Plan: | Verlegging gasleiding nabij Lobith |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0196.BP6915eltweg2014-0002 |
De Gasunie heeft het voornemen om de bestaande gasleiding ten oosten van Lobith te verleggen. Het verleggen van deze gasleiding (N-567-20 Kr-010/011) is noodzakelijk in verband met de winning van delfstoffen in combinatie met de toekomstige ontwikkeling van een natuur- en speelpark Carvium Novum.
Op onderstaande luchtfoto is de ligging van het plangebied ten oosten van het dorp Lobith globaal aangegeven.
afb. luchtfoto met plangebied ten oosten van het dorp Lobith
Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan Carvium Novum. Dit bestemmingsplan biedt de planologische en de juridische basis voor het realiseren van het natuur- en speelpark Carvium Novum nabij de kern Lobith, direct ten zuiden van de Eltenseweg in het Rijnstrangengebied. Het terrein wordt omsloten door de Eltenseweg, Damstraat en voormalige zandwinplas De Mars. De raad heeft dit bestemmingsplan op 6 juli 2010 ongewijzigd vastgesteld.
De gronden van de bestaande gasleiding (groene stippellijn) liggen binnen de bestemming 'Groen' en 'Natuur'.
afb. uitsnede verbeelding bestemmingsplan Carvium Novum
Met het voorliggende bestemmingsplan wordt aangesloten bij de systematiek van het bestemmingsplan Carvium Novum.
Het initiatief bestaat uit het verleggen van een gasleiding ten behoeve van de winning van delfstoffen. De winning van delfstoffen vindt plaats om in de toekomst een speel- en natuurpark Carvium Novum te kunnen realiseren. Sinds 2012 is de nieuwe winning Carvium Novum, direct aansluitend aan de Tengnagelwaard, in bedrijf genomen. Via een lange transportband is deze winning verbonden met het voordepot en de aansluitende verwerkingsinstallatie.
Onderstaande schets geeft een impressie van de mogelijke indeling van de gronden na de winning.
afb. inrichtingschets na winning
Op onderstaande luchtfoto is de ligging van plangebied globaal weergegeven waarbinnen de bestaande gasleiding ligt en de te verleggen deel van de gasleiding zal komen te liggen.
afb. luchtfoto ligging plangebied
De locatie van de gasleiding is gelegen in het buitengebied van Rijnwaarden achter de dijk ten oosten van het dorp Lobith. De gronden hebben een agrarische functie en wordt aan de zuidzijde doorkruist door een smalle watergang. Ten westen van de gasleiding liggen achter de waterkering de eerste woningen van het dorp Lobith. De winning van delfstoffen vindt plaats ten oosten van de gasleiding.
afb. ligging plangebied ten opzichte van Lobith
Bovenstaande topografische ondergrond geeft een beeld van de ligging van de locatie ten opzichte van Lobith. Een deel van de bestaande leiding met een lengte van circa 405 meter bij Lobith moet worden verlegd. Het nieuwe stuk leiding (rose gekleurd) is ca. 460 meter lang. Hieronder is meer gedetailleerde tekening van de leiding opgenomen.
afb. ligging bestaande (rode) en verplaatste gasleiding (roze) ten oosten van Lobith
De winning van delfstoffen alsmede de toekomstige ontwikkeling van het speel- en natuurpark Carvium Novum maakt het noodzakelijk de bestaande gasleiding in westelijk richting te verschuiven. De te verleggen gasleiding komt op een afstand van 50 meter te liggen van de huidige gasleiding. De afstand tussen de geplande verlegging en dichtstbijzijnde woningen van het dorp bedraagt 70 meter.
De werkzaamheden bestaan voornamelijk uit grondverzet door het verwijderen van de bestaande leiding en het leggen van de nieuwe leiding. De uitvoering van het werk gaat gepaard met tijdelijke opslag van grond en materialen en aan- en afvoer van materieel.
Op 13 maart 2012 heeft het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In de SVIR geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die de Rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen, om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. In de SVIR maakt het Rijk helder welke nationale belangen zij heeft in het ruimtelijk en mobiliteitsdomein en welke instrumenten voor deze belangen door de Rijksoverheid worden ingezet.
Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. De Rijksoverheid brengt het aantal procedures en regels stevig terug en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten. Het Rijk wil de beperkte beschikbare middelen niet versnipperen. Het Rijk investeert dáár waar de nationale economie er het meest bij gebaat is, in de stedelijke regio’s rond de main-, brain- en greenports inclusief de achterlandverbindingen. Om nieuwe projecten van de grond te krijgen zoekt het Rijk samenwerking met marktpartijen en andere overheden.
Zo lang er geen sprake is van een nationaal belang zal het rijk de beoordeling en uitvoering van ontwikkelingen dus aan de provincies en gemeenten overlaten. In onderhavig geval is geen sprake van een nationaal belang, een gebied van nationaal belang of een nadelige invloed op ontwikkelingen van nationaal belang. Hiermee dient verdere toetsing dan ook plaats te vinden aan het provinciale beleid.
Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte (gedeeltelijk) in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft het eerdere ontwerp van de AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van het ontwerp van de AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en deels uit nieuwe onderwerpen.
In het Barro wordt een aantal projecten, die van nationaal belang zijn, genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.
Het besluit bepaalt tevens:
"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerking van dit besluit een bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."
Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt. Alleen wanneer het Barro expliciet een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, moet dat binnen drie jaar gebeuren.
In het Barro zijn projecten van nationaal belang beschreven:
Volgens de toelichting van de Rijksoverheid draagt het Barro bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en “vermindering van de bestuurlijke drukte”.
De bedoeling is duidelijk: belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt. Dat zal inderdaad kunnen leiden tot een versnelde uitvoering van die projecten.
Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden; gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakt aan een belang van één van de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.
Bij het Barro zijn kaarten opgenomen welke de genoemde projecten in beeld brengen. Op onderstaande kaart is een gebiedsreservering voor Rijntakken opgenomen voor de lange termijn. In dat gebied mogen ingevolge artikel 2.4.7 geen grootschalige en kapitaalintensieve ontwikkelingen in bestemmingsplannen worden toegelaten.
Het huidige plangebied ligt in een reserveringsgebied. Het betreft geen nieuwe ontwikkeling maar het verplaatsen van een deel van een gasleiding over een korte afstand van de bestaande gasleiding. Het verplaatsen van de gasleiding buiten het reserveringsgebied is niet aan de orde vanwege de aanwezigheid van kwetsbare objecten (het dorp Lobith).
afb. gebiedsreservering voor de lange termijn Rijntakken
Op 12 oktober 2012 is de Structuurvisie Buisleidingen vastgesteld. Deze Structuurvisie geeft aan langs welke hoofdverbindingen in de toekomst nog nieuwe buisleidingen van nationaal belang voor gevaarlijke stoffen gelegd kunnen worden. Het Rijk wil langs deze verbindingen ruimte hiervoor vrijhouden (buisleidingen-stroken). Het nationaal ruimtelijk beleid is gericht op verbetering van de basiskwaliteit van de gehele hoofdinfrastructuur. Daarbij is het van belang, dat het bestaande buisleidingennet goed wordt onderhouden en dat voldoende ruimte open blijft voor uitbreiding van het buisleidingentransport in de toekomst.
In de Structuurvisie buisleidingen van het ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) wordt een hoofdstructuur vastgelegd van ruimtelijke reserveringen (buisleidingstroken) voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen in Nederland voor de komende 25 á 30 jaar. Uitgangspunt daarbij is een zo beperkt mogelijke aanspraak op de ruimte. In veel leidingstroken liggen nu al één of meerdere buisleidingen. Hierin is bovendien ruimte beschikbaar voor het leggen van nieuwe buisleidingen voor aardgas, olieproducten of chemicaliën. Gemeenten zullen te zijner tijd de plicht krijgen in hun bestemmingsplannen rekening te houden met deze leidingstroken.
De betreffende leiding maakt geen onderdeel uit van ruimtelijke reserveringen voor buisleidingstroken van de Structuurvisie Buisleidingen.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).Daarmee zijn nieuwe kwetsbare objecten binnen de PR 10-6 contour niet toegestaan. Ook is vastgesteld dat wanneer binnen het invloedsgebied van een buisleiding een ruimtelijk besluit wordt genomen, de verantwoordingsplicht van toepassing is.
Het Bevb is van toepassing op aardgasleidingen en aardolieleidingen. Net als bij het Bevi worden de risicoafstanden en rekenmethodiek die volgen uit het Bevb opgenomen in een regeling, de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb).
Concreet geldt voor het gebied geen specifiek beleid. In algemene zin kan worden opgemerkt dat met de verlegging van de leiding niet in strijd is met het Barro. Het plan is in overeenstemming met het Bevb.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bevat beleidsuitgangspunten ten aanzien van gebieden van nationaal belang. Zo lang geen sprake is van nationale belangen wordt beoordeling van plannen in handen van provincies en gemeenten gegeven.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de projecten van nationaal belang in beeld gebracht. Géén van deze nationale belangen is in het geding bij de uitvoering van het voorliggende initiatief.
Om in het beleid flexibeler in te kunnen spelen op de veranderende behoeften en de regionale verschillen wil de provincie Gelderland de nieuwe integrale structuurvisie, ter vervanging van de Structuurvisie Gelderland 2005, op een andere manier vorm en inhoud geven. Samen met onder meer gemeenten, Prorail, Kamers van Koophandel, waterschappen, maatschappelijke organisaties en ondernemers wil de provincie hier uitvoering aan geven. Dit proces om in 2013 via cocreatie een nieuwe structuurvisie klaar te hebben, ging op 15 februari 2012 van start met een bijeenkomst van genodigden uit alle Gelderse regio's.
Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. In de Omgevings- visie is bepaald wat de maatschappelijke opgaven in Gelderland zijn. Deze opgaven zijn het resultaat van gesprekken tussen overheden, organisaties en particulieren. Het gaat onder andere over steden en dorpen, natuur, landbouw, water en energie.
De belangrijkste opgaven vinden deels een juridische vertaling in de nieuwe Omgevingsverordening. Overheden, burgers en bedrijven moeten bij de uitvoering van plannen rekening houden met de regels van deze Verordening.
Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik
Om zorg te dragen voor een goede ruimtelijke ordening gaat de provincie een zogenaamde duurzaamheidsladder hanteren, een processchema dat initiatieven met betrekking tot stedelijke functies, begeleidt naar een optimale locatiekeuze.
De Gelderse ladder omvat zes stappen en is verankerd in de omgevingsvisie. Het is een verbijzondering van de Rijksladder voor duurzame verstedelijking. Het verleggen van een gasleiding voorziet niet in nieuwe stedelijke ontwikkeling. De toetsing van de ladder kan daarom achterwege blijven.
I
Beleidsvisie Externe Veiligheid 2007
De provincie en haar partners streven er samen naar de mensen in hun leefomgeving te beschermen tegen te hoge externe veiligheidsrisico's. Bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en door buisleidingen bestaan externe veiligheidsrisico's voor de omgeving. Ook in de omgeving van luchthavens kan er sprake zijn van externe veiligheidsrisico's.
Ambitie en rol van de provincie
In de praktijk betekent dit in ieder geval het voorkomen van overschrijdingen van de grenswaarden uit de wetgeving; de bestaande situaties zijn gesaneerd. Verder streeft de provincie naar een maximale beperking van het groepsrisico bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen (bijvoorbeeld door de vaststelling van inpassingsplannen).
Aanpak
De provincie zet in op de beheersing van veiligheidsrisico’s in Gelderland voor zover zij bevoegd gezag is. Daarbij gaat het om de risico’s door de opslag, het gebruik en het vervoer van gevaarlijke stoffen. De beleidsvisie en de daaraan gekoppelde beleidsregels hebben vooral een toegevoegde waarde voor een eenduidige uitvoering van de wet- en regelgeving op het gebied van de externe veiligheid. Op dit moment wordt de Beleidsvisie Externe veiligheid geactualiseerd.
Bij de uitvoering van het Gelders Uitvoeringsprogramma Externe Veiligheid 2011-2014 (GUEV) werkt de provincie samen met haar partners (veiligheidsregio's en milieuregio's) aan de doelstellingen voor Externe Veiligheid.
De provincie, de Wgr-regio's, de veiligheidsregio's, de gemeenten en een aantal rijksonderdelen zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het beperken van de externe veiligheidsrisico's in Gelderland. De provincie maakt de Risicokaart Gelderland, in samenwerking met de gemeenten, het Rijk, de waterschappen en de veiligheidsregio's.
De bestaande gasleiding is opgenomen op de Risicokaart Gelderland. Zie onderstaande afbeelding waarop het plangebied met een blauwe omlijning is aangegeven.
afb. uitsnede risicokaart provincie Gelderland
Na de vaststelling van de Omgevingsvisie Gelderland op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten op 24 september 2014 besloten de Omgevingsverordening Gelderland vast te stellen De Omgevingsverordening integreert en vervangt een groot aantal provinciale verordeningen waaronder de Ruimtelijke Verordening Gelderland, de Provinciale milieuverordening Gelderland, de Gelderse ontgrondingenverordening 1997, de Waterverordening provincie Gelderland, de Wegenverordening Gelderland 2010, het Besluit aanwijzing provinciaal wegennet vervoer gevaarlijke stoffen.
De belangrijkste maatschappelijke opgaven uit de Structuurvisie Gelderland vinden deels een juridische vertaling in deze nieuwe Omgevingsverordening. Overheden, burgers en bedrijven moeten bij de uitvoering van plannen rekening houden met de regels van deze Omgevingsverordening. De provinciale belangen die in regels geborgd worden zijn onder anderen het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone en de bescherming van het Nationaal Landschap Rivierengebied.
De locatie is gelegen buiten het Gelders natuurnetwerk en de Groene ontwikkelingszone, maar binnen het nationaal landschap Rivierland (zie onderstaande afbeelding).
De ambitie van de provincie is om de Romeinse Limes te beschermen tegen ongewenste ingrepen en verder te ontwikkelen en beleefbaar te maken. Er loopt een aanvraag bij Unesco om de Romeinse Limes aangewezen te krijgen als werelderfgoed.
Het verleggen van de leiding is niet van invloed op het bestaande landschap en is niet van belang voor de bescherming van het Romeinse Limes. Zie verder onder par. 3.4.4.
De Provincie Gelderland kiest in Belvoir voor een actief cultuurhistorisch beleid waarin ruimtelijke, economische en cultuurhistorische belangen niet langer met elkaar strijden maar elkaar inspireren en versterken. “Behoud door ontwikkeling” houdt in dat cultuurhistorische waarden een belangrijke en volwaardige plaats krijgen in ontwikkelingsprocessen.
Het beleid kent vijf doelstellingen:
Er is geen sprake is van strijdigheid met het provinciale beleid.
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Carvium Novum (ongewijzigd vastgesteld 6 juli 2010). In het nieuwe bestemmingsplan blijft de bestemming van de te verleggen gasleiding hetzelfde als ook de onderliggende bestemmingen 'groen' en 'natuur'.
In onderhavige situatie is sprake van aanpassing van het gasleidingnetwerk. De onderliggende bestemmingen 'Groen' en 'Natuur' gelden ook voor de te verleggen leidingdeel.
De gemeente Rijnwaarden wil haar burgers een veilige leefomgeving bieden. In die zin draagt zij een belangrijke verantwoordelijkheid als het gaat om externe veiligheid. Om die verantwoordelijkheid in te vullen heeft de gemeente Zevenaar het externe veiligheidsbeleid geformuleerd. Bij externe veiligheid gaat het om de risico’s op de omgeving die samenhangen met het produceren, verwerken, opslaan en vervoeren van gevaarlijke stoffen. Deze risico’s doen zich zowel voor bij risicovolle inrichtingen als rondom transportassen en buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in landelijke wet- en regelgeving en beleidsnota’s, onder andere in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Invulling geven aan deze wettelijke verplichtingen vormt een belangrijk onderdeel van het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.
Doel van het externe veiligheidsbeleid is om duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico’s in de gemeente Zevenaar aanwezig zijn en hoe er met deze en toekomstige risico’s om dient te worden gegaan. Dit betekent dat onder meer invulling wordt gegeven aan de wettelijke verplichting aangaande het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.
Op 1 januari 2011 is het ‘besluit externe veiligheid inrichtingen buisleidingen (Bevb)’ in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De gemeente neemt het Bevb in acht.
Hiertoe wordt informatie ingewonnen bij de leidingbeheerder over de berekende risico’s en een advies opgevraagd bij de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden met betrekking tot veiligheidsbevorderende maatregelen (zie verder onder paragraaf 3.4.9 Externe veiligheid). Dit houdt in dat binnen het invloedsgebied van de betreffende buisleiding de externe veiligheidsrisico’s in kaart moeten worden gebracht.
Aanleg of uitbreiding van buisleidingen met gevaarlijke stoffen door of nabij woongebieden is niet gewenst. In voorkomende gevallen trekt de gemeente in regionaal verband samen op met andere betrokken gemeenten uit de regio om de veiligheidsrisico’s (PR en GR) zo laag mogelijk te houden bij een tegelijkertijd zo optimaal mogelijke bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
VGGM wordt door de gemeente betrokken bij de vraag of een functie wel of niet zelfredzaam is. Bij het al dan niet toestaan van een object in een nader te bepalen zone rondom een risicobron, wordt rekening gehouden met het wel- of niet zelfredzaam zijn van de betreffende functie. Indien een object niet- zelfredzaam is, wordt de VGGM om advies gevraagd. Door de VGGM wordt onder meer bepaald of de aanwezige personen zich snel genoeg (zelfstandig) in veiligheid kunnen brengen en hoe het gesteld is met de bestrijdbaarheid in het betreffende gebied. Vervolgens brengt VGGM hierover advies uit.
De aanpassing van de leiding heeft een beperkte betekenis voor de (ruimtelijke) kwaliteit van het gebied omdat na het uitvoeren en het afronden van de werkzaamheden geen zichtbare veranderingen zullen optreden. Voor de beoordeling van de externe veiligheidsaspecten wordt verwezen naar paragraaf 3.4.9.
In dit hoofdstuk worden de relevante milieuaspecten aan de orde gesteld, te weten water, ecologie, archeologische en cultuurhistorische waarden, bodem, geluid, luchtkwaliteit, milieuzonering, externe veiligheid alsmede de economische uitvoerbaarheid.
Het is wettelijk verplicht om in het kader van bestemmingsplannen en afwijkingen op basis van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (WRO) een watertoets uit te voeren. De watertoets omvat het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in voormelde plannen en ontheffingen.
Voor het oppervlaktewaterkwantiteit- en kwaliteitsbeheer van het onderhavige plangebied is het Waterschap Rijn en IJssel verantwoordelijk.
De huidige situatie
De bestaande gasleiding is niet van invloed op het waterkwaliteit- waterkwantiteitsbeheer. .
De toekomstige situatie
Er vindt binnen het plangebied geen uitbreiding plaats van bebouwing of verharding. De voorgestane verlegging van de (ondergrondse) gasleiding is niet van invloed op het waterbeheer binnen het plangebied of direct daar buiten.
Watertoetstabel
Waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel ontwikkeld waarmee met een aantal vragen in beeld gebracht kan worden welke wateraspecten relevant zijn en met welke intensiteit het watertoetsproces doorlopen dient te worden. De vragen zijn gericht op de locatie van de ruimtelijke ontwikkeling en welke veranderingen er mogelijk worden gemaakt.
Veiligheid
Binnen 20 meter uit de teen van de regionale kering is de Keur van toepassing. Het plangebied ligt buiten deze 20 meterzone.
Watergang
De watergang ODR30.020 ligt in het geprojecteerde plangebied. De Keur van het waterschap is hierop van toepassing.
Overleg
Overleg met Waterschap Rijn en IJssel heeft plaatsgevonden. Het Waterschap heeft bij mail van 17 april 2015 gereageerd. De opmerkingen over veiligheid en de watergang zijn verwerkt in deze waterparagraaf.
Verschillende soorten planten en dieren worden beschermd in de Flora- en faunawet (Ffw) Ten behoeve hiervan zijn, op basis van de Natuurbeschermingswet, tevens speciale beschermingsgebieden aangewezen. Een ruimtelijke ontwikkeling is alleen mogelijk als duidelijk is dat de wettelijk beschermde dieren niet worden verontrust, dat de nesten, holen of andere verblijfplaatsen niet worden vernield, beschadigd of verstoord en dat de wettelijk beschermde planten niet worden verwijderd van hun groeiplaats en hun groeiplaats behouden blijft.
De locatie is niet gelegen in een beschermd natuurgebied. Het plangebied ligt in de directe nabijheid van de EHS (groen omlijnd) en het Natura 2000-gebied Rijntakken is gelegen op een afstand van circa 500 meter. Zie onderstaande afbeelding.
Ligging plangebied ten opzichte van het Natura 2000-gebied Rijntakken en EHS
De Natuurbeschermingswet (Nbwet) regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Aangezien geen Natura 2000-gebied aanwezig is binnen de invloedssfeer van de voorgenomen ingreep (het dichtstbijzijnde gebied 'Rijntakken' ligt op bijna 500 meter afstand), wordt de Nbw verder niet behandeld.
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is opgenomen in provinciaal beleid. Aangezien de ingreeplocatie geheel buiten de EHS ligt, zijn negatieve effecten niet aan de orde.
In december 2014 is een quickscan uitgevoerd naar de effecten van de leidingverlegging op beschermde natuurwaarden. De quickscan is gericht op het voorkomen van streng beschermde soorten op de ingreeplocaties en de verplichtingen die bij realisatie van de voorgenomen ingreep voortvloeien uit de bepalingen in de Ffw.
De ingreeplocatie maakt mogelijk onderdeel uit van het leefgebied van broedvogels zonder jaarrond beschermd nest, vleermuizen en steenmarter.
Overtreding van verbodsbepalingen genoemd in artikel 11 van de Ffw kan worden voorkomen door het treffen van mitigerende maatregelen zoals beschreven in voorgaande paragraaf. Door die maatregelen komt de functionaliteit van vaste rust- en verblijfplaatsen van broedvogels, vleermuizen en steenmarter niet in het geding.
De volgende mitigerende maatregelen worden nageleefd:
Het onderzoeksrapport is als bijlage bij de toelichting gevoegd.
Met de ondertekening van het verdrag van Malta (1992) en de parlementaire goedkeuring daarvan (1998) heeft de Nederlandse overheid zich verplicht erop toe te zien dat bij ruimtelijke plannen rekening gehouden wordt met het bekende en het nog niet bekende archeologische “bodemarchief”.
De locatie ligt in het buitengebied van Rijnwaarden. Het plangebied (rood omlijnd) ligt in een grijs gebied dat reeds is vrijgegeven na een archeologisch onderzoek of al verstoord is. Een onderzoek is daarom niet noodzakelijk. Een nadere regeling ter bescheming van het bodemarchief in de regels is daarom niet nodig. Zie onderstaande afbeelding.
afb. uitsnede Archeologische Beleidskaart gemeente Rijnwaarden
De uitvoering van het bestemmingsplan heeft geen gevolgen voor het verkeer of voor het parkeren.
Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat de bodemkwaliteit geschikt moet zijn voor de beoogde functie. De gronden kenden van oudsher een agrarisch gebruik. Er hebben zich geen bodembedreigende activiteiten voorgedaan. Ook bij de gemeente zijn geen bronnen bekend, die anders zouden doen vermoeden. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat er geen redenen aanwezig zijn tot het verrichten van een onderzoek naar de bodemgesteldheid.
Het gedeeltelijk verleggen van de aanwezige gasleiding heeft geen effect op de verkeersbewegingen in en bij het plangebied. Bij de voorgenomen ontwikkeling worden geen geluidoverlast veroorzakende inrichtingen opgericht. Hierdoor zal er geen sprake zijn van een toename van de eventueel veroorzaakte geluidhinder in de omgeving door de verlegging van een deel van de gasleiding.
Een gasleiding veroorzaakt geen geluidshinder voor de omgeving en een gasleiding is ook geen gevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder. Een verdere toetsing aan de Wet geluidhinder kan daarom achterwege blijven.
In het kader van bedrijven en milieuzonering dienen de effecten van inrichtingen op hun omgeving (gevoelige bestemmingen, waaronder eventueel nieuw te ontwikkelen woningen) in beeld gebracht te worden. Voorbeelden van hinder zijn geluid, geur, stof of gevaar. In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering 2009' is een lijst van inrichtingen opgenomen waarbij de inrichtingen op grond van de hinder die zij veroorzaken, zijn opgedeeld in 6 categorieën. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat een inrichting uit categorie 1 relatief weinig hinder veroorzaakt en een inrichting uit categorie 6 bijzonder veel hinder veroorzaakt.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend.
In deze publicatie is een lijst opgenomen met daarin de aan te houden richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstand afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan. Het zo scheiden van milieubelastende en –gevoelige functies dient twee doelen:
Een gasleiding wordt niet vermeld in de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' in tegenstelling tot gasdistributiebedrijven. De aanwezigheid van een gasleiding kan in de omgeving van (beperkt) kwetsbare objecten een veiligheidsrisico betekenen. In verband hiermee is een kwalitatieve risicoanalyse uitgevoerd. Zie verder onder 3.4.9 Externe veiligheid.
De gemeente Rijnwaarden wil haar burgers een veilige leefomgeving bieden. Eén van de veiligheidsthema's waarvoor de gemeente verantwoordelijkheid draagt is 'externe veiligheid'. Bij externe veiligheid gaat het om de risico's op de omgeving die samenhangen met het produceren, verwerken, opslaan en vervoeren van gevaarlijke stoffen. Deze risico's doen zich zowel voor bij risicovolle inrichtingen als rondom transportassen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en hogedruk aardgasbuisleidingen.
In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. De Rijksoverheid heeft aan externe veiligheidsrisico's grenswaarden, richtwaarden en een oriëntatiewaarde gesteld. Voor risicovol- le inrichtingen is een en ander wettelijk geregeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Bevi)1, sinds 2004. Voor het transport van gevaarlijke stoffen is dezelfde systematiek van risiconormering, opgenomen in de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (CRnvgs)2 met de bedoeling deze wettelijk vast te leggen in de in 2012 verwachte AMvB Besluit Transport Externe Veiligheid (Btev)3. Voor het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is een overeenkomstige systematiek van risicobenadering sinds januari 2011 vastgelegd in het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (Bevb)4.
Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Plaatsen met een gelijk risico kunnen door zogenaamde risicocon- touren op een kaart worden weergegeven. De normering voor het plaatsgebonden risico is afhankelijk van de aard van het te beschermen object. Hierbij wordt in wet- en regelgeving onderscheid gemaakt tussen kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten. De kwetsbare objecten (zoals woningen, grote kantoren, ziekenhuizen e.d.) worden beter beschermd dan beperkt kwetsbare objecten (zoals kleinere kantoorgebouwen of bedrijfs- gebouwen). De norm voor kwetsbare objecten is een grenswaarde (hieraan moet worden voldaan). De norm voor beperkt kwetsbare objecten is een richtwaarde (hieraan moet zoveel mogelijk worden voldaan; afwijking van deze waarde dient goed gemotiveerd te worden). De grenswaarde voor het plaatsgebonden risico voor kwetsbare objecten is 10-6 per jaar. De richtwaarde voor het plaatsgebonden risico voor beperkt kwetsbare objecten is 10-6 per jaar. Dus: de kans dat een (denkbeeldig) persoon, die zich een jaar lang per- manent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend) dode- lijk verongelukt door een bedrijfs- of transportongeval, mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar (dat is 10-6 per jaar).
Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas. Het groepsrisico, dat wordt bepaald door het aantal personen binnen het invloedsgebied rondom een risicovolle inrichting of transportas, wordt gezien als een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van een calamiteit. Het gebied waarin het aantal aanwezige personen wordt meegeteld voor de berekening van het groepsrisico wordt het 'invloeds- gebied' genoemd. Het invloedsgebied voor het groepsrisico is het gebied vanaf de risicobron tot aan de 1% letaliteitscontour. De 1%-letaliteitscontour geeft de afstand aan van de risicovolle inrichting of transportroute tot een punt waarbij een daar aanwezige persoon nog een kans van 1% heeft om te overlijden ten gevolge van een ongeval binnen die inrichting. Voor het groepsrisico geldt geen norm, maar een verantwoordingsplicht. Binnen deze verantwoordingsplicht moeten zowel kwalitatieve als kwantitatieve elementen worden beschouwd. Voor toetsing van de kwantitatieve elementen zijn de volgende oriëntatiewaarden vastgelegd:
Deze oriëntatiewaarden kunnen door het bevoegd gezag als handvat worden gebruikt, maar is geen harde norm. Uit de waarden blijkt dat hoe groter de potentiële omvang van de ramp is, des te strenger de oriëntatiewaarde is. Immers, een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met tien dodelijke slachtoffers.
Ten aanzien van risicovolle inrichtingen is elke verandering van het groepsrisico, ook al bevindt het risico zich boven of onder de oriëntatiewaarde, gebonden aan een verantwoordingsplicht. Ten aanzien van transportassen en buisleidingen is elke toename van het groepsrisico, ook al is het risico lager dan de oriëntatiewaarde, gebonden aan een verantwoordingsplicht.
De uitgangspunten voor het gemeentelijke beleid zijn opgenomen in de nota Externe veiligheid die in 2012 door de gemeenteraad is vastgesteld. Uitgangspunt van het beleid is het voldoen aan de wettelijke eisen en het toetsen van externe veiligheid bij wijzigingen van de situatie.
Een gasleiding is geen (beperkt) kwetsbaar object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Een gasleiding is wel een risicobron. Bij de verplaatsing van een risicobron dient op grond van het Bevb een verantwoording van het groepsrisico te worden gegeven. In verband hiermee is een kwantitatieve risicoanalyse en een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd.
De resultaten van deze analyses zijn hieronder beknopt samengevat.
De kwantitatieve risicoanalyse
Het plaatsgebonden risico van het te verleggen leidingdeel van gastransportleiding N-567-20 voldoet aan de door de Nederlandse overheid in het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen gestelde voorwaarde dat het PR op een afstand van vier meter gemeten uit het hart van de leiding, die een ontwerpdruk van 40 bar heeft, niet hoger is dan 10-6 per jaar.
Ook voor de bestaande, ongewijzigde beschouwde leiding geldt dat het plaatsgebonden risico niveau van 10-6 per jaar niet wordt bereikt en dus wordt voldaan aan de voorwaarde dat er zich geen kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar bevinden.
Voor gastransportleiding (N-567-20 Kr-010/011) is er voor zowel de huidige als de toekomstige situatie geen scenario gevonden met 10 of meer slachtoffers. Hierdoor is er conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen geen sprake van groepsrisico.
Er bestaat een wettelijke verplichting om de rampenbestrijding en zelfredzaamheid van personen binnen het invloedsgebied te evalueren en hiervoor advies in te winnen bij de Veiligheidsregio. Er is echter geen sprake van een groepsrisico en dus zal dit advies niet leiden tot ruimtelijke aanpassingen van het plan.
De gevoeligheidsanalyse
De gevoeligheidsanalyse is uitgevoerd in verband met een verlegging van de leiding (projectnummer I.009574.01), er is geanalyseerd in hoeverre de leiding richting de bebouwing verplaatst kan worden, met inachtneming van de door de overheid gestelde richtlijnen. De verlegging van de aardgasleiding bevindt zich in de buurt van Lobith.
Het plaatsgebonden risico van het te verleggen leidingdeel van gastransportleiding N-567-20 voldoet aan de door de Nederlandse overheid in het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen gestelde voorwaarde dat het PR op een afstand van vier meter gemeten uit het hart van de leiding, die een ontwerpdruk van 40 bar heeft, niet hoger is dan 10-6 per jaar.
Uit de gevoeligheidsanalyse kan daarom geconcludeerd worden dat de leiding, rekening houdend met de belemmeringstrook, tot 4 meter van de bebouwing kan komen te liggen.
Bij de hierboven genoemde verlegging tot 4 meter van de bebouwing wordt de maximale overschrijdingsfactor voor het beschouwde gedeelte van gastransportleiding N-567-20 0.0 (afgerond) en wordt gevonden bij 11 slachtoffers (N) en een frequentie (F) van 7.43·10-8 per jaar.
In en nabij het plangebied zijn verder geen inrichtingen aanwezig en vindt geen vervoer van andere gevaarlijke stoffen plaats die een mogelijk risico vormen voor de gezondheid van personen.
Over de Rijn worden wel weliswaar gevaarlijke stoffen vervoerd. De afstand van de rivier tot de grens van het plangebied bedraagt echter meer dan 1 km. Het vervoer over de Rijn levert geen beperkingen op voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat, na toetsing aan de relevante wetgeving, het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan.
Op 18 juni 2015 is het advies van Omgevingsdienst Regio Arnhem ontvangen. De Omgevingsdienst Regio Arnhem onderschrijft de conclusies uit de onderzoeken en wijst op wettelijke verplichting tot het inwinnen van advies bij de Veiligheidsregio.
De kosten van het project worden gedragen door de initiatiefnemer. Tussen gemeente en initiatiefnemer zal een overeenkomst tegemoetkoming in schade worden gesloten. De realisering van dit plan leidt derhalve niet tot kosten die voor rekening van de gemeente komen.
De economische uitvoerbaarheid is derhalve niet in het geding.
In hoofdstuk 2 is de nieuwe ontwikkeling beschreven waarin dit bestemmingsplan voorziet. In dit hoofdstuk wordt toegelicht hoe deze ontwikkeling in de planregels en op de verbeelding is vertaald. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridische deel van het bestemmingsplan dat bindend is voor de burger en de overheid.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied. Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorliggende bestemmingsplan wordt volgens de eisen die hieruit voortvloeien opgesteld. Het bestemmingsplan is dan ook opgesteld volgens de methode 'Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012' (SVBP 2012). Daarnaast heeft de gemeente een handboek voor het opstellen van bestemmingsplannen. Hierin is de systematiek en woordkeuze voor de bestemmingsplannen vastgelegd. In dit bestemmingsplan is aangesloten bij het gemeentelijke handboek.
Het gebruik van de gronden is vastgelegd in de bestemmingsregels van het bestemmingsplan. Dit gebruik is nader gemotiveerd in de toelichting. Op de analoge verbeelding zijn de bestemmingen in beeld gebracht, op de digitale verbeelding zijn de bestemmingsregels direct gekoppeld aan de betreffende gronden.
Binnen een aantal bestemmingen zijn mogelijkheden tot ontheffing van de bestemmingsregels opgenomen. De afwijkingen moeten aan een aantal criteria voldoen: de toetsingscriteria. Deze zijn bij de geformuleerde ontheffingen opgenomen. Hiermee is de nodige flexibiliteit ingebracht in het bestemmingsplan, waardoor niet voor elke kleine aanpassing binnen het plangebied een nieuwe procedure hoeft te worden gevolgd. Daarnaast zijn er een aantal algemeen geldende ontheffingsregels opgenomen.
Bij dit plan hoort een digitale verbeelding. De digitale verbeelding is eenvoudig van opzet. Dit bevordert de inzichtelijkheid, handhaafbaarheid en de rechtszekerheid bij de beoordeling van bouwplannen. Het plangebied wordt gevormd door dat deel van de grond dat voor de toekomstige bestemming in gebruik is. Zoals boven aangegeven is voor het woongebouw een bouwvlak opgenomen. Dit biedt beperkte ruimte voor uitbreiding van het bestaande gebouw omdat het gewenst is om het in zijn huidige vorm en omvang te handhaven.
De regels bestaan uit de volgende onderdelen:
Inleidende regels
De inleidende regels omvatten de gebruikte begripsomschrijvingen (art. 1) en de wijze van meten (art. 2).
Bestemmingsregels
Een bestemmingsartikel is, overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (uitgave 2012), in beginsel opgebouwd uit:
In dit bestemmingsplan zijn de volgende drie bestemmingen opgenomen: 'Groen', 'Natuur' en 'Leiding - Gas'.
De enkelbestemming 'Groen'
De gronden van deze bestemming zijn bestemd de aanleg van groenvoorzieningen, bermen en beplanting waaronder parken en plantsoenen. Voorts zijn speelvoorzieningen, paden, wegen en parkeervoorzieningen toegestaan alsmede voor water en voorzieningen voor de waterhuishouding
Voorts is voor een regeling opgenomen voor de hoogte van uitsluitend kleinere bouwwerken, geen gebouwen.
De enkelbestemming 'Natuur''
Deze gronden zijn onder andere bestemd voor behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van natuurwaarden, waterberging en afvoer van sediment, hoogwater en ijs en voor het recreatief medegebruik
De dubbelbestemming 'Leiding - Gas'
De gasleiding wordt met het oog op de veiligheid door deze bestemming beschermd. Ingrepen in de bodem voor het bouwen of het uitvoeren van werkzaamheden/werken zijn slechts onder voorwaarden mogelijk.
Algemene regels
De algemene regels bestaan uit een anti-dubbeltelregel, algemene bouw- en gebruiksregels, een procedureregel voor afwijkingen en wijzigingen en ten slotte uit een algemene gebruiksregel.
De algemene regel uit de gebruiksregel luidt dat het verboden is om opstallen en gronden te gebruiken in strijd met de bestemming. Gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden en/of bouwwerken wordt toegelaten.
Overgangsrecht en slotregel
In de loop van de tijd kan het gebruik van grond of een gebouw gaan afwijken van datgene wat mogelijk is op basis van het bestemmingsplan. In het overgangsrecht wordt geregeld tot hoeverre deze afwijkingen zijn toegestaan. In de strafregel zijn overtredingen van de regels strafbaar gesteld. De naam van het plan wordt in de slotregel aangehaald.
De kosten van het project worden gedragen door de initiatiefnemer. Tussen gemeente en initiatiefnemer zal een anterieure overeenkomst worden gesloten. De realisering van dit plan leidt derhalve niet tot kosten die voor rekening van de gemeente komen.
De economische uitvoerbaarheid is derhalve niet in het geding.
De resultaten van het overleg, als bedoeld in art. 3.1.1. Bro zullen in het bestemmingsplan worden verwerkt.
Overleg met het Waterschap Rijn en IJssel heeft plaatsgevonden en bij mail van 17 april 2015 heeft het Waterschap gereageerd. De opmerkingen zijn verwerkt zijn de waterparagraaf.