Plan: | Buitengebied Beekbergen en Loenen |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.bp1141-ont1 |
behorende bij het bestemmingsplan Buitengebied Beekbergen en Loenen
De gemeente Apeldoorn werkt aan een nieuw bestemmingsplan voor het buitengebied van de dorpen Beekbergen, Lieren en Loenen. In het bestemmingsplan wordt de ruimtelijke visie op het gebied gegeven en krijgt het gebied een actuele, planologische regeling, in hoofdzaak gericht op het beheer van de bestaande situatie.
Ter voorbereiding van het bestemmingsplan is een Nota van Uitgangspunten opgesteld (zie Bijlage 1), waarin aan de hand van de hoofdlijnen van de ruimtelijke visie voor het plangebied de uitgangspunten zijn geschetst voor het nieuwe bestemmingsplan.
Een goede ruimtelijke ordening is één van de pijlers bij het instandhouden van een leefbare samenleving in Apeldoorn. Het borgen van die goede ruimtelijke ordening is een taak van de gemeente. Het bestemmingsplan is één van de instrumenten om op gebiedsniveau deze taak op een goede wijze uit te voeren.
Met een bestemmingsplan wordt een integrale visie over de goede ruimtelijke ordening vormgegeven en vastgelegd. Op basis van het plan wordt invulling gegeven aan de vergunningverlening en handhaving.
In een bestemmingsplan komen alle ruimtelijk relevante zaken samen en worden deze ten opzichte van elkaar afgewogen. In het plan wordt een integrale visie op de goede ruimtelijke ordening van een gebied vormgegeven (in de plantoelichting) en, waar mogelijk, ook in juridische zin vastgelegd (in de planregels en op de plankaart). Tegelijkertijd is het bestemmingsplan een belangrijk juridisch, ruimtelijke kader dat rechten en plichten geeft of herbevestigt aan de gebruikers. Het regelt concreet welke ruimtelijke activiteiten waar en hoe hun plek kunnen krijgen. Vastlegging gebeurt door aan gronden bestemmingen toe te kennen en aan die bestemmingen regels te koppelen omtrent het gebruik van de grond en de zich daarop bevindende bouwwerken.
Een bestemmingsplan wordt opgesteld voor een periode van tien jaar. Met deze termijn wordt goed ingespeeld op de dynamiek die eigen is aan de ruimtelijke ordening. Maatschappelijke ontwikkelingen, zoals de economische crisis en veranderingen in consumentengedrag, en veranderingen in bijvoorbeeld provinciaal beleid (zoals nieuwe omgevingsverordening), nieuwe wetgeving (zoals vergunningvrij bouwen), planologische inzichten en bestuurlijk-politieke standpunten zoals de Andere Overheid, vragen een actueel bestemmingsplan. Ook wordt met de tienjaarstermijn tegemoet gekomen aan een duurzame ruimtelijke ordening en wordt voldoende rechtszekerheid geboden aan de bewoners en gebruikers in het bestemmingsplangebied.
Voor het gebied geldt op dit moment het bestemmingsplan Stuwwalrand Parkzone Zuid (SPZ) (vastgesteld op 26-04-2001 en goedgekeurd op 04-12-2001) met enkele daaropvolgende partiële herzieningen. SPZ is in 2008 geheel onherroepelijk geworden. Dat maakt het nu een goed moment om dit plan te gaan herzien.
De gemeente Apeldoorn zet zich in om een Andere Overheid te zijn. Een overheid die uitnodigt, meedenkt en ruimte biedt aan de samenleving. Ook op het gebied van de ruimtelijke ordening wordt daar invulling aan gegeven. Met het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor het buitengebied van Beekbergen en Loenen is de Andere Overheid in praktijk gebracht.
Het bestemmingsplan is vanaf de start samen met de dorpsraden, bewoners en ondernemers uit het gebied vormgegeven. Uitgangspunt vanuit de gemeente daarbij is het bieden van ruimte waar dit mogelijk is. De precieze wijze waarop Apeldoorn invulling geeft aan de Andere Overheid staat beschreven in de notitie Samen voor kwaliteit, naar een andere ruimtelijke ordening in Apeldoorn.
De notitie 'Samen voor Kwaliteit' geeft richting aan de werkwijze waarop de ruimtelijke ordening in Apeldoorn vorm te geven, vast te leggen en uit te voeren. Een nieuwe richting omdat de gemeente een Andere Overheid wil zijn. Eén die de samenleving centraal stelt én slagvaardig is. Met de nieuwe werkwijze wordt de samenleving uitgenodigd zelf invulling te geven aan het versterken van de eigen leefomgeving.
De notitie geeft een nieuwe structuur voor het vormgeven, vastleggen en handhaven van een goede ruimtelijke ordening in Apeldoorn. Dit volgens de gedachten van de Andere Overheid. Aansluiting is gezocht bij en ingespeeld op het andere denken over hoe als overheid invulling te geven aan de ruimtelijke ordening. Dat andere denken, gedefinieerd als 'eenvoudig beter' richt zich op een overheid die minder denkt in regels en meer in mogelijkheden. Met de notitie wordt een nieuwe structuur bepaald waarbinnen de ruimtelijke ordening in Apeldoorn vormgegeven, vastgelegd en gehandhaafd wordt. Een structuur waarbinnen ruimte wordt geboden aan de samenleving.
Belangrijke uitgangspunten uit de notitie zijn:
De notitie richt zich mede op de wijze van communiceren met de samenleving. Een goede communicatie met de bevolking vanaf het begin van het proces kan een belangrijke bijdrage leveren aan het draagvlak voor en de kwaliteit van het plan. Zeker in het voorbereidende stadium, waarin er nog geen uitgewerkt plan ligt, is er nog speelruimte om in overleg met alle betrokkenen tot een breed gedragen resultaat te komen. Een resultaat dat niet alleen het algemeen belang dient maar ook, binnen de grenzen van de goede ruimtelijke ordening, het individuele belang respecteert. In samenhang daarmee is het uitgangspunt om, binnen het eenvoudig beter denken, te komen tot kortere, efficiëntere formele procedures.
Vanaf de start van het opstellen van het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied Beekbergen en Loenen is concreet invulling gegeven aan de in de notitie 'Samen voor Kwaliteit' beschreven werkwijze. Het gehele proces om te komen tot de nieuwe plannen kent een aantal stappen, die in het begin deels door elkaar heenlopen. De stappen zijn:
Met de inventarisatie is alle feitelijke informatie verzameld die relevant is om te komen tot een goed nieuw bestemmingsplan. Zo is de bestaande ruimtelijke staat van het gebied, het geldend recht, de relevante beleidskaders en de concrete ontwikkelingsplannen in beeld gebracht. De inventarisatie blijft gedurende het hele proces actueel, er kunnen zich namelijk steeds nieuwe omstandigheden en inzichten aandienen. Dit omdat ook steeds gerichter wordt ingezoomd op concrete casussen die zich in het gebied voordoen. Dit kunnen casussen op perceelsniveau zijn, maar dit kan bijvoorbeeld ook betrekking hebben op nieuwe inzichten op basis van uitgevoerd onderzoek, zoals bijvoorbeeld de m.e.r. die voor het gebied wordt opgesteld.
De gemeente wil graag met de gebruikers en beschermers van het gebied in gesprek over de uitgangspunten en basisgegevens voor het bestemmingsplan. Centraal bij de inventarisatie heeft dan ook de vraag gestaan hoe de bewoners en gebruikers het gebied ervaren. Wat wordt door de bewoners/gebruikers zelf als positief en wat bijvoorbeeld als negatief beschouwd. Hiertoe zijn meerdere bijeenkomsten georganiseerd bij de totstandkoming van de Nota van Uitgangspunten. Hierbij zijn de dorpsraden betrokken, evenals een klankbordgroep en belangenorganisaties. In hoofdstuk 3 van de Nota van Uitgangspunten (zie Bijlage 1) is dit nader toegelicht.
De inzet is er op gericht om samen met de mensen uit het gebied te werken aan behoud en verbetering van het leefmilieu. Om het gesprek hierover goed gestalte te geven, is onder andere een klankbordgroep ingesteld. Aan de hand van de opgehaalde informatie is de volgende stap gezet, de visievorming. Bij de klankbordgroep is de vraag neergelegd wat de ruimtelijke visie zou moeten zijn en in hoeverre de gemeente daar een (regelende) rol bij moet innemen.
De input uit de klankbordgroep is gebruikt om tot de ruimtelijke visie te komen zoals die is opgenomen in de Nota van Uitgangspunten. Deze nota is voor inspraak ter inzage gelegd voor alle bewoners en gebruikers uit het gebied (dus ook voor de mensen die hierover hebben meegedacht). Hierbij is de mogelijkheid gegeven te reageren met een inspraakreactie. Eveneens konden dan andere organisaties en partijen op de Nota reageren. Het verslag van de inspraak is als Bijlage 3 bij deze toelichting opgenomen.
De Nota van Uitgangspunten is besproken in de Politieke Markt Apeldoorn op 15 december 2016. Daarna is de Nota door het College van B&W vastgesteld.
Hierna is gewerkt aan de uitwerking van de Nota in een nieuw bestemmingsplan.Ook in deze fase blijven de dorpsraden en de klankbordgroep betrokken.
Parallel aan het bestemmingsplanproces is geprobeerd de principes van het inspiratie- en handelingskader Apeldoorn Door-Grond toe te passen. Deze handreiking gaat in op de kwaliteiten van de ondergrond en de kansen hieruit en heeft tot doel om tot een duurzame omgang met de ondergrond te komen. Dit heeft geresulteerd in een ondergrondanalyse waarvan de resultaten waar mogelijk in deze nota zijn verwerkt.
Gelet op de verplichtingen van de Wet milieubeheer (Wm) is ook een planMER (Milieueffectrapport) opgesteld als onderbouwing van het bestemmingsplan. Dit heeft vooral te maken met de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt voor bestaande (intensieve) veehouderijen. Daarbij is niet uitgesloten dat drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. worden overschreden. Daarom is het opstellen van een planMER verplicht. Tevens is niet op voorhand uit te sluiten dat de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestemmingsplan leiden tot negatieve effecten in omliggende Natura 2000-gebieden. Ook dat is een reden voor het opstellen van een planMER.
In het planMER wordt vooral ingegaan op de milieueffecten van de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestemmingsplan. Het planMER is als Bijlage 4 bij deze toelichting opgenomen.
Het planMER heeft tot doel het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de vaststelling van het bestemmingsplan om de maatregelen die (uiteindelijk) kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu inzichtelijk te maken. De planMER-procedure is gekoppeld aan de procedure voor het bestemmingsplan.
Voorafgaand aan het opstellen van het planMER is de zogenoemde notitie Reikwijdte en detailniveau opgesteld. Deze notitie heeft van 19 november 2015 tot en met 16 december 2015 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode van terinzagelegging was het voor iedereen mogelijk om een zienswijze in te dienen. Tevens heeft de gemeente een brief naar andere overheden en maatschappelijke organisaties gestuurd, maar ook anderen konden een zienswijze indienen over de inhoud van het op te stellen planMER. Raadpleging heeft plaatsgevonden bij brief van 13 september 2015. De binnengekomen reacties zijn verwerkt in het planMER.
Het uitgewerkte planMER wordt samen met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd. Dan kunnen zienswijzen ten aanzien van het planMER worden ingediend.
In paragraaf 7.1 wordt nader ingegaan op de uitkomsten van het planMER.
Het plangebied wordt met de titel aangeduid als het buitengebied van de enkdorpen Beekbergen en Loenen. Echter ook het buitengebied rond enkele andere omliggende dorpen en buurtschappen maakt hiervan onderdeel uit, zoals het buitengebied aansluitend aan het dorp Lieren. Binnen het plangebied valt eveneens de ten zuiden van Lieren gelegen kern van Oosterhuizen, de in het zuidwesten van het gebied gesitueerde enclave Groenendaal en het buurtschap Engeland dat tussen Beekbergen en Ugchelen in ligt. De kernen van Beekbergen, Lieren en Loenen met inbegrip van Veldhuizen en Zilven zijn buiten dit bestemmingsplan gelaten. Hier zijn reeds afzonderlijke bestemmingsplannen voor opgesteld.
Het plangebied wordt begrensd door de A1, het bestemmingsplan Het Woud (Het Kanaal, de gemeentegrens met Brummen, Rozendaal, Arnhem en Ede, het bestemmingsplan Veluwe (rand Ugchelen en Arnhemseweg richting A50 vanaf Beekbergen).
Enkele deelgebiedjes zijn buiten het plangebied gelaten omdat daarvoor een afzonderlijke planologische procedure in voorbereiding is.
Plangebied
De essentie van de Nota van Uitgangspunten is opnieuw opgenomen in de voorliggende toelichting. Dit betreft met name hoofdstuk 2 en 3 van deze toelichting. Voor het overige wordt kortheidshalve verwezen naar de complete Nota van Uitgangspunten in Bijlage 1 en de bijbehorende bijlagen (zie Bijlage 2 Beleidsanalyse NvU en Bijlage 3 Inspraaknota Nota van Uitgangspunten).
In de Nota (paragraaf 6.2) en in de separate Bijlage 2 Beleidsanalyse NvU is ingegaan op het relevante beleidskader en de doorwerking daarvan naar het bestemmingsplan.
In 6 zijn de nieuwe ontwikkelingen toegelicht, die in het bestemmingsplan zijn meegenomen.
In 7 wordt ingegaan op de milieuhygiënische en planologische aspecten.
8 bevat het ruimtelijk kwaliteitsbeleid.
9 bevat de juridische beschrijving van het bestemmingsplan. In 10 tenslotte wordt ingegaan op de procedurele aspecten, zoals inspraak en vooroverleg.
Het buitengebied rondom Beekbergen, Lieren en Loenen is een groot gebied. Het gebied kent een grote verscheidenheid in bebouwing, landschappelijke kenmerken en functies. Om tot een goed plan te kunnen komen is als eerste inzicht nodig in de ontwikkelingsgeschiedenis en de huidige ruimtelijke staat van het gebied.
In dit hoofdstuk zijn op hoofdlijnen de kenmerken van het plangebied beschreven. Het gaat hierbij zowel om de ontwikkelingsgeschiedenis en de ruimtelijke structuur als om de functionele structuur. De voor het bestemmingsplan ruimtelijk relevante aspecten (kwaliteiten, waarden en functies) komen kort en bondig aan de orde. Vanuit de beschrijving van de aanwezige waarden/kwaliteiten en functies zijn aan het einde van dit hoofdstuk aandachtspunten voor het bestemmingsplan benoemd.
Voor een uitgebreidere beschrijving van de ontstaansgeschiedenis en een uitgebreide analyse van de cultuurhistorische waarden in het gebied, wordt tevens verwezen naar de bijgevoegde Cultuurhistorische analyse.
Het plangebied omvat een omvangrijk deel van de Veluwse bosgebieden in zuidelijk Apeldoorn en het landelijk gebied ten oosten daarvan met de overgangen daartussen. Het landelijk gebied omvat de omgeving van de dorpen Beekbergen en Lieren juist ten zuiden van Apeldoorn en daarnaast de omgeving van het dorp Loenen, verder zuidelijk. Deze dorpen zijn, zoals boven al beschreven, zelf niet in het plangebied opgenomen. Het buurtschap Oosterhuizen is als enige nederzettingskern wel in het plan opgenomen. Verder bevind zich in het plangebied ook op veel plaatsen verspreide bebouwing.
Het plangebied strekt zich daarmee uit van de stuwwalflanken van de Veluwe tot aan de lager gelegen open landschappen van de IJsselvallei. Het landschap van het plangebied bestaat dan ook uit het besloten boslandschap van de Veluwe, het open enkenlandschap met zijn bolle enken, het half-besloten beekdallandschap en het relatief open landschap van de IJsselvallei. In vogelvlucht zie je genoemde landschappen als volgt opdoemen. Daarbij vormt het Apeldoorns Kanaal de oostelijke grens.
Doorsnede landschap van Veluwe naar IJsselvallei (kijkend vanuit het zuiden)
De lage landschappen strekken zich aan de andere kant van het kanaal nog verder oostwaarts uit, via de heideontginnings- en hooilanden, maar dat valt in het bestemmingsplangebied 'Het Woud'. De aansluiting aan de Veluwse zijde, westwaarts, wordt gevonden in bestemmingsplan 'Veluwe'.
Inzoomend zijn binnen het plangebied de volgende landschappelijke hoofdkarakteristieken in deelgebieden te onderscheiden:
De Veluwe: hier bevinden zich de overwegend besloten bos- en natuurgebieden van de Veluwe, zich uitstrekkend van de bossen van Bruggelen, via de natuur rondom het Leesten en Spelderholt tot aan de Loenense bossen en de Loenermark (west en zuid). In het uiterste zuidwesten bevinden zich daarbinnen nog de grote voormalige landbouwcomplexen van Groenendaal die worden omgevormd naar natuur. De natuurgebieden worden in meer of mindere mate gemengd met andere functies, zoals instellingen, recreatieterreinen en burgerwoningen. De meest oostelijke uitloper van het Veluwemassief eindigt in golfterrein De Scherpenbergh en de Albaplas, een voormalige zandwinplas langs het Kanaal, onderdeel vormend van het Gelders Natuurnetwerk.
De overgangslandschappen met daarin de dorpen. Op de overgangen van hoog naar laag hebben zich al in de middeleeuwen nederzettingen gevormd: Beekbergen, Lieren, Oosterhuizen, Loenen en Zilven. Aan de hoge kant van deze nederzettingen lagen de akkers op open enken, die in de loop der eeuwen hoger werden door plaggenbemesting. Die enken vormen vanwege het bollende en open karakter een belangrijk kenmerk van deze gebieden. Aan de lage kant van de nederzettingen lagen de graslanden in de beekdalen. Veelal strekken diverse uitlopers van de Veluwe in de vorm van bosjes, houtwallen en singels zich als vingers tot in deze landschappen en vormen daarvan ook een belangrijk kenmerk.
Het gebied wordt daarbij nog eens dooraderd door diverse beken en sprengen. Het betreft vooral kunstmatig gecreëerde sprengenbeken. Natuurlijke beken zijn nauwelijks aanwezig in het plangebied. Deze liggen op het laagste punt in de beekdalen, terwijl de kunstmatige sprengenbeken vaak hogerop liggen in de randen van een beekdal. Ten zuiden van Ugchelen, in het uiterste noordwesten van het plangebied, bevinden zich de Koppelsprengen en de Steenbeek, het brongebied van de Ugchelsebeek. Ten westen van Beekbergen bevinden zich de sprengkoppen van de Beekbergse (of Oude) beek; de beek vervolgt zijn weg oostwaarts in een kleinschalig landschap. Aan de rand van het plangebied wordt hij onder het kanaal door geleid. In de directe omgeving van en in Loenen ontspringt de Loenense beek, Stroobroeksebeek en ten zuiden van Zilven de Zilvense beek. In de bossen ten noorden van de Erebegraafplaats liggen de koppen van de Vrijenbergerspreng. Deze vervolgt zijn weg via de Loenense waterval, komt samen met de Veldhuizerspreng en loopt naar het kanaal. Net als de iets noordelijker gelegen Oosterhuizerspreng, zijn deze sprengen gegraven voor de watervoorziening van het kanaal, en zij monden daar dan ook in uit, in tegenstelling tot de andere beken.
In het noordoosten en het zuidoosten van het plangebied liggen de laaggelegen broeklanden van het IJsseldal. Het betreft het Beekbergsche Broek en de Zilvense Hooilanden. Binnen het plangebied zijn dit maar relatief kleine deelgebieden, maar het zijn uitlopers van het veel grotere landschap van het IJsseldal. Tot in de 19de eeuw lag in het Beekbergsche Broek natte heide, die toen werd ontgonnen tot grasland. De verkaveling is rechtlijnig en de perceelsgrenzen werden vaak beplant met houtsingels (vaak elzen) die in de loop der tijd weer voor een groot deel zijn verdwenen. De Zilvense Hooilanden waren voor een groot deel al veel eerder ontgonnen tot grasland, hier is de landschappelijke structuur minder rechtlijnig en meer geënt op het natuurlijke reliëf.
Deel van het plangebied rond Beekbergen en Lieren in de topografische kaart van c. 1900. De verschillende landschapstypes zijn hier goed te zien: onder en links de hogere gronden van de stuwwal, met heide en toen nog recent aangeplant bos; in het midden de enk (wit) met daaraan de nederzettingen Engeland, Beekbergen, Lieren (Het Oude Veen) en Oosterhuizen; minder goed te zien maar direct ten noorden van de enk stroomt de Oude Beek; boven en rechts de toen recent ontgonnen graslanden in het Beekbergsche Broek.
Tot 240.000 jaar geleden, toen de voorlaatste ijstijd, het Saaliën, zich in ons land aankondigde, maakte het gebied dat nu de Veluwe vormt onderdeel uit van de uitgestrekte en vlakke Rijndelta. Eén van de stromen volgde vermoedelijk ongeveer het verloop van de huidige IJssel. Toen het klimaat afkoelde, rukte echter vanuit Scandinavië een enorm pakket gletsjerijs op richting ons land. De ijslobben trokken eerst de reeds uitgeslepen rivierdalen, waaronder het stroomdal van de IJssel, in en diepten deze verder uit. De grond uit het dal werd vooruit- en opzij gestuwd en uiteindelijk aan weerszijden opgeperst tot heuvels, de zogeheten stuwwallen. De gestuwde bodems kenmerken zich doordat grondlagen niet horizontaal zijn opgebouwd en op korte afstand een grote afwisseling van bijvoorbeeld korrelgrootte of leemgehalte van het materiaal kennen. We spreken van scheefstellingen van klei- en grindlagen. In een groot deel van het plangebied moet met deze scheefstelling rekening worden gehouden.
De opstuwing resulteerde in de IJsselvallei met aan de westkant de stuwwal van de Oost-Veluwe. Door erosie zijn later de dalen weer grotendeels opgevuld en raakte de stuwwal afgevlakt. Het keileem dat het ijs achterliet, ligt in het IJsseldal bijvoorbeeld 80 tot 100 meter diep!
Het Saaliën werd gevolgd door een periode waarin het klimaat weer warmer werd en flora en fauna bezit nam van ons land, het Eemiën. Deze interglaciaaltijd ging zo'n 110.000 jaar geleden over in het Weichseliën. In deze laatste ijstijd bereikte het landijs Nederland niet, maar de ondergrond was permanent bevroren. Er heerste een steppe- of toendraklimaat, waarbij de Noordzee als zandvlakte droog lag. De wind had vrij spel en zette veel fijn zand af: dekzand.
Ongeveer 20.000 jaar geleden warmde het klimaat weer geleidelijk op. In deze periode ontstonden brede erosiedalen, doordat gesmolten sneeuw en ijs niet konden wegzakken in de nog bevroren ondergrond en afstroomden naar lagere gronden. Deze zijn tegenwoordig nog te vinden bij Loenen en bij Beekbergen. Voor de mond van de erosiedalen werd als waaier grof stuwwalmateriaal afgezet. Het Apeldoorns Kanaal gaat hier aan de oostzijde omheen.
Het reliëf in het plangebied wordt ook veroorzaakt door in de stuwwal uitgesleten droogdalen welke niet altijd meer goed zichtbaar zijn in het gebied vanwege de huidige bebossing. Deze zijn ontstaan door afstromend regenwater en smeltwater. Het droogdalsysteem van de Eerbeekse Beek en de puinwaaier die zich uitstrekt richting de IJssel, behoren tot de grootste in Nederland. Een groot deel van de Loenermark vormt het noordelijke deel van het droogdalsysteem.
Bij Het Leesten, Van Schaiks Bosch en Hoeve Delle liggen goed ontwikkelde, asymmetrische droogdalen. Het vennencomplex op de Reeënberg/Klein Zwitserland is een goed voorbeeld van regenwater dat op een ondoorlaatbare oerbank (ijzerhoudende laag) stagneert. Op de Schalterberg is een karakteristiek stuifzandgebied ontstaan met duinen van soms meer dan 15 meter, dat later is bebost. De droge dalen werden in een aantal gevallen benut voor het aanleggen van sprengen.
Omstreeks 10.000 jaar geleden brak het warmere Holoceen aan, het tijdvak waarin we nu nog leven. Deze periode kenmerkt zich door een toename van de neerslag. Dit bracht in de stuwwalcomplexen een continue, langzame stroming van water op gang. Vooral in de laagten en zijdalen aan de oostzijde van de Veluwe kon het grondwater dicht aan de oppervlakte komen en plaatselijk uitgroeien tot grondwaterbeken, zoals de Beekbergsche Beek. Daarnaast sleet de afvoer van smeltwater dalen uit, die nu veelal bekend zijn als 'droge' dalen.
De toendra-achtige beplanting van heide, dennen en berken die tot op dat moment op de Veluwe groeide, maakte langzaam plaats voor struikgewas en uitgestrekte wouden van naaldhout en berken. Later ging dit over in loofwouden van vooral inlandse eiken en beuken. In de van oorsprong slecht ontwaterde IJsselvallei zorgde de neerslagtoename voor het ontstaan van talrijke moerassen met ontoegankelijke bossen van elzen, essen en wilgen.
Prehistorie
Vanaf de Nieuwe Steentijd (5300-2000 v.Chr.) woonden er continu mensen op de Veluwe, hoewel de nederzettingen nog niet permanent waren. Om bouwgrond voor akkers te verkrijgen werd een deel van het bos afgebrand, waarna er enkele jaren gewassen werden geteeld. Als de grond uitgeput raakte werd de nederzetting naar elders verplaatst en de ontginning van het bos herhaald. De oudste relicten worden gevormd door verschillende archeologische vindplaatsen, zoals urnenvelden en grafheuvels, die onder andere op de enk van Beekbergen en in het Engelanderholt nabij Ugchelen liggen.
Middeleeuwen en vroeg-moderne tijd
Vanaf ca. 450 v.Chr. veranderde deze cultuur in een meer permanente bewoning, voornamelijk op de overgang tussen de hogere en lagere gronden. De omgeving van de kleine nederzettingen werd gecultiveerd, maar op grotere afstand werd de invloed steeds kleiner en was het land voornamelijk begroeid met bos. Nabij nederzettingen ontstonden grafvelden. Zo is bijvoorbeeld ten zuiden van de Vrijenbergerspreng een Frankisch grafveld uit de 5e eeuw aangetroffen.
In de Vroege Middeleeuwen(450-1050) krijgen de nederzettingen een vaste locatie en neemt de agrarische productie steeds meer ruimte in. Het agrarische systeem ontwikkelt zich steeds verder, tot in de Late Middeleeuwen grote aaneengesloten bouwlandcomplexen zijn ontstaan (de enken), de natte gronden in gebruik zijn genomen voor extensieve beweiding en als hooiland, en de hoge gronden voor een groot deel van bos zijn ontdaan en worden begraasd door schapen. Naar mate dit systeem intensiever wordt, verschralen en verdrogen de hogere gronden tot heidevelden met kleine bosschages en - in het ergste geval - tot stuifzanden. De lage, natte gronden waren het grootste deel van het jaar niet geschikt voor begrazing door vee, zodat het natte heide of ontoegankelijk moerasbos bleef (zoals het Beekberger Woud ten oosten van dit plangebied). De vruchtbaardere delen van deze gronden werden echter vaak als hooilanden in gebruik genomen. Per dorpscomplex worden markegenootschappen opgericht om de gemeenschappelijke gronden te beheren.
In de periode rond de 8ste tot 12de eeuw vormen ijzerwinning en -productie een bron van inkomsten, waar thans nog enkele ijzerkuilen van getuigen. In de 17de eeuw neemt de papierindustrie een vlucht, waarbij de eigenaren van kasteel Ter Horst bij Loenen een belangrijke rol spelen in het graven van de Loenense Beek en de bouw van watermolens. Restanten van later gebouwde onderdelen van de watermolens zijn in veel gevallen nog te vinden, zoals de Tullekensmolen en Ruitersmolen in Beekbergen, de Gasthuismolen in Lieren, en de Hunekampsmolen en Zilvense Korenmolen te Zilven.
19de en 20ste eeuw
In de 19e eeuw vinden vooral op het gebied van ontsluiting belangrijke ontwikkelingen plaats: het Apeldoorns Kanaal en de spoorlijn Apeldoorn-Dieren worden aangelegd. De Oosterhuizer-, Veldhuizer- en Vrijenbergerspreng werden gegraven om het kanaal van voldoende water te voorzien. Enkele decennia later zouden zich verschillende bedrijven langs het kanaal vestigen, zoals bij Veldhuizen en bij Oosterhuizen.
Op het gebied van ontginningen worden het Beekbergse Broek en het Zilvense Broek vanaf ca. 1870 in cultuur gebracht en wordt begonnen - met name in de Lierdermark - met de bebossing van heidevelden en 'woeste gronden'. De bossen van het Bruggeler- en Spelderholt worden thans nog gekenmerkt door de rechte, rationele structuur die hierbij werd gehanteerd.
Bosontginning bij Spelderholt, begin 20ste eeuw
In het begin van de 20ste eeuw kent het natuurschoon van de heuvelrijke heidevelden, de bossen en de Vrijenbergerspreng (met de hoogste waterval van Nederland) een grote aantrekkingskracht op mensen uit de steden. Rijke particulieren kunnen zich een buitenplaats of villa veroorloven en investeren in de bebossing van de hoge zandgronden. Zo ontstaan bijvoorbeeld de landgoederen Spelderholt en Groenouwe. Instellingen zien in het natuurschoon een helende werking (à la Davos) en vestigen zich met name aan de Loenenseweg ten zuiden van Beekbergen.
Ook andere gelegenheden als vakantiekolonies, pensions en kampeerterreinen bieden toeristen een plek. Voor het laatste onverdeelde eigendom van de Loenermark laat de gemeente Apeldoorn een landschapsplan opstellen waarin zowel de recreatieve aantrekkingskracht van de 'ongerepte natuur' als de delfstofwinning en houtproductie een hoofdrol spelen.
Na de Tweede Wereldoorlog vindt in de omgeving van Beekbergen een ruilverkaveling plaats met invloed op de wegbeplanting, wegkruisingen, percelering en modernisering van boerderijen. Dit is goed te zien bij de Nieuwe Voorweg bij Lieren. Aan de Groenendaalseweg wordt het Ereveld aangelegd en bij Veldhuizen worden in het kader van de Koude Oorlog twee militaire magazijncomplexen ingericht.
Ansichtkaart met de waterval in de Vrijenbergerspreng, begin 20ste eeuw. De waterval vormde sinds de aanleg een toeristische trekpleister.
De natuurwaarden zijn in grote mate gekoppeld aan de verschillende gebiedskenmerken van de onder 2.2 beschreven onderdelen, te weten:
Daarnaast zijn er nog diverse belangrijke lokale natuurwaarden.
De natuurwaarden van de Veluwe zijn in hoge mate beschermd doordat ze deel uitmaken van het Natura 2000 gebied Veluwe. Binnen deze gebieden zijn instandhoudingsdoelen geformuleerd. Voor diverse vegetaties (habitattypen) en ook diverse soorten (vogel- of habitatrichtlijnsoorten) zijn specifieke doelen vastgelegd.
Vrijwel het gehele natuurgebied van de Veluwe maakt ook deel uit van het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Ook daar gaat een aanvullende bescherming van uit en zijn de kernkwaliteiten van die gebieden van groot belang.
De Veluwe wordt overwegend gekenmerkt door natuur van de arme zandgronden, voedselarm en overwegend droog. Het is overwegend een intrekgebied van regenwater, dat via ondergrondse stromen op de lagere plaatsen en aan de randen van Veluwe als (voedselarm) kwelwater weer bovengronds komt. Het grondwater staat vaak vele meters onder het maaiveld.
Arme bossen en heiden zijn de belangrijkste verschijningsvorm van de natuur op de Veluwe. De bosgebieden zijn een mozaïek van bostypen, van verschillende soorten en ouderdom. Veel bossen zijn aangeplant nadat de Veluwe door overbenutting grotendeels was verworden tot heide en zand-verstuivingen, ook met uitheemse soorten. Maar lokaal komen ook oudere en vooral inheemse oude eiken- en beukenbossen voor. Ook de gradiënten, gevormd door overgangen tussen hoogte, voedselrijkdom en vochtigheid bieden bijzondere natuurwaarden.
De natuurwaarden van de Veluwe komen vooral voort uit de uitgestrektheid en aaneengeslotenheid van leefgebieden. Dat betekent dat er ruimte is voor de grote zoogdiersoorten als edelhert en wild zwijn. Door middel van ecoducten zijn en worden de barrières tussen die leefgebieden verminderd. Maar ook andere soorten vragen om uitgestrekte leefgebieden zoals de zwarte specht en wespendief. De gehele Veluwe maakt feitelijk deel uit van het leefgebied; binnen Natura zijn deze soorten ook specifiek beschermd.
Enkele belangrijke soorten die gekoppeld zijn aan de Veluwe zijn o.a:
In de overgangslandschappen is niet zozeer de omvang van de natuur het kenmerk maar veel meer de afwisseling en overgangen tussen natuur en cultuurlandschappen. Hier profiteren andere soorten van. Typische overgangssoort is bijvoorbeeld de das; een soort die zijn verblijfplaats heeft in de wat hogere terreinen met schuilmogelijkheid in bos en struweel maar met aanpalend foerageermogelijkheden in akkers en weilanden. Ook vele vogels zijn gebonden aan die overgangen, waaronder ook de roofvogels.
Maar er zijn ook soorten die nog meer de cultuurlandschappen prefereren. Een typische soort is dan de steenuil, vaak voorkomend rondom boerenerven, levend van muizen die in overhoeken, bosjes en bermen voorkomen. Een andere typische soort is de boerenzwaluw, met hun nesten onder dakranden, gebouwd van modder rondom poelen en levend van insecten. Het is belangrijk voor deze soorten dat het agrarisch gebied de afwisseling met landschapselementen blijft bieden omdat ze anders uit dit landschap verdwijnen.
Belangrijke soorten die gekoppeld zijn aan de overgangslandschappen zijn:
De belangrijkste karakteristiek van de beken is dat ze jaarrond stomend water voeren. De temperatuur van het water is vrij constant door de aanvoer vanuit de ondergrond, koel en door de stroming ook niet snel bevriezend. Dat zorgt ervoor dat er (stroomminnende) vissoorten voorkomen, zoals bermpje en beekprik. De beekprik is een soort die zich o.a. voordoet in de Ugchelse beken; het is ook een soort die vanuit het Natura Veluwegebied specifiek beschermd is. Op zijn beurt levert dit ook mogelijkheden voor op vis jagende vogels, zoals de kenmerkende ijsvogel (eveneens zwaar beschermd).
Daar waar de beken als sprengen zijn gegraven zijn de oevers beperkt tot smalle zones, soms ruimte biedend aan specifieke varenflora. In de meer natuurlijke beektrajecten zijn er beekoevers en beekbegeleidende zones waar de natuurwaarden zich concentreren. Specifiek is dan de dotterbloem die in de kwelzone langs de beek voor kan komen. In het landelijk gebied zijn de beken van oudsher vaak begeleid door elzen en zijn er in het beekdal ook vaak elzensingels aanwezig, langs perceelsranden en greppels, maar het aandeel daarvan is in de afgelopen decennia fors teruggelopen. Deze singels en bosjes geven weer ruimte aan insecten, vogels, etc., daarmee de biodiversiteit van het landelijk gebied versterkend.
Belangrijke natuurwaarden gekoppeld aan beken en beekdalen:
Albaplas
Hoewel de Albaplas een vrij recent door mensenhanden ontstaan landschapselement is zijn de natuurwaarden zeer groot. De plas vormt een belangrijk foerageergebied voor watervleermuis en watervogels als grote zilverreiger (slaapplaats), ganzen en ijsvogel. De plas herbergt zeldzame planten als teer vederkruid en kent een hoge biodiversiteit aan ongewervelde waterdieren waaronder enkele soorten nieuw voor Nederland. Op de oever leven diverse zwaar beschermde diersoorten zoals ringslang, kleine hagedis, hazelworm, poelkikker en das (foerageergebied).
Landgoederen (w.o. Ter Horst)
Hét kenmerk van de landgoederen is eveneens afwisseling, maar dan in een verhouding waarbij lanen, bossen, landerijen en- in het geval van Ter Horst- ook waterpartijen en beken een groot aandeel innemen. Dit levert natuurwaarden die bijvoorbeeld bepaald worden door de aanwezigheid van spechten en andere holenbroeders in de oude lanen. Ook vleermuizen zijn in deze landschappen prominent aanwezig, bij Ter Horst bijvoorbeeld onder meer franjestaart, baardvleermuis en gewone dwergvleermuis. Een goede combinatie van aanwezige verblijfplaatsen (in bomen en gebouwen), foerageergebied (landerijen) en vliegroutes (lanen) dragen daar aan bij.
Een mooi landschap is niet vanzelfsprekend, maar is in de tijd ontstaan. Het plangebied bestaat uit een samenspel van verschillende landschapstypen die nauw verweven zijn met de cultuurhistorische ontwikkeling van het gebied en de geomorfologische eigenschappen. De bestaande landschapswaarden hangen dan ook nauw samen met de indeling van de gebieden in paragraaf 2.2 en 2.4.
Het plangebied kent een aantal grotere eenheden die een nadere beschrijving kennen binnen het Groot Apeldoorns landschapskookboek. Aangezien in het landschapskookboek een globale weergave is opgenomen van de landschappelijke structuur van het plangebied, is er voor gekozen om hieronder een aantal gebieden meer locatie-specifiek te beschrijven.
Enkwal bij Loenen
Met zijn uitgestrekte bossen, heidevelden en zandverstuivingen is de Veluwe het grootste aaneengesloten bosgebied van Nederland. Er komt een aantal kleine landbouwenclaves in voor. Verspreid liggen er concentraties van recreatieterreinen, grotere zorginstellingen en een enkel landgoed, zoals Bruggelen of Groenouwe.
Daarnaast zijn er binnen het gebied nog een aantal bijzondere plekken te ontdekken zoals bijvoorbeeld de Erebegraafplaats Loenen, de begraafplaats Heidehof en de Loenermark. Maar voor het overgrote deel is het gebied bos en ontbreekt er bebouwing.
Tussen de bossen van de Veluwe en de vlakten van de IJssel ligt op de overgang tussen de hogere en lagere gronden een landschap dat sinds eeuwen bewoond is. Hier liggen de dorpen Beekbergen, Lieren, Oosterhuizen, Loenen en Zilven met hun enken (akkers) en hooilanden. Het is een agrarisch gebied waarbij de landschapstypen door hun gebruik nauw met elkaar verweven zijn. Hierbij springen de enken er uit door hun veelal nog gave openheid en opgebolde maaiveld. De enken zijn de oude akkerbouwcomplexen. Om gewassen te telen moet de grond niet te droog en niet te nat zijn. Vandaar dat enken te vinden zijn op overgangen van hoog naar laag. Tussen de hoge droge gronden en de beekdalen in. Enken hebben van oudsher weinig of geen fysieke kavelscheidingen zoals sloten of houtwallen. De afzonderlijke akkerpercelen lagen tegen elkaar aan, zodat ze gemeenschappelijk konden worden bewerkt. De akkers op de enken vormden vanouds, en voor een groot deel nog steeds, een aaneengesloten open gebied, begrensd door bosranden en beekdalen. Vroeger was de enk gemeenschappelijke bezit, maar tegenwoordig is het eigendom versnipperd over diverse particuliere eigenaren.
Vanuit de Stuwwal sijpelt grondwater aan de randen van of in laagtes op de Veluwe naar buiten: het begin van diverse beken. Vanaf de relatief steile rand van hoog naar laag stromen de beken door grotendeels open beekdalen die voor een groot deel worden omsloten door beplanting. Deze beeklopen zijn merendeels oost-west georiënteerd, zoals de Beekbergsebeek de Zilvense beek en de Loenense beek. Uitzondering hierop is de Ugchelsebeek met de koppelsprengen. Dit is het nog gave brongebied van het Grift-systeem dat naar het noordoosten loopt, door Apeldoorn heen. De Koppelsprengen zijn gegraven in een droogdal. Hierin ligt ook een kleine agrarische ontginningsenclave, die onderdeel vormt van het beeklandschap van de Ugchelsebeek. In het landschapskookboek is dit gebied niet omschreven als beekdal, maar de openheid van het gebied en zijn waardevolle relatie met de Koppelsprengen en opgeleide beekloop van de Ugchelsebeek maakt dat het ruimtelijke karakter van dit gebied zo veel mogelijk herkenbaar dient te blijven.
De verschillende beken kennen slechts voor een klein deel een oorspronkelijke natuurlijke loop: de meeste beken zijn sinds de late middeleeuwen vergraven, middels sprengen naar boven toe verlengd en verplaatst als opgeleide beekloop naar de rand van het beekdal. Dit om het water te kunnen gebruiken voor het aandrijven van watermolens. In het landschap zijn deze in dijkjes opgeleide beeklopen nog goed te herkennen. Ook de watermolens of restanten hiervan vormen onderdeel van dit beekdallandschap. Daarnaast zijn er in het gebied ook een paar volledig kunstmatige beken, die zijn gegraven om het Apeldoorns Kanaal te voeden: de Oosterhuizerspreng, de Veldhuizerspreng en de Vrijenbergerspreng.
Laaggelegen broeklanden vinden we in het uiterste noordoosten en zuidoosten van het plangebied. Het gaat hier met name om het Beekbergsche Broek, dat een uitloper is van het veel grotere landschap van het IJsseldal. Deze broeklanden zijn in de 19de en vroege 20ste eeuw ontgonnen tot voornamelijk grasland. Voorheen lag nier natte heide. Bij de ontginning werd een rationele rechtlijnige verkaveling gecreëerd. Perceelsgrenzen werden beplant met houtsingels (met name elzen), die in de loop der tijd weer voor een groot deel zijn verdwenen. Nu hebben de broeklanden dan ook een halfopen tot open karakter. Het Beekbergsche Broek is tussen de snelweg A1 en Beekbergen tamelijk dicht bebouwd, wat te maken heeft met de ligging dichtbij de stad.
In het zuidoosten ligt het gebied Zilvense Hooilanden. Dit laaggelegen gebied was voor een groot deel al veel eerder ontgonnen tot grasland dan het Beerbergsche Broek, hier is de landschappelijke structuur minder rechtlijnig en meer geënt op het natuurlijke reliëf.
Landgoederenlandschap
Weinig landschapstypen spreken zo tot de verbeelding als het landgoederenlandschap. De afwisseling van bossen, landerijen, lanen, boerderijen, woningen en een landhuis of kasteel (zoals kasteel ter Horst met stallen, tuinen en een gracht) vormen gezamenlijk een landschap met alles erop en eraan, een harmonieus, statig geheel. Typerend voor kasteel ter Horst is dat dit landschap op de overgang ligt tussen de open enk en het beekdal van de Loenensebeek.
Binnen het plangebied vinden we naast het van oorsprong waarschijnlijk 16de-eeuwse Ter Horst ook jongere landgoederen uit de 19de en vroege 20ste eeuw, zoals Bruggelen, Spelderholt, Rauwenhul en Groenouwe. Ook hier is sprake van waardevolle landschappen.
Het gebied Veldhuizen
Het gebied Veldhuizen, ten noorden van Loenen en buurtschap Veldhuizen, is een bijzondere 17de-eeuwse heideontginning. In het Landschapskookboek is dit gebied aangeduid als kamerlandschap. Echter door zijn unieke en waardevolle historische karakter met rechte laanstructuren en open velden is hier geen verdere 'verkamering' gewenst.
Beekbergen en Lieren liggen nabij de A1 waarop zij via de op- en afrit Apeldoorn-Zuid (afrit 20) een aansluiting hebben. De provinciale Arnhemseweg (N788) verbindt Beekbergen met Apeldoorn in het noorden en de A50 in het zuiden. Vanuit Beekbergen loopt tevens de provinciale Loenenseweg (N786) zuidelijk richting Loenen en Eerbeek. Lieren is via de provinciale weg Kanaal Zuid verbonden met Apeldoorn in het noorden en gaat in het zuiden over in de provinciale weg N787 richting Dieren. De Dorpstraat is de hoofdverbinding tussen beide dorpen. Loenen ligt aan de N786 en N789. Beekbergen en Loenen zijn goed bereikbaar vanaf de A50 (via op- en afrit nr. 23).
Dwars door het gebied loopt de historische spoorlijn van de VSM, die is geopend in 1876. Vooral in de zomer rijden hier oude stoomtreinen.
Buiten de komgrenzen zijn de oude Apeldoornseweg, de Loenenseweg en de Engelanderholt onderdeel van het bovenlokaal fietsnetwerk. De hoofdwegen Arnhemseweg en Loenenseweg hebben vrijliggende fietspaden.
De natte infrastructuur omvat diverse beken en sloten op de overgang van het Veluwe Massief naar de IJsselvallei. Te noemen zijn de Oude Beek, Loenense Molenbeek, Ugchelsebeek en Stroobroekse Beek. Langs de watergang zijn op enkele plekken restanten van watermolens te vinden.
Verder is met name het Apeldoorns Kanaal een kenmerkend en belangrijk onderdeel van de natte infrastructuur. een bijzonder landschappelijk ensemble dat met zijn zware beplanting van eiken, dijkjes, jaagpad en weg nadrukkelijk aanwezig is in het landschap. Het kanaal is meer dan alleen een lijn van water met een weg erlangs. Het is een samenhangend geheel van waterweg, dijken, jaagpad, weg, bomenlanen, bruggen en aanliggende bebouwing, waaronder historische beheerderswoningen. Met een eigen watervoorziening vanuit de Veluwe van bovengenoemde sprengen.
De infiltratie Schalterberg is van belang voor een duurzame drinkwatervoorziening. Vitens wil hier de drinkwaterwinning veilig stellen door (extra) infiltratie. Deze winning mag 4,5 miljoen m³ grondwater per jaar oppompen voor de productie van drinkwater. Verdrogende effecten op natuur worden zoveel mogelijk tegen gegaan door extra water te laten infiltreren in het gebied.
Aquaduct nabij kasteel Ter Horst
In het plangebied lopen enkele (hoge druk) leidingen voor het transport van gas. Voor deze leidingen geldt een belemmeringenstrook van 4 m. aan weerszijden van de leiding. Daarnaast loopt er ten oosten van Beekbergen een 150 kV hoogspanningsleiding. Uitgangspunt daarvoor is dat er geen nieuwe plannen worden ontwikkeld binnen de zone met een jaargemiddelde straling hoger dan 0,4 microtesla (= de magneetveldzone).
De kwaliteiten van de ondergrond worden sterk bepaald door enerzijds de terreinvormen (reliëf, hoogteverschillen) en de bodemopbouw (zand of kleilagen) en anderzijds de hierna opgetreden wisselwerking tussen de mens en het natuurlijke milieu zoals beschreven in de bovenstaande paragrafen. Hierdoor heeft de ondergrond en het landschap een geheel eigen karakter gekregen dat zonder menselijk ingrijpen niet zou zijn getoond. Met een sterk toenemende verstedelijking worden de laatste decennia functies als parkeergarages en leidingen steeds vaker ondergronds gebracht. Ook wordt de laatste decennia steeds meer op een natuurlijke wijze gebruik gemaakt van bijvoorbeeld de bufferende werking van de ondergrond door middel van infiltratie van regenwater (bijvoorbeeld wadi's). Ook het gebruik van innovatieve systemen als bodemenergie neemt steeds meer toe.
In de onderstaande tabel zijn de meest relevante in te zetten kwaliteiten van de ondergrond van Apeldoorn benoemd. Ieder icoontje in de tabel staat voor een specifieke ondergrondkwaliteit. Het zijn 16 ondergrondkwaliteiten verdeeld in 4 categorieën.
Hoewel de Apeldoornse ondergrondkwaliteiten overal kunnen voorkomen zijn in een plangebied vaak een beperkt aantal kwaliteiten meer specifiek van belang. Zij vormen de zogenaamde ondergrondagenda van het plangebied. In een werksessie (met de gemeentelijke ondergrondspecialisten) zijn de volgende relevante ondergrondkwaliteiten in het gebied benoemd.
Aardkundige waarden zijn de nog overgebleven onderdelen van het huidige landschap (landvormen) die iets vertellen over de natuurlijke ontstaanswijze van een gebied. Ze hebben betrekking op de niet-levende natuur. In paragraaf 2.3 is hierop een uitgebreide toelichting gegeven. Kenmerkend voor het plangebied zijn het grote hoogteverschil, aflopend van west naar oost, de aanwezigheid van (sprengen)beken en de aanwezigheid van droogdalen en stuifduinen.
De bodem van het plangebied bestaat in hoofdzaak uit zand.
Archeologische waarden zijn overblijfselen van oude culturen waarmee het verhaal wordt gereconstrueerd hoe men in het verleden leefde. In de gemeente Apeldoorn zijn de archeologische waarden meestal vanaf 35 centimeter tot 2 meter onder het maaiveld aanwezig. Het plangebied is rijk aan archeologie. We vinden hier o.a. restanten van vroegere nederzettingen, prehistorische grafheuvels, urnenvelden en rijen ijzerkuilen die verwijzen naar de middeleeuwse winning van ijzererts. In het plangebied zijn gebieden met vastgestelde archeologische waarden en zones met hoge verwachtingswaarden voor archeologische vondsten aanwezig en door middel van aanduidingen beschermd (zie paragraaf 9.4).
De diversiteit van het landschap omvat de wisseling van het landschap door de wordingsgeschiedenis van gebieden en de wijze waarop deze in cultuur zijn gebracht. Hierdoor zijn verschillende landschappen in het gebied te onderkennen die alle uitdrukkelijk gerelateerd zijn aan de condities van de ondergrond (m.n. hoogteligging, grondwatertrap en bodemsoort). In paragraaf 2.5 is hierop een uitgebreide toelichting gegeven.
Aan de westzijde van het plangebied bevindt het water zich diep in de ondergrond. Vanwege een goede kwaliteit en kwantiteit is dit water zeer geschikt voor drinkwaterwinning. In het gebied ligt het grondwaterbeschermingsgebied en drinkwaterwinningsgebied Schalterberg. Vitens pompt hier drinkwater op voor ca 50.000 mensen in en rond Apeldoorn. Het water wordt gewonnen uit het freatisch grondwaterpakket. Het opgepompte water van de Schalterberg kent een hoge kwaliteit doordat het grondwater gefilterd is door de diverse zandlagen en andere aardlagen. Ook ligt in het plangebied een deel van het grondwaterbeschermingsgebied Eerbeek.
De levende bodem betreft het ecologisch systeem in de bodem met ontelbare mechanismen zoals bacteriën, schimmels, algen, regenwormen en aaltjes. Het bevindt zich in alle lagen maar is vooral in de contactlaag het sterkst aanwezig. Een groot gedeelte van het plangebied is onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur (ook wel Natuurnetwerk Nederland) en Natura 2000. Door natuurbeheerders als Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer worden deze gebieden beheerd en in stand gehouden. Het beheer resulteert in een grote biodiversiteit in de bodem en dat betaalt zich uit aan de natuur die we bovengronds kunnen zien en ervaren.
Een gezonde bodem is een bodem zonder door menselijke activiteiten ingebrachte stoffen die niet in het systeem thuis horen en een overmaat aan natuurlijke stoffen. In geval wel sprake is van die stoffen kan dit tot schade aan het ecosysteem en de gezondheid van mensen leiden. Het gebied is weinig aangetast door grootschalige verontreinigingen. Wel kent het gebied diverse locaties waar vroeger vermoedelijk bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden en risico 's bestaan voor bodemverontreiniging. Bij bestemmingswijziging of bouwen is bodemonderzoek noodzakelijk. Vanwege de uitstekende mogelijkheden tot zand- en grondwinning in het gebied zijn in het verleden stortplaatsen van afval ontstaan (ontstaan voor 1996) om de ontstane gaten door zandwinning weer te dichten. Het gebied kent een verhoogd risico op voorkomen van asbest in de bodem voor de bebouwde agrarische percelen.
De overgangsgebieden met hun enken en beekdalen zijn door hun bodemgesteldheid veelal geschikt voor landbouw. De droge zandgronden van het Veluwe massief zijn minder vruchtbaar, waardoor hier vooral bos, heide en stuifzand aanwezig is. De beekdalen en de broeklanden zijn nat en fungeren meestal als grasland of in natte milieus gedijende vegetaties. In de kernrandzones rondom de diverse kernen kom je ook allerlei verbrede vormen van landbouw tegen.
In het plangebied komen diverse vormen van landbouw voor. Het betreft zowel grondgebonden vormen als rundveehouderij/melkveehouderij, akkerbouw en tuinbouw als niet-grondgebonden vormen in de vorm van een enkele intensieve veehouderij (o.a. varkenshouderij). Verder komen er in het gebied ook paardenhouderijen voor in de vorm van een pension/stalling en/of paardenhandel.
Overigens is het aantal volwaardige agrarische bedrijven beperkt. In veel gevallen is er sprake van nevenberoepsbedrijven of hobbymatig agrarisch gebruik.
De woonkernen zijn zogenaamde flankesdorpen. Op kruispunten aan de rand van de diverse enken zijn de kernen Beekbergen, Lieren, Oosterhuizen, Loenen en Zilven ontstaan. Ook de huidige bebouwing is nog grotendeels geconcentreerd rond deze ontwikkelingsassen. Door de beëindiging van landbouwbedrijven, alsmede door andere autonome ontwikkelingen (vroeger en nu), komen er steeds meer burgerwoningen in het buitengebied en worden oude boerderijen omgevormd tot woningen.
In algemene zin is in het plangebied sprake van een bebouwingspatroon waarin de burgerwoningen verspreid in het gebied staan. Voor een groot deel gaat het dan om percelen die in het verleden, kort geleden of lang geleden, als agrarische bedrijfslocatie dienst hebben gedaan. Daarnaast zijn op enkele plekken (relatief) hogere concentraties met woningen, buurtschappen aanwezig. Het gaat dan ondermeer om Oosterhuizen, Engeland (ten westen van Beekbergen) en Groenendaal (in de zuidwestelijke hoek van het gebied).
De meeste bedrijvigheid is gesitueerd nabij de hoofdinfrastructuur en de kernen. In het buitengebied en in de kernrandzones rondom de kernen kom je echter ook verschillende vormen van bedrijvigheid tegen. Meestal betreft het hier diverse vormen van semi-agrarische en niet-agrarische bedrijvigheid in vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen. Verder hebben enkele grote bedrijven vanouds in het buitengebied een relatie met de aanwezige beken en sprengen. Denk hierbij aan watermolens, papiermolens, wasserijen, etc.
Naast verspreide bedrijven maken ook twee bedrijventerreinen onderdeel uit van het plangebied, te weten Kieveen tussen het Kanaal en de spoorlijn (ten oosten van Loenen) en het bedrijventerrein Lieren (ook langs het Kanaal).
In het plangebied bevinden zich meerdere recreatieve voorzieningen en meerdere sportvoorzieningen. Te denken valt aan campings, groepsaccommodaties, dagrecreatieve terreinen, een golfbaan alsmede sportvelden en maneges.
Het merendeel van de kampeerterreinen bevindt zich rondom Beekbergen.
In het plangebied bevinden zich ook meerdere maatschappelijke voorzieningen. Met name rond het dorp Beekbergen bevinden zich diverse terreinen van zorginstellingen. In een bosrijke setting wordt hier zorg verleend aan diverse doelgroepen. Daarnaast zijn enkele begraafplaatsen aanwezig, waaronder het ereveld Loenen.
In het plangebied bevinden zich tenslotte ook enkele nutsvoorzieningen. Hierbij kunt u denken aan rioolgemalen, bergbezinkbassins, e.d.
Vanaf medio april 2014 tot eind 2016 heeft intensief overleg plaatsgevonden met de bewoners, ondernemers en belangengroepen uit het gebied, evenals met de dorpsraden over de Nota van Uitgangspunten. Dat is terug te vinden in hoofdstuk 3 van de Nota van Uitgangspunten.
Samengevat levert dat de volgende aandachtspunten op voor het bestemmingsplan.
Algehele indruk die naar voren is gekomen is dat de mensen trots zijn om in het gebied te wonen. Er is betrokkenheid om de plek waar men werkt en woont mooi te houden. Er is veel kwaliteit in onder andere karakter en landschap die wordt gekoesterd. Uiteraard is niet alles perfect. Uit de gesprekken met de mensen uit het gebied zijn punten naar voren gekomen die aandacht vragen. Ook over de rol die de gemeente zou moeten spelen is een duidelijk beeld naar voren gekomen. Enige ruimte bieden is prima, maar om het goede leefklimaat en het huidige karakter te borgen en te (kunnen) versterken worden ook duidelijke kaders gevraagd.
Uit hetgeen vanuit het gebied naar voren is gebracht zijn een gemene deler en vier hoofdthema's gedistilleerd. Deze vormen, samen met de rol die bewoners verwacht van de gemeente, de basis voor de visie voor de goede ruimtelijke ordening van het gebied en de uitgangspunten voor het nieuwe bestemmingsplan.
De gemene deler : karakter en identiteit
Het plangebied is een bijzonder en uniek gebied. Vanuit de geschiedenis heeft het landschap zijn huidige vorm en gebruik gekregen. Binnen dat landschap wordt gewoond, gewerkt en gerecreëerd. Over het algemeen zien de bewoners en gebruikers de aanwezige functies, het landschap en het samenspel daartussen als een grote kwaliteit. De kwaliteit van het gebied maakt dat dit voor hun dé plek is om hun activiteiten uit te voeren.
Het karakter en de identiteit van het gebied wordt hooggewaardeerd. Het karakter en de identiteit van het gebied moet daarom behouden blijven en, zo mogelijk, worden versterkt. Eigenlijk bij alle thema's voor het bestemmingsplan komt dit terug. Tegelijkertijd wordt geconstateerd dat het karakter en de identiteit van het plangebied aan het veranderen zijn. Gehoord zijn zaken als: een afnemend aantal agrariërs, gebouwen die sterk in verval zijn, vergrijzing, nieuwe gebruikers in een oud landschap, verrommeling, terreinen met veel buitenopslag en vuilstort op bospercelen.
Dat het gebied zich aan zal passen aan de tijd is over het algemeen wel duidelijk. De discussie gaat vooral over de wijze waarop. Dit moet gebeuren op een wijze die passend is bij het karakter en de identiteit van het gebied. De thema's zijn als volgt.
Natuur, landschap en cultuurhistorie
Het landschap, inclusief de natuurwaarden en de cultuurhistorische waarden, in het plangebied worden hoog gewaardeerd, vooral de enken. Het landschap is een belangrijke bouwsteen voor de identiteit van het gebied. Algemeen uitgangspunt is het behouden en versterken van de natuur- en landschapskwaliteiten.
Recreatie
Recreatie, in de breedste zin, wordt betiteld als een belangrijke drager in het gebied, zo niet de belangrijkste drager van het gebied. Het verstevigen van de recreatieve functie wordt als positief gezien. Permanente bewoning van recreatiewoningen is een doorn in het oog van veel mensen.
Bedrijvigheid
Bestaande en nieuwe bedrijvigheid wordt, over het algemeen, gezien als middel om de levendigheid en de leefbaarheid van het gebied te behouden en te versterken. Het moet dan wel gebeuren met respect voor de omgeving.
Wonen
Op de bebouwde percelen in het gebied zijn voor het merendeel woningen aanwezig. Het is prettig wonen in het gebied. Over het algemeen wonen mensen om een of meer van de volgende drie redenen in het gebied: rust, ruimte (ook voor hobby's) en lokale gebondenheid. De woonkwaliteit in het gebied dient op peil te blijven.
Met de beschrijving van de ruimtelijke structuur van het gebied in hoofdstuk 2 en de mening van de mensen uit het gebied zelf in het vorige hoofdstuk is op hoofdlijnen een compleet beeld aanwezig van het nu. Maar wat zou het toekomstbeeld moeten zijn van het gebied? In dit hoofdstuk wordt aan de hand van de vier hoofdthema's de ontwikkelingsrichting van het gebied voor de komende tien jaar geschetst. Een visie voor een goede ruimtelijke ordening op hoofdlijnen.
In de Nota van Uitgangspunten zijn deze hoofdlijnen uitgewerkt in uitgangspunten per thema. Deze zijn opgenomen in hoofdstuk 5 van de Nota van Uitgangspunten. Kortheidshalve wordt hier naar verwezen. In belangrijke mate komen deze terug in 9 van deze toelichting in de vorm van juridische uitgangspunten voor het bestemmingsplan.
Het karakter en de identiteit van het gebied dienen behouden te worden. Het plangebied is en blijft een bijzonder en uniek gebied met zijn eigen bovengrondse en ondergrondse kwaliteiten. Die kwaliteiten worden bepaald door de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde. Zowel het karakter als de identiteit vormen de gemene deler c.q. de 'paraplu' voor de andere thema's. Nieuwe ontwikkelingen blijven mogelijk. De vraag of en hoe een dergelijke ontwikkeling past binnen het karakter en de identiteit van het gebied dient dan wel een positief antwoord te kunnen krijgen.
Hoofddoelstelling van het bestemmingsplan is het behouden en versterken van het karakter en de identiteit van het plangebied.
Het landschap in het plangebied, met zijn cultuurhistorische waarden en natuurwaarden, wordt hoog gewaardeerd. De essentiële cultuurhistorische, natuur- en landschapswaarden dienen behouden te blijven en zo mogelijk versterkt worden. Doorontwikkeling van die waarden wordt ondersteund. Dat doen wij vanuit het cultuurhistorisch beleid, het natuurbeleid en de visie op het landschap c.q. het toekomstbeeld, zoals deze in hoofdlijnen beschreven is in het Groot Apeldoorns Landschapskookboek. Voor de karakteristieke landschapstypen zoals bijvoorbeeld de enken, de bossen en de beekdalen ligt het accent op het behouden en versterken van de karakteristieke landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden. Deels kan dit door een ontwikkelingsgerichte benadering; deels door bescherming van de aanwezige waarden. Hiervoor vormen het natuur- en cultuurlandschap het kader waarbinnen de andere functies een plek krijgen.
Wij gaan er vanuit dat het aantal bebouwde percelen niet toe hoeft te nemen. De extensieve wijze waarop bebouwing zijn plek heeft gevonden in het gebied, is juist mede bepalend voor het karakter. Elke ontwikkeling richting een intensiever bebouwingspatroon is daarom in principe ongewenst. Uitzondering hierop zijn gebieden waar het wenselijk is om gebiedskwaliteiten te laten toenemen. Hier is het niet uit te sluiten dat bebouwing wel toeneemt. Dit kan alleen daar waar met behulp van het toevoegen van bebouwing de kernkwaliteiten van het desbetreffende landschap worden versterkt. Een substantiële bijdrage aan de landschaps-, natuur- en/of cultuurhistorische waarden. Die bijdrage dient zo substantieel te zijn dat een verdichting van het bebouwingspatroon toch aanvaardbaar wordt. Een voorbeeld hiervan is de ontwikkeling van een nieuw landgoed of de functieverandering van bedrijfslocaties. Dat neemt niet weg dat de nieuwe functies zich in het landschap zullen moeten voegen. Een enk is bijvoorbeeld geen geschikte plek voor een nieuw landgoed.
Andere uitzonderingen op het genoemde principe zijn, vanwege andere ruimtelijke belangen de eventuele, uitbreiding van bedrijventerrein Kieveen en eventuele, kleine in- en uitbreidingen van buurtschap Oosterhuizen.
Enkenlandschap
De open enken in de omgeving worden gekoesterd en zo veel mogelijk vrijgehouden van bebouwing en opgaande beplanting. De relatie tussen de dorpen en het enkenlandschap kan worden versterkt door de randen in ruimtelijk, visueel opzicht te verbeteren. Daarnaast is het wenselijk om het agrarische gebruik van deze gebieden gericht op dit open beeld te stimuleren. De enken zijn op de verbeelding vastgelegd door middel van de aanduiding overige zone - open landschap.
Kamerstructurenlandschap
In het kamerstructurenlandschap vormt het landschap het casco waarbinnen gebouwde functies zich kunnen ontwikkelen, uiteraard ook binnen de overige uitgangspunten. Dit landschap heeft een groot 'absorptievermogen' voor rode functies. Echter, vaak is het landschappelijke raamwerk nog niet sterk genoeg. Het aanbrengen van meer landschapselementen is hier dan ook gewenst. Als dat gecombineerd wordt met het aanleggen van voet- en fietspaden kan tevens de recreatieve aantrekkelijkheid van het gebied worden vergroot.
Voor het gebied Veldhuizen geldt een gedifferentieerde aanpak. Hier is het streven het bestaande ruimtelijke beeld te behouden. Verdere verdichting met beplanting en/of nieuwe bebouwde erven zijn in principe ongewenst.
Het kamerstructurenlandschap is op de verbeelding vastgelegd door middel van de aanduiding overige zone - beslotenheid.
Beken en sprengen
De aanwezige beken en sprengen, met hun voormalige molenplaatsen, in het gebied zijn van groot belang voor het landschap en de natuur in het gebied. Tevens verdienen ze vaak vanuit cultuurhistorisch en waterhuishoudkundig oogpunt bescherming en dragen ook bij aan de recreatieve aantrekkelijkheid van het gebied, zoals bijvoorbeeld de waterval in Loenen.
De beekdalen worden zoveel mogelijk vrij gehouden van bebouwing. Nieuwe ontwikkelingen in de beekdalen dienen een versterking in te houden van de landschappelijke, ecologische en/of cultuurhistorische waarden van de beken. In beekdalen worden geen minicampings mogelijk gemaakt. De beekdalen en hydrologische beschermingszones rondom de sprengen zijn op de verbeelding vastgelegd door middel van de aanduiding overige zone - beken en sprengen.
Broeklanden
De broeklanden waren vanouds open gebieden, waar na de ontginning tot grasland, grotendeels in de 19de en vroege 20ste eeuw, vaak elzensingels werden geplant op de perceelscheidingen. De broeklanden zijn op de verbeelding vastgelegd door middel van de aanduiding overige zone -
open landschap broeklanden.
Bestaande landgoederen
In het plangebied bevinden zich een aantal landgoederen en relicten van verdwenen landgoederen. Landgoed Ter Horst is in het plangebied het meest bekende voorbeeld van een bestaand landgoed. In het bestemmingsplan dienen de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van landgoederen een passende bescherming te krijgen, voorzover die van wezenlijk belang zijn voor de ruimtelijke karakteristiek van het gebied en voor zover niet voldoende gewaarborgd via andere regelingen.
De waarden van de landgoederen zijn vastgelegd door middel van de aanduiding overige zone -
cultuurhistorisch gebied.
Kanaal
Het Apeldoorns Kanaal vormt een bijzonder landschappelijk ensemble. Voor dit ensemble wordt ingezet op behoud van de ruimtelijke en cultuurhistorische kwaliteiten. Hiertoe is een speciale aanduiding opgenomen (overige zone - Apeldoorns Kanaal).
Het aantal agrarische bedrijven in het plangebied is relatief beperkt. Toch is de agrarische sector een grote grondgebruiker in het gebied en van groot belang voor het instandhouden van het cultuurlandschap. Daarom wordt uitgegaan van het handhaven van de aanwezige, agrarische bedrijven. Waar nodig, mogelijk en wenselijk wordt uitbreidingsruimte geboden aan de agrarische bedrijven.
Voor grondgebonden veehouderijen geldt een maximaal bouwvlak 1,5 ha dat ook volledig bebouwd kan worden. Kwekerijen (met kweekgoed in de open lucht) worden gezien als agrarisch bedrijf.
Niet-grondgebonden veehouderijen hebben beperkte uitbreidingsmogelijkheden in het licht van het provinciale beleid. Het betreft overigens slechts één bedrijf in het buitengebied (Engelanderweg 50).
Bestaande glastuinbouwbedrijven kunnen eenmalig met 20% uitbreiden. Conform provinciaal beleid wordt de nieuwvestiging van glastuinbouw niet mogelijk gemaakt.
Het kan voorkomen dat, door wijzigingen in een bedrijfsvoering, een deel van de bedrijfsgebouwen zijn functie verliest. Vaak zullen dergelijke gebouwen bouwkundig nog in prima staat zijn. Zoals min of meer ook gebruikelijk is in een buitengebied is het mogelijk deze gebouwen te gebruiken voor statische opslag en het stallen van caravans en campers. Deze mogelijkheid zal ook worden geboden voor de voormalige agrarische opstallen die staan op percelen die een woonbestemming houden of krijgen (daar waar geen agrarisch bedrijf meer aanwezig is). Andersoortig hergebruik van voormalige agrarische opstallen zal moeten passen binnen de uitgangspunten voor nevenactiviteiten of functieverandering.
Nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven
Met een niet-agrarische nevenactiviteit bij agrarische bedrijf, kan dat bedrijf een aanvullende inkomstenbron aanboren en zo zijn levensvatbaarheid vergroten. De landbouw kan zich zo verbreden. Levensvatbare bedrijven zijn van groot belang voor het beheer van het plangebied en dragen ook wezenlijk bij aan de leefbaarheid en het karakter van het gebied. In het bestemmingsplan zal dan ook ruimte worden geboden aan nevenactiviteiten bij de agrarische bedrijven.
Voor de mogelijke nevenactiviteiten zal het met name gaan om kleinschalige, recreatieve functies, zoals een Bed&Breakfast. Daarnaast is ook, andere niet-agrarische bedrijvigheid als nevenactiviteit mogelijk, bijvoorbeeld een hoveniersbedrijf, daghoreca, een klein lasbedrijf, een minicamping of enkele recreatieverblijven. Detailhandel dient beperkt te blijven tot detailhandel van ter plaatse of in de omgeving geproduceerde producten (streekproducten).
Tenzij de impact van nevenactiviteiten zo beperkt is dat bij voorbaat duidelijk is dat die de omgevingskwaliteit niet zullen schaden, is een goede, landschappelijke inpassing een voorwaarde voor nieuwe nevenactiviteiten.
Voor nevenactiviteiten mag 25% van de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen (binnen een agrarisch bouwperceel) worden gebruikt, met een absoluut maximum van 500 m².
Paardenhouderijen
Productiegerichte paardenhouderijen (het paard is het product van het bedrijf, doorgaans paardenfokkerijen) worden gezien als agrarisch bedrijf. Gebruiksgerichte paardenhouderijen (het rijden op een paard is het product, vaak pensionstalling) is een niet-agrarisch bedrijf. Maneges zijn daarbij te onderscheiden als een aparte categorie en hebben de bestemming Sport - Manege gekregen.
In beginsel leent het gebied zich goed voor gebruiksgerichte paardenhouderijen, al dan niet hobbymatig. Er zijn reeds diverse paardenhouderijen aanwezig. Gebruiksgerichte paardenhouderijen kunnen door middel van een afwijking bij omgevingsvergunning worden toegestaan als nevenactiviteit bij de agrarische bedrijven. Nieuwe, bedrijfsmatige, gebruiksgerichte paardenhouderijen zijn in principe mogelijk, maar worden niet bij recht mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan. Vanwege de aandacht die nodig is om een dergelijke functie goed in te bedden in de omgeving, moet hiervoor per initiatief een afweging worden gemaakt. Voor nieuwe maneges geldt hetzelfde. Voorkeur daarbij is dat een nieuwe manege zich bevindt in de directe nabijheid van een kern.
Het voornemen om de manege Riant te verplaatsen blijft staan. Op basis van de huidige stand van zaken wordt die verplaatsing niet meegenomen in dit nieuwe bestemmingsplan. De bestaande locatie en de gewenste locatie zjin buiten het plangebied van dit bestemmingsplan gelaten.
Het plangebied is van betekenis voor de recreatief-toeristische markt. De recreatiesector is namelijk sterk vertegenwoordigd in het gebied en vormt een belangrijke functionele drager. De hoge, landschappelijke belevingswaarde van het gebied wordt hiermee 'geëxploiteerd' ten gunste van de leefbaarheid en om de recreant te bedienen. Ontwikkelingen vinden plaats binnen de grenzen die natuur en landschap daaraan stellen. Zo kan een recreatief toplandschap behouden blijven!
Bij agrarische bedrijven en woningen worden mogelijkheden geboden voor recreatieve nevenactiviteiten. Gedacht moet dan worden aan Bed&Breakfast en minicampings. Maar het kan ook om kleinschalige dagrecreatie gaan.
Bestaande verblijfsrecreatieterreinen worden ondersteund bij het moderniseren van hun bedrijfsvoering teneinde in te spelen op de veranderingen in de consumentenvraag. Deze terreinen zijn van belang voor de vitaliteit van het gebied.
Permanente bewoning van recreatieverblijven is en blijft uitgesloten. Op terreinen waar geen bedrijfsmatige exploitatie aanwezig is, wordt uitgegaan van het planologisch 'bevriezen' van de situatie. Hieronder wordt verstaan dat op die terreinen minimale tot geen mogelijkheden worden geboden om de aanwezige bebouwing voor verblijfsrecreatie uit te breiden. Onderzocht moet worden of, binnen een gebiedsgerichte aanpak, gekomen kan worden tot een andere, duurzamere invulling van deze terreinen.
Uitbreidingswensen van bestaande verblijfsrecreatieterreinen worden afzonderlijk afgewogen buiten het kader van dit bestemmingsplan.
Bij bedrijfsmatig geëxploiteerde verblijfsrecreatieterreinen passen ruime bouwmogelijkheden, wat de bedrijven in staat stelt om goed en snel in te spelen om de veranderde wensen van de consument. Grotere maatvoeringen zijn dan ook mogelijk voor bedrijven die daarmee aantoonbaar voorzien in een behoefte vanuit de toeristische markt. Hetzelfde geldt voor een uitbreiding van het aantal recreatiewoningen. Bovengrens voor de recreatiewoningen is een maximale inhoudsmaat van 600 m³ en een maximum oppervlak van 150 m². Bij recht is dit 300 m³ en 75 m². De grotere maten zijn onder voorwaarden mogelijk door middel van een wijzigingsbevoegdheid. Belangrijke voorwaarden zijn een zorgvuldige landschappelijke inpassing en het niet aantasten van aanwezige waarden, waaronder natuurwaarden.
Initiatieven voor grotere en meer recreatiewoningen vragen om een afzonderlijke afweging. Aan de marktpartij wordt gevraagd de behoefte vanuit de markt aan te geven. Er moet sprake zijn van een bijdrage aan het toeristische product. Ook is vooraf een toets nodig op de milieueffecten, de effecten op beschermde natuur in het bijzonder. Daarnaast dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing. Daarom is voor het bestemmingsplan uitgangspunt de geldende maatvoeringen voor recreatiewoningen voorlopig voort te zetten: een maximale inhoudsmaat van 300 m³ per woning, gecombineerd met een maximale oppervlaktemaat van 75 m². Onderkeldering wordt niet toegestaan. Ook conform het geldende plan, is het bestaande aantal recreatiewoningen per verblijfsrecreatieterrein vastgelegd. Hierbij zijn de aantallen uit de eerste herziening van het bestemmingsplan Stuwwalrand Parkzone overgenomen.
Ook het aantal stacaravans is niet gemaximaliseerd omdat dit gezien wordt als recreatieverblijven. Wel blijft voor stacaravans een maximumoppervlakte van 55 m² gelden.
Ook voor stacaravans geldt dat, als de toeristische markt daar beter mee bediend wordt en via een afzonderlijke afweging, een grotere oppervlaktemaat en/of een groter aantal kan worden toegestaan. Dat zal, qua oppervlakte, gaan tot maximaal 70 m².
Groepsaccommodaties worden qua oppervlak vastgelegd op hun bestaande, legale oppervlakte. Vergroting van groepsaccommodaties, zowel qua oppervlak als qua aantal, vragen een afzonderlijke afweging. Daarvoor geldt dezelfde insteek als voor recreatiewoningen en stacaravans.
Trekkershutten zijn recreatieverblijven zonder sanitaire voorzieningen. Hiervoor geldt een maximum oppervlaktemaat van 25 m². In het bestemmingsplan zal een geschikt, maximum aantal trekkershutten worden bepaald, hetzij generiek, hetzij per bedrijf.
Standplaatsen voor tenten, (toer)caravans en campers worden in principe overal en ongelimiteerd mogelijk geacht op de verblijfsrecreatieterreinen. De ontwikkelingen in de recreatiesector vragen eerder om grotere standplaatsen dan om kleinere standplaatsen. Daardoor valt te verwachten dat het aantal standplaatsen afneemt. Daarmee zien wij geen aanleiding het aantal standplaatsen te reguleren.
Het gebied leent zich goed voor extensieve dagrecreatie. Het kan dan gaan om wandelen en fietsen, maar ook om paardrijden. In het bestemmingsplan zijn minimale beperkingen opgenomen voor het realiseren van recreatieve paden.
Solitaire vestigingen van niet-agrarische en niet-recreatieve bedrijven
De niet-agrarische en niet-recreatieve bedrijven, die zich verspreid in het gebied bevinden, leveren een belangrijke bijdrage aan de leefbaarheid en vitaliteit van het gebied. De onderstaande uitgangspunten gelden voor niet-agrarische en niet-recreatieve bedrijven exclusief horecabedrijven. Voor horeca worden verder op in deze paragraaf de uitgangspunten geformuleerd.
Bestaande bedrijven hebben de bestemming Bedrijf gekregen. V.w.b. hun bebouwing is in principe een uitbreidingsmogelijkheid van 25% bovenop de bestaande bouwmogelijkheden voor bedrijfsgebouwen opgenomen (binnen het aangegeven bestemmingsvlak). Daarbij geldt wel dat per bedrijf zal worden afgewogen of het mogelijk en wenselijk is om die uitbreidingsmogelijkheid daadwerkelijk toe te kennen. Het kan bijvoorbeeld zo zijn dat milieuregelgeving of een ligging nabij een enk het in de weg staat dat een bedrijf deze extra mogelijkheden krijgt. In situaties waarin recent door middel van een afzonderlijk bestemmingsplan al uitbreidingsmogelijkheden zijn opgenomen, zijn deze geldende rechten overgenomen.
Aanpassingen en uitbreidingen van het bedrijfsterrein vragen om een afweging per geval, evenals verdergaande uitbreidingen van de bedrijfsgebouwen. Een goede landschappelijke inpassing, zodat de landschappelijke kwaliteiten van het gebied niet verder onder druk komen te staan, maar juist worden versterkt, is dan in ieder geval uitgangspunt.
Niet uitgesloten moet worden dat bedrijven dusdanig willen groeien dat dit zich, vanwege de schaalgrootte, moeilijk verhoudt met het karakter van het gebied. Het kantelpunt daarvoor is bij voorbaat niet aan te geven. Dat is afhankelijk van diverse factoren. Maar de mogelijkheid om het betreffende bedrijf naar een bedrijventerrein te verplaatsen zal dan uitdrukkelijk in beeld komen om wel of niet mee te werken aan een uitbreiding. In ieder geval zal dit gelden bij bedrijven die groter worden dan 5000 m² bedrijfsbebouwing en/of 1 ha bedrijfsterrein.
In beginsel worden op de solitaire bedrijfspercelen bedrijven toegestaan in milieucategorie 1 en 2. Waar mogelijk (voldoende afstand tot omliggende, gevoelige bestemmingen) zal ook milieucategorie 3.1 worden toegestaan. De toegestane bedrijfstypen moeten aansluiten bij de karakter en identiteit van het gebied. Bestaande bedrijven die daar niet binnen passen (vanwege bedrijfstype of milieucategorie) worden specifiek geregeld in het bestemmingsplan. Nieuwvestiging (op percelen die nu geen bedrijfsbestemming hebben) wordt alleen mogelijk geacht bij een functiewijziging van (voormalige) agrarische bedrijfslocaties.
Clusters van niet-agrarische en niet-recreatieve bedrijven
Bedrijventerrein Kieveen is een regulier bedrijventerrein met een geluidzone. Overeenkomstig de bestaande situatie is dit terrein bestemd als Bedrijventerrein. De geluidszone is als gebiedsaanduiding geluidzone - industrie opgenomen. Daarbij is het terrein gezoneerd tot maximaal milieucategorie 3.2.
Er wordt nagedacht over een uitbreiding van het bedrijventerrein Kieveen. Dit valt echter buiten het kader van het voorliggende bestemmingsplan. Te zijner tijd wordt hiervoor een afzonderlijke planologische procedure doorlopen.
Buiten Kieveen, aan het Apeldoorns Kanaal, tussen de weg Het Oude Veen en de weg Kalverwei, is vanouds een cluster van bedrijven aanwezig; bedrijventerrein Lieren. Dit cluster is is eveneens bestemd als Bedrijventerrein voor bedrijven tot maximaal milieucategorie 3.2. Uitgegaan wordt van het continueren van de bestaande bouwmogelijkheden. Een uitbreiding van het terrein wordt niet voorgestaan. In de omgeving is het terrein nu sterk bepalend in het ruimtelijke beeld. Het terrein beïnvloedt dit in negatieve zin. Een betere, groene aankleding van het terrein zou de omgevingskwaliteit sterk ten goede komen.
Horeca
Verspreid in het gebied bevindt zich een aantal horecabedrijven. Deze bedrijven zijn van belang voor de leefbaarheid van het gebied en de recreatieve aantrekkelijkheid. Waar mogelijk worden deze bedrijven dan ook ondersteund in de verdere ontwikkeling van hun bedrijfsvoering. In het bestemmingsplan zal per bedrijf worden beoordeeld of en in hoeverre uitbreidingsmogelijkheden kunnen worden toegekend.
Nieuwe horecafuncties kunnen de recreatieve aantrekkelijkheid van het gebied verder verbeteren. Zowel bebouwde als onbebouwde percelen komen daarvoor in principe in aanmerking. In eerste instantie moet dan vooral gedacht worden aan daghoreca. Randvoorwaarden dat nieuwe horecafuncties goed inpasbaar zijn in de omgeving en leiden tot een wezenlijke verbetering van de omgevingskwaliteit. Denkbaar is bijvoorbeeld dat de ontwikkeling van een groot, nieuw landgoed, naast de realisatie van nieuwe natuur en enkele woningen ook de realisatie van een theeschenkerij inhoudt.
Dergelijke initiatieven worden afzonderlijk afgewogen buiten het kader van dit bestemmingsplan.
Maatschappelijke functies
In het gebied bevinden zich diverse, maatschappelijke functies. Vooral rond Beekbergen is een concentratie waarneembaar van instellingsterreinen. Deze functies zijn van belang voor de vitaliteit en leefbaarheid van het gebied. Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is het continueren van de aanwezige, maatschappelijke functies, uitgaande van de bestaande, planologische mogelijkheden. Uitbreidingen zijn in beginsel mogelijk. Daarbij geldt wel dat uitbreidingen van de maatschappelijke functies over het algemeen niet eenvoudig liggen, vanwege een ligging in of te midden van beschermde natuur. Ook landschappelijke en cultuurhistorische belangen spelen vaak mee, evenals effecten op de omgeving, zoals de verkeersaantrekkende werking. Om deze redenen moet voor de eventuele uitbreidingen van maatschappelijke functies een afweging per geval gemaakt worden.
Op de woonpercelen wordt een continuering van de huidige situatie voorgestaan, aangevuld met, zij het beperkt, ruimere mogelijkheden voor bijgebouwen en nevenactiviteiten. Het blijft prettig wonen in het gebied. Over het algemeen zijn de factoren rust, ruimte en lokale gebondenheid daarvoor de basis. Op de thema's Recreatie en Bedrijvigheid wordt een versteviging van die functies wenselijk geacht. In combinatie daarmee zal voor de woonpercelen sprake moeten blijven van een goed woon- en leefklimaat.
Bestaande woningen
Rekeninghoudend met de geldende mogelijkheden, moeten de geboden bouwmogelijkheden voor de woningen aansluiten bij het landschap. Voor de bestaande woningen wordt uitgegaan van de volgende maximale inhoudsmaten:
Voor bijgebouwen zal een maximale oppervlaktemaat worden gehanteerd van 100 m².
Het toestaan van grotere inhoudsmaten zal per woning afgewogen moeten worden, buiten het kader van dit bestemmingsplan. Het zal moeten passen in het landschap c.q. de omgeving en moeten leiden tot een substantiële versterking van de gebiedskwaliteiten. Daarbinnen is het vergroten van de woning een ondergeschikt doel, het voornaamste doel is het vergroten van de gebiedskwaliteiten! De enken zijn van deze 'optie' uitgesloten. Ook zal deze optie niet verder gaan dan 1000 m³. Daarboven zal het moeten gaan om nieuwe landgoederen of vergelijkbare 'rood-voor-groen'-initiatieven, die een meer grootschalige herinrichting van gronden zullen inhouden.
Functieverandering
Op agrarische bedrijfslocaties, die hun functie verliezen of al verloren hebben, kan een functieverandering naar wonen worden gerealiseerd. Onder voorwaarden kan dat ook de toevoeging van enkele, nieuwe woningen inhouden. Aangesloten wordt bij het regionale beleid voor de functieverandering van voormalige agrarische bedrijfslocaties. Stelregel is dat, bij minimaal 500 m² aan te slopen overtollige gebouwen, 50% van de te slopen bebouwing mag terugkomen als nieuwe woonbebouwing. In principe geldt daarvoor een maximum van twee woningen (exclusief al aanwezige bedrijfswoningen). De nieuwe woningen dienen ruimtelijk goed inpasbaar te zijn en per saldo moet er sprake zijn van landschapswinst. Daarnaast moeten de woningen passen binnen de gemeentelijke woningbouwprogrammering.
Hiervoor zal dan een afzonderlijke planologische procedure moeten worden doorlopen.
Nieuwe woningen
Buiten de mogelijkheden voor functieverandering en buiten wat hieronder over Oosterhuizen staat, zijn nieuwe woonpercelen niet bij voorbaat uitgesloten in het plangebied. Echter, wanneer dat aan de orde is, moet sprake zijn van een substantiële versterking van de gebiedskwaliteiten. Het zal dan gaan om de realisatie van landgoederen of vergelijkbare 'rood-voor-groen'-initiatieven. Om de realisatie van een landgoed wordt minimaal verstaan: de realisatie van minimaal 5 hectare, openbaar toegankelijke, nieuwe natuur met daarbij een landhuis. Een bijdrage aan de gebiedskwaliteiten hoeft voor een nieuwe landgoed over vergelijkbare ontwikkeling niet beperkt te blijven tot landschapsverbetering. Het kan ook gaan om een verbetering van cultuurhistorische waarden en ecologische kwaliteiten. Ook kan een maatschappelijke c.q. recreatieve meerwaarde voor het gebied worden gecreëerd, door nieuwe, openbare fiets- en wandelpaden binnen een 'rood-voor-groen'-ontwikkeling.
Hiervoor zal dan een afzonderlijke planologische procedure moeten worden doorlopen.
Woningsplitsing en dependances
Vanuit maatschappelijk oogpunt kan het gewenst zijn dat meerdere huishoudens de mogelijkheden van een enkele woning gebruiken. Dat kan bijvoorbeeld gewenst zijn in verband met het willen verlenen van mantelzorg. Via het bieden van mogelijkheden voorwoningsplitsing en dependances willen wij dergelijke ontwikkelingen ondersteunen. Hiervoor gelden nadere voorwaarden, waaronder dat de extra woning moet passen binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma (zie de artikelen 47.4 Afwijkingsbevoegdheid woningsplitsing en 48.2 Wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van dependance).
Daarnaast bestaan er ('los' van het bestemmingsplan) vergunningsvrije bouwmogelijkheden voor het bieden van mantelzorg bij een woning.
Hobbyboeren en terreinbeheerders
In het plangebied komen woningen waar (qua eigendom) enkele of meerdere hectares agrarische grond of natuurgrond bij hoort. De agrarische grond biedt goede mogelijkheid om dit in de hobbymatige sfeer voor het weiden van vee te gebruiken. Vanuit landschapsoogpunt kan dit bijdragen aan het instandhouden van het agrarische cultuurlandschap. Daarnaast zullen de agrarische gronden uiteraard beheerd c.q. onderhouden moeten worden. Natuurgrond bij woningen kan uiteraard geen rol vervullen voor het hobbymatig houden van vee. Maar ook voor natuurgrond is vaak beheer/onderhoud nodig. Het beheer van deze gronden, zowel agrarisch als natuur, kan ook in gebouwde zin om ruimte vragen. Voorbeelden zijn schuilgelegenheden en de opslag van materieel.
Op agrarische gronden voorziet het bestemmingsplan in hobbymatig, agrarisch gebruik van de gronden. Ook is in het bestemmingsplan een regeling opgenomen om naast reguliere bijgebouwen ook bijgebouwen mogelijk te maken ten dienste van hobbymatig agrarisch gebruik en/of voor beheer van agrarische en/of natuurgronden. Voor agrarische percelen, van 1 ha of meer en waarvan de gebruiker op afstand woont, is een specifieke regeling voor schuilgelegenheden opgenomen. De enken worden uitgezonderd van die regeling, in verband met de landschappelijke waarden.
Oosterhuizen
Oosterhuizen is een buurtschap. Als (een klein) bestaand bebouwd gebied wijkt het daarmee af van de rest het plangebied, wat vooral een buitengebied pur sang is. In Oosterhuizen is dan ook ruimte voor functies en ontwikkelingen die eigen zijn aan een buurtschap. Er moet dan vooral gedacht worden aan de ontwikkeling van een beperkt aantal nieuwe woningen. Initiatieven daarvoor zullen door de eigenaren zelf moeten worden opgestart.
Tegelijkertijd is het buurtschap ruimtelijk sterk verweven met het landschap. Nieuwe ontwikkelingen vereisen dan ook een zorgvuldige inpassing, om het typische karakter van het buurtschap niet te beschadigen.
Naast de opgestelde Nota van Uitgangspunten zijn er ook op rijks- en provinciaal niveau regels die vertaald moeten worden in het bestemmingsplan. Deze worden in dit hoofdstuk beknopt weergegeven.
Het rijk legt met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de nationale ruimtelijke belangen juridisch vast. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Voor het plangebied betreft dit het militair oefenterrein Scherpenberg, obstakelbeheergebied rondom Vliegbasis Deelen en een radarverstoringsgebied.
Voor het militaire terrein Scherpenberg moet rekening worden gehouden met de veiligheidszones.
Voor het obstakelbeheergebied rondom vliegbasis Deelen (zie kaartje hierboven) gaat het om het obstakelvrije vlak van de invliegfunnel en het Inner Horizontal and Conical Surface. Binnen deze gebieden wordt uit een oogpunt van vliegveiligheid obstakelvrije hoogtes aangehouden. In het gebied mogen geen nieuwe objecten worden opgericht die hoger zijn dan de maximaal toelaatbare hoogte. Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die boven deze hoogtes uitkomen.
Ook het aangegeven radarverstoringsgebied richt zich op het tegengaan van hoge bouwwerken, die de werking van de radar zou kunnen verstoren. Ook in dit geval maakt het bestemmingsplan geen ontwikkelingen mogelijk die boven deze hoogtes uitkomen.
In de provinciale Omgevingsverordening zijn een aantal thema's relevant voor het voorliggende bestemmingsplan.
Veehouderij
De Omgevingsverordening maakt onderscheid tussen grondgebonden en niet-grondgebonden veehouderij.
Voor grondgebonden bedrijven geldt dat nieuwvestiging in algemene zin niet is toegestaan. Uitbreiding van de grondgebonden veehouderijtak is toegestaan indien de uitbreiding ruimtelijk aanvaardbaar is en voorziet in een goede landschappelijke inpassing. Zelf geteelde of geproduceerde agrarisch producten mogen verkocht worden bij het agrarische bedrijf onder de noemer van nevenactiviteiten.
Voor de niet-grondgebonden veehouderij zijn in de Omgevingsverordening specifieke randvoorwaarden vastgelegd. De provincie streeft namelijk naar een duurzame niet-grondgebonden veehouderij in Gelderland. Daarbij gaat het om maatschappelijk verantwoord ondernemen.
Beperkte uitbreiding van niet-grondgebonden veehouderij kan bij recht toegestaan worden, maar voor verdergaande uitbreidingen wordt getoetst aan het zogenaamde Plussenbeleid. Groei is mogelijk mits de agrariër aanvullende maatregelen neemt op het gebied van dierwelzijn, ruimtelijke kwaliteit en/of milieu, de zogenaamde 'plussen'. In de Omgevingsverordening staat de eis dat een gemeente hiervoor eerst beleid moet vaststellen. Uitbreidingsmogelijkheden in het bestemmingsplan kunnen vervolgens getoetst worden aan dit beleid. Zie de nadere toelichting in paragraaf 9.3.1.
Geitenhouderij
In de Omgevingsverordening is een tijdelijk verbod opgenomen voor nieuwvestiging en uitbreiding van geitenhouderijen. Gelet op het onderzoek dat loopt naar de gezondheidseffecten van geitenhouderijen is elke uitbreiding, nieuwvestiging of omschakeling naar geitenhouderij voorlopig verboden.
Glastuinbouw
In het plangebied kan aan glastuinbouwbedrijven de mogelijkheid worden geboden de glasopstand éénmalig uit te breiden met maximaal 20% van de op 29 juni 2005 bestaande omvang van de glasopstanden. In afwijking kan in een bestemmingsplan uitbreiding met meer dan 20%, indien:
Verdere vergroting kan worden toegestaan met meer dan 20% worden toegestaan, indien in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat:
Gelders natuurnetwerk (GNN) en Groene ontwikkelingszone (GO)
Het GNN en GO zijn vastgelegd in de Ruimtelijke Verordening Gelderland. Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor het GNN is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurrijke cultuurlandschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere ruimtelijke waarden en kenmerken.
Binnen het GNN geldt de 'nee, tenzij'-benadering. Ontwikkelingen zijn niet mogelijk als daarmee de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en sprake is van redenen van groot openbaar belang. Bij ontwikkelingen die leiden tot aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van het GNN moeten in hetzelfde bestemmingsplan voorzieningen worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt door mitigerende maatregelen.
De GO bestaat uit alle gebieden met een andere bestemming dan 'Natuur' binnen de voormalige Gelderse EHS. Binnen de GO is onder voorwaarden een uitbreiding en nieuwvestiging landelijke ontwikkeling toegestaan. Onder voorwaarden is een beperkte uitbreiding van een stedelijke ontwikkeling toegestaan. Bij het vellen van een houtopstand wordt voorzien in een extra compensatie ten opzichte van de Boswet.
GO is als gebiedsaanduiding 'overige zone - groene ontwikkelingszone' vastgelegd in het bestemmingsplan.
Nationaal Landschap
In de Omgevingsverordening is een groot gedeelte van het plangebied aangewezen als Nationaal landschap buiten GNN en GO (zie bovenstaand kaartje). In het Nationaal landschap zijn geen nieuwe bestemmingen toegestaan, die de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap aantasten. Tenzij er geen reële alternatieven zijn, er sprake is van groot openbaar belang of compenserende maatregelen worden getroffen ter waarborging van de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen zoals vastgelegd door de provincie in de kernkwaliteiten Nationale Landschappen.
Water
In het plangebied ligt een waterwingebied en een grondwaterbeschermingsgebied. Waterwingebieden worden begrensd door de zogenaamde 1-jaarszone en omvatten de directe omgeving van het puttenveld. Het belang van de waterwinning is hier zo evident, dat het projecteren van andere bestemmingen niet mogelijk is.
Voor de grondwaterbeschermingsgebieden grondwater is de contour binnen boringsvrije zones opgenomen die wordt aangeduid als KWO-vrije zone. KWO staat voor koude/warmte opslag in de bodem, oftewel bodemenergie systemen, die koude of warmte onttrekken of toevoegen aan de bodem.
In het intrekgebied is het verboden om werkzaamheden te verrichten ten behoeve van de winning van fossiele brandstoffen, zoals aardgas, aardolie en steenkoolgas.
Voor zones aangeduid met Functie van water heeft de provincie speciale beleidsdoelstellingen in verband met de geringe beschikbaarheid van water en eigenschappen van het watersysteem.
Stiltegebied
Een klein gedeelte van het plangebied is aangewezen als 'stiltegebied' (zie kaartje). Hier gelden regels ter voorkoming of beperking van geluidhinder. Het bestemmingsplan mag geen geluidhinderlijke activiteiten toestaan.
Solitaire bedrijvigheid en recreatiewoningen
In de Omgevingsverordening zijn regels opgenomen ter beperking van de uitbreiding van solitaire niet-agrarische bedrijven. Dit omdat de provincie van mening is dat dergelijke bedrijven thuishoren op een bedrijventerrein. Uitbreiding van solitaire bedrijvigheid die leidt tot bedrijfsbebouwing groter dan 1.000 m² en waarbij de uitbreiding zelf groter is dan 250 m2 bedrijfsbebouwing, mag alleen worden toegestaan in het buitengebied, als het aan nadere voorwaarden voldoet, zoals een goede landschappelijke inpassing en het aantonen dat verplaatsing naar een bedrijventerrein in redelijkheid niet mogelijk is.
De Omgevingsverordening bevat ook regels voor solitaire recreatiewoningen. Deze zijn slechts toegestaan op locaties waar ook reguliere woningen kunnen worden gebouwd. Permanente bewoning van recreatiewoningen moet in bestemmingsplannen worden uitgesloten. Nieuwvestiging en uitbreiding van recreatiewoningen is alleen toegestaan indien daaraan de eis van bedrijfsmatige exploitatie wordt verbonden
In dit bestemmingsplan is, op verzoek van de betreffende eigenaren, voorzien in een aantal, nieuwe ontwikkelingen op perceelsniveau, anders dan kleine wijzigingen naar aanleiding van verleende vergunningen en/of de feitelijk aanwezige situatie. In dit hoofdstuk worden deze nieuwe ontwikkelingen beschreven.
Het verblijfsrecreatiebedrijf aan de Wilmalaan 1 in Lieren (camping De Bosrand) gaat uitbreiden in noordelijke richting. Het gaat om twee percelen die het bedrijf wil gaan gebruik voor mobiele kampeermiddelen. Ook gaat het bedrijf een dependance realiseren bij de aanwezige bedrijfswoning. Verder maakt dit bestemmingsplan het mogelijk dat het bedrijf de gronden en de gebouwen mede kan gebruiken voor daghoreca en dagrecreatie. In beide gevallen gaat het om functies die ondergeschikt zijn aan de functie van het terrein voor verblijfsrecreatie.
Om aan te tonen dat deze deelprojecten planologisch aanvaardbaar zijn, zijn meerdere onderzoeken uitgevoerd. De onderzoeken zijn als Bijlage 6 Onderzoeken Wilmalaan 1 Lieren bij deze toelichting opgenomen.
De onderzoeken leiden tot de volgende conclusies:
Akoestisch onderzoek industrielawaai
Beoordeeld is welke akoestische effecten de uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten hebben op de omliggende woningen. Het onderzoek toont aan dat met de voorgenomen uitbreiding sprake is en blijft van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omdat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wordt ook voldaan aan de normen van het Activiteitenbesluit.
Onderzoek geluidhinder wegverkeer (t.b.v. dependance).
De geluidsbelasting LDEN ten gevolge van de A-50 bedraagt maximaal 56 dB op de zuidoostgevel waarmee zowel de voorkeursgrenswaarde als de maximaal hogere grenswaarde van 53 wordt overschreden. Afwijken van de voorkeursgrenswaarde tot de maximaal toegestane grenswaarde kan alleen indien maatregelen om de geluidbelasting te reduceren overwegende bezwaren ontmoeten van financiële, stedenbouwkundige, verkeerskundige of landschappelijke aard.
De maatregelen die voor de woning getroffen dienen te worden om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen, ontmoeten overwegende bezwaren van stedebouwkundige, landschappelijke of financiële aard. De gemeente Apeldoorn wenst het gebruik van de zogenaamde "dove gevel" zoveel als mogelijk te vermijden. Daar waar dit niet anders kan, zal er voor de betreffende geluidsgevoelige bestemming tenminste altijd één geluidsluwe gevel aanwezig moeten zijn, terwijl er naar gestreefd wordt het aantal "dove gevels" per woning tot maximaal één te beperken. Aan deze voorwaarde wordt voldaan. Van belang daarbij is de woning is gepositioneerd zoals in het model opgenomen, dus met de "dove gevel" evenwijdig aan de A-50.
Het realiseren van de dove gevel is als voorwaardelijke verplichting in de planregels opgenomen.
De woning heeft een geluidluwe noordwestgevel, een voorwaarde voor een hogere grenswaarde. Voor de geplande dependance kan aan de criteria en voorwaarden van het geluidbeleid worden voldaan zodat een hogere grenswaarde van 53 dB kan worden aangevraagd en verleend.
In alle gevallen waarin ontheffing wordt verleend, worden eisen gesteld aan het binnenniveau en de indeling van de woning. De binnenwaarde, waaraan bij het realiseren van de nieuwe woningen zal moeten worden voldaan, bedraagt 33 dB.
Onderzoek luchtkwaliteit
Uit dit onderzoek blijkt dat de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit als 'niet in betekende mate' kan worden aangemerkt. Het aspect luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Natuurtoets
De uitgevoerde quickscan natuurtoets leidt tot de conclusie dat aanvullend onderzoek of het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk is. Wel dient uit oogpunt van de bescherming van aanwezige broedvogels (o.a. steenuil) de werkzaamheden buiten het broedseizoen te worden gestart.
De eigenaar van het recreatiebedrijf DroomParken heeft verzocht om medewerking aan afsplitsing van de (voormalige) bedrijfswoning Hoge Bergweg 14 te Beekbergen. De woning heeft geen binding meer met het recreatiepark. Reden waarom is verzocht om aan de woning een woonbestemming toe te kennen.
Hieraan is medewerking verleend onder de voorwaarde dat er sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat. De initiatiefnemer heeft hiertoe een akoestisch onderzoek ingesteld (zie bijlage 7 Akoestisch onderzoek Hoge Bergweg 14 Beekbergen). Dit met name vanwege de aanwezigheid van een zwembad en tennisbaan in de directe omgeving.
Uit de berekeningen van de tennisbaan blijkt dat niet wordt voldaan aan de normen uit het Activiteitenbesluit en VNG-publicatie. Uit de analyse van de mogelijke maatregelen in hoofdstuk 5 blijkt dat enkel een geluidsscherm een mogelijke optie is. Daarom is een tweede variant berekend met een geluidsscherm van 2,75 meter hoog langs de westzijde van de tennisbaan. Uit de berekeningen blijkt dat wordt voldaan aan de normen uit het Activiteitenbesluit en de VNG-publicatie. Het geluidsscherm is dan ook noodzakelijk om te garanderen dat ter plaatse van de woning sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Een geschikt scherm is bijvoorbeeld een geluidsscherm met kokosvezel. Dit is een begroeibare geluidsscherm waarbij de buitenzijde is afgewerkt met kokosvezels. Binnen enkele jaren zijn de schermen volledig begroeid.
De bouw van het geluidsscherm is als voorwaardelijke verplichting in de planregels opgenomen.
Om te voorkomen dat er in de toekomst andere sportvoorzieningen voor het recreatiebedrijf worden gebouwd in de nabijheid van de woning, die potentieel weer invloed zouden kunnen hebben op het woon- en leefklimaat, is een aanduiding rondom de woning opgenomen binnen de bestemming Verblijfsrecreatie die voorkomt dat er nieuwe sportvoorzieningen binnen die zone worden gerealiseerd.
Op basis van deze maatregelen kan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gegarandeerd.
Tot slot blijkt uit de kwalitatieve onderbouwing van het zwembad dat het zwembad ter plaatse van de woning geen hinder zal veroorzaken en dat het door de woning niet in de eigen bedrijfsvoering zal worden beperkt.
De eigenaar van het recreatiebedrijf DroomParken heeft verzocht om medewerking aan afsplitsing van de (voormalige) bedrijfswoning Lage Bergweg 35 te Beekbergen. De woning heeft geen binding meer met het recreatiepark. Reden waarom is verzocht om aan de woning een woonbestemming toe te kennen.
Hieraan is medewerking verleend onder de voorwaarde dat er sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat. De initiatiefnemer heeft hiertoe een onderzoek ingesteld (zie bijlage 8
Onderzoeken Lage Bergweg 35 Beekbergen). De conclusie is dat er sprake kan zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarnaast is de conclusie dat de bedrijfsvoering van DroomParken niet wordt belemmerd.
De betreffende woning is dan ook als woonbestemming in het voorliggende bestemmingsplan opgenomen.
Om te voorkomen dat er in de toekomst sportvoorzieningen voor het recreatiebedrijf worden gebouwd in de nabijheid van de woning, die potentieel weer invloed zouden kunnen hebben op het woon- en leefklimaat, is een aanduiding rondom de woning opgenomen binnen de bestemming Verblijfsrecreatie die voorkomt dat er nieuwe sportvoorzieningen binnen die zone worden gerealiseerd.
De Hunekamp BV wil de bestaande bedrijfswoning behorende bij het bedrijfsverzamelgebouw van De Hunekamp BV slopen en vervangen door een nieuw te bouwen burgerwoning. De nieuwe woning wordt op grotere afstand van het bedrijfsgebouw gerealiseerd.
Om te onderzoeken of dit planologisch en milieuhygienisch haalbaar is, zijn diverse onderzoeken uitgevoerd. Zie Bijlage 9 Onderzoeken Imbosweg 32 Loenen.
Ecologische quick scan
Uit de toetsing van de resultaten van het onderzoek aan de beschermde soorten blijkt dat bij uitvoering van de ingreep mogelijk negatieve effecten te verwachten zijn op vaatplanten en broedvogels. Indien rekening wordt gehouden met het broedseizoen van de broedvogels en de steenbreekvaren conform een goedgekeurde gedragscode wordt verplaatst, dan zijn er geen negatieve effecten op deze soorten.
Op de overige soortgroepen wordt geen negatief effect op beschermde soorten (of functies) verwacht.
Op grond van de ligging van het plangebied ten opzichte van beschermde gebieden en de aard van de ingreep worden geen significant negatieve effecten verwacht op de kwaliteit van beschermde gebieden.
Het plangebied ligt in de Groene Ontwikkelingszone (GO). Ontwikkelingen in deze zone dienen de ecologische waarden te versterken. Het te slopen gebouw heeft in de huidige situatie geen ecologische waarde. Door in de nieuwbouw maatregelen te treffen die mogelijkheden bieden voor verblijfplaatsen of nestgelegenheid voor onder meer vleermuizen of broedvogels (bijv. huismus) wordt de ecologische waarden van de GO versterkt. Daarnaast wordt ter versterking van de GO gevonden in het verwijderen van niet inheemse beplanting en het terugbrengen van inheemse beplanting. En daarnaast wordt de herkenbaarheid van de aanwezige sprengen versterkt door middel van de aanleg van een wandelpad. In het Inrichtingsplan Imbosweg 32 Loenen is dit aangegeven. Deze inrichtingsschets is ook gekoppeld aan de planregels om zodoende te realisatie ervan te waarborgen.
Akoestisch onderzoek wegverkeer
Doel van dit akoestisch onderzoek is het bepalen van de geluidbelasting binnen het plangebied voor zover deze wordt veroorzaakt door het relevante wegverkeer. De nieuwe woning ligt in de geluidzone van de Imbosweg, de De Laak en de Dalenk. De overige wegen liggen op grotere afstand van het plangebied en/of de verkeersintensiteit is er dusdanig gering, dat deze wegen niet relevant zijn met betrekking tot de geluidbelasting.
Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van alle wegen ruim lager is dan de voorkeurswaarde van 48 dB. De wegen vormen geen belemmering voor de realisatie van het bouwplan.
Akoestisch onderzoek industrie
Doel van dit akoestisch onderzoek was het bepalen van de geluidimmissie van de activiteiten op het terrein van De Hunekamp BV op de nieuw te bouwen burgerwoning.
Uit het onderzoek blijkt dat de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus bij de nieuwe woning
(ruim) wordt voldoen aan de richtwaarden uit de VNG brochure en de geluideisen van het activiteitenbesluit.
Maximale geluidniveaus: In de onderzochte situatie treden bij de nieuwe woning overschrijdingen op van de gestelde richtwaarde voor de maximale geluidniveaus uit de VNG brochure. Om te voldoen aan deze richtwaarde zou een scherm van 52 meter ten zuiden van de oostelijke in- / uitrit moeten worden gerealiseerd. Opgemerkt wordt dat er zonder scherm bij de nieuwe woning voldaan wordt aan de eisen uit het “Activiteitenbesluit milieubeheer”. Dit omdat maximale geluidniveaus veroorzaakt door laad- en losactiviteiten volgens het besluit uitgezonderd zijn van toetsing in de dagperiode. Gesteld wordt dat bij de nieuwe woning zonder het realiseren van een geluidscherm sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
In de onderzochte situatie wordt ten aanzien van indirecte hinder ruim voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde.
Archeologisch onderzoek
Er is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt voor het plangebied een vervolgonderzoek geadviseerd.
Op basis van het verwachtingsmodel uit het bureauonderzoek en overeenkomstig het beleid van de gemeente Apeldoorn wordt een verkennend booronderzoek met een boordichtheid van ten minste 6 boringen per hectare aanbevolen. Aangezien het plangebied circa 2.250 m² groot is, zullen in totaal 5 boringen worden gezet (dit is het minimum aantal boringen voor plangebieden kleiner dan één hectare).
Resultaten booronderzoek: P.M.
In het kader van een functieverandering van een voormalige agrarische bedrijfslocatie bestaat het voornemen aan de Kanaal Zuid 378 te Lieren om een aantal agrarische opstallen te slopen en om te vormen tot woonlocatie. Het plan is één nieuwe woning te realiseren. De bestaande woning blijft gehandhaafd. Voor de nieuwe woning is een akoestisch en ecologisch onderzoek noodzakelijk. De resultaten daarvan zijn in Bijlage 10 Onderzoeken Kanaal Zuid 378 Lieren opgenomen en hieronder kort samengevat:
Ecologisch onderzoek
Beschermde soorten: Er zijn bij het locatiebezoek geen beschermde soorten aangetroffen, behoudens de huismus in de omgeving. Nestplaatsen zijn vooralsnog niet aangetroffen. Gezien de dakhelling en de strakke afwerking van het dak tegen de goot lijkt een nestplaats onwaarschijnlijk, maar is niet uit te sluiten. In de te slopen delen zijn geen beschermde soorten aangetroffen en bij sloop buiten de broedtijd ook niet te verwachten. Geadviseerd wordt om de uitvoering van de werkzaamheden bij voorkeur laten plaatsvinden buiten de broedperiode.
Beschermde gebieden: Het Natura 2000-gebied Veluwe ligt op 800 m afstand. Op basis van de ligging en aard van de ruimtelijke ingrepen is de conclusie dat de bouw van de woning geen negatieve invloed heeft op de specifieke natuurwaarden in het Natura 2000-gebied.
De ingreep vindt plaats buiten de begrenzing van het Gelders NatuurNetwerk (GNN). Op basis van de ligging van het plangebied ten opzichte van de begrenzing van het GNN en de aard van het plan mag worden aangenomen dat er geen effecten zijn te verwachten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het GNN. De Albaweg is aangewezen als Groene Ontwikkelzone (GO) in de Gelderse Omgevingsverordening. Dit impliceert behoud en ontwikkeling van een groen lint. Als de vegetatie langs de Albaweg wordt verwijderd is overleg met de provincie hierover aan te bevelen. Specifieke maatregelen of aanvullend onderzoek worden niet nodig geacht.
Door in de nieuwbouw maatregelen te treffen die mogelijkheden bieden voor verblijfplaatsen of nestgelegenheid voor onder meer vleermuizen of broedvogels (bijv. huismus) kan de ecologische waarde van de GO nog worden versterkt. Ook kan de aanplant van bes- of nootdragende soorten als Lijsterbes of Hazelaar e.d. een positieve bijdrage leveren aan de natuurkwaliteit.
Akoestisch onderzoek
De geplande nieuwbouw van een woning valt binnen de 250m brede geluidzones van de Kanaal Zuid en de Albaweg. De geluidbelasting op de nieuwe woning bedraagt maximaal 49 dB vanwege het wegverkeer op de Kanaal Zuid en incl. aftrek ex. art. 110g Wet geluidhinder van 2 dB. De geluidbelasting vanwege de Albaweg voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Het aanbrengen van een geluidsscherm is landschappelijk niet inpasbaar en een te zware maatregel in relatie tot de geluidbelasting. Zonder maatregelen zijn er meerdere geluidluwe gevels aanwezig en ook geluidluwe buitenruimten. Daarmee is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat voor het aspect geluid.
Het College van B&W wordt verzocht een hogere grenswaarde vast te stellen van 49 dB op de noordoostgevel van de nieuw te bouwen woning.
Als die hogere waarde wordt vastgesteld, vormt het aspect verkeersgeluid geen belemmering voor realisatie van het plan.
De eigenaar van dit perceel met een woonbestemming wil gebruik maken van de 'Regeling specifieke uitkering aankoop woningen onder een hoogspanningsverbinding' die op 1 januari 2017 in werking is getreden. De uitkoopregeling maakt het mogelijk dat gemeenten op kosten van het Rijk en onder voorwaarden zoals opgenomen in de regeling woningen aankopen (of laten verplaatsen), als de eigenaren daarvoor kiezen. Het gaat daarbij om woningen die recht onder een hoogspanningsverbinding staan. Eén van de voorwaarden is dat de gemeente de woonbestemming uiterlijk vijf jaar na toekenning van een uitkering op grond van de regeling ter plaatse verwijderd. Medio 2017 is per beschikking een uitkering toegekend en heeft de overdracht van de woning plaatsgevonden.
Om die reden is de woonbestemming op dit adres verwijderd en is de bestemming Natuur opgenomen.
Stichting vrienden van de Loenense bossen is voornemens, in samenwerking met Geldersch landschap & Kastelen en met ondersteuning van de Gemeente Apeldoorn, de Dorpsraad Loenen en ondernemersvereniging Lomive, een uitkijktoren te plaatsen op de Loenermark. De uitkijktoren wordt geplaatst in het deelgebied de Trapjesberg. Hier heeft in het verleden ook een uitkijktoren gestaan. De uitkijktoren wordt ca. 21 meter hoog en wordt geplaatst in een eikenbos.
Om de ruimtelijke inpasbaarheid te toetsen is een Natuurtoets uitkijktoren Loenermark uitgevoerd, die is opgenomen als bijlage 11 bij deze toelichting. Hierin worden de volgende conclusies getrokken:
Beschermde soorten
Binnen een straal van 500 meter van de ingreeplocatie komen een aantal streng beschermde soorten voor.
Indien de bouw van de toren uitgevoerd wordt buiten de broedperiode van vogels en de werkzaamheden overdag worden uitgevoerd, treedt geen schade op aan foeragerende vleermuizen of broedende vogels. De broedperiode duurt globaal van begin maart tot half juli.
Voorafgaand aan de bouw van de toren dienen alle aanwezige hazelwormen te worden weggevangen en op een geschikte locatie, buiten de invloedsfeer van de uit te voeren maatregelen, te worden uitgezet. Daarnaast moet voorkomen worden dat materialen of machines op de bosbodem geplaatst worden en dat materiaal alleen via de paden wordt aangevoerd.
Indien op deze manier gewerkt wordt voldaan aan de soortenbescherming op grond van de Wet natuurbescherming. Schade aan hazelworm wordt dan voorkomen.
Effecten op Natura 2000-gebieden
Voor de kwalificerende broedvogelsoorten wespendief en zwarte specht, zijn mogelijk negatieve effecten niet uitgesloten. Voor geen van deze soorten bestaat er een kans op significant negatieve effecten. De populatie wespendieven en zwarte spechten op de Veluwe en op de Loenermark zullen niet afnemen door de bouw van de toren.
Ook op het habitattype Oud eikenbos (H9190) zijn negatieve effecten niet uit te sluiten. Ook hier is er geen kans op significant negatieve effecten. Omdat negatieve effecten mogelijk zijn, is vergunningverlening wel aan de orde, maar kan worden volstaan met een verslechterings- en verstoringstoets. Het onderhavige rapport en specifiek de daarbij aangegeven beperkingen die worden opgelegd om de negatieve effecten zodanig te beperken dat geen sprake zal zijn van significante effecten, is als een dergelijke toets te beschouwen.
Het uitvoeren van een passende beoordeling wordt niet nodig geacht, mits wordt voldaan aan de voorwaarden, die in het rapport zijn opgenomen.
Als aan deze voorwaarden wordt voldaan, is de bouw van de uitkijktoren ruimtelijk aanvaardbaar.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders.
Bestemmingsplan Buitengebied Beekbergen en Loenen is een beheerplan waarbij beperkte ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt. Omdat dit bestemmingsplan kaderstellend is voor m.e.r. -plichtige of m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten is een planMER opgesteld, die als Bijlage 4 bij deze toelichting is opgenomen. De beschrijving van de milieuaspecten is mede aan het planMER ontleend.
Daarnaast zijn er enkele nieuwe ontwikkelingen opgenomen waarvoor al een planologische procedure is afgerond. In die planologische procedures is onderzoek uitgevoerd naar de diverse milieuaspecten en is dit onderzoek beschreven. Voor dit bestemmingsplan is het daarom niet nodig onderzoek uit te voeren en wordt volstaan met een beschrijving van de milieuaspecten.
Voor het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied is het volgens de Wet Milieubeheer (hoofdstuk 7) verplicht een planMER op te stellen om de twee volgende redenen:
1. Het nieuwe bestemmingsplan maakt het mogelijk om bestaande agrarische bouwvlakken te vergroten (kaderstelling vanuit Besluit m.e.r.). Daarmee vormt het bestemmingsplan het kader voor eventuele Besluit m.e.r.(beoordelings)plichtige activiteiten (kaderstelling: uitbreidingen van veehouderijen). In dat geval geldt vanuit het Besluit m.e.r, onderdeel D, categorie 14 dat voor het kaderstellende plan (het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied) een planMER opgesteld dient te worden.
2. Het is niet uitgesloten dat het nieuwe bestemmingsplan significant negatieve effecten veroorzaakt op nabijgelegen Natura2000-gebieden zoals ‘Veluwe’. Op grond daarvan moet een Passende Beoordeling in het kader van de Wet natuurbescherming worden opgesteld, waardoor tevens plan m.e.r.-plicht aan de orde is. (Wet natuurbescherming).
In de planMER dat met het bestemmingsplan ter inzage is gelegd, is onderzocht wat de effecten van het nieuwe bestemmingsplan op het milieu zijn. De m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten waarvoor het bestemmingsplan een kader biedt komen vooral voort uit de uitbreidingsmogelijkheden van veehouderijen. De belangrijkste milieueffecten betreffen effecten op natuur, geurhinder, landschap en cultuurhistorie. In de volgende paragrafen wordt daar nader op ingegaan.
Passende beoordeling
De afstand van de ontwikkelingsmogelijkheden voor veehouderijbedrijven binnen het bestemmingsplan tot de Natura 2000-gebieden, zoals de Veluwe, kan leiden tot extra ammoniakdepositie op deze gebieden. Het bestemmingsplan Buitengebied Beekbergen-Loenen voorziet in de uitbreidingen van bouwmogelijkheden van (een deel van de) agrarische bedrijven tot maximaal 1,5 ha (via wijzigingsbevoegdheid). De toename aan ammoniakdepositie kan leiden tot een significant negatief effect op de instandhoudingdoelen van de Natura 2000-gebieden. Daarnaast kan extra ontwikkelingsruimte voor recreatiebedrijven leiden tot een negatieve toename aan recreatiedruk op de Natura 2000-gebieden. Ook dit kan leiden tot een significant effect op de instandhoudingdoelen. In paragraaf 7.3 wordt hier nader op ingegaan.
Een kader voor toekomstige m.e.r.-(beoordelings)plichtige besluiten
In het plangebied zijn ruim 20 veehouderijbedrijven gevestigd. Daarnaast wordt er op een (groot) aantal bouwvlakken door particulieren hobbymatig vee gehouden. Met het bestemmingsplan Buitengebied worden de ontwikkelingsmogelijkheden van de agrarische bedrijven vastgelegd. Voor een deel van deze bedrijven geldt dat deze kunnen vallen binnen de grenzen van een m.e.r.(beoordelings)plicht. Dit betekent dat deze plannen kaderstellend zijn voor latere m.e.r.(beoordelings)plichtige projecten. Om die reden moet (als verplichting vanuit de Wet milieubeheer) de m.e.r.procedure worden doorlopen.
Het MER is een zelfstandig rapport dat een eigen procedure doorloopt. Het dient als onderbouwing voor het bestemmingsplan Buitengebied Beekbergen, Loenen en Lieren en is niet bedoeld voor individuele toetsing.
Bij nieuwe ontwikkelingen moet de bodemgesteldheid in kaart worden gebracht. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe functie mag pas worden toegelaten als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.
Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.
In dit bestemmingsplan worden voor een bepekt aantal locaties ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Deze locaties staan genoemd in hoofdstuk 6. Voor deze locaties is beoordeeld of de bodem verdacht is voor de aanwezigheid van bodemverontreiniging en of voor deze bestemmingswijziging in dit stadium reeds bodemonderzoek moet worden uitgevoerd. Uit deze beoordeling volgt dat voor de locaties Wilmalaan 1 in Lieren, Hoge Bergweg 14 in Beekbergen, Lage Bergweg 35 in Beekbergen, Imbosweg 32 Loenen, Stoppelenbergweg 25 in Beekbergen en uitkijktoren Tapjesberg niet verdacht zijn voor de aanwezigheid van bodemverontreiniging. Op deze locaties hoeft voor de bestemmingswijziging geen bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Indien inzicht in de kwaliteit van de bodem noodzakelijk is voor een omgevingsvergunning, activiteit bouwen, kan op dat moment bodemonderzoek worden uitgevoerd.
De locatie Kanaal Zuid 378 in Lieren is vanwege het (voormalige) agrarische gebruikt verdacht voor de aanwezigheid van asbest in de bodem. Omdat het niet aannemelijk is dat de aanwezigheid van asbest in de bodem de uitvoerbaarheid van het plan belemmerd kan het (asbest) onderzoek van de bodem worden uitgevoerd op moment dat voor de bouw van de woning en omgevingsvergunning, activiteit bouwen, wordt aangevraagd.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Onderzoeksresultaten
Voor het bepalen van de milieuzones zijn in principe de richtafstanden uit de hiervoor opgenomen tabel aangehouden. Op basis van deze richtafstanden is de inwaartse zonering bepaald.
Het bedrijventerrein Kieveen is een geluidgezoneerd industrieterrein. Ten opzichte van het huidige bestemmingsplan is het terrein aan de westzijde verkleind. De huidige bedrijfsactiviteiten die op dit terrein plaatsvinden zijn een producent kartonverpakkingen, een bloedverwerkend bedrijf en een transportbedrijf.
Rond het bedrijventerrein ligt een geluidzone. Een gezoneerd industrieterrein is, in ieder geval voor een deel, bestemd voor de vestiging van grote lawaaimakers. Zonering van een industrieterrein is het ruimtelijke scheiden van (grote) lawaaimakers en geluidsgevoelige objecten zoals woningen. Deze scheiding ontstaat door het vaststellen van een zone rondom het industrieterrein waarin het toelaten van geluidsgevoelige objecten enkel onder voorwaarden mogelijk is. Op de zonegrens mogen de bedrijven gezamenlijk ook een maximale geluidsbelasting veroorzaken. Daarbij geldt dat buiten de zone de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein de waarde van 50 dB(A) niet mag overschrijden. Welke inrichtingen als grote lawaaimaker moeten worden beschouwd is vastgelegd in onderdeel D van Bijlage I Besluit omgevingsrecht.
Interne geluidzonering
Voor de bedrijven in het plangebied is in principe uitgegaan van milieucategorie 2. Bestaande bedrijven in een hogere milieucategorie hebben een specifieke functie-aanduiding gekregen. Binnen deze zones worden in de regels de bedrijven toegestaan die op grond van de afstand tot omringende milieugevoelige functies toelaatbaar zijn. In het geval dat er bedrijven zijn die dichter bij de omliggende gebieden liggen dan is toegestaan op basis van de milieuzonering dan krijgen deze een specifieke functie-aanduiding. Deze specifiek aanduiding regelt dat het betreffende bedrijf zijn huidige bedrijfsvoering kan voortzetten. De specifieke bedrijven worden opgenomen op de verbeelding en in de regels bij het bestemmingsplan.
Ten aanzien van het bedrijventerrein Kieveen is op de verbeelding de functieaanduiding 'bedrijf tot en met categorie #' aangegeven.
Op het bedrijventerrein Kieveen is uitgegaan van een maximale milieucategorie 3.2. Specifieke bedrijven in een hogere milieucategorie, zoals de Sonac (Kieveen 20) en Smart Packaging Solutions (Voorsterweg 38) hebben een specifieke functie-aanduiding gekregen.
De bedrijvenlijsten met toegelaten activiteiten behorende bij de planregels zijn bewerkt. Activiteiten die niet gebiedseigen zijn en/of een onder een te zware milieucategorie vallen zijn verwijderd.
Op basis van de Wet geluidhinder zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied ligt binnen de invloedssfeer van diverse wegen. Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet (opnieuw) akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.
In het plan wordt de realisatie van enkele woningen mogelijk gemaakt. Deze woningen liggen in de zone van wegen. Er is onderzoek verricht naar de geluidsbelasting op de woningen. De akoestische onderzoeken zijn opgenomen in de bijlagen 6, 9 en 10.
De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB Lden. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De maximale grenswaarde mag voor binnenstedelijke situaties niet hoger zijn 63 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) en voor buitenstedlijke situaties niet hoger zijn dan 53 dB. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een ontheffingsgrond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.
Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai Wilmalaan 1 te Lieren
In de rapportage d.d. 9-9-2016, kenmerk 15.188 en opgenomen in bijlage 6 van de Bijlagen bij de toelichting, is de geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer voor de Wilmalaan 1 te Lieren berekend.
De geluidsbelasting Lden ten gevolge van de A-50 bedraagt maximaal 56 dB op de zuidoostgevel waarmee zowel de voorkeursgrenswaarde als de maximaal hogere grenswaarde van 53 dB wordt overschreden. Afwijken van de voorkeursgrenswaarde tot de maximaal toegestane grenswaarde kan alleen indien maatregelen om de geluidbelasting te reduceren overwegende bezwaren ontmoeten van financiële, stedenbouwkundige, verkeerskundige of landschappelijke aard.
De maatregelen die voor de woning getroffen dienen te worden om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen, ontmoeten overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke of financiële aard. De gemeente Apeldoorn wenst het gebruik van de zogenaamde "dove gevel" zoveel als mogelijk te vermijden. Daar waar dit niet anders kan, zal er voor de betreffende geluidsgevoelige bestemming tenminste altijd één geluidsluwe gevel aanwezig moeten zijn, terwijl er naar gestreefd wordt het aantal "dove gevels" per woning tot maximaal één te beperken. Aan deze voorwaarde wordt voldaan. Van belang daarbij is de woning is gepositioneerd zoals in het model opgenomen, dus met de "dove gevel" evenwijdig aan de A-50.
Het realiseren van de dove gevel is als voorwaardelijke verplichting in de planregels opgenomen.
De woning heeft een geluidluwe gevel, een voorwaarde voor een hogere grenswaarde. Voor de geplande dependance kan aan de criteria en voorwaarden van het geluidbeleid worden voldaan zodat een hogere grenswaarde van 53 dB kan worden aangevraagd en verleend. Als ontheffingsgrond kan worden aangehouden: verspreide ligging buiten de bebouwde kom.
In alle gevallen waarin ontheffing wordt verleend, worden eisen gesteld aan het binnenniveau en de indeling van de woning. De binnenwaarde, waaraan bij het realiseren van de nieuwe woningen zal moeten worden voldaan, bedraagt 33 dB.
Voor deze locatie is ook onderzocht wat het akoestische effect is van de verkeersaantrekkende werking van de uitbreiding van de camping (indirecte hinder). De berekende etmaalwaarde is lager dan de richtwaarde.
Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai Imbosweg 32
In de rapportage d.d. 25-4-2016, kenmerk 20140606.R01 en opgenomen in bijlage 9 van de Bijlagen bij de toelichting, is de geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer voor de Imbosweg 32 berekend.
Doel van dit akoestisch onderzoek is het bepalen van de geluidbelasting binnen het plangebied voor zover deze wordt veroorzaakt door het relevante wegverkeer. De nieuwe woning ligt in de geluidzone van de Imbosweg, de De Laak en de Dalenk. De overige wegen liggen op grotere afstand van het plangebied en/of de verkeersintensiteit is er dusdanig gering, dat deze wegen niet relevant zijn met betrekking tot de geluidbelasting.
Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van alle wegen ruim lager is dan de voorkeurswaarde van 48 dB. De wegen vormen geen belemmering voor de realisatie van het bouwplan.
Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai Kanaal Zuid 378
In de rapportage d.d. 20-11-2015, kenmerk 2015097 en opgenomen in bijlage 10 van de Bijlagen bij de toelichting, is de geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer voor Kanaal Zuid 378 berekend.
De geplande nieuwbouw van een woning valt binnen de 250 meter brede geluidzones van de Kanaal Zuid en de Albaweg. De geluidbelasting op de nieuwe woning bedraagt maximaal 49 dB Lden vanwege het wegverkeer op de Kanaal Zuid en incl. aftrek ex. art. 110g Wet geluidhinder van 2 dB. De geluidbelasting vanwege de Albaweg voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Het aanbrengen van een geluidsscherm is landschappelijk niet inpasbaar en een te zware maatregel in relatie tot de geluidbelasting. Er zijn meerdere geluidluwe gevels aanwezig en ook geluidluwe buitenruimten. Daarmee is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat voor het aspect geluid.
Het College van B&W wordt verzocht een hogere grenswaarde vast te stellen van 49 dB op de noordoostgevel van de nieuw te bouwen woning.
Als die hogere waarde wordt vastgesteld, vormt het aspect verkeersgeluid geen belemmering voor realisatie van het plan.
Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de nieuwe en bestaande geluidgevoelige bestemmingen.
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan. In Apeldoorn wordt ook overal aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Niet in betekenende mate bijdragen
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
Toepasbaarheidsbeginsel
Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").
Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.
Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
Het bestemmingsplan is grotendeels conserverend van aard. De bouw van enkele woningen wordt mogelijk gemaakt. Omdat het aantal woningen ruim onder de grens van 1.500 ligt is hiervoor geen luchtkwaliteitsonderzoek nodig.
De regelgeving inzake geurhinder van veehouderijen is vastgesteld in de Wet geurhinder en veehouderij (verder Wgv) en is sinds 1 januari 2007 van toepassing. De wet kent diercategorieën waarvoor een geuremissie factor is vastgesteld, zoals vleesvee, varkens, schapen en legkippen. Daarnaast kent de wet diercategorieën, zoals melkrundvee en paarden, waarvoor een vaste afstand geldt tussen het emissiepunt van de stal en een geurgevoelig object, zoals een woonhuis.
Een uitbreiding van een stal conform de geurverordening is buiten de bebouwde kom niet mogelijk op een afstand van 50 meter of minder van een geurgevoelig object (zoals een woning). Dit betekent ook dat een bestaande stal die aan vervanging toe is, deze vervanging moet plaatsvinden op een afstand van minimaal 50 meter. Op termijn zullen daarmee steeds minder dierverblijven op minder dan 50 meter afstand staan en zal het aantal knelpunten afnemen. Een uitbreiding van grondgebonden veehouderij in het plangebied zal dus geen knelpunten opleveren ten aanzien van geur. De uitbreiding van bestaande bedrijven zal plaatsvinden buiten de 50 meter contour.
Overigens geldt wel dat bij een uitbreiding van elke individuele onderneming het effect op de geurhinder aan sectorale wet- en regelgeving getoetst zal worden. Op perceel-niveau kan niet
worden uitgesloten dat er in de directe omgeving sprake zal zijn van een toename van de geurhinder.
Maar, parallel aan deze lokale ontwikkelingen geldt dat het aantal geurbronnen in het buitengebied elk jaar minder wordt door de ontwikkelingen in de sector. In het planMER wordt geconcludeerd dat de geurhinder niet verslechterd als gevolg van het vaststellen van het bestemmingsplan.
Gedurende de planperiode zal sprake zijn van een behoorlijke dynamiek in de agrarische sector. Veel van de kleinere bedrijven zullen stoppen. Dat betekent dat veel van de mogelijke bronnen van zoönosen (infectieziekten die overdraagbaar zijn van dier op mens) zullen verdwijnen en de afstand tussen de bedrijven toe zal nemen. Daarnaast zal er op de groeiende bedrijven sprake zijn van een toenemende schaalgrootte. In potentie is dat een risicofactor: hoe meer dieren er op een korte afstand bij elkaar zijn, des te groter het risico op een uitbraak. Bij het bouwen van nieuwe stallen is er echter ruimte voor proces-geïntegreerde maatregelen die de kans op verspreiding kunnen verkleinen. Het is dus de verwachting dat door de dynamiek in de sector het aantal bronnen af zal nemen, er weliswaar sprake zal zijn van een zekere schaalvergroting op de groeiende bedrijven, maar dat de moderne bedrijfsvoering er zoveel mogelijk op gericht is om het risico van uitbraken te voorkomen.
Het is dus de verwachting dat door de dynamiek in de sector het aantal bronnen af zal nemen, er weliswaar sprake zal zijn van een zekere schaalvergroting op de groeiende bedrijven, maar dat de moderne bedrijfsvoering er zoveel mogelijk op gericht is om het risico van uitbraken te voorkomen. In de planMER wordt dit aspect voorzichtig beoordeeld als geen effect tengevolge van het vaststellen van het bestemmingsplan. Bijkomend zal de gemeente bij te verlenen omgevingsvergunningen toetsen aan de recentste gezondheidsinzichten.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen te worden gehanteerd. Daarnaast wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Besluit transportroutes externe veiligheid) die het uitvloeisel wordt van het het Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.
Nota milieu-veiligheid Apeldoorn
In november 2011 is de Nota milieu-veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR-contour zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
Onderzoeksresultaten externe veiligheid
De omgevingsdienst Veluwe IJssel heeft beoordeeld welke externe veiligheidsconsequenties voortvloeien uit de herziening van het bestemmingsplan. In de Bijlage 14 Notitie beoordeling externe veiligheid op het bestemmingsplan is een uitgebreide beoordeling van de binnen en nabij het plangebied gelegen risicobronnen opgenomen.
Figuur 1 geeft een overzicht van het plangebied in relatie tot de risicobronnen binnen en nabij het plangebied.
Stationaire bronnen
Plaatsgebonden risico
Binnen/nabij de planlocatie zijn stationaire risicobronnen gelegen te weten LPG-tankstation Assies, propaantanks op verschillende campings. Uit de beoordelingsresultaten dan wel de berekeningen valt af te leiden dat het plaatsgebonden risico van de stationaire risicobronnen geen belemmering ten aanzien van de planontwikkeling vormt.
Groepsrisico
Het groepsrisico ten gevolge van deze stationaire risicobronnen binnen/nabij het plangebied overschrijdt nergens de oriëntatiewaarde. Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe bouwtitels binnen het invloedsgebied. Het groepsrisico neemt ten gevolge van de vaststelling van het plan derhalve niet toe.
Het uitvoeren van een risicoberekening is niet nodig, maar een verantwoording van het groepsrisico is wel noodzakelijk. Hiervoor dient de Veiligheidsregio (VNOG) om advies gevraagd te worden t.a.v. de aspecten rampenbestrijding en zelfredzaamheid. De ontwikkeling van zeer kwetsbare objecten binnen 160 meter van het LPG-tankstation is alleen gemotiveerd toegestaan, dus met gewichtige redenen.
Nieuw vestiging van risicobedrijven wordt niet zondermeer toegestaan. Nieuwe risicobedrijven mogen zich alleen vestigen op een bedrijventerrein wanneer het bedrijf kan aantonen dat de contour voor het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar binnen de perceelsgrens blijft. In het onderhavige bestemmingsplan is daarom een afwijkingsbepaling opgenomen voor het bedrijventerrein Kieveen van risicovolle bedrijven voor zover de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico de grens van de kavel van de risicovolle inrichting niet overschrijdt en voor zover geen onevenredige belemmeringen voor omliggende functies bestaan.
Sonac
Op het industrieterrein Kieveen ligt een bloedverwerkingsbedrijf. Dit bedrijf heeft vrijwillig een QRA uitgevoerd, maar is geen BEVI inrichting. Volgens de beleidsvisie van de gemeente Apeldoorn moet de 10-6 contour binnen de inrichtingsgrens blijven, het bedrijf heeft in 2016 een nieuwe omgevingsvergunning waarin de hoeveelheden gevaarlijke stoffen zijn beperkt er hoeft geen planregel te worden opgenomen.
Gasdrukmeet- en regelstation Smurfit
Binnen het plangebied is het gasdrukmeet- en regelstations Smurfit gelegen.
Voor dit station moet op grond van het Activiteitenbesluit een veiligheidszone van 15 meter worden aangehouden tot kwetsbare objecten en 4 meter tot beperkt kwetsbare objecten. Op grond van het Besluit externe veiligheid buisleidingen moet een belemmerende strook van 4 meter rond buisleidingen worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleiding. Deze leiding voert tot aan het gasstation zodat ook 4 meter rond het gasstation dezelfde regels gelden als rond een buisleiding.
Het gasdrukmeet- en regelstation is als dubbelbestemming opgenomen in het bestemmingsplan. Binnen een zone van 15 meter rond het gasdrukmeet- en regelstation mogen geen kwetsbare objecten worden opgericht. Dit is vastgelegd in de planregels en de verbeelding.
Propaantanks
Binnen het plangebied zijn diverse propaantanks gelegen. Rond deze propaantanks moet op grond van het activiteitenbesluit een veiligheidszone aangehouden worden. De propaantanks zijn allen gelegen in het buitengebied. Gezien het relatief mobiele karakter van een propaantank heeft het geen meerwaarde deze via het ruimtelijk spoor nader te reguleren.
Mobiele bronnen
Plaatsgebonden risico mobiele risicobronnen
Binnen en bet buiten het plangebied liggen de wegvakken welke aangewezen zijn als routes voor vervoer gevaarlijke stoffen. Het plangebied ligt voor een deel binnen het invloedsgebied van de rijkswegen A1 en A50, de provinciale wegen N304, N786 en N789 en een tweetal buisleidingen gelegen. De spoorlijn Amersfoort - Deventer ligt buiten het plangebied.
Uit de beoordelingsresultaten valt af te leiden dat deze risicobronnen geen plaatsgebonden risicocontour 10-6 per jaar hebben die over bestaande of geprojecteerde kwetsbare objecten is gelegen. Het plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar bij maximale gebruiksruimte ligt op de weg (o meter afstand). Voor het plangebied wordt voldaan aan de grenswaarde voor het PR.
Provinciale wegen zijn aangewezen als doorgaande routes voor gevaarlijke stoffen. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N304, N786 en N789 is dermate beperkt dat er geen significante EV risico's zijn rond deze weg, zo blijkt uit de milieunota externe veiligheid gemeente Apeldoorn.
Plasbrand aandachtsgebied (PAG)
Uit de basisnet-tabel blijkt dat ter hoogte van het plangebied alleen voor de rijksweg A50 een plasbrand aandachtsgebied van 30 aangewezen is. Binnen de 30 meter afstand vanaf de A50 bevinden zich geen (beperkte) kwetsbare bestemmingen in het plangebied. Er is ook geen nieuwe ontwikkeling gepland. Binnen de 200 meter zone (invloedsgebied) zijn geen zeer kwetsbare objecten mogelijk volgens de milieunota externe veiligheid gemeente Apeldoorn.
Het groepsrisico (GR)
Binnen het invloedsgebied van 880 meter van de A50 en A1 zijn geen nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare- en beperkt kwetsbare objecten gepland. Daarom wijzigt de omvang van het groepsrisico door de vaststelling van het bestemmingsplan niet. De potentiële nieuwe ontwikkelingen liggen buiten het invloedsgebied (880 m) van de A50 en A1.
Het plangebied ligt niet binnen de 460 meter zone van de spoorlijn. Wel ligt het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Amersfoort- Deventer het groepsrisico dient beperkt verantwoord te worden.
Groepsrisico
Het groepsrisico ten gevolge van deze mobiele risicobronnen binnen en nabij het plangebied overschrijdt nergens de oriëntatiewaarde. Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe bouwtitels binnen de invloedsgebieden van de diverse risicobronnen. Het groepsrisico neemt ten gevolge van de vaststelling van het plan derhalve niet toe.
Rond de hogedrukaardgasbuisleiding wordt een belemmeringenstrook aangehouden van 4 meter.
Rond de buisleiding van DPO wordt een belemmeringenstrook aangehouden van 5 meter. De belemmeringenstrook is primair bedoeld voor beheer en onderhoud van de buisleiding. Deze strook is als dubbelbestemming opgenomen in het bestemmingsplan.
Verantwoording groepsrisico
Zowel het plaatsgebonden risico als het groepsrisico leveren geen belemmering voor het bestemmingsplan. Wel is gezien de ligging binnen het invloedsgebied gekeken naar:
Uit de notitie 'VGR voor standaard externe veiligheidssituaties ' blijkt dat wanneer het plangebied van een ruimtelijk besluit buiten de 200 meter zone van een transportroute ligt en het besluit geen objecten toestaat voor verminderd zelfredzame personen, er sprake is van een standaard externe veiligheidssituatie. Voor deze situaties wordt de onderstaande verantwoording van het groepsrisico gehanteerd. De Veiligheidsregio heeft op p.m. 2018 bevestigd dat e.e.a. van toepassing is op het onderhavige besluit.
Nieuwe ontwikkelingen als gevolg van het bestemmingsplan Beekbergen Loenen
In het bestemmingsplan worden een aantal ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Deze worden uitgebreid getoetst in de Notitie externe veiligheid Beekbergen Loenen. De ontwikkelingen liggen allen buiten de invloedsgebieden van stationaire en mobiele bronnen. Er is geen sprake van een toename van het groepsrisico.
Maatgevende scenario's
Het maatgevende scenario voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid waarbij het plangebied binnen het invloedsgebied van brandbare gassen en toxische vloeistoffen/gassen ligt, is een wolkbrandexplosie (brandbare gassen) en een toxische wolk (toxische vloeistoffen/ gassen). Onderstaand is vanuit dit scenario ingegaan op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen
Bij een calamiteit met toxische stoffen is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een wolkbrandexplosie is het advies om te vluchten van de risicobron af. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden.
Conclusie
Op basis van de hierboven genoemde overwegingen kan worden geconcludeerd dat er voldoende mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid zijn. Dit betekent dat er geen nadere eisen aan het plan worden gesteld in het kader van het milieuaspect externe veiligheid.
De minister van het voormalige ministerie VROM (thans: Infrastructuur en Milieu) heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).
De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.
Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.
Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanningslijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.
Onderzoeksresultaten
In het plangebied is een bovengrondse 150 kV hoogspanningsleiding aanwezig. Voor deze leiding geldt een zakelijk rechtstrook van 22,5 meter aan weerszijden van het hart van de leiding. Binnen deze strook gelden restricties voor het bouwen van bouwwerken. De zakelijk rechtstrook is als dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning' in voorliggend bestemmingsplan opgenomen, waarbij in de regels een bouwverbod met afwijkingsmogelijkheid is opgenomen.
In 2007 heeft de Kema berekeningen uitgevoerd voor heel Apeldoorn om zo de specifieke 0,4 µT-magneetveldzones van de bovengrondse hoogspanningslijnen in beeld te brengen. Deze berekeningen zijn vastgelegd in het rapport 'Totaaloverzicht 0,4 micro-Tesla magnetische veldsterkte contour rond de hoogspanningslijnen binnen gemeente Apeldoorn', d.d. 26 september 2007. De specifieke 0,4 µT-magneetveldzone is, conform de door het RIVM voorgeschreven berekeningsmethodiek, bepaald op basis van 50% van de ontwerpbelasting van de 150 kV-lijnen.
De 0,4 µT magneetveldzone bedraagt voor de hoogspanningslijn gemiddeld 38 meter aan weerszijden van het hart van de lijn. In de praktijk gaat door de betreffende hoogspanningsleiding veel minder stroom dan maximaal mogelijk. De feitelijke 0,4 µT magneetveldzone is daarom ook berekend. Deze ligt op gemiddeld 22 meter aan weerszijden van de hoogspanningslijn. Binnen deze afstanden van de hoogspanningslijnen maakt voorliggend bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die betrekking hebben op langdurig verblijf van kinderen.
Bestemmingsplan Buitengebied Beekbergen en Loenen betreft een overwegend beheergericht bestemmingsplan, waarbij worden enkele uitbreidingsmogelijkheden en ontwikkelingsruimten geboden. Hierdoor kan een negatief effect op zowel de waterkwantiteit als de waterkwaliteit optreden. In het kader van de planMER is het effect van het bestemmingsplan op de waterhuishouding onderzocht.
Het plangebied bevat meerdere beeklopen en watergangen met bijbehorende kleine stroomgebieden. Diverse beken beginnen vanuit het grondwater dat vanuit de Stuwwal sijpelt aan de randen van of in de laagtes op de Veluwe naar buiten komen. Vanaf de relatief steile rand stromen de beken door grotendeels open beekdalen die worden omsloten door beplanting. De beeklopen zijn merendeel oost-west georiënteerd (Beekbergsebeek, de Zilvense beek en de Loenense beek). De Ugchelsebeek met koppelsprengen is een uitzondering. Dit is een brongebied dat naar het noordoosten door Apeldoorn heen loopt.
De verschillende beken hebben slechts voor een klein gedeelte een natuurlijke loop. De meeste beken zijn gegraven, middels sprengen naar boven toe verlengd en verplaatst als opgeleide beekloop naar de rand van het beekdal. Dit om het water te kunnen gebruiken voor het aandrijven van watermolens. Daarnaast zijn er in het gebied ook een paar volledig kunstmatige beken die zijn gegraven om het Apeldoorns Kanaal te voeden: de Oosterhuizerspreng, de Veldhuizerspreng en de Vrijenbergspreng.
Waterwingebied en grondwaterbeschermingsgebieden
In het plangebied vindt waterwinning plaats en rondom deze waterwinningen liggen de grondwaterbeschermingsgebieden. Voor deze grondwaterbeschermingsgebieden gelden specifieke gebruiksregels van de grond om te voorkomen dat vervuiling van het grondwater ontstaat. Verder liggen in het plangebied ook een aantal regenwaterinfiltratiegebieden die van belang zijn voor de drinkwaterwinning.
Waterbeheer
Het kwantitatieve en kwalitatieve waterbeheer is in beginsel een taak van de waterschappen. Dit is in het plangebied in handen van het waterschap Veluwe en Vallei. In de Keur van de waterbeheerder zijn de gebods- en verbodsbepalingen voor de watergangen aangegeven.
Waterkwantiteit
Voor ontwikkelingsmogelijkheden waarbij sprake is van een toename van verhard oppervlak met meer dan 1.500 m2, wordt compenserende waterberging vereist. Voor overige ontwikkelingen wordt de watertoets doorlopen, waarbij de uitbreiding van bouwvlakken hydrologisch neutraal dienen te zijn. Daarnaast zorgen de randvoorwaarden die in het bestemmingsplan zijn verbonden aan uitbreiding van bouwvlakken en bedrijven ervoor dat lang niet alle bedrijven zullen kunnen uitbreiden. De wateren en waterkeringen in het gebied zijn tevens in het bestemmingsplan als zodanig bestemd. Het vaststellen van voorliggend bestemmingsplan heeft geen negatief effect op de waterkwantiteit.
Waterkwaliteit
Wanneer er onbegrensde ontwikkelingsmogelijkheden aan de landbouw worden geboden , kan dat resulteren in een sterke groei van de veestapel. Dit kan ertoe leiden dat er meer meststoffen worden verspreid en dat van het oppervlaktewater zwaarder wordt belast met vermestende stoffen (N en P) via af- en uitspoeling. De ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven zijn daarom in het bestemmingsplan gebonden aan randvoorwaarden.
De bescherming van de waterwingebieden is in het bestemmingsplan gegarandeerd door de aanduiding 'milieuzone - waterwingebied’. Gronden met deze aanduiding zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede aangewezen voor het behoud en herstel van de drinkwatervoorziening.
Voor de natte delen van de EHS en de HEN-wateren geldt in het bestemmingsplan dat ruimtelijke ingrepen/ ontwikkelingen niet mogen leiden tot verlaging van de grondwaterstand in en om de natte natuur, (bij wateren) tot verslechtering van de waterkwaliteit of tot aantasting van de morfologie van de beken en waterlopen. De mate waarin andere functies zich kunnen ontwikkelen binnen of nabij natte natuurgebieden, wordt bepaald door hun effecten op de natuur. Hierbij geldt voor zogenaamde ‘significante aantastingen’ het ‘nee, tenzij’-principe.
Er vindt geen emissie plaats van (mest-)stoffen naar het oppervlakte- en grondwater mede door het gebruik van vloeistofdichte vloeren bij uitbreidingen. Het vaststellen van voorliggend bestemmingsplan heeft geen negatief effect op de waterkwaliteit
Eventuele nieuwe ontwikkelingen zullen grondwaterneutraal worden ontwikkeld.
In het plangebied zijn enkele oppervlaktewateren aanwezig. Op eventuele nieuwe ontwikkelingen die plaatsvinden in de keurzone van oppervlaktewateren zijn de regels uit de keur van toepassing.
De gemeente hanteert bij nieuwbouwplannen en herstructureringsprojecten het principe dat er de afvoer van hemelwater niet op de bestaande gemengde riolering mag worden aangesloten. Al het hemelwater afkomstig van daken en terreinverhardingen (zoals parkeerplaatsen en pleinen) en straten wordt geïnfiltreerd in de bodem of geborgen op het terrein, bijvoorbeeld door toepassing van infiltratiegreppels of wadi's, ondergrondse infiltratievoorzieningen, waterdoorlatende verhardingen of vijvers.
Wijzigingen of plannen daartoe met gevolgen voor de riolering of de waterhuishouding dienen met de gemeente te worden afgestemd. Bij nieuwbouw mag géén gebruik worden gemaakt van uitlogende materialen die het hemelwater kunnen verontreinigen (DAF-prestaties). Voorbeelden zijn zink en koper.
Nieuwe gebouwen moeten worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en hemelwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel.
De watertoets is ingesteld om het aspect water in een vroeg stadium mee te nemen bij ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets is wettelijk verplicht en heeft als doel om gezamenlijk met de waterbeheerders de waterhuishoudkundige doelstellingen in een zo vroeg mogelijk stadium in ruimtelijke ontwikkelingen op te nemen. De gemaakte afspraken worden in de waterparagraaf van het bestemmingsplan opgenomen.
Het concept ontwerp van bestemmingsplan Buitengebied Beekbergen en Loenen is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro toegezonden aan het Waterschap Vallei en Veluwe. Er zijn geen opmerkingen van het Waterschap ontvangen.
Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet, de Boswet en de provinciale richtlijn voor Bos- en natuurcompensatie.
Soortbescherming
Op grond van de Flora- en faunawet (verder: Ffw) is iedere handeling verboden die schade kan toebrengen aan de op grond van de wet beschermde planten en dieren en/of hun leefgebied. De wet kent een algemene zorgplicht, omvat daarnaast een reeks van verbodsbepalingen en heeft een groot aantal soorten (verdeeld over verschillende categorieën) als beschermd aangewezen.
De zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving. Het gevolg is onder andere dat iedereen die redelijkerwijs weet of kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor beschermde dier- of plantensoorten worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten, dan wel naar redelijkheid alle maatregelen te nemen om die gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
Om de instandhouding van de wettelijk beschermde soorten te waarborgen, moeten negatieve effecten op de instandhouding van soorten voorkomen worden. Een aantal voor planten en dieren schadelijke handelingen zijn op grond van de Flora- en faunawet verboden. Hiervoor zijn van belang de artikelen 8 t/m 12 Ffw waarin onder andere de vernieling en beschadiging van beschermde planten en het doden, verwonden, vangen, verontrusten en verstoren van diersoorten en hun verblijfplaatsen is verboden.
Op grond van artikel 75 Ffw kunnen ontheffingen van de verboden worden verleend en op grond van de ex artikel 75 vastgestelde AMvB (het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet) gelden enkele vrijstellingen van het verbod. Welke voorwaarden verbonden zijn aan de ontheffing of vrijstelling hangt af van de dier- of plantensoorten die voorkomen. Hierbij wordt volgens de wettelijke kaders onderscheid gemaakt in drie categorieën, waarin soorten zijn ingedeeld op basis van zeldzaamheid en kwetsbaarheid.
Vogelsoorten zijn niet opgenomen in de hierboven genoemde categorieën. Voor verstoring van vogels en vogelnesten door ruimtelijke ontwikkelingen kan geen ontheffing worden verleend. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Dat zijn: bescherming van flora en fauna, veiligheid van het luchtverkeer, volksgezondheid en openbare veiligheid. Van een (beperkt) aantal vogels is de nestplaats jaarrond beschermd. Voor de overige vogelsoorten geldt dat verstoring van broedende exemplaren is verboden. Buiten het broedseizoen mogen de nestplaatsen, zonder ontheffing, worden verstoord. Daarbij geldt geen standaardperiode voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. De meeste vogels broeden tussen medio maart en medio juli.
Gebiedsbescherming
Naast de soortbescherming wordt de gebiedsbescherming geregeld binnen de Natuurbeschermingswet (in de Natura 2000-gebieden) en binnen de Ecologische Hoofdstructuur. Bescherming van bos is aan de orde als bestemmingen van bestaand bos worden gewijzigd.
Bos- en natuurcompensatie
Bos en natuur worden ook beschermd door de Boswet en de provinciale richtlijn Bos- en natuurcompensatie uit 1998, die is gericht op de instandhouding van het bos- en natuurareaal in de provincie Gelderland. Voor gronden met de hoofd- of medebestemming 'Bos' en 'Natuur' die in het kader van ruimtelijke planvorming wordt aangetast, gelden bepaalde compensatieregels. Deze compensatie is afhankelijk van de vervangbaarheid van de aan te tasten natuur of de leeftijd van het te kappen bos. Bij bos jonger dan 25 jaar geldt een compensatie van 120%; voor bos van 25 tot 100 jaar 130% en voor bos ouder dan 100 jaar, 140%. Voor gronden binnen de bebouwde kom die volgens de criteria van de Boswet herplantplichtig zijn (bosjes van minimaal 10 are of 20 bomen in rijbeplanting) geldt eveneens de compensatieverplichting vanuit de richtlijn.
In de richtlijn is bepaald dat er in principe fysieke compensatie plaatsvindt: als natuur of bos moet plaatsmaken voor andere vormen van ruimtegebruik moet er op een andere plek natuur of bos voor terugkomen. Er moet dan gelijktijdig met het bestemmingsplan ten gevolge waarvan bos of natuur verdwijnt, een nieuw aan te leggen natuur- of bosgebied worden bestemd, hetzij in het eigen plangebied, hetzij in een ander plangebied. Slechts wanneer fysieke compensatie niet of maar gedeeltelijk mogelijk is dan wel onaanvaardbare vertraging voor het project oplevert, mag financieel gecompenseerd worden. In het geval van financiële compensatie dient die compensatie gelijktijdig met het vaststellen van het bestemmingsplan geregeld te zijn. Dat kan door het vastleggen van een privaatrechtelijke overeenkomst met een initiatiefnemer maar ook door het instellen van een gemeentelijk groenfonds dat is gericht op natuur- en boscompensatie.
De gemeente hanteert daarbij de Groene Kluis, waarin de financiële vergoeding van compensatieverplichtingen gericht worden ingezet op compensatie van de arealen bos of natuur en daarmee op versterking van de Groene Mal.
Door emissieberekeningen is vastgesteld dat er maatregelen nodig zijn om de bouwvlakken met melkveehouderij in het bestemmingsplan op basis van een generieke wijzigingsbevoegdheid te kunnen laten groeien tot een maximum van 1,5 hectare, zonder dat daar significante effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de kwalificerende habitats uit voortvloeien. De maximale maat voor de intensieve veehouderij blijft 1 hectare. De berekeningen hebben aangetoond dat er voor een groei van de paardensector tot 1,5 hectare onvoldoende interne salderingscapaciteit in het gebied beschikbaar is. De berekeningen op gebiedsniveau hebben aangetoond dat ontwikkelingsmogelijkheden voor dit deel van de veehouderij in ieder geval beperkt blijven tot 1 hectare.
Door in een generieke gebruiksbeperking de toename van emissies uit een bouwvlak tot strijdig gebruik te verklaren kunnen significante effecten worden voorkomen. Een ongewenst neveneffect van deze gebruiksbeperking is echter dat voor ieder project dat op basis van het PAS wel vergunbaar zou zijn een buitenplanse procedure doorlopen zou moeten worden om een dergelijk project ruimtelijk inpasbaar te kunnen laten worden.
Voorkomen kan worden dat er buitenplanse procedures nodig zijn voor ontwikkelingen die vanuit het PAS mogelijk zijn door uitzonderingen te formuleren op de gebruiksbeperking.
- Als er op het moment van het vaststellen van het plan er sprake is van een vergunning Wnb die voldoet aan de criteria beschreven in de uitspraak van 1 juni 2016 inzake het bestemmingsplan voor Weststellingwerf geldt de gebruiksbeperking niet.
- Ontwikkelingen, die mogelijk zijn door gebruik te maken van ontwikkelingsruimte op basis van het PAS, zijn middels de opgenomen begripsbepalingen uitgezonderd van deze verbodsbepalingen.
Een en ander betekent dat significant negatieve effecten op de kwalificerende habitats kunnen worden voorkomen door in het plan een gebruiksbeperking op te nemen waardoor een toename van de depositie tot strijdig gebruik zal leiden. Gebaseerd op het PAS zijn er, onder strikte randvoorwaarden, uitzonderingen mogelijk op deze gebruiksbeperking.
Effecten op Natura 2000-gebieden
In en rondom het bestemmingsplangebied liggen verschillende Natura 2000-gebieden. Om significant negatieve effecten op de Natura 2000-gebieden te voorkomen is in het bestemmingsplan een voorwaardelijke beperking opgenomen. Die houdt in dat wijzigingen en/of uitbreidingen van de dierverblijfplaatsen mogelijk zijn binnen het bestaande bouwvlak dan wel op een bouwvlak, met dien verstande dat het gebruik van de bestaande en nieuwe dierverblijfplaatsen onmogelijk is als er sprake zou zijn van een toename van de depositie (als gevolg van emissies uit het bouwvlak) ten opzichte van de referentiesituatie. Hiermee wordt gebruik gemaakt van de flexibiliteit van het PAS. Een dergelijke regeling is in het bestemmingsplan opgenomen (zie paragraaf 9.3.1 onder het kopje 'Nadere regeling veehouderijen i.v.m. ammoniakuitstoot en Natura 2000-gebieden').
Daarmee leidt het vaststellen van het bestemmingsplan niet tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van de Natura 2000-gebieden.
Effecten op Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelzone
In het plangebied zijn gebieden aangewezen als Gelders Natuurnetwerk (GNN) en Groene Ontwikkelzone (GO). Het bestemmingsplan heeft de bescherming van de GNN en GO voldoende ingepast in de bestemming en planregels. De ontwikkelingsmogelijkheden leiden niet tot aantasting van de GNN en GO. De ontwikkelingsmogelijkheden leiden niet tot aantasting van deze gebieden.
Effecten op beschermde soorten
De Wet natuurbescherming (voorheen Flora en faunawet) regelt de bescherming van plant- en diersoorten en vogelnesten in Nederland. Het bestemmingsplan heeft een conserverend karakter, en maakt geen ontwikkelingen mogelijk waarvan op voorhand een negatief effect op beschermde soorten wordt verwacht. Incidenteel kunnen ruimtelijke ontwikkelingen die voortvloeien uit het nieuwe bestemmingsplan, een effect hebben op zwaarder beschermde soorten of vogelnesten. In dit geval kan in de planning- en uitvoeringsfase overtreding van de wet worden voorkomen. Afhankelijk van de soort(en) en het project, kan dit door te werken met een ecologische gedragscode, het treffen van mitigerende of compenserende maatregelen, of het aanvragen van een ontheffing. Daarmee leidt het vaststellen van het bestemmingsplan niet tot negatieve effecten op de aanwezigheid van beschermde soorten.
Het landschap, inclusief de natuurwaarden en de cultuurhistorische waarden, is belangrijke bouwsteen voor de identiteit van het gebied. Het doel is dan ook het behouden en versterken van de natuur- en landschapskwaliteiten. Het landschap dat in de loop der tijd is ontstaan in het Buitengebied Beekbergen, Loenen en Lieren bestaat uit een samenspel van vele verschillende landschapstypen die nauw verweven zijn met de cultuurhistorische ontwikkeling van het gebied en de geomorfologische eigenschappen. Het landschap en de landschapstypen in het plangebied zijn beschreven in hoofdstuk 2.5.
Volgens het Landschapskookboek van Apeldoorn zijn de volgende deelgebieden te onderscheiden:
Enkenlandschap
De open enken in de omgeving worden gekoesterd en zo veel mogelijk vrijgehouden van vormen van bebouwing en opgaande beplanting. De relatie tussen de dorpen en het enkenlandschap kan worden versterkt door de randen in ruimtelijk, visueel opzicht te verbeteren. Daarnaast is het wenselijk om het agrarische gebruik van deze gebieden gericht op dit open beeld te stimuleren. Opengrond teelten (zoals granen) en graslanden kunnen dit open karakter mogelijk maken. Kweekgoed en teeltondersteunende voorzieningen zullen worden uitgesloten op de enken. Het gebruik van hekwerken dient tot het minimum beperkt te blijven, in principe niet hoger dan 1 m. Ook blijven de enken gevrijwaard van nieuwe, recreatieve functies (anders dan recreatief medegebruik).
Niet op alle plekken zijn de grenzen van de enken nu even duidelijk. Dat terwijl het behouden en versterken van enken landschappelijk van groot belang is en het voor een perceel een groot verschil kan maken qua mogelijkheden als het wel of niet tot de enk behoort. Aan de hand van een goede landschapsanalyse zijn daarom in het bestemmingsplan de concrete grenzen van de enken aangegeven met de aanduiding overige zone - open landschap.
Kamerstructurenlandschap
In het kamerstructurenlandschap vormt het landschap het casco waarbinnen gebouwde functies zich kunnen ontwikkelen, uiteraard ook binnen de overige uitgangspunten. Dit landschap heeft een groot 'absorptievermogen' voor rode functies. Echter, vaak is het landschappelijke raamwerk nog niet sterk genoeg. Het aanbrengen van meer landschapselementen is hier dan ook gewenst. Als dat gecombineerd wordt met het aanleggen van voet- en fietspaden kan tevens de recreatieve aantrekkelijkheid van het gebied worden vergroot. Bescherming vindt plaats door de aanduiding overige zone - beslotenheid.
Voor het gebied Veldhuizen geldt een gedifferentieerde aanpak. Hier is het streven het bestaande ruimtelijke beeld te behouden. Verdere verdichting met nieuwe beplanting en/of nieuwe bebouwde erven zijn in principe ongewenst.
Beken en sprengen
De aanwezige beken en sprengen, met hun voormalige molenplaatsen, in het gebied zijn van groot belang voor het landschap en de natuur in het gebied. Tevens verdienen ze vaak vanuit cultuurhistorisch en waterhuishoudkundig oogpunt bescherming en dragen ook bij aan de recreatieve aantrekkelijkheid van het gebied, zoals bijvoorbeeld de waterval in Loenen. Voor de beken en sprengen is de aanduiding overige zone - beken en sprengen opgenomen.
De beekdalen worden zoveel mogelijk vrij gehouden van bebouwing. Nieuwe ontwikkelingen in de beekdalen dienen een versterking in te houden van de landschappelijke, ecologische en/of cultuurhistorische waarden van de beken. In beekdalen worden geen minicampings mogelijk gemaakt.
Broeklanden
De broeklanden waren vanouds open gebieden, waar na de ontginning tot grasland, grotendeels in de 19de en vroege 20ste eeuw, vaak elzensingels werden geplant op de perceelscheidingen. Het Beekbergsche Broek is in het Landschapskookboek onder de karakteristiek Kamerlandschap gebracht (zie boven). Gelet op de bijzondere karakteristieken hebben de broeklanden een eigen beschermingsregime gekregen: met de aanduiding overige zone - open landschap broeklanden.
Bestaande landgoederen
In het plangebied bevinden zich een aantal landgoederen en relicten van verdwenen landgoederen. Landgoed Ter Horst is in het plangebied het meest bekende voorbeeld van een bestaand landgoed. In het bestemmingsplan dienen de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van landgoederen een passende bescherming te krijgen, voorzover die van wezenlijk belang zijn voor de ruimtelijke karakteristiek van het gebied en voor zover niet voldoende gewaarborgd via andere regelingen.
In het Landschapskookboek is een landgoederenzone opgenomen die zich opstrekt vanaf landgoed Ter Horst, via Kieveen, richting het noordoosten. In deze zone kunnen zowel Ter Horst als Kieveen (inclusief de beoogde uitbreiding) in een landgoederen-structuur opgenomen worden. Bij Ter Horst is uiteraard al sprake van een sterke structuur, Rond Kieveen is die structuur er deels en kan het nog verbeterd worden. Landgoederen kunnen in principe overal binnen het plangebied een plek krijgen, mits deze bijdragen aan de verdere versterking van de kernkwaliteiten van het specifieke landschapstype.
Kanaal
Het Apeldoorns Kanaal vormt een bijzonder landschappelijk ensemble. Voor dit ensemble wordt ingezet op behoud van de ruimtelijke en cultuurhistorische kwaliteiten. Hiervoor is de aanduiding overige zone - Apeldoorns Kanaal opgenomen.
De gebieden binnen het plangebied waar openheid van belang is, zijn gevoelig voor schaalvergroting en functieverandering. De nieuwe situatie zal zeer zichtbaar zijn en een groter gebied beïnvloeden. Dit geldt onder andere voor het kampenlandschap, waar de kleinschalige opzet van bebouwing aan de rand van een klein open es kenmerkend is.
In Beekbergen, Loenen en Lieren zijn de meeste bedrijven echter ingebed in kleinschalige landschapsstructuren. Hierdoor is te verwachten dat het plangebied weinig gevoelig zal zijn voor verstoring door schaalvergroting en functieverandering. In het plan zijn relatief beperkte mogelijkheden voor bedrijfsuitbreiding en recreatieve voorzieningen opgenomen. Daarnaast zijn aanvullende voorwaarden gesteld aan uitbreiding en nieuwe ontwikkelingen van agrarische bedrijven in het bestemmingsplan opgenomen. Verwacht wordt dat het vaststellen van het bestemmingsplan niet leidt tot negatieve effecten voor de landschappelijke waarden.
Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als zeer waardevol beschouwd. De Erfgoedwet legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. De taken in het kader van de Erfgoedwet behelzen onder andere het integreren van archeologie in de RO-procedures en de koppeling tussen bestemmingsplannen en archeologische waarden en verwachtingen. De Erfgoedwet verplicht gemeenten om bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
Op 18 juni 2015 heeft de gemeenteraad de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. Er zijn drie categorieën van terreinen met archeologische waarden. Op deze terreinen is vastgesteld dat er archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.
De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.
Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden
Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Monumentenwet en Monumentenverordening.
Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden
Terreinen met archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.
Categorie 3: Terrein met archeologische waarden
Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans zeer aannemelijke dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.
Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting
In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting
In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 verstoord gaat worden.
Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting
In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.
Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt
De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.
Het plangebied is rijk aan archeologie. We vinden hier onder andere restanten van vroegere nederzettingen, prehistorische grafheuvels, urnenvelden en rijen ijzerkuilen die verwijzen naar de middeleeuwse winning van ijzererts. Ook uit latere eeuwen zijn er archeologische waarden aanwezig, onder andere in de vorm van restanten van loopgraven en gebouwen zoals boerderijen, herbergen en watermolens-papierfabrieken.
In het plangebied zijn terreinen met vastgestelde archeologische waarden, terreinen met archeologische waarden, zones met (middel)hoge archeologische verwachting, zones met lage archeologische verwachting en enkele zones met geen archeologische verwachting aanwezig.
In dit bestemmingsplan worden de archeologische waarden en verwachtingen, zoals opgenomen in de Archeologische beleidskaart 2015, beschermd via gebiedsaanduidingen in de verbeelding met daaraan gekoppelde regels. Deze zijn nader beschreven in paragraaf 9.4.
Ten aanzien van uitbreiding van bestaande bedrijven is er een kleine kans op aantasting van archeologische waarden ter plaatse. In het bestemmingsplan worden Archeologische waarden beschermd door middel van verschillende aanduidingen (zie paragraaf 9.4) Naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen zijn deze gronden tevens bestemd voor het behoud, de bescherming en het herstel van de aanwezige of te verwachten archeologische waarden in de bodem. Door deze regelingen, het bijbehorend omgevingsgvergunningstelsel en de verplichting tot archeologisch onderzoek bij ruimtelijke ontwikkelingen is de kans op aantasting van archeologische waarden zoveel mogelijk beperkt binnen de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Aanzienlijke aantasting van archeologische waarden is niet aannemelijk.
Op deze kaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:
Bij een hoge attentiewaarde geldt het streven naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht.
Bij een gemiddelde attentiewaarde geldt het streven naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht.
Bij een lage attentiewaarde wordt aanbevolen om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en/ of versterken. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quick-scan naar objecten verplicht.
uitsnede cultuurhistorische beleidskaart
Het plangebied van Buitengebied Beekbergen en Loenen bevat deelgebieden met hoge, middelhoge en lage attentiewaarden op de beleidskaart. Op basis daarvan is in 2010 een Cultuurhistorische analyse (cha) opgesteld voor het plangebied. De uitkomst van deze analyse is verwerkt in paragraaf 7.6.3. Bij toekomstige ontwikkelingen kan op grond van de attentiewaarden in de beleidskaart specifieker onderzoek vereist zijn.
Overeenkomstig de nota I-cultuur dienen gebieden met een hoge attentiewaarde in het bestemmingsplan een beschermende regeling te krijgen, waarmee de karakteristiek gewaarborgd is, zeker in combinatie met het welstandsbeleid. Ontwikkelingen blijven mogelijk mits deze voldoen aan een hoge ruimtelijke kwaliteit die passend is. De cha geeft een analyse van welke elementen cultuurhistorisch waardevol zijn.
In 2012 heeft de gemeenteraad de Implementatienotitie modernisering monumentenzorg vastgesteld. In deze notitie is vastgelegd dat de iconen (monumenten, beeldbepalende panden en beschermde gezichten of gebieden) worden beschermd via sectorale regels, zoals de Erfgoedwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Andere cultuurhistorische waardevolle kwaliteiten worden -waar nodig en mogelijk- door middel van het bestemmingsplan beschermd.
In 2010 is een Cultuurhistorische analyse opgesteld voor het plangebied. Dit gebeurde op grond van het cultuurhistorisch beleid zoals geformuleerd in de nota I-cultuur, en sluit aan bij het jongere beleid op grond van de Implementatienotitie modernisering monumentenzorg en de van rijkswege in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen verplichting om in de ruimtelijke ordening 'rekening te houden met aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten'.
In paragraaf 2.3 is reeds de historische ontwikkeling van het gebied, zoals beschreven in de cultuurhistorische analyse, beknopt weergegeven. Hieronder volgen de cultuurhistorische waardering en de aanbevelingen op hoofdlijnen.
Cultuurhistorische waardering
Over het algemeen zijn de ontwikkelingen op het gebied van de papierindustrie langs de beken en de recreatie voor het plangebied het meest kenmerkend. Bijzondere elementen als het Herenhul, kasteel Ter Horst en de sprengen van het Apeldoorns Kanaal vormen unieke accenten in het gebied. Voor de regionale geschiedenis zijn zaken als landgoed Groenouwe, het landschapsplan voor de Loenermark, de enkwal rondom de bouwlanden van Loenen en Zilven, de broek- en bosontginningen rondom Beekbergen interessant. Verschillende wegtracés en waterlopen zijn interessant vanwege ouderdom of historische achtergrond. Vanwege de samenhang tussen verschillende objecten zijn cultuurhistorische ensembles benoemd:
Aanbevelingen, voor zover relevant voor het bestemmingsplan
Voor een nadere beschrijving wordt verwezen naar de Cultuurhistorische analyse in Bijlage 5.
De diverse hoge cultuurhistorische waarden die in het plangebied aanwezig zijn, zijn gelegen in objecten zoals historische gebouwen en bouwwerken, in (landschappelijke) structuren zoals oude wegen, verkavelingen, sprengenbeken en groenstructuren, en in hun onderlinge samenhang die tot uitdrukking komt in ensembles en deelgebieden. Deze waarden zijn in dit bestemmingsplan op verschillende manieren verwerkt. Hieronder volgt een korte uitleg.
Monumenten
Binnen het bestemmingsplangebied zijn diverse rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten gelegen. Deze hebben hoge cultuurhistorische waarde, maar zijn niet op de verbeelding aangegeven. Voor deze systematiek is gekozen omdat de Erfgoedwet en de gemeentelijke monumentenverordening een eigen beschermingsregime kennen via een vergunningensysteem. Bovendien is het monumentenbestand nog in ontwikkeling. Het opnemen van specifieke bestemmingen of aanduidingen voor de monumenten zou betekenen dat voor iedere mutatie in het monumentenregister een bestemmingsplanherziening in gang moet worden gezet om het bestemmingsplan actueel te houden. Dit wordt niet doelmatig geacht. Als extra bescherming voor deze objecten is er voor gekozen om voor de bouwvlakken maatwerk toe te passen (geen standaardisatie). Omgevingsvergunningvrij bouwen is niet van toepassing op rijks- en gemeentelijke monumenten.
Karakteristieke panden
Naast de Gemeentelijke en Rijksmonumenten is er in het bestemmingsplangebied een aantal panden met aanzienlijke cultuurhistorische waarde en beeldwaarde. Deze panden komen waarschijnlijk niet in aanmerking voor de status van beschermd monument (veelal wegens aantasting van originele vorm op detailniveau), maar zijn vanwege hun waarde wel belangrijk om te behouden. Daarom komen deze in aanmerking voor de aanduiding 'karakteristiek' gebouw in het bestemmingsplan. Dit komt voort uit het rijksbeleid Modernisering Monumentenzorg, waarin wordt bepaald dat cultuurhistorische belangen moeten worden meegewogen in de ruimtelijke ordening. Dit beleid is omarmd door de gemeenteraad van Apeldoorn (zie paragraaf 7.6.2).
Karakteristieke gebouwen zijn door hun cultuurhistorische en ruimtelijke waarde van groot belang voor het karakteristieke beeld van hun omgeving. Die waarden komen onder andere tot uitdrukking in de gebiedseigen typologie, markante ligging, bijdrage aan het typische beeld en/of de bijzondere vorm en functie
.
Op grond van een voorselectie op basis van de Cultuurhistorische Analyse en de gemeentedekkende Inventarisatie waardevolle bebouwing en structuren uit 1993, is in 2016 een nadere selectie gemaakt, waarbij gebouwen door Monumenten Advies Bureau zijn gewaardeerd op ruimtelijke waarde, historische waarde en objectwaarde. Het onderzoek is vervat in het rapport Ruimtelijke en cultuurhistorische waardering van de karakteristieke bebouwing in Buitengebied Beekbergen/Loenen, Apeldoorn. Het rapport is opgenomen in Bijlage 13 van de toelichting. In het rapport voor voor de verschillende panden gemotiveerd waarom deze als karakteristiek zijn aangemerkt.
De in het plangebied voorkomende behoudenswaardige cultuurhistorische waarden worden beschermd door een bestemming of aanduiding waar specifieke regels voor gelden (onder meer voor cultuurhistorisch waardevolle gebouwen). Daarnaast zijn deze waarden ook in het omgevingsvergunningstelsel opgenomen waarbij geen sprake mag zijn van onevenredige aantasting van cultuurhistorische waarden.
Op deze wijze, in combinatie met de bepalingen op het gebied van landschap, zijn historische geografische waarden in het gebied geborgd. De bescherming van rijks- en gemeentelijke monumenten in het plangebied geschiedt via regelgeving in de Erfgoedwet 2016 en de gemeentelijke monumentenverordening.
Belangrijke gebiedsontslutingswegen in het buitengebied Beekbergen, Loenen Lieren zijn de N304 (Apeldoorn-Otterlo - Ede), N788 (Apeldoorn - A50) en N786 (Apeldoorn - Loenen - Eerbeek - Dieren). Deze provinciale wegen zorgen voor de gebiedsontsluiting richting de autosnelwegen A50 (Arnhem - Apeldoorn), A1 (Apeldoorn - Hengelo) en andere regionale wegen. Naast deze provinciale wegen zijn er in het plangebied vele plattelandswegen aanwezig welke worden gebruikt voor de onderlinge verbinding van kernen, recreatief verkeer en het ontsluiten van sociale en economische voorzieningen naar het hoofdwegennet.
In het planMER is een kwalitatieve beoordeling gedaan op de effecten van dit bestemmingsplan. De toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de uitbreidingsmogelijkheden van de agrarische bedrijven, die verspreid in het buitengebied van Beekbergen-Loenen liggen, is beperkt en zal voor de capaciteit van de lokale wegen niet tot problemen leiden. Dit geldt ook voor de ontwikkelingsmogelijkheden die worden geboden voor wat betreft nevenfuncties.
Grootschalige recreatieve voorzieningen worden middels het nieuwe bestemmingsplan niet toegestaan in het plangebied. De ontwikkelingsruimte die wordt geboden aan kleinschalige recreatieve voorzieningen kan (in het maximale groeiscenario) leiden tot een beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen. Aangezien het hier in alle gevallen kleinschalige ontwikkelingen betreffen, en er geen sprake mag zijn van een onevenredige vergroting van de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking, leiden ook deze ontwikkelingsmogelijkheden niet tot negatieve effecten op het verkeerssysteem.
Het bestemmingsplan betreft met name het vastleggen van de bestaande situatie, alsmede het mogelijk kunnen maken van gewenste ontwikkelingen in het gebied. In het plan wordt een aantal kleinschalige ontwikkelingsmogelijkheden geboden met name voor de agrariërs en voor de natuur. Deze ontwikkelingen kunnen hoofdzakelijk mogelijk worden gemaakt door middel van het toepassen van een afwijking of het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid. Het betreft in alle gevallen particulier initiatief waaraan in beginsel geen kosten voor de gemeente zijn verbonden.
Daarnaast worden enkele ontwikkelingen in het bestemmingsplan meegenomen (zie hoofdstuk 6). Met de betreffende initiatiefnemers zijn overeenkomsten afgesloten, waarin ook het verhaal van kosten is opgenomen.
Exploitatieplan
Een exploitatieplan is voor dit bestemmingsplan niet nodig. Mochten zich in de toekomst toch ontwikkelingen voor doen waarbij de gemeente kosten moet verhalen, dan zullen die uitsluitend onder de wijzigingsbevoegdheden vallen. Er zal dan eerst worden bezien of er een kostenverhaalovereenkomst kan worden gesloten. In het uiterste geval kan worden overwogen om bij wijzigingsbevoegdheden een exploitatieplan vast te stellen. Dat is geen uitgangspunt en gezien de ontwikkelingsmogelijkheden niet de verwachting. Het plan is derhalve economisch uitvoerbaar te achten.
In juni 2017 is de welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' door de gemeenteraad van Apeldoorn vastgesteld. Deze welstandsnota vervangt de Herijkte kadernota 'Over welstand geschreven' uit 2011.
Het beleid ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit vindt zijn wettelijke basis in de Woningwet uit 2003.
Een welstandsnota beschrijft de criteria van wat onder redelijke eisen van welstand wordt verstaan. Het college geeft uitvoering aan beleid op dit gebied. In Apeldoorn adviseert de onafhankelijke Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK) aan het college, met de welstandsnota als kader, of aanvragen omgevings(bouw)vergunning voldoen aan redelijke eisen van welstand.
De welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' heeft tot doel de balans behartigen tussen het borgen van basiskwaliteit van de ruimtelijke leefomgeving, in combinatie met het bieden van ruimte aan initiatiefnemers. Bij de welstandsnota hoort een website www.apeldoorn.nl/welstand, die het welstandsbeleid voor de burger toegankelijk maakt. Binnen enkele stappen weet een initiatiefnemer welk beleid van toepassing is om het plan goed bevonden te krijgen op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. De Kookboeken, die ook middels de website worden ontsloten, bieden inspiratie om de ruimtelijke kwaliteit van een bouwinitiatief verder te brengen dan het minimaal noodzakelijke.
De nota gaat uit van één welstandsniveau voor álle gebieden van de hele gemeente Apeldoorn. De verschillende welstandsniveaus (zwaar, normaal of soepel), uit de voorgaande nota zijn afgeschaft. De benadering is gebiedsgericht (wijk/ dorp/gebied) in plaats van thematisch, zoals in de vorige nota (bijvoorbeeld 'traditionalistische architectuur in blokverkaveling', 'moderne architectuur en stedebouw'). Die indeling per gebied geeft de initiatiefnemer herkenning en inzicht en enthousiasme voor de eigen leefomgeving. De gebiedsindeling is dezelfde indeling als in de 'Kookboeken' wordt gehanteerd.
De welstandsnota (en bijbehorende website) werkt vanuit een piramide van meest voorkomende bouwwerken naar specifiekere bouwwerken:
Kenmerken en waarden van het landschap
Kenmerken en waarden bebouwing
De enk is vrij van bebouwing. De aanwezige bebouwing, landhuizen en boswoningen, is in de bosrand geschoven of onderaan in de laagte (dorpse uitbreidingen).
Kenmerken en waarden infrastructuur
Doelstellingen welstandsbeleid
Behoud het open en agrarische karakter van de enken. Nieuwe bebouwing komt langs de rand van de enk op een compact erf. Dorpsuitbreidingen in de laagtes onderaan de enk. Vrijstaande woningen kunnen aan de hogere zijde komen, verscholen in de bosrand. Bescherm en herstel de historische enkwallen.
Kenmerken en waarden van het landschap
Kenmerken en waarden bebouwing
Kenmerken en waarden infrastructuur
Doelstellingen welstandsbeleid
Versterken en ontwikkelen van de kamerstructuur door middel van de aanleg van weg- en kavelgrensbeplantingen. Voeg nieuwe beplanting toe op de kavelbegrenzing bij verbouw, transformatie of nieuwbouw. Zorg voor compacte erven door bebouwing te clusteren.
Kenmerken en waarden van het landschap
Kenmerken en waarden bebouwing
Bebouwing ligt vanuit de historie aan de randen van de beekdalen op de hoger gelegen gronden. Samen met beplanting vormen ze de begrenzing van de beekdalen.
Kenmerken en waarden infrastructuur
Doelstellingen welstandsbeleid
Versterking van het beekdalkarakter door aaneenschakeling van kleine open ruimtes, met daarin verspreid gelegen beplantingselementen. De open ruimtes van de beekdalen zijn afgebakend met dichte randen met aaneengesloten beplanting. De bebouwing staat op een compact erf aan de randen in de beplanting. Vergroot de toegankelijkheid van het beekdal door recreatieve paden.
Kenmerken en waarden van het landschap
Kenmerken en waarden bebouwing
Boerderijbebouwing ligt verspreid in het open landschap, veelal aan de rand van hoger gelegen gebieden. Nieuwere bebouwing ook in de lager gelegen natte gebieden.
Kenmerken en waarden infrastructuur
Doelstellingen welstandsbeleid
Doelstelling is het open houden van de broeklanden en behouden van de weidse vergezichten. Nieuwe beplanting beperkt toevoegen, louter ter omzoming van erven. Ter versterking van het contrast verdichting met beplanting van de begroeide randen van de broeklanden. Compacte erven liggen als losse, met beplanting omzoomde eilandjes in de open ruimte.
Kenmerken en waarden van het landschap
Kenmerken en waarden bebouwing
Kenmerken en waarden infrastructuur
Doelstellingen welstandsbeleid
Behoud en versterk de afwisseling tussen bossen, open plekken, heiden, zandverstuivingen, zandpaden en lanen. Het doel is te komen tot een aaneengesloten Veluwe zonder hekken. De bosranden zijn hard en de dorpen los van het bos.
In 2 is de bestaande situatie in het plangebied beschreven. Hoofdstuk 7 bevat een toelichting op de planologische aspecten en hoofdstuk 4 geeft de gemeentelijke visie op het gebied weer. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die dit vastlegt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 9.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 9.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 9.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.
Het bestemmingsplan Buitengebied Beekbergen en Loenen is een beheerplan, waarin de bestaande situatie en het geldende recht uitgangspunt zijn voor de wijze van bestemmen. Daarmee wordt bedoeld dat de bestaande situatie is vastgelegd en is voorzien van een actuele regeling en dat er alleen nieuwe ontwikkelingen in zijn opgenomen waarvoor al een planologische procedure is afgerond voordat het onderhavige bestemmingsplan wordt vastgesteld.
In het plangebied is een aantal waarden te onderscheiden. Deze waarden zijn als gebiedsaanduidingen opgenomen in de regels en de plankaart. Uitgangspunt is, dat uitsluitend die waarden zijn opgenomen waarvoor daadwerkelijk beschermingsmaatregelen nodig worden geacht in de vorm van bijzondere bebouwings-/gebruiksbepalingen en/of een aanlegvergunningenplicht (Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden). Dit is dan ook gekoppeld aan de genoemde waarden. De waarden zijn zo specifiek mogelijk aangeduid, om tot een zo gericht mogelijke bescherming te komen en te voorkomen dat gebieden onnodig worden belast met regelgeving (daarmee ook gerichter toezicht in het kader van handhaving mogelijk). De aanlegvergunningplicht is in hoofdzaak gekoppeld aan de waarden. Het gaat om de volgende waarden:
Voor de opzet en inhoud van de regels en de verbeelding is gebruik gemaakt van de Apeldoornse standaard en op de recent vastgestelde bestemmingsplannen voor het buitengebied van de gemeente. De regels en verbeelding voldoen aan de wettelijke regelingen, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen.
In hoofdlijn is gekozen voor een opzet waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen enerzijds het feitelijke gebruik van de gronden en opstallen (de functies, bestemmingen) en anderzijds de te beschermen waarden. Het feitelijke gebruik wordt geregeld in de vorm van bestemmingen, de waarden in de vorm van dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen. Voordeel is dat daarmee de opbouw van de verschillende bestemmingen goed op elkaar zijn afgestemd en de opbouw per bestemming inzichtelijker wordt. Per bestemming wordt de bestemmingsomschrijving gegeven evenals de bouwregels, nadere eisen, afwijking van de bouwregels en specifieke gebruiksregels met de bijbehorende afwijking. De artikelen sluiten zo nodig af met wijzigingsbevoegdheden en aanlegvergunningen.
Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in:
In deze regels staan de begrippen verklaard die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen.
Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De verschillende bestemmingen in dit bestemmingsplan worden in de volgende paragraaf nader toegelicht.
De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels, omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden en wijzigingsbevoegdheid.
Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.
De bestemmingsomschrijving geeft per bestemming aan dat de op de plankaart aangewezen gronden naast de hoofdfunctie in veel gevallen zijn bestemd de verschillende nevenfuncties. Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de verbeelding.
Verder zijn nadere eisen, afwijking en bebouwing, gebruiksbepalingen (specifiek), afwijkingen gebruik en aanlegvergunningen opgenomen. De aanlegvergunningplicht is met name gerelateerd aan de waarden.
Het gaat hier om algemene regels die betrekking hebben op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regel te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.
Verder is de anti-dubbeltelbepaling onder de algemene regels opgenomen. Hiermee blijven gronden die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.
Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Deze laatste regel geeft aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis
Bij recht is het gebruik van een deel van (bedrijfs)woningen en bijgebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsmatige activiteiten zijn toegestaan voor zover deze behoren tot categorie 1 van de bij de planregels behorende Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis, dan wel naar hun aard en invloed daarmee vergelijkbaar zijn. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.
Binnen de bestemmingen Bedrijf en Bedrijventerrein en die bestemmingen die ook bedrijfsactiviteiten mogelijk maken is het uitoefenen van een bedrijf op het hele perceel toegelaten. Het is dan het overbodig om nog iets te regelen over bedrijfsuitoefening aan huis. Voor alle duidelijkheid is in die bestemmingen vastgelegd dat het uitoefenen van een beroep aan huis is toegestaan.
Bevoegd gezag
Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart (verbeelding). Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De volgende enkelbestemmingen zijn opgenomen:
- Artikel 5 Bedrijf - Nutsvoorziening;
- Artikel 7 Gemengd - Landgoed;
- Artikel 8 Gemengd - Landgoed Spelderholt;
- Artikel 9 Groen - Landschapselement;
- Artikel 12 Maatschappelijk - Begraafplaats;
- Artikel 14 Recreatie - Recreatiewoning;
- Artikel 15 Recreatie - Verblijfsrecreatie;
- Artikel 16 Sport - Golfbaan;
- Artikel 19 Verkeer - Spoorweg;
- Artikel 20 Verkeer - Verblijfsgebied;
De bestemmingen worden hierna besproken.
De bestaande agrarische bedrijven en de daarbij behorende agrarische gronden en de overige agrarische gronden hebben de bestemming 'Agrarisch' gekregen. Binnen de agrarische bestemming is de uitoefening van het agrarisch bedrijf toegestaan.
Een grondgebonden agrarisch bedrijf is een bedrijf dat overwegend afhankelijk is van de bij het bedrijf behorende gronden als agrarisch productiemiddel en waar (nagenoeg) geheel gebruik wordt gemaakt van open grond, nader te onderscheiden in grondgebonden veehouderij en niet-grondgebonden veehouderij. Het onderscheid zit in de mate waarin het bedrijf beschikt over agrarische cultuurgrond in de omgeving van de bedrijfsgebouwen om 50% van de benodigde diervoeding zelf te kunnen produceren. Bij minder dan 50% wordt het gezien als een niet-grondgebonden veehouderij. Kwekerijen (met kweekgoed in de open lucht) worden gezien als grondgebonden agrarisch bedrijf.
Binnen het plangebied bevindt zich slechts één niet-grondgebonden veehouderijen, te weten Engelanderweg 50 te Beekbergen. Deze is specifiek aangeduid als 'niet grondgebonden'.
Binnen de bestemming is recreatief medegebruik in de vorm van paardrijden, hobbymatig weiden van vee, wandelen en fietsen toegestaan. Verder zijn bestaande paden toegestaan. Nieuwe paden en wegen zijn niet toegestaan, tenzij een 'omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden' is verkregen.
Bouwvlakken
Voor de bedrijfsbebouwing van volwaardige agrarische bedrijven is een bouwvlak opgenomen. De overige bedrijven betreffen hobbymatige agrarische bedrijven en vallen onder de woonbestemming.
De bouwvlakken zijn gebaseerd op het vigerende bestemmingsplan. Daar waar inmiddels (legale) uitbreiding heeft plaatsgevonden of het bouwvlak volledig vol was, is enige uitbreiding opgenomen. Ook op basis van binnengekomen zienswijzen is bij enkele bedrijven het bouwvlak vergroot. Binnen de huidige bouwvlakken is overigens vaak nog enige uitbreidingsruimte voor de agrarische bedrijven.
Voor de bebouwing ten behoeve van de uitoefening van het agrarisch bedrijf geldt dat bouwwerken uitsluitend gebouwd mogen worden binnen het bouwvlak. Binnen de bestemming geldt voor bedrijfsgebouwen een maximale goot- en bouwhoogte van 4 m, respectievelijk 12 m. De goothoogte van bedrijfsgebouwen kan door middel van een afwijking worden verhoogd tot 6 m., mits uit oogpunt van bedrijfsvoering noodzakelijk en mits goed landschappelijk ingepast. Door de hogere goothoogte wordt de gevel beeldbepalender. Een zorgvuldige aansluiting bij het omringende landschap is daarom noodzakelijk.
In beginsel moet alle bebouwing voor het agrarisch bedrijf binnen het bouwvlak vallen, dus ook kuilvoeropslagen, sleufsilo's e.d. Voor bestaande, legaal aanwezige kuilvoeropslagen en sleufsilo's buiten het geldende bouwvlak is een regeling opgenomen dat deze ook zijn toegestaan.
Plussenbeleid niet-grondgebonden veehouderijen
In de provinciale Omgevingsverordening Gelderland (zie paragraaf 5.2) is aangegeven dat uitbreiding van de bebouwing van niet-grondgebonden veehouderijen slechts mogelijk is indien voldaan wordt aan het Plussenbeleid. Het Plussenbeleid zet in op een duurzame niet-grondgebonden veehouderij. Groei is mogelijk mits de agrariër aanvullende maatregelen neemt op het gebied van dierwelzijn, ruimtelijke kwaliteit en/of milieu, de zogenaamde 'plussen'. Het moeten maatregelen zijn bovenop de generieke wettelijke eisen en vigerend provinciaal en gemeentelijk beleid.
Dat Plussenbeleid dient per gemeente te worden uitgewerkt in een beleidsregel. Een dergelijke Apeldoornse beleidsregel is in voorbereiding. Het concept is als Bijlage 3 opgenomen. Voor de vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan zal deze beleidsregel door de gemeenteraad zijn vastgesteld. De vastgestelde versie wordt dan bij de vaststelling van dit bestemmingsplan ingevoegd.
Een beperkte uitbreiding van 500 m² (per 5 jaar) valt niet onder het Plussenbeleid en kan dus zonder meer worden toegestaan. Deze mogelijkheid is opgenomen in artikel 3.5.2.
Een verdere vergroting tot max. 1 ha. is mogelijk op basis van de opgenomen wijzigingsbevoegdheid, waarin wordt getoetst aan de gemeentelijke Beleidsregel Plussenbeleid. Een zorgvuldige dialoog met de omwonenden is een belangrijke voorwaarde voor medewerking.
Uitbreidingsmogelijkheden grondgebonden agrarische bedrijven
Voor grondgebonden agrarische bedrijven kan het bouwvlak door middel van een wijzigingsbevoegdheid vergroot worden tot maximaal 1,5 ha dat ook volledig bebouwd kan worden (zie artikel 3.8, onder d). Dat laatste maximum geldt ook voor andersoortige, agrarische bedrijven, met uitzondering van glastuinbouw. Kwekerijen (met kweekgoed in de open lucht) worden gezien als agrarisch bedrijf.
Nadere regeling veehouderijen i.v.m. ammoniakuitstoot en Natura 2000-gebieden
Om inzicht te krijgen in de gevolgen van de mogelijkheden die in de bestemmingsplannen buitengebied worden geboden op Natura 2000-gebied is een Passende beoordeling in het kader van het MER gemaakt. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat er sprake is van een overbelaste milieusituatie (ammoniak) ten opzichte van Natura2000-gebieden, die zowel door intensieve veehouderij- als door grondgebonden veehouderijbedrijven wordt veroorzaakt. Bij uitbreiding van veehouderij zou er daarom sprake kunnen zijn van negatieve effecten in Natura 2000-gebieden. Om dit te voorkomen is voor de uitbreiding van veehouderijen een specifieke regeling opgenomen. Deze is in bijlage 12 Stikstof en de regeling van veehouderijen in het bestemmingsplan nader toegelicht.
Paardenhouderijen
Productiegerichte paardenhouderijen (het paard is het product van het bedrijf, doorgaans paardenfokkerijen) worden gezien als agrarisch bedrijf. Gebruiksgerichte paardenhouderijen (het rijden op een paard is het product, vaak pensionstalling) is een niet-agrarisch bedrijf. Maneges zijn daarbij te onderscheiden als een aparte categorie en krijgen de bestemming Sport met een functieaanduiding Manege.
In beginsel leent het gebied zich goed voor gebruiksgerichte paardenhouderijen, al dan niet hobbymatig. Er zijn reeds diverse paardenhouderijen aanwezig. Gebruiksgerichte paardenhouderijen zijn in het bestemmingsplan als nevenactiviteit bij de agrarische bedrijven mogelijk gemaakt. Nieuwe, bedrijfsmatige, gebruiksgerichte paardenhouderijen zijn in principe mogelijk, maar worden niet bij recht mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan. Vanwege de aandacht die nodig is om een dergelijke functie goed in te bedden in de omgeving, moet hiervoor per initiatief een afweging worden gemaakt. Voor nieuwe maneges geldt hetzelfde. Voorkeur daarbij is dat een nieuwe manege zich bevindt in de directe nabijheid van een kern.
Het voornemen om de manege Riant te verplaatsen blijft staan. Op basis van de huidige stand van zaken wordt die verplaatsing niet meegenomen in dit nieuwe bestemmingsplan. Daarvoor zal te zijner tijd een afzonderlijk traject worden doorlopen.
Glastuinbouw
Binnen het plangebied komen geen glastuinbouwbedrijven voor met uitzondering van de plantenkwekerij aan de Veldbrugweg 46 te Lieren.
Nieuwe glastuinbouwbedrijven zijn niet toegestaan.
De kwekerij aan de Veldbrugweg 46 is aangeduid met 'kas' binnen het aangegeven bouwvlak. Kwekerijactiviteiten vallen onder de grondgebonden agrarische activiteiten. Uitbreiding van de kassen is toegestaan binnen het bouwvlak met 20% van de bestaande oppervlakte.
In een gedeelte van de kassen vindt ook verkoop van kwekerijproducten plaats en is verharding aangebracht ten behoeve van een inrit en parkeren. Hiertoe is een aanduiding op de verbeelding opgenomen. Overeenkomstig het gemeentelijke detailhandelsbeleid en in overeenstemming met de geldende mogelijkheden is hier ondergeschikte detailhandel in ter plaatse geteelde of geproduceerde kwekerijproducten mogelijk, aangevuld met aanverwante artikelen als potten, potgrond en meststoffen, met een verkoopruimte van maximaal 100 m².
Bedrijfswoningen
Per agrarisch bouwvlak is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan, dan wel het bestaande aantal dat is aangeduid op de verbeelding. Voor bedrijfswoningen geldt een maximale inhoud van 700 m3. De deel, inpandige garages en bergingen worden hierin meegeteld.
Op een aantal plaatsen is sprake van bewoning van een bedrijfswoning door twee gezinnen. De betreffende situaties zijn op de verbeelding aangeduid als 'specifieke vorm van wonen - dependance'. De inwoningssituatie wordt daarmee toegestaan, maar formele splitsing is niet toegestaan. In planologisch opzicht blijft er sprake van één woning. Ook leidt de aanduiding niet tot extra bouwmogelijkheden. De dependance blijft dus juridisch onderdeel van de hoofdwoning. Woningsplitsing (splitsing van de bedrijfswoning in twee zelfstandige wooneenheden) is onder voorwaarden mogelijk. Hiervoor is een algemene bouwregel in de planregels opgenomen.
In het plan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor een tweede agrarische bedrijfswoning. Hoewel de huidige moderne bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf een tweede bedrijfswoning steeds minder noodzakelijk maakt, kan deze noodzaak zich toch voordoen. Een belangrijke voorwaarde zal zijn, dat moet worden aangetoond dat de tweede woning noodzakelijk is voor het toezicht om de aanwezige levende have.
Bouwen buiten het bouwvlak
Om in individuele situaties, daar waar het geldende bouwvlak geen uitbreidingsmogelijkheid meer bevat, toch enige ontwikkelingsruimte te bieden, kan met een afwijkingsbevoegdheid worden toegestaan om onder voorwaarden maximaal 500 m² aan gebouwen buiten het bouwvlak op te richten. Voorwaarden zijn onder andere dat de bebouwing aantoonbaar niet binnen het bouwvlak zelf kan worden opgericht, de gebouwen binnen een afstand van 50 m van het betreffende bouwvlak worden gesitueerd, er wordt voorzien in een kwalitatief zorgvuldige inpassing in het landschap en de belangen van de omliggende functies niet onevenredig worden geschaad. Voor een zorgvuldige toetsing dient een erfinrichtingsplan bij de omgevingsvergunning aanvraag te worden gevoegd. Voor sleuf- en mestsilo's is een vergelijkbare regeling opgenomen.
Nevenactiviteiten
Met een niet-agrarische nevenactiviteit bij agrarische bedrijf, kan dat bedrijf een aanvullende inkomstenbron aanboren en zo zijn levensvatbaarheid vergroten. De landbouw kan zich zo verbreden. Levensvatbare bedrijven zijn van groot belang voor het beheer van het plangebied en dragen ook wezenlijk bij aan de leefbaarheid en het karakter van het gebied. In het bestemmingsplan zal dan ook ruimte worden geboden aan nevenactiviteiten bij de agrarische bedrijven.
Voor de mogelijke nevenactiviteiten zal het met name gaan om kleinschalige, recreatieve functies, zoals een Bed&Breakfast. Daarnaast is ook, andere niet-agrarische bedrijvigheid als nevenactiviteit mogelijk, bijvoorbeeld een hoveniersbedrijf, daghoreca, een klein lasbedrijf, een minicamping of enkele recreatieverblijven. Detailhandel dient beperkt te blijven tot detailhandel van ter plaatse of in de omgeving geproduceerde producten (streekproducten). Tenzij de impact van nevenactiviteiten zo beperkt is dat bij voorbaat duidelijk is dat die de omgevingskwaliteit niet zullen schaden, is een goede, landschappelijke inpassing een voorwaarde voor nieuwe nevenactiviteiten.
Voor nevenactiviteiten mag 25% van de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen (binnen een agrarisch bouwperceel) worden gebruikt, met een absoluut maximum van 500 m². Daarnaast kunnen ook op onbebouwde gronden nevenactiviteiten mogelijk worden gemaakt, al dan niet in combinatie met het gebruik van bebouwde grond. Het ruimtebeslag zal in het geval van onbebouwde grond per geval afgewogen moeten worden. Voor niet-recreatieve nevenfuncties geldt daarvoor het uitgangspunt dat het binnen het agrarische bouwperceel een plek dient te krijgen, tenzij daar de mogelijkheden ontoereikend zijn en buitenopslag dient tot een minimum beperkt te blijven. Onbebouwde, recreatieve nevenfuncties kunnen ook een plek krijgen buiten het bouwvlak als het om recreatief medegebruik gaat, eventueel gecombineerd met specifieke voorzieningen.
De regeling voor nevenactiviteiten is opgenomen in artikel 3.6.2.
Teeltondersteunende voorzieningen
Er is uitgegaan van het zondermeer toestaan van teeltondersteunende voorzieningen binnen het bebouwingsvlak en onder nadere voorwaarden buiten het bebouwingsvlak.
Mest- en biomassavergisting
De vergisting van mest en biomassa kan de agrariërs een goede mogelijkheden bieden om meer zelfvoorzienend te zijn voor energie en warmte. In het geval van mestvergisting (mestbe- en verwerkingsinstallaties) kan een af te voeren product de grondstof zijn voor een ander bedrijfsproces. Mest- en biomassavergisting zal dan ook mogelijk blijven voor de aanwezige, agrarische bedrijven. Voor mestvergisting geldt het uitgangspunt dat alleen bedrijfseigen mest wordt verwerkt. Voor biomassa geldt dat de installaties als bedrijfseigen worden gezien als die in hoofdzaak gebruik maken van biomassastromen uit de directe omgeving.
Met solitaire installaties worden zelfstandige bedrijfslocaties bedoeld die de producten van andere, agrarische bedrijven verwerken. Voor solitaire installaties voor mestvergisting en biomassavergisting gelden de uitgangspunten voor de niet-agrarische en niet-recreatieve bedrijven. Vanwege het beperkt aantal, agrarische bedrijven in het gebied, gelden daarbij geen aanvullende/andere uitgangspunten. Een dergelijk bedrijfstype wordt hetzelfde beschouwd als de andere niet-agrarische en niet-recreatieve bedrijven. Solitaire installaties worden niet bij recht mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan.
Recreatie
Er is een regeling opgenomen voor zowel dag- als verblijfsrecreatie. De dagrecreatie betreft met name het extensieve medegebruik van agrarische en natuurgebieden, in de vorm van wandelen, fietsen, paardrijden en het hobbymatig weiden van vee. Binnen de agrarische bestemming is een afwijkingsbepaling opgenomen, gericht op het mogelijk maken van intensievere vormen van recreatie (bijvoorbeeld hondentraining). Overigens worden verschillende vormen van dag- en verblijfsrecreatie ook mogelijk gemaakt als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf of burgerwoning (zie 'Nevenactiviteiten').
Paardenbakken
Er is een op de gemeentelijke beleidsnotitie afgestemde regeling opgenomen voor paardenbakken. Onderscheid wordt gemaakt in paardenbakken als onderdeel van een bedrijf en paardenbakken voor hobbymatig gebruik. Een paardenbak is mogelijk binnen agrarische bouwvlakken en binnen de bestemmingen Bedrijf en Maatschappelijk. Binnen de bestemming Wonen is een paardenbak juridisch wel toegestaan maar praktisch vaak onmogelijk. Een paardenbak buiten de woonbestemming is met afwijking ook mogelijk. Hierbij geldt een afstand tot andere woningen van 50 m. Voorts dient de gehele bak zich binnen een afstand van 75 m van de woning te bevinden. Bestaande, legaal aanwezige paardenbakken buiten het geldende bouwvlak, zijn door middel van een specifieke regel ook toegestaan.
Voor stapmolens en lichtmasten geldt een maximale hoogte van 2 m. De bestaande paardenbakken en lichtmasten worden als gegeven aanvaard (ook wanneer deze strijdig zijn met het nieuwe beleid), met uitzondering van paardenbakken waar handhavingsprocedures voor zijn gestart. Deze worden alsnog aan het nieuwe beleid getoetst.
Bestaande bedrijven hebben in principe een uitbreidingsmogelijkheid gekregen van 25% ten opzichte van de huidige bestaande situatie. Dit is verwerkt in de toegestane maximale oppervlakte bebouwing, zoals op de verbeelding is aangegeven.
Op grond van de eisen van de provinciale Omgevingsverordening zijn echter meer omvangrijke uitbreidingen alleen bij omgevingsvergunning toegestaan. In de regels is daarvoor opgenomen dat een uitbreidingsmogelijkheid niet mag leiden tot een totale oppervlakte van meer dan 1.000 m² en de oppervlakte van de uitbreiding mag niet meer dan 250 m² bedragen. Door middel van Afwijkingsbevoegdheid bij omgevingsvergunning (zie artikel 4.4.1, onder c.) kan hier onder voorwaarden van worden afgeweken.
Aanpassingen en uitbreidingen van het bedrijfsterrein vragen om een afweging per geval, evenals verdergaande uitbreidingen van de bedrijfsgebouwen. Een goede landschappelijke inpassing, zodat de landschappelijke kwaliteiten van het gebied niet verder onder druk komen te staan, maar juist worden versterkt, is dan in ieder geval uitgangspunt.
Niet uitgesloten moet worden dat bedrijven dusdanig willen groeien dat dit zich, vanwege de schaalgrootte, moeilijk verhoudt met het karakter van het gebied. Het kantelpunt daarvoor is bij voorbaat niet aan te geven. Dat is afhankelijk van diverse factoren. Maar de mogelijkheid om het betreffende bedrijf naar een bedrijventerrein te verplaatsen zal dan uitdrukkelijk in beeld komen om wel of niet mee te werken aan een uitbreiding. In ieder geval zal dit gelden bij bedrijven die groter worden dan 5000 m² bedrijfsbebouwing en/of 1 ha bedrijfsterrein.
In beginsel worden op de solitaire bedrijfspercelen bedrijven toegestaan in milieucategorie 1 en 2. Waar mogelijk (voldoende afstand tot omliggende, gevoelige bestemmingen) zal ook milieucategorie 3.1 worden toegestaan. De toegestane bedrijfstypen moeten aansluiten bij de karakter en identiteit van het gebied. Bestaande bedrijven die daar niet binnen passen (vanwege bedrijfstype of milieucategorie) worden specifiek geregeld in het bestemmingsplan. Nieuwvestiging (op percelen die nu geen bedrijfsbestemming hebben) wordt alleen mogelijk geacht bij een functiewijziging van (voormalige) agrarische bedrijfslocaties.
Bedrijventerrein Kieveen is een regulier bedrijventerrein met een geluidzone. Dit terrein is daarom meer globaal bestemd als Bedrijventerrein. Op het terrein is een nadere zonering aangebracht in milieucategorieën.
Bedrijventerrein Kieveen heeft in het kader van de gemeentelijke bedrijvenprogrammering de wachtkamerstatus. Integrale planvorming, bouw- en woonrijp maken en vervolgens uitgifte van het volledige terrein van 7 ha is niet realistisch. Het bestemmingsplan beperkt zich tot het regelen van de bestaande bedrijven. Een eventuele vergroting van het bedrijventerrein zal in een afzonderlijke planologische procedure moeten worden opgenomen.
Buiten Kieveen, aan het Apeldoorns Kanaal, tussen de weg Het Oude Veen en de weg Kalverwei, is vanouds een cluster van bedrijven aanwezig; bedrijventerrein Lieren. Ook dit cluster is als Bedrijventerrein bestemd in het bestemmingsplan en gezoneerd tot maximaal milieucategorie 3.2. Uitgegaan wordt van het continueren van de bestaande bouwmogelijkheden. Een uitbreiding van het terrein wordt niet voorgestaan.
Kasteel Ter Horst bij Loenen is bestemd als .Gemengd - Landgoed, overeenkomstig de geldende bestemming Landgoed/Kasteel.
Op het landgoed is een houthandel aanwezig. Deze vormt een belangrijke bron van inkomsten voor het kasteel en landgoed Ter Horst. Hiervoor is een afzonderlijke aanduiding op de verbeelding opgenomen.
Overeenkomstig het geldende bestemmingsplan Parc Spelderholt is aan de betreffende gronden de bestemming Gemengd - Landgoed Spelderholt toegekend. Deze bestemming komt overeen met de bestemming Gemengd-Landgoed in het geldende bestemmingsplan.
Deze bestemming is opgenomen voor de regeling van de landschappelijke inpassing op diverse percelen.
Verspreid in het gebied bevindt zich een aantal horecabedrijven. Deze bedrijven zijn van belang voor de leefbaarheid van het gebied en de recreatieve aantrekkelijkheid. Waar mogelijk worden deze bedrijven dan ook ondersteund in de verdere ontwikkeling van hun bedrijfsvoering. In het bestemmingsplan hebben deze bedrijven de bestemming Horeca gekregen.
Op gronden met de bestemming Horeca zijn horecavormen in categorie 1 van de Lijst van toegelaten horecatypen toegestaan, met uitzondering van hotels en pensions. Deze laatste zijn slechts toegestaan voor zover er een aanduiding 'hotel' is toegekend.
Bij omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van de gebruiksregels en ook andere horecatypen worden toegelaten. Criterium voor het afwijken is dat de dan toegelaten horecavorm naar aard en invloed vergelijkbaar is met de bij recht toegelaten vormen.
Per bedrijf is één bedrijfswoning toegestaan, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven.
Binnen de bestemming Maatschappelijk zijn de in het plangebied aanwezige maatschappelijke voorzieningen ondergebracht. Om de nodige flexibiliteit te kunnen bieden laat deze bestemming een vrije uitwisseling tussen de verschillende maatschappelijke voorzieningen toe. Welke voorzieningen dat zijn staat in de die in de bijlagen bij de regels is opgenomen. Daar waar de betreffende aanduiding is opgenomen is een bedrijfswoning toegestaan.
Binnen de bestemming Maatschappelijk - Begraafplaats vallen de in het plangebied aanwezige begraafplaatsen en het crematorium. Omdat de ruimtelijke uitstraling van een begraafplaats een heel andere is dan die van andere maatschappelijke voorzieningen, is hier niet gekozen voor het toelaten van vrije uitwisseling tussen de verschillende maatschappelijke voorzieningen, maar is een specifieke bestemming voor de begraafplaatsen gehanteerd.
De bestaande bosgebieden en de gronden die onderdeel zijn van het Gelders NatuurNetwerk zijn bestemd als 'Natuur'. Hierin vallen zowel bosgebieden als de open natuurgebieden.
De bestemming richt zich op het handhaven en versterken van de natuurwaarden in het gebied. Daarnaast zijn de bestaande dagrecreatie, extensief grondgebonden agrarisch gebruik, bestaande wegen en voet- en fietspaden toegestaan.
Onverharde wegen zijn specifiek beschermd in de bestemmingsregeling.
Het bouwen is beperkt tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 m.
De bestaande kampeerterreinen zijn ondergebracht in de bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie. Op de gronden met deze bestemming zijn verblijfsrecreatieve functies mogelijk, inclusief bouwwerken en parkeervoorzieningen.
Permanente bewoning van recreatieverblijven is en blijft uitgesloten. Op terreinen waar geen bedrijfsmatige exploitatie aanwezig is, wordt uitgegaan van het planologisch 'bevriezen' van de situatie. Hieronder wordt verstaan dat op die terreinen minimale tot geen mogelijkheden worden geboden om de aanwezige bebouwing voor verblijfsrecreatie uit te breiden. Onderzocht moet worden of, binnen een gebiedsgerichte aanpak, gekomen kan worden tot een andere, duurzamere invulling van deze terreinen.
Bij bedrijfsmatig geëxploiteerde verblijfsrecreatieterreinen passen ruime bouwmogelijkheden, wat de bedrijven in staat stelt om goed en snel in te spelen om de veranderde wensen van de consument. Grotere maatvoeringen zijn dan ook mogelijk voor bedrijven die daarmee aantoonbaar voorzien in een behoefte vanuit de toeristische markt. Hetzelfde geldt voor een uitbreiding van het aantal recreatiewoningen. Bovengrens voor de recreatiewoningen is een maximale inhoudsmaat van 600 m³ en een maximum oppervlak van 150 m².
Initiatieven voor grotere en meer recreatiewoningen vragen om een afzonderlijke afweging. Aan de marktpartij wordt gevraagd de behoefte vanuit de markt aan te geven. Er moet sprake zijn van een bijdrage aan het toeristische product. Ook is vooraf een toets nodig op de milieueffecten, de effecten op beschermde natuur in het bijzonder. Daarom is voor het bestemmingsplan uitgangspunt de geldende maatvoeringen voor recreatiewoningen voorlopig voort te zetten: een maximale inhoudsmaat van 300 m³ per woning, gecombineerd met een maximale oppervlaktemaat van 75 m². Onderkeldering wordt niet toegestaan. Ook conform het geldende plan, is het bestaande aantal recreatiewoningen per verblijfsrecreatieterrein vastgelegd.
Ook het aantal stacaravans wordt gemaximaliseerd op het aanwezige aantal stacaravans. Voor stacaravans blijft een maximumoppervlakte van 55 m² gelden. In het bestemmingsplan is een minimale afstand tussen stacaravans worden bepaald.
Ook voor stacaravans geldt dat, als de toeristische markt daar beter mee bediend wordt en via een afzonderlijke afweging, een grotere oppervlaktemaat en/of een groter aantal kan worden toegestaan. Dat zal, qua oppervlakte, gaan tot maximaal 70 m².
Groepsaccommodaties worden qua oppervlak vastgelegd op hun bestaande oppervlakte. Vergroting van groepsaccommodaties, zowel qua oppervlak als qua aantal, vragen een afzonderlijke afweging. Daarvoor geldt dezelfde insteek als voor recreatiewoningen en stacaravans.
Trekkershutten zijn recreatieverblijven zonder sanitaire voorzieningen. Hiervoor geldt een maximum oppervlaktemaat van 25 m². In het bestemmingsplan zal een geschikt, maximum aantal trekkershutten worden bepaald, hetzij generiek, hetzij per bedrijf.
Standplaatsen voor tenten, (toer)caravans en campers worden in principe overal en ongelimiteerd mogelijk geacht op de verblijfsrecreatieterreinen. De ontwikkelingen in de recreatiesector vragen eerder om grotere standplaatsen dan om kleinere standplaatsen. Daardoor valt te verwachten dat het aantal standplaatsen afneemt.
De bestemming Recreatie - Recreatiewoning is opgenomen voor de separate recreatiewoningen die verspreid door het gebied staan.
Enkele specifieke sportvoorzieningen hebben een eigen bestemming gekregen. Dit betreft Golfbaan "De Scherpenbergh", die specifiek is bestemd als Sport - Golfbaan. De bestemmingsregeling is overgenomen uit het geldende bestemmingsplan Scherpenbergh Golfbaan.
Voor de aanwezige maneges is de bestemming Sport - Manege opgenomen.
Aan het buitenzwembad Molenallee nabij Loenen is de bestemming Sport - Zwembad toegekend.
De bestemming Verkeer - Spoorweg is gegeven aan de aanwezige spoorlijn. Hier zijn wegen, spoorwegen, bermen, watergangen, groenvoorzieningen en specifieke spoorinfrastructuur toegestaan.
De rijkswegen A50 en A1 zijn bestemd bestemming Verkeer - Weg . De in het gebied aanwezige stroom- en gebiedsontsluitingswegen, zijn als 'Verkeer - Verblijfsgebied' bestemd. De overige wegen vallen onder de daar geldende bestemming.
Binnen de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' zijn onverharde wegen specifiek beschermd in de bestemmingsregeling. Dat geldt ook voor aanwezige waardevolle laanbeplanting langs de weg.
De hoofdwatergangen, inclusief de stuwen, water en oeverstroken en waterhuishoudkundige voorzieningen, hebben een waterbestemming gekregen. De overige watergangen vallen onder de daar geldende bestemmingen, zoals 'Agrarisch', 'Natuur' en dergelijke. Binnen deze bestemmingen zal het reconstrueren van watergangen ook mogelijk zijn al dan niet via een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden.
Het water in het plangebied vervult een belangrijke waterhuishoudkundige functie, maar is ook van visuele betekenis.
De bestaande burgerwoningen in het plangebied zijn bestemd als
Wonen. De voor 'Wonen' bestemde gronden zijn bestemd voor wonen met de daarbij behorende aan-huis-verbonden beroepen en nevenactiviteiten.
Rekeninghoudend met de geldende mogelijkheden, moeten de geboden bouwmogelijkheden voor de woningen aansluiten bij het landschap. Voor de bestaande woningen wordt uitgegaan van de volgende maximale inhoudsmaten:
Het toestaan van grotere inhoudsmaten zal per woning afgewogen moeten worden. Het zal moeten passen in het landschap c.q. de omgeving en moeten leiden tot een substantiële versterking van de gebiedskwaliteiten. Daarbinnen is het vergroten van de woning een ondergeschikt doel, het voornaamste doel is het vergroten van de gebiedskwaliteiten! De enken zijn van deze 'optie' uitgesloten. Ook zal deze optie niet verder gaan dan 1000 m³. Daarboven zal het moeten gaan om nieuwe landgoederen of vergelijkbare 'rood-voor-groen'-initiatieven, die een meer grootschalige herinrichting van gronden zullen inhouden.
Voor het vergroten van de inhoudsmaat dan toegestaan, dient een afzonderlijke planologische procedure te worden gevolgd.
Voor bijgebouwen wordt een maximale oppervlaktemaat gehanteerd van 100 m², tenzij een andere oppervlakte op de verbeelding is weergegeven.
Kleinschalige nevenactiviteiten bij een woning komen in het buitengebied voor. Omdat in ruimtelijk opzicht daar geen bezwaar tegen bestaat worden nevenactiviteiten in de vorm van hobbymatig agrarisch gebruik, Bed&Breakfast en een recreatief rustpunt toegestaan. Het vloeroppervlak ten dienste deze activiteiten wordt begrensd op maximaal 75 m². Voorzieningen ten behoeve van Bed&Breakfast zijn uitsluitend in het hoofdgebouw (de woning) toegestaan. Verder worden onder voorwaarden kleinschalig kamperen bij een woning en trekkershutten toegestaan. Het totaal oppervlak aan bijgebouwen, overkappingen en trekkershutten mag niet meer bedragen dan 75 m².
Bij woningen wordt beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis mogelijk gemaakt bij recht. In het buitengebied komt regelmatig voor dat bedrijfsmatige activiteiten als een hoveniers- of klussenbedrijf bij de woning uitgevoerd worden door de bewoner. Dergelijke activiteiten die niet standaard bij recht mogelijk worden gemaakt, kunnen, in tegenstelling tot in het stedelijk gebied, ruimtelijk passend zijn. Om die reden wordt een afwijkingsbevoegdheid bij wonen opgenomen waarmee onder voorwaarden kan worden meegewerkt aan dergelijke activiteiten.
Bij afwijking van de bouwregels kan de maximaal toegelaten oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen bij het hoofdgebouw worden uitgebreid. Dit is mogelijk mits uitsluitend ten dienste van het hobbymatig agrarisch gebruik en uitsluitend indien de betreffende grond ligt binnen een bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen' of 'Agrarisch'. Voorwaarde is dat er direct aansluitend bij het hoofdgebouw ten minste 1, 2, 3, of 4 ha grond hoort, afhankelijk van het gewenste maximale oppervlak aan bijgebouwen en overkappingen. De gronden grenzen direct aan het woonperceel en/of zijn gescheiden in de vorm van een sloot, weg, natuurstrook o.i.d. Het aantal hectare grond wordt bepaald door het totale oppervlak met de bestemming 'Agrarisch' en 'Wonen' minus het bebouwde en verharde oppervlak. Onder agrarische gronden behorende bij wordt verstaan dat de bewoner eigenaar is, een beperkt recht heeft en/of over een meerjarige gebruikersovereenkomst beschikt.
De gronden met de dubbelbestemming Leiding - Gas zijn mede bestemd voor een ondergrondse gastransportleiding. Op de gronden met deze dubbelbestemming mogen uitsluitend gebouwen ten dienste van de leiding worden gebouwd. Andere gebouwen zijn, mits passend binnen de andere bestemming, uitsluitend toegestaan door middel van het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels. Afwijken is alleen mogelijk wanneer vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen. Er is een omgevingsvergunningvereiste voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamhedenen opgenomen waarbij aan de aanleg van diepwortelende beplanting, grondwerken, het aanbrengen van verhardingen en heiwerkzaamheden, beperkingen worden gesteld.
De bovengrondse hoogspanningsleiding die in het plangebied voorkomt, is van de dubbelbestemming Leiding - Hoogspanning voorzien. Op gronden met deze bestemming mogen alleen bouwwerken ten dienste van de hoogspanningsverbinding worden gebouwd. Andere gebouwen zijn, mits passend binnen de andere bestemming, uitsluitend toegestaan door middel van het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels. Afwijken is alleen mogelijk wanneer vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen. Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden geldt een omgevingsvergunningvereiste voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
De aanwezige rioolpersleiding is met een dubbelbestemming Leiding - Riool opgenomen.
De aanwezige ondergrondse DPO brandstofleiding is bestemd als Leiding - Brandstof.
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) zijn regels opgenomen die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 29 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. In lid 29.1 is onder andere de bepaling over ondergronds bouwen opgenomen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen in het hele plangebied (zowel binnen als buiten het bouwvlak) is toegestaan, mits de ondergrondse ruimten een functionele eenheid vormen met en dienstbaar zijn aan de woon-, kantoor- en werkfuncties in de omgeving./Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie.> Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.
Lid 29.2 bevat de afdekbepaling. Hierin is bepaald dat gebouwwen altijd van een kap moeten worden voorzien, uiteraard mits ze hoger worden gebouwd dan de ter plaatse aangegeven maximale goothoogte.
Algemene gebruiksregels
In artikel 30 staan de algemene gebruiksregels. In lid 30.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. Onderdeel g hiervan verdient bespreking. De archeologische beleidskaart geeft voor het gehele grondgebied van Apeldoorn aan hoe hoog de trefkans op archeologische resten per gebied is. Op basis daarvan zijn verschillende aanduidingen opgenomen, te weten:
De bijbehorende regels zijn afgestemd op hetgeen in de archeologische beleidskaart is aangegeven.
Indien de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bij voorbeeld eerder uitgevoerd onderzoek) bij de gemeente bekend is, is het niet nodig nieuw archeologisch onderzoek uit te voeren. In lid 30.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Dit is noodzakelijk voor vormen van gebruik waarvoor het niet mogelijk en wenselijk is een omgevingsvergunning te verlenen en de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht derhalve niet van toepassing is.
Daarnaast zijn in hoofdstuk 3 ook gebiedsaanduidingen opgenomen ter bescherming van landschappelijke en cultuurhistorische waarden:
Tenslotte zijn in hoofdstuk 3 ook nog andere gebiedsaanduidingen opgenomen:
Regeling karakteristieke panden
In het bestemmingsplan zijn karakteristieke panden aangeduid als 'karakteristiek'. Dit komt voort uit het rijksbeleid Modernisering Monumentenzorg, waarin wordt bepaald dat cultuurhistorische belangen moeten worden meegewogen in de ruimtelijke ordening. Aan deze aanduiding van de karakteristieke panden is een 'omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden' voor het geheel of gedeeltelijk slopen van het bouwwerk gekoppeld. Deze vergunning wordt alleen verleend wanneer de kosten van renovatie zo hoog zijn dat handhaven van het pand redelijkerwijs niet meer kan worden geëist. De aanvrager dient dit met een rapport van een deskundige aan te tonen.
Karakteristieke gebouwen zijn door hun cultuurhistorische en ruimtelijke waarde van groot belang voor het karakteristieke beeld van hun omgeving. Die waarden komen onder andere tot uitdrukking in de gebiedseigen typologie, markante ligging, bijdrage aan het typische beeld en/of de bijzondere vorm en functie. Ze komen vooral vanwege aantasting op detailniveau niet in aanmerking voor de status van beschermd monument.
De aanwezige waardevolle panden zijn onderzocht en gewaardeerd in het rapport Ruimtelijke en cultuurhistorische waardering van de karakteristieke bebouwing buitengebied Beekbergen/Loenen, Apeldoorn (maart 2016). Het rapport is als Bijlage 13 bij deze toelichting opgenomen.
Algemene afwijkingsregels
In het bestemmingsplan zijn in artikel 47 enkele algemene mogelijkheden opgenomen voor het afwijken bij omgevingsvergunning. Dit betreft het onder voorwaarden realiseren van paardenbakken, kleinschalige zonnevelden en woningsplitsing.
De paardenbak is bedoeld voor agrarische gronden aansluitend aan een woonbestemming. Voorwaarde is onder andere de landschappelijke inpassing.
Kleinschalige zonnevelden (max. 25 m²) zijn onder voorwaarden mogelijk binnen dan wel direct aansluitend aan bestemmingsvlakken met de bestemming Wonen, Bedrijf, Horeca, Maatschappelijjk en Sport-Manege of bouwvlakken met de bestemming Agrarisch. Ook hier geldt als belangrijke voorwaarde een zorgvuldige landschappelijke inpassing.
Tenslotte is een regeling opgenomen voor het splitsen een woning respectievelijk een bedrijfswoning in ten hoogste 2 zelfstandige (bedrijfs-)wooneenheden. Voorwaarden zijn onder andere dat het karakter van het gebouw niet mag worden aangetast en dat de extra woning moet passen binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma.
Procedureregels en overgangsrecht
In artikel 49 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Artikel 50 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.
Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.
Het concept van de Nota van Uitgangspunten voor bestemmingsplan Buitengebied Beekbergen en Loenen heeft met ingang van 19 november 2015 gedurende vier weken voor een ieder ter inzage gelegen met de mogelijkheid een inspraakreactie in te dienen.
Om die reden wordt het bestemmingsplan niet opnieuw in de inspraak gebracht, maar meteen als ontwerp ter inzage gelegd.
Het conceptontwerp van dit bestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening op 22 mei toegezonden aan meerdere instanties. Er is alleen van de provincie Gelderland een reactie ontvangen. In Bijlage 15 Nota vooroverleg is de reactie van de provincie samengevat weergegeven en van een antwoord voorzien.