Plan: | Landelijk gebied, Vorsterkamp |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0197.BP00097-VG01 |
De eigenaar van de intensieve varkenshouderij aan de Kalverweidendijk 11 in Dinxperlo, hierna initiatiefnemer, is voornemens om elders zijn bedrijf voort te zetten. Het voornemen is om het agrarisch bedrijf geheel te saneren. Ter compensatie van de gesloopte bedrijfsbebouwing mogen op deze gronden en de omliggende gronden maximaal 4 nieuwe vrijstaande woningen worden gerealiseerd en wordt de bedrijfswoning omgezet naar een burgerwoning. Daarnaast mogen in het plangebied maximaal 3 nieuwe woningen worden gerealiseerd als invulling van woningbouwrecht elders in het landelijk gebied van de gemeente Aalten. Dit is het geval wanneer eenzelfde aantal woningen uit de woningvoorraad in het landelijk gebied wordt onttrokken of het verplaatsen van een zogenoemd Rood-voor-Rood recht dat nog niet is gerealiseerd. Op deze wijze wordt dit overgangsgebied tussen de bebouwde kom van Dinxperlo en het buitengebied herontwikkeld tot een aantrekkelijke woonlocatie met aandacht en ruimte voor het versterken van bestaande landschappelijke kwaliteiten.
De voorgaande ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen in het buitengebied, niet ver ten noorden van de kern van Dinxperlo. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
De ligging van het plangebied en de omgeving (bron: OpenStreetMaps)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied ligt aan de Kalverweidendijk, in het overgangsgebied tussen de bebouwde kom van Dinxperlo en het buitengebied. De Kalverweidendijk is de meest noordelijke weg van de bebouwde kom van Dinxperlo en gaat aan de oostkant over in een landelijke weg.
De locatie ligt in een kleinschalig kampenlandschap. Dit landschap kenmerkt zich door reliëf in een overwegend vlak gebied. Wegen volgen het hoogteverschil en hebben daarom veelal een bochtig verloop. Door de vele houtwallen en de wijze van verkaveling oogt het landschap kleinschalig. Tussen de houtwallen liggen onregelmatige kavels die voornamelijk in gebruik zijn als grasland.
In de omgeving zijn voornamelijk woningen gelegen. Ten zuiden van de Kalverweidendijk liggen de eerste woningen van de bebouwde kom van Dinxperlo. Het omliggende gebied is aan de westzijde, langs de Lage Heurnseweg kleinschalig met kleine weiden en kronkelige houtwallen. De bebouwing staat hier beschut tussen de houtwallen. Meer naar het oosten en noordoosten is het gebied opener en grootschaliger. De bebouwing staat hier opener in het landschap.
Binnen het plangebied is een intensieve varkenshouderij aanwezig aan de Kalverweidendijk 11 met schapen en landbouw als neventak. Het bedrijfsperceel is ingericht met een bedrijfswoning en enkele opstallen. Rondom de bebouwing liggen de akkerbouwgronden. Binnen de zuidelijke strook van het plangebied zijn op grond van het vigerende bestemmingsplan al drie woningen mogelijk, waarvan er één al is gerealiseerd.
Binnen en direct rondom het plangebied zijn ook waardevolle landschapselementen aanwezig. Het deel van de Kalverweidendijk welke parallel loopt aan de meest noordelijke woningen van de bebouwde kom, wordt begeleid door oude eiken. Ook liggen er meerdere gesloten bosvlakken die het gebied een groen karakter geven en parallel aan de noordelijke plangrens loopt de Snijdersveerbeek.
Vanaf de zuidkant wordt het plangebied door een zijweg ontsloten op de Kalverweidendijk. Navolgende afbeeldingen geven een impressie van de bestaande situatie.
Luchtfoto van het plangebied, met aan de zuidkant de eerste woonhuizen van de bebouwde kom van Dinxperlo (bron foto: omgevingsvisie Gelderland)
Aanzicht op de bestaande intensieve varkenshouderij (bron: Puur Landschap)
Sfeerbeeld van het landschap ten westen van de locatie (bron: Puur Landschap)
In de toekomstige situatie wordt het plangebied ontwikkeld tot een aantrekkelijke woonlocatie waarbij de landelijke uitstraling van het gebied recht doet aan kwaliteiten waar het groene buitengebied in de bestaande situatie al over beschikt. In de toekomst staan in totaal maximaal 8 vrijstaande woningen op ruim opgezette kavels in boskamers en in een groene omgeving waar bomen, tuinen en grasland de overhand hebben. Om ruimte te maken voor dit plan zal de bestaande intensieve veehouderij aan de Kalverweidendijk 11 stoppen met de bedrijfsvoering en wordt de bedrijfsbebouwing gesloopt (uiterlijk per 1 juli 2020). Dit betekent een ruime afname van emissies van onder andere ammoniak en geur waardoor dit plan tevens direct bijdraagt aan een schonere en gezonde leefomgeving.
In totaal staan er binnen het plangebied in de toekomst maximaal 8 woningen ter plaatse van de huisplaats van het agrarisch bedrijf. Deze woningen worden gefaseerd mogelijk gemaakt. 1 woning is al mogelijk, te weten de bestaande bedrijfswoning, die in de toekomst als burgerwoning behouden blijft. Het bouwrecht van 4 van de 7 overige woningen wordt verkregen door het staken van de bedrijfsvoering ter plaatse en de sloop van de bebouwing. Voor de laatste 3 woningen geldt dat, voordat deze gerealiseerd mogen worden, er elders in de gemeente vergelijkbare woningen uit de woningvoorraad dienen te verdwijnen. Een nadere toelichting op deze regeling komt aan bod in hoofdstuk 3.
Ten behoeve van dit plan is een stedenbouwkundig ontwerp gemaakt, waar de afbeelding in het vervolg van deze paragraaf een uitsnede van toont (het gehele ontwerp is als bijlage 1 toegevoegd). De woningen worden in kaveleenheden van maximaal 3 aaneengesloten kavels gerealiseerd. Aan weerszijden van een kaveleenheid wordt een bosstrook van minstens 15 meter breed gerealiseerd. De gronden ten zuiden van de bestaande bedrijfswoning blijven onbebouwd, zodat de bestaande zichtlijn hier wordt behouden.
De woningen worden op ruim opgezette kavels gerealiseerd. De woningen krijgen een maximale inhoud van 750 m³ en een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 m. en 10 m. Een nadere uitwerking van het ontwerp van de woningen volgt in een latere fase van de ontwikkeling, bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen.
Voor het gebied is een beeldkwaliteitskader opgesteld, zie bijlage 2. Dit beeldkwaliteitskader wordt gelijktijdig met dit bestemmingsplan vastgesteld als aanvullend welstandsbeleid op grond van artikel 12a van de Woningwet.
Het plangebied wordt ontsloten op de bestaande zijweg van de Kalverweidendijk. De huidige inrichting van de weg blijft gehandhaafd. Het voorlopig stedenbouwkundig ontwerp gaat uit van één ontsluitingsweg. Het bestemmingsplan legt de precieze locatie van de ontsluitingsweg niet vast, zodat er enige flexibiliteit is voor de inrichting van het gebied. De ontsluitingsweg krijgt een minimale breedte van 4,5 m. met aan weerszijden een berm van minimaal 1,5 m. breed. Meer over het aspect verkeer volgt in paragraaf 4.4.
Uitsnede van het stedenbouwkundig ontwerp (bron: Buro SRO)
Landschappelijke inpassing
Het stedenbouwkundig concept van het plan is gebaseerd op het vormen van boskamers waarin de nieuwe woningen zijn gesitueerd. Om deze sfeer tot stand te brengen, zijn clusters (kaveleenheden) van maximaal drie woningen toegestaan die onderbroken worden door ruime bosstroken van minimaal 15 m breed. Aan de meeste randen van het plangebied zijn tevens bosstroken van minimaal 7 m breed opgenomen waardoor samen met de hiervoor genoemde ruime strook de gewenste boskamer ontstaat. Beide bosstroken zijn in de regels vastgelegd met bijbehorende beplantingsprincipes (zie bijlage 2). In verband met de bezonning is aan de zuidzijde van de erven geen wezenlijke groenstrook geprojecteerd.
Conclusie
Voorliggend plan zet een bestaande intensieve veehouderij en bijbehorende akkerbouw gronden om naar een aantrekkelijke woonlocatie met een landelijke uitstraling waar in totaal plaats is voor maximaal 8 vrijstaande woningen. Dit gaat gepaard met landschappelijke inpassing en een beeldkwaliteitskader. Desondanks blijf er ruimte voor openheid en waardevolle zichtlijnen. Het verdwijnen van de intensieve veehouderij zorgt daarnaast voor een gezondere leefomgeving waar ook omliggende inwoners van meeprofiteren.
Een duurzame leefomgeving is een leefomgeving waarin bewust wordt omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om duurzaamheid te integreren in de planvorming. Dat wordt bereikt door de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin mee te nemen in de planvorming. Zo ontstaat een afwegingskader dat leidt tot een goed gemotiveerd plan dat voor die ene plek, in die omgeving en binnen de (financiële) kaders het beste plan is.
Duurzame stedenbouw bestaat voor een deel uit aspecten die sectoraal gezien al lang in beeld zijn. Denk aan de omgang met regenwater dat bij voorkeur geborgen wordt op het eigen terrein en een goede groene inpassing in de omgeving met 'natuurinclusieve' bouw. Zo ontstaat zowel een prettige leefomgeving voor mens en dier, en is het plan ook beter bestand tegen hittestress en droogte. Andere aspecten van duurzame stedenbouw is het multifunctioneel bouwen als ook het aspect circulair bouwen. Goede gebouwen met een passende architectuur dragen ook bij aan de duurzaamheid van de omgeving. Denk bijvoorbeeld aan de jaren-dertig-woonwijken welke nog steeds zeer gewild zijn (energetisch ligt daar nu wel een opgave, maar dat hele wijken nog steeds gewild zijn is óók duurzaam). Een aspect dat inmiddels ook centraal staat in de duurzame stedenbouw is het aspect energie. Door de MilieuPrestatie van Gebouwen (MPG) in beeld te brengen ligt er een basis voor energiebesparende maatregelen welke resulteren in een GPR-score. Bij nieuwe gebouwen geldt al een strenge EPC-norm en soms zijn de gebouwen al (vrijwel) energieneutraal (BENG, Bijna Energie Neutraal gebouw). Duurzame stedenbouw is zo een instrument dat leidt tot plekken waar mensen zich prettig en veilig voelen. Een prettige leefomgeving is bovendien een gezonde leefomgeving wat betreft bodemkwaliteit, luchtkwaliteit, geluid en externe veiligheid. Dit alles dient afgewogen te worden en in relatie te worden bezien met de investerings- en beheerkosten. Het resultaat van deze integrale afweging is een bepaald duurzaamheidsniveau dat in het stedenbouwkundige plan uitgewerkt kan worden. Dat vormt vervolgens weer de basis voor (onder meer) het bestemmingsplan om e.e.a. ook juridisch te borgen.
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in een herontwikkeling van gronden van een intensieve veehouderij naar een aantrekkelijke woonlocatie in het groen. Het concept 'wonen in boskamers' ligt hieraan ten grondslag. Vanuit duurzaamheidsoogpunt draagt het plan bij aan een verdere vergroening van het landschap. Dit begint met het aanplanten van diverse boskavels. De ruim opgezette woonkavels, waarop voldoende ruimte is voor groenelementen, zorgen voor een verdere vergroening van het gebied.
De woningen die binnen de groene boskamers mogelijk worden gemaakt, zijn nultredenwoningen, gebouwd met duurzame materialen en, bij voorkeur, energieneutraal. De nieuwe woningen worden niet aangesloten op het aardgasnet.
In een nog op te stellen infiltratieplan worden maatregelen opgenomen die er voor gaan zorgen dat hemelwater in de toekomst in de bodem geïnfiltreerd gaat worden. Hierdoor wordt wateroverlast, voor zowel de woningen binnen het plangebied als daarbuiten, voorkomen.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro.
Ladder duurzame verstedelijking
De in totaal 8 woningen die in de toekomstige situatie onderdeel uitmaken van de ontwikkelingslocatie worden gefaseerd mogelijk gemaakt en gerealiseerd. 1 van de 8 woningen is in de bestaande situatie al planologisch toegestaan, te weten de bestaande bedrijfswoning, die in de toekomst naar een burgerwoning wordt omgezet. Voor 3 van de overige 7 woningen geldt een in dit plan opgenomen compensatieregeling. Deze 3 woningen mogen pas gebouwd worden als 3 vergelijkbare woningen in het buitengebied van Aalten uit de woningvoorraad verdwijnen. Daarmee vervangen de 3 woningen uit dit plan dus 1 op 1 andere woningen binnen de gemeente. Per saldo voorziet voorliggend plan dus slechts in een toename van 4 nieuwe woningen aan de woningvoorraad.
Uit jurisprudentie blijkt dat van een stedelijke ontwikkeling sprake is als een nieuwe ontwikkeling voorziet in 11 nieuwe woningen of meer. Gelet op voorgaande motivatie maakt dit plan 4 nieuwe woningen mogelijk, waardoor van een stedelijke ontwikkeling geen sprake is. Voorliggend initiatief hoeft daarmee niet getoetst te worden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
In het vervolg van dit plan, onder het gemeentelijk beleid in paragraaf 3.4, wordt nader ingegaan op de behoefte van de woningen in relatie tot de lokale woningmarkt.
Vanuit het rijksbeleid kan geconcludeerd worden dat dit initiatief uitvoerbaar is.
Algemeen
Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening van Gelderland. Deze zijn in 2014 vastgesteld en sindsdien een aantal keren geactualiseerd naar aanleiding van nieuwe wetgeving of nieuwe initiatieven (laatstelijk op 19 december 2018). De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Omgevingsvisie Gelderland
De Omgevingsvisie heeft een tweetal doelen geformuleerd, te weten:
Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om sterke steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Deze versterking van de economie gebeurt in een andere context dan een aantal jaar geleden. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'. Ter versterking van de kansen voor bedrijvigheid zet de provincie gericht stappen om ruimte te bieden aan initiatiefnemers en om hen te faciliteren. Dat betekent vooral:
De realisatie van deze tweede centrale doelstelling betekent vooral:
Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik
De provincie en partners gaan nieuwe ontwikkelingen bezien in samenhang met de bestaande voorraad. Als leidend principe wordt de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik gehanteerd. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Omgevingsverordening Gelderland
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Planspecifiek
Omgevingsvisie
Met betrekking tot het thema wonen in de Achterhoek werkt de provincie intensief samen met gemeenten en corporaties. De uitkomst van deze samenwerking is vastgelegd in de Regionale Woonvisie- en woonagenda Achterhoek. Hier wordt in navolgende paragraaf nader op in gegaan. De voornaamste inbreng van de provincie in dit regionale overleg is de door de Gedeputeerde Staten vast te stellen kwantitatieve regionale opgave. Deze opgave vormt het kader waarbinnen het woonbeleid door gemeenten en corporaties geconcretiseerd wordt. Specifiek voor dit plan worden in de omgevingsvisie geen nadere beleidsuitspraken gedaan. Voorliggend plan wordt in navolgende paragrafen, onder het regionale en gemeentelijk beleid, nader getoetst.
Omgevingsverordening
Voor de gronden van het plangebied worden in de Omgevingsverordening geen nadere regels gesteld die een relatie hebben met de inhoud van dit plan. Het plan is daarmee passend binnen de omgevingsverordening Gelderland.
Het initiatief is uitvoerbaar binnen het provinciale beleid.
Regionale Woonagenda Achterhoek
In de regionale woonagenda achterhoek is het woonbeleid van de samenwerkende Achterhoekse gemeenten Aalten, Berkelland, Bronckhorst, Doetinchem, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk vastgelegd.
In de Regionale Woonagenda Achterhoek 2015 - 2025 is aangegeven dat de woningbouwplanning van de gemeenten binnen de regio in overeenstemming gebracht moet worden met de behoefte aan woningen tot 2025. Dit betekent dat het aanvankelijk tussen 2015 en 2025 toe te voegen aantal woningen van 5.900 met 10% is gereduceerd tot 3.145 woningen.
Planspecifiek
De gemeente Aalten heeft de Regionale Woonagenda doorvertaald in de Woonvisie en Woningbouwplanning Aalten 2017. Daarop wordt nader ingegaan in paragraaf 3.4.1.
Op 16 februari 2016 heeft de gemeenteraad de lokale Uitwerking van de Regionale Woonagenda 2015-2025 vastgesteld. Deze woonagenda is onder andere opgesteld op basis van de regionale woningmarktmonitoring, de resultaten van het Achterhoeks woonwensen en leefbaarheidsonderzoek (AWLO) en de uitkomsten uit het lokale project Kernenfoto's. In deze Woonagenda is aangegeven dat de woningbouwplanning in overeenstemming gebracht moet worden met de behoefte aan woningen tot 2025. In de periode 2015-2025 mogen maximaal 483 woningen worden toegevoegd.
Op basis van de regionale en lokale Woonagenda zijn er minder nieuwe woningen nodig dan was voorzien. De gemeenteraad heeft op 23 mei 2017 de Woningbouwplanning Aalten 2017 vastgesteld. Deze planning bevat beleid waarmee het aantal nieuw te bouwen woningen wordt teruggebracht met 10% ten opzichte van de planning van 2010. In deze Woningbouwplanning is het 'stoplichtmodel' toegepast. Via dit model is nagegaan welke nieuwbouwplannen doorgezet kunnen worden (groen) en welke gestopt (rood) moeten worden.
Planspecifiek
De in totaal 8 woningen uit dit plan zijn of worden in een drietrapsfasering uitgevoerd. 1 woning is op basis van het vigerende bestemmingsplan reeds toegestaan, namelijk de bestaande bedrijfswoning die wordt omgezet naar een burgerwoning aan de Kalverweidendijk 11.
In de woningbouw planning Aalten 2017 is opgenomen dat voor 4 woningen bouwrecht wordt verkregen als de intensieve veehouderij aan de Kalverweidendijk 11 op deze plek stopt met haar bedrijfsvoering. Het saneren van het bedrijf maakt onderdeel uit van dit plan. Deze 4 woningen staan vanwege deze voorwaarde als oranje plan op de gemeentelijke woningbouwplanning. Als aan de voorwaarde wordt voldaan wordt het een groen plan.
Voor de overige 3 woningen geldt dat deze gerealiseerd kunnen worden indien elders binnen het grondgebied, niet zijnde de bebouwde kom van de kernen Aalten, Bredevoort en Dinxperlo, van de gemeente Aalten eenzelfde aantal vergelijkbare woningen uit de woningvoorraad zijn weggehaald. Hiervoor is in de regels van dit plan een regeling opgenomen. Daarmee wordt ervoor gezorgd dat de woningvoorraad van de gemeente Aalten door het realiseren van deze 3 woningen niet toeneemt.
Het plan past binnen het gemeentelijke woningbouwbeleid.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan ''Landelijk gebied 2015'', vastgesteld door de gemeente op 21 maart 2017. Op 16 oktober 2018 is in aanvulling op dit bestemmingsplan het ''Landelijk gebied 2015, herstelbesluit 2018'' vastgesteld. Dit herstelbesluit heeft echter niet geleid tot wijzigingen van de bestemmingen ter plaatse van het plangebied. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van vigerende plan:
Uitsnede van het vigerende bestemmingsplan ''Landelijk gebied 2015'' (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)
Binnen het plangebied zijn de enkelbestemmingen: ''Agrarisch'', ''Groen'' en ''Wonen - 1'' opgenomen.
Ter plaatse van het agrarische bedrijf ligt een bouwvlak met de functieaanduiding ''intensieve veehouderij''.
In de zuidoostelijke hoek van het plangebied liggen drie bestemmingsvlakken ''Wonen-1''. Per bestemmingsvlak is één woning toegestaan.
Over nagenoeg het gehele plangebied is de dubbelbestemming ''Waarde - Archeologie lage verwachting'' van toepassing. Een stukje grond aan de westkant heeft de dubbelbestemming ''Waarde - Archeologie hoge verwachting''.
Het geldende bestemmingsplan staat geen nieuwe woningen toe. Het plan is daarmee in strijd met het vigerende bestemmingsplan ''Landelijk gebied 2015''.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
Voor alle woningen uit dit plan wijzigt de functie van de gronden waarop deze woningen beoogt zijn (of al aanwezig zijn in het geval van de bestaande bedrijfswoning), van de bestaande agrarische functie naar een gevoeligere woonfunctie. Om te bepalen of de kwaliteit van de bodem in lijn is met de beoogde functie, is een bodemonderzoek uitgevoerd. Het gehele rapport is als bijlage 3 toegevoegd.
De belangrijkste conclusie van het onderzoek is dat er slechts enkele lichte verontreinigingen zijn aangetroffen en dat de kwaliteit van de bodem geen bezwaar vormt voor het toekomstige gebruik van de gronden.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor beide stoffen bedraagt de grenswaarde 40 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15573692 (aan de Aa Strangrondweg ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) | PM10 (Fijn stof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2015 (µg/m3) | 18,3 µg/m3 | 19,1 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Voorliggend plan maakt 7 nieuwe woningen binnen het plangebied mogelijk. De intensieve varkenshouderij aan de Kalverweidendijk wordt gesaneerd. Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit blijft dit plan, door het mogelijk maken van 7 woningen, ruim onder het aantal van 1.500 woningen. Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project per definitie niet boven de 3%-norm komt en daarmee 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Dit plan voorziet in 7 extra geluidsgevoelige objecten ten opzichte van de bestaande situatie.
Het plangebied wordt grofweg begrensd door de verkeersassen Lage Heurnseweg (60 km/u) en de Kalverweidendijk (30 km/u).
De Lage Heurnseweg heeft een geluidzone van 250 m. Daarmee liggen enkele woningen uit dit plan binnen de zone. In 2012 is een akoestisch onderzoek uitgevoerd voor een nieuwbouwwoning aan de Lage Heurnseweg 2a. Deze woning ligt op 35 m. vanaf het hart van de weg. Het onderzoek uit 2012, zoals dat is opgenomen als bijlage bij het bestemmingsplan ''Buitengebied Aalten, Halteweg 1-3 en Lage Heurnseweg 2a'' heeft als conclusie dat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden.
Omdat de dichtstbijzijnde nieuwe woning van dit plan op een nog verdere afstand van de weg ligt (op circa 150 m) dan de woning aan de Lage Heurnseweg 2a, zal de voorkeursgrenswaarde voor de woningen die met voorliggend plan mogelijk worden gemaakt niet wordt overschreden.
De Kalverweidendijk is zogezegd een 30 km/u. Het betreft een rustige weg welke niet structureel en intensief wordt gebruikt door (zwaar) vrachtverkeer. Het is dan ook niet aannemelijk dat er sprake is van geluidsoverlast afkomstig van deze weg.
In de omgeving van het plangebied liggen geen industrieterreinen of spoorwegen, waarmee industrielawaai en/of spoorweglawaai op voorhand kunnen worden uitgesloten.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Planspecifiek
Voorliggend plan maakt 7 nieuwe geurgevoelige objecten mogelijk. Aan de andere kant verdwijnt de bestaande intensieve varkenshouderij naar een plek elders, waarmee de situatie met betrekking tot geur ter plaatse verbetert.
In de omgeving van de planlocatie zijn geen andere (intensieve) agrarische bedrijven gelegen die mogelijk voor geuroverlast kunnen zorgen. De 7 woningen worden vanuit geur daarmee niet gehinderd.
Het plan heeft daarmee een positief effect wat betreft het aspect geur. Er worden geen bedrijven in de omgeving belemmerd en er zal in de nieuwe woningen sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Dit plan maakt de realisatie van 7 extra milieugevoelige objecten binnen het plangebied mogelijk. Hierdoor is het van belang te kijken naar bedrijfsactiviteiten in de omgeving van het plangebied. Ten noorden van de locatie ligt een bedrijfsbestemming waar bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan tot aan milieu categorie 2 (max. richtafstand 30 m.). Gelet op de afstand tot het plangebied (250 m.), is van wederzijdse hinder geen sprake.
In de omgeving liggen geen andere inrichtingen die mogelijk van invloed zijn op de ontwikkeling. Binnen het plangebied is vanuit bedrijven en milieuzonering daarmee sprake van een goed woon- en leefklimaat. Dit plan belemmert omliggende bedrijven ook niet in hun bedrijfsvoering.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit bedrijven en milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede risicokaart waarbij de planlocatie is aangegeven als blauw transparant vlak (bron: risicokaart)
Op de afbeelding is zichtbaar dat ten zuidwesten van de locatie op circa 350 m. een buisleiding loopt. Het betreft een gasleiding van het type N-569-72. De afstand tussen de leiding en het plangebied is ruim voldoende om een mogelijk risico uit te kunnen sluiten.
Net ten westen van de leiding zelf staat een inrichting die behoort tot het gasnetwerk. Hiervoor is een risicoafstand (PR 10-6) contour opgenomen van 15 m. Gelet op de afstand tot het plangebied (400 m.) is er van risico geen sprake.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit externe veiligheid.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Planspecifiek
Beleid waterschap Rijn en IJssel
Voor dit plan is het beleid van Waterschap Rijn en IJssel mede van belang. Waterschap Rijn en IJssel beschrijft in het Waterbeheerplan 2016-2021 het beleid voor alle taakgebieden van het waterschap. Het plan geeft aan welke doelen het waterschap nastreeft en met welke aanpak het waterschap deze doelen wil bereiken. Het waterschap heeft de "Handreiking Waterparagraaf voor bestemmingsplannen" (versie januari 2012) ontworpen waarmee kan worden bepaald voor welke plannen en in welke mate het waterschap betrokken dient te worden bij het opstellen van een waterparagraaf.
Bij plannen met een verhard oppervlak kleiner dan 500 m² in de nieuwe situatie hoeft geen berging gerealiseerd te worden. Bij plannen met een toename van het verhard oppervlak tussen 500 m² dient rekening gehouden te worden met een maatgevende bui van 40 mm per uur. Hiervoor kan de volgende berekening worden gehanteerd, waarin de factor 0,04 m een maatgevende bui van 40 mm per uur vertegenwoordigt:
Benodigde compensatie (in m³) = Toename verhard oppervlak (in m²) * 0,04
Watertoetstabel
Aan de hand van de handleiding van het waterschap is het aspect water in het voorliggende plan meegenomen. In de volgende tabel wordt aangegeven welke waterhuishoudkundige aspecten voor het bestemmingsplan relevant zijn.
Thema | Toetsvraag | Relevant | Intensiteit* |
Veiligheid | 1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade) 2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier? |
1. Nee 2. Nee |
2 2 |
Riolering en afvalwaterketen | 1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m³/ uur? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap? |
1. Nee 2. Nee 3. Nee |
2 1 1 |
Wateroverlast (oppervlaktewater) | 1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2.500 m²? 2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m²? 3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes? |
1. ja 2. ja 3. Nee 4. Nee |
2 1 1 1 |
Oppervlaktewaterkwaliteit | 1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? | 1. Nee |
1 |
Grondwateroverlast | 1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 2. Is in het plangebied sprake van kwel? 3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren? 4. Beoogt het plan aanleg van drainage? |
1. Nee 2. Nee 3. Nee 4. Nee |
1 1 1 1 |
Grondwaterkwaliteit | 1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? | 1. Nee | 1 |
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? |
1. ja 2. Nee |
1 2 |
Volksgezondheid | 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? |
1. Nee 2. Nee |
1 1 |
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur? 4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied? |
1. Nee 2. Nee 3. Nee 4. Nee |
2 2 1 1 |
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied? | 1. Nee | 1 |
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? | 1. Nee | 2 |
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | 1. Nee | 1 |
* de intensiteit van het watertoetsproces is afhankelijk van de antwoorden op bovenstaande vragen. Als er op een categorie 2 vraag een 'ja' is geantwoord is een uitgebreide watertoets noodzakelijk. Is er op geen van de categorie 2 vragen een 'ja' geantwoord dan kan een verkorte watertoets worden doorlopen. Als er alleen met 'nee' is geantwoord dan is het RO-plan waterhuishoudkundig niet van belang en hoeft er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd te worden.
Ten noorden van het plangebied is een watergang gelegen in het beheer bij het waterschap Rijn en IJssel. Tot 5 meter uit de insteek van de watergang, ligt een beschermingszone. Activiteiten en werkzaamheden binnen deze zone zijn vergunningplichtig.
In de bestaande situatie is een groot deel van het plangebied in gebruik als akkerbouwgrond. Door het slopen van de bedrijfsbebouwing behorende bij de bestaande intensieve veehouderij aan de Kalverweidendijk 11 verdwijnt er circa 4.750 m² aan verhard oppervlak (bedrijfsbebouwing + het omliggende verharde terrein).
De exacte toename aan verharding als gevolg van dit plan is vanwege de flexibele opzet nog niet bekend. Aannemelijk is echter wel dat de toename uitkomt boven de door het waterschap gestelde norm van 2.500 m². Gelet op de omvang in combinatie met de toekomstige inrichting van het plangebied is er voldoende ruimte beschikbaar voor voorzieningen met betrekking tot waterberging. Hemelwater zal in de bodem geïnfiltreerd worden. Hiertoe wordt een infiltratieplan opgesteld. Het uitvoeren van het infiltratieplan is als een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van voorliggend plan. Een nadere uitwerking van aanvullende waterhuishoudkundige maatregelen vindt plaats bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen.
Met inachtneming van bovenstaande is het initiatief uitvoerbaar vanuit het aspect water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Om te bepalen of voorliggend plan mogelijk effect heeft op beschermde gebieden en soorten, is een quickscan Flora en Fauna uitgevoerd. In het vervolg van deze paragraaf zijn de belangrijkste conclusies van de quickscan opgenomen. Het gehele rapport is opgenomen als bijlage 4.
Gebiedsbescherming
Voorliggend initiatief heeft geen negatief effect op omliggende beschermde natuurgebieden. Vanuit gebiedsbescherming is dit plan uitvoerbaar.
Soortenbescherming
Voor de soortgroepen zoogdieren, amfibieën, reptielen, ongewervelden, vissen en vleermuizen zijn als gevolg van dit plan geen negatieve effecten te verwachten. Voor de soortgroep broedvogels dienen aanvullende maatregelen genomen te worden. In het rapport wordt hier nader op ingegaan. Met inachtneming van het uitvoeren van mitigerende maatregelen is het plan uitvoerbaar vanuit soortbescherming.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.
Parkeren. Het parkeerbeleid van de gemeente Aalten is opgenomen in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan Aalten 2010-2020 (GVVP). In het GVVP is aangegeven dat bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gebruik wordt gemaakt van de kengetallen afkomstig van het CROW (publicatie 317). Omdat op grond van nieuwe wetgeving beleidsnota's geen normen meer mogen bevatten, is besloten een aparte beleidsregel parkeernormen op te stellen, de beleidsregel parkeernormen gemeente Aalten.
Verkeersaantrekkende werking
Het aantal woningen binnen het plangebied neemt door dit plan toe met 7. Daar tegenover staat het verdwijnen van de intensieve veehouderij. Om te kunnen bepalen wat dit betekent voor de verkeersaantrekkende werking van het plangebied, is een berekening gemaakt op basis van de kengetallen van het CROW. Het CROW geeft per vrijstaande woning in het buitengebied een verkeersgeneratie van maximaal 8,2 verkeersbewegingen per dag. Voor dit plan betekent dat 58 bewegingen in totaal (8,2 x 7 woningen). Voor de te saneren intensieve veehouderij geeft het CROW een kengetal van 5,7 bewegingen per 100 m² bvo. De totale omvang van de agrarische bedrijfsbebouwing bedraagt 1830 m². Daarmee verdwijnen in totaal (18,3 x 5,7 =) circa 100 verkeersbewegingen. Per saldo neemt door dit plan het aantal verkeersbewegingen daarmee af.
Het plangebied wordt ontsloten op de bestaande zijweg van de Kalverweidendijk. De exacte invulling van de ontsluitingswegen binnen het plangebied is nog niet bekend. In de regels van dit plan is opgenomen dat ontsluitingswegen een minimale breedte krijgen van 4,5 m met aan weerszijden een berm met een minimale breedte van 1,5 m.
Parkeren
In de Beleidsregel parkeernormen gemeente Aalten is voor vrijstaande woningen in het buitengebied een norm opgenomen van 2 parkeerplaatsen per woning. Het stedenbouwkundige ontwerp gaat uit van ruime kavels, waarop voldoende ruimte aanwezig is om aan deze norm te voldoen.
Voorliggend plan is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
De planlocatie ligt niet binnen een gebied die vanuit cultuurhistorie van belang is. De gemeente Aalten duidt waardevolle cultuurhistorische panden aan met de aanduiding 'karakteristiek'. Binnen het plangebied zijn geen panden gelegen die over deze aanduiding beschikken. Het plan heeft daarmee geen nadelig effect vanuit cultuurhistorie.
Archeologie
Over nagenoeg het gehele plangebied geldt de dubbelbestemming 'waarde - archeologie lage verwachting'. In de noordwestelijk hoek van het plangebied geldt de dubbelbestemming 'archeologie hoge verwachting'. Op deze gronden zijn echter geen nieuwe woningen voorzien. In de regels van de gronden met een lage verwachting is een drempel opgenomen van nieuwe bouwwerken groter dan 5.000 m² waarvoor een archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Dit plan maakt geen bouwwerken groter dan 5.000 m² mogelijk.
De bestaande archeologische dubbelbestemming blijft voor het gehele plangebied behouden. Op deze wijze blijven de mogelijke aanwezige archeologische resten, ook bij mogelijk toekomstige bouwactiviteiten, beschermd.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect cultuurhistorie en archeologie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Middels een voorwaardelijke verplichting is geregeld dat 3 van de 7 binnen woongebied toegestane woningen pas gerealiseerd mogen worden als er elders binnen het grondgebied van de gemeente Aalten, niet zijnde de bebouwde kom van de kernen Aalten, Dinxperlo en Bredevoort, 3 woningen uit de woningvoorraad zijn gehaald. Daarnaast is in de regels een termijn opgenomen voor de start van het bouwen van de woningen, na afloop van deze termijn is het bouwen van de woningen niet meer toegestaan.
In de regels is het Parapluplan gemeente Aalten van toepassing verklaard voor dit bestemmingsplan wat betekent dat de toekomstige woningen pas in gebruik mogen worden genomen als per woning, op het eigen terrein, minimaal twee parkeerplaatsen zijn aangelegd.
Ten behoeve van de inrichting van het plangebied, een beeldkwaliteitskader opgesteld. Het beeldkwaliteitskader wordt gelijktijdig met dit bestemmingsplan vastgesteld als aanvullend welstandsbeleid op grond van artikel 12a van de Woningwet.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan Rijkswaterstaat Oost-Nederland, provincie Gelderland en het waterschap Rijn en IJssel. De volgende reacties zijn ontvangen:
Provincie Gelderland te Arnhem
Ingekomen op 7 augustus 2019.
Inhoud van de overlegreacties:
In het voorontwerp spelen geen provinciale belangen. We hebben dan ook geen nader advies voor u. Wel willen wij er u op attenderen dat het aantal woningen in de toelichting niet overeenkomt met het aantal woningen dat is verbeeld in het stedenbouwkundig ontwerp.
Beoordeling overlegreacties door college van B&W
Van de reactie wordt kennis genomen. De opmerking ten aanzien van het aantal woningen begrijpen wij. De twee woningen in het zuidelijk gebied zijn reeds opgenomen in een onherroepelijk bestemmingsplan en maken dus geen deel uit van dit bestemmingsplan.
Besluit:
De reactie geeft geen aanleiding tot aanpassingen in het bestemmingsplan.
Waterschap Rijn en IJssel te Doetinchem
Ingekomen op 12 augustus 2019.
Inhoud van de overlegreactie:
De watertoets en de uitwerking van de bijbehorende waterthema's zijn goed uitgewerkt in het ontwerp van dit plan.
Beoordeling overlegreactie door college van B&W
Van de reactie wordt kennis genomen.
Besluit:
De reactie geeft geen aanleiding tot aanpassingen in het bestemmingsplan.
Rijkswaterstaat Oost Nederland te Arnhem.
Ingekomen op 14 augustus 2019.
Inhoud van de overlegreactie:
Het plan geeft geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.
Beoordeling overlegreactie door college van B&W
Van de reactie wordt kennis genomen.
Besluit:
De reactie geeft geen aanleiding tot aanpassingen in het bestemmingsplan.
Voor dit plan is geen formele inspraakprocedure georganiseerd. Het plan is direct als ontwerp ter inzage gelegd.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Landelijk gebied, Vorsterkamp' heeft met ingang van donderdag 15 augustus 2019 tot en met woensdag 25 september 2019 voor een termijn van zes weken ter inzage gelegen in het gemeentekantoor, locatie Hofstraat 8 in Aalten.
Iedereen heeft in deze periode het plan ook kunnen raadplegen via de website www.aalten.nl, resp. www.ruimtelijkeplannen.nl. Op de website is ook vermeld op welke wijze de planbestanden konden worden verkregen.
Zienswijzen
Tijdens de termijn van tervisielegging is gelegenheid geboden om mondeling of schriftelijk zienswijzen over het plan in te dienen bij de gemeenteraad. Op grond van de Algemene termijnenwet wordt een wettelijke termijn, die op een zaterdag, zondag of algemene erkende feestdag eindigt, tot en met de eerstvolgende dag verlengd. Dit betekent dat zienswijzen tot en met woensdag 25 september 2019 konden worden ingediend.
Er is één zienswijze ingediend, maar deze is na overleg ingetrokken.