direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Landelijk gebied, recreatieterrein 't Walfort
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0197.WP00039-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Walfortlaan 4 te Aalten bevindt zich camping 't Walfort. Het betreft een recreatiebedrijf met een oppervlakte van circa 6 hectare met ruimte voor 170 stacaravans, circa 35 toeristische plaatsen en 3 vaste verhuurobjecten in de vorm van Finse Kota's.

De camping is gelegen in het Achterhoekse coulisselandschap en grenst aan de Slingebeek. Een uitstekende locatie voor een dergelijk recreatiebedrijf. Echter is er sprake van een verouderd bedrijf met een grote diversiteit aan stacaravans en enkele tourcaravans, veelal voorzien van aan- en bijbouwsels in allerlei soorten en maten. Hierdoor is de kwaliteit en uitstraling momenteel niet optimaal.

Initiatiefnemer is daarom voornemens de camping te herontwikkelen naar een hoogwaardig recreatiepark met duurzame recreatiewoningen met een toeristisch karakter en een hogere kwaliteit logiesaanbod, passend in de landschappelijke ambiance. Ook is het idee om het voorzieningsniveau (restaurant, speelplekken etc.) te verhogen.

De betreffende gronden hebben op basis van het geldende bestemmingsplan "Landelijk gebied 2015" de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' met de functieaanduiding die recreatief verblijf in stacaravans en kampeermiddelen mogelijk maakt. Binnen het bestemmingsplan "Landelijk gebied 2015" is een wijzigingsbevoegdheid (artikel 16.6) opgenomen die het mogelijk maakt stacaravans te vervangen door recreatiewoningen.

Dit wijzigingsplan beoogt de bouw van recreatiewoningen op deze locatie mogelijk te maken. In deze toelichting zal worden aangetoond dat het gewenste plan vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is en dat het geheel in overeenstemming is met een 'goede ruimtelijke ordening'.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt aan de Walfortlaan 4 te Aalten, in het buitengebied van de gemeente Aalten. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de directe omgeving en ten opzichte van de kern Aalten weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.

 
afbeelding "i_NL.IMRO.0197.WP00039-ON01_0001.png" Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied ten opzichte van Aalten (Bron: PDOK.nl)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het wijzigingsplan 'Landelijk gebied, recreatieterrein 't Walfort' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek. nr.NL.IMRO.0197.WP00039-ON01) en een renvooi;
  • regels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het wijzigingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidig bestemmingsplan

1.4.1 Algemeen

Het plangebied ligt binnen de grenzen van de bestemmingsplannen "Landelijk gebied 2015", vastgesteld op 4 maart 2020 en het "Parapluplan gemeente Aalten", vastgesteld op 18 september 2018. Deze plannen zijn allemaal vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Aalten. In dit geval is met name het bestemmingsplan "Landelijk gebied 2015" relevant. In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan opgenomen. In de volgende paragraaf zal in worden gegaan op de geldende bestemmingen en aanduidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.WP00039-ON01_0002.png"  
Afbeelding 1.2: Uitsnede van het geldende bestemmingsplan (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  
1.4.2 Bestemmingen en aanduidingen

Zoals in voorgaande afbeelding is weergegeven zijn de gronden bestemd met de enkelbestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van recreatie - verblijfsrecreatie 5'. Het plangebied bestaat uit 2 vlakken die door een relatieteken met elkaar verbonden zijn. Tevens gelden in het gehele plangebied een archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie lage verwachting'.

Hierna wordt samengevat op de geldende bestemmingen en aanduiding ingegaan.

Recreatie - Verblijfsrecreatie

Gronden met deze bestemming zijn onder andere bestemd voor verblijfsrecreatie met bijbehorende algemene voorzieningen (ter grote van 1.140 m2), een bedrijfswoning met bijgebouw, kampeermiddelen, ondergeschikte detailhandel, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en ontsluitingswegen.

De functieaanduiding 'specifieke vorm van recreatie - verblijfsrecreatie 5' staat het recreatief verblijf in stacaravans en kampeermiddelen toe. Er zijn maximaal 170 stacaravans toegestaan.

Het bestemmingsplan kent ook een wijzigingsbevoegdheid voor het vervangen van stacaravans door recreatiewoningen. Van deze bevoegdheid kunnen burgermeerster en wethouders gebruik maken als sprake is van een kwaliteitsslag op het gebied van het recreatief aanbod. In dit plan wordt aangetoond dat van een dergelijke verbetering in dit geval sprake is.

Waarde - Archeologie lage verwachting

Gronden met een archeologische dubbelbestemming zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden in de bodem. In de bouwregels en de regels voor de omgevingsvergunning is bepaald dat bij het overschrijden van een oppervlakte bij het bouwen of graven een archeologisch onderzoek nodig is. Bij een lage archeologische verwachting betreft dit een oppervlak van 5.000 m2.

1.4.3 Strijdigheid

De voorliggende ontwikkeling voorziet in het wijzigen van stacaravans in recreatiewoningen. De voorgenomen wijziging kan mogelijk gemaakt worden op basis van een wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 16.6 van het bestemmingsplan "Landelijk gebied 2015". Bij toepassing van de wijzigingsbevoegheid zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

  • a. de vervanging van de stacaravans is beschreven in een integraal plan dat tot doel heeft de kwaliteitsverbetering van de totale verblijfsrecreatieve voorziening, inclusief landschappelijke inpassing;
  • b. de kavelgrootte per recreatiewoning bedraagt tenminste 225 m2;
  • c. het aantal recreatiewoningen wordt vastgelegd in het wijzigingsplan en bedraagt nooit meer dan het aantal stacaravans dat vervangen wordt;
  • d. recreatiewoningen hebben maximaal:
    • 1. een inhoud van 300 m3;
    • 2. een oppervlak van 75 m2;
    • 3. een bouwhoogte van 4,5 m;
    • 4. een goothoogte van 3 m;
  • e. bergingen bij de recreatiewoningen hebben maximaal:
    • 1. een gezamenlijke inhoud per recreatiewoning van 50 m3;
    • 2. een oppervlak van 20 m2;
    • 3. een bouwhoogte van 3,5 m;
    • 4. een goothoogte van 2,5 m.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied en de omgeving gegeven.

Hoofdstuk 3 gaat in op de planbeschrijving.

In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Gelderland en de gemeente Aalten beschreven.

In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue.

Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten.

In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project.

Hoofdstuk 9 gaat in op inspraak en vooroverleg.

Hoofdstuk 2 De huidige situatie

2.1 Landschapskarakteristiek

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Aalten. De directe omgeving bestaat met name uit agrarische cultuurgrond met verspreid liggende woonerven, bos- en natuurpercelen, het recreatiebedrijf en enkele agrarische bedrijven. Direct ten oosten van het plangebied ligt zwembad 't Walfort.

De camping is gelegen in het Achterhoekse coulisselandschap en grenst aan de Slingebeek. In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van de omgeving van het plangebied opgenomen, het plangebied is hierin aangegeven met de rode ster.

 
afbeelding "i_NL.IMRO.0197.WP00039-ON01_0003.png" Afbeelding 2.1: Luchtfoto van de omgeving van het plangebied (Bron: PDOK.nl)  

2.2 Huidige situatie plangebied

Camping 't Walfort heeft een omvang van circa 6 hectare en bestaat grotendeels uit 170 vaste plaatsen ten behoeve van stacaravans (circa 5 hectare). De overige hectare bevat circa 38 toeristische plaatsen. Verder beschikt het recreatiebedrijf over een receptie, sanitaire voorzieningen, een sportveld, een aantal speelveldjes en een bedrijfswoning. Ook wordt het terrein doorkruist door een zijtak van de Walfortlaan, die doodloopt voor auto's.

Het recreatie terrein en de voorzieningen zijn verouderd en verrommeld. Er is in de loop van de tijd een grote diversiteit aan stacaravans en toercaravans ontstaan. Deze zijn veelal voorzien van aan- en bijbouwsels in allerlei soorten en maten, afbeelding 2.2 laat dit ook zien. Afbeelding 2.3 toont het straatbeeld van de ingang van de camping met rechts het receptiegebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.WP00039-ON01_0004.png"  
Afbeelding 2.2: Aan- en uitbouwen bij stacaravans in de huidige situatie (Bron: Initiatiefnemer)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.WP00039-ON01_0005.png"  
Afbeelding 2.3: Straatbeeld vanaf de Walfortlaan (Bron: Google Maps)  

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Gewenste situatie

3.1.1 Algemeen

Het plan omvat een transformatie van een verouderd stacaravanpark zonder bijzondere kenmerken naar een recreatiepark met een toeristisch karakter en een onderscheidend logiesaanbod van hoge kwaliteit in een passende landschappelijke ambiance. Een eigentijds recreatiepark dat toekomstbestendig is en voor toegevoegde waarde zorgt en nieuwe doelgroepen aantrekt.

3.1.2 Concreet plan
3.1.2.1 Sloop

In de nieuwe opzet gaat het hele terrein op de schop, alle stacaravans met bij- en aanbouwen worden verwijderd. De groenvoorzieningen die hoofdzakelijk centraal gelegen binnen het plangebied zijn, blijven behouden. Ook de bomenrij aan de noordzijde blijft behouden.

3.1.2.2 Gebouwen

Op het terrein zullen in totaal 116 recreatiewoningen gebouwd worden. Het betreft recreatiewoningen tussen de twee en zes personen, ook zal een aantal vier persoonshuisjes gekoppeld worden gebouwd om eventueel groepen van acht te kunnen ontvangen. Een deel van de recreatiewoningen zal met groen gerealiseerd worden, ook zal een deel uitgerust worden met zonnepanelen.

Daarnaast wordt er nog voorzieningengebouw centraal in het plangebied gebouwd ter vervanging van een verouderd gebouw. Hierin komt onder andere een bowlingbaan, fitnesruimte en restaurant met ruim opgezet terras. Nabij het voorzieningengebouw wordt ook een speeltuin aangelegd, met klimtoren en een voetbalveldje en zwembad.

In de volgende afbeeldingen is het gewenste plan visueel weergegeven, waarbij de in de tabel genoemde functies zijn aangeduid. Deze inrichtingstekening is tevens als Bijlage 1 bij deze toelichting opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.WP00039-ON01_0006.png"  
Afbeelding 3.1: Inrichtingstekening gewenste situatie (Bron: SJSD)  

3.1.3 Landschappelijke inpassing
3.1.3.1 Algemeen

Ten behoeve van voorliggend plan is een Ruimtelijk Kwaliteitsplan met landschappelijke inpassing opgesteld, deze wordt in hoofdlijnen hieronder beschereven. De volledige rapportage is in Bijlage 2 opgenomen.

Het plangebied is gelegen in het oude hoevenlandschap. Hier bestaat het bebouwingsbeeld in de omgeving uit verspreid liggende percelen en recreatieterreinenen langs de Boven Slinge. De omgeving heeft een besloten karakter waarbij boscomplexen, beplanting langs de perceeelsgrenzen voorkomen en enkele solitaire bomen op het erf zelf.

Vanuit het landschapsontwikkelingsplan is het gewenst om in het oude hoevenlandschap de bestaande groenstructuren te versterken en te herstellen. Dit wordt bereikt door de bebouwing een verschillende oriëntatie te geven, en middels het toevoegen van structuurbepalend groen als houtsingels, solitaire bomen, hagen en struweelbeplanting het nieuwe recreatiepark landschappelijk in te passen.

Op het park zelf is het wenselijk enige afscherming tussen de verschillende functies te behouden. Daarom wordt er op verschillende plekken hagen en struweelbeplanting aangeplant. Hiermee worden de verschillende bebouwing op een natuurlijke wijze afgeschermd en neemt het groen toe. Wel blijft de gewenste eenheid op het perceel gewaarborgd. Op het terrein is gekozen om vrijstaande bomen aan te planten. De bestaande groene rand aan de noord- en westzijde blijft behouden en zal als bomen met onderbeplanting beheerd worden. Dit betekend dat bestaand bomen voor maximaal 1/3 deel worden afgezet en waar kan nieuwe onderbeplanting aangebracht wordt.

De keuze voor de verharding moet in afstemming gemaakt worden met de materialisering van de architectuur. Verharding moet in een gedekte kleurstelling sober toegepast worden. Dit in afstemming met de kleurstelling van de gevels en overige materialisering van het bebouwing en de overige gebouwen. Schuttingen en hoge opgaande exoten moeten in het buitengebied voorkomen worden.

Afbeelding 3.2 geeft de landschappelijke inrichting weer. Voor het volledige plan en beplantingsplan wordt verwezen naar bijlage Bijlage 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.WP00039-ON01_0007.png"  
Afbeelding 3.2: Landsschappelijke inpassing (Bron: BJZ.nu)  

3.2 Verkeer en parkeren

3.2.1 Algemeen

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. De gemeente Aalten beschikt over een eigen Gemeentelijk verkeer- en vervoersplan, hier wordt eveneens naar verwezen in het "Parapluplan Gemeente Aalten". Hierin staat aangegeven dat voor het berekenen van de parkeerbehoefte aangesloten moet worden bij de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen.

3.2.2 Uitgangspunten

Qua verstedelijkingsgraad en stedelijke zone worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • verstedelijkingsgraad: weinig stedelijk (gemeente Aalten);
  • stedelijke zone: buitengebied;
  • functie: bungalowpark (huisjescomplex)
3.2.3 Situatie parkeren

Voor de verhuuraccommodaties geldt een parkeernorm aldus de parkeernorm van de gemeente Aalten van 2 parkeerplaatsen per eenheid. Dit zijn totaal 234 parkeerplaatsen. In voorliggend geval wordt in het noordwesten van het plangebied een parkeerterrein met 93 parkeerplaatsen ingericht. Verder is de opzet van het plangebied ruim genoeg om de resterende parkeerbehoefte bij de recreatiewoningen zelf op te vangen. Bij de kleinere recreatiewoningen (2 personen) zal in ieder geval 1 extra parkeerplaats worden gerealiseerd, bij de grotere 2 parkeerplaatsen. In totoaal worden in ieder geval 234 parkeerplaatsen gerealiseerd, ook is voor eventueel extra parkeerbehoefte voldoende ruimte om de recreatiewoningen heen indien bezoekers met meer auto's wensen te komen. Geconcludeerd wordt dat het aspect parkeren geen belemmering vormt voor dit planvoornemen.

3.2.4 Situatie verkeer

Voor een bungalowpark (huisjescomplex) geldt een verkeersgeneratie van 2,7 verkeersbewegingen per bungalow per weekdagetmaal. In dit geval worden er hiervan 116 eenheden gebouwd.

Op basis van bovenstaande ontstaat volgend beeld:

  • 116 verblijfsaccommodaties ( = 116 * 2,7 = 313,2 verkeersbewegingen);

Planologisch gezien zullen de verkeersbewegingen echter niet toenemen. Hoewel de verkeersgeneratie voor stacaravans niet in kaart is gebracht door het CROW is aannemelijk dat de verkeersgeneratie van 170 plaatsen enigszins zal overeenkomen met het toekomstig gebruik of dat het zelfs afneemt, zoals ook blijkt uit het verkeersonderzoek van 'Goudappel', welke is opgenomen in Bijlage 3.

Het aspect verkeersgeneratie vormt geen belemmering voor dit planvoornemen.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
4.1.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

4.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.

  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's

Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.

  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zet het Rijk in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

4.1.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
4.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR (Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, voorganger NOVI) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

  • bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
  • stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

4.1.3 Toetsing aan het rijksbeleid

Algemeen

De NOVI laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie.

Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking

Wat betreft de ladder voor duurzame verstedelijking geldt dat in artikel 3.1.6 Bro lid 2 het volgende staat aangegeven: 'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien'.

Volgens de 'Handreiking Ladder voor duurzame verstedelijking' van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu vallen onder het begrip 'andere stedelijke voorzieningen' onder meer accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure. Het Bro regelt geen ondergrens voor een minimale omvang als afbakening van de begripsbepaling 'stedelijke ontwikkeling'. In de genoemde handreiking worden leisurevoorzieningen als 'andere stedelijke voorzieningen' beschouwd. Een recreatiebedrijf is aan te merken als een leisurevoorziening.

Bij de beantwoording van de vraag of een stedelijke ontwikkeling die een bestemmingsplan mogelijk maakt een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro behelst, moet in onderlinge samenhang worden beoordeeld in hoeverre het plan, in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan, voorziet in een functiewijziging en welk planologische beslag op de ruimte het nieuwe plan mogelijk maakt in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan.

Het vigerende planologische kader voorziet ter plaatse van de herontwikkeling van een recreatiepark. Het planologische beslag van de nieuwe beoogde situatie - de toename van vaste bebouwing ten opzichte van hoofdzakelijk stacaravans - op de ruimte, maakt dat het plan een nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft. De 'Ladder' is dan ook van toepassing.

In dit kader is door Van der Reest Advies een bedrijfsplan opgesteld, waarbij uitvoering op de behoefte is ingegaan. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 4. Hierna wordt samengevat ingegaan op de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte van het plan. Allereerst wordt het ruimtelijk verzorgingsgebied bepaald.

Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?

Wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving van de behoefte die mogelijk worden gemaakt bevatten. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de functie. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen.

Voorliggend plan voorziet in het herontwikkelen van een recreatiepark waar (naar verwachting) gasten vanuit heel Nederland en een deel van Duitsland zullen recreëren. Het verzorgingsgebied kan dan ook worden bepaald op Nederland en Duitsland. Wel wordt er in de ladderonderbouwing specifiek gekeken naar de behoefte aan het recreatiepark in de directe omgeving (De Achterhoek).

Behoefte

Algemeen

Op het gebied van recreatie is een dalende trend zichtbaar als het gaat om kamperen. Het gaat met name om een afnemende vraag in vaste standplaatsen. Er is een toenemende vraag naar verhuuraccommodaties. Hierbij is er met name vraag naar unieke overnachtingsaccommodaties. Vooral accommodaties met een hoge belevingswaarde zijn populair bij gezinnen met kinderen. Daarnaast zoeken vakantiegangers steeds meer doelgroepgerichte campings en logiesaccommodaties. Er is daarnaast een groeiende markt voor campers en het natuurkamperen blijft een opkomende ontwikkeling.

Verblijfsrecreanten zoeken steeds meer luxe, comfort en privacy. Hierdoor worden standplaatsen op campings, bungalows, accommodaties en dergelijke steeds groter. De locatie is en blijft het belangrijkste criterium voor de keuze van een recreatiebedrijf. Men zoekt het vaakst naar danwel kleinschalige, rustige campings met veel ruimte en groen of juist grootschalige terreinen met een breed scala aan voorzieningen. Alles wat hier tussenin zit, heeft het moeilijk. Kwaliteit is de norm, dit geldt zowel voor het fysieke product als voor de immateriële aspecten (dienstverlening, sfeer). De beleving wordt steeds belangrijker gevonden. Men wil tijdens een vakantie unieke ervaringen opdoen.

Verouderde parken en huisjes zijn minder in trek. Voor alle sectoren geldt dat de locatie van cruciaal belang is voor succes of falen.

Leisure leefstijlen

Voor de recreant is de belevingswaarde van de camping/het vakantiepark een belangrijke factor. Het gaat daarbij om zaken als sfeer, inrichting, aard en omvang van de voorzieningen, kwaliteitsniveau, de dienstverlening (gastheerschap) en de omgeving.
Niet iedereen stelt daaraan dezelfde eisen en wat voor de ene recreant van groot belang is hoeft voor de andere juist helemaal niet. Het ene gezin is de andere niet en dat geldt ook voor stellen zonder kinderen of voor senioren.

Voor de recreatiesector is een Leisure leefstijlenmodel ontwikkeld, waarmee een goede oriëntatie op de verschillende doelgroepen mogelijk is. Hierbij worden de recreanten in vier belevingswerelden en daarbinnen in zeven leefstijlprofielen ingedeeld. In afbeelding 4.1 is de omvang van deze 7 leefstijlgroepen en de plaatsing binnen het model weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.WP00039-ON01_0008.png"  
Afbeelding 4.1: Leisure leefstijlenmodel (Bron: Van der Reest Advies)  

Waar de huidige inrichting van het recreatiepark primair geschikt is voor Harmoniezoekers en Verbindingzoekers, wordt bij de herontwikkeling gekozen voor een complete reset en een ontwikkeling in opwaartse richting naar de linkerkant van het leefstijlmodel: primair Inzichtzoekers. Een doelgroep die graag in huisjesparken verblijft en de omgevingskwaliteiten belangrijk vindt. De huisjessector heeft dan ook in tegenstelling ook een gunstiger toekomstperspectief dan de campingsector. Hier wordt later in de tekst en in paragraaf 4.3 Regionaal beleid' nader op ingegaan.

Vitaliteitsonderzoek Achterhoek

In aanvulling hierop wordt ingegaan op het vitaliteitsonderzoek "Verblijfsrecreatie Achterhoek" (september 2019). Dit onderzoek is uitgevoerd door Bureau voor Ruimte en Vrije Tijd in opdracht van de Stichting Achterhoek Toerisme in samenwerking met de Achterhoekse gemeenten. Het doel van het onderzoek was om in beeld te brengen hoe de verblijfsrecreatieve sector in de Achterhoek vitaal en duurzaam kan worden en blijven. Het onderzoek is uitgevoerd op basis van de leefstijlvinder (www.leefstijlvinder.nl). In paragraaf 4.3.2 Vitaliteitsonderzoek Achterhoek' wordt nader ingegaan op dit onderzoek.

Recreatiebedrijf 't Walfort

Uit voorgaand onderzoek blijkt dat er ruimte is voor herontwikkeling van/op bestaande terreinen, onder de genoemde voorwaarden. Recreatiebedrijf 't Walfort kan verantwoorden dat de herontwikkeling voldoet aan deze voorwaarden. De herontwikkeling voorziet namelijk in het omzetten van jaarplaatsen/toeristisch kamperen naar verhuuraccommodaties. Deze luxe verhuuraccommodaties worden gerealiseerd in een groene, ruime setting. Hemelwater zal worden vastgehouden en een vijver vullen, waardevolle begroeiing wordt gespaard en bestaand reliëf gehandhaafd. Daarnaast wordt ruime aandacht geschonken aan duurzaamheid en landschappelijke inpassing met streekeigen beplanting.

Uit het vitaliteitsonderzoek komt naar voren dat in principe alleen medewerking wordt verleend aan plannen die leiden tot toekomstgerichte vernieuwing van bestaande volwaardige recreatiebedrijven. Daar wordt in dit plan op ingespeeld.

Gezien vorenstaande wordt geconcludeerd dat er sprake is aan een concrete behoefte aan de gewenste herontwikkeling.

Ligt de stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

Als de ontwikkeling voorziet in een behoefte en gepland is binnen bestaand stedelijk gebied dan wordt voldaan aan de Ladder.

De ontwikkeling vindt plaats in het buitengebied. De locatie is echter al in gebruik als recreatieterrein. Daarnaast geldt voor recreatieterreinen dat het functies betreffen die in het buitengebied horen, gezien gasten daar komen voor de rust, natuur en ruimte. Gezien vorenstaande kan worden geconcludeerd dat er sprake is van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, indachtig het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking, waarbij wordt gestreefd naar een optimale benutting van de ruimte in stedelijk gebied.

4.1.4 Conclusie toetsing aan het rijksbeleid

Geconcludeerd kan worden dat het relevante ruimtelijke ordeningsbeleid op rijksniveau de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling niet in de weg staat.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie Gelderland
4.2.1.1 Algemeen

Op 19 december 2018 is de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. Op 1 maart 2019 is deze in werking getreden. De provincie wil Gelderland in de toekomst 'gaaf' houden, en vindt dat we daar nu wat voor moeten doen. De provincie staat voor stevige uitdagingen. Er zijn grote, verscheidene ontwikkelingen die ook Gelderland raken.
Hierbij staan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Hoe de provincie dit gaat bereiken, varieert afhankelijk van wat de vraag is en wat nodig is. De focus ligt op duurzaamheid, verbondenheid en een krachtige economie als werkende bestanddelen voor een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Duurzaam, verbonden en economisch krachtig staan niet los van elkaar, maar versterken elkaar wanneer taken 'slim' combineren en 'gericht' worden ingezet.
Om de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland uit te werken, streeft de provincie zeven samenhangende ambities na. Met behulp van deze zeven ambities geeft de provincie hier uitvoering aan:

  • 1. Energietransitie, van fossiel naar duurzaam;
  • 2. Klimaatadaptie: omgaan met veranderend weer;
  • 3. Circulaire economie: het sluiten van kringlopen;
  • 4. Biodiversiteit: werken met de natuur;
  • 5. Bereikbaarheid: duurzaam verbonden;
  • 6. Vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio;
  • 7. Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam.

In dit geval is met name de ambitie 6 'vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio' relevant. Hierna wordt daar op ingegaan.

4.2.1.2 Ambitie 2: Klimaatadaptie: omgaan met veranderend weer

Met het plan wordt ingespeeld op de provinciale ambitie op het gebied van duurzaamheid. De afzonderlijke recreatieverblijven worden zo veel als mogelijk duurzaam en energieneutraal gebouwd. Zo krijgt een deel van de recreatiewoningen een groen dak en wordt meer dan de helft uitgerust met zonnepanelen. Ook het aanleggen van de infiltratie/natuurvijver draagt bij aan een duurzame bedrijfsvoering (klimaat-adaptie).

4.2.1.3 Ambitie 6: Vestigingsklimaat: een duurzame topregio

Gelderland heeft een unieke ligging op de oostwest-as en de noordzuid-as van ons land; een strategische en aantrekkelijke positie te midden van andere sterke regio’s – Amsterdam (Randstad), Brussel (Vlaamse Ruit), Keulen (Rheinland). De provincie is daarmee uitstekend verbonden en werkt daarbij samen met buurprovincies. Juist door de bijzondere kwaliteiten en veelzijdigheid van Gelderland, met onder andere recreatie, kan de provincie zich verder ontwikkelen als ideale vestigingsplek en uitvalslocatie. De provincie streeft naar een krachtige impuls voor de regionale economie en arbeidsmarkt. De provincie stimuleert (kleinschalig) ondernemerschap en innovatie, ook met het oog voor ontwikkeling van lokale arbeidsmarkten, zeker wanneer ondernemers een duurzaam Gelderland dichterbij brengen.

4.2.1.4 Toetsing van het initiatief aan de Omgevingsvisie Gelderland

Met onderhavig plan wordt bijgedragen aan ambitie 2: Klimaatadaptie: omgaan met veranderend weer en ambitie 6: 'Vestigingsklimaat: een duurzame topregio'. Er wordt namelijk een duurzame bedrijfsvoering beoogd, onder andere door de recreatiewoningen energieneutraal te maken. Met de herontwikkeling van het recreatiebedrijf wordt daarnaast ruimte geboden een verouderde bedrijf te verbeteren om te kunnen blijven bestaan. Hiermee wordt aan de lokale economie een krachtige impuls gegeven en wordt bijgedragen aan het recreatief toeristisch product van de gemeente Aalten. Tevens wordt de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse aanzienlijk verbeterd. Tot slot wordt vermeld dat initiatiefnemer voornemens is om het recreatiebedrijf zo duurzaam als mogelijk te ontwikkelen. Hier wordt bij de bouw en de inrichting rekening mee gehouden.

4.2.2 Omgevingsverordening Gelderland
4.2.2.1 Algemeen

Met een omgevingsverordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke plannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen. De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema’s. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan op deze regels afstemmen.

4.2.2.2 Van toepassing zijnde artikelen

In dit geval zijn artikel 2.5 en 2.56 van de omgevingsverordening van toepassing. Hierna wordt op dit artikel ingegaan:

Artikel 2.5 (instructieregel bestemmingsplan bedrijfsmatige exploitatie van recreatiewoningen)

  • 1. Een bestemmingsplan maakt nieuwvestiging of uitbreiding van een recreatiewoning alleen mogelijk voor bedrijfsmatige exploitatie.
  • 2. De toelichting bij het bestemmingsplan onderbouwt op welke wijze de bedrijfsmatige exploitatie van de recreatiewoning duurzaam is verzekerd.

Artikel 2.56 (ontwikkeling in Nationaal landschap)

  • 1. Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap maar buiten de Groene ontwikkelingszone, het Gelders natuurnetwerk en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maakt ten opzichte van het op 17 oktober 2014 geldende bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap, bedoeld in bijlage Kernkwaliteiten Nationale Landschappen, niet aantasten.
  • 2. In afwijking van het eerste lid zijn activiteiten die deze kernkwaliteiten aantasten alleen mogelijk als:
    • a. er geen reële alternatieven zijn;
    • b. er sprake is van redenen van groot openbaar belang;
    • c. compenserende maatregelen plaatsvinden ter waarborging van de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen zoals vastgelegd in bijlage Kernkwaliteiten Nationale Landschappen.
4.2.2.3 Toetsing

In dit geval worden de te realiseren recreatiewoningen voor bedrijfsmatige exploitatie aangewend. In deze toelichting is uitgebreid op de behoefte aan de ontwikkeling ingegaan, waarmee eveneens een duurzamere bedrijfsvoering gemoeid is. Zo worden de beoogde recreatiewoningen energieneutraal of uitgerust met een groen dak. Overigens is permanente bewoning van recreatiewoningen op basis van de regels expliciet uitgesloten. Het initiatief is dan ook in overeenstemming met artikel 2.5 van de omgevingsverordening.

Tevens relevant is de ligging binnen het Nationaal Landschap. Hierbij is van belang dat geen afbreuk wordt gedaan aan de omgevingskwaliteiten van het Nationaal Landschap. De Nationale Landschappen zijn de symbolen bij uitstek van het Gelders cultuurlandschap. Ze geven een afspiegeling van de landelijke diversiteit en vergen daarom speciale aandacht. De beoogde ontwikkeling worden dan ook landschappelijk ingepast waarbij hier ruimschoots aandacht aan wordt besteed, zie Bijlage 2.

Tot slot ligt het plangebied niet binnen een gebied dat is aangemerkt als Gelders Natuurnetwerk, Groene ontwikkelingszone of Waardevol open gebied, waardoor er geen aanvullende bepalingen gelden.

4.2.3 Conclusie toetsing aan provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat het relevante ruimtelijke ordeningsbeleid op provinciaal niveau de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet in de weg staat.

4.3 Regionaal beleid

4.3.1 Vrijetijdsagenda Achterhoek 2020 - 2030
4.3.1.1 Algemeen

Acht Achterhoekse gemeenten - Aalten, Berkelland, Bronckhorst, Doetinchem, Lochem, Oost-Gelre, Oude Ijsselstreek en Winterswijk - hebben samen een kompas opgesteld om de komende jaren het vrijetijdsaanbod van de regio te behouden en te versterken. Hierin leveren ze een belangrijke bijdrage aan de Achterhoekse economie en maatschappelijke opgaven, zoals instandhouding van voorzieningen, werkgelegenheid creëren en jongeren aan de regio verbinden.

De Achterhoek is een groene regio, met een sterke vrijetijdssector. Een regio waar bezoekers komen om aan de dagelijke routine te ontsnappen. Ook wordt de regio steeds beter bereikbaar. Echter staat de Achterhoek ook voor uitdagingen zoals vergrijzing, ontgroening van de bevolking, een bedreigd landschap als gevolg van klimaatverandering (o.a. droogte) en veranderingen in de landbouw.

Om de ambitie te realiseren van een bloeiende en innovatieve economie te willen zijn met een uitstekend werk-, leer- en woonklimaat moet ook ingezet worden op de vrijetijds en toeristische sector. Daarom worden in de Vrijetijdsagenda Achterhoek een aantal speerpunten gehanteerd:

  • 1. Aanbodontwikkeling: de beleefbaarheid van de Achterhoek vergroten;
  • 2. Vitaliteit verblijfsrecreatie op peil houden en verbeteren;
  • 3. Werken aan een onderscheidend profiel;
  • 4. Gastvrijheid in de regio bevorderen;
  • 5. Positie vrijetijdssector versterken; verbindingen met andere sectoren intensiveren.

4.3.1.2 Toetsing van het intiatief aan de Vrijetijdsagenda Achterhoek 2020 - 2030

Met dit plan wordt bijgedragen aan het streven om te blijven investeren in het vitaal en aantrekkelijk houden van de verblijfsrecreatie. Er is zorgvuldig onderzoek uitgevoerd om in te zetten op het onderscheidende profiel waarnaar gestreefd dient te worden. Door de herontwikkeling wordt aan het recreatiebedrijf een toekomstbestendig perspectief geboden, wat een impuls geeft aan de regio als multifunctioneel gebied met ruimte voor onder meer dergelijke recreatieve functies.

4.3.2 Vitaliteitsonderzoek Achterhoek
4.3.2.1 Algemeen

In september 2019 is een vitaliteitsonderzoek uitgevoerd naar de recreatiesector in de Achterhoek. Dit onderzoek is uitgevoerd door Bureau voor Ruimte en Vrije Tijd in opdracht van de Stichting Achterhoek Toerisme in samenwerking met de Achterhoekse gemeenten. Het doel van het onderzoek was om in beeld te brengen hoe de verblijfsrecreatieve sector in de Achterhoek vitaal en duurzaam kan worden en blijven. Het onderzoek is uitgevoerd op basis van de leefstijlvinder (www.leefstijlvinder.nl).

Op basis van het onderzoek wordt gesteld dat vernieuwing en innovatie van het aanbod een aandachtspunt in de regio is. Ingezoomd op de verschillende sectoren blijkt dat er in de bungalowsector voor met name extraverte groepen die op zoek zijn naar een bijzondere beleving er relatief weinig aanbod is. Er liggen kansen om dit aanbod in de regio toe te voegen.

Het aanbod in de kampeersector is redelijk eenzijdig en er is sprake van een drukke markt. Er liggen echter wel kansen wanneer in het bijzonder op meer individueel georiënteerde groepen wordt gericht.

Het aanbod aan groepsaccommodaties is voor de verschillende leefstijlgroepen (vanuit de Leefstijlvinder) redelijk eenzijdig. Men ziet vooral aanbod voor de harmoniezoeker en de verbindingszoeker. Er liggen dan ook vooral kansen om aanbod in de regio toe te voegen voor andere leefstijlgroepen.

Wat betreft de categorie 'gemengde bedrijven' blijkt dat deze bedrijven het over het algemeen goed doen. De gemengde bedrijven die het uitstekend doen zijn grote spelers in de markt die voorbeeldbedrijven zijn voor de regio. Het zijn grote investeerders met uitbreidingsplannen en ze denken goed na over de toekomst en de strategie om daar te komen. De ondernemers zijn gepassioneerd en spelen in op veranderingen om hen heen en in de markt.

Samenvattend worden in het onderzoek de volgende strategieën, die in combinatie met elkaar zouden kunnen worden toegepast, aangedragen:

  • Het creëren van nieuw aanbod. Dit kan een goede strategie zijn om de 'leemtes' op te vullen en nieuw aanbod te creëren voor doelgroepen die nog onvoldoende aantrekkelijk aanbod kunnen vinden. Gezien de verzadiging in de recreatiemarkt die wordt geconstateerd bij een aantal sectoren (vooral de kampeer- en bungalowsector) dient hier echter voorzichtig mee te worden omgegaan.
  • Het verbreden van bestaande accommodaties. Bestaande bedrijven kunnen in sommige gevallen hun doelgroep verbreden door binnen het bestaande park aanvullend of aangepast aanbod te verzorgen.
  • Het transformeren van huidige accommodaties. Bestaande bedrijven kunnen ook een omslag maken, waarbij ze (op termijn) de focus leggen op een andere doelgroep.

Het verbreden van de doelgroep is waarschijnlijk het meest succesvol door te verbreden naar leefstijlen die in het leefstijlmodel relatief dichtbij de huidige doelgroep liggen. Belangrijk aandachtspunt daarbij is dat een té breed profiel juist kan zorgen voor te weinig focus en daarmee te weinig samenhang en/of herkenbaarheid voor de gast.

4.3.2.2 Toetsing van het initiatief aan het Vitaliteitsonderzoek Achterhoek

Uit het vitaliteitsonderzoek blijkt dat het zeer belangrijk is om te blijven investeren en het revitaliseren van bedrijven aan de onderkant van de markt zoals 't Walfort, zodat de kwaliteit en de verbreding wordt gestimuleerd. Het plan sluit aan bij de aanbevelingen uit dit onderzoek om nieuw aanbod te creëren en om het bestaande aanbod te verbeteren. Hierbij is het van belang om de verbreding te zoeken in de leefstijlen die relatief dicht bij de huidige doelgroepen liggen. Daar wordt in dit plan op ingespeeld. De huidige camping is primair geschikt voor Harmoniezoekers en Verbindingzoekers, de meeste logiesaccommodaties zijn vooral voor deze doelgroepen aantrekkelijk. Dit leidt tot een tamelijk eenzijdig aanbod. Verbreding naar de Inzichtzoeker behoort daarmee tot een van de opties die het meest voor de hand ligt. De voorgenomen transformatie van 't Walfort is een welkome aanvulling op het verblijfsrecreatieaanbod in de regio en gemeente Aalten.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Beleidsnota Vrijetijdseconomie
4.4.1.1 Algemeen

De gemeente Aalten heeft op 23 maart 2021 de Beleidsnota Vrijetijdseconomie vastgesteld. De uitgangspunten daarbij zijn voortzetting van en de samenwerking met Stichting Achterhoek Toerisme en de doorontwikkeling van toekomstbestendige VVV’s. Het college heeft daarbij aangegeven stevig in te willen zetten op de regionale samenwerking op het gebied van vrijetijdseconomie, marketing en promotie, om de Achterhoek als vrijetijdsregio op de kaart te zetten.

Deze beleidsnota is dan ook een aanvulling op de regionale agenda zoals behandeld in de voorgaande paragraaf. Wegens het belang dat ook op lokaal niveau moet worden blijven ingezet om de sector te versterken en ondersteunen en daarmee de economische potentie te benutten en vergroten. Daarnaast wil men de gast ter plaatse gastvrij ontvangen en het lokale product promoten. In de beleidsnota wordt daarmee uitvoering gegeven aan de ambitie om in te zetten op verhoging van kwaliteit en vitaliteit.

In de beleidsnota komen zes verschillende thema's aan bod:

  • 1. Aanbodontwikkeling: gericht op leefstijlen en kwaliteit;
  • 2. Bevorderen samenwerking;
  • 3. Lokale promotie en productontwikkeling;
  • 4. Gastheerschap stimuleren;
  • 5. Routestructuren versterken;
  • 6. Uitvoeringsprogramma en financiën.

Ten aanzien van voorliggend wijzigingsplan is met name het eerste thema van belang, deze wordt hieronder uiteengezet.

4.4.1.2 Aanbodontwikkeling: gericht op leefstijlen en kwaliteit

Het aanbod verblijfsrecreatie in de gemeente Aalten kenmerkt zich door een aantal recreatieparken met veelal vaste stacaravans, veel minicampings en een ruim aanbod aan (veelal één kamer) B&B’s.

Daarnaast is er een aantal groepsaccommodaties. Afgezet tegen de Achterhoek is duidelijk dat hier sprake is van kleinschalig aanbod; gemeente Aalten realiseert 4% van het totaal aantal overnachtingen in de Achterhoek. Dit is voor een deel een historisch gegeven; de gemeente heeft nu eenmaal geen grootschalige aanbieders als Twee Bruggen en Marveld. Absoluut gezien groeit het aantal overnachtingen gestaag. Tevens valt te zien een relatieve verschuiving binnen de categorieën verblijfsaanbieders, zoals een groei in het aantal overnachtingen bij groepsaccommodaties.

Uit het Vitaliteitsonderzoek Achterhoek zijn de volgende hoofdconclusies te trekken:

  • Algemeen: er is sprake van groeiende bezettingen.
  • Er is (beperkte) marktruimte in de categorie hotels/groepsaccommodaties. Met planvoorraad is deze al grotendeels ingevuld.
  • Er is geen marktruimte voor nieuwe bungalowparken en campings. Alle vraag kan op bestaande terreinen geaccommodeerd worden; er is geen ruimte voor nieuwe initiatieven. Een kans voor campings is het omzetten van jaarplaatsen/toeristisch kamperen naar verhuuraccommodaties.
  • Leefstijlen (zie Bijlage 4): het bestaande aanbod is met name geschikt voor verbindingszoeker, rustzoeker en harmoniezoeker. Nieuwe initiatieven voor deze doelgroepen voegen dus niets toe.
  • Er is behoefte aan vernieuwing t.b.v. doelgroepen stijlzoekers, avontuurzoekers en plezierzoekers (mensen met hang naar luxe & comfort, interesse in grandeur & historie en die graag verrast willen worden) kortom accommodaties op bijzondere locatie, met een eigentijdse inrichting, hoge servicegraad en bijzonder concept.
  • We moeten voorzichtig omgaan met het creëren van nieuw aanbod gezien verzadiging van de markt.
  • In het algemeen is de verblijfsrecreatiesector vitaal. Voor campings geldt dat hoewel sprake is van een teruglopende markt, de vitaliteit nu redelijk goed is maar ze zich wel meer moeten gaan onderscheiden.

Op basis van deze conclusies is in de beleidsnota een beleidslijn voor de ontwikkeling van verblijfsrecreatie opgenomen. De gemeenteraad heeft bij vaststelling een motie aangenomen, die ruimte biedt aan meer ontwikkeling. Het college heeft daarom op 25 oktober 2022 nadere beleidsregels voor de ontwikkeling van verblijfsrecreatie vastgesteld.

4.4.1.3 Beleidsregels voor de ontwikkeling van verblijfsrecreatie

Hoewel er weinig tot beperkte marktruimte is, wil de gemeente open blijven staan voor nieuwe innovatieve ontwikkelingen in bepaalde categorieën accommodaties. Onder innovatieve ontwikkelingen wordt verstaan plannen die onderscheidend vermogen hebben en zijn gericht op de leisureleefstijlen stijlzoekers, avontuurzoekers, plezierzoekers (en in mindere mate) inzichtzoekers. In principe wordt alleen medewerking verleend aan plannen die leiden tot toekomstgericht vernieuwing van als zodanig bestemde bestaande recreatiebedrijven danwel plannen die bestaande/leegstaande bebouwing een nieuwe functie kunnen geven op of in aansluiting van een bestaand agrarisch erf, cf de regeling nevenactiviteiten.

Bij toevoeging van bebouwing worden daarnaast aanvullende eisen gesteld ten aanzien van duurzaamheid, landschappelijke inpassing en doelgroepbenadering. Met duurzaam wordt in deze beleidsregel bedoeld dat de recreatieverblijven voldoen aan de duurzaamheidseisen voor nieuwbouw uit het geldende Bouwbesluit. Middels een door de gemeente goed te keuren landschapsinrichtingsplan dient te worden aangetoond dat er sprake is van een goede landschappelijke inpassing. En door middel van een onderbouwing door een deskundige dient te worden aangetoond dat het plan gericht is op de juiste doelgroep.

4.4.1.4 Toetsing van het initiatief aan de Nota Verblijfsrecreatie en Beleidsregels voor de ontwikkeling van verblijfsrecreatie

Met dit wijzigingsplan wordt een bestaand sterk verouderd en verrommeld recreatiebedrijf bestaande uit met name stacaravans herontwikkeld tot een park met recreatiewoningen. Hiermee wordt sterk bijgedragen aan de kwaliteit van het buitengebied, doordat een meervoud aan landschapsontsierende bebouwing wordt gesloopt.Uit het vitaliteitsonderzoek blijkt dat de verblijfsrecreatiesector vitaal is, hoewel voor campings de markt teruglopend is. Daarom wordt bij voorliggend initiatief overgestapt op recreatiewoningen, een toekomstgerichtere invulling voor het recreatiepark. Met de herontwikkeling is geen grote uitbreiding gepaard maar uitsluitend een toekomstgerichte ontwikkeling. Het toevoegen van bebouwing is voornamelijk planologisch, in de huidige situatie is door alle aan- en uitbouwen er al sprake van een groot percentage bebouwing. Het bestaande groen blijft behouden en het aantal recreatiewoningen zal lager liggen dan het aantal plaatsen in het huidig gebruik. Ook wordt het geheel landschappelijk ingepast. Door een bestaand park te herontwikkelen wordt er geen beslag gedaan op de al beperkte marktruimte. De kans voor campings van het omzetten van jaarplaatsen/toeristisch kamperen naar verhuuraccommodaties wordt in voorliggend geval benut.

De initiatiefnemer zet in op het leefstijlmodel van 'de inzichtzoeker' en kan zich daarmee onderscheiden van het aanbod van wat er nu al in de regio c.q. gemeente aanwezig is, dit is verder uitgewerkt in een Herontwikkeling rapportage, opgesteld door Van der Reest Advies en opgenomen in Bijlage 4 van deze toelichting. Daarnaast wordt de ontwikkeling volledig landschappelijk ingepast. Er wordt rekening gehouden met de duurzaamheidsprincipes van de gemeente door de recreatiewoningen deels met groene daken en zonnepanelen uit te rusten.

Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met de Beleidsnota Vrijetijdseconomie en de beleidsregels voor de otwikkeling van verblijfsrecreatie.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.

Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een wijzigingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema’s geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie en archeologie & cultuurhistorie.

5.1 Geluid

5.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

Vakantiewoningen die naar hun aard niet bestemd zijn voor bewoning in de zin van de Wet geluidhinder, maar voor recreatief verblijf hoeven niet bij de besluitvorming te worden betrokken. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt er wel kort ingegaan op de aspecten 'industrielawaai', 'railverkeerslawaai' en 'wegverkeerslawaai'.

5.1.2 Verantwoording geluidsaspecten
5.1.2.1 Industrielawaai

Het plangebied is niet gelegen binnen de zone van een gezoneerd bedrijventerrein. Daarom wordt niet nader op het aspect industrielawaai ingegaan. In paragraaf 5.5 wordt nader ingegaan op de in de omgeving aanwezige (individuele) bedrijvigheid.

5.1.2.2 Railverkeerslawaai

De dichtstbijzijnde spoorweg is op een zeer ruime afstand van het plangebied gelegen, namelijk circa 700 meter. Er hoeft niet nader op het aspect railverkeerslawaai worden ingegaan.

5.1.2.3 Wegverkeerslawaai

De Walfortlaan, waar het plangebied aan gelegen is betreft een zeer rustige weg die met name voor het bestemmingsverkeer van het recreatiepark gebruikt wordt. Tevens is een een bossingel gelegen tussen de recreatie woningen en deze weg. Overige wegen liggen op geruime afstand. Gesteld wordt dat ter plaatse van het plangebied een aanvaardbaar recreatief woon- en leefklimaat te verwachten valt.

5.1.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Daarbij komt dat recreatiewoningen geen geluidsgevoelige objecten zijn als bedoelt in de Wet geluidhinder.

5.2 Bodemkwaliteit

5.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5725.

5.2.2 Resultaten

Ter plaatse van het recreatiebedrijf, op de plaats waar de nieuwe verblijfseenheden worden gerealiseerd, is door Klijn Bodemonderzoek B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De onderzoeksresultaten van alle onderzoeken worden hierna kort beschreven. Voor de complete onderzoeksrapportage wordt verwezen naar Bijlage 5 van deze toelichting.

Van de bodemkwaliteit op de onderzoekslocatie is het volgende beeld verkregen:

  • Zintuiglijk zijn er geen verontreinigingen waargenomen;
  • Op basis van de historie van het perceel en het uitgevoerde vooronderzoek wordt geconcludeerd dat onderhavige locatie als een niet verdachte locatie voor de aanwezigheid van asbest kan worden beschouwd. Deze conclusie wordt bevestigd doordat tijdens de boorwerkzaamheden op of in de bodem op basis van zintuiglijke waarnemingen geen asbestverdacht materiaal is geconstateerd;
  • Plaatselijk zijn in de bovengrond (MM8) licht verhoogde gehalten aan PAK en PCB aangetoond.
  • In de overige bovengrondmonster (MM1 t/m MM7) en de monster van de ondergrond (MM9t/m MM15) zijn geen verhoogde gehalten met de onderzochte componenten geconstateerd;
  • In het grondwater zijn, verspreid over de gehele locatie, licht verhoogde gehalten aan barium, cadmium en/of zink geconstateerd.

Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatieopgestelde hypothese “niet verdachte locatie”, formeel gezien niet juist is. Er zijn immers op de locatie enkele licht verhoogde gehalten aangetroffen.

De geconstateerde verhoogde gehalten liggen onder de indexwaarde van 0,5 en/of interventiewaarde en vormen géén aanleiding tot het instellen van een nader bodemonderzoek.

Op basis van de onderzoeksresultaten bestaan er, vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien, geen belemmeringen ten aanzien van het gebruik en de afgifte van een omgevingsvergunning ten behoeve van de geplande herinrichting van het terrein.

5.2.3 Conclusie

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet milieubeheer.

In de Wet milieubeheer staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
5.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtverontreiniging van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip ‘niet in betekenende mate’ is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekende mate bijdragen. De bijdragen aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

5.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van ‘gevoelige bestemmingen’ binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

5.3.2 Verantwoording luchtkwaliteit

Het project voorziet in de realisatie van 116 recreatiewoningen. Als dit wordt vergeleken met de genoemde ontwikkelingen in paragraaf 5.3.1.1 kan worden gesteld dat er sprake is van een ontwikkeling die niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

De ontwikkeling leidt verder niet tot een onevenredige toename van verkeersbewegingen. Nader onderzoek is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling

5.3.3 Conclusie

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico’s zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de ‘Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen’ (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgesteld in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het transporteren van stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

5.4.2 Verantwoording externe veiligheid

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.2 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.WP00039-ON01_0009.png"

Afbeelding 5.2: Uitsnede van de risicokaart (Bron: Risicokaart.nl)

Buisleiding
Op circa 220 meter ten zuidwesten van het plangebied loopt een buisleiding. Deze buisleiding heeft een diameter van 219 mm en een werkdruk van 40 bar. Dergelijke buisleidingen hebben een 1% letaliteitsgrens van 100 meter. Het plangebied valt hier ruim buiten, verdere verantwoording van het groepsrisico kan dan ook achterwege gelaten worden.

Uit de inventarisatie blijkt verder dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke
  • stoffen;
  • niet is gelegen binnen de circulaire effectafstand van een PG-tankstation.
5.4.3 Conclusie

De ontwikkeling is in overeenstemming met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

5.5 Milieuzonering

5.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

5.5.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype ‘rustige woonwijk’ vergelijkbaar omgevingstype.

Het omgevingstype ‘gemengd gebied’ wordt in de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.

De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van een ‘gemengd gebied’. Daarbij wordt in de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is. De locatie bevindt zich in het buitengebied, zodat sprake is van een rustig omgevingstype.

milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  
5.5.3 Verantwoording milieuzonering
5.5.3.1 Algemeen

Zoals reeds hiervoor genoemd wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
5.5.3.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast. In dit geval gaat het om een recreatiebedrijf.

In voorliggend geval komen enkele milieugevoelige functies op kortgelegen afstand voor. Zo grenzen er twee woonpercelen aan het plangebied aan de west (Walfortlaan 2) en zuidzijde (Walfortlaan 3-3a). Ook het woonperceel aan de Walfortlaan 1 bevindt zich op circa 10 meter. De woningen aan de Eskesweg 7, 7b en 7c liggen op circa 50 meter. Afbeelding 5.3 geeft dit ook weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.WP00039-ON01_0010.png"  
Afbeelding 5.3: Afstand tot milieugevoelige functies  

De ontwikkeling die mogelijk gemaakt wordt door dit wijzigingsplan zorgt echter niet voor een verzwaring van milieucategorisering. Op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' wordt het recreatiebedrijf aangemerkt als 'Kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d. (met keuken)'. Dergelijke inrichtingen vallen onder milieucategorie 3.1, waarbij de grootste richtafstand geldt voor geluid (50 meter). Voor de aspecten geur en gevaar geldt een richtafstand van 30 meter en voor het aspect stof 0 meter. Deze afstanden worden niet voor alle omliggende woonpercelen gehaald, nu niet en in de toekomstige situatie ook niet.

Er is echter een nuancering mogelijk. De afstand van 50 meter geldt voor de functie 'Kampeerterreinen, vakantiecentra e.d. (met keuken), waarbij met name de centrale voorzieningen zorgen voor milieubelasting. Deze wordt in voorliggend geval in het midden van het plangebied gesitueerd. De recreatiewoningen zelf zijn minder milieubelastend en worden hier rondom gesitueerd. Hierdoor wordt voldoende ruimte gecreeerd tussen de milieubelastende functies en omliggende milieugevoelige bestemmingen.

Tevens kan gesteld worden dat de milieubelasting van vakantiehuisjes niet hoger ligt dan die van stacaravans in het huidige gebruik. Wel kan gesteld worden dat het aantal recreatiewoningen afneemt ten aanzien van het aantal stacaravans in de huidige situatie.

Het woon- en leefklimaat voor omliggenden zal in de beoogde situatie niet achteruit gaan.

5.5.3.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de functie hinder ondervindt van bestaande functies (in de omgeving). De recreatieve activiteiten (uitbreiden bebouwing en de realisatie van verblijfseenheden) zijn in het kader van milieuzonering niet aan te merken als milieugevoelig (met uitzondering van het aspect geur), waardoor er geen hinder wordt ondervonden van bestaande functies in de omgeving. Op de te bouwen woning is in voorgaande paragraaf al ingegaan. Deze wordt hier daarom buiten beschouwing gelaten. Op het aspect 'geur' wordt in paragraaf 5.6 nader ingegaan.

5.5.4 Conclusie

Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.

5.6 Geur

5.6.1 Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.

De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 2 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 8 odour units per kubieke meter lucht.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.

Op grond van het bepaalde in artikel 1 van de Wgv is een geurgevoelig object als volgt gedefinieerd: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruik.

5.6.2 Activiteitenbesluit

Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Het Besluit landbouw milieubeheer is tegelijkertijd komen te vervallen. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Dit zijn type B-bedrijven, zoals veehouderijen, kinderboerderijen (en andere bedrijven die kleinschalig dieren houden), glastuinbouwbedrijven, bedrijven met teelt in gebouwen, bedrijven met open teelt, agrarische loonwerkers en losse opslagen (bijvoorbeeld mest). Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Zo gelden binnen en buiten de bebouwde kom dezelfde normen als in de Wgv. Ook de geurbelasting wordt bepaald volgens het bepaalde in de Wgv. Hetzelfde geldt voor het meten van de afstanden.

5.6.3 Verantwoording geuraspecten

Er is diverse uiteenlopende jurisprudentie over de vraag of verblijfsrecreatieve inrichtingen geurgevoelige objecten zijn. De definitie van een 'geurgevoelig object' luidt: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

Gezien de definitie, en ter bescherming van agrarische bedrijven, wordt er in dit geval zekerheidshalve van uitgegaan dat recreatieverblijven moeten worden aangemerkt als geurgevoelige objecten.

In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen agrarische bedrijven. Het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf ligt aan de Eskesweg 7a, op een afstand van circa 175 meter van het plangebied. Het betreft een grondgebonden agrarisch bedrijf (melkvee), waarvoor een grootste afstand van 50 meter geldt. Deze afstand wordt gehaald. Gezien vorenstaande wordt geconcludeerd dat het agrarisch bedrijf niet wordt belemmerd in de bedrijfsvoering en dat er ter plaatse van de camping sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

5.6.4 Conclusie

Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

5.7 Ecologie

5.7.1 Algemeen

Vanaf 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt drie wetten: De Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Met deze wet worden de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen (de Vogel- en Habitatrichtlijn) zo helder mogelijk geïmplementeerd. De Wet natuurbescherming kent een apart beschermingsregime voor soorten van de Vogelrichtlijn, een apart beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn (het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn) en een apart beschermingsregime voor andere soorten, die vanuit nationaal oogpunt beschermd worden. Elk van deze beschermingsregimes kent zijn eigen verbodsbepalingen en vereisten voor vrijstelling of ontheffing van de verboden.

5.7.2 Gebiedsbescherming
5.7.2.1 Natura 2000-gebieden

Nederland heeft aan de hand van een vergunningenstelsel een zorgvuldige afweging gewaarborgd rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet Natuurbescherming beschermd.

Het plangebied ligt op een afstand van meer dan 5 kilometer van Natura 2000-gebied. In afbeelding 5.2 is de ligging van het plangebied ten opzichte van het Natura 2000-gebied en het GNN weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.WP00039-ON01_0011.png"  
Afbeelding 5.2: Ligging van het plangebied ten opzichte van omliggende Natura 2000-gebieden (Bron: Atlas Leefomgeving)  

In dit geval is door BJZ.nu een stikstofonderzoek uitgevoerd. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan. Het volledige rapport is opgenomen als Bijlage 6 bij deze toelichting.

Geconcludeerd wordt dat voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden niet vergunningplichtig.

5.7.2.2 Gelders Natuur Netwerk

Het Nederlands Natuur Netwerk (NNN), waarvan het Gelders Natuur Netwerk (GNN) deel uitmaakt, is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het GNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In het GNN geldt het 'nee, tenzij'-principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. In afbeelding 5.2 is de ligging van het plangebied ten opzichte van het GNN reeds weergegeven. Te zien valt dat het plangebied direct grenst aan een strook GNN. Dit betreft de beek de 'Boven Slinge'. De beoogde ontwikkeling vindt echter niet plaats in het GNN. Ook kan opgemerkt worden dat langs de beek een groenstrook zal worden aangelegd. Er is dus geen sprake van aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van het GNN.

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.WP00039-ON01_0012.png"  
Afbeelding 5.3: Ligging van het plangebied ten opzichte van omliggende NNN gebieden (Bron: Atlas Leefomgeving)  

5.7.3 Soortenbescherming

Wat betreft de soortenbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet er worden bekeken of hier een vrijstelling voor geldt anders moet er een ontheffing worden gevraagd.

Door Staring Advies is een quickscan flora- en fauna uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat nader onderzoek benodigd is naar:

  • Zoogdieren: eekhoorn, grote bosmuis, steenmarter, kleine marterachtigen en vleermuizen;
  • Vogels met jaarrond beschermde nesten;
  • Reptielen: hazelworm.

Nader onderzoek is uitgevoerd door Eco Consult, hierbij hebben ze een aantal belangrijke soorten toegevoegd aan het nader onderzoek:

  • Boommarter en otter;
  • Vaatplanten: bos- en stinzenplanten.

Hieronder worden de conclusies uiteengezet, het volledige rapport is te vinden in Bijlage 7.

Zoogdieren
Er zijn rode eekhoornnesten aangetroffen binnen en net buiten het onderzoeksgebied. De bomen met deze nesten zullen behouden blijven, eveneens worden de werkzaamheden uitgevoerd buiten de kwetsbare periode.

De grote bosmuis is niet aangetroffen, maar is ook niet uit te sluiten. De houtwallen en het bos worden daarom behouden. Hetzelfde geldt voor de kleine marterachtigen, steenmarter, boommarter.

Er zijn geen verblijfplaatsen aangetroffen van otters en deze zijn ook uit te sluiten.

Vleermuizen
Er zijn 5 soorten vleermuizen aangetroffen. gewone- en ruige dwergvleermuis, rosse vleermuis, bosvleermuis en laatvlieger. Deze gebruiken allen het onderzoeksgebied om te foerageren.

In het hoofdgebouw zijn keutels van de gewone dwergvleermuis aangetroffen. Ook is de plek van in- en uitvliegen bekend (waar de klimop de muur bedekt). Het gaat hier om een zomerverblijfplaats van 2 á 3 exemplaren. Zwermende vleermuizen of grote verblijfplaatsen zijn niet aangetroffen.

Binnen het onderzoeksgebied is een essentiële vliegroute van bosvleermuizen aanwezig, langs de bosrand langs het campinggedeelte.

De bomen, houtwallen en bos worden behouden en daarmee ook de verblijfplaatsen, het foerageergebied en de migratieroutes. De muur van het hoofdgebouw wordt, na controle door een ecologische deskundige, ontdaan van de klimop. De invliegopeningen worden afgesloten met exclusionflaps zodat dieren wel naar buiten kunnen maar niet terug naar binnen. Eveneens dient men 4 vleermuiskasten op te hangen. Tenslotte wordt aangeraden bij de nieuwe bebouwing natuurinclusief te bouwen, met 'kieren' voor vleermuizen.

Vogels
Jaarrond beschermde nesten van soorten uit categorie 1 t/m 4 (de meest honkvaste soorten) zijn niet broedend aangetroffen binnen het onderzoeksgebied. Direct buiten het onderzoeksgebied zijn dergelijke nesten wel aangetroffen (buizerd, ransuil, sperwer en torenvalk).

Voorafgaand aan verstoring veroorzakende werkzaamheden (sloop-, grond- en bouwwerkzaamheden) moet men door een ecologisch deskundige laten controleren of de nesten bewoond worden. Indien ja, dan werkzaamheden hierop afstemmen en een beschermingszone instellen rond de nestplek en buiten deze zone werken.

Vogels uit categorie 5 en algemene broedvogels (jaarrond beschermd maar flexibel)
Spechten en bonte vliegenvanger komen voor in en nabij het onderzoeksgebied. Er zijn geen nesten gevonden maar deze zijn ook niet uit te sluiten.

Er broedt een spreeuw onder het dak van het hoofdgebouw. Er zijn voldoende alternatieve nestlocaties in de omgeving aanwezig. Geadviseerd wordt de dakpannen te verwijderen buiten de broedperiode.

Aanbevolen wordt natuurincusief te bouwen met inbegrip van mussenpannen of bewust aanbrengen van kieren in muren zodat spreeuwen of zwarte roodstaarten zich kunnen hervestigen. Dit kan zowel bij het hoofdgebouw als bij een nieuw toiletgebouw.

Waarschijnlijk verblijft er een zwarte roodstaart in het hoofdgebouw: deze dient gesloopt te worden buiten de broedperiode.

Reptielen
In en onder opstallen (chalets, caravans en schuurtjes) kunnen hazelwormen verblijven. Dit is niet aangetoond maar ook niet uit te sluiten.

Geadviseerd wordt de opstallen zorgvuldig te slopen en daarbij te letten op aanwezige fauna, waaronder hazelwormen. Hiervoor een instructie/signalement opstellen en verspreiden. Indien dieren worden gevonden, deze door de beheerder of een ander aangewezen persoon laten verplaatsen naar een geschikt alternatief habitat. Beheerder wordt door een ecologisch deskundige geïnstrueerd.

Vaatplanten
Er komen geen beschermde vaatplanten voor binnen het onderzoeksgebied.

Door het uitvoeren en in acht nemen van bovengenoemde noodzakelijk vervolgacties leidt de uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortenbescherming. De voorgenomen activiteiten hebben geen negatief effect op beschermde natuurgebieden en leiden daarom niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming. Door het uitvoeren van de quickscan natuurwaardenonderzoek en het nader natuuronderzoek heeft initiatiefnemer voldaan aan de onderzoeksplicht, zoals verwoord in art. 1.11 van de Wnb.

5.8 Archeologie & cultuurhistorie

5.8.1 Archeologie
5.8.1.1 Algemeen

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

5.8.1.2 Situatie plangebied

De gemeente Aalten heeft de archeologische verwachtingen verwerkt in archeologische dubbelbestemmingen. Voor het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie lage verwachting'. Voor gronden met deze dubbelbestemming geldt een onderzoeksgrens bij bodemverstoringen groter dan 5.000 m2. Wegens de omvang van voorliggend initiatief is door Transect een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten en het advies van het onderzoek ingegaan, de volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 8.

Conclusie
Tijdens het bureauonderzoek is vastgesteld dat twee gebieden een middelhoge archeologische verwachting hebben. In het westen van het plangebied is dekzand gevonden, waar op grond van de aanwezigheid van sporen van bodemvorming kan worden afgeleid dat het relatief droog was en de top van het dekzand als archeologisch relevant niveau relatief intact was. Hierop is voor dit deel van het plangebied sprake van een middelhoge archeologische verwachting op resten uit de periode Neolithicum-Late Middeleeuwen. Hierbinnen valt ook de plek waarop historische kaarten een oude boerderij staat ingetekend, waarvan er mogelijk ook resten uit de Nieuwe tijd te vinden zijn. De ligging van deze middelhoge archeologische gebieden is weergegeven in afbeelding 5.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.WP00039-ON01_0013.png"  
Afbeelding 5.4: Verwachting- en advieskaart  

In de rest van het plangebied is sprake van een lage archeologische verwachting. Dit blijkt uit de verstoring van de top van het dekzand en de aangetoonde natheid van het beekdal. De natheid maakt de aanwezigheid van sporen van bewoning niet waarschijnlijk. Wel kunnen er in het aangetroffen veen (als onderdeel van de geulen of het dal) voorwerpen gevonden worden die tot deze natte context behoren (zoals paden of rituele deposities). Specifieke aanwijzingen om deze juist in het plangebied te verwachten ontbreken.

Advies

In het plangebied vinden werkzaamheden plaats om het recreatieterrein opnieuw in te richten. Hiertoe zijn graafwerkzaamheden gepland voor de aanleg van nieuwe wegen, de bouw van een nieuw gebouw voor voorzieningen en waterpartijen. Voor alle werkzaamheden zullen graafwerkzaamheden naar verwachting beneden 50 cm -Mv reiken. Op basis van het archeologisch onderzoek is echter vastgesteld, dat in principe op twee plekken sprake kan zijn van de aanwezigheid van archeologische resten. Deze bevinden zich in het westen van het plangebied. In deze gebieden wordt in de plannen een nieuwe weg aangelegd en vinden wat werkzaamheden voor de nieuwbouw plaats (niet het pand zelf, dat staat oostelijk van deze plek).

Allereerst is vanuit de verkennende fase ‘slechts’ de verwachting van de gebieden vastgesteld. Er is niet gekarteerd (i.e. ‘daadwerkelijk gezocht naar archeologische resten’). Voor een gebied met een middelhoge archeologische verwachting is de karterende fase van onderzoek binnen de AMZ-cyclus daarom de logische volgende stap.

Anderzijds moeten de geplande werkzaamheden in ogenschouw worden genomen: ze betreffen hoofdzakelijk het graven van een weg over een breedte van misschien 2 m en een diepte van 0,5. Archeologisch gezien zijn deze werkzaamheden niet van een omvang dat volledige vindplaatsen verstoord zullen worden. Dit geldt ook voor de werkzaamheden op de plek waar de nieuwbouw is gepland. Daarom wordt voorgesteld de graafwerkzaamheden voor de aanleg van de leiding ter plaatse van de middelhoge verwachtingsgebieden te gebruiken in het kader van het karterend onderzoek/karterende fase in het gebied. Dit zou kunnen door een archeologische begeleiding van de ontgravingen in de middelhoge archeologische verwachtingsgebieden om zo de aanwezigheid van sporen en vondsten aan te tonen dan wel uit te sluiten. De wijze waarop dit onderzoek precies moet worden uitgevoerd, zal in een Programma van Eisen (PvE) moeten worden vastgelegd en door de bevoegde overheid zijn beoordeeld en goedgekeurd. Dit PvE zal namelijk onderdeel zijn van de vergunning voor de uitvoering van de werkzaamheden.

Voor de overige gebieden, die een lage archeologische verwachting hebben, wordt geadviseerd geen archeologisch vervolgonderzoek uit te voeren (waaronder de speeltuin, de waterpartijen en de wegen in het oosten van het plangebied). Wel geldt daarvoor dat wanneer tijdens de werkzaamheden onverhoopt toch archeologische resten gevonden worden, waarvan redelijkerwijs te vermoeden is dat deze van archeologische waarde zijn, deze te melden bij de gemeente, haar adviseur of het Rijk, op grond van de Erfgoedwet 2016, artikel 5.10.

5.8.1.3 Verantwoording archeologie

Tijdens de vergunningverlening van het voornemen zal rekening worden gehouden met het gestelde in bovengenoemde rapportage.

5.8.2 Cultuurhistorie
5.8.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

5.8.2.2 Verantwoording cultuurhistorie

Er bevinden zich in het plangebied zelf geen rijks- danwel gemeentelijke monumenten. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor onderliggend plan.

5.8.3 Conclusie

Eén en ander brengt met zich mee dat het aspecten archeologie geen onoverkoombare belemmeringen vormen bij voorliggend initiatief. Tevens is er geen sprake van negatieve effecten op cultuurhistorische waarden.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

6.1 Vigerend beleid

6.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

6.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2022-2027. Het Nationaal Water Programma 2022-2027 is vastgesteld op 18 maart 2022. In het Nationaal Water Programma (NWP) 2022-2027 beschrijft de Rijksoverheid de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de rijkswateren en -vaarwegen.

Het Nationaal Water Programma 2022–2027 geeft een overzicht van de onpwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Er wordt gewerkt aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren.

6.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Gelderland wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlaktewater en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

6.1.4 Beleid waterschap Rijn en IJssel

Het waterschap Rijn en IJssel brengt in het waterbeheerprogramma 2022-2027 (d.d. 13 januari 2022) tot uitdrukking hoe zijn haar rol in de omgeving ziet als doorvertaling van de Watervisie 2030. In het waterbeheerprogramma 2022-2027 zijn de contouren van de ambities van het Waterschap Rijn en IJssel opgenomen om daar samen met partners invulling aan te gaan geven. Daarmee wordt duidelijk welke richting en positie het waterschap inneemt om beleidsdoelen na te streven en op welke manier de daadwerkelijke uitvoering plaatsvindt.

De werkzaamheden, bovenop de wettelijke taken van het waterschap, zijn gevat in 4 thema's:

  • Klimaatrobuust gebied: gericht op het jaarrond bereiken van een optimale balans tussen te nat en te droog en tegelijkertijd inwoners, bedrijven en medeoverheden voldoende weerbaar zijn tegen de onvermijdelijke gevolgen van extreem weer.
  • Veilig gebied: gericht op de bescherming tegen hoog water als randvoorwaarde om veilig te kunnen wonen en werken.
  • Circulaire economie en energietransitie: gericht op het zoveel mogelijk bijdragen aan het beperken van klimaatverandering door grondstofbehoefte te beperken en emissie van broeikasgassen te verminderen.
  • Gezonde leefomgeving: gericht op het zorgen voor een schoon en gezond watersysteem voor mens en natuur, waarbij het water geschikt is voor verschillende maatschappelijke functies en geen risico's op levert voor de volksgezondheid.

6.2 Waterparagraaf

6.2.1 Watertoets

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

6.2.2 Watertoetsproces

Voor de in het voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling worden de effecten van de ontwikkeling per waterthema afgewogen. De relevante waterthema's worden door middel van de watertoetstabel geselecteerd en dienen vervolgens nader te worden toegelicht. De watertoets is opgenomen als Bijlage 9 bij deze toelichting.

Het waterschap tot op heden nog niet gereageerd, deze paragraaf zal te zijner tijd worden aangevuld.

6.2.3 Waterhuishouding


Regenwater zal gebuffert worden in een eigen natuurvijver en de wadi op het recreatiepark. Wegens de droogte is het noodzakelijk dat zo veel mogelijk water wordt opgevangen. Gelet op de bodemstructuur wat bestaat uit voornamelijk zand, zal restwater direct verdwijnen in de grond. In de huidige situatie mondt alle hemelwaterafvoer uit op het maaiveld. In de huidige situatie is zichtbaar aan de dorheid van de vegetatie dat weinig water hier wordt vastgehouden.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten en planverantwoording

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het wijzigingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

7.2 Opzet van de regels

7.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. Ook de Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008) is vanaf deze datum verplicht. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012. Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels;
7.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  • Begrippen (Artikel 1)

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

  • Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel geeft onder meer bepalingen hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

7.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen;
  • Nadere eisen: eisen die burgemeester en wethouders kunnen stellen aan de bestemming, ten behoeve van het algemeen belang;
  • Afwijken van de bouwregels/ gebruiksregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bouw- en/of gebruiksregels.
  • Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig zijn of onder welke voorwaarden toegestaan zijn.
  • Wijzigingsbevoegdheid: Welke de burgemeester en wethouders onder voorwaarden de mogelijkheid geeft het plan te wijzigen teneinde een groter oppervlakte aan bedrijfsbebouwing toe te staan;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden: in de archeologische dubbelbestemmingen is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen ter bescherming van mogelijke archeologische waarden;
7.2.4 Algemene regels

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

In dit artikel zijn algemene bepalingen met betrekking tot ondergronds bouwen opgenomen.

In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze regel bevatten bepalingen omtrent functies die in ieder geval in strijd zijn met het bestemmingsplan.

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels geven burgemeester en wethouders onder andere de bevoegdheid om het plan te wijzigen ten behoeve van ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan.

In dit artikel is een algemene parkeerregeling opgenomen, welke voorziet in de borging van voldoende ruimte op eigen terrein voor parkeren en laden en lossen. Tevens is een specifieke afwijkingsbepaling opgenomen die het mogelijk maakt om de toegestane verblijfsaccommodaties binnen de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' te vervangen door andere vormen van verblijfsaccommodaties, onder voorwaarde van een goede ruimtelijke ordening en onder de voorwaarde dat er geen sprake is van een toename van het totaal aan verblijfsaccommodaties. Tevens zal deze afwijkingsbevoegdheid in geen geval leiden tot een verhoging van de bouwhoogte danwel een vergroting van een vierkante meters aan bebouwing.

7.2.5 Overgangs- en slotregels

In van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

7.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er wordt uitgegaan van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan of wijzigingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit wijzigingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het wijzigingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het wijzigingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.

Recreatie - Verblijfsrecreatie (Artikel 3)

Ter plaatse van de beoogde herontwikkeling is de bestemming Recreatie – Verblijfsrecreatie reeds opgenomen. De functieaanduding zal veranderen in 'specifieke vorm van recreatie - verblijfsrecreatie 1' om zo het plaatsen en gebruiken van recreatiewoningen toe te staan. Hiermee wordt tevens het recreatief verblijf in stacaravans en kampeermiddelen uitgesloten.

Tevens zijn algemene voorzieningen en sanitaire voorzieningen toegestaan. Tot slot zijn groenvoorzieningen ten behoeve van de landschapsinrichting toegestaan. Op deze manier is het gewenste gebruik mogelijk gemaakt.

Ten aanzien van de regels kunnen nadere eisen gesteld worden. Opgemerkt wordt dat de nadere eisen niet kunnen leiden tot een toename van het aantal recreatiewoningen ten opzichte van het aantal stacaravans. Tot slot is er in de specifieke gebruiksregels een vorm van strijdig gebruik opgenomen. Ook is hier de voorwaardelijke verplichting ten aanzien van landschappelijke inpassing. Deze voorwaardelijke verplichting is gekoppeld aan een in de bijlage bij de regels opgenomen inrichtingsplan. Hierin is tevens geborgd dat het gehele recreatieterrein wordt voorzien van een deugdelijke afrastering, zodat recreanten de achterliggende gronden niet kunnen betreden. Door deze voorwaardelijke verplichting is dan ook tevens deze afrastering juridisch geborgd.

Ook is een aanduiding opgenomen die ontsluiting op de Oostermanweg garandeerd in plaats van op de Walfortlaan in het noordoosten van het plangebied.

Waarde - Archeologie lage verwachting (Artikel 4)

De voor 'Waarde - Archeologie gematigde verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

Bij bodemingrepen groter dan 5.000 m2 zal archeologisch onderzoek moeten uitwijzen dat geen archeologische waarden in de grond worden aangetast.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het wijzigingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is. Met betrekking tot het verhaal van de kosten van de bestemmingsplanprocedure en de uitvoering van het bestemmingsplan, is met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten. Verhaal van eventuele planschadekosten is onderdeel van de anterieure overeenkomst. Het verhaal van kosten is hiermee "anderszins verzekerd", zodat het vaststellen van een exploitatieplan niet nodig is.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, inspraak en zienswijzen

9.1 Vooroverleg

9.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke plannen. Geoordeeld wordt dat dit wijzigingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

9.1.2 Provincie Gelderland

Het plan wordt in het kader van vooroverleg naar de provincie Gelderland gezonden.

9.1.3 Waterschap Rijn en IJssel

De digitale watertoets (Bijlage 9) is ingediend, waterschap Rijn en IJssel heeft tot op heden nog niet gereageerd. Deze paragraaf zal aangevuld te zijne tijd worden aangevuld.

9.2 Inspraak

Op maandag 3 oktober 2022 zijn omwonenden geïnformeerd over voorliggend plan. Seperaat zijn uit de omgeving opmerkingen kenbaar gemaakt ten aanzien van het plan. De input en gemaakte opmerkingen zijn bij de opstelling van dit wijzigingsplan betrokken.

In mei 2023 heeft een buurtoverleg aan de Eskesweg plaatsgevonden, hier waren circa 8 aanwezigen. Op 4 oktober 2023 is er een derde informatieavond geweest voor de omgeving. Tijdens deze avond heeft er terugkoppeling plaatsgevonden van de inspraak tijdens de eerste avond. Als gevolg van de inspraak is het plan op onderdelen bijgesteld. Het aantal recreatiewoningen is beperkt tot 116. De wijze van ontsluiting is aangepast. Er wordt gebruik gemaakt van de bestaande ontsluiting. De aanvankelijk geprojecteerde nieuwe uitrit aan de Walfortlaan is vervallen. De landschappelijke inpassing is op onderdelen aanmerkelijk verbreed. De situering van het hoofdgebouw wordt centraal op het terrein aangelegd, omdat zulks past binnen de toekomstige bedrijfsfilosofie van dit recreatieterrein. Op basis van het geldende bestemmingsplan is dit overigens ook al mogelijk.

9.3 Zienswijzen

Deze paragraaf wordt aangevuld indien er zienswijzen zijn bij het in ontwerp liggen van het wijzigingsplan.