weet men de weg naar de binnenstad te vinden.
Veelzijdige economie: winkels, kantoren en bedrijven zijn goed bereikbaar. Apeldoorn wordt goed ontsloten door de A1 en de A50 en een aantal provinciale wegen. De doorstroming op de hoofdwegen en met name op de Ring is essentieel. De binnenstad moet met alle vervoermiddelen goed toegankelijk blijven. Bij de bedrijventerreinen en werkgebieden kunnen zowel openbaar vervoer als de (e-)fiets naast de auto een steeds belangrijker rol spelen.
Lokale duurzaamheid: er moet een omslag worden gemaakt van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van elektriciteit en waterstof. Hierin spelen vooral marktpartijen en beslissingen op landelijk en Europees niveau een rol. De (e-)fiets kan eveneens aan de doelstellingen van energieneutraliteit en uitstootvrij en daarmee aan een gezonde en schone leefomgeving bijdragen. Op lokaal niveau zet Apeldoorn zich in voor een snelle overgang van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van duurzame energie.
De ambities zijn vertaald in de volgende kernopgaven:
Kernopgave 1: Apeldoorn fietsstad: meer ruimte voor de fiets. Om deze opgave te realiseren wordt het gebruik van de fiets, ook in het voor- en natransport, gestimuleerd; worden de fietsroutes sneller en directer gemaakt en wordt het fietsgebruik veiliger gemaakt.
Kernopgave 2: Transitie van aanbodgericht naar vraaggericht en efficiënt openbaar vervoer. Om deze opgave te realiseren wordt een nieuw OV-netwerk ontwikkeld, wordt duurzaam en innovatief openbaar vervoer geïntroduceerd, worden de OV-knooppunten versterkt en worden nieuwe kansen die ontstaan door recreatie- en evenementenstromen benut.
Kernopgave 3: Beter en veilig gebruik van de infrastructuur. Om deze opgave te realiseren wordt de doorstroming op de hoofdwegen verbeterd, wordt bijgedragen aan de doorstroming op regionale en landelijke hoofdwegen, wordt (dynamische) informatie over parkeergelegenheden en over de drukte op wegen verstrekt, worden de parkeernormen geactualiseerd en wordt het parkeren gebruikersvriendelijker gemaakt.
In de Verkeersvisie worden deze (kern)opgaven vervolgens uitgewerkt in concrete voorgenomen maatregelen.
De geldende parkeernormen zijn vastgelegd in de Parkeernota (oktober 2004). In deze nota wordt voor een aantal met name genoemde functies, zoals wonen, werkgelegenheid en winkels, een (minimum)parkeernorm gesteld. Voor alle functies die niet in de nota genoemd zijn, wordt de parkeernorm per individueel geval bepaald. Zoals in de Verkeersvisie is aangegeven zullen deze parkeernormen geactualiseerd worden.
Het plangebied wordt omsloten door Wieselseweg, Zwolseweg, Tuinmanslaan, Loseweg, Amersfoortseweg en aan de westzijde door (de weg genaamd) Koninklijk Park. Het gebied is voor gemotoriseerd verkeer ontsloten vanaf Loseweg en Amersfoortseweg. Parkeerplaatsen zijn er aan de kant van de Amersfoortseweg op het bezoekersparkeerterrein bij de entree van het museum (betaalde parkeerplaatsen voor bezoekers van Paleis Het Loo en Paleispark), naast het Paleis aan de Losewegzijde (parkeerplaatsen voor personeel, leveranciers et cetera) en net ten westen van het plangebied aan het Koninklijk Park (parkeerplaatsen voor bezoekers van het Paleispark). De (in beperkte mate aanwezige) overige functies in het plangebied hebben parkeergelegenheid op eigen terrein; dit zijn overwegend particuliere woonpercelen.
Amersfoortseweg, Zwolseweg en Loolaan zijn belangrijke aanvoerroutes voor gemotoriseerd verkeer. Voor gemotoriseerde bezoekers van Paleis en Paleispark is het gebied ontsloten vanaf de Amersfoortseweg. Zij kunnen met de auto slechts de parkeerplaatsen bereiken. Vanaf daar is het plangebied alleen te voet te bezoeken. Voor het bezoeken van het Paleispark en het Paleis met de Paleistuin is een entreebewijs noodzakelijk.
Het plangebied is goed bereikbaar met het openbaar vervoer.
Ten behoeve van de geplande ontwikkelingen heeft Goudappel Coffeng onderzoek uitgevoerd naar de aspecten parkeren, verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid. De rapportage van dit onderzoek, genaamd Verkeerskundig onderzoek uitbreiding Paleis Het Loo, gedateerd 27 januari 2017, is opgenomen in bijlage 3 van de Bijlagen bij de toelichting.
Bij dit onderzoek zijn de volgende uitgangspunten voor de toekomstige situatie, dus de jaren 2021 en daarna, gehanteerd:
De navolgende tabel geeft de huidige en voor de toekomst verwachte aantallen openingsdagen en aantallen bezoekers weer.
![]() |
Bezoekers op verschillende typen dagen NB: het gemiddeld aantal bezoekers per evenementendag is een gemiddelde van de drie onderscheiden soorten evenementendagen; datzelfde geldt voor het gemiddeld aantal bezoekers per reguliere openingsdag |
Op basis van de uitgangspunten die in de vorige subparagraaf zijn beschreven zijn de gemiddelde aantallen bezoekers, geparkeerde auto's per dag en gelijktijdig geparkeerde auto's per soort dag in 2021 berekend. De volgende tabel geeft de resultaten van die berekeningen weer.
![]() |
Berekening aantal geparkeerde auto's 2021 |
Het gemiddeld aantal gelijktijdig geparkeerde auto's is de parkeervraag voor het soort dag.
Aan de hand van de parkeervraag en de toekomstige parkeercapaciteit van het bezoekersparkeerterrein is berekend of er (in 2021) per soort dag een parkeeroverschot of een parkeertekort is. Het resultaat daarvan is in de volgende tabel weergegeven.
![]() |
Parkeeroverschot/parkeertekort in 2021 op de verschillende soorten dagen |
Uit deze berekeningen kunnen de volgende conclusies getrokken worden.
Op basis van de uitgangspunten die in subparagraaf 6.1.3.1 zijn beschreven zijn de aantallen inrijdende en uitrijdende auto's tijdens de ingaande en uitgaande spits per soort dag in 2021 berekend. De volgende tabel geeft de resultaten van die berekeningen weer. In deze tabel is de situatie voor de piek-evenementendag niet afzonderlijk weergegeven. Op dat type dag wordt naast het bezoekersparkeerterrein ook gebruik gemaakt van parkeergelegenheid elders, zoals het parkeerterrein van Koningin Julianatoren, parkeergarages in de binnenstad et cetera. De capaciteit van het bezoekersparkeerterrein wordt op de piek-evenementendagen volledig benut, waardoor de verkeersgeneratie gelijk is aan die op de piek reguliere openingsdag.
![]() |
Verkeersgeneratie vanaf en naar bezoekersparkeerterrein 2021 |
Aan de hand van deze gegevens is de kwaliteit van de verkeersafwikkeling in de toekomstige situatie op het kruispunt van de Amersfoortseweg met de in-/uitrit van het bezoekersparkeerterrein voor de piekreguliere openingsdag en de drukke evenementendag geanalyseerd, zowel voor het inrijdende als het uitrijdende verkeer. Uit de onderzoeksrapportage blijkt dat voor zowel voor het inrijdende als het uitrijdende verkeer sprake is van een goede verkeersafwikkeling. Dit geldt voor zowel een extra drukke reguliere openingsdag als een drukke evenementen dag. De verliestijd is zeer gering, er ontstaan geen wachtrijen en de beschikbare capaciteit wordt bij lange na niet benaderd.
Door het toenemend aantal bezoekers en de uitbreiding van het aantal parkeerplaatsen op het bezoekersparkeerterrein neemt de intensiteit van het gebruik van de in-/uitrit toe. In de rapportage van het verkeersonderzoek wordt geconcludeerd dat, omdat de infrastructuur overzichtelijk, duidelijk en passend bij het gebruik is, er geen redenen zijn om aan te nemen dat deze intensivering van het gebruik een negatief effect heeft op de verkeersveiligheid. Het feit dat de route vanaf de Amersfoortseweg wordt verruimd met gescheiden rijbanen voor inkomend en uitgaand verkeer zal bijdragen aan een soepeler verkeersafwikkeling.
Voor een beschrijving van de Europese regelgeving wordt verwezen naar paragraaf 5.1.1, het Rijksbeleid en wetgeving zijn beschreven in paragraaf 5.1.2.
Natuurnetwerk Nederland/Gelders Natuurnetwerk
Conform de bepaling uit de Wet natuurbescherming heeft de provincie Gelderland gebieden aangewezen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', in Gelderland 'Gelders Natuurnetwerk' (verder: GNN) genaamd.
![]() |
![]() |
Kaart Gelders Natuurnetwerk, voor zover gelegen in het plangebied, uit Omgevingsverordening Gelderland |
In de Omgevingsvisie is het beleid voor het GNN als volgt beschreven. Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Dit GNN bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige EHS en bevat tevens een Zoekgebied nieuwe natuur. De provincie geeft in het natuurbeleid prioriteit aan het behalen van de Natura 2000-doelen in de Natura 2000-gebieden. Het GNN en de Groene Ontwikkelingszone vervullen daarnaast een belangrijke rol bij het behoud van de biodiversiteit. Centraal staat de bescherming van de kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten bestaan uit bestaande natuurwaarden, uit nog te ontwikkelen potentiële waarden en de omgevingscondities zoals stilte. Voor bestaande functies zijn er beperkte ontwikkelingsmogelijkheden, namelijk voor gevallen waarbij er geen reële alternatieven zijn voor verplaatsing van de functie naar een plek buiten het GNN.
In de Omgevingsverordening zijn regels voor het GNN gesteld. Bepaald is dat een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen het GNN in principe geen nieuwe functies mogelijk maakt; uitbreiding van bestaande functies kan alleen worden mogelijk gemaakt als de kernkwaliteiten van het gebied per saldo worden versterkt en deze versterking planologisch is verankerd in het bestemmingsplan.
Groene Ontwikkelingszone
Naast het Gelders Natuurnetwerk heeft de provincie ook gebieden aangewezen als Groene Ontwikkelingszone (GO).
![]() |
![]() |
Kaart Groene Ontwikkelingszone, voor zover gelegen in het plangebied, uit Omgevingsverordening Gelderland |
In de Omgevingsvisie is het beleid voor de GO geformuleerd. De GO bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het GNN. De GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De provincie nodigt uit om in de GO initiatieven te ontwikkelen die bijdragen aan de realisatie van die dubbele doelstelling. Er is ruimte voor nieuwe ontwikkelingen en uitbreiding van bestaande functies. Bij een uitbreiding voor de overige functies gaat het om het 'per saldo' niet signicant aantasten (bij een beperkte uitbreiding) dan wel om het substantieel versterken (bij een grote uitbreiding) van de kernkwaliteiten. Voor de Veluwe worden in de omgevingsvisie de volgende (algemene) kernkwaliteiten van de GO genoemd:
Daarnaast kent de Omgevingsverordening een specificatie van kernkwaliteiten per deelgebied.
In de Omgevingsverordening zijn regels voor het GO gesteld. Bepaald is dat een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen GO in principe geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk maakt die leiden tot een significante aantasting van de kernkwaliteiten van het betreffende gebied. Ten aanzien van uitbreiding van bestaande functies en het vellen van houtopstanden in de GO bepaalt de Omgevingsverordening het volgende:
In de Omgevingsverordening is bepaald (artikel 2.7.2.2) dat een bestemmingsplan voor gronden binnen GO uitbreiding van bestaande functies met meer dan 30 procent mogelijk kan maken als wordt aangetoond dat de kernkwaliteiten van het betreffende gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo substantieel worden versterkt en die versterking is verankerd in hetzelfde dan wel een ander, gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan. Wanneer de uitbreiding van bestaande functies ten hoogste 30 procent bedraagt kan het bestemmingsplan die uitbreiding mogelijk maken als de uitbreiding zodanig wordt ingepast in het betreffende landschapstype dat de kernkwaliteiten, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo niet significant worden aangetast en die inpassing is verankerd in hetzelfde dan wel een ander, gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan. Op grond van artikel 2.7.2.3 van de Omgevingsverordening kan een bestemmingsplan voor gronden binnen GO een functie waarvoor een houtopstand moet worden geveld slechts mogelijk maken als wordt voorzien in een extra compensatie voor het areaal bos dat verloren gaat. Die compensatie moet worden gerealiseerd in of grenzend aan GO, voor zover mogelijk aan of nabij het aangetaste gebied of als dat niet mogelijk is op afstand van dat gebied en planologisch worden verankerd in hetzelfde danwel in een ander gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan. De omvang van de compensatie wordt bepaald door de omvang van het aangetaste areaal en de toeslag door de ontwikkeltijd van de natuur. Als fysieke compensatie aantoonbaar niet, of niet volledig mogelijk is, is een financiële compensatie mogelijk.
Beheerplan Veluwe
Het beheerplan dat op grond van de Wnb voor Natura 2000-gebieden moet worden vastgesteld heeft de provincie voor de Veluwe nog niet vastgesteld. Het ontwerp van dit beheerplan heeft van 1 november tot en met 13 december 2016 ter inzage gelegen.
Zoals in de vorige paragraaf is beschreven liggen delen van het plangebied in Natura 2000-gebied en/of in gebieden die door de provincie Gelderland zijn aangewezen als GNN respectievelijk GO:
![]() |
![]() |
![]() |
Natura 2000-gebied | Gelders Natuurnetwerk | Groene Ontwikkelingszone |
De ontwikkelingen met ruimtelijke uitstraling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zijn:
Gezien de ligging van het plangebied moet onderzocht worden of de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt gevolgen hebben voor Natura 2000-gebied, voor het GNN en/of voor de GO. Op die onderzoeksresultaten wordt in de volgende subparagrafen ingegaan.
Alle genoemde ontwikkelingen vinden plaats buiten Natura 2000-gebied maar liggen daar wel dicht bij; Natura 2000-gebied kent externe werking.
Zoals in paragraaf 5.1.2 is beschreven kan een bestemmingsplan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend worden vastgesteld indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Gezien de kleine afstand tussen de voorgenomen ontwikkelingen en Natura 2000-gebied Veluwe is met een voortoets onderzocht of de ontwikkelingen significante gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebied. Uit de voortoets is gebleken dat de toename van verkeersbewegingen, veroorzaakt door de toename van het aantal bezoekers aan museum en evenementen, leidt tot een toename van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebied Veluwe; andere effecten en effecten op andere Natura 2000-gebieden zijn uit te sluiten.
Omdat significante effecten niet zijn uit te sluiten is het noodzakelijk om een passende beoordeling op te stellen (artikelen 2.7 en 2.8 Wnb). Op grond van artikel 2.7a Wet milieubeheer is het in dat geval ook verplicht om een milieueffectrapportage op te stellen.
Centrale vraag in de passende beoordeling is of en in hoeverre de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied door het plan worden aangetast. Daartoe worden de mogelijk significante gevolgen van het plan of project voor het gebied nader onderzocht, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied. In een passende beoordeling kan rekening gehouden worden met mitigerende maatregelen: maatregelen die schadelijke effecten op de natuurwaarden zodanig beperken dat van significant negatieve gevolgen geen sprake meer is.
Door Tauw bv zijn een Passende beoordeling en een MER opgesteld. De Passende Beoordeling, gedateerd 16 maart 2017 is opgenomen in bijlage 2, het MER, gedateerd 24 mei 2017, is opgenomen in bijlage 1 van de planregels. Voor het overige wordt verwezen naar hoofdstuk 5 Passende beoordeling en Milieueffectrapport.
De ontwikkelingen vinden plaats buiten GNN; GNN kent geen externe werking. Verder onderzoek naar de betekenis van de ontwikkelingen voor GNN is daarom niet nodig. Een aantal ontwikkelingen vindt plaats in GO. Onderzocht is daarom wat de betekenis is van het provinciale beleid voor die ontwikkelingen.
![]() |
![]() |
|
Gelders Natuurnetwerk | Groene ontwikkelingszone |
Zoals in paragraaf 6.2.1.2 is beschreven kent de Omgevingsverordening ten aanzien van GO regels voor de uitbreiding van functies en voor het vellen van houtopstanden. De regels voor de uitbreiding van functies zijn alleen van toepassing op uitbreidingen die leiden tot vergroting van de oppervlakte die voor de functie wordt gebruikt. Dat betekent dat deze regels alleen gelden voor de uitbreiding van het bezoekersparkeerterrein en voor het kappen van bomen ten behoeve van die uitbreiding.
Uitbreiding bezoekersparkeerterrein: uitbreiding bestaande functie in GO
De huidige oppervlakte van het bezoekersparkeerterrein is 13.400 m2, in de toekomstige situatie is de (verharde) oppervlakte 22.200 m2. Het betreft dus een uitbreiding van een bestaande functie in GO met meer dan 30%. Het bestemmingsplan kan deze uitbreiding alleen mogelijk maken als wordt aangetoond dat de kernkwaliteiten van het betreffende gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo substantieel worden versterkt en die versterking is verankerd in hetzelfde dan wel een ander, gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan.
De Omgevingsverordening kent een specificatie van kernkwaliteiten per deelgebied. Het plangebied ligt in deelgebied 165 Landgoederen Apeldoorn.
![]() |
![]() |
Kaart Deelgebieden Kernkwaliteiten, uit Bijlage Kernkwaliteiten GNN en GO bij Omgevingsverordening Gelderland; gemarkeerd is de ligging van het plangebied in deelgebied 165 Landgoederen Apeldoorn |
Voor dit gebied zijn de relevante kernkwaliteiten voor natuur en landschap:
Voor dit gebied zijn de ontwikkelingsdoelen voor natuur en landschap in de Groene Ontwikkelingszone:
Om te zorgen voor een substantiële versterking van de kernkwaliteiten van dit gebied is er niet voor gekozen om de bestaande parkeerplaats te handhaven en aan te vullen met parkeerplaatsen in het bos, maar is het hele ontvangstgebied als één geheel ontworpen.
![]() |
Visieschets met vier parkeerkamers in het bos, uit beeldkwaliteitsplan Ontvangstgebied Paleis Het Loo |
Het bestaande bezoekersparkeerterrein met omgeving en aanrijroute wordt getransformeerd tot een ontvangstgebied dat representatief is voor Paleis Het Loo. Het ruimtelijk beeld komt voort uit het contrast tussen het natuurlijke bos van Paleispark en Kroondomein en de formele aanleg van Paleis en Paleistuin. Het ontvangstgebied is onderdeel van de zone van het tussenliggende landschapspark. Deze zone tussen de Paleistuin en de bossen van de Veluwe oogt natuurlijk maar onderscheidt zich door tal van cultuuraccenten die voortkomen uit de enscenering van het parkbos.
Gekozen is voor het inrichtingsmodel Vier boskamers. Er komen vier 'parkeerkamers' in het bos. De maat van de parkeerkamers is klein en bestaat enkel uit parkeren. Het bos en de bosranden zijn dichter en krijgen smalle verkeersverbindingen en wandelpaden. De kamers kunnen variëren in verharding, sfeer en intensiteit van gebruik. Het bosgebied wordt in de zoom van de parkeergebieden aangevuld met nieuw beplanting. Een deel van de huidige parkeerplaats wordt omgevormd tot bos. De beplanting is nabij de entree en rond parkeerkamer 1 parkachtig. Richting de randen wordt de beplanting inheemser met aandacht voor ecologie en natuurlijk bos.
Westelijk van het ontvangstgebied is een hoofdburcht van de das aanwezig. In het hart van het gebied ligt een bijburcht van de das. Daarnaast zijn diverse wissels, sporen en vluchtpijpen aanwezig. Het bos en het bestaande parkeerterrein maken deel uit van een verbindingsroute voor de das voor het fourageren op de open graslanden oostelijk gelegen. In het inrichtingsmodel Vier boskamers zijn de aanwezige bijburcht en de routes van de das centraal gesteld in de centrale oost-west zone.
Met deze nieuwe inrichting wordt voldaan aan de ontwikkelingsdoelstellingen voor natuur en landschap in dit deelgebied van GO: ontwikkeling van landgoedkenmerken, van uitwisseling met natuur in de stad, van ecologische waarden van de landgoederen en van de cultuurhistorische patronen en beleefbaarheid. Ook zorgt deze inrichting en de keuze voor een ontwerp als één kwalitatief geheel een substantiële bijdrage aan de kernkwaliteiten van dit gebied: het centraal stellen van het leefgebied van de das, het zorgen voor een geleidelijke overgang van bos naar het landgoed Paleis Het Loo met zijn formele tuinaanleg.
Vellen van houtopstand in GO
Ten behoeve van de uitbreiding van het bezoekersparkeerterrein en de overige herinrichting van het ontvangstgebied moet een oppervlakte van circa 1,2 hectare bos gekapt worden. De leeftijd (in termen van de omgevingsverordening de 'ontwikkeltijd') van het te kappen bos ligt tussen 25 en 100 jaar waardoor de te kappen oppervlakte plus een compensatietoeslag van 66% gecompenseerd moet worden. Voor de 1,2 hectare die verloren gaat zal daarom 2,0 hectare gecompenseerd moeten worden, te vermeerderen met de gekapitaliseerde kosten van het ontwikkelingsbeheer. De oppervlaktecompensatie moet worden gerealiseerd in of grenzend aan GO, voor zover mogelijk aan of nabij het aangetaste gebied of als dat niet mogelijk is op afstand van dat gebied en planologisch worden verankerd in hetzelfde danwel in een ander gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan.
In het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan is geen grond waarop nog geen bos aanwezig is dan wel die beschikbaar is. Daarom is gezocht naar een andere locatie voor de compensatie van de te kappen bomen. Deze is gevonden in een perceel ten oosten van Gortel, in de gemeente Epe. De compensatielocatie is een voormalig agrarisch perceel dat bemest is geweest en dat thans wordt gebruikt voor de teelt van kerstbomen. Op deze locatie worden inheemse loofbomen aangeplant. De gekozen locatie scoort hoog op het versterken van de ecologische samenhang in GO. De kracht van deze locatie is dat een agrarisch perceel midden in het bos nu ook natuur wordt. De compensatielocatie is fysiek op afstand van de locatie van ingreep, maar ecologisch gezien vindt de compensatie plaats in hetzelfde landschapsecologisch systeem, namelijk de rand van de Veluwe. In een door burgemeester en wethouders van de gemeente Epe vast te stellen wijzigingsplan dient de compensatielocatie een passende bestemming te krijgen. Het wijzingsplan moet zijn vastgesteld voordat het onderhavige bestemmingsplan kan worden vastgesteld. In dat wijzigingsplan dient te zijn geborgd dat de hier beschreven inrichting daadwerkelijk gerealiseerd wordt. In het onderhavige bestemmingsplan Paleis Het Loo en Paleispark dient te worden geborgd dat het kappen van bomen ten behoeve van de uitbreiding van het parkeerterrein en de herinrichting van het ontvangstgebied niet mag plaatsvinden als de compensatielocatie niet conform de eerdergenoemde inrichtingsregels is ingeplant.
Het Rijk heeft in 2005 twintig Nationale Landschappen aangewezen. De Veluwe is één van die landschappen. Nationale landschappen zijn gebieden met internationaal zeldzame of unieke en nationaal kenmerkende landschapskwaliteiten en bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. De kwaliteiten moeten behouden blijven, duurzaam beheerd en waar mogelijk worden versterkt. In samenhang hiermee zal de toeristisch-recreatieve betekenis moeten toenemen. Binnen nationale landschappen zijn ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk, mits de kernkwaliteiten van het landschap worden behouden of worden versterkt. De provincies zijn verantwoordelijk voor de uitwerking van het beleid voor nationale landschappen.
In de Omgevingsvisie geeft de provincie aan ook door ruimtelijke ontwikkelingen de Kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen te willen behouden, herstellen en versterken en de landschappelijke samenhang te vergroten. De provincie beschermt de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen en geeft richting aan ontwikkelingen met kwaliteit.
![]() |
![]() |
Kaart Nationale landschappen uit Omgevingsvisie Gelderland |
In de Omgevingsverordening is bepaald dat een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal Landschap en buiten de GO, het GNN en de Nieuwe Hollandse Waterlinie ten opzichte van het ten tijde van de inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk mag maken die de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap niet aantasten of die de kernkwaliteiten versterken. Deze kernkwaliteiten zijn vastgelegd in Bijlage 6 Kernkwaliteiten Nationale Landschappen van deze verordening.
Een deel van het plangebied ligt binnen Nationaal Landschap en buiten de GO, het GNN en de Nieuwe Hollandse Waterlinie:
![]() |
![]() |
Kaart Nationaal Landschap buiten GNN, GO en NHW uit Omgevingsverordening |
In de bijlage Kernkwaliteiten Nationale Landschappen is vervolgens bepaald dat waar het Nationaal Landschap niet samenvalt met GO, GNN, Nieuwe Hollandse Waterlinie, Romeinse Limes en/of Waardevol open gebied het Nationaal Landschap leidend is en de afwegingsformule is dat ontwikkelingen zijn toegestaan mits de kernkwaliteiten behouden bijven of versterkt worden. Voor de beoordeling van een ruimtelijke activiteit geldt in dat geval het volgende stappenschema:
![]() |
Stappenschema Omgaan met kernkwaliteiten Nationale landschappen (invulling bij 'Ja, mits') |
Het plangebied ligt in Nationaal Landschap Veluwe, deelgebied Wiggen Oost-Veluwe:
![]() |
Kaart Nationaal Landschap Veluwe met deelgebieden, uit Bijlage Kernkwaliteiten Nationale Landschappen bij Omgevingsverordening Gelderland; gemarkeerd is de ligging van het plangebied in deelgebied Wiggen Oost-Veluwe |
Voor het deel van het plangebied dat binnen Nationaal Landschap en buiten GO, GNN en Nieuwe Hollandse Waterlinie ligt, zijn de volgende kernkwaliteiten van toepassing:
Hieraan wordt nog het volgende toegevoegd: De kernkwaliteiten van de afzonderlijke cultuurhistorische landgoederen zijn niet door de provincie gedefinieerd. Op moment dat zich daar ontwikkelingen voordoen nodigt de provincie eigenaren uit de bestaande kwaliteiten in beeld te brengen en een planmatige doorkijk te geven voor het behouden en ontwikkelen van de kernkwaliteiten.
In het deel van het plangebied dat binnen Nationaal Landschap en buiten GO, GNN en Nieuwe Hollandse Waterlinie ligt, bevinden zich Paleis Het Loo, de formele Paleistuin, de kwekerijen en enige particuliere percelen. De (enige) ontwikkeling is dit gebied is de ondergrondse uitbreiding van Paleis Het Loo. In dit bestemmingsplan krijgt het Paleis een bestemming met gebruiksmogelijkheden die vergelijkbaar zijn met die van het bestemmingsplan dat gold ten tijde van de inwerkingtreding van de omgevingsverordening. De bouwmogelijkheden nemen wel toe ten opzichte van het eerdere bestemmingsplan. Daarom moet getoetst worden of deze extra bouwmogelijkheden de kernkwaliteiten van het gebied niet aantasten.
Zoals in de vorige subparagraaf beschreven zijn deze kernkwaliteiten de sprengen en beken en het rijke cultuurhistorische erfgoed.
Paleis Het Loo is (net als de formele Paleistuin) rijksmonument. De renovatie van het bestaande Paleis zal uiterst zorgvuldig en met respect voor de cultuurhistorische waarde van het gebouw gebeuren. De uitbreiding van het Paleis vindt ondergronds plaats, onder de Basse-cour. Vanuit cultuurhistorisch perspectief is dit de juiste plaats, de uitbreiding kan hier fors zijn zonder opvallend te zijn. In het bestemmingsplan zijn waarborgen opgenomen om er voor te zorgen dat de cultuurhistorische waarden niet aangetast worden. De renovatie en de uitbreiding van het Paleis moeten leiden tot een museum dat zo aantrekkelijk is dat dit leidt tot een toename in het bezoekersaantal. Daarmee zal ook de toeristisch-recreatieve betekenis verder toenemen.
Op de plaats waar de uitbreiding van het Paleis wordt gesitueerd, bevinden zich geen sprengen of beken. Voor het behoud van de sprengen en de beken in de wijdere omgeving is uiteraard wel van belang hoe de ondergrondse uitbreiding zich verhoudt tot de waterhuishouding. Daarvoor wordt verwezen naar paragraaf 6.5, waarin de gevolgen van de uitbreiding voor de waterhuishouding zijn beoordeeld.
Op grond van artikel 3.1 van de Erfgoedwet kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een monument dat van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aanwijzen als rijksmonument.
In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan een beschrijving moet worden gegeven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Aanvullend op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk een visie op het cultureel erfgoed opgesteld, genaamd 'Kiezen voor karakter; visie erfgoed en ruimte'. Deze visie geeft aan hoe het Rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het kabinet daarbij heeft en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang.
In de Omgevingsvisie stelt de provincie over cultuur en erfgoed het volgende: De Gelderse steden kenmerken zich door een sterk historisch karakter, door een hoge ruimtelijke kwaliteit, een goed ontwikkelde culturele infrastructuur en huisvesten enkele topinstellingen. Al deze kwaliteiten dragen in belangrijke mate bij aan een aantrekkelijk woon-, werk- en vestigingsklimaat. Om deze redenen investeert de provincie in de verdere ontwikkeling van erfgoed en cultuur, kennisontwikkeling, cultureel ondernemerschap en innovatie. In alle regio's stimuleert de provincie samen met gemeenten kunst en cultuur die bijdragen aan een sterk vestigingsklimaat, regionale identiteit en vrijetijdseconomie.
De Omgevingsverordening bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen andere regels dan die al in paragraaf 6.3 bij de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap zijn besproken.
Op de cultuurhistorische beleidskaart die hoort bij de gemeentelijke Nota I-cultuur, staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:
In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.
In 2012 heeft de gemeenteraad de Implementatienotitie modernisering monumentenzorg vastgesteld. In deze notitie is vastgelegd dat de iconen (monumenten, beeldbepalende panden en beschermde gezichten of gebieden) worden beschermd via sectorale regels, zoals de Erfgoedwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Andere cultuurhistorische waardevolle kwaliteiten worden -waar nodig en mogelijk- door middel van het bestemmingsplan beschermd.
Het hele plangebied heeft een hoge cultuurhistorische waarde door het rijke verleden, de historische binding van het gebied met de Oranje-vorsten en de vele bijzondere en waardevolle objecten en structuren in het gebied. In hoofdstuk 3 zijn het gebied en zijn deelgebieden reeds beschreven, en daarom wordt dat hier niet herhaald. De cultuurhistorische waarde is gelegen in zowel de historische gebouwen (zoals het Paleis, dienstwoningen, gebruiksgebouwen, stallen, het badhuis, de theetent en een grote ijskelder), de historische bouwwerken en objecten (zoals de tuinmuren, fonteinen en beelden) als de landschappelijke structuren (zoals de waterstructuur, zichtlijnen, lanen, bosschages) en de tuinelementen.
Vrijwel alle historische gebouwen, bouwwerken en objecten in het gebied zijn bijzonder vanwege de karakteristieke unieke vorm, het ensemble van gebouwen, de historie en het tijdsbeeld dat ze vertegenwoordigen. Hierdoor hebben het gebied en de gebouwen, bouwwerken, objecten, landschappelijke structuren en tuinelementen in hun samenhang een hoge waarde.
Het complex van de historische buitenplaats Paleis Het Loo is in cultuurhistorisch opzicht van algemeen belang:
In 2006 is de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (destijds RDMZ) gestart met de voorbereiding om Het Loo aan te wijzen als van rijkswege beschermde Historische Buitenplaats. Daarmee zou feitelijk het hele gebied, dat nagenoeg gelijk is aan het plangebied van dit bestemmingsplan, Rijksmonument worden. In januari 2013 heeft de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap besloten die procedure niet te starten. De minister was van mening dat de cultuurhistorische waarden van Het Loo voldoende geborgd zijn met de afspraken die met de gemeente en het Kroondomein zijn gemaakt. Bij de voorbereiding van de aanwijzing tot Historische Buitenplaats is een redengevende beschrijving van het gebied gemaakt. Daarvan is in de toelichting op het onderhavige bestemmingsplan gebruik gemaakt.
In het plangebied komen de volgende Rijksmonumenten voor:
![]() |
![]() |
Kaart Rijksmonumenten in plangebied |
De rijksmonumenten worden niet op de plankaart aangegeven. Voor deze systematiek is gekozen omdat de Erfgoedwet een eigen beschermingsregime kent via een vergunningensysteem. Een bijzondere regeling in het bestemmingsplan zou dan dubbel zijn en in strijd met het beginsel dat de speciale wet (Erfgoedwet) gaat boven de algemene regeling (bestemmingsplan). Ook zou het opnemen van een specifieke bestemming of aanduiding voor de monumenten betekenen dat voor iedere mutatie in het monumentenregister een bestemmingsplanherziening in gang moet worden gezet om het bestemmingsplan actueel te houden. Dit wordt niet doelmatig geacht. Als extra bescherming voor deze objecten is er voor gekozen de huidige bebouwing vast te leggen door middel van een bouwvlak dat strak om de bestaande bebouwing is gelegd.
Het paleis is, zoals hiervoor al genoemd, Rijksmonument. De voorziene uitbreiding van het Paleis is geprojecteerd op de minst schadelijke plaats, namelijk onder de Basse-cour, waar de ingreep subtiel kan zijn. De aansluitingen op de bestaande structuur en bebouwing dienen met respect plaats te vinden.
Aantasting van de cultuurhistorische (waaronder ook archeologische) waarden dient tot het minimum beperkt te worden. De ingrepen zijn aanvaardbaar als het historische, grotendeels laat-17e-eeuwse beeld van het paleis, dat voor een aanzienlijk deel met de reconstructie die in de jaren 70 en 80 van de vorige eeuw is teruggebracht, gerespecteerd wordt en nieuwe onderdelen en elementen weloverwogen aansluiten aan het bestaande gebouw en de bestaande terreininrichting.
De hoge cultuurhistorische waarde van de overige deelgebieden is gelegen in zowel de historische gebouwen, bouwwerken en objecten als de landschappelijke structuren en de tuinelementen, en hun onderlinge samenhang.
De hoge cultuurhistorische waarde van het hele plangebied is in het bestemmingsplan tot uitdrukking gebracht met de gebiedsaanduiding 'overige zone - cultuurhistorisch gebied' die voor het grootste deel van het plangebied geldt. De aanduiding bepaalt dat gronden met deze aanduiding tevens bestemd zijn voor behoud en bescherming van de cultuurhistorische waarden. Voor diverse werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen. Hierbij is grotendeels aangesloten op het aanlegvergunningenstelsel uit het nu nog geldende bestemmingsplan.
In het Paleispark staan diverse cultuurhistorische gebouwen, bouwwerken en objecten (waaronder zg. follies, woningen, een ijskelder, beelden, muren, kassen en schuren) die een hoge cultuurhistorische waarde hebben. De voornaamste hiervan komen hoogstwaarschijnlijk in aanmerking voor bescherming als gemeentelijk monument.
Daar zal nader onderzoek naar worden gedaan, en zal overleg over worden gevoerd met de eigenaren en beheerders/gebruikers, om op termijn eventueel een procedure te starten om deze objecten aan te wijzen als beschermd monument op basis van de Monumentenverordening. Om ze in de tussenliggende tijd voldoende bescherming te bieden wordt ook in het bestemmingsplan een beschermende regeling opgenomen. Daaraan wordt toegevoegd een wijzigingsbevoegdheid waarmee die beschermingsregeling met een relatief eenvoudige procedure weer kan worden verwijderd wanneer de aanwijzing als gemeentelijk monument een feit is.
Het gaat om de volgende gebouwen, bouwwerken en objecten.
4. Chalet (= speelhuisje) nabij Het Oude Loo | 41. Marianneschuur |
5. Inrijpoort Het Oude Loo | 42. IJskelder |
12. Hooiberg achter de koninklijke stallen | 43. Hertenverblijf |
13. Kiosk | 44. Paarden- en hondenbegraafplaats |
15. Koetshuis bij het Kleine Loo | 45. Willemstempel |
23. Olifantenhuis | 46. Voormalige schietbaan met hut |
24. Valkeniershuizen | 47. Bijlandt Rust |
25. Dienstwoning Jagershof | 48. Paraplui |
26. Berging bij Jagershof | 49. Badhuis |
27. Voormalige hondenhokken bij Jagershof | 50. Theetent |
28. Woning opperboswachter | 51. Botenhuis |
29. Schuur bij woning opperboswachter | 52. Leeuwenbrug |
30. Parkentree bij woning opperboswachter | 53. Hoge brug |
31. Twee dienstwoningen Emma's Oord | 54. Cascade bij Veldvijver |
32. Dienstwoning Emma's Oord | 55. Cascade en brug bij Hoge Vijver |
33. Zaadhuis | 56. Gedenknaald HBS |
34. Werkschuur en muur | 58. Tuinmuur |
35. Weidekas | 59. Tuinmuur kwekerij |
36. Orchideeënkas | 60. Standbeeld van Frederik Hendrik |
37. Emmakas | 66. Marmeren beeld van Flora in arboretum |
38a en b. Koude bakken | |
39. Oranjerie | |
40. Voormalig boerderijtje Prinses Marianne |
In de bestemmingsomschrijving van de bestemmingen waarin de cultuurhistorisch waardevolle objecten zonder echte gebruiksfunctie voorkomen, zijn deze objecten beschreven als 'objecten met cultuurhistorische waarde' en is de bestemming (tevens) gericht op behoud en bescherming van deze objecten.
Nationaal Waterplan 2016-2020
In het Nationaal Waterplan heeft het Rijk voor de komende 6 jaar vastgelegd hoe Nederland zich verdedigt tegen het water, hoe ons water schoner wordt en hoe we Nederland klimaatbestendig en waterrobuust gaan inrichten. In het plan staan 5 ambities centraal, waarvan ambitie 3 (een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting) directe samenhang heeft met de ruimtelijke inrichting van Nederland. Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten zal uiterlijk in 2020 onderdeel zijn van beleid en handelen.
Watertoets
De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt toegepast bij locatiekeuzen en bij inrichtingsplannen. De uitkomst van de watertoets is een advies van de waterbeheerder, dat door de initiatiefnemer wordt meegewogen met andere belangen en wordt vertaald in een waterparagraaf. Het Bro verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de toelichting van ruimtelijke plannen.
Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland. Daarin is onder andere vastgelegd hoe het grondwater en de grondwaterwinning beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater.
Een deel van het plangebied ligt in het gebied dat in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening is aangewezen als grondwaterbeschermingsgebied. Ditzelfde gebied is ook aangewezen als boringsvrije zone en KWO-vrije zone. Het hele plangebied is onderdeel van het intrekgebied als aangewezen in Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Deze gebieden zijn, voorzover het het onderhavige plangebied betreft, op de volgende kaart aangegeven.
![]() |
![]() |
![]() |
Kaart Grond- en Drinkwater, uit Omgevingsverordening Gelderland, ter plaatse van plangebied |
In de Omgevingsverordening is bepaald dat:
Daarnaast bevat de Omgevingsverordening een verbod op het binnen de Koude-Warmte Opslag-vrije zone (KWO-vrije zone) verrichten van handelingen waardoor direct of indirect warmte aan de bodem of het grondwater wordt onttrokken of toegevoegd; onder zo'n handeling wordt in ieder geval verstaan het oprichten, in exploitatie nemen of hebben van een bodemenergiesysteem. Dit is een bepaling met rechtstreekse werking op grond van de Drinkwaterwet en de Wet milieubeheer en geen instructieregel als onderdeel van de provinciale verordening op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Vertaling van deze bepaling in het bestemmingsplan is dan ook niet vereist.
In de Omgevingsvisie heeft de provincie -toelichtend- grondwaterfluctuatiezones aangegeven. Een grondwaterfluctuatiezone is een zone die extra gevoelig is voor grondwateroverlast. De klimaatverandering en schommelingen van de neerslag kunnen in de toekomst zorgen voor hogere grondwaterstanden. In de grondwaterfluctuatiezone neemt dan de kans op grondwateroverlast verder toe. De provincie doet de aanbeveling om hiermee bij de inrichting of herinrichting van stedelijk gebied, via de watertoets, rekening te houden en zonodig maatregelen te nemen. In de Omgevingsverordening zijn geen regels over dit onderwerp opgenomen.
Een deel van het plangebied ligt in de grondwaterfluctuatiezone, zoals de navolgende kaart Grondwaterfluctuatiezone (kaart aan linkerzijde) laat zien.
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
Kaart Grondwaterfluctuatiezone (toelichtend), uit Omgevingsvisie Gelderland | Kaart Functies van Water, uit Omgevingsvisie Gelderland |
In de Omgevingsvisie heeft de provincie HEN-wateren, SED-wateren, water als verbinder en natte landnatuur onderscheiden als te beschermen functies van water. De provincie beschermt (o.a.) SED-wateren en benoemt deze als specifieke waterhuishoudkundige functie. Daarnaast streeft de provincie naar het ontwikkelen en veiligstellen van de SED-wateren.
In de Omgevingsverordening is voor deze waterfuncties (alleen) bepaald dat gedeputeerde staten kunnen op verzoek bij de uitvoering van waterprojecten afwijkingen kunnen toestaan van de waterfuncties die in de Omgevingsvisie zijn benoemd.
In het plangebied liggen diverse SED-wateren, zoals te zien is op de voorgaande kaart Functies van Water (kaart aan rechterzijde).
In 2015 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Hierin beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. In het Waterbeheerprogramma heeft het waterschap een aantal ambities geformuleerd:
De ambities zijn vertaald in doelen en maatregelen voor 2021.
Daarnaast zijn bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van waterberging voor nieuwe ontwikkelingen de regels van de keur van het waterschap van toepassing.
Gemeentelijk Waterplan Apeldoorn
Om te anticiperen op (beleids)ontwikkelingen en om de leefkwaliteit van de stad te vergroten heeft Apeldoorn gezamenlijk met het waterschap Veluwe en Vitens in 2005 een gemeentelijk Waterplan vastgesteld. De belangrijkste opgaven met ruimtelijk consequenties zijn het afkoppelen en bergen van hemelwater en het creëren van waterberging in beekzones.
Bij herontwikkeling, herinrichting en herstructurering zal het verhard oppervlak in het stedelijk gebied zoveel mogelijk afgekoppeld worden om het watersysteem op orde te krijgen. Ten westen van het Apeldoorns Kanaal wordt het hemelwater in de bodem geïnfiltreerd of zoveel mogelijk vastgehouden in een groenzones, bijvoorbeeld naast beken en sprengen. Ten oosten van het kanaal wordt het hemelwater in de vijvers geborgen.
Gemeentelijk Rioleringsplan 2016 – 2020
Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016 – 2020 (GRP) is in 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. In het GRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het GRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.
Speerpunt in het GRP is het anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en hemelwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem. Door deze afkoppelstrategie langjarig door te zetten ontstaat een klimaatrobuuste omgeving. Wanneer het hemelwater meer onderdeel is van de openbare ruimte neemt tevens de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit verder toe.
Algemene Plaatselijke Verordening en Gebiedsaanwijzing
Daartoe bevoegd op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening hebben burgemeester en wethouders bij besluit van 19 december 2016 gebieden aangewezen waarin het verboden is om een hemelwaterafvoerleiding aan te sluiten of aangesloten te houden op het openbaar vuilwaterriool.
Het plangebied ligt aan de rand van bestaand stedelijk gebied. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de omgevingsvisie heeft aangegeven.
Ten westen van het plangebied ligt drinkwaterpompstation Amersfoortseweg. Het plangebied ligt in de invloedzone van deze grondwateronttrekking. Een eventuele aanpassing of stopzetting van deze onttrekking in de toekomst heeft invloed op de optredende grondwaterstanden in het plangebied.
Het plangebied ligt niet in het waterwingebied, wel ligt het deels (het meest westelijke deel van deelgebied Paleispark) in het grondwaterbeschermingsgebied.
![]() |
Kaart plangebied en omgeving met waterwingebied (paarse arcering) en grondwaterbeschermingsgebied (blauwe arcering), het deel van het plangebied waarin ontwikkelingen zullen plaatsvinden is met rode lijn gemarkeerd |
Zoals in de beschrijving van het provinciale beleid is aangegeven is in de Omgevingsverordening bepaald dat grondwaterbeschermingsgebieden een bestemming moeten krijgen die hetzelfde of een lager risico voor het grondwater met zich meebrengt dan de geldende bestemming. In dit bestemmingsplan zijn voor het deel van het plangebied dat in de grondwaterbeschermingszone ligt de bestemmingen uit het voorheen geldende bestemmingsplan overgenomen. Het risico voor het grondwater blijft daardoor hetzelfde als onder het oude recht. Ter bescherming is daarnaast de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' opgenomen.
Het plangebied ligt in het in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening aangewezen intrekgebied (1000 jaar zone). Het grondwater binnen deze gebieden bereikt binnen duizend jaar een waterwinning. Conform het in de Omgevingsverordening bepaalde laat het bestemmingsplan de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, niet toe.
Een deel van het plangebied ligt, zoals al beschreven in de subparagraaf over het provinciaal beleid, in de grondwaterfluctuatiezone die (toelichtend) in de Omgevingsvisie is vastgelegd. In het bestemmingsplan hoeft hiervoor geen regeling opgenomen te worden. Wel is van belang om hier bij de inrichting of herinrichting van stedelijk gebied, via de watertoets, rekening mee te houden en zonodig maatregelen te nemen.
![]() |
Ligging deelgebied Paleis Het Loo met grondwaterfluctuatiezone (paars), bufferzone (blauw) en isohypsen hoogste voorjaarsgrondwaterstanden |
Tussen 1969 en 2000 is de grondwaterstand in een peilbuis nabij de ingang van de Basse-cour bijgehouden. De geregistreerde grondwaterstanden variëren globaal tussen circa 2,2 en 4,5 m onder maaiveld. De hoogst geregistreerde grondwaterstand (april 1994) ligt op NAP+16.10 m, dit komt overeen met de hoogste voorjaarsgrondwaterstanden uit de isohypsenkaart van provincie Gelderland. De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) ligt over het algemeen net iets onder deze waterstand.
Op de locaties binnen het deelgebied Paleis het Loo waar ontwikkelingen plaats vinden, ligt de grondwaterstand voldoende hoog om geen overlast te veroorzaken, ook wanneer de grondwaterstand in de fluctuatiezone stijgt worden hier geen problemen verwacht.
Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend. In deelgebied Paleispark liggen verschillende sprengkoppen. Deze sprengkoppen zijn gegraven op locaties waar grondwater dicht onder het maaiveld lag. Via een sprengenbeek wordt dit grondwater afgevoerd. De aanwezigheid van sprengkoppen kan duiden op de aanwezigheid van kleischotten in de bodem. Uitgevoerde onderzoeken wijzen ook op de aanwezigheid van deze kleischotten. Ten behoeve van de voorziene ontwikkelingen is een aanvullend onderzoek gedaan naar aanwezigheid van kleischotten onder de Basse-cour. Uit dit onderzoek (zie bijlage 7 Memo kleischotten van de Bijlagen bij deze plantoelichting) blijkt dat er midden onder de Basse-cour een dergelijk kleischot aanwezig is. Dit kleischot zorgt voor een plotseling sprong in de grondwaterstanden. De grondwaterstand ligt aan de westzijde van dit kleischot ongeveer 0,5 m hoger dan aan de oostzijde van het kleischot. Navolgende afbeelding is overgenomen uit de na het onderzoek opgestelde memo. De groene arcering geeft de globale ligging van het kleischot aan. De exacte hoogte en diepte van het schot zijn bij dit onderzoek niet vastgesteld.
Ligging kleischot ter hoogte van de Basse-cour volgens uitgevoerd onderzoek d.d. 02-02-2017 |
Door aanleg van de ondergrondse uitbreiding onder de Basse-cour wordt een kleischot aangesneden. De bovenkant van het schot zit boven de historisch maximale grondwaterstand. Het aanbrengen van een dichte wand boven de grondwaterstand tot aan het maaiveld heeft geen invloed op de waterhuishouding.
Er is een studie uitgevoerd naar de effecten van de ondergrondse uitbreiding op het grondwater. Hierbij is met de hiervoor meest ongunstigste variant van de bouwkuip rekening gehouden bestaande een diepe waterafsluitende injectielaag met CSM wanden en jetgroukolommen.
Uit deze uitgevoerde studie blijkt dat de constructie benodigd voor de kelder zorgt voor een maximale stijging van de grondwaterstand aan de westzijde van het pand van circa 5 cm, aan de oostzijde treedt een maximale verlaging van circa 5 cm op. Buiten een afstand van circa 50 m rondom de kelderconstructie is dit effect volledig afgevlakt. In navolgende afbeelding is het resultaat van deze studie grafisch weergegeven. In deze studie is (nog) geen rekening gehouden met het aanwezige kleischot. Naar verwachting heeft de aanwezigheid van dit kleischot geen significante invloed op de uitkomsten van de reeds uitgevoerde berekeningen.
Aangetoond is dat de aanleg van de ondergrondse bebouwing de grondwaterstroming en de hoogte van de grondwaterstanden in de omgeving van het Paleis niet significant wijzigt.
Effecten op grondwater volgens studie LievenseCSO d.d. 13-10-2016
Mochten door de werkzaamheden kleischotten worden aangetast dan moeten deze worden hersteld dan wel waterdicht aansluiten op de ondergrondse bebouwing. De werkzaamheden mogen niet leiden tot permanente verlaging van de grondwaterstanden aan de bovenstroomse zijde van het kleischot.
De ondergrondse bebouwing dient zodanig waterdicht uitgevoerd te worden dat grondwater niet kan binnendringen. De ondergrondse bebouwing dient zodanig uitgevoerd te worden dat er geen risico is voor opdrijven/opbarsten van de kelder(vloer). Aanbevolen wordt om hierbij rekening te houden met grondwaterstijgingen als gevolg van klimaatverandering (grondwaterfluctuatiezone) en eventuele wijzigingen in de grondwateronttrekking door Vitens.
Op deze manier zal grondwater in dit plangebied geen overlast veroorzaken en niet structureel afgevoerd worden en zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.
In het plangebied zijn in het verleden diverse sprengen en vijvers gegraven, zoals te zien is op de navolgende Kaart oppervlaktewater in het plangebied.
![]() |
Kaart oppervlaktewater in het plangebied |
De westelijke sprengen en vijvers zijn voorzien van een foliebekleding. Deze sprengen worden slechts beperkt op natuurlijke wijze door het grondwater gevoed, vulling gebeurt voornamelijk met opgepompt grondwater. De overige sprengen voeren grondwater af naar de Koningsbeek ten oosten van het plangebied. De afvoer van de Witte Graaf, de vijver rondom het Oude Loo en de Waskolk loopt door deelgebied Paleis Het Loo.
Naast de ontwaterende functie hebben deze watergangen een natuur- en cultuurhistorische waarde. De watergangen zijn in de Omgevingsvisie geclassificeerd als watergangen met een Specifieke Ecologische Doelstelling (SED water). De provincie beschermt SED-wateren vanuit het streven naar herstel en behoud van natuurrijke watersystemen vanwege de grote betekenis van waternatuur voor de variatie in het landschap, de beeldkwaliteit en voor het behoud van soorten van aquatische ecosystemen.
Door de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt ontstaat geen extra oppervlaktewater. Afstromend hemelwater wordt in het gebied geborgen, er zal beperkt geloosd worden op het oppervlaktewater, deze lozing is kleiner dan de lozing in de huidige situatie. De voorgenomen ontwikkelingen hebben geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.
Daar waar dit bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, komt geen waterafhankelijke natuur voor. In de rest van het plangebied worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.
In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een gemengd rioolstelsel waarmee afval- en hemelwater gezamenlijk worden afgevoerd. De capaciteit van dit riool is voldoende om bij de maatgevende regenbui die eens per 2 jaar optreedt geen water op straat te veroorzaken.
Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van hemelwater niet op de riolering aan te sluiten. Het hemelwater dat afkomstig is van daken en verhardingen moet in principe eerst in de bodem worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein. Alleen wanneer infiltratie niet mogelijk is, mag neerslag worden afgevoerd naar oppervlaktewater of naar een rioolstelsel.
De materialen die in aanraking komen met het hemelwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van hemelwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het hemelwater afgevoerde vervuilende stoffen.
Bij herontwikkeling van bestaande (deel)gebieden moeten de voorzieningen een bergend vermogen krijgen van 20 mm per m2 verhard oppervlak, bij het toevoegen van extra verharding is dit 36 mm per m2 ten opzichte van de nieuwe verharding. Wanneer er meer neerslag valt dan de voorzieningen aankunnen, mag het water uit de voorzieningen bovengronds overlopen naar openbaar gebied.
De Basse-cour is nu gedeeltelijk bestraat met elementenverharding en gedeeltelijk voorzien van gras. Het hemelwater dat hierop valt infiltreert deels in de bodem, het overige water wordt opgevangen in een bergingskelder. Opgevangen water wordt hergebruikt of vertraagd afgevoerd naar het sprengensysteem. Het hemelwater uit het gebied wordt dus niet afgevoerd naar het gemeentelijk rioolstelsel. Ook na realisatie van de plannen wordt het hemelwater uit het gebied niet rechtstreeks naar het gemeentelijk riool afgevoerd. Ten behoeve van de ondergrondse uitbreiding zal dan ook een voorziening gerealiseerd moeten worden om het hemelwater van dit gebied op te vangen in een (infiltratie)voorziening met een berging van ten minste 20 mm per m2 verhard oppervlak. Voor alle ondergrondse infiltratievoorzieningen geldt dat er zandvangen en bladafscheiders moeten worden toegepast.
Voor de uitbreiding van het bezoekersparkeerterrein geldt dat bij aanleg van nieuwe verharding een infiltratievoorziening van minimaal 36 mm ten opzichte van het verharde oppervlak moet worden aangelegd.
In de huidige situatie, dus zonder de ondergrondse uitbreiding, komt de Basse-cour enkele malen per jaar bij hevige regenval onder water te staan, omdat de capaciteit van de hemelwaterafvoer onvoldoende is. Om dit voor de toekomst te vermijden en om te voorkomen dat dan de ondergrondse uitbreiding onder water zou komen te staan, is het nodig voorzieningen te treffen.
Voor de toekomstige afvoer van het hemelwater van de daken van het Paleis en de verharding van de Basse-cour dient een voorziening te worden aangelegd. Overwogen wordt om dit te doen in de vorm van een waterbergingskelder aan de oostzijde van het Paleis. Het hemelwater wat in deze voorziening wordt opgevangen dient zo veel mogelijk in de bodem te worden geïnfiltreerd. Vanuit een dergelijke waterkelder mag conform de afvoernormenkaart van waterschap Vallei en Veluwe maximaal 1,34 l/s/ha (12 mm/dag) worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Op onderstaande afbeelding is de locatie voor die waterbergingskelder aangegeven.
![]() |
Kaart locatie waterbergingskelder |
De ondergrondse uitbreiding dient te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en hemelwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel ten oosten van het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.
Zoals in de tekst over het provinciaal beleid is beschreven is het op grond van de Omgevingsverordening Gelderland niet toegestaan om in een grondwaterbeschermingsgebied een bodemenergiesysteem op te richten. Daartoe is een Koude-Warmte Opslag-vrije zone aangegeven (die exact samenvalt met het grondwaterbeschermingsgebied) met een verbodsbepaling. Een klein deel van het plangebied in deelgebied Paleispark ligt in het grondwaterbeschermingsgebied en in de KWO-vrije zone. Voor dit deel van het plangebied is een beschermende regeling in dit bestemmingsplan opgenomen en mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bescherming van de grondwaterkwaliteit worden opgericht.
De renovatie en uitbreiding van Paleis Het Loo wordt aangegrepen om de energievoorziening te verduurzamen. In dat kader wordt overwogen een open bodemenergiesysteem aan te leggen ten behoeve van het verwarmen en koelen van de gebouwen. Het systeem dient buiten het grondwaterbeschermingsgebied te worden aangelegd. Gezien de forse afstand tussen grondwaterbeschermingsgebied en Paleis Het Loo ligt dat overigens ook niet voor de hand.
Voor het aanleggen van een open bodemenergiesysteem is een vergunning vereist. De Provincie Gelderland is daarvoor het bevoegd gezag.
De initiatiefneemster heeft ten behoeve van de geplande ontwikkelingen het (digitale) watertoetsproces doorlopen (zie bijlage 12 Waterschap advies). De beoordeling van het plan is in dit digitale proces als volgt door het waterschap verwoord: “In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.”
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Niet in betekenende mate bijdragen
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.
Toepasbaarheidsbeginsel
Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").
Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.
Er is onderzoek gedaan naar de luchtkwaliteit (Tauw, 7 februari 2017, bijlage 9 ). Voor zowel NO2, PM10 als PM2.5 worden geen grenswaarden overschreden. De verwachting is daarom dat de gewenste ontwikkeling inpasbaar is vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit op basis van artikel 5.16 lid 1c (niet in betekende mate) en 1a (geen overschrijding van de grenswaarden) Wm.
Bij nieuwe ontwikkelingen moet de bodemgesteldheid in kaart worden gebracht. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe of gewijzigde bestemming mag alleen in het bestemmingsplan worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Er moet dus onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.
Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.
Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.
Deelgebied Paleis Het Loo
In het plangebied komt één ontwikkeling voor waarvoor de bodemgesteldheid in het kader van het bestemmingsplan onderzocht moet worden, te weten de ondergrondse toevoeging aan Paleis Het Loo onder de Basse-cour ten behoeve van uitbreiding van het museum.
In opdracht van de initiatiefnemer heeft Econsultancy verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 en verkennend onderzoek naar asbest in de bodem conform NEN 5707 uitgevoerd. De rapportage van dat onderzoek, gedateerd 10 december 2015, is opgenomen in Bijlage 8 van de Bijlagen bij de toelichting. Uit de rapportage blijkt dat de bovengrond licht is verontreinigd met lood. De ondergrond is licht verontreinigd met lood en kwik. Gelet op de aard en de mate van deze verontreiniging bestaat er geen reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmeringen voor de beoogde nieuwbouw op de onderzochte locatie. Verder blijkt uit de rapportage dat het grondwater is niet verontreinigd voor de onderzochte stoffen. In de bodem en de bovengrond is geen asbest aangetoond.
Op basis van de onderzoeksresultaten kan geconcludeerd worden dat de bodem ter plaatse van de Basse-cour geschikt is voor de beoogde uitbreiding van het museum.
Voor de overige voorgenomen ontwikkelingen in deelgebied Paleis Het Loo (de ondergeschikte (bouw)toevoegingen in de oostelijke rvleugel en onder het achterbordes van Paleis Het Loo en het uitbreiden van het bestaande parkeerterrein en het opnieuw inrichten van het ontvangstgebied) is het voor het bestemmingsplan niet noodzakelijk om de bodem te onderzoeken. De bodem is niet verdacht van bodemverontreiniging door activiteiten uit het verleden en er zijn geen aanwijzingen waardoor de grond niet geschikt is of geschikt te maken is. Er zullen derhalve geen gevolgen zijn voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Ten behoeve van de omgevingsvergunning is het uitvoeren van (verkennend) bodemonderzoek alleen noodzakelijk voor die onderdelen waar structureel mensen verblijven. Dit zal ter zijner tijd beoordeeld worden.
Rest van het plangebied
In de rest van het plangebied maakt het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Daarom is het niet nodig onderzoek te doen naar de kwaliteit van de bodem en het grondwater.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor milieubelastende activiteiten richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies, zoals woningen en natuurgebieden. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden. Voor drukkere gebieden kan een correctie op de richtafstanden worden uitgevoerd.
Nota 'De levendige stad, evenementenbeleid Apeldoorn'
De gemeenteraad heeft op 19 november 2015 de beleidsnota 'De levendige stad, evenementenbeleid Apeldoorn' vastgesteld. Kernpunten hieruit zijn:
Nota Geluid bij Evenementen
In 2016 is, als uitvloeisel van het nieuwe evenementenbeleid, gestart met het opstellen van de beleidsnota Geluid bij Evenementen, die de Notitie Geluid en Evenementen uit 2008 zal vervangen. In dit bestemmingsplan is de regeling voor evenementen en de uitvoerbaarheidstoets op dit aspect gebaseerd op het nieuwe beleid.
In de nota wordt ingegaan op de volgende aspecten van geluidsevenementen:
Voor de locaties waar incidenteel een of meer evenementen worden gehouden geeft de Nota standaardvoorwaarden voor geluidevenementen. Voor locaties die regelmatig worden gebruikt voor evenementen worden locatieprofielen vastgesteld. De locatieprofielen geven aan wat de ambities zijn voor een bepaalde locatie, welk type evenementen goed past op die plaats, waar de parkeermogelijkheden zijn, welke straten moeten worden geïnformeerd bij een naderend evenement en welke regeling er in het geldende bestemmingsplan voor evenementen is opgenomen. Daarnaast geeft het de organisatoren instructies over wat er van hen wordt verwacht. In ieder locatieprofiel worden voor de hiervoor genoemde aspecten van geluidsevenementen voorwaarden vastgelegd.
Dit bestemmingsplan wijzigt de bestemming van Paleis Het Loo zodanig dat uitbreiding van het bestaande museum en toename van het aantal evenementendagen ten opzichte van het huidige aantal mogelijk wordt gemaakt. De evenementen hebben een zodanige frequentie dat ze onlosmakelijk onderdeel van de bedrijfsvoering vormen.
De omgeving van Paleis Het Loo kan worden gekarakteriseerd als rustige woonwijk (de gebieden ten oosten en ten zuiden van het Paleis en bijbehorende functies) respectievelijk natuurgebied (de gebieden ten westen en ten noorden van het Paleis en bijbehorende functies). Er is derhalve geen aanleiding voor een correctie van de richtafstanden die de uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' aangeeft. Tussen een museum en gevoelige functies in een rustige woonwijk respectievelijk natuurgebied geeft de uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' een richtafstand van 10 meter, een afstand die wordt bepaald door het aspect geluid.
De uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' kent wel de milieubelastende activiteit museum (waarvoor een richtafstand van 10 meter wordt gegeven) maar niet de combinatie museum met frequente evenementen. De uitbreiding van het museum vindt plaats onder de Basse-cour, die aan drie zijden wordt omsloten door het bestaande museum. Weliswaar leidt de wijziging van de bestemming niet tot wijziging van de locatie van museum en evenementen of tot wijziging van de afstanden tussen museum respectievelijk evenementenlocaties en gevoelige functies, maar aangezien de evenementen onlosmakelijk onderdeel van de bedrijfsvoering vormen moet worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting. Daarbij spelen de geluidseffecten van de evenementen en de verkeersaantrekkende werking en het parkeren een belangrijke rol.
Ten behoeve van dit bestemmingsplan en de milieueffectrapportage is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De rapportage van dat onderzoek, gedateerd 22 maart 2017, is opgenomen in Bijlage 4 van de Bijlagen bij de toelichting. In dit onderzoek wordt in beeld gebracht of het voor wat betreft het onderdeel geluid aannemelijk is dat de beoogde activiteiten en wijzigingen die het nieuwe bestemmingsplan mogelijk maakt passend zijn.
Onderzoeksresultaten, conclusies en aanbevelingen
Op grond van genoemd akoestisch onderzoek blijkt dat ten gevolge van de aangehouden evenementen geen overschrijdingen zijn berekend ten opzichte van de aangehouden grenswaarden uit de Nota Geluid bij Evenementen, indien bij een paar scenario’s danwel organisatorische of geluidreducerende maatregelen worden getroffen zoals in onderhavig onderzoek is beschreven. Hierdoor kan geconcludeerd worden dat deze vorm van evenementen ook geen belemmeringen hoeven te vormen bij omliggende geluidgevoelige bestemmingen, waardoor deze inpasbaar zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
Opgemerkt dient te worden dat in onderhavig onderzoek geen specifieke berekeningen zijn uitgevoerd naar mogelijke scenario’s op het voorterrein van het Paleis met een orkest of koor. Echter gezien de berekeningsresultaten van vergelijkbare scenario’s in de Paleistuin van het Paleis, kan worden geconcludeerd dat deze tevens inpasbaar zijn als categorie type I evenement indien dit plaatsvindt op het voorterrein van het Paleis.
Er is onderzocht of er ten gevolge van de verkeersaantrekkende werking een relevante toename van de geluidbelasting plaatsvindt bij de omliggende geluidgevoelige bestemmingen, ten opzichte van het autonome verkeersbeeld op de openbare wegen. Hiervoor is voor de bepalende wegvakken waarop een mogelijke relevante verkeerstoename plaats zal gaan vinden ten gevolge van de verkeersaantrekkende werking van Paleis Het Loo, een berekening uitgevoerd.
Uit het onderzoek blijkt dat een zeer geringe niet hoorbare toename optreedt bij de 1e lijns bebouwing langs de hoofdontsluitingswegen ten gevolge van de geplande ontwikkeling bij Paleis Het Loo. Gezien de zeer geringe toename is er sprake van een goede ruimtelijke ordening. Tevens kan worden geconcludeerd dat de berekende geluidbelasting ten gevolge van het aantrekkende verkeer tijdens een zeer drukke dag tijdens een evenement, ofwel een piekdag, inpasbaar is binnen de geldende normstellingen.
Met het akoestisch onderzoek is aannemelijk gemaakt dat bij de evenementen voldaan kan worden aan de geluidswaarden uit de nota Geluid bij Evenementen. Voor Paleis Het Loo wordt overigens een locatieprofiel opgesteld, waarbij de regeling in dit bestemmingsplan als uitgangspunt wordt gebruikt.
Het bestemmingsplan maakt een toename van het aantal evenementendagen mogelijk tot 47. De effecten van deze toename op de omgeving zijn, als onderdeel van de totale ontwikkeling, onderzocht. De bezoekers van de evenementen maken deel uit van het totaal aantal toegestane bezoekers van 586.000. Uit de onderzoeken is naar voren gekomen dat onder andere wat betreft parkeren, verkeersstromen en effect op de natuur er een ruimtelijk aanvaardbare situatie zal optreden.
De evenementen beperken zich naar aard. Nu en ook in de toekomst zal het gaan om culturele en aan het museum gerelateerde evenementen. Bijvoorbeeld popconcerten en dancefestivals behoren daar niet toe. Voor het grootste deel van de 47 evenementendagen, namelijk 30, blijft het geluidniveau op de omgeving beperkt tot minder dan 50 dB(A) op de gevels van woningen. Het aantal dagen voor 'geluidsevenementen' (meer dan 50 dB(A)), wordt beperkt tot 17.
Op maximaal 14 van die 17 dagen mag het maximale niveau 65 dB(A) zijn. Hierbij kan het gaan om evenementen waarbij versterkt (muziek) geluid prominent aanwezig is en/of vermaak door middel van het produceren van versterkt (muziek) geluid een van de hoofddoelen is. De overige dagen mag de geluidbelasting op de gevels van de dichtsbijzijnde woningen niet meer dan 60 dB(A) zijn. Dit betreft overwegend evenementen waarbij op kleinschalige wijze versterkt (muziek) geluid wordt geproduceerd, maar waarbij dit duidelijk een ondergeschikte vorm van vermaak is.
Omdat de geluidsevenementen een integraal en wezenlijk onderdeel uitmaken van het museum wordt een aantal van 8 van dat soort evenementen per jaar en een maximale duur per evenement van 7 dagen passend geacht (uiteraard met in acht neming van het maximum aan evenementendagen van 17 per kalenderjaar). De eindtijd van de evenementen wordt op 22.00 uur gelegd.
In de rest van het plangebied maakt het bestemmingsplan het vestigen en uitoefenen van nieuwe milieubelastende functies die een belemmering vormen voor de milieugevoelige functies in of buiten het plangebied niet mogelijk. Ook maakt het geen nieuwe milieugevoelige functies mogelijk die tot beperkingen leiden voor milieubelastende functies in of buiten het plangebied of die worden beïnvloed door milieubelastende functies in of buiten het plangebied.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe worden in het beleid voor externe veiligheid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en per transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende Regeling basisnet. Er zijn geen wettelijke grenzen voor de aantallen transporten met gevaarlijke stoffen maar er worden wel grenzen gesteld aan de risico's, deze staan in het Basisnet. De vastgestelde risicogrenzen worden getoetst aan het plaatsgebonden risico met een wettelijk harde norm en het groepsrisico met de daarbij behorende oriëntatiewaarde als ijkpunt. Daarnaast geldt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen op een verantwoorde wijze plaatsvindt vanwege de strenge eisen die gelden voor dit vervoer als gevolg van internationale regelgeving.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud van de buisleidingen.
Nota Milieuveiligheid Apeldoorn
Uitgangspunt van de Nota Milieuveiligheid, die in december 2011 is vastgesteld, is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. De voorwaarde hierbij is dat de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de Nota bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
Bevi
In het plangebied en in de omgeving daarvan bevinden zich geen bestaande of geprojecteerde bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
In het plangebied en in de omgeving daarvan bevinden zich geen bestaande of geprojecteerde buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Het plangebied grenst aan een provinciale weg, namelijk de N344 (Zwolseweg/Amersfoortseweg). Provinciale wegen zijn aangewezen als doorgaande routes voor gevaarlijke stoffen. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N344 is echter zo beperkt dat er geen significante risico's op het gebied van externe veiligheid zijn rond deze weg, zo blijkt uit de Nota milieu-veiligheid Apeldoorn.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de voorgenomen uitbreiding en de toename van het aantal evenementendagen bij Paleis Het Loo en ook niet voor de rest van het plangebied. Het is daarom ook niet nodig in het bestemmingsplan nadere eisen ten aanzien van dit aspect te stellen.
Op basis van het voorzorgsprincipe wordt geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT). De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar.
In het plangebied en in de omgeving daarvan bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen. In het plangebied zijn 2 zendmasten aanwezig. De zendmasten hebben ieder een veiligheidszones van circa 1 meter en vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkelingen.
![]() |
![]() |
Kaart zendmasten, uitsnede uit het Antenneregister van het Antennebureau van de Rijksoverheid (www.antennebureau.nl) |
Op grond van artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening kan een bestemmingsplan alleen een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken:
en, in het geval de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaande stedelijk gebied van de regio kan plaatsvinden:
De begrippen 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' zijn als volgt gedefinieerd (artikel 1.1.1 Bro):
In de praktijk wordt dit de ladder voor duurzame verstedelijking genoemd. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.
In het kader van duurzame verstedelijking is de ondergrondse uitbreiding van Paleis Het Loo onder de Basse-cour met een vloeroppervlakte van 4.500 m2 en een diepte van 8 meter de enige ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt die mogelijk gekwalificeerd zou kunnen worden als nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Trede 1: Voorzien in actuele regionale behoefte
Nationaal Museum Paleis Het Loo is een van de bekende Nederlandse musea en draagt bij aan het aantrekkelijke vestigingsklimaat en het toeristisch toplandschap van Apeldoorn en de regio. Daarnaast is het ook van nationaal en zelfs internationaal belang. Van de bezoekers komt gemiddeld 12% uit de regio, 77% uit de rest van Nederland en 11% uit het buitenland. Het aantal bezoekers aan musea in Nederland is sinds 2011 met bijna 31% gestegen, een groei van 9,3% per jaar. Dat blijkt uit het rapport Museumcijfers 2014. Ook voor Paleis Het Loo geldt dat de bezoekersaantallen blijven stijgen. Het aantal in 2015 was 356.000. Door de stijgende bezoekersaantallen bleek ook duidelijk dat de publieksvoorzieningen onvoldoende zijn.
De geplande uitbreiding zorgt er voor dat museum Paleis weer bij de tijd is en op de toekomst is voorbereid. In de uitbreiding komen een volledig nieuw entreegebied met alle benodigde eigentijdse bezoekersfaciliteiten en nieuwe tentoonstellingsruimte van in totaal 1.000 m2.
Aan het museum worden nieuwe tentoonstellingsvormen toegevoegd, zoals een Kindermuseum. Daarbij staat het publiek centraal en wordt de rijke collectie voor grote groepen mensen toegankelijk gemaakt. Verwacht wordt dat dit, samen met uitbreiding van het aantal dagen waarop evenementen worden gehouden, zal leiden op termijn tot toename van het aantal bezoekers: in de eerste jaren na heropening tot zo'n 586.000 bezoekers, waarna dat aantal zal stabiliseren op circa 500.000 bezoekers per jaar. Hieruit kan geconcludeerd worden dat met deze uitbreiding voorzien wordt in een actuele regionale behoefte.
Trede 2: Benutting van beschikbare gronden binnen bestaand stedelijk gebied
Paleis Het Loo ligt in bestaand stedelijk gebied. De uitbreiding van het Paleis komt onder de Basse-cour, het voorplein van Paleis Het Loo (het blauwe deel van navolgende afbeelding), die aan drie zijden is omsloten door het Paleis zelf. Voor de uitbreiding worden beschikbare gronden in bestaand stedelijk gebied benut. De uitbreiding is overigens onlosmakelijk verbonden met de unieke voorziening, Paleis Het Loo.
Deze ontwikkeling voorziet derhalve in een actuele regionale behoefte. In die behoefte wordt voorzien in bestaand stedelijk gebied waarbij gebruik wordt gemaakt van beschikbare gronden op eigen terrein. Geconcludeerd kan worden dat hier voldaan wordt aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
In de Omgevingsvisie Gelderland hebben provinciale staten het provinciale beleid omtrent archeologie vastgelegd: De provincie streeft er naar archeologie expliciet te betrekken bij de integrale afweging bij planontwikkeling. Bij locatiekeuze en planuitwerking moet voldaan worden aan de basiskwaliteitseisen van de bodem, waaronder archeologie. Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische gegevenheden in de bodem kunnen aantasten moeten zo veel mogelijk rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.
In de Omgevingsverordening Gelderland zijn voor dit plangebied geen regels over archeologie gesteld.
Op 18 juni 2015 heeft de gemeenteraad de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.
De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.
Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden
Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Monumentenwet en de Monumentenverordening.
Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden
Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.
Categorie 3: Terrein met archeologische waarden
Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.
Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting
In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting
In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.
Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting
In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.
Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt
De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.
Het Paleispark is ontstaan door een combinatie van menselijke en natuurlijke invloeden. Tot in de prehistorie was vooral de natuur de overwegende factor. Het plangebied ligt aan de voet van de stuwwal die in het Saalien (ongeveer 150.000 jaar geleden) is ontstaan. Deze stuwwal is het gevolg van landijs dat, als een gletsjer, vanuit Scandinavië tot halverwege ons land wist door te dringen. Het gewicht van de gletsjer (soms wel enkele honderden meters dik) perste de grond onder het ijs weg en stuwde dat elders weer omhoog, waardoor stuwwallen konden ontstaan. Bij het terugtrekken van de gletsjers in het Weichselien (120.000 tot 11.000 v. Chr.) kwam er een overvloed aan smeltwater vrij. Dit smeltwater sleet diepe dalen uit in de flanken van de stuwwallen. Zo is in het westelijk deel van het park (buiten het plangebied) nog een oud smeltwaterdal zichtbaar, het Wilhelminadal. Bij het uitspoelen van de stuwwal vonden elders weer stuwwalafzettingen plaats. Het plangebied zelf bestaat grotendeels uit daluitspoelingswaaierafzettingen, soms relatief hooggelegen, soms wat lager in het landschap. Aan de zuidkant van het plangebied is nog een uitloper van de stuwwal zelf aanwezig
In de bodem is vervolgens een podzolgrond ontwikkeld. In het plangebied komen veld-, haar- en holt-podzolbodems voor. Welk type bodem er ontwikkeld is, is afhankelijk van het gebruik van het land of de ligging in het landschap. Zo ontwikkelen holtpodzolbodems zich voornamelijk in een bosgebied, veldpodzolbodems in heidegebieden en haarpodzolbodems op de wat hoger gelegen gebieden. De mogelijkheden voor akkerbouw op deze gronden zijn niet groot omdat onder andere de voedzame bovenlaag erg dun is.
Op de stuwwal en aan de langgerekte, hoger gelegen uitlopers van de stuwwal of daluitspoelingswaaierafzettingen komen kampementen van jagers-verzamelaars (vanaf 10.000 jaar v. Chr.) voor. In het plangebied is tot op heden geen vindplaats van jagers-verzamelaars aangetroffen; het is niet uitgesloten dat zo'n vindplaats wel aanwezig is. In de late steentijd (vanaf 4900 v. Chr.) komen de eerste boeren op de Veluwe. Ook vindplaatsen van deze bewoners zijn (nog) niet in het plangebied aangetroffen. Vanaf 2900 Chr. tot het jaar 0 vinden we van deze boeren de nederzettingen, akkers en de begravingen terug. Vooral het laatste, de bekende grafheuvels, zijn nog steeds goed zichtbaar in het landschap. Ook in het plangebied liggen enkele grafheuvels. Van wanneer deze grafheuvels precies dateren binnen de 3000 jaar dat ze opgebouwd zijn, is zonder onderzoek niet goed te zeggen. Ook het grafritueel was zeer divers. Er zijn grafheuvels waarin slechts één dode is begraven, maar ook grafheuvels met enkele tientallen doden. Tussen 2007 en 2009 is een aantal grafheuvels bij de Echoput en aan de Wieselseweg onderzocht. De resultaten bij de Echoput geven niet alleen informatie over de grafheuvels zelf, maar laten ook zien dat in de IJzertijd (300 v. Chr.) het landschap bewust door de mens beïnvloed werd, waarbij begrazing door schapen voor een open heidelandschap zorgde. Vlak bij deze grafheuvels zijn ook enkele celtic fields (prehistorische akkercomplexen) gevonden. Vanaf deze tijd wordt duidelijk dat ook de mens invloed op het landschap gaat uitoefenen.
Onbekend is of het plangebied in de Romeinse tijd en Vroege Middeleeuwen bewoond werd. Wel weten we dat vanaf de 7e eeuw aan de oostelijke flank van de stuwwal grootschalige ijzerwinning heeft plaatsgevonden. Vlakbij het plangebied zijn hier de sporen, in de vorm van rijen ijzerwinkuilen en een ijzerslakkenhoop, nog steeds zichtbaar.
De meeste invloed op het landschap heeft de mens uitgeoefend vanaf de Late Middeleeuwen, als de van oorsprong relatief onvruchtbare grond door bemesting vruchtbaarder wordt gemaakt. Door een eeuwenlange toepassing van bemesting met potstalmest (een mengsel van mest en heideplaggen), zijn hoge zwarte enkeerdgronden ontstaan. Wanneer de Loosche Enk precies is ontstaan is niet bekend. Waarschijnlijk gebeurde dat in verschillende fasen vanaf de 10de tot in de 18de eeuw.
Op en langs de enk lagen sinds de middeleeuwen boerderijen, die het buurtschap Het Loo vormden. De locatie raakte ook in trek bij de adel. De voornaamste aantrekkingskracht ging uit van de aanwezigheid van water en de mogelijkheid tot jacht in de bossen bij Hoog Soeren en op de woeste gronden. Het Loo wordt voor het eerst schriftelijk genoemd in een akte uit 1439 over de bezittingen van Udo Talholt, raad van de Hertog van Gelre. In 1685 wordt door Willem III het besluit genomen om het huidige Paleis Het Loo te laten bouwen. De rest van deze geschiedenis, die ook vanuit archeologisch perspectief zeer waardevol is, is beschreven in paragraaf 3.1. Met de bouw van het paleis en de aanleg van tuinen en park zal een gedeelte van de destijds aanwezige archeologische waarden zijn verstoord, maar daarmee zijn ook weer nieuwe waarden toegevoegd.
In het plangebied zijn vijf archeologische waarnemingen gedaan en komt één beschermd archeologisch monument voor. Drie waarnemingen hebben te maken met archeologisch onderzoek dat in het verleden bij Paleis Het Loo is uitgevoerd. Het betreffen twee waarnemingen bij kasteel Het Oude Loo (W29725 en W42206) en één waarneming in de Paleistuin van Paleis Het Loo (W404016). De andere twee waarnemingen betreffen grafheuvels. De noordelijke grafheuvel is een rijksbeschermde grafheuvel (W42505 / M159). De andere grafheuvel (W42514) heeft geen rijksbescherming. Deze heuvel is vooralsnog niet gewaardeerd. De archeologische waarneming spreekt hierbij zelfs over de mogelijkheid dat het niet om één grafheuvel, maar om drie grafheuvels zou kunnen gaan. De genoemde bekende archeologische waarden worden beschermd door middel van een regeling in het bestemmingsplan. De noordelijke, rijksbeschermde, grafheuvel is daarnaast ook beschermd via de Erfgoedwet.
![]() |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
![]() ![]() ![]() |
Uitsnede uit archeologische kenniskaart, in de tekst genoemde waarnemingen en monumenten gemarkeerd |
In het plangebied komen gebieden voor die op de archeologische beleidskaart 2015 zijn aangemerkt als terrein met monumentale archeologische waarden, terrein met vastgestelde archeologische waarden, terrein met archeologische waarden, zone met (middel)hoge archeologische verwachting, zone met lage archeologische verwachting en zone met geen archeologische verwachting. De volgende afbeelding toont een uitsnede van de archeologische beleidskaart ter plaatse van het plangebied.
![]() |
![]() ![]() ![]() |
Uitsnede Archeologische beleidskaart 2015 |
In paragraaf 4.1.3 zijn de voorgenomen ontwikkelingen in deelgebied Paleis Het Loo beschreven. De onderdelen die op archeologische uitvoerbaarheid getoetst moeten worden zijn die ontwikkelingen die gepaard gaan met een ingreep in de bodem. Dat zijn de volgende ontwikkelingen:
A. Onderzoek uitbreiding Paleis met ondergrondse entree en tentoonstellingsruimte onder de Basse-cour
In opdracht van de initiatiefnemer heeft Econsultancy archeologisch bureauonderzoek en gecombineerd verkennend en karterend onderzoek uitgevoerd ter plaatse van de Basse-cour, de locatie waar de ondergrondse uitbreiding van museum Paleis Het Loo is voorzien. De rapportage van dat onderzoek, gedateerd 7 oktober 2016, is opgenomen in Bijlage 10 van de Bijlagen bij de toelichting.
Uit het bureauonderzoek blijkt dat de onderzoekslocatie ligt op een hoger gelegen daluitspoelingswaaier als overgangs-/randzone van de ten westen gelegen Oost-Veluwse stuwwal naar het ten oosten gelegen Pleistocene bekken van de Gelderse IJssel. Deze landschappelijke eenheden hadden al voor Jagers-Verzamelaars (Laat-Paleolithicum en Mesolithicum) een gunstige ligging als tijdelijke nederzettingslocatie (jachtkampementen). Vanaf het Neolithicum was de daluitspoelingswaaier ook geschikt als nederzettingslocatie voor Landbouwers. De onderzoekslocatie heeft deel uitgemaakt van de Loosche Enk. Ter plaatse van de onderzoekslocatie werd na de bouw van Paleis Het Loo de Basse-cour aangelegd. Deze werd gebruikt voor het ontvangen van gasten die vaak per koets werden vervoerd. Waarschijnlijk is de Basse-cour in de loop van meer dan 300 jaar meerdere malen hernieuwd, maar de inrichting is altijd vergelijkbaar gebleven, met rondom de centraal gelegen Dolfijnenfontein gelegen terreindelen grasland en daarbuiten verhardingen. In 1912 is in het noordelijke deel van de Basse-cour een tunnel aangelegd, als verbinding tussen de twee vleugels van Paleis Het Loo.
Uit het inventariserend veldonderzoek (booronderzoek) blijkt dat de bodemopbouw ter plaatse van de westelijke, centraal-westelijke en zuidelijke delen en de noordoosthoek van de onderzoekslocatie nog deels intact is. Onder een gemiddeld 70 cm dikke laag cunet-/stabilisatiezand resteert een gemiddeld 30 cm dik plaggendek, gevolgd door de Bws- en vervolgens de BC-horizont. Het archeologische sporenniveau is hier nog intact aanwezig en zal meest zichtbaar zijn op de overgang van de BC- naar C-horizont, op een diepte van circa 150 cm onder maaiveld.
In het centraal-oostelijke en noordelijke deel van de onderzoekslocatie hebben diepere bodemverstorende ingrepen plaatsgevonden, tot gemiddeld 160 cm onder maaiveld. Verwacht wordt dat deze verstoringen mede zijn veroorzaakt door de aanleg van kabels en leidingen. Door het centraal-oostelijke en noordelijke deel van de onderzoekslocatie loopt een ondergrondse hoogspanningskabel en vanaf de oostelijke vleugel van Paleis Het Loo loopt een waterleiding naar de Dolfijnenfontein.
Onder het verstoringsniveau bevindt zich direct de C-horizont. Omdat het archeologisch niveau, ter plaatse van de terreindelen waar sprake is van een deels intacte bodemopbouw, is vastgesteld op een gemiddelde diepte van circa 150 cm onder maaiveld, geldt dat in het centraal-oostelijke en noordelijke deel van het onderzoeksgebied de verstoringen doorlopen tot circa 10 cm onder het archeologisch niveau. Dit betekent dat het archeologisch niveau is verstoord, maar dat dieper doorlopende sporen nog intact aanwezig kunnen zijn. In géén van de boringen zijn in situ liggende archeologische indicatoren aangetroffen.
Geconcludeerd wordt dat de middelhoge archeologische verwachting voor resten van Jagers-Verzamelaars (Laat-Paleolithicum en Mesolithicum) en de hoge verwachting voor resten van Landbouwers (vanaf het Neolithicum) met een matig tot hoge vondstdichtheid kan worden bijgesteld naar een lage verwachting. Omdat het archeologisch niveau maar deels is aangetast blijft de hoge archeologische verwachting voor Landbouwers (vanaf het Neolithicum) waarbij sprake is van een vondstarme site, wel behouden. Voor dergelijke sites is een karterend booronderzoek geen geschikte onderzoeksmethode.
De eerdergenoemde tunnel in het noordelijke deel van de onderzoekslocatie, als verbinding tussen de twee vleugels ter weerszijden van de Basse-cour, kan feitelijk gezien worden als een bouwstructuur van archeologische waarde (ouder dan 50 jaar). Deze structuur kan door middel van gravend onderzoek verder worden onderzocht. Ook kan alleen door middel van gravend (vervolg)onderzoek bepaald worden of er nog ondergrondse restanten aanwezig zijn van oudere waterwerken (pijpleidingen) die in het verleden water naar de Dolfijnenfontein hebben aangevoerd en in welke richting deze naar de paleismuren doorlopen. Behalve voor infrastructurele elementen/werken geldt er ook nog een hoge verwachting voor andere vondsten uit de tijd van de bouw en het gebruik als paleis, zoals mede gebleken is uit diverse vondsten die elders rond het paleis zijn gedaan.
Uit de onderzoeksrapportage kan worden geconcludeerd dat voor de hele Basse-cour een lage archeologische verwachting geldt voor resten van Jagers-Verzamelaars (Laat-Paleolithicum en Mesolithicum) en voor resten van Landbouwers (vanaf het Neolithicum) met een matig tot hoge vondstdichtheid. Omdat het archeologisch niveau maar deels is aangetast blijft de hoge archeologische verwachting voor Landbouwers (vanaf het Neolithicum) waarbij sprake is van een vondstarme site, wel behouden. Voor de periode van de bouw van het paleis en het gebruik ervan geldt een hoge archeologische verwachting voor vondsten, fundamenten en infrastructurele werken.
Ter plaatse van de Basse-cour dient een archeologisch gravend onderzoek te worden uitgevoerd door middel van een proefsleuvenonderzoek, met een mogelijke doorstart naar een definitieve opgraving. Het graven en breken in en onder het Paleis ten behoeve van de verbindingen met de geplande nieuwbouw dient onder archeologische en/of bouwhistorische begeleiding te worden uitgevoerd.
B. Onderzoek uitbreiding Paleis met enkele ondergeschikte aanvullingen
Zoals in subparagraaf 4.1.3.1 is beschreven zijn onder het achterbordes en in de oostelijke vleugel van Paleis Het Loo enige ondergeschikte (bouw)toevoegingen voorzien. Deze locaties zijn aangegeven op de navolgende kaart:
![]() |
Kaart ondergeschikte toevoegingen onder achterbordes en in oostelijke vleugel Paleis Het Loo, locaties en boorpunten archeologisch onderzoek gemarkeerd |
In opdracht van de initiatiefnemer heeft Econsultancy archeologisch bureauonderzoek en gecombineerd verkennend en karterend onderzoek uitgevoerd op deze locaties uitgevoerd. De rapportage van het onderzoek, gedateerd 24 januari 2017, is opgenomen in Bijlage 11 van de Bijlagen bij de toelichting.
Achterbordes
Uit de onderzoeksrapportage blijkt dat onder het achterbordes (boorpunten 1 t/m 4 op voorgaande kaart) reeds diepe bodemverstorende ingrepen hebben plaatsgevonden. Er komt een circa 3 meter dikke opgebrachte laag/opvulling voor met hieronder een scherpe overgang direct naar de C-horizont, in de vorm van sneeuwsmeltwaterafzettingen. De bodemverstorende ingrepen zullen zijn uitgevoerd tijdens de bouw dan wel renovatie van het Paleis. Door deze verstoringen is het archeologisch vondsten- en sporenniveau reeds volledig verwijderd. De resten/brokken baksteenpuin die zijn aangetroffen in het opvullingsmateriaal zijn vanuit archeologisch oogpunt niet relevant (het is uit de 20e eeuw daterend materiaal) en liggen buiten hun oorspronkelijke context. Deze resten zullen tijdens de laatste restauratieperiode in de jaren 1977-1984 zijn opgemengd. Onder het westelijke, zuidelijke en oostelijke deel van het bordes is reeds bebouwing aanwezig (tunnels/onderdoorgangen en een dienstruimte). Deze kunnen gezien worden als elementen van bouwhistorische waarde (die aan de binnenzijde onderzocht zijn tijdens het bouwhistorisch onderzoek). Op nog grotere diepte onder het bordes kunnen zich nog restanten muurwerk of funderingsresten bevinden. Deze kunnen dateren vanaf het einde van de 17e eeuw. Door middel van handmatige boringen kan de aan- dan wel afwezigheid van ouder muurwerk en funderingsresten niet worden aangetoond.
Geconcludeerd wordt dat er geen aanleiding meer is om een archeologische vindplaats van Jagers-Verzamelaars (Laat-Paleolithicum en Mesolithicum) en/of van Landbouwers (vanaf het Neolithicum) met een lage, matige of hoge vondstdichtheid op deze deellocatie te verwachten die dateren uit de periode voordat Paleis Het Loo is gebouwd (vóór 1685).
De aanwezige bebouwing onder het bordes (tunnels/onderdoorgangen en een bedrijfsruimte) kan gezien worden als elementen van bouwhistorische waarde. De bebouwing onder het bordes is tijdens de laatste grootschalige renovatie in de jaren 1977-1984 ten dele vernieuwd. Voor dit deel blijft de hoge verwachting behouden op het voorkomen van restanten gerelateerd aan Paleis Het Loo (muurwerk/funderingen) en ouder dan de 20e eeuw.
Graafwerkzaamheden ter plaatse van het bordes die dieper gaan dan 1 meter onder het verhardingsniveau dienen onder archeologische en/of bouwhistorische begeleiding te worden uitgevoerd.
Onderdelen oostvleugel
Uit de onderzoeksrapportage blijkt dat ter plaatse van de locaties in de oostelijke vleugel waar ondergeschikte (bouw)toevoegingen zijn voorzien, bodemverstorende ingrepen tot circa 120 cm onder maaiveld reiken; direct hieronder komt de C-horizont voor. Direct langs de begrenzing van het meest oostelijke onderdeel (binnen de huidige personeelsfietsenstalling) kan een fundering worden verwacht uit de oudste bouwperiode van de oostvleugel rond 1687. Voor de oostelijke onderdelen van de oostvleugel (waar op voorgaande kaart boorpunten 6 en 7 voorkomen) blijft de hoge verwachting behouden op het voorkomen van restanten gerelateerd aan Paleis Het Loo (muurwerk/funderingen) en ouder dan de 20e eeuw. Voor de noordelijke deellocatie (waar op voorgaande kaart boorpunt 5 voorkomt) worden geen archeologische resten meer verwacht ouder dan de 20e eeuw.
Graafwerkzaamheden ter plaatse van het meest oostelijke onderdeel (de bestaande personeelsfietsenstalling) dienen onder archeologische en eventueel bouwhistorische begeleiding te worden uitgevoerd. Dat is omdat langs de buitenste begrenzing tijdens graafwerkzaamheden ondergronds muurwerk/funderingsresten kunnen worden blootgelegd en/of aangetast.
Voor de noordelijke deellocatie aan de oostzijde van de oostvleugel worden geen archeologische resten meer verwacht ouder dan de 20e eeuw, waardoor ter plaatse geen archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk is.
Conclusies onderdelen A. en B.
Op grond van de resultaten van het bureau- en veldonderzoek blijft de archeologische beleidscategorie 'Terrein met archeologische waarden' gehandhaafd, een categorie waarbij bij bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 35 cm archeologisch (vervolg)onderzoek plaats dient te vinden. Een uitzondering geldt voor de noordelijke deellocatie in de oostvleugel van het Paleis, waar geen verder archeologisch onderzoek meer uitgevoerd hoeft te worden.
Ter plaatse van de gehele Basse-cour dient archeologisch gravend onderzoek uitgevoerd te worden in de vorm van een proefsleuvenonderzoek, met een mogelijke doorstart naar een definitieve opgraving. De wijze waarop dit onderzoek uitgevoerd wordt, moet vastgelegd worden in een goed te keuren archeologisch Programma van Eisen. Het graven en breken in en onder het Paleis ten behoeve van de verbindingen met de geplande nieuwbouw dient onder archeologische en/of bouwhistorische begeleiding te worden uitgevoerd.
Graafwerkzaamheden ter plaatse van het achterbordes die dieper gaan dan 1 meter onder het verhardingsniveau, en ter plaatse van het oostelijke onderdeel van de oostvleugel van het Paleis dienen onder archeologische en/of bouwhistorische begeleiding te worden uitgevoerd.
C. Overige ontwikkelingen deelgebied Paleis Het Loo
In deelgebied Paleis Het Loo doen zich nog meer ontwikkelingen voor, waaronder het aanleggen van een voorziening voor de waterhuishouding en het uitbreiden van het bestaande bezoekersparkeerterrein en het opnieuw inrichten van het ontvangstgebied, inclusief het toevoegen van een gebouwde voorziening als markering van de toegang vanaf de Amersfoortseweg tot (het bezoekersparkeerterrein van) Paleis Het Loo.
Wanneer deze werkzaamheden gepaard gaan met bodemingrepen met een diepte van meer dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld moet archeologisch onderzoek uitgevoerd worden. Ook voor overige breek- en graafwerkzaamheden onder het Paleis die nog niet zijn onderzocht geldt dat deze onder archeologische en/of bouwhistorische begeleiding dienen te worden uitgevoerd.
Dat daadwerkelijk onderzoek wordt uitgevoerd als aan de genoemde criteria wordt voldaan, is geborgd door middel van een onderzoeksplicht die in de regels is vastgelegd. In paragraaf 7.4 is een toelichting op die regeling gegeven.
Voor de rest van het plangebied is geen archeologisch onderzoek uitgevoerd. Dat archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd in die gevallen waarin dat op grond van het gemeentelijke beleid vereist is, is geborgd doordat in het bestemmingsplan regels over archeologie zijn opgenomen, met inbegrip van de verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren wanneer wordt voldaan aan de vereisten die horen bij de ter plekke geldende archeologische beleidscategorie.
Kostenverhaal
Op grond van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In afwijking daarvan kan de gemeenteraad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is. In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de exploitatieplanplichtige bouwwerken aangewezen.
Financieel-economische uitvoerbaarheid
In artikel 3.1.6 Bro is bepaald dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting waarin de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan moeten zijn neergelegd. Op grond van die bepaling moet onderzoek gedaan worden naar de maatschappelijke en de financieel-economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De eis van economische en financiële uitvoerbaarheid houdt in dat het realistisch moet zijn om te verwachten dat tijdens de planperiode van 10 jaar de ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, ook daadwerkelijk (kunnen) worden uitgevoerd. Het gaat daarbij zowel om de investeringsfase (de kosten van het bouwen van het bouwplan en het aanleggen van voorzieningen) als om de exploitatiefase (het reguliere gebruik) daarna.
Zoals in paragraaf 4.1.3 is beschreven maakt het bestemmingsplan in deelgebied Paleis Het Loo een ontwikkeling mogelijk die bestaat uit de volgende onderdelen:
Kostenverhaal
De ondergrondse uitbreiding van Paleis Het Loo krijgt een oppervlakte van circa 4.500 m2. Daarmee is het een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro onderdeel c: de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1000 m² bruto-vloeroppervlakte of met een of meer woningen.
De realisatie van alle genoemde onderdelen is een particuliere ontwikkeling die plaatsvindt op initiatief van Stichting Paleis Het Loo Nationaal Museum. De uitvoering komt voor rekening en risico van deze initiatiefneemster; de ontwikkeling vindt plaats op gronden die eigendom zijn van de Staat, hierin vertegenwoordigd door het Rijksvastgoedbedrijf. De gemeente heeft met het Rijksvastgoedbedrijf een anterieure overeenkomst over het verhaal van de kosten van de grondexploitatie gesloten. Hierin is bepaald dat de kosten die zijn genoemd in de artikelen 6.2.4 en 6.2.5 Bro worden verhaald, met inbegrip van de eventuele kosten van tegemoetkoming in planschade. Door het sluiten van deze anterieure overeenkomst is het kostenverhaal voor deze particuliere ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk een exploitatieplan vast te stellen.
Financieel-economische uitvoerbaarheid
De initiatiefneemster heeft ten behoeve van het aantonen van de fincancieel-economische uitvoerbaarheid aan de gemeente een overzicht geleverd voor de investeringsfase en voor de exploitatiefase. Voor beide fases tesamen is een business case opgesteld. Voor de investeringsfase bestaat deze uit een overzicht van de geraamde investeringskosten van het Masterplan Paleis Het Loo en de bronnen waaruit deze kosten worden gedekt. Voor de exploitatiefase is in de business case een integrale, langjarige exploitatieberekening gemaakt van de lasten en de baten. Sprake is van een sluitende business case bij behoudende aannames waarin ook externe tegenvallers kunnen worden opgevangen. De werkzaamheden zijn gepland van 2018 tot medio 2021. Daarmee wordt de ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt binnen de planperiode uitgevoerd.
Hiermee is afdoende aangetoond dat de ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt financieel-economisch uitvoerbaar is.
Voor de rest van het plangebied zijn geen ontwikkelingen voorzien die kwalificeren als bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro. Ook voor dit deel is het vaststellen van een exploitatieplan dus niet noodzakelijk en is het bestemmingsplan financieel-economisch uitvoerbaar.
In hoofdstuk 3 is het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 gaat in op de toekomstige situatie. Hoofdstuk 6 bevat een toelichting op de planologische aspecten. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die dit vastlegt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 7.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 7.3 beschrijft de gekozen bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 7.5 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.
Bestemmingsplan Paleis Het Loo en Paleispark is een beheerplan, waarin de bestaande situatie en het geldende recht uitgangspunt zijn voor de wijze van bestemmen. Daarnaast maakt dit plan de gewenste ontwikkeling van museum Paleis Het Loo mogelijk.
Er is gekozen voor een vrij gedetailleerde bestemmingssystematiek. De ligging van de gebouwen en de maatvoering ervan is strak vastgelegd op de plankaart danwel in de planregels. De verschillende functies zijn daarbij op perceelsniveau voorzien van een passende bestemming met zo nodig een aanduiding voor specifieke gebouwen en gebruiksvormen. Er is, waar mogelijk, gestreefd naar een uniforme manier van bestemmen, zodat vergelijkbare planologische mogelijkheden gelden voor vergelijkbare situaties.
Voor de regels en de plankaart is gebruik gemaakt van de Apeldoornse standaard, die aansluit bij de systematiek van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
De bestemming 'Agrarisch' is gegeven aan de fruitkwekerij en de bloemkwekerij aan de oostzijde van het plangebied. De regels voor deze bestemming staan in artikel 3 Agrarisch.
Doorgaans worden met deze bestemming diverse vormen van agrarische bedrijvigheid toegelaten. In dit geval zijn heel specifieke bedrijfsvormen aanwezig die verweven zijn met de historie van het gebied. Ook vanwege de ligging nabij woningen en het Natura 2000-gebied is het niet wenselijk andere agrarische bedrijfsvormen toe te laten. Daarom hebben beide bedrijven een eigen aanduiding gekregen en zijn ter plaatse geen andere agarische bedrijfsvormen, zoals veehouderij, toegestaan. De fruitkwekerij is aangeduid als 'tuinbouw' en de bloemkwekerij als 'specifieke vorm van agrarisch - kwekerij'. Bij de fruitkwekerij is ondergeschikte detailhandel in ter plaatse geproduceerde en streekeigen producten toegestaan. Bij de bloemkwekerij is -conform het geldende recht- geen bedrijfswoning toegestaan.
Bedrijfsgebouwen en bedrijfswoning dienen binnen het bouwvlak te worden opgericht. Het maximale oppervlak aan bedrijfsgebouwen is aangeduid. Goot- en bouwhoogte, die uit het geldende bestemmingsplan zijn overgenomen, staan op de plankaart. Tussen de fruitkwekerij en de Tuinmanslaan staat een muur met cultuurhistorische waarde die hoger is dan doorgaans voor terreinafscheidingen wordt opgenomen. Deze hoogte is specifiek in de bouwregels benoemd.
Paleis Het Loo, de Paleistuin, het voorterrein en het gebied bij de paardenstallen hebben de bestemming 'Cultuur en ontspanning' gekregen. De regels voor deze bestemming staan in artikel 4 Cultuur en ontspanning.
Binnen deze bestemming zijn diverse functies toegelaten: museum (met bijbehorende en aan het museum ondergeschikte functies als horeca, detailhandel en dergelijke), siertuinen, lanen, paden en waterpartijen. Het presenteren van de reguliere museumcollectie en de enige malen per jaar gehouden speciale tentoonstellingen vallen onder de toegelaten functie museum en niet onder de hierna te bespreken evenementen. Met aanduidingen zijn de volgende functies toegelaten en op een specifieke locatie bepaald:
Voor de evenementen is een specifieke regeling opgenomen. Voor een groot deel van het bestemmingsvlak is de aanduiding 'evenemententerrein' opgenomen. Ter plaatse mogen op 47 dagen per jaar evenementen plaatsvinden. Dit onder voorwaarden, gericht op het voorkomen van hinder voor de omgeving en verstoring van broedende vogels.
Het mogen uitsluitend culturele en aan het museum gerelateerde evenementen zijn. Evenementen als popconcerten en dancefestivals zijn niet toegestaan. Op 17 van de 47 dagen zijn geluidsevenementen toegestaan, die met geluidnormen begrensd worden. Totaal worden maximaal 23 evenementen per kalenderjaar toegestaan. Van dat aantal mogen er maximaal 8 geluidsevenementen zijn. De evenementenbezoekers maken deel uit van het totaal aantal toegestane bezoekers van 586.000.
De meeste gebouwen in het vlak met deze bestemming zijn Rijksmonument. De bescherming van de Rijksmonumenten vindt voornamelijk via de Erfgoedwet plaats. In het bestemmingsplan is voor die gebouwen een beschermingsregeling opgenomen door het bouwvlak strak om het bestaande gebouw te leggen en als maximum voor goot- en bouwhoogte op te nemen: 'bestaand'. Het zijn immers gebouwen met zoveel afwisseling in hoogten dat het op de plankaart zetten van maatvoering ondoenlijk is. Hiermee wordt aantasting van de monumenten door uitbreidingen tegengegaan.
Met diverse regels, waaronder voorwaardelijke verplichtingen, wordt geborgd dat ook na realisatie van de gewenste ontwikkeling er geen onevenredige hinder optreedt voor de omgeving. Zo zijn er regels opgenomen omtrent het aantal bezoekers en het aantal parkeerplaatsen. Ook zijn regels opgenomen gericht op het uitvoeren van de benodigde boscompensatie, mitigerende maatregelen en het voorkomen van lichthinder.
Ter plaatse van Villa Booy is de bestemming Gemengd toegekend,. Toegestaan gebruik is wonen en kantoor. Dit laatste is beperkt tot maximaal 400 m2. Het bouwvlak en de bouwhoogtes zijn afgestemd op de bestaande situatie.
De regels voor deze bestemming staan in artikel 5 Gemengd.
Het Paleispark is bestemd tot 'Natuur'. De regels voor deze bestemming staan in artikel 6 Natuur.
De bestemmingsregeling richt zich primair op het gebruik als bos- en natuurgebied, zonder daarbinnen een nader onderscheid te maken. Verder toegestaan is een gebruik voor bosbouw en houtproductie, natuurbeheer en recreatief medegebruik in de vorm van paardrijden en wandelen. Voor de hertenkamp is een functie-aanduiding genomen, waarmee dat gebruik beperkt wordt tot het gebied met de betreffende aanduiding.
Buiten de bouwvlakken zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. Daaronder vallen ook de kunstobjecten. Deze zijn tot een hoogte van 10 meter toegelaten. Oprichten van terreinafscheidingen is alleen mogelijk ter plaatse van de hertenkamp. In de rest van het gebied met deze bestemming kunnen terreinafscheidingen alleen worden geplaatst na toepassing van de afwijkingsbepaling. Aan de afwijking is de voorwaarde gekoppeld dat plaatsing niet onaanvaardbaar mag zijn uit een oogpunt van beheer en ontwikkeling van het natuurgebied ("ontrastering", realiseren van één groot aaneengesloten natuurgebied).
Deze bestemming is gegeven aan de Tuinmanslaan. Ook hier is, net als in de bestemming 'Agrarisch', de afwijkende hoogte van de cultuurhistorisch waardevolle muur tussen de fruitkwekerij en de Tuinmanslaan specifiek in de bouwregels benoemd.
De regels voor deze bestemming staan in artikel 7 Verkeer - Verblijfsgebied.
Het water in het plangebied vervult een belangrijke waterhuishoudkundige functie, maar is ook van visuele betekenis. De vijvers en het water rondom Het Oude Loo hebben de bestemming Water gekregen.
De regels voor deze bestemming staan in artikel 8 Water.
De woningen in het plangebied hebben de bestemming 'Wonen'. De regels voor deze bestemming staan in artikel 9 Wonen.
Nagenoeg alle woningen hebben grote cultuurhistorische waarde; een deel is Rijksmonument en een ander deel wordt mogelijk aangewezen als gemeentelijk monument. De bescherming van de cultuurhistorische waarden vindt voornamelijk via Erfgoedwet en Monumentenverordening plaats. In het bestemmingsplan is voor die woningen een beschermingsregeling opgenomen door de bestaande goot- en bouwhoogten vast te leggen en door het bouwvlak strak om de bestaande woning te leggen. De woningen in het westen van het plangebied zijn relatief klein. Daar is het bouwvlak strak om voor- en zijgevels gelegd maar is aan de achterzijde enige uitbreidingsruimte geboden. De goot- en bouwhoogten zijn in meters op de plankaart aangegeven, met uitzondering van Het Oude Loo, waarvoor in de bouwregels is aangegeven dat de bestaande goot- en bouwhoogten het toegestane maximum zijn. Door middel van bouwaanduidingen is onderscheid gemaakt tussen de verschillende bouwwijzen van de woningen: vrijstaand, twee-onder-een-kap en aaneengebouwd. De maximaal toegelaten oppervlakte aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen is 100 m².
In het plangebied komt een aantal gebouwen voor die worden gebruikt ten behoeve van de beveiliging van leden van het Koninklijk Huis. Deze gebouwen zijn, binnen de bestemming 'Wonen', aangeduid als 'specifieke vorm van maatschappelijk - beveiliging'. De aanduiding 'relatie' geeft aan bij welk bestemmingsvlak 'Wonen' het beveiligingsgebouw hoort. In de bouwregels is bepaald dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - beveiliging' geen woning is toegestaan. Met de aanduidingen 'specifieke vorm van wonen - dependance' respectievelijk 'kantoor' zijn de aanwezige dependance en kantoren geregeld.
Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis
Bij recht is het gebruik van een deel van (bedrijfs)woningen en bijgebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.
Bouwregels
Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.
Cultuurhistorische objecten
Verspreid over het plangebied staan diverse cultuurhistorische bouwwerken die waardevol zijn maar geen echte gebruiksfunctie hebben, zoals het botenhuis en de theetent bij de veldvijvers, en de paraplufolly en het Bijlandt Rust-prieel aan de westkant van het plangebied, maar ook bijvoorbeeld de gedenknaald HBS tussen Paleistuin en veldvijvers. Omdat ze geen echte gebruiksfunctie hebben, zijn ze ondergebracht in de de bestemming waarin ze liggen. Met de bestemmingsomschrijving, de aanduiding 'cultuurhistorie' op de plankaart en een sloopvergunningplicht worden deze objecten beschermd.
Parkeren
Voor de bestemmingen Agrarisch, Gemengd en Wonen is een regel opgenomen omtrent de parkeernorm. De parkeernormen komen voort uit de gemeentelijke Parkeernota.
Bevoegd gezag
Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) zijn de regels voor gebiedsaanduidingen opgenomen. Dit zijn regels voor gebiedsaanduidingen die in meerdere bestemmingen voorkomen.
Voor het deel van het plangebied dat in de grondwaterbeschermingszone ligt zijn de bestemmingen uit het voorheen geldende bestemmingsplan overgenomen. Het risico voor het grondwater blijft daardoor hetzelfde als onder het oude recht. Ter bescherming is daarnaast de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' opgenomen.
De regels voor deze gebiedsaanduiding staan in artikel 13 milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied.
De aanduiding 'overige zone - beken en sprengen' is gegeven aan de in het plangebied voorkomende sprengen. De gronden zijn, naast de daar voorkomende andere bestemmingen, mede bestemd voor het beheer, herstel en onderhoud van de landschappelijk, ecologisch en cultuurhistorisch waardevolle beken en sprengen. De aanduiding beoogt ook de oevers van de sprengen te beschermen. Daarom is het aanduidingsvlak beduidend breder dan de spreng zelf. Op de gronden met deze aanduiding mogen uitsluitend gebouwen ten dienste van het beheer van de beken of sprengen worden gebouwd, zo de onderliggende bestemming al bebouwing toelaat. Andere gebouwen zijn, mits passend binnen de andere bestemming, uitsluitend toegestaan door middel van het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels. Afwijken is alleen mogelijk wanneer uit overleg met de beheerder van de beek of spreng is gebleken dat daartegen geen bezwaar bestaat. Als voorwaarde is daarnaast opgenomen dat de landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden van de beek of spreng niet mogen worden aangetast. Ook deze bestemming kent een omgevingsvergunningvereiste voor het uitvoeren van een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
De regels voor deze gebiedsaanduiding staan in artikel 15 overige zone - beken en sprengen.
Het hele plangebied heeft een hoge cultuurhistorische waarde. Die is in het bestemmingsplan tot uitdrukking gebracht met de gebiedsaanduiding 'overige zone - cultuurhistorisch gebied' die voor het hele plangebied geldt. De aanduiding bepaalt dat gronden met deze aanduiding tevens bestemd zijn voor behoud en bescherming van de cultuurhistorische waarden. Dit zijn:
De regels voor deze gebiedsaanduiding staan in artikel 16 overige zone - cultuurhistorisch gebied.
De Archeologische beleidskaart 2015 kent zes categorieën gebieden met een verschillende archeologische verwachting. Voor twee van die categorieën bevat het bestemmingsplan geen regeling. De bescherming van terreinen met monumentale archeologische waarden, oftewel de archeologische monumenten, is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Van de zones met geen archeologische verwachting staat vast dat er geen archeologische waarden (meer) zijn. Voor de overige vier categorieën wordt in bestemmingsplannen een beschermende regeling opgenomen.
Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Terrein met vastgestelde archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – vastgestelde archeologische waarden' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Terrein met archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – archeologische waarden' gekregen. Voor beiden geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 50 m2 (vastgestelde archeologische waarden) respectievelijk 100 m2 (specifieke archeologische waarden) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend. Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Zone met (middel)hoge archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – hoge archeologische verwachtingswaarde' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Zone met lage archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – lage archeologische verwachtingswaarde' gekregen. Hiervoor geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 500 m2 (hoge archeologische verwachtingswaarde) respectievelijk 2.500 m2 (lage archeologische verwachtingswaarde) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend.
Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die mogelijke archeologische waarden in de bodem kunnen verstoren geldt voor alle vier de categorieën dat ze niet mogen worden uitgevoerd tenzij daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Daarbij gelden dezelfde oppervlakten en diepte als hiervoor genoemd. De vergunning kan alleen worden verleend als uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast.
Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit eerder uitgevoerd onderzoek) in voldoende mate is vastgesteld, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren.
Als uit het archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden door het oprichten van het bouwwerk of door het uitvoeren van de werkzaamheden zullen worden verstoord kan het bevoegd gezag bepaalde voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden. Deze voorschriften kunnen bestaan uit het treffen van technische maatregelen of uit het uitvoeren van nader onderzoek; van beide dient verslag aan het bevoegd gezag uitgebracht te worden.
Archeologisch onderzoek kent vele vormen en maten. Voor het archeologische onderzoeksrapport dat bij een vergunningaanvraag moet worden ingediend wordt meestal in eerste instantie een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, eventueel aangevuld met een verkennend booronderzoek. Veelal is na deze fase bekend of vrijgave van het terrein mogelijk is of dat nader (of aanvullend) onderzoek noodzakelijk is. Het nader of aanvullend onderzoek, dat bij wijze van voorschrift aan de omgevingsvergunning verplicht kan worden gesteld, kan bijvoorbeeld bestaan uit een gedetailleerder booronderzoek of het graven van proefsleuven om een vindplaats op te sporen of uit te sluiten. Uiteindelijk kunnen deze vormen van onderzoek erin resulteren dat een behoudenswaardige archeologische vindplaats is aangetroffen. Afhankelijk van de ontwikkeling zal de vindplaats in dat geval ex situ (door een opgraving) of in situ (door inpassing in het plan) behouden moeten worden.
Bepalend voor het al dan niet bestaan van een onderzoeksverplichting zijn steeds de oppervlakte en de diepte van de bodemingreep. Bij de oppervlakte van de bodemingreep gaat het om de daadwerkelijk verstoorde oppervlakte. Als een gebouw op stroken gefundeerd wordt en er geen extra graafwerk plaatsvindt, dan geldt als bodemingreep alleen de oppervlakte van de strokenfundering. Wordt daarentegen ook de grond tussen de stroken dieper dan 35 cm vergraven, dan geldt als bodemingreep de volledige oppervlakte van het gebouw. Wanneer een gebouw wordt onderkelderd, wordt in de regel een flink grotere bouwput gegraven dan de oppervlakte van het gebouw. Daarom geldt als bodemingreep bij een onderkeldering de oppervlakte van de bouwput. Om dit zeker te stellen is in artikel 2 Wijze van meten bepaald hoe de oppervlakte van een bodemingreep moet worden gemeten.
In de regels is bepaald dat de diepte van de bodemingreep wordt bepaald vanaf de vastgestelde maaiveldhoogte van het Actueel Hoogtebestand Nederland 2 (AHN2). De AHN2 is een digitale hoogtekaart van Nederland, met voor heel Nederland gedetailleerde en precieze hoogtegegevens die de ligging van het maaiveld met grote nauwkeurigheid weergeeft. Door het hanteren van deze vastgestelde hoogteligging wordt bereikt dat niet alleen bij een eenmalige bodemingreep dieper dan 35 cm onder AHN2-maaiveld er een plicht tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek is, maar dat dat ook het geval is als er in de loop der jaren bij achtereenvolgende activiteiten meer dan 35 cm onder deze vastgestelde maaiveldhoogte gegraven wordt. In de begripsbepalingen is een definitie van het begrip AHN2-maaiveld opgenomen.
De ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is bepaald dat in gebieden met de bestemming Natuur een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden moet worden aangevraagd en archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 en een verstoringsdiepte van 0 cm onder het AHN2-maaiveld.
De regels voor de aanduiding overige zone - archeologische waarden staan in artikel 14.
De regels voor de aanduiding overige zone - hoge archeologische verwachtingswaarde staan in artikel 17.
De regels voor de aanduiding overige zone - lage archeologische verwachtingswaarde staan in artikel 18.
De regels voor de aanduiding overige zone - vastgestelde archeologische waarden staan in artikel 19.
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) zijn regels opgenomen die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 11 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. In lid 11.1 is onder andere de bepaling over ondergronds bouwen opgenomen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.
Lid 11.2 bevat de afdekbepaling. Hierin is bepaald dat gebouwen altijd van een kap moeten worden voorzien, uiteraard mits ze hoger worden gebouwd dan de ter plaatse aangegeven maximale goothoogte.
In artikel 12 staan de algemene gebruiksregels. In de leden 12.1 en 12.2 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming.
In artikel 22 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 23 geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen.
In artikel 24 is het vergunningstelsel voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden opgenomen. Aangegeven is welke werken en werkzaamheden binnen welke bestemmingen en aanduidingen omgevingsvergunningplichtig zijn en welke toetsingscriteria worden gehanteerd. Uitgezonderd van de vergunningplicht zijn onder andere werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud.
Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.
Gedurende de verschillende fases tot aan het bestemmingsplan zijn diverse partijen en instanties, waaronder de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, betrokken bij het traject, onder andere door middel van gesprekken, presentaties en bijeenkomsten. Nationaal Museum Paleis Het Loo heeft zelf een actieve rol gepakt bij het betrekken van omwonenden, natuurorganisaties en dorps- en wijkraden tijdens de voorbereidingen.
Paleis Het loo heeft met betrokken partijen een overeenkomst gesloten omtrent de mitigerende maatregelen en de boscompensatie.
Vanwege het provinciale belang is het concept van het ontwerp-bestemmingsplan in het kader van het vooroverleg aangeboden aan de provincie Gelderland. In de vooroverlegreactie gaat de provincie in op het Gelderse natuurbeleid (Gelders NatuurNetwerk), Nationaal Landschap, Natura 2000 en het grondwaterbeschermingsgebied. Geconstateerd wordt dat vorengenoemd beleid goed is verwerkt in het plan. Aandachtspunt is de planologische verankering van de beoogde boscompensatie in de gemeente Epe. Verder wordt geconstateerd dat in het plan voldoende rekening is gehouden met de mogelijke gevolgen ervan voor het Natura 2000-gebied. In het plan is aangegeven welke mitigerende maatregelen nodig zijn en dat deze planologisch geborgd worden door middel van een voorwaardelijke verplichting in de bestemmingsplanregels.