direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Landelijk Gebied, Kleuverspad
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0197.BP00104-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

De gemeente Aalten werkt samen met de provincie Gelderland en ProRail aan de verbetering van de verkeersveiligheid op en rondom het spoor. Binnen de gemeente liggen op meerdere locaties Niet Actief Beveiligde Overwegen, zogenaamde NABO's. Het streven is om de veiligheid van deze NABO's te verbeteren of de NABO's af te sluiten.

Voor de locatie aan het Kleuverspad hebben ProRail en de gemeente een gezamenlijk plan ontwikkeld om de NABO op te heffen en daarvoor in de plaats vanaf de beveiligde spoorwegovergang van de Buninkdijk een nieuwe parallelweg te realiseren richting het Kleuverspad.

Deze ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan het Kleuverspad, in het oostelijk buitengebied van Aalten. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.BP00104-VG01_0002.png"

De ligging van het plangebied en de omgeving (bron: OpenStreetMaps)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt in het buitengebied ten oosten van de kern Aalten. Het Kleuverspad ligt in een kleinschalig kampenlandschap met boerderijen en landbouwgronden afgewisseld met bospercelen, houtwallen en laanbeplanting langs wegen en op perceelsgrensen. Het gebied heeft daardoor een landelijk en groen karakter.

Het Kleuverspad is een deels onverharde buitengebiedweg die in verbinding staat met de Buninkdijk ten noorden en de Haartseweg ten zuiden van het plangebied. De weg is toegankelijk voor bestemmingsverkeer en de weg wordt gebruikt als recreatieve fietsroute. Aan de noordkant van het plangebied ligt de spoorlijn 'Arnhem - Winterswijk'. De NABO Kleuverspad maakt het mogelijk om deze spoorlijn via het Kleuverspad over te steken. Daarmee is het Kleuverspad de enige ontsluitingsweg over de spoorlijn voor het (landbouw)verkeer van de agrarische bedrijven.

Het plangebied beslaat de gronden direct grenzend aan de spoorlijn tussen het Kleuverspad en de Buninkdijk. De gronden zijn in gebruik als landbouwgrond en als bosschage. Een deel van deze bosschages behoren tot het Gelders Natuurnetwerk. Het plangebied eindigt aan de oostkant ter hoogte van de beveiligde spoorwegoverweg van de Buninkdijk. Navolgende afbeeldingen geven een impressie van de bestaande situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.BP00104-VG01_0003.png"

Luchtfoto van het plangebied (bron foto: omgevingsvisie Gelderland)

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.BP00104-VG01_0004.png"

Het begin van het Kleuverspad vanaf de Haartseweg (bron: google streetview)

2.2 Toekomstige situatie

De gemeente Aalten en ProRail hebben gezamenlijk een plan gemaakt om de verkeersveiligheid ter hoogte van het Kleuverspad te verbeteren. Het plan bestaat uit het afsluiten van de NABO Kleuverspad en het aanleggen van een parallelweg tussen het Kleuverspad en de Buninkdijk. Om een beeld te krijgen van de toekomstige situatie is een inrichtingstekening gemaakt, zie navolgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.BP00104-VG01_0005.png"

Inrichtingstekening van de toekomstige situatie (bron: gemeente Aalten)

Ter hoogte van de bestaande NABO maakt het Kleuverspad straks een knik richting het oosten. Daar gaat de weg over in een nieuwe parallelweg langs het spoor richting de beveiligde spoorwegovergang van de Buninkdijk. Voor het (landbouw)verkeer uit de omgeving is er daardoor een veilig alternatief om het spoor over te steken en blijft de omrijdtijd beperkt.

De nieuwe parallelweg loopt door bestaande landbouwgrond en bosschages. Als gevolg van het plan zullen er bomen worden gekapt voor de aanleg van de weg. Deze ingreep wordt gecompenseerd door de aanleg van ca 2.016 m² aan nieuw bos binnen het plangebied. De compensatie is voorzien op bestaande landbouwgrond direct grenzend aan het bestaande GNN-gebied. Voor de aanleg van het nieuwe bos zijn beplantingsprincipes opgesteld. Bij de inrichting van de beplantingsprincipes zijn de kernkwaliteiten van het Gelders Natuurnetwerk en het Nationale Landschap Winterswijk in ogenschouw genomen. Meer over de landschappelijke inpassing volgt in paragraaf 3.2. De beplantingsprincipes zijn toegevoegd als bijlage 1 van de regels. De aanleg en het onderhoud van het nieuwe bos is als een voorwaardelijke verplichting in voorliggend plan opgenomen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in één van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro. Het project heeft daarmee op voorhand geen effect op de aspecten van nationaal ruimtelijk belang.

Ladder duurzame verstedelijking

Jurisprudentie wijst uit dat infrastructuurprojecten niet als nieuwe stedelijke ontwikkelingsprojecten worden beschouwd. Een nadere toets aan de ladder in het kader van de nieuwe parallelweg kan hiermee achterwege blijven.

Het initiatief past binnen de SVIR en het Barro.

3.1.2 Programma NABO

Het programma 'Niet Actief Beveiligde Overgangen' (NABO) is geïnitieerd door het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) en heeft als doel alle openbare en openbaar toegankelijke niet actief beveiligde overwegen en overpaden op het reizigersnet in de komende 2 tot 4 jaar te hebben gesaneerd of (innvatief) beveiligd. ProRail heeft van IenW de opdracht gekregen om het, in het voorjaar van 2017 vastgestelde, plan van aanpak Programma NABO uit te voeren. Concreet bestaat het programma om 180 publiek toegankelijke NABO's af te sluiten.

In Nederland zijn zo’n 350 NABO’s. Bij dit type overweg is er geen afsluiting door middel van slagbomen. De onbewaakt overwegen zijn vaak te vinden in gebieden waar relatief weinig mensen het spoor over hoeven te steken. Dit komt vaak voor bij onverharde wegen en paden. Deze overwegen zijn uitgerust met een Andreaskruis en waarschuwingsborden, maar worden niet actief beveiligd met spoorbomen, bellen en lichtsignalen. Gebruikers moeten op deze overwegen dus extra alert zijn op naderende treinen en dit kan gevaarlijke situaties met zich meebrengen. Er vallen jaarlijks gemiddeld twee doden op NABO’s en er vinden dagelijks bijna-ongelukken plaats.

Er zijn verschillende soorten NABO’s en daarom kan ProRail nooit eenzijdig een besluit nemen. Er zijn publieke en particuliere overwegen. Bij publieke overwegen is het de wegbeheerder die besluit of een overweg kan worden opgeheven of aangepast. De wegbeheerder is dan vaak de gemeente. Bij het opheffen of aanpassen van particuliere overpaden kan alleen met de uitdrukkelijke toestemming van de rechthebbenden.

Planspecifiek

Voorliggend plan komt voort uit het rijksprogramma NABO. De gemeente Aalten werkt samen met ProRail om de verkeersveiligheid van spoorwegovergangen binnen de gemeente te verbeteren. Het project wordt mede gefinancierd met behulp van beschikbare budgetten van het rijk en de provincie Gelderland. Uitvoering van voorliggend plan leidt tot de afsluiting van de NABO Kleuverspad, waardoor dit plan uitvoering geeft aan het programma NABO.

3.2 Provinciaal beleid

Algemeen

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 31 maart 2021 voor het laatst geactualiseerd. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:

Een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten;

  • Een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid;
  • Een voortvarend en innovatief circulair beleid;
  • Een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit;
  • Efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag;
  • Een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat;
  • Een duurzaam en divers woon- en leefkli maat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.

Omgevingsverordening Gelderland

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Planspecifiek

Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de natuurkaart van de provinciale omgevingsverordening. Een deel van het plangebied behoort tot het Gelders Natuurnetwerk. Alle overige gronden van het plangebied liggen in het Nationale Landschap Winterswijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.BP00104-VG01_0006.png"

Uitsnede van de natuurkaart van de omgevingsverordening Gelderland (bron: Omgevingsverordening Gelderland)

Artikel 2.39 (bescherming kwaliteit Gelders natuurnetwerk)

  • 1. Voor zover een bestemmingplan betrekking heeft op het Gelders natuurnetwerk wordt een nieuwe activiteit of ontwikkeling alleen toegelaten als die geen nadelige gevolgen kan hebben voor de kernkwaliteiten, oppervlakte of samenhang als bedoeld in bijlage Kernkwaliteiten Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone.
  • 2. Er is geen sprake van nadelige gevolgen voor de oppervlakte als die in overeenstemming met paragraaf 2.6.2 worden gecompenseerd:
    • a. buiten het Gelders natuurnetwerk; of
    • b. in het Gelders natuurnetwerk op gronden die op de ambitiekaart bij het Natuurbeheerplan zijn aangeduid met code N00.01.

Artikel 2.40 (afweegruimte bij groot openbaar belang)

In aanvulling op artikel 2.39, eerste lid, kan een bestemmingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling toelaten als:

  • a. sprake is van een groot openbaar belang;
  • b. er geen reële alternatieven zijn; en
  • c. de nadelige gevolgen voor de kernkwaliteiten, oppervlakte of samenhang zoveel mogelijk worden beperkt en de overblijvende effecten gelijkwaardig worden gecompenseerd in overeenstemming met paragraaf 2.6.2.

Zoals ook is te zien op voorgaande afbeelding vindt een deel van de ontwikkeling plaats binnen het GNN. Navolgend is onderbouwd waarom voorliggend plan voldoet aan het bepaalde onder a t/m c uit artikel 2.40.

a. Groot openbaar belang

Dit plan komt voort uit het rijksprogramma 'Programma NABO' en heeft als doel de verkeersveiligheid rondom spoorwegen en in het bijzonder de NABO's te verbeteren en waar nodig af te sluiten, zie voor meer achtergrondinfo 3.1.2. Bij het niet uitvoeren van dit programma staat de verkeersveiligheid van weggebruikers in het geding. Uitvoering geven aan het programma en het afsluiten van NABO's dient daarmee een groot openbaar belang. Ook in paragraaf 4.2 van de Nee tenzij-toets die is opgenomen in paragraaf 2 is ingegaan op het groot openbaar belang.

b. Alternatieven

Voor de locatie Kleuverspad heeft een belangenafweging plaatsgevonden tussen verschillende alternatieven, waaronder:

Beveiligen

Het beveiligen van de overweg kent een forse investering en zorgt tevens voor licht- en geluidshinder bij de direct omwonenden. Daarnaast blijft hiermee een overweg behouden en is dit tevens een verhoogd risico op verstoringen. Om die redenen is afgezien van beveiligen.

Ontsluiting Haartseweg

Als alternatief heeft de gemeente ook gekeken naar de ontsluiting via de Haartseweg. Deze maatregel zorgt echter voor een aanzienlijke toename in de omrijdafstand. Daarnaast wordt hiermee tevens de recreatieve fietsroute onderbroken en is er geen geschikt alternatief in de directe omgeving aanwezig. Om die redenen is afgezien van een ontsluiting via de Haartseweg.

Tunnel

Een tunnel is tevens een forse investering en gezien de lage intensiteit is een dergelijke constructie niet noodzakelijk. Er is een geschikt alternatief aanwezig welke vele malen goedkoper is en beter past van het gebruik van de weg.

Uiteindelijk heeft de belangenafweging geleid tot het plan om de NABO Kleuverspad af te sluiten en daarvoor in de plaats een nieuwe parallelweg aan te leggen. Wegverkeer krijgt daarmee een veilig alternatief zonder dat dit leidt tot nadelige omrijdtijd en verkeerstoenames elders op het wegennet. Daarmee is een compromie bereikt tussen verkeersveiligheid enerzijds en instandhouding van bereikbaarheid anderzijds, met inachtneming dat bestaande landschaps- en natuurkwaliteiten blijven behouden of worden gecompenseerd. Om te kunnen bepalen wat de gevolgen zijn van de ontwikkeling voor het GNN dient op grond van het bepaalde in artikel 2.39 onder 1 en 2 en 2.40 onder c daarom:

  • 1. te worden bepaald of de ontwikkeling nadelige gevolgen heeft voor de kernkwaliteiten, oppervlakte of samenhang van het GNN;
  • 2. indien er wel nadelige gevolgen optreden, deze gevolgen in samenhang dienen te worden beperkt en de overgebleven effecten gelijkwaardig worden gecompenseerd in overeenstemming met paragraaf 2.6.2. van de Omgevingsverordening Gelderland.

c. Beperking nadelige gevolgen voor de kernkwaliteiten, oppervlakte of samenhang en compensatie

'Nee, tenzij-toets'

Om de gevolgen van de ontwikkeling voor het GNN binnen het plangebied te kunnen bepalen is een 'Nee, tenzij-toets' opgesteld, zie bijlage 2. In hoofdstuk 3 van de toets zijn de relevante artikelen uit de omgevingsverordening op het onderdeel GNN opgenomen en is een overzicht opgenomen van de aanwezige kernkwaliteiten van het GNN ter plaatse van het plangebied. De conclusie van het hoofdstuk luidt dat de ontwikkeling geen negatieve effecten heeft op de meeste kernkwaliteiten, met uitzondering van de kernkwaliteiten:

  • 'Intensieve groen-blauwe en recreatieve dooradering';
  • 'Cultuurhistorisch en landschappelijke waarden van de beken, etc';
  • 'Beschermde soorten volgens f&f-wet of Natuurbeschermingswet (reeds Wet nb)'.

Compensatie- en beheerplan
Op basis van de regels uit de Omgevingsverordenig Gelderland (zie verder paragraaf 1.3 van de Nee, tenzij-toets) kan de ontwikkeling plaatsvinden mits op een juiste wijze gecompenseerd wordt. Om de ontwikkeling mogelijk te kunnen maken en om ervoor te zorgen dat de negatieve effecten van de kernkwaliteiten elders worden gecompenseerd, is een compensatie- en beheerplan gemaakt dat is gebaseerd op het bepaalde in paragraaf 2.6.2 'Compensatie natuur binnen Gelders natuurnetwerk' van de provinciale omgevingsverordening. Het compensatie- en beheerplan vormt een praktische invulling waarin is aangegeven hoe de negatieve effecten van de ontwikkeling op het GNN worden gecompenseerd. Het gehele compensatie- en beheerplan is te raadplegen in bijlage 3. In navolgende tekst volgen de belangrijkste conclusies.

Omdat een deel van het bestaande GNN-gebied binnen het plangebied verdwijnt als gevolg van de bestemmingsherziening en de daaropvolgende aanleg van de nieuwe ontsluitingsweg, zal binnen het plangebied ter plaatse van bestaande landbouwgrond nieuw bos worden ontwikkeld dat onderdeel uit gaat maken van het GNN. In totaal gaat het om een nieuwe bosperceel met een oppervlak van ca. 2.016 m² (zie paragraaf 2.2 voor een inrichtingstekening). De doelstelling van het nieuwe bos is natuurbos onder het beheertype N15.02 Dennen-, Eiken-, en Beukenbos (zie verder hoofdstuk 3 van het compensatie- en beheerplan). Een concrete uitwerking van het nieuwe bos, inclusief een bomen- en struikenlijst en een realisatieplan, is te raadplegen in hoofdstuk 3 van het compensatie- en beheerplan.

Om er voor te zorgen dat het nieuwe GNN-gebied en de nieuwe kernkwaliteiten ook als zodanig in stand blijven en beheerd worden, is in hoofdstuk 4 het beheerplan opgenomen. In het kader van het compensatie- en beheerplan is een planteninventarisatie uitgevoerd, welke is opgenomen in bijlage .

Planologische borging compensatie GNN

De uitkomsten van de 'Nee, tenzij-toets' en het compensatie- en beheerplan zijn op verschillende manieren doorvertaald in voorliggend bestemmingsplan. De bestaande agrarische bestemming ter plaatse van het te compenseren perceel wordt herzien naar een bosbestemming (zie verder 5.2). Ook is het bepaalde in hoofdstuk 3 van het compensatie- en beheerplan doorvertaald naar een 'Beplantingsprincipe', dat is toegevoegd als bijlage 1 van de regels. In de regels van de bosbestemming is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarin is bepaald dat de betreffende gronden binnen 1 jaar na inwerkingtreding van het bestemmingsplan dienen te zijn ingericht volgens het beplantingsprincipe en ook als zodanig in stand moeten worden gehouden.

Deelconclusie compensatie GNN

Met inachtneming van het bepaalde in de 'Nee, tenzij-toets', het 'compensatie- en beheerplan' en het beplantingsprincipe uit bijlage 1 van de regels kan worden gesteld dat voorliggend plan past binnen het gestelde van artikel 2.39, 2.40 en de afdeling 2.6 Natuur en Landschap, paragrafen 2.6.1 'Instructieregels bestemmingsplan bescherming Gelders natuurnetwerk', 2.6.2 'Compensatie natuur binnen Gelders natuurnetwerk' van de Omgevingsverordening Gelderland.

Artikel 2.56 Ontwikkeling in Nationaal landschap

Het plangebied is gelegen binnen het Nationaal Landschap Winterswijk. In paragraaf 3.1.2 van de Nee, tenzij-toets is ingegaan op de kenmerken van dit landschap en wordt geconcludeerd dat als gevolg van voorliggende ontwikkeling de kernmerken van het ter plaatse voorkomende landschap niet veranderen. Er is derhalve geen aantasting van de betreffende kernkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.BP00104-VG01_0007.png"

Uitsnede van kaart 5 'Regels Landschap' (bron: Omgevingsverordening Gelderland)

Het initiatief past binnen de omgevingsvisie en omgevingsverordening Gelderland.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale structuurvisie Achterhoek 2012

De gemeenteraden van Aalten, Berkelland, Bronckhorst, Doetinchem, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk hebben in hun vergaderingen van april/mei 2012 de 'Regionale structuurvisie Achterhoek 2012' vastgesteld. De gemeenteraad van Montferland heeft de visie niet formeel vastgesteld, maar daaraan wel instemming betuigd, omdat Montferland voor ruimtelijk ordening tevens deel uitmaakt van de Stadsregio.

De Regionale structuurvisie is een actualisatie van de visie uit 2004. Er is gekozen voor een actualisatie, omdat in de Achterhoek zich een aantal belangrijke en ingrijpende economische en maatschappelijke ontwikkelingen voordoen, zoals:

  • energietransitie en het inspelen op de gevolgen van de klimaatveranderingen;
  • bevolkingsverandering, krimp, vergrijzing en ontgroening;
  • de veranderingen in de landbouw en het landelijk gebied;
  • positionering van de Achterhoek in (inter)nationaal perspectief.


Deze ontwikkelingen zullen gevolgen hebben voor de manier waarop er nu gewoond, geleefd en gewerkt wordt in de Achterhoek. Ze hebben ook invloed op de wijze waarop geld verdiend wordt in de regio. Wijzigingen hierin kunnen ruimtelijke consequenties hebben. De geactualiseerde visie geeft richting aan het regionaal ruimtelijk beleid om de transitieopgaven goed te kunnen faciliteren. Dit door belangrijke ruimtelijke thema’s te agenderen en hierop afstemming tussen gemeenten te zoeken. Het doel is, dat de Achterhoek ook in de toekomst een vitale, regionale economie heeft en een zeer prettige omgeving blijft om in te wonen en te recreëren.


De visie sluit aan bij de Agenda 2020 van Regio Achterhoek en de provinciale regioverkenningen. Inhoudelijk beschrijft de structuurvisie:

  • Samenwerking op volkshuisvesting, bedrijfsvestigingen en functieveranderingsbeleid;
  • Bereikbaarheid van de regio, zowel fysiek als digitaal;
  • Balans tussen bestaande en nieuwe kwaliteiten in de landbouw/het landschap;
  • Innoveren van de maakindustrie en landbouw en het verduurzamen van productieprocessen en energievoorziening;
  • Ruimtelijk wordt de 'ja, mits' benadering leidend.

Deze visie is geen blauwdruk voor hoe het allemaal zou moeten. Respect voor het Achterhoekse landschap staat voorop, maar het ruimtelijk beleid mag innovatieve en duurzame ontwikkelingen niet in de weg staan. Van belang is om flexibel te blijven.

Planspecifiek

Met betrekking tot het (auto)verkeer benadrukken de samenwerkende gemeenten het belang van het behoud van bereikbaarheid enerzijds en het terugdringen van verkeershinder en onveiligheid anderzijds. Voorliggend plan heeft als achterliggend doel om de veiligheid van spoorwegovergangen te verbeteren. Voor de locatie Kleuverspad is gekozen de NABO af te sluiten en een alternatief voor wegverkeer te bieden met de nieuwe parallelweg. Door het aanpakken van een onveilige verkeerssituatie en het in stand houden van de bereikbaarheid sluit dit plan aan bij de uitgangspunten van het verkeersbeleid uit de structuurvisie.

Het initiatief past binnen de regionale structuurvisie Achterhoek 2012.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Landschapsontwikkelingsplan Aalten

Op 20 november 2007 heeft de gemeente Aalten het landschapsontwikkelingsplan (LOP) vastgesteld. Voor het tot stand komen van het LOP zijn een zestal avonden georganiseerd, waar bewoners in de gelegenheid zijn gesteld om mee te praten, mogelijke projecten in te brengen en een keuze te maken voor de toekomstige werkwijze. Bij de start van het opstellen van het LOP is een Klankbordgroep samengesteld bestaande uit 12 vertegenwoordigers van diverse belangengroepen uit de gemeente. Deze Klankbordgroep heeft in een viertal bijeenkomsten het opstellen van het LOP kritisch gevolgd en waar nodig bijgeschaafd.

In het op deze wijze tot stand gekomen Landschapsontwikkelingsplan, is een ontwikkelingsvisie vastgelegd en is een programma opgenomen om de doelen te kunnen realiseren. Kenmerkend voor de gemeente is het agrarisch cultuurlandschap. Nieuwe plannen en initiatieven dienen zodanig vorm te worden gegeven dat deze bijdragen aan het in stand houden, herstel en verbeteren van dit agrarisch cultuurlandschap. Het LOP dient te worden benut voor financiering en uitvoering van projecten welke relatie hebben met landschappelijke functies, zoals waterbeheer, natuur en kenmerkende identiteit maar ook recreatie, toerisme en verbetering van economische mogelijkheden ter instandhouding van het cultuurlandschap.

Het LOP bestaat uit drie onderdelen:

  • de basisrapportage;
  • het uitvoeringsprogramma;
  • een overzicht van de landschapsensembles per deelgebied.

Planspecifiek

Het plangebied ligt binnen de gebieden 'Aalten-oost' en 'de rand van de Haart'. Landschappelijke kenmerken van deze gebieden zijn onder andere bossen en lanen van eik en beuk. Om het nieuwe bos binnen het plangebied landschappelijk in te passen is gebruik gemaakt van de landschapsprincipes en ontwikkelingsdoelen uit het LOP. Dit heeft geleid tot het beplantingsprincipe uit bijlage 1 van de regels.

De bestaande bosschages worden begrenst door landbouwgrond. Bij de inrichting van het nieuwe bos is daarom gekozen voor een gelaagde bosovergang van drie niveau's: bos, met aansluitend een lagere mantelvegetatiezone en aan de rand met de landbouwgrond een zoomvegetatie. De nieuwe bomen en struiken bestaan straks uit gebiedseigen soorten zoals eik, berk, hazelaar, gelderse roos en lijsterbes. Het nieuwe bos zorgt daardoor voor een zachte overgang en de gelaagdheid van verschillende bomen en struiken hebben een aantrekkende werking op verschillende in het gebied voorkomende faunasoorten.

De inrichting van het nieuwe bos conform dit inrichtingsprincipe is als een voorwaardelijke verplichting opgenomen in voorliggend plan.

Het initiatief past binnen het 'Landschapsontwikkelingsplan Aalten'.

3.4.2 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan ''Landelijk gebied 2015'', vastgesteld door de gemeente op 21 maart 2017. In januari 2018 en maart 2020 heeft de Raad van State tot twee keer toe uitspraak gedaan over planonderdelen van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2015' waardoor het bestemmingsplan tussentijds op onderdelen is gewijzigd. De laatst vastgestelde versie dateert van maart 2020. De uitspraken van de RvS hebben niet geleid tot wijzigingen van de bestemmingen ter plaatse van het plangebied. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de vigerende planologische situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.BP00104-VG01_0008.png"

Uitsnede van het vigerende bestemmingsplan ''Landelijk gebied 2015'' (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

Binnen het plangebied gelden de bestemmingen 'Agrarisch met waarden', 'Bos' en 'Verkeer'. De bestemming 'Agrarisch met waarden' staat toe de gronden primair te gebruiken voor agrarisch grondgebruik en voor grondgebonden agrarische bedrijfsvoering. Over de gehele bestemming ligt een functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - hoogteverschillen'. Deze aanduiding voorziet in het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de hoogteverschillen in het landschap. Binnen de agrarische bestemming van het noordelijk plangebied geldt tevens de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'.

Binnen de bosbestemming is multifunctionele bosbouw en het herstel, behoud en de ontwikkeling van bos, natuur- en landschapswaarden mogelijk. Nagenoeg de gehele bosbestemming binnen het plangebied heeft de gebiedsaanduiding 'overige zone - gelders natuurnetwerk'.

De gronden met de verkeersbestemming zijn bestemd ten behoeve van verkeersdoeleinden, en de daarbij behorende wegen, voet- en fietspaden en op- en afritten, met bermen.

Verder geldt voor het hele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie lage verwachting'.

Een nieuwe verkeersweg is niet toegestaan binnen de bestemmingen 'Agrarisch met waarden' en 'Bos'. Daarmee is voorliggend plan in strijd met het vigerende bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2015'.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Voorliggend plan voorziet niet in nieuwe bodemgevoelige functies op basis van de Wbb. De bestaande bodemkwaliteit is daarmee in lijn met het toekomstig functiegebruik.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor beide stoffen bedraagt de grenswaarde 40 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Voorliggend plan voorziet niet in milieugevoelige functies. Een nadere toetsing van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied is daarom achterwegen gelaten.

Bijdrage initiatief

De nieuwe parallelweg wordt aangelegd ter compensatie van het afsluiten van de bestaande NABO. De weg ontsluit alleen bestaande functies. Een toename van het aantal verkeersbewegingen is daarom niet aan de orde. Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit blijft dit plan daarom ruim onder de gestelde grens van 3%-norm en draagt daarmee 'niet in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

De nieuwe parallelweg heeft in de toekomstige situatie een ontsluitingsfunctie voor de agrarische bedrijven die aan het Kleuverspad zijn gelegen. De weg is straks toegankelijk voor fietsers, bromfietsers en bestemmingsverkeer. Omdat er sprake zal zijn van een zeer rustige weg en de naastgelegen spoorlijn bepalend is voor geluidsoverlast, is het uitvoeren van akoestisch onderzoek niet nodig. Vanuit het aspect geluid zijn er geen nadelige effecten.

Het plan is uitvoerbaar vanuit het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Planspecifiek

Voorliggend plan voorziet niet in geurgevoelige objecten en/of nieuwe veehouderijen met een mogelijk geureffect op geurgevoelige objecten uit de omgeving. Er zijn daarom geen negatieve effecten vanuit het aspect geur.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

Voorliggend plan zorgt niet voor nieuwe milieugevoelige functies binnen het plangebied. Anderzijds voorziet dit plan ook niet in nieuwe bedrijven en of instellingen met een milieueffect op milieugevoelige objecten uit de omgeving. Het plan heeft geen effect vanuit het aspect milieuzonering.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit bedrijven en milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Voorliggend plan voorziet niet in kwetsbare objecten en voorziet ook niet in nieuwe risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen. Het plan heeft daarmee geen effect vanuit het aspect externe veiligheid.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit externe veiligheid.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Beleid waterschap Rijn en IJssel

Voor dit plan is het beleid van Waterschap Rijn en IJssel mede van belang. Waterschap Rijn en IJssel beschrijft in het Waterbeheerplan 2016-2021 het beleid voor alle taakgebieden van het waterschap. Het plan geeft aan welke doelen het waterschap nastreeft en met welke aanpak het waterschap deze doelen wil bereiken. Het waterschap heeft de "Handreiking Waterparagraaf voor bestemmingsplannen" (versie januari 2012) ontworpen waarmee kan worden bepaald voor welke plannen en in welke mate het waterschap betrokken dient te worden bij het opstellen van een waterparagraaf.

Bij plannen met een verhard oppervlak kleiner dan 500 m² in de nieuwe situatie hoeft geen berging gerealiseerd te worden. Bij plannen met een toename van het verhard oppervlak tussen 500 m² dient rekening gehouden te worden met een maatgevende bui van 40 mm per uur. Hiervoor kan de volgende berekening worden gehanteerd, waarin de factor 0,04 m een maatgevende bui van 40 mm per uur vertegenwoordigt:

 

Benodigde compensatie (in m³) = Toename verhard oppervlak (in m²) * 0,04

Planspecifiek

Watertoetstabel

Aan de hand van de handleiding van het waterschap is het aspect water in het voorliggende plan meegenomen. In de volgende tabel wordt aangegeven welke waterhuishoudkundige aspecten voor het bestemmingsplan relevant zijn.

Thema   Toetsvraag   Relevant   Intensiteit*  
Veiligheid   1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  
1. Nee


2. Nee  
2


2  
Riolering en afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m³/ uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?  
1. Nee

2. Nee
3. Nee  
2

1
1  
Wateroverlast (oppervlaktewater)   1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2.500 m²?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m²?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
1. Nee

2. Ja

3. Nee

4. Nee  
2

1

1

1  
Oppervlaktewaterkwaliteit   1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?   1. Nee
 
1  
Grondwateroverlast   1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
4. Beoogt het plan aanleg van drainage?  
1. Nee

2. Nee
3. Nee

4. Nee  
1

1
1

1
 
Grondwaterkwaliteit   1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   1. Nee   1  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
1. Nee

2. Nee  
1

2  
Volksgezondheid   1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
1. Nee

2. Nee  
1

1  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
1. Nee
2. Nee
3. Nee

4. Nee  
2
2
1

1  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   1. Nee   1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   1. Nee   2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   1. Nee   1  

Toename verhard oppervlak

Als gevolg van de nieuwe parallelweg neemt het verhard oppervlak binnen het plangebied toe met ca 900 m2 (uitgaande van een rijbaan van 3 m breed en 300 m lang). De overige gronden van het plangebied en de omgeving van de locatie bestaan echter uit landbouwgrond en natuur. Daarmee blijft er meer dan voldoende ruimte aanwezig om overtollig hemelwater te infiltreren in de bodem. Het plan heeft geen negatief effect op de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse als gevolg van de toename van het verhard oppervlak.

Met inachtneming van bovenstaande is het initiatief uitvoerbaar vanuit het aspect water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Om te bepalen of voorliggend plan mogelijk effect heeft op beschermde gebieden en soorten, is een quickscan Flora en Fauna uitgevoerd, zie bijlage 5. In het vervolg van deze paragraaf zijn de belangrijkste conclusies opgenomen.

Gebiedsbescherming

Binnen het plangebied zijn houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een melding- en herplantplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming. Voorafgaand aan de kap zal het bevoegd gezag daarvan op de hoogte worden gebracht. Het plan heeft gezien de beperkte aard en omvang geen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden. Bij het ontwerp bestemmingsplan was als bijlage een voortoets stikstofdepositie opgenomen waarin de aanlegfase van het plan was getoetst. Sinds 1 juli 2021 is echter de Wet stikstofreductie en natuurherstel in werking getreden, waarmee de aanlegfase is vrijgesteld van toetsing. De voortoets stikstofdepositie is daarom als bijlage vervallen. Er is daarmee geen sprake van mogelijke negatieve effecten op beschermde Natura 2000-gebieden.

Soortenbescherming

In de quickscan is geconcludeerd dat ten aanzien van de rode eekhoorn, zandhagedis en sperwer dienen er maatregelen genomen te worden om negatieve effecten te voorkomen. De te nemen maatregelen zijn opgenomen in het onderzoeksrapport. Er zijn geen negatieve effecten op overige beschermde soorten. Het bestemmingsplan is hiermee uitvoerbaar zoals bepaald in de Wro.

Conclusie

Het plan is uitvoerbaar wat betreft het aspect ecologie.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.

Door het afsluiten van de NABO komt de bestaande spoorwegovergang van het Kleuverspad te vervallen. De agrarische bedrijven die nu via het Kleuverspad op de Buninkdijk worden ontsloten, kunnen straks gebruik maken van de nieuwe parallelweg. Deze nieuwe weg wordt verder oostwaarts aangesloten op de Buninkdijk, ter hoogte van de bestaande beveiligde spoorwegovergang. Daarmee is een veilig alternatief geboden en blijven de bestaande agrarische bedrijven ontsloten op de Buninkdijk zonder aanzienlijke omrijdtijd tot gevolg. De nieuwe parallelweg voorziet enkel in een gewijzigde ontsluiting van het Kleuverspad op de Buninkdijk en leidt derhalve niet tot een toename van het aantal verkeersbewegingen of een extra parkeerbehoefte.

Voorliggend plan is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Binnen of in de directe omgeving liggen geen cultuurhistorisch waardevolle objecten. Onder het provinciale beleid in paragraaf 3.2, is reeds toegelicht op welke wijze dit plan rekening houd met de onderliggende cultuurhistorische betekenis van het landschap. Het plan heeft geen negatief effect vanuit het aspect cultuurhistorie.

Archeologie

In het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2015' zijn de gronden van het plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie lage verwachting'. De regels van deze bestemming stellen dat een archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd indien nieuwe werkzaamheden voorzien in grondwerkzaamheden met een oppervlak groter dan 5.000 m² of meer. Daarvan is geen sprake bij dit plan. Het plan heeft daarmee geen negatief effect op de mogelijke aanwezigheid van archeologische resten in de bodem. De vigerende dubbelbestemming zal in dit plan worden overgenomen, waardoor is gewaarborgd dat bij mogelijke nieuwe ontwikkelingen in de toekomst, de mogelijke aanwezigheid van archeologische resten in de bodem beschermd blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect cultuurhistorie en archeologie.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

Voor deze ontwikkeling is een budget beschikbaar gesteld door de gemeenteraad. Daarnaast dragen het ministerie van Infrastructuur en Milieu en de Provincie Gelderland bij. Eventuele planschadekosten worden gedekt uit dit budget. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid van het plan gewaarborgd.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • 'Bos': deze bestemming is toegekend aan de gronden waarbinnen nieuw bos wordt gerealiseerd. In de regels van dit plan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die erin voorziet dat het nieuwe bos wordt aangelegd.
  • 'Verkeer': deze bestemming is toegekend ter plaatse van de nieuwe parallelweg.

Verder zal de bestaande dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie lage verwachting' worden overgenomen van het vigerende bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2015'.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Dit bestemmingsplan zal in het kader van het wettelijk overleg worden toegezonden aan provincie Gelderland, ProRail en het waterschap Rijn en IJssel. Als gevolg van een vraag van de provincie is in de toelichting de compensatie van de kap van bomen verduidelijkt.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

Voor dit plan is geen formele inspraakprocedure georganiseerd. Het plan is met de omwonenden en grondeigenaren afgestemd.

6.4 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 2 juni 2021 ter inzage gelegen voor een periode van 6 weken. Er zijn vier zienswijzen ingediend. De samenvatting en beoordeling van deze zienswijzen zijn opgenomen in de Zienswijzennota. Deze nota is aan het raadsbesluit toegevoegd