direct naar inhoud van 2.4 Gemeentelijk beleid
Plan: Bestemmingsplan Parc Spelderholt
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.bp1062-onh1

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Structuurplan Stedelijk Gebied

In februari 2002 heeft de gemeenteraad het structuurplan voor het stedelijk gebied vastgesteld. In het structuurplan zijn de ambities van de stad voor de langere termijn (tot 2020) geformuleerd.

Het is de ambitie van Apeldoorn in de komende periode verder uit te groeien tot centrumstad binnen de regio Stedendriehoek. Dat werkt naar twee kanten: enerzijds het leveren van een bijdrage aan de opvangfunctie van de stad voor de groei van de regionale bevolking en de regionale werkgelegenheid. Anderzijds meer uitstraling van de stad door meer en betere regionale voorzieningen en attracties.

Het structuurplan gaat uit van het concept van de complete stad. In de complete stad horen naast intensief gebruikte stedelijke ruimte ook openbare ruimte van hoge kwaliteit en speel- en recreatieruimte thuis. Compacte stedelijke toevoegingen zullen vooral in en om het centrum en de stadsdeelcentra een plek krijgen. Daardoor wordt niet alleen het draagvlak voor de voorzieningen aldaar vergroot, maar kan ook elders, bijvoorbeeld in ruimer opgezette woonwijken, ruimte gespaard blijven.

In het structuurplan is vastgelegd dat er in de periode 1998-2020 15.000 woningen aan de woningvoorraad moeten worden toegevoegd. Daarbij ligt het accent op het toevoegen van (centrum)stedelijke en landelijke woonmilieus.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1062-onh1_0008.jpg" Figuur 2.4 Structuurplankaart


Het landelijk gebied is te typeren als een landelijk woonmilieu, bestaande uit een verzameling dorpen en verspreid liggende boerderijen. Hoewel de bevolkingsopbouw als geheel niet afwijkt van Apeldoorn als totaal zijn er in het landelijk gebied relatief veel gezinnen en weinig alleenstaanden te vinden. De woningvoorraad wijkt sterk af; er zijn meer koopwoningen en de woningen zijn in het algemeen duurder. In Beekbergen en Uddel is minimaal de helft van de woningen van na 1970. Huurwoningen zijn vooral te vinden in Loenen, Beekbergen en Uddel. In het algemeen wordt de woonomgeving zeer gewaardeerd. Er is een sterke sociale structuur.

Doordat er maar beperkt woningen toegevoegd mogen worden, gecombineerd met de hoge huizenprijzen, is het voor starters moeilijk een woning te vinden. Ondanks dat er een beperkt aanbod is van voorzieningen en de bereikbaarheid per openbaar vervoer onder druk staat, is de toekomstwaarde van dit woonmilieu hoog. Voorkomen moet worden dat door verdichting het karakter teveel aangetast wordt.

2.4.2 Landschappelijk Casco Apeldoorn

In het landschappelijk casco is beschreven hoe de verschillende landschappen zich presenteren. Grote delen van het plangebied zijn aangewezen als hoofddrager van het landschappelijk netwerk. Een kleiner deel maakt deel uit van het "Veluws Kantwerk".

In het Casco is aangegeven dat een groene wig (zie ook onder Streekplan Gelderland 2005) behouden moet worden tussen Apeldoorn en Beekbergen/Loenen. Als uitwerking daarvan wordt nu door de provincie gewerkt aan de Beekbergse Poort. Daarnaast is het plangebied gelegen in een ecologische poort, die de Veluwe met de IJssel moet gaan verbinden.

De beken in de buurt van het plangebied zijn aangewezen als HEN-water. In het casco is tenslotte aangegeven dat het plangebied geheel moet gaan functioneren als beschermingsgebied voor natte natuur.

2.4.3 De Groene Mal

Het gemeentelijk groenbeleid is neergelegd in de Groene Mal (oktober 2002), dat het groene kader is waarbinnen andere ruimtelijke functies een plaats krijgen. Door middel van de Groene Mal wil Apeldoorn zich profileren als groene stad waar het goed wonen en werken is: Meer vulling, differentiatie en contrast in de stad is best, maar dan wel met behoud van de groene identiteit die Apeldoorn tot een gewilde vestigingsstad maakt. Deze identiteit moet duurzaam worden gegarandeerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1062-onh1_0009.jpg" Figuur 2.5 Kaart Groene Mal


Behoud en versterking van het groen in Apeldoorn heeft dus een hoge prioriteit. Uit onderzoek is gebleken dat met name in verstedelijkte gebieden behoefte is aan meer groen en natuur in de direct woon- en leefomgeving. In de Groene Mal zijn doelstellingen geformuleerd die gericht zijn op drie niveaus.

Het eerste niveau is gericht op de verweving van de stad met het landschap. In de stad is wat betreft het groen de volgende duidelijke tweedeling aan te wijzen: de westkant gelegen in het Veluwebos en de oostkant gelegen in (voormalig) agrarisch gebied. In het westen verloopt de overgang van stad naar bos vrijwel zonder barrières. De oostkant daarentegen heeft de meeste versterking van het groen nodig, wat tot gevolg heeft dat de meeste projecten uit de Groene Mal op dit deel van de stad gericht zijn.

Het tweede niveau is de verbinding van de stad met het omringende landschap. Aan de oostzijde zijn het de groene wiggen, geconcentreerde groencomplexen die de stad vanuit het landelijke gebied binnenlopen.

Het derde niveau is de dooradering van de stad met blauwe en groene structuren, door middel van het sprengen- en bekensysteem alsmede het complex van bos- en bomenlanen met daaraan gelegen parken.

De Groene Mal richt zich bij de ontwikkeling van deze gebieden expliciet op zeven belangrijke groene structuren in de stad. Dit zijn de beken, de sprengen, de kanaalzone, de lanen, de parken, de grote groengebieden en de groene wiggen. Voor het plangebied is in de Groene Mal aangegeven dat de open groene ruimten behouden moeten blijven.

2.4.4 Woonvisie

In vervolg op het structuurplan is de Woonvisie Apeldoorn 2010 uitgebracht. Hierin wordt het beleid ten aanzien van het wonen en van de woonomgeving geformuleerd, waarmee de nota als interne leidraad fungeert voor de ontwikkelingen in de stad waarbij het wonen centraal staat.

In de visie is een woonopgave gesteld die voorziet in een goede balans tussen het goedkope, het midden- en het dure segment, zowel in kwalitatief als in kwantitatief opzicht. Zo is het middensegment van voldoende omvang, maar wordt het wel gekenmerkt door eenvormigheid. Voor ouderen voorziet dit segment bijvoorbeeld onvoldoende in de behoefte. Qua woningtypen is er volgens de visie behoefte aan woningen in/aan het landschap, stadswoningen en centrumappartementen. Het streven is om in de totale woningvoorraad in 2010 een verdeling te hebben van 35% huur- en 65% koopwoningen.

Om deze doelen te bereiken, is en wordt de visie uitgewerkt in diverse programma's, zoals woningbouwprogramma's en wijkvernieuwingsplannen. De visie mondt uit in instrumenten die gehanteerd worden om het beleid daadwerkelijk in de praktijk te kunnen vertalen. Eén van de hulpmiddelen bij de gewenste uitwerking is de Woonatlas 2005, waarin de huidige en de gewenste situatie van de ontwikkeling van de woningvoorraad per stadsdeel is aangegeven. Hiervoor is een gewenste kwantitatieve en kwalitatieve taakstelling vastgelegd die vervolgens als richtlijn en toetsingskader voor de plannen van de gemeente, de corporaties en/of marktpartijen wordt gebruikt.

Voor de dorpen en het landelijk gebied gelden de volgende operationele doelstellingen:

  • I. Het aanbieden in de dorpen van comfortabele appartementen in de huursector in het sociale en dure segment.
  • II. Het vergroten van woonmilieudifferentiatie in de dorpen.
  • III. Het realiseren van woningen door middel van particulier opdrachtgeverschap.
  • IV. Wanneer er sprake zal zijn van verkoop van bestaande woningen respectievelijk nieuwbouw deze in MGE constructie aan te bieden.
  • V. Het stimuleren van woon-zorgzones in de dorpen.
  • VI. Het nader uitwerken en onderzoeken van het dilemma betreffende het woonbeleid in de dorpen en de wettelijke bezwaren die het onmogelijk maken om dit beleid uit te voeren.
2.4.5 Verkeersbeleid

Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in het gemeentelijk verkeersbeleidsplan Wat ons Beweegt (juli 1997). Als vervolg op dit plan is in 1999 een Verkeerskaart opgesteld die in 2004 is geactualiseerd onder de naam Actualisatie Verkeerskaart (augustus 2004). Hierin zijn de hoofdlijnen van het gemeentelijk mobiliteitsbeleid opgenomen. Doel ervan is de beperking van de groei van de automobiliteit ten gunste van de leefomgeving en de bereikbaarheid. Dit wordt bereikt door het autoverkeer op een beperkt aantal hoofdwegen te bundelen.

In de Parkeernota 1999, geactualiseerd in 2004, zijn parkeernormen voor woningen, bedrijven en diverse voorzieningen opgenomen. Voor planontwikkelingen geldt dat met de nieuwe normen rekening dient te worden gehouden.

2.4.6 Waterbeleid

Algemeen

In de 4e Nota Waterhuishouding (1998) worden als belangrijke elementen van duurzaam stedelijk waterbeheer genoemd: herwaardering van watersystemen bij de ruimtelijke inrichting van (nieuwe) stedelijke gebieden, het afkoppelen van verhard oppervlak van de riolering, het vasthouden van regenwater in vijvers en in de bodem en waterbesparende maatregelen in bedrijven en woningen.

Als doorvertaling van dit nationale beleid en als uitvloeisel van de huidige ideeën over het waterbeheer zijn enkele uitgangspunten geformuleerd die van belang zijn voor de toekomstige inrichting. Het gaat hier om de onderwerpen waterproblemen ter plaatse oplossen, duurzaam waterbeheer en toepassing van integrale oplossingen.

Om waterproblemen ter plaatse op te lossen wordt het afstromende water van verhard gebied zoveel mogelijk binnen de eigen gebiedsgrenzen opgevangen. Dit houdt in dat eventuele bufferlocaties bij voorkeur niet buiten het plangebied worden gezocht en dat het afstromende water zoveel mogelijk door de afwateringsmiddelen van het eigen stroomgebied wordt afgevoerd.

Om het water duurzaam te beheren wordt het afstromend hemelwater, indien mogelijk, in de bodem geïnfiltreerd zodat de grondwateraanvulling op peil blijft. Indien dit niet mogelijk is, wordt het hemelwater tijdelijk gebufferd in het oppervlaktewater zodat er geen wateroverlast benedenstrooms ontstaat door piekbelasting van de afvoer. De afvoer zelf gebeurt zoveel mogelijk onder vrij verval. De inzet van technische hulpmiddelen (stuwen, pompgemalen en dergelijke) wordt voorkomen.

Om een integrale oplossing te kunnen bieden moet het watersysteem een volwaardig onderdeel van het stedenbouwkundig ontwerp vormen. Integratie van functies staat hierbij voorop, bijvoorbeeld de combinatie van waterberging en natte natuur, water als stedenbouwkundig element of water als esthetisch waardevol object. Door naar dit soort dubbelfuncties te zoeken, komt een ontwerp tot stand met een duidelijke meerwaarde ten opzichte van een conventioneel ontwerp.

Het provinciale beleid is vastgelegd in het Waterhuishoudingsplan Gelderland 1996-2000 (1996) en het Milieu & Water Programma 2002. De provincie streeft naar het vasthouden van gebiedseigen water en het afkoppelen van regenwater. Daarnaast worden drinkwaterbesparing en reductie van waterverontreiniging aangemoedigd. De provincie stimuleert de structurele samenwerking tussen waterschappen, gemeenten, waterleidingbedrijven, bouwwereld en woningcorporaties.

Bij de toetsing van bestemmingsplannen wordt speciale aandacht geschonken aan de invloed van ontwikkelingen op het watersysteem en of het bestemmingsplan hiermee voldoende rekening houdt (watertoets).

Waterschap

Het Waterschap Veluwe is belast met het beheer en onderhoud van de watergangen in de gemeente Apeldoorn en heeft zijn beleid vastgelegd in het Waterbeheersplan Veluwe 2002 tot 2006. Wat de waterkwantiteit betreft, stelt het waterschap eisen aan de maximale belasting van het waterlopenstelsel met water uit het stedelijke gebied. Dit resulteert in voorwaarden voor de afvoer- en bergingscapaciteit van de stedelijke waterlopen. Daarnaast stelt het waterschap eisen aan het profiel van de watergangen in verband met onderhoud en doorstroming. Uitgangspunt is dat ontwikkelingen grondwaterneutraal zullen plaatsvinden.

Het Waterschap stelt ook randvoorwaarden aan de kwaliteit van het open water en daarmee aan het water dat op het oppervlaktewater wordt geloosd. Er worden bijvoorbeeld eisen gesteld aan riooloverstorten en afkoppeltechnieken. In het kader van onder meer dit voornemen hebben de gemeente en het waterschap direct overleg.

2.4.7 Duurzaamheidsbeleid

De uitgangspunten van duurzame ontwikkeling binnen de Gemeente Apeldoorn zijn vastgelegd in de nota's "Apeldoorn ontwikkelt Duurzaam, Aanpasbaar en Flexibel" (DAF-nota) en "Apeldoorn Duurzaam, zo doen we dat hier", in de Woonvisie 2010, in het MOP 2005-2009 en in diverse collegebesluiten, waaronder die over het BANS-klimaatprogramma. De ambities ten aanzien van duurzaamheid in Apeldoorn zijn hoog. Een belangrijk uitgangspunt bij deze duurzame ontwikkeling vormt het besluit van de gemeenteraad om als stad energieneutraal te zijn in 2020.

Bij de uitvoering van het duurzaamheidsbeleid wordt onder andere gestreefd naar een optimale energie-infrastructuur, waarbij duurzame bronnen als wind- en zonne-energie en bodemwarmte zoveel mogelijk worden benut. Daarnaast worden nieuwe energiebesparende technieken ingezet. Het herstellen van de natuurlijke waterhuishouding van stad en landschap, ondermeer door het vasthouden van (regen)water in het stedelijk gebied, is eveneens van belang.

Naast deze beleidsdoelstellingen die een kwaliteitverhoging op korte en lange termijn dienen te bevorderen, worden in de DAF-nota ook instrumenten aangegeven waarmee kan worden gewerkt. Ook wordt beschreven hoe het beleid intern en extern kan worden gerealiseerd.

De uitgangspunten voor duurzaam waterbeheer zijn vastgelegd in de in 2005 vastgestelde nota "Werken aan water; Apeldoorns waterplan 2005-2015". Dit waterplan zal ook als basis dienen voor de voor veel ruimtelijke projecten wettelijk verplichte watertoets.

In het Bouwbesluit zijn eisen geformuleerd met betrekking tot energie en binnenmilieu, zoals de energieprestatienormering. Andere wettelijke instrumenten zijn de Wet milieubeheer en de Bouwverordening. Maatregels die een duidelijke relatie hebben met ruimtelijke ordening, zoals dichtheden, zongerichte oriëntatie van kavels en de hoeveelheden groen, open water en verhard oppervlak, kunnen worden opgenomen in bestemmingsplannen. De ambities van de gemeente Apeldoorn reiken echter verder dan het wettelijke vangnet.

Op grond van doelstellingen uit het Gelders Milieubeleidsplan en het Gelderse Grote Steden Ontwikkelingsbeleid heeft de provincie met gemeenten, waaronder Apeldoorn, afspraken gemaakt over duurzaamheid.

Voor de realisatie van de gemeentelijke ambities en voor het nakomen van de afspraken met de provincie is aanvullend instrumentarium ontwikkeld. Van zowel gemeentelijke als externe partijen wordt verwacht dat zij volop medewerking verlenen aan het realiseren van deze ambities. In veel gevallen zijn door innovatieve oplossingen win-win situaties mogelijk.

2.4.8 "Werken aan water" Apeldoorns Waterplan 2005-2015

Algemeen

Het waterplan behandelt alleen het stedelijk gebied van Apeldoorn en de bijbehorende dorpen. De speerpunten van het waterplan zijn:

  • bij herontwikkeling, herinrichting en herstructurering zal het verhard oppervlak in het stedelijk zoveel mogelijk afgekoppeld worden om het watersysteem op orde te krijgen.
  • herstel van het beken- en sprengenstelsel in het stedelijk gebied van de stad en de dorpen, met aandacht voor de recreatieve functie voor fietsers en wandelaars, cultuurhistorische waarde, de natuurwaarde en waterberging.
  • het verontreinigde diepe grondwater wordt gesaneerd en beheerst. Het gesaneerde water en grondwater dat vrijkomt bij het bestrijden van wateroverlast wordt zo nuttig mogelijk gebruikt.


Om de watertoets bij ruimtelijke ontwikkelingsplannen gemakkelijker te maken zijn per wijk uitgangspunten voor een waterparagraaf opgenomen.

Voor de afzonderlijke beken in Apeldoorn is een visie opgesteld. Hierbij zijn de beken ingedeeld in vijf typen beekzones, variërend van hoogstedelijk tot een landelijke setting, waarbij elk type beek een eigen karakter heeft.

Voor de verdere uitwerking van de beken en sprengen is het waterplan leidend. In het waterplan worden de karakteristieken van het huidige bekenstelsel en aandachtspunten benoemd voor toekomstige inrichting. Langs het bekenstelsel zijn bijzondere plekken aangewezen.


Beekbergen/Lieren (deelgebied 9)

Zo mogelijk dient regenwater geïnfiltreerd te worden op de locatie door middel van een infiltratievoorziening (vasthouden), met een overloop naar eventueel oppervlaktewater. Daar waar de grondwaterstand te hoog is of infiltreren om andere redenen niet mogelijk is, dient het regenwater via een wadi naar een bestaande of herstelde beek gevoerd te worden. Daar waar de beek een parkachtige, landelijke of dorpse setting kent, wordt bij het beekherstel extra ruimte voor berging in het beekprofiel gecreëerd. Daar waar ruimte is, kan gedacht worden aan extra oppervlaktewater in de vorm van het herstel van wijerts. Het uitgangspunt is om een bui/gebeurtenis van eens per 10 jaar te kunnen verwerken.

Grondwaterstandsverlaging ten behoeve van het plan dient te worden voorkomen (door bijvoorbeeld kruipruimteloos bouwen of ophogen). Ingrepen uit het plan mogen geen bodemlagen aantasten waardoor het grondwatersysteem verandert.

In situaties waar de grondwaterstand voor overlast zorgt, is onttrekking acceptabel. Nuttig gebruik van "overlastwater" volgens Laddei van Apeldoorn. Dit betekent nuttig (her-)gebruik voor klimatisering van gebouwen en het voeden van de beken en sprengen, wat weer leidt tot natuurontwikkeling, cultuurhistorie en recreatieve beleving. Onttrekkingen koppelen aan saneren grondwaterverontreiniging.

Plannen mogen geen nadelige effecten hebben op de waterkwaliteit. Geen lozing op het oppervlaktewater, tenzij er een vergunning voor is. Speciale aandacht voor beschermingszones rond de HEN-wateren (15 m aan weerszijden van HEN, en 10 m rondom toestromende A-watergangen). Deze HEN-wateren liggen wel in de nabijheid van, maar niet in het plangebied. Afgekoppeld regenwater mag in de sprengen worden gebracht, mits dit niet tot aantasting van het ecosysteem leidt.

Het plan mag geen gevolgen hebben voor de waterafhankelijke natuur en moet bij voorkeur bijdragen aan het vergroten van de natuurwaarden.

Naast deze beleidsdoelstellingen die een kwaliteitverhoging op korte en lange termijn dienen te bevorderen, worden in de DAF-nota ook instrumenten aangegeven waarmee kan worden gewerkt. Ook wordt beschreven hoe het beleid intern en extern kan worden gerealiseerd.

De uitgangspunten voor duurzaam waterbeheer zijn vastgelegd in de in 2005 vastgestelde nota "Werken aan water; Apeldoorns waterplan 2005-2015". Dit waterplan zal ook als basis dienen voor de voor veel ruimtelijke projecten wettelijk verplichte watertoets.

In het Bouwbesluit zijn eisen geformuleerd met betrekking tot energie en binnenmilieu, zoals de energieprestatienormering. Andere wettelijke instrumenten zijn de Wet milieubeheer en de Bouwverordening. Maatregelen die een duidelijke relatie hebben met ruimtelijke ordening, zoals dichtheden, zongerichte oriëntatie van kavels en de hoeveelheden groen, open water en verhard oppervlak, kunnen worden opgenomen in bestemmingsplannen. De ambities van de gemeente Apeldoorn reiken echter verder dan het wettelijke vangnet.

Op grond van doelstellingen uit het Gelders Milieubeleidsplan (GMP) en het Gelderse Grote Steden Ontwikkelingsbeleid (GSO) heeft de provincie met gemeenten, waaronder Apeldoorn, afspraken gemaakt over duurzaamheid.

Voor de realisatie van de gemeentelijke ambities en voor het nakomen van de afspraken met de provincie is aanvullend instrumentarium ontwikkeld. Van zowel gemeentelijke als externe partijen wordt verwacht dat zij volop medewerking verlenen aan het realiseren van deze ambities. In veel gevallen zijn door innovatieve oplossingen win-win situaties mogelijk.

2.4.9 I-cultuur

Algemeen

De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart.


Archeologische beleidskaart

De archeologische beleidskaart doet op perceelsniveau een uitspraak over de trefkans van archeologische resten. De trefkans kent drie gradaties:

  • Hoge trefkans: bij ruimtelijke ontwikkelingen is archeologisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud van archeologische waarden.
  • Gemiddelde trefkans: bij ruimtelijke ontwikkelingen is archeologisch bureauonderzoek verplicht, afhankelijk van de uitkomsten kan veldonderzoek verplicht worden. Gestreefd wordt naar behoud van archeologische waarden.
  • Lage trefkans: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een archeologische quick-scan vereist, afhankelijk van de resultaten wordt vervolgonderzoek aanbevolen. Behoud van archeologische waarden wordt aanbevolen.

Deze kaart is betrokken bij het archeologisch onderzoek.


Cultuurhistorische beleidskaart

Op de cultuurhistorische beleidskaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:

  • Hoge attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden (weergegeven in een rode kleur).
  • Gemiddelde attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden (weergegeven in een oranje kleur).
  • Lage attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quick-scan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken (weergegeven in een gele kleur).


afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1062-onh1_0010.jpg" Figuur 2.7 Uitsnede: attentiekaart (donkere kleur = hogere waarde)


In de nota is aangegeven dat gebieden met een hoge en een gemiddelde attentiewaarde ten behoeve van een planontwikkeling nader onderzocht moeten worden, in de vorm van een CHA. Voor de locatie is door SB4 een studie uitgevoerd, waarvan de resultaten zijn meegenomen tijdens het ontwerpproces.

2.4.10 Welstandsbeleid

Artikel 12a van de Woningwet verplicht alle gemeenten om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing.

Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juli 2004 de kadernota "Over welstand geschreven" vastgesteld. De nota geeft de kaders voor het welstandsbeleid. Hiermee worden bouwplannen getoetst aan redelijke eisen van welstand, om de fraaie leefomgeving in de stad te behouden en te versterken.

In deze nota wordt voor ieder perceel in Apeldoorn één welstandsthema en één welstandsniveau aangewezen. Het niveau geeft aan hoeveel welstandsaandacht de gemeente aan een gebied geeft, waarbij de niveaus variëren van zwaar tot welstandsvrij. Het thema wordt bepaald door de bouwstijl of bouwperiode van de bebouwing. In het bestemmingsplan wordt het specifieke karakter van het gebied geregeld voor zover dit gaat om bebouwingsbepalingen en gebruik. Het welstandsbeleid is hierop aanvullend en heeft betrekking op situering, massa en vorm, gevelkarakteristiek en detaillering, kleur en materiaalgebruik.

Voor het gebied Spelderholt en omgeving is het niet zonder meer noodzakelijk om gebiedsgericht welstandsbeleid op te stellen. Reden hiervoor is dat het thans geldende welstandskader "instituten en buitenplaatsen" voldoende waarborgen biedt voor de realisatie van de ontwikkeling.

Op de overgang van de bebouwde kom en het buitengebied en in het bos zijn verschillende instituten en buitenplaatsen gebouwd, die hun oorsprong vinden in de landschappelijke eigenschappen van de Veluwe. Grootgrondbezitters, gezondheidsorganisaties en militaire diensten werden aangetrokken door de grote hoeveelheid bos, heide, geaccidenteerd terrein en ruimte.

Instituten zijn voornamelijk naar binnen gekeerd vormgegeven, buitenplaatsen hebben vaak juist een sterke relatie met het omringende landschap. In het buitengebied komen ook mengvormen voor, doordat historische buitenplaatsen zijn omgevormd tot instituten. Bovendien zijn verschillende instituten in fasen gebouwd, waardoor de geslotenheid minder sterk is. De verder van de weg gelegen complexen manifesteren zich door poorten en entreegebouwen naar de stad.

De complexen zijn aangelegd in het groen. Door uitbreiding van de complexen kan dit groen onder druk komen te staan. Als de instituten te veel in de openheid komen te liggen wordt één van hun belangrijkste karakteristieken aangetast. Bij uitbreiding, verbouwing of renovatie dient het oorspronkelijke karakter van het complex als uitgangspunt. Daarbij dient aangesloten te worden bij de situering, massa, vorm en gevelkarakteristiek van de aanwezige bebouwing in de omgeving. Afhankelijk van het gebied en het welstandsniveau (normaal) kan de ontwerper zich bij de detaillering, kleur en materiaal meer vrijheden veroorloven.