Plan: | Buitengebied Lobberdense Waard 2011 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0196.BP6911Lobwaard-VG01 |
De Lobberdense waard, als onderdeel van de Rijnwaardense Uiterwaarden, vormt onder invloed van de meanderende Rijn een dynamisch gebied. De hoogwatergolven uit de eerste helft van de jaren '90 droegen belangrijk bij aan de ontwikkeling van een nieuwe denkwijze over het beheren en inrichten van de uiterwaarden. Daarnaast werd in 1995 de Ontwikkelingsvisie Gelderse Poort opgesteld.
Uitwerkingsplannen van deze nieuwe denkwijze vormen de Planologische Kernbeslissing Ruimte voor de Rivier (PKB RvR) en de Nadere Uitwerking RivierenGebied (NURG). Voor de Rijnwaardense Uiterwaarden, waaronder de Lobberdense Waard, worden de maatschappelijke taak- en doelstellingen van rivierverruiming en natuurontwikkeling – Natura 2000 gebied Gelderse Poort - nagestreefd. In de vastgestelde PKB RvR deel 4 in december 2006, is het project “Uiterwaardvergraving Rijnwaardense uiterwaarden” opgenomen als “lopend project”.
In het kader van deze plannen is in 2001 het Inrichtingsplan Rijnwaardense Uiterwaarden (IRU) van Rijkswaterstaat verschenen. Doelstellingen met betrekking tot ruimte voor water en (riviergebonden) natuur werden in het IRU uitgewerkt. Daarbij vormde behoud en waar mogelijk versterking van de bestaande economische en recreatieve belangen in het gebied een integraal onderdeel van de ontwerpopgave. In vervolg op het IRU werden voor de verschillende deelgebieden detailplannen opgesteld.
In 2003 zijn delfstoffenwinners (CIV BV) uitgenodigd door Rijkswaterstaat om het deelproject Lobberdense Waard binnen de Rijnwaardense Uiterwaarden nader uit te werken en de uitvoering ter hand te nemen. In 2006 heeft dit, mede op verzoek van gemeente Rijnwaarden, geresulteerd in een samenwerkingsovereenkomst tussen Wezendonk Zand en Grind BV en Centrale Industriezand Voorziening BV genaamd “Samenwerking Lobberdense Waard”.
Voor de partijen binnen Samenwerking Lobberdense Waard staat het duurzaam produceren van zand en grind centraal. Zand- en grindwinning kan namelijk fungeren als een belangrijk fundament voor allerlei vormen van gebiedsontwikkeling. Het kan immers de basis zijn voor het ontwikkelen van natuur, recreatie, wonen aan het water, rivierverruiming en waterberging. Bij de ontwikkeling van genoemde functiecombinaties is het streven er ook altijd op gericht om tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit te komen.
De Samenwerking Lobberdense Waard werkt sinds 2006 aan de noodzakelijke voorbereidingen om het gebied te kunnen ontwikkelen. De uitgangspunten van het IRU vormen hierbij het kader, in combinatie met NURG en PKB RvR. In aanvulling op deze punten is in de tussentijd het nationaal beleid van bouwgrondstoffen gewijzigd, van taakstellend naar marktwerking, in hoofdstuk 2 wordt hier nader op ingegaan. Ontgrondingen vragen in dit nieuwe beleid om een zorgvuldige en brede belangenafweging. Daarnaast zijn door voortschrijdend inzicht elementen toegevoegd aan het plan.
De initiatiefnemers hebben vervolgens de milieueffectrapportage uitgewerkt. De resultaten van deze milieueffectrapportage zijn leidend en is onlosmakelijk verbonden met dit bestemmingsplan.
Het gebied is gelegen aan de noordoever van de Rijn bij het dorp Pannerden, onderdeel van de gemeente Rijnwaarden. Als uiterwaard vormt het een belangrijk gebied in de waterverdeling van de Rijn naar de Bovenrijn en Waal.
Fig. 1 Plangebied
De uiterwaard wordt aan de noordzijde begrensd door de winterdijk, de Rijndijk. Aan de zuidzijde van de Lobberdense Waard, tegen het zomerbed van de Rijn, liggen de steenfabrieken Kijfwaard Oost en West. Het oostelijk deel wordt begrensd door de Geitenwaardsedam en het westelijk deel door de Zorgdijk. De uiterwaard wordt noord-zuid doorsneden door de Lobberdenseweg.
Landschappelijk is de Lobberdense Waard in een noordelijk en zuidelijk deel op te delen. Het noordelijk gedeelte wordt gekenmerkt door in het verleden gegraven kleiwinputten. De zuidzijde en de noordoosthoek bestaan uit intensieve landbouwgronden in de vorm van akker- en weidegronden, in het zuidwestelijk deel ligt de Plas van Wezendonk, een voormalige zandwinplas. In bovenstaande figuur is de ligging van de Lobberdense Waard in het landschap weergegeven.
De vigerende planologische situatie bestaat uit drie bestemmingsplannen:
De vigerende bestemming voor de landbouwgronden bestaat voornamelijk uit Agrarisch uiterwaarden gebied, de voormalige kleiputcomplexen hebben een natuur- en landschappelijke waarde.
Het toekomstig gebruik van het projectgebied, dat in belangrijke mate afwijkt van het vigerende bestemmingsplan, vraagt om een zelfstandig bestemmingsplan.
De gemeente heeft in 2008-2010 een algehele herziening van het Bestemmingsplan Buitengebied 2008 uitgevoerd. Het plangebied voor de Lobberdense Waard, alsook de overige plannen voor de Rijnwaardense Uiterwaarden, zijn buiten dit bestemmingsplan buitengebied gehouden. Het voorliggende bestemmingsplan voor de Lobberdense Waard sluit aan bij de grenzen van het Bestemmingsplan Buitengebied 2008. Gezien de aard van de activiteiten is voor de aansluitende Steenfabrieksterreinen in de Lobberdense Waard een separaat bestemmingsplan opgesteld. De begrenzing van het plangebied van het Bestemmingsplan Steenfabriek De Kijfwaard' wordt op een klein onderdeel aangepast. Deze aanpassing betreft een verkleining van het plangebied waardoor een deel van de gronden komt te vallen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan Buitengebied Lobberdense Waard 2011. De gemeenteraad van de gemeente Rijnwaarden deelt overigens de eerder opgestelde visie “Inrichtingsplan Rijnwaardense Uiterwaarden”
uit 2001 van Rijkswaterstaat alsook de eerder opgestelde visie “Lobberden aan de Rijn” en
de “Startnotitie milieueffectrapportage Lobberdense Waard” opgesteld door Samenwerking Lobberdense Waard. De raad is bereid, met inachtneming van de noodzakelijke onderzoeken en bijbehorende procedures, medewerking te verlenen aan de uitvoering van bovengenoemde visies.
Om de effecten van voorgenomen activiteiten in de Lobberdense Waard te onderzoeken is een uitgebreide milieueffectrapportage (m.e.r.) uitgevoerd en bijbehorend milieueffectrapport (MER) opgesteld.
De aanleiding voor de uitgevoerde m.e.r. Lobberdense Waard is een gecombineerde plan- en project-m.e.r., waarbij een Passende Beoordeling als gevolg van de Natuurbeschermingswet 1998 de aanleiding vormt voor de plan-m.e.r.
Per 1 juli 2010 spreekt de m.e.r.-wetgeving van een zogenaamde 'eenvoudige' en 'uitgebreide' procedure. Voor projecten die een milieuvergunning nodig hebben en waarvoor géén passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 hoeft te worden gemaakt geldt de eenvoudige procedure. Voor alle andere projecten geldt per 1 juli 2010 de uitgebreide procedure, zo ook voor de Lobberdense Waard. Op basis van de wetgeving voor 1 juli 2010 zijn de richtlijnen vastgesteld.
In de m.e.r. is een tweetal basisplannen getoetst. Eén voor de eindsituatie en één voor de uitvoeringssituatie. Vervolgens is een aantal varianten opgesteld en uitgebreid getoetst aan de huidige en autonome situatie. Dit heeft geleid tot een Meest Milieuvriendelijk Alternatief wat praktisch uitvoerbaar bleek te zijn. Dit alternatief (het voorkeursalternatief) is leidend geweest voor de uitwerking van dit bestemmingsplan. Tevens blijken uit het m.e.r. een tweetal uitvoeringsvarianten (in het m.e.r. de varianten 4A en 4B genoemd) mogelijk die de realisatie van de eindsituatie mogelijk maken. Uiteindelijk is voor de uitvoering ook een samenvoeging van elementen mogelijk tussen beide varianten.
De inrichting van het plangebied voor de Lobberdense Waard krijgt na en tijdens de ontzanding primair de functie van uiterwaard met een waterafvoerende functie waarbij het wordt ingericht als een natuurgebied met extensief recreatief gebruik. Secundair vindt er de uiterwaard beperkt agrarisch gebruik en wonen plaats. De eindinrichting wordt weergegeven in figuur 2.
Fig. 2 Eindinrichtingsplan
De eindinrichting, het Voorkeursalternatief (Het VKA), kenmerkt zich door behoud en versterking van de ruimtelijke structuren en kwaliteiten. De landschappelijke structuur van dammen, kaden, dijken en kribben vormt de ruggengraat van het gebied met ieder een eigen betekenis in de regulering van het water. Deze kaden en dijken worden voor een overgroot deel toegankelijk voor extensief recreatief verkeer, waardoor het landschap vanuit een hoger gelegen standpunt goed beleefbaar wordt. Na realisatie ontstaat:
Deze hectares bestaande uit de volgende landschapsonderdelen.
Uitbreiding kleiputtencomplex noordzijde
De voormalige kleiwinning heeft geresulteerd in een waardevol kleinschalig kleiputtenlandschap in het noordelijk deel van de waard. Deze zone wordt aan de randen uitgebreid waardoor een grotere aaneengesloten robuuste zone ontstaat met een afwisseling van ooibossen, open water, kruidenrijke oeverzones en moeras. De huidige lage dynamiek wordt gehandhaafd in dit gebied. De nieuw in te richten noordoost hoek van het gebied zal met name geschikt worden voor soorten flora en fauna die houden van waterrijke omstandigheden met plasdras oevers en beschutte randzones. Tevens worden een vogelkijkhut geplaatst en nieuwe amfibieënpoelen aangelegd.
Strang
In het agrarisch tussengebied vindt de ingreep plaats ten behoeve van de invulling van de rivierkundige taakstelling in de vorm van een hoogwatergeul. Deze stroomt alleen mee bij zeer hoge waterstanden (boven 15 meter +NAP bij Lobith). Hier worden de landbouwgronden ontgraven, het steenfabriekterrein gestroomlijnd door een hoogwatervrije hoek af te graven en in de bestaande zandwinplas wordt een woning met terp verwijderd. De noordoevers van de strang worden zeer flauw met ruimte voor natuurlijke oevers met zachte overgangen naar de kleiputcomplexen. De bestaande zandwinplas wordt voor een groot deel opgevuld. Ter plaatse van de opvulling ontstaat een hoogwatervluchtplaats (één van de drie) voor de grote grazers en kleiner wild. Centraal in het gebied, nabij de bestaande zandwininstallatie wordt een kleine parkeerplaats gemaakt voor bezoekers van het gebied. Bij de parkeerplaats wordt een zandige oever gemaakt. Daarnaast een uitkijktoren met uitzicht over de wijde omgeving van Elten, Millingen, de Pannerdense Kop, Pannerden en het Rijnstrangengebied.
Verbinding strangen
Ter voorkoming van waterstandsverschillen tussen de west- en de ooststrang en ter bevordering van de dynamiek in het gebied worden de west- en ooststrang met elkaar verbonden door middel van een duiker onder de Lobberdenseweg. In het voorkeursalternatief is ervoor gekozen deze verbinding aan de noordoever van de strangen te realiseren, zodat het water bij peilschommelingen een grote afstand moet afleggen langs de schrale zand- en grindplaten. Deze zijn zeer geschikt voor steltlopers. Langs de Lobberdenseweg ontstaan wat steilere oevers die geschikt zijn om te vissen. Op de noordoever van de oostelijke strang wordt een honderden meters lange steilrand gemaakt langs de waterlijn die geschikt is voor holenbroeders als de oeverzwaluw. Door vrije erosieprocessen ververst deze steilrand regelmatig.
De strang krijgt een semi dynamisch karakter met betrekking tot rivierinvloed. Dit betekent dat een groot deel van het jaar de strang in open verbinding staat met de rivier door middel van een duiker. Er zit een drempel in om lage waterstanden in de strang te voorkomen en bij hoog water (boven 11,15 meter +NAP lokaal) wordt de duiker gesloten. Door de toename van rivierinvloed kunnen de rivierbegeleidende soorten zich ontwikkelen in het gebied. De kleiputten staan niet in directe verbinding met de strang waardoor de lage dynamiek daar kan worden gehandhaafd en een zeer gedifferentieerd gebied ontstaat. De Lobberdenseweg is altijd berijdbaar bij deze waterstanden. Deze ligt op 11,90 meter +NAP.
Inpassing steenfabrieken
Langs de Leidam liggen twee grote steenfabrieken met daartussen enkele woningen op hoogwatervrije terpen kaal in het landschap. De fabrieken domineren het landschapsbeeld aan de zuidzijde van de waard en geven het landschap hier een industrieel karakter. Deze terreinen vallen buiten de planvorming, maar worden landschappelijk wel ingepast in het plan door deze te omzoomen met inheemse beplanting van onder andere wilg en meidoorn. Aan de westkant van de westelijke steenfabriek wordt een kleinschalig rivierduinenlandschap aangelegd. Hier wordt de afdekkende klei ontgraven en de zandondergrond geprofileerd waardoor een basis ontstaat voor diverse flora en fauna die goed gedijen op een dergelijke schrale ondergrond. De situatie is vergelijkbaar met de zandige delen in de kribvakken tegen de kades aan.
Toegankelijkheid
Het hele gebied wordt openbaar toegankelijk door middel van struinroutes. Centraal in het gebied liggen de belangrijkste recreatieve elementen, waaronder langs de gehele lengte van de Lobberdenseweg een vrijliggend fietspad dat moet zorgen voor een grotere verkeersveiligheid en prettiger recreëren. Het fietspad begint bij de Rijndijk en eindigt bij de steenfabrieken waar hij weer aansluit op de bestaande route naar het pontje. Naar de woningen ten oosten van de steenfabrieken wordt een nieuwe weg aangelegd die langs het fabrieksterrein loopt en de huidige betonplatenbaan vervangt.
Uitvoeringsvarianten
Een tweetal uitvoeringsvarianten is nader uitgewerkt:
Het ontwerp Bestemmingsplan buitengebied Lobberdense Waard 2011 bestaat uit de volgende stukken:
Het bestemmingsplan gaat voorts vergezeld van voorliggende toelichting en milieueffectrapportage Lobberdense Waard met bijbehorende onderzoeken.
De toelichting is na dit inleidende hoofdstuk als volgt opgebouwd. Hoofdstuk 2 van de toelichting schetst het beleidskader voor het bestemmingsplan, bestaande uit het relevante beleid van de Europese Unie, de Rijksoverheid, de provincie Gelderland, de regio en de gemeente Rijnwaarden. In hoofdstuk 3 worden de belangrijkste onderzoeksresultaten beschreven uit de m.e.r. beschreven. Hoofdstuk 4 geeft een beschrijving van de Planeconomische aspecten en hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen.
Een nieuw bestemmingsplan moet in overeenstemming zijn met de bovenliggende beleids- lagen van uit gemeente, provincie, Rijk en de Europese Unie. Daarom wordt in dit hoofdstuk dit bovenliggende beleid, voor zover van toepassing op de Lobberdense Waard, nader onderzocht.
De belangrijkste beleidsdocumenten worden onderstaand genoemd. Voor een uitgebreide inventarisatie wordt verwezen naar het m.e.r.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Ruimte. De SVIR vervangt onder meer de Nota Ruimte en verschillende andere visies en nota's op rijksniveau. De PKB Ruimte voor de Rivier (thans formeel een structuurvisie) blijft als zelfstandige visie bestaan (zie verder onder par.2.2.4).
Met betrekking tot de voorgenomen activiteiten in de Lobberdense Waard is met name relevant dat in de SVIR wordt vastgesteld dat er een blijvende behoefte bestaat aan winning van oppervlaktedelfstoffen uit de Nederlandse land- en zeebodem. De mogelijkheden voor import zijn beperkt en de winningsmogelijkheden zijn ongelijk verdeeld in Nederland. De winning van oppervlaktedelfstoffen dient daarom een nationaal belang. Voor de Noordzee is dit geregeld in het Nationaal Waterplan. Voor het landgebied en de grote wateren is het belangrijk dat maatschappelijk aanvaarbare winmogelijkheden worden benut. Winning van oppervlaktedelfstoffen wordt daarom verbonden met andere ontwikkelingen zoals recreatie, water, woningbouw en natuur.
Voor de inhoud van onderhavig bestemmingsplan geldt dat de visie van het kabinet ten aanzien van delfstoffenwinning in lijn ligt met het eerdere beleid dat door de SVIR is vervangen.
Derhalve heeft de ontwikkeling van het ruimtelijk beleid op dit niveau geen gevolgen voor de inhoud van het bestemmingsplan zelf of het project Lobberdense Waard.
Het kabinet heeft in de Structuurvisie infrastructuur en ruimte (SVIR), welke onder meer de Nota Ruimte vervangt, voor een beperkt aantal onderwerpen van nationaal belang vastgesteld dat de rijksbevoegdheid om algemene regels te stellen moet worden ingezet. In het Besluit algemene regels ruimtelijk ordening (Barro) van 20 augustus 2011 zijn de kaders aangegeven waaraan plannen c.q. initiatieven met betrekking tot de nationale belangen moeten voldoen.
In het plangebied moet rekening gehouden met de nationale belangen 'Grote Rivieren', 'Ecologische hoofdstructuur' en 'Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde'.
Titel 2.4 van het Barro betreft de Grote Rivieren. Hier wordt nadrukkelijk vastgelegd dat voor nieuwe bestemmingen in een rivierbed geldt dat:
In titel 2.10 'Ecologische hoofdstructuur' wordt bepaald dat bij provinciale verordening gebieden worden aangewezen die de ecologische hoofdstructuur vormen.
Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde worden beschreven in titel 2.13. Een van de erfgoederen die aangewezen is als erfgoed van uitzonderlijke waarde betreft de Romeinse Limes.
De unieke, samenhangende en goed bewaard gebleven voormalige (militaire) grens van het Romeinse Rijk. De Limes ligt langs de toenmalige loop van de Rijn met archeologische overblijfselen uit
de periode 0 tot 400 na Chr. bestaande uit:
De provinciale staten hebben de opdracht de begrenzing van de erfgoederen nader uit te werken.
Op onderstaande afbeelding is de globale ligging van het plangebied aangegeven. De blauwe arcering zonder begrenzing geeft de indicatieve ligging aan van de Romeinse Limes. De ligging van de 'Grote Rivieren' wordt aangeduid met blauwe arcering zonder begrenzing.
Fig.3 Uitsnede kaart Grote Rivieren en Romeinse Limes met globale ligging plangebied
Voor het plangebied geldt dat onder meer deze onderwerpen zorgvuldig zijn onderzocht alsmede vastgelegd in een MER. Derhalve mag worden geconcludeerd dat op grond van het Barro geen belemmering bestaat voor uitvoering van het plan en daartoe vaststelling van een bestemmingsplan.
In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan bevat een overzicht van het beleid dat het Rijk in de periode 2009 - 2015 wil voeren om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich onder meer op de bescherming van het land tegen overstromingen, het vasthouden van verwerken van hemelwater in de gebieden waar dit water valt, het garanderen van een wateraanvoer van goede kwaliteit voor alle belanghebbenden en het tegengaan van verdroging van de natuur.
Het plangebied ligt in het gebied van de grote rivieren. Doelstellingen uit het Nationaal Waterplan met een speciaal belang voor het plangebied zijn het op peil houden van de afvoercapaciteit van deze rivieren en de bescherming van het binnendijkse gebied tegen mogelijke overstromingen.
Waterwet
In Nederland is de bescherming tegen overstromingen van levensbelang en is daarom bij wet vastgelegd in de Waterwet. Deze wet stelt normen aan de primaire waterkeringen. Volgens de Waterwet horen de gebieden aan weerszijden van de Rijn ter hoogte van de gemeente Rijnwaarden beschermd te worden tegen waterstanden die voorkomen met een overschrijdingskans van 1/1250 per jaar. Dit betekent dat de waterkeringen het nog moeten houden onder omstandigheden van rivierhoogwater die voorkomen met een kans van ongeveer 0,08% per jaar.
Om te bepalen tegen welke concrete waterstanden de waterkeringen bestand moeten zijn, worden allereerst de maatgevende rivierafvoeren bepaald. Dat geldt o.a. voor de Rijn bij Lobith, die via het Pannerdensch Kanaal en de Nederrijn in verbinding staat met de IJssel. De maatgevende rivierafvoer is de extreme afvoer die gemiddeld eens per 1250 jaar voorkomt. Van deze maatgevende rivierafvoer wordt vervolgens voor een groot aantal locaties langs de rivier de Maatgevende Hoogwaterstand (MHW) afgeleid. De waterkeringen dienen deze MHW's te kunnen keren. Zowel de maatgevende rivierafvoeren als de MHW's worden iedere 6 jaar door de staatssecretaris van Infrastructuur & Milieu opnieuw vastgesteld.
Op 19 december 2006 is de Planologische Kernbeslissing (PKB) Ruimte voor de Rivier, deel 4 vastgesteld. De PKB beschrijft het beleid om uiterlijk in 2015 het vereiste veiligheidsniveau langs de rijntakken en een deel van de Maas te realiseren.
Om het vereiste veiligheidsniveau te bereiken is een uitgebreid basis pakket maatregelen samengesteld wat uiterlijk in 2015 gerealiseerd dient te zijn. Het plangebied of directe omgeving van Lobberdense Waard maken geen onderdeel uit van één van deze pakketten, omdat de”Uiterwaardvergraving Rijnwaardense Uiterwaarden” in de PKB Ruimte voor de Rivier is opgenomen als onderdeel van de zogeheten “lopende projecten” en wordt aangemerkt als “Autonoom Ontwikkelingsproject”. De uitvoering van deze lopende projecten dient als uitgangspunt voor maatregelen die worden voorgesteld in de PKB. De huidige MHW is gesteld op 15.000 m3/s terwijl de taakstelling voor 31 december 2015 16.000 m3/s bij het ijkpunt in Lobith bedraagt.
Fig. 4 Hoogwater januari 2011
Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) per 1 juli 2008 veranderde van rechtswege de status van deze en andere PKB's in die van 'rijksstructuurvisie'. Iinhoudelijk gelden nog altijd dezelfde uitgangspunten. De PKB Ruimte voor de Rivier geldt inhoudelijk als rode draad voor het gehele NURG-project Rijnwaardense Uiterwaarden.
De taakstelling in de PKB Ruimte voor de Rivier voor “Uiterwaardvergraving Rijnwaardense Uiterwaarden” bedraagt 11 cm. Dat betekent dat het peil in de as van de rivierbedding door rivierverruimende maatregelen in de Rijnwaardense Uiterwaarden 11 cm moet dalen bij 16.000 m3/s en bij een ongewijzigde vaste afvoerverdeling. De Lobberdense Waard dient een substantiële bijdrage aan deze doelstelling te leveren. Figuur 5 is een weergave van de zogenaamde “Blauwe Rivier”. De locatie waar de grootste hoeveelheid extra water dient te worden afgevoerd.
Fig.5 Blauwe rivier
In het Inrichtingsplan Rijnwaardense Uiterwaarden uit 2001 is een uitgekiend rivierkundig ontwerp opgesteld. Het inrichtingsplan leverde een bijdrage van 8,9 cm waterstandverlaging op basis van berekeningssoftware versie 2006. Een actualisatie van de berekening met recentere software levert een resultaat op van 9,4 cm waterstanddaling met hetzelfde plan. Het voorliggende VK levert een waterstandsdaling van 9,9 cm. De rivierkundige taakstelling voor dit project ligt in lijn met deze berekening. Integraal voor de Rijnwaardense Uiterwaarden wordt gestreefd naar 11 cm, waarbij per deelgebied niet is aangegeven hoeveel elk deelgebied moet bijdragen aan het totaal. Dit vraagt om een integrale rivierkundige toets, waarbij de gehele Rijnwaardense Uiterwaarden zullen worden beschouwd. De inrichting van het projectgebied mag niet leiden tot een minder resultaat dan het plan IRU. Het plan levert met 9,9 cm een positieve bijdrage in het vinden van extra waterstand verlaging. Wanneer door technische maatregelen in de omgeving meer rivierverruiming kan worden gerealiseerd is dit gewenst. In het uitgebreide onderzoek behorende bij het MER wordt nader ingegaan op de diverse effecten van de rivierverruiming.
De Beleidslijn grote rivieren uit 2006 bevat een kader voor het beoordelen van de toelaatbaarheid - vanuit rivierkundig én ruimtelijk oogpunt - van nieuwe activiteiten in het rivierbed van de grote rivieren.
De beleidslijn biedt een afwegingskader voor ruimtelijke initiatieven in het rivierbed en staat in principe alleen riviergebonden activiteiten in het rivierbed toe. De realisatie van natuur en de winning van oppervlaktedelfstoffen worden hierbij tot riviergebonden activiteiten gerekend. Het zorgvuldig ontwikkelde plan voor de Lobberdense waard voldoet ruimschoots aan de Beleidslijn.
Sinds oktober 2005 vindt de gebiedsbescherming in Nederland plaats via de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998. De natuurbeschermingswet kent de volgende beschermde gebieden:
Het plangebied is onderdeel van het Natura 2000-gebied de Gelderse Poort.
Voor Natura 2000-gebieden geldt dat projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mogen veroorzaken. De Habitatrichtlijn is in 1992 door de Europese Unie vastgesteld. Deze richtlijn beoogt de biologische diversiteit te waarborgen, door het in stand houden van de natuurlijke en halfnatuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is zowel gericht op de bescherming van soorten als natuurlijke habitats. De Habitatrichtlijn omvat een lijst van soorten en natuurtypen die internationaal bescherming behoeven. Nederland heeft voor 35 soorten en 51 habitattypen een internationale verantwoordelijkheid. Elke lidstaat is verplicht voor de in de lijst voorkomende habitattypen en soorten speciale beschermingszones aan te wijzen. Box 1 geeft een overzicht van de habitattypen en soorten die onder bescherming volgens Habitatrichtlijn vallen in de Gelderse Poort.
Habitattypen en en soorten Gelderse Poort
Voor onderstaande habitattypen en/of soorten kwalificeert dit gebied als Habitatrichtlijngebied. Het is om deze habitattypen en/of soorten waarom het gebied is aangemeld.
Habitattypen:
- Rivieren met slikoevers met vegetaties behorend tot het Chenopodietum rubri p.p. en Bidention p.p. [3270] - Kalkminnend grasland op dorre zand- bodem [6120] - Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en alpiene zones [6430] - Laaggelegen schraal hooiland (Alopecu- rus pratensis, Sanguisorba officinalis) [6510] - Alluviale bossen met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae) [91E0] - Gemengde bossen langs grote rivieren met Quercus robur, Ulmus laevis, Fraxi- nus excelsior of Fraxinus angustifolia (Ulmenion minoris) [91F0] |
Soorten Habitatrichtlijn:
- Nauwe korfslak - Zeeprik - Rivierprik - Zalm - Bittervoorn - Grote modderkruiper - Kleine modderkruiper - Rivierdonderpad - Kamsalamander - Bever |
Box 1 Habitatrichtlijn voor de Gelderse Poort
In de Flora- en faunawet is vastgelegd welke planten- en diersoorten in Nederland beschermd worden en volgens welk beschermingsregime. Deze bescherming geldt overal, dus is onafhankelijk van het gebied waarin de beschermde soorten leven. Dit betekent dat voorafgaand aan een ruimtelijke ingreep het projectgebied onderzocht moet worden op het voorkomen van beschermde soorten. Indien geconstateerd wordt dat er in een projectgebied beschermde soorten leven moet, afhankelijk van de uit te voeren activiteiten en het beschermingsregime voor de aangetroffen soorten, ontheffing van de Flora- en faunawet worden aangevraagd of moet volgens een door het ministerie van LNV goedgekeurde gedragscode worden gewerkt.
Bij planvorming en -uitvoering wordt uitvoerig rekening gehouden met de in het gebied voorkomende soorten en (beoogde) leefgebieden. In algemene zin geldt dat het plangebied na delfstoffenwinning en herinrichting minder aantrekkelijk zal zijn voor enkele meer algemene soorten (bijvoorbeeld haas en mol), maar veel aantrekkelijker voor soorten die goed passen bij de Gelderse Poort (bijvoorbeeld bever en diverse soorten watervogels).
Het centrale doel van het Gelderse omgevingsbeleid is het veiligstellen en verbeteren van de economische en ecologische structuur van de provincie Gelderland. Om dit gestelde doel te bereiken zijn de omgevingsplannen (Streekplan, Waterhuishoudingsplan en Milieuplan) gelijktijdig opgesteld en vormen zij samen het provinciaal strategisch kader.
In deze paragraaf wordt ingegaan op het beleid van Streekplan 'Gelderland 2005' en uitwerking
kernkwaliteiten, het provinciaal Zand- en Kleiwinningplan, de Ruimtelijke Verordening Gelderland, de Nieuwe integrale structuurvisie en omgevingsverordening.
Aansluitend bij de Nota Ruimte is diepe winning in de uiterwaarden ten behoeve van beton- en metselzand in beginsel toegestaan voor zover mogelijk binnen de doelstellingen van de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR) en de EHS. Koppeling met rivierverruiming en/of natuurontwikkeling is vereist. In de uiterwaarden hebben die plannen de voorkeur waarbij na winning de ontgrondingslocatie wordt aangevuld met uiterwaardengrond die vrijkomt in het kader van de PKB Ruimte voor de Rivier.
Uitgangspunt van het ruimtelijk beleid voor de winning van bouwgrondstoffen is dat ont- grondingslocaties niet vooraf worden aangegeven in het streekplan maar tot stand komen via marktwerking. Voor initiatiefnemers gelden de volgende ruimtelijke voorwaarden voor winning van bouwgrondstoffen:
Bij winning van primaire bouwgrondstoffen moet koppeling plaatsvinden met realisatie van gewenste functies. De provincie denkt aan de koppeling met de functies water- en baggerberging, wonen, recreatie, natuurontwikkeling, aanleg van vaargeulen en bedrijventerreinen. Projecten voor winning van primaire bouwgrondstoffen moeten ruimtelijke meerwaarde bieden.
Het Streekplan geeft - binnen de kaders van het rijksbeleid - op regionale schaal aan met welke waarden en ontwikkelingen bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het Streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen. Begin 2014 verscheen de Omgevingsvise Gelderland (zie par. 2.3.4) die onder meer het Streekplan vervangt. Inhoudelijk heeft dit voor onderhavig bestemmingsplan geen gevolgen.
Provinciale ruimtelijke hoofdstructuur en landschappen
De provincie maakt onderscheid in gebieden die ze van provinciaal belang vindt (de ruimtelijke hoofdstructuur) en gebieden waarvoor geen expliciete provinciale sturing geldt (het multifunctionele gebied) en waar planologische beleidsvrijheid bestaat voor de samenwerkende gemeentes.
De gebieden die van provinciaal belang zijn, zijn het rode en het groen-blauwe raamwerk. Het rode raamwerk bestaat uit hoogdynamische functies samenhangend met de hoofdinfrastructuur en intensieve vormen van ruimtegebruik. Anderzijds is er het groen-blauwe raamwerk met functies en kwaliteiten die afhankelijk zijn van een lage ruimtelijke dynamiek.
Het plangebied valt onder 'EHS natuurgebied' en onder 'waardevol landschap de Gelderse Poort', wat in de volgende pagina's nader wordt uitgewerkt.
De Gelderse Poort
Voor de Waardevolle landschappen geldt het 'ja, mits'-regime: activiteiten zijn toegestaan mits de kernkwaliteiten worden behouden of versterkt. Dat betekent dat ontwikkelingen van allerlei aard mogelijk zijn, waarbij overigens wel geldt dat deze landschappen zich niet lenen voor grootschalige verstedelijking. Wanneer een van de in het geding zijnde kernkwaliteiten wordt aangetast, maar andere kernkwaliteiten worden versterkt, en er over het geheel genomen sprake is van versterking van de kernkwaliteiten, kan dit acceptabel zijn. Bij toepassing van deze benadering kan het nodig zijn om het plangebied te vergroten om tot een acceptabele uitkomst te kunnen komen. Dat is niet het geval bij aantasting van onvervangbare en/of zeldzame kernkwaliteiten als karakteristieke openheid of sommige verkavelingpatronen. Algemene regels zijn hiervoor niet te geven: het is maatwerk dat GS van geval tot geval zullen beoordelen.
Het plangebied maakt deel uit van de Gelderse Poort. Tabel 2 geeft de voor het plangebied relevante gebiedsaanduidingen weer.
Met name de kernkwaliteiten genoemd onder 1, 2, 4, 5 en 7 zijn relevant. De historisch-geografische dimensie van het landschap heeft een belangrijke rol gespeeld in de selectie van waardevolle landschappen Ook in de kernkwaliteiten van de waardevolle landschappen speelt de historische dimensie een belangrijke rol. Bij de ontwikkelingsgerichte landschapsstrategie dient rekening te worden gehouden met de (cultuur)historische dimensie van de waardevolle landschappen.
Met betrekking tot de hierboven genoemde kernkwaliteiten wordt het volgende opgemerkt:
Ad 1. Het projectgebied is landschappelijk gezien onderdeel van de uiterwaarden van de Rijn.
Een groot deel van het gebied wordt ingericht als natuur en water met ruimte voor natte natuur (broekbos en rietland). Deze inrichting past goed in de bestaande gradiënt en versterkt de beleving van de nabijgelegen rivier.
Ad 2. Het open landschap blijft open. Bestaand laaggelegen grasland en akkerland worden natuur en water.
Ad 3. De projectlocatie maakt geen deel uit van een dorp of bebouwingslint. De bestaande bebouwingsstructuur wordt niet ingrijpend gewijzigd.
Ad 4. Het verre uitzicht vanaf de dijk verandert niet of nauwelijks, er komt geen hoge zicht- belemmerende nieuwbouw. Het directe uitzicht vanaf de dijk verandert wel, grazend melkvee wordt vervangen door natuur en open water.
Ad 5. De cultuurhistorische elementen worden zoveel mogelijk versterkt of behouden. Denk hierbij aan de verschillende dijken, herstel van de oude spoorbaan en de bestaande kleiputtencomplexen. Alle worden meer beleefbaar door een uitkijktoren en vogelkijkhut en diverse struinroutes. Hiermee wordt op een speelse manier het bewustzijn van de rijke historie van het gebied versterkt.
Ad 6. Niet van toepassing.
Ad 7. In het plangebied zijn geen activiteiten voorzien die de kernkwaliteiten rust, ruimte en donkerte beperken. De extensieve recreatie vindt overdag plaats.
Middels een uitgebreide landschappelijke inventarisatie en uitwerking is uitwerking gegeven aan de genoemde beleidspunten en kernkwaliteiten (zie ook het MER). Uit de inventarisatie blijkt dat het plan voor de Lobberdense Waard niet in strijd is met de kernkwaliteiten. Het open landschap blijft open. De Beleidskaart ruimtelijke ontwikkeling geeft aan dat de Lobberdense Waard bedoeld is voor natuurontwikkeling. Het bestaand grasland en akkerland worden natuur of water. Bovenstaande aandachtspunten zijn mee genomen in de landschappelijke analyse en uitwerking van het plan. In het m.e.r. is dit uitgebreide rapport opgenomen.
EHS
Het plangebied maakt onderdeel uit van de “EHS-natuur”, zoals uit figuur 5 valt af te leiden. Het streekplan vormt de inhoudelijke basis voor het natuurlijk beleid, dit beleid wordt vastgelegd in bestemmingsplannen. Nadere afstemming met het waterschap wordt gevonden in voorliggende watertoets in paragraaf 3.3.
Voor gebieden die zowel waardevol landschap zijn als EHS gebied, is er sprake van een stapeling van landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische kwaliteiten. Bij de uitvoering van het natuurbeleid spelen landschap en cultuurhistorie een identiteitsbevorderende rol, en vice versa zullen ingrepen die vanuit landschap en cultuurhistorie zijn gemotiveerd. Hier geldt het 'nee, tenzij'-regime vanwege de samenloop met de EHS. Dat wil zeggen dat aantasting van de kernkwaliteiten niet mogelijk is tenzij er een groot maatschappelijk belang aan de orde is en er geen alternatieven elders zijn. Is er sprake van een groot maatschappelijk belang en ontbreken alternatieven elders, dan kan de activiteit plaatsvinden op voorwaarde van compensatie van de landschapskwaliteiten buiten het deel van het Waardevol landschap dat samenvalt met de EHS.
Fig.6 EHS natuur (bron Atlas Groen Gelderland - EHS Streekplanherziening vastgesteld door PS juli 2009)
In het MER is er uitgebreid stil gestaan bij landschappelijke en natuurwaarden van het gebied. Beide aspecten zijn uitgebreid als onderzoeksaspect beoordeeld en gewogen, waardoor zij onlosmakelijk een onderdeel zijn van voorliggende inrichting van het gebied. Voor zowel landschappelijke als natuurwaarden geldt dat deze in de regel samenhangen met afwisseling
en overgangszones. In de huidige situatie bestaat het plangebied voor iets meer dan de helft uit agrarische grond, in de eindsituatie zal het plangebied voor iets meer dan een derde bestaan uit water. Daarbij zal de hoeveelheid ondiep open water - met bijbehorende geschikte habitats voor waardevolle watergebonden natuur - acht maal groter zijn dan nu. Ook de oppervlakten moeras en ruigte en schraal grasland nemen significant toe. Door de verschuiving van grondgebruik van agrarisch naar water zullen soorten verdwijnen of afnemen. Veelal gaat het om soorten waarvoor elders in de Gelderse Poort voldoende ruimte overblijft of om soorten waarvoor geldt dat ze het gebied na de ingreep kunnen gebruiken voor een andere functie. Zo wordt het gebied in de huidige situatie door watervogels als ganzen en smienten voornamelijk gebruikt als foerageergebied, terwijl het in de nieuwe situatie voor deze dieren vooral geschikt zal zijn als rust- of overnachtingsgebied. Voor soorten als de kamsalamander en de bever geldt dat het plangebied in de eindsituatie geschikter zal zijn. Voor een precieze beschrijving van de effecten van uitvoering van het plan op de verschillende soorten wordt verwezen naar het MER.
De landschappelijke en ook de cultuurhistorische kernkwaliteiten van het gebied worden door de gekozen inrichting versterkt. In de eindsituatie is sprake van een duidelijke samenhang tussen ecologische, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de Lobberdense Waard, hetgeen aansluit bij het gemeentelijk landschapsplan.
De mogelijkheden en onmogelijkheden ten aanzien van uitbreiding van bebouwing of infrastructuur zijn vastgelegd in de regels bij dit bestemmingplan. Daarmee is tevens de provinciale beleidslijn voor de EHS-natuur in dit bestemmingsplan verankerd.
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kunnen middels een provinciale verordening regels gesteld worden omtrent de inhoud en de toelichting van bestemmingsplannen, voor zover provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken. Het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland heeft op 25 november 2008 besloten voor een aantal onderwerpen de Ruimtelijke Verordening Gelderland (vastgesteld 15 december 2010) op te stellen. De onderwerpen die van belang zijn voor dit bestemmingsplan worden hieronder vermeld.
Ecologische hoofdstructuur (EHS)
Functies in gebieden gelegen binnen de EHS mogen de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied niet significant aantasten. Indien de kwaliteit van de EHS verbetert wordt of het areaal EHS vergroot wordt (als compensatie) en de EHS hierdoor beter gaat functioneren, kunnen activiteiten mogelijk gemaakt wordt binnen de EHS.
Nationaal landschap
Bij de bouw van nieuwe woningen binnen een nationaal landschap, moet gemotiveerd worden hoe rekening gehouden wordt met de optimale benutting van demogelijkheden om binnen het nationaal landschap de woningbehoefte door herstructurering te ondervangen. De kernkwaliteiten van een waardevol landschap binnen een nationaal landschap moeten behouden en versterkt worden.
Wijziging Ruimtelijke Verordening Gelderland
Op 27 juni 2012 stelden Gedeputeerde Staten de eerste herziening van de Ruimtelijke Verordening Gelderland vast. Dat was nodig omdat provinciale ruimtelijke verordeningen alleen nog ontheffingsbepalingen voor onverwachte situaties mogen bevatten. Dat is een gevolg van de Spoedwet ruimtelijke ordening. De Spoedwet Wro bepaalt dat een provinciale ruimtelijke verordening alleen nog ontheffingsbepalingen mag bevatten voor onvoorziene situaties. Daarnaast benutten Gedeputeerde Staten deze herziening om enkele nieuwe regels ten aanzien van bovengenoemde onderwerpen bedrijventerreinen, molenbiotopen en glastuinbouwgebieden in de RVG op te nemen.
De tweede en derde herziening op respectievelijk 19 december 2012 en 29 mei 2013 beoogde een aantal initiatieven mogelijk te maken.
In 2003 besliste de Tweede Kamer het rijksbouwgrondstoffenbeleid sterk te vereenvoudigen. De hoofdlijnen van het nieuwe rijksbouwgrondstoffenbeleid werden vastgelegd in de Nota Ruimte. Kwantitatieve sturing (taakstellingen, realiseren van krapte in de markt) is losgelaten, gestreefd wordt naar projecten die de ruimtelijke kwaliteit verhogen én Nederland van grondstoffen voorzien.
In de SVIR wordt deze lijn vastgehouden. Delfstoffenwinning wordt gezien als activiteit van nationaal belang, waarbij projecten tot stand moeten komen via marktwerking.
Het landelijk beleidskader vormt de basis voor het Gelderse zand- en kleiwinningsbeleid. Het beleid voor winning van oppervlaktedelfstoffen (zand, grind, klei en kalkzandsteen) is in 2006 vastgelegd in het Beleidsplan zand- en kleiwinning.
Dit Beleidsplan geeft aan dat bij ontgrondingprojecten sprake moet zijn van maatschappelijk draagvlak, functiekoppeling en ruimtelijke meerwaarde. Veiligheid en verantwoord beheer blijven harde randvoorwaarden bij de uitvoering. De provincie is graag al in de fase van planvorming bij initiatieven voor delfstoffenwinning betrokken, dus voorafgaand aan het formele vergunningtraject. Zij stuurt daarbij op ruimtelijke meerwaarde en werkt met een Kwaliteitsteam Ontgrondingen dat elk project afzonderlijk beoordeeld.
Gelderland heeft het begrip ruimtelijke kwaliteit bij zand- en kleiwinning als volgt uitgewerkt: Ruimtelijke kwaliteit wordt bereikt wanneer sprake is van functiekoppeling en een kwalitatief goed ontwerp, beide met meerwaarde voor nu én op de langere termijn. Van een kwalitatief goed ontwerp is sprake wanneer rekening wordt gehouden met de bestaande waarden in een gebied, met de inpasbaarheid van het ontwerp in het plangebied én in de bredere omgeving, en wanneer afronding van de winning binnen een afzienbare periode wordt gerealiseerd.
Het voorliggende plan voor de Lobberdense Waard voldoet aan het Gelderse beleid omdat enerzijds via marktwerking grondstofwinning plaatsvindt en anderzijds binnen een breed maatschappelijke draagvlak gewenste functies met betrekking tot de eindinrichting worden gerealiseerd.
Op 14 januari 2014 stelde het college van Gedeputeerde Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vast. De Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening integreren en verbinden het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoerplan, het Streekplan (Structuurvisie), het Milieuplan en de Reconstructieplannen tot één plan en één verordening. Omgevingsvisie en Omgevingsverordening bevatten de hoofdlijnen voor de volgende maatschappelijke opgaven in Gelderland: opgaven voor water, natuur en landschap, cultuur en erfgoed, milieu, energietransitie, landbouw, verkeer en vervoer en ruimtelijke ordening.
Naar verwachting zullen Provinciale Staten de Omgevingsvisie in hun vergadering van 9 juli 2014 vaststellen en de Omgevingsverordening in die van 1 oktober. Het plangebied maakt in Omgevingsvisie Gelderland onderdeel uit van het Gelders Natuurnetwerk (voorheen EHS genoemd).
De nieuwe Omgevingsvisie en Omgevingsverordening heeft geen gevolgen voor het voorliggende
bestemmingsplan omdat:
Fig.7 uitsnede GNN en GO met globale ligging plangebied
Als uitgangspunt voor gronden gelegen binnen het Gelders Natuurnetwerk (GNN) geldt dat er in beginsel geen nieuwe functies mogelijk worden gemaakt binnen een bestemmingsplan. Binnen de Groene Ontwikkelingszone (GO) worden geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen toegelaten die leiden tot een significante aantasting van de kernkwaliteiten. De aanduiding 'EHS - natuur' van figuur 6 valt nagenoeg samen met de aanduiding 'GNN' van figuur 7. Ter verduidelijking is hieronder figuur 6 nogmaals opgenomen.
Fig.6 EHS natuur (bron Atlas Groen Gelderland - EHS Streekplanherziening vastgesteld door PS juli 2009)
Het LOP beschrijft kort de ontstaansgeschiedenis van de regio en komt tot een grove indeling in drie (landschappelijke) deelgebieden met elk een eigen karakter:
Uiterwaarden
Een kenmerk van het Rijnwaardense rivierenlandschap is de openheid en de uitzichten. Temeer daar het landschap veelal vanaf de dijken beleefd kan worden. Het uitzicht over de rivier en over de oude strangen geeft een weids karakter aan het landschap. Het blijkt dat de openheid en de weidsheid van het landschap in Rijnwaarden alom door bewoners wordt gewaardeerd. Die openheid is nu vooral aanwezig in de uiterwaarden van de Waal, de Grote- en Kleine Gelderse Waard en de Pannerdense Waard.
Gebiedskenmerken
De kwaliteiten van het landschap in Rijnwaarden zijn vooral terug te voeren op het water- staatkundige verleden en de baksteenindustrie. Deze twee aspecten zijn uniek voor Rijnwaarden.
Fig.8 deelgebieden Rijnstrangengebied
Daarom is het ook belangrijk om de bestaande kwaliteiten die hieraan zijn verbonden, zoals de zichtbare karakteristieke opbouw van het landschap, de natuurgebieden, de karakteristieke beplanting en bebouwing op de pollen (terpen), te koesteren. Kwaliteiten die achteruit gaan dienen te worden verbeterd, bijvoorbeeld de achteruitgang van doornhagen in de uiterwaarden, het rietland en de moerasvegetatie in de Rijnstrangen. De kwaliteit van het landschap beleefbaar maken staat voorop bij nieuwe ontwikkelingen. Het ontwikkelen
van nieuwe routes legt het landschap open. Recreatie is vooral gericht op het beleven van het landschap. Uitzicht en openheid zijn hierbij belangrijke kwaliteiten.
Ontgrondingen
Natuur en landschap verdienen een goede zorg. Diepe ontzandingen, zoals in het verleden gebruikelijk waren, leveren landschappelijk gezien weinig meerwaarde op. Zand en klei- winning zullen dan ook geen doel op zich moeten zijn maar ten dienste moeten staan van bijvoorbeeld recreatie, natuur en landschapsontwikkeling. Waardevolle patronen in het land- schap zullen behouden moeten blijven.
Recreatie
Het gemeentebestuur van Rijnwaarden heeft zich tot doel gesteld toerisme een belangrijke economische pijler van de lokale economie te laten worden. Een openstelling van gebieden zoals de uiterwaarden en de Rijnstrangen en gemarkeerde routes is gewenst. Hiervoor is het nodig om nieuwe routes te ontwikkelen en de informatievoorziening hierop aan te passen. Een struinroute door het Rijnstrangengebied met trekponten, hangbruggen, boomstammen over geulen, stapstenen door het moeras wordt zo een uniek avontuur. Zeker wanneer dit ook wordt gekoppeld aan routes door het agrarisch gebied (public footpaths) in combinatie met een groter aanbod aan trekkershutten en kamperen bij de boer ontstaat een wisselwerking tussen agrarisch landschap en natuurgebied.
Het plan voor de Lobberdense Waard voorziet in een aantal wensen en doelstellingen uit het
LOP. De zandwinning maakt de ontwikkeling van natuur en extensieve recreatie mogelijk.
Het plan voor de Lobberdense Waard past in grote lijnen binnen het vigerende Rijks- provinciale, regionale en gemeentelijke beleid. Aan enkele punten dient in het bijzonder aandacht te worden besteed:
Het plan voldoet aan de PKB Ruimte voor de Rivier, omdat het plan positief en voldoende bijdraagt aan de beoogde waterstanddaling van 11 cm in de as van de rivier.
Voor het project de Lobberdense Waard is een uitgebreide milieueffectrapportage uitgevoerd.
De voorgenomen activiteiten in het plangebied zijn m.e.r.-plichtig. Dit vanwege de oppervlakte van het te ontgronden gebied, de benodigde bestemmingsplanwijziging en de noodzaak tot het opstellen van een Passende Beoordeling op grond van de aanwezigheid van de kamsalamander in het gebied.
Het bevoegd gezag vormt de provincie Gelderland en de gemeente Rijnwaarden. Door het bevoegd gezag zijn de richtlijnen voor deze m.e.r. vastgesteld. Conform deze richtlijnen is het m.e.r. uitgevoerd en zijn de verschillende aspecten onderzocht.
In het m.e.r. is een basisplan uitgewerkt. In aanvulling hierop zijn drie eindinrichtingsvarianten nader uitgewerkt. De kern van de drie verschillende varianten betreft:
Uiteindelijk zijn de beste elementen per variant gecombineerd tot het Meest Milieuvriendelijke Alternatief (MMA). Dit MMA bleek voor de initiatiefnemers praktisch uitvoerbaar waardoor het MMA wordt beschouwd als VoorkeursAlternatief (VKA). Dit alternatief is onder paragraaf 1.4 nader beschreven.
De effecten van het basisplan en de varianten zijn bepaald op de acht onderscheidende onder- zoeksaspecten. In de volgende tabel wordt de beoordeling van deze effecten ten opzichte van de referentiesituatie weergegeven. De eerste drie aspecten hebben een dubbele weging ge- kregen, omdat ze zijn gekoppeld aan de hoofddoelstellingen van het project. Deze zijn zoals eerder genoemd:
In bovenstaande tabel is de beoordeling van de verschillende aspecten en varianten weergegeven. Onderstaand wordt een nadere verklaring van de beoordeling van het voorkeursalternatief gegeven.
Rivierbeheer
Rivierkunde
Het MMA is rivierkundig getoetst op een afvoer van 16.000 m3/sec. Hieruit bleek dat de verlaging in de as van de rivier berekend werd op 9,9 cm. Dit is 0,4 cm meer dan Variant 0,35 cm meer dan het oorspronkelijk Rijnwaardenplan en 0,2 cm meer dan het Plan Lobberdense Waard. Hiermee scoort het MMA beter dan de andere plannen en varianten.
Nautisch
In de eindsituatie is de uiterwaard niet bereikbaar per schip. Hierdoor treden er geen effecten op.
Inundatie
De inundatie van Variant 3 is gelijkwaardig aan het MMA en daarmee gelijkwaardig aan de huidige situatie. Bij lage waterstanden staat de uiterwaard wel in verbinding met de rivier, maar dit betreffen waterpeilen die beneden maaiveldniveau liggen, waardoor er nooit hinder of schade ontstaat.
Natuur
Het MMA is zodanig gekozen dat met betrekking tot habitattypen afgezien van een kleine afname van bestaand zachthoutooibos de bestaande natuurwaarden in het noordelijke deel van de Lobberdense Waard alle worden behouden. De kleine afname van het areaal zacht- houtooibos zal in de eindsituatie geheel opgeheven worden door de ontwikkeling van nieuw zachthoutooibos. Het MMA zorgt er daarnaast voor dat effecten op soorten van Bijlage II van de habitatrichtlijn waarvoor voor de Gelderse Poort instandhoudingsdoelstellingen zijn geformuleerd geheel worden gemitigeerd. In zijn totaliteit zal het gebied na de ingreep een zeker zo goed leefgebied zijn voor deze soorten als nu in de huidige situatie. De potenties voor de visfauna zullen duidelijk toenemen. De onderdelen rivierduinen en zand- en grindoevers en -platen vergroten de potenties van de waard voor ongewervelden en flora. In zijn algemeenheid kan de diversiteit aan soorten toenemen.
Grondstromen & milieu
Bodemkwaliteit
Het MMA is niet onderscheidend ten opzichte van het plan Lobberdense Waard.
De voorgenomen activiteiten veroorzaken geen effect op de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem in het werk- en projectgebied. Alle grondstromen kunnen plaatsvinden binnen de voorwaarden die gesteld worden binnen de kaders van het Besluit bodemkwaliteit.
Waterkwaliteit
Het VKA is vergelijkbaar met Variant 3 betreffende waterkwaliteit. De essentie van Variant 3 be- staat uit het feit dat bij waterhoogten in het Pannerdens Kanaal tussen 9.65 m +NAP en 11.15 m
+NAP er een verbinding bestaat tussen het Pannerdens Kanaal en het studiegebied. De uitwisseling van water tussen het Pannerdens kanaal en het studiegebied verandert niet significant.
Duurzaamheid
Na uitvoering van het VKA is vrijwel het gehele gebied aan te merken als natuurgebied.
De landbouwfunctie krijgt een zeer beperkte plaats in de eindinrichting van het gebied. Het projectgebied zal extensief worden beheerd met grote grazers die een hoge mate van zelf- redzaamheid hebben. Het gevolg hiervan is dat zeer beperkt hoeft te worden bijgestuurd met machines om de gewenste natuurdoelstelling te bereiken en te kunnen handhaven. Het pro- jectgebied krijgt hiermee een grote mate van duurzaamheid voor de lange termijn.
Geluid
Het VKA ziet toe op de situatie na uitvoering. Deze situatie is niet onderscheidend ten opzichte van het basisplan Lobberdense Waard. Alleen de extensieve recreatie is in de eindsituatie relevant voor geluid. De toename hierdoor is niet significant.
Geohydrologie
Vanwege de demping die er plaatsvindt door het afsluiten van de uiterwaard van de rivier bij laag en hoog water scoort het VKA plan neutraal ten aanzien van alle beschouwde waterstan- den. Er zijn geen significante effecten te verwachten. De effecten op landbouw, natuur en bebouwing zijn hiermee ook zeer beperkt en levert geen hinder, schade of overlast op.
Landschap
In het m.e.r. is uitgebreid beschreven hoe het plan landschappelijk en recreatief is ingepast. Door toepassing van alle positieve elementen met landschappelijke meerwaarde uit de vari- anten, doorvoeren van wijzingen en extra maatregelen scoort het VKA cumulatief gezien posi- tief ten opzichte van de huidige situatie en autonome ontwikkeling.
Archeologie & cultuurhistorie
Voor het aspect archeologie is er ten aanzien van effecten nagenoeg geen verschil tussen de verschillende gepresenteerde varianten en het VKA. Dit hangt behalve met de zeer vergelijk- bare eindbeelden in hoge mate samen met het vrijwel ontbreken van bekende vindplaatsen en de vlakdekkend lage archeologische verwachting. Het verdwijnen van de huispol is alles bepalend.
Ten aanzien van de effecten op de cultuurhistorische kwaliteiten is er geen verschil tussen de verschillende gepresenteerde varianten en VKA. Archeologie en cultuurhistorie blijven daar- door licht negatief scoren ten opzichte van de huidige situatie.
Luchtkwaliteit
In de eindfase vinden afrondende werkzaamheden plaats waardoor alle doelstellingen vol-
ledig worden gerealiseerd. Deze fase heeft geen gevolgen voor de luchtkwaliteit en wordt daarom niet beschouwd in het onderzoek. Het VKA wordt ten opzichte van de referentie- situatie positief beoordeeld omdat de luchtkwaliteit verbetert.
Met de invoering van de nieuwe Wet op de Ruimtelijke ordening vanaf 1 juli 2008 heeft het besluit van 3 juli 2003 van het Nationaal Bestuursakkoord Water een actuele werking. Het opnemen van een waterparagraaf (met watertoets) in bestemmingsplannen is verplicht.
De watertoets omvat het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten van het voormelde plan. Voor uitvoering van het plan is bovendien een Watervergunning noodzakelijk. De aanvraag hiervoor wordt onder meer nauwkeurig getoetst aan de Beleidslijn grote rivieren.
Voor het waterbeheer in het onderhavige plangebied is het Waterschap Rijn en IJssel verant- woordelijk. Mede in het kader van de watertoets is het Waterschap Rijn en IJssel betrokken geweest bij de planvorming. Op verschillende momenten heeft er overleg plaatsgevonden. Water vormt een zeer belangrijk onderdeel in de Lobberdense Waard. De nabijheid van de Rijn en de hoogwater afvoeren, de verschillende plassen in het gebied en de bescherming
die de Rijndijk biedt tegen hoog water maken dat het aspect water een integraal onderdeel is geweest in de planvorming.
In de watertoetstabel hiernaast (tabel 4) wordt van alle watertoetsthema's aangegeven of deze voor dit bestemmingsplan relevant zijn en zo ja, waar in het MER nadere informatie over het betreffende thema kan worden gevonden. Onderstaand volgt tevens per thema een korte toelichting.
Veiligheid
Zoals eerder genoemd is het plangebied aangewezen als autonoom project als onderdeel van de PKB Ruimte voor de Rivier. Waterstandverlaging in de as van de rivier is de eerste doelstel- ling van het project. Middels het VKA alternatief wordt deze doelstelling binnen de gewenste beoordelingskaders gerealiseerd. Tevens dient tijdens en na de uitvoering het beschermend vermogen van de Rijndijk gegarandeerd te worden. Uitgebreid onderzoek naar de rivierkun- dige aspecten heeft plaatsgevonden. Hieruit blijkt dat als gevolg van het plan de veiligheid in het plangebied gewaarborgd blijft. De uiterwaard zal sneller ontwaterd zijn bij een eventuele inundatie. De hoogwaterveiligheid achter de dijk wordt ook verhoogd door het verlagende effect van de ingreep op de waterstanden in de uiterwaard. Het waterschap heeft in deze een adviserende rol. Uit de beoordeling van de m.e.r. door het bevoegde gezag moet blijken of de veiligheid voldoende gewaarborgd is.
Wateroverlast en verdroging en waterpeil
Wat het aspect wateroverlast en verdroging betreft spelen er twee gebieden een rol, buiten- en binnendijksgebied waaronder het dorp Pannerden. Om deze situatie te toetsen is uitgebreid hydrologisch onderzoek uitgevoerd naar deze gebieden. Een dynamische modelsituatie is voor een groot gebied, als onderdeel van het onderzoek, gebouwd. Het buitendijkse gebied is van oudsher aan de rivierinvloeden onderhevig en grondwater fluctuaties in dit buitendijkse gebied zijn dan ook normaal.
Om verdroging en vernatting in binnendijks gebied tegen te gaan is een overlaat constructie in de Leidam opgenomen in het plan. Op deze manier wordt een minimaal peil van 9.65 +NAP
in het plangebied na gestreefd en verdroging in binnendijksgebied voorkomen. Bij hoge waterstanden wordt de afsluitbare duiker gesloten waardoor extra wateroverlast binnendijks wordt voorkomen.
Bij uitvoeringsvarianten 4a en 4B zal in de tijdelijke situatie eventuele verdroging tegen- gegaan worden middels het pompen van rivierwater in de strang en bestaande kleiputten. Hierdoor zal binnendijks in droge periodes (bij een lage rivierwaterstand) verdroging worden tegengegaan. Schadelijke gevolgen van de ingreep in de Lobberdense Waard worden op deze manier voorkomen. Nieuw verhard oppervlak is niet aan de orde.
Riolering
In het plangebied vinden geen veranderingen aan het rioleringsstelsel plaats.
Grond- en oppervlaktewaterkwaliteit
Naar de bestaande en toekomstige water kwaliteit is uitvoerig onderzoek gedaan, zie hiervoor het MER. Als gevolg van het openen van de zomerkade in de tijdelijke en eindsituatie zal de invloed van de rivier toenemen. Dientengevolge zal de waterkwaliteit meer de eigenschappen van het rivierwater aannemen. Als gevolg hiervan zal de flora en fauna zich aanpassen aan deze eigenschappen, welke overigens gewenst zijn in de uiterwaard.
Volksgezondheid
De toekomstige plas zal als gevolg van de zandwinning op sommige locaties een diepte tot 15 meter hebben, waardoor geen problemen voor de volksgezondheid te verwachten zijn. Het rietmoeras en broekbos - en overige gebieden - zullen beheerd worden volgens het “Inrichting en beheerplan” waardoor een gedegen beheer en waarborging voor de volksgezondheid verzekerd zijn. De waterkwaliteit zal volgens het onderzoek van hoog niveau zijn. Zwemmen in de betreffende wateren zal plaats vinden op eigen risico van de gebruiker.
Bodemdaling
Een bodemdaling wordt niet verwacht omdat de bodemopbouw van het plangebied bestaat uit zand met een deklaag van klei. Daarnaast zijn peilfluctuaties, vanwege de invloed van de Rijn, historisch gezien een normaal verschijnsel (zie geohydrologisch onderzoek).
Natte natuur
In het plangebied worden grote oppervlakten nieuwe natte natuur gerealiseerd, welke aan- sluiten bij de bestaande (EHS) natuurwaarden. Hierdoor ontstaat voor natuur een meerwaar- de voor het gebied.
Inrichting en beheer
Tijdens de uitvoering van het plan voeren de stichting Free en Vereniging Streekbeheer RIjn- strangen, in opdracht van de initiatiefnemer, het beheer over het gebied. Tevens draagt de initiatiefnemer zorg voor de aanleg van de in te richten gebieden. Het is het voornemen om het gebied na realisatie over te dragen aan een natuurbeherende organisatie.
Door middel van het geven van uitvoering aan het MMA/VKA wordt ruime bijdrage geleverd aan de realisatie van 11 cm waterstandverlaging binnen de Rijnwaardense Uiterwaarden conform de criteria van de Pkb RvR. Het Rijnwaardenplan uit 2001 geeft een verlaging van 9,4 cm in de as van de rivier. Als gevolg van het geven van uitvoering aan het VKA-plan voor de Lobberdense Waard, in combinatie met het Rijnwaardenplan, is dit 9,9 cm. De Lobberdense Waard doet 0,5 cm extra, mede door de optimalisatie van de strang. Onder coördinatie van DLG zijn alle voorkeursalternatieven van projecten in de Rijnwaardense Uiterwaarden integraal doorgerekend. Hieruit blijkt dat 11 cm gehaald wordt.
Buiten het plangebied van de Lobberdense waard blijken verschillende alternatieve maatregelen mogelijk om een verdere rivierwaterstandsdaling mogelijk te maken. Daarnaast wordt aan de tweede doelstelling natuurontwikkeling een nadrukkelijk invulling gegeven, de Natura 2000-doelen worden ingevuld conform beleid, een significante toename van het aantal hectares van de Natura 2000 wordt bewerkstelligd. Tevens is en toekomstig bestendig beheer gegarandeerd.
Het VKA is zodanig gekozen dat met betrekking tot habitattypen, afgezien van een kleine af name van bestaand zachthoutooibos, de bestaande natuurwaarden in het noordelijke deel van de Lobberdense Waard alle blijven behouden. De kleine afname van het areaal zacht- houtooibos zal in de eindsituatie geheel opgeheven worden door de ontwikkeling van nieuw zachthoutooibos. Het VKA zorgt er daarnaast voor dat effecten op soorten van Bijlage II van de habitatrichtlijn, waarvoor voor de Gelderse Poort instandhoudingsdoelstellingen zijn geformuleerd, geheel worden gemitigeerd. In zijn totaliteit zal het gebied na de ingreep een zeker zo goed leefgebied zijn voor deze soorten als nu in de huidige situatie. De potenties voor de visfauna zullen duidelijk toenemen. De onderdelen rivierduinen en zand- en grindoevers en -platen vergroten de potenties van de waard voor ongewervelden en flora. In zijn algemeenheid kan de diversiteit aan soorten toenemen.
Recreatieve doelen worden in voldoende mate ingevuld door openstelling van het hele gebied en de aanleg van diverse inrichtingselementen, inclusief het fietspad. Door middel van delf- stoffenwinning vindt financiering plaats, zonder dat daarbij een overheidsbijdrage benodigd is. De overheid neemt een faciliterende rol in ten aanzien van vergunningverlening en het coördineren en afstemmen van de verschillende projecten binnen de Rijnwaardense Uiterwaarden. Uitvoeringsvarianten 4a en 4B bieden voldoende ruimte voor een financieel gezonde exploitatie van het project door de vermarkting van industriezand, grind en klei, waarmee de bouw-, grond-, weg- en waterbouwsector gebaat is. En waarmee ook de derde doelstelling van het project ten uitvoer kan worden gebracht.
Het project Lobberdense Waard is op deze manier een goed voorbeeld waarbij middels delf- stoffenwinning maatschappelijke functies worden gerealiseerd zonder overheidsbijdrage. Door het vinden van een evenwichtige balans tussen de diverse onderzoeksaspecten ontstaat er een optimale invulling van de verschillende belangen en doelstellingen, zodat er een duurzame ruimtelijke kwaliteit en omgang met schaarse bouwgrondstoffen in de Lobberdense Waard gerealiseerd worden.
De milieueffectrapportage met de bijbehorende onderzoeken zijn respectievelijk als bijlage 1 en bijlage 2 bij deze toelichting opgenomen (bij de papieren versie van het bestemmingsplan is de milieueffectrapportage met een CD van de bijbehorende onderzoeken in één afzonderlijk boekwerk opgenomen).
De kosten van het project worden gedragen door de initiatiefnemer. Tussen gemeente en initiatiefnemer zal een anterieure overeenkomst worden gesloten. De realisering van dit plan leidt derhalve niet tot kosten die voor rekening van de gemeente komen. De twee maatschappelijke doelstellingen van het project, rivierverruiming en natuurontwikkeling, worden middels de derde doelstelling zandwinning met private middelen gerealiseerd.
De economische uitvoerbaarheid is derhalve niet in het geding.
In dit hoofdstuk wordt toegelicht hoe het beleid is vertaald in een digitale verbeelding en regels. De digitale verbeelding en de regels vormen samen het juridische deel van het be- stemmingsplan dat bindend is voor de burger en de overheid. In het bestemmingsplan wordt vastgesteld welk gebruik is toegestaan, welke bebouwing wordt toegelaten en hoe het gebied wordt ontwikkeld. Op de digitale verbeelding is de bestemming van de gronden vastgelegd.
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een herziening van het bestemmingsplan Buitengebied 1998 waarbij aan de betreffende gronden een op maat gesneden bestemming wordt toegekend. Bij de opbouw van de planregels wordt deels aangesloten bij de plansystematiek van het bestemmingsplan Buitengebied 2008 van de gemeente Rijnwaarden en het nieuwe gemeentelijk handboek 'Bestemmingsplannen' (uitgave april 2010). Ook is het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming met de nieuwe Wro en de Ruimtelijke Standaarden 2012.
Bij dit plan hoort een digitale verbeelding. De digitale verbeelding is eenvoudig van opzet. Dit bevordert de inzichtelijkheid, de handhaafbaarheid en de rechtszekerheid bij de beoordeling van bouwplannen en het toegestane gebruik.
De digitale verbeelding geeft onder andere de gronden weer van het agrarisch gebied, het natuurgebied, de zandwinning, de wegen, de rivier en de bestaande woningen. De bestemmingen van de gronden en de aanduidingen zijn op de digitale verbeelding opgenomen. De (analoge) verbeelding is getekend op schaal 1:5000.
De onderscheiden bestemmingen zijn:
De onderscheiden bestemmingen zijn voorzien van een aparte kleur en aangeduid met een of meer hoofdletters.
De regels bestaan uit de volgende onderdelen:
Inleidende regels
De inleidende regels omvatten de gebruikte begripsomschrijvingen (art. 1) en de wijze van meten (art. 2).
Bestemmingsregels
In de bestemmingsartikelen zijn de regels voor de verschillende bestemmingen omschreven. Elke bestemmingsregel is overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (uitgave oktober 2013), in beginsel opgebouwd uit:
De bestemming 'Agrarisch - Buitendijks gebied'
Voor deze gronden is een beperkte regeling opgenomen voor het bouwen en het gebruik van de agrarische gronden.
De bestemming 'Natuur'
De belangrijkste functies voor deze gronden zijn het behoud, het herstel en/of de ontwikke- ling van natuurwaarden, de beoogde zandwinning, het recreatief medegebruik en de water- berging, de afvoer van sediment, het hoogwater en het ijs.
Voor de zandwinning zijn, voor nader aangegeven locaties, een drijvende verwerkinginstallatie en vaste zandwin- en verwerkinginstallaties toegestaan. Voorts mogen deze gronden ook worden ingezet voor op- en overslag van zand, klei en grind met de bijbehorende voorzieningen.
Recreatieve voorzieningen zoals banken, picknicktafels, informatievoorzieningen, klein- schalige parkeervoorzieningen, bewegwijzering passen binnen deze bestemming.
De gronden hebben ook een waterstaatkundige functie.
De bestemming 'Verkeer'
In de regels van deze bestemming is een beperkte bebouwingsregeling opgenomen voor bouwwerken,
geen gebouwen zijnde. Binnen de bestemming “Verkeer” zijn wegen en straten met een ver- keersfunctie toegelaten. Binnen deze bestemming wordt ook de aanleg van een vrijliggend recreatief fiets- en voetpad aangegeven.
De bestemming 'Water - Rivier'
Deze gronden hebben voornamelijk een waterhuishoudkundige functie met bijbehorende voorzieningen zoals taluds, bermen, groenvoorzieningen, recreatieve voorzieningen en kunstwerken.
De bestemming 'Wonen'
Binnen deze bestemming is een regeling getroffen voor de bestaande woningen met bij- behorende bebouwing. De woningen moeten in het bouwvlak worden gebouwd. De goot- en bouwhoogte zijn op de verbeelding aangegeven.
Een deel van de woning en/of bijgebouwen mag worden gebruik voor aan huis gebonden beroepen en bedrijven.
De dubbelbestemming 'Leiding - Gas'
Ter bescherming van deze bestaande leiding is deze dubbelbestemming opgenomen.
De dubbelbestemming 'Waterstaat -Waterberging', 'Waterstaat -Waterkering' en 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie'
Deze bestemmingen beogen de waterstaatkundige belangen van de waterkering en aangren- zende gronden binnen het plangebied te beschermen. Het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en het aanleggen van werken/uitvoeren van werkzaamheden zijn aan strikte regels gebonden.
Algemene regels
De algemene of aanvullende regels tenslotte vormen een set algemene regels die voor alle onderdelen van het plan van toepassing zijn. Deze algemene regels bestaan ondermeer uit algemene bouwregels en algemene gebruiks-, algemene afwijkings-, algemene wijzigingsregels en procedureregels.
In de algemene bouwregels is ondermeer bepaald dat de maten van bestaande legale bouw- werken mogen gelden als maximummaten indien zij op het moment van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan meer ruimte bieden dan de maximummaten uit het nieuwe bestemmingsplan.
De belangrijkste algemene gebruiksregel luidt dat het verboden is om gronden en bouw- werken te gebruiken in strijd met de bestemming. Gebruik ten behoeve van de realisering en/ of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden en/of bouwwerken wordt toegelaten.
De algemene afwijkingsregels voorzien onder meer in de mogelijkheid om op ondergeschikte onderdelen af te wijken van de regels van het bestemmingsplan. De algemene wijzigingsregels laten meer ingrijpende afwijkingen toe en zijn daarom gekoppeld aan een zwaardere procedure dan het verlenen van een omgevingsvergunning om af te wijken.
Overgangs- en slotregels
In de loop van de tijd kunnen bouwwerken en/of het gebruik van gronden en/of bouwwerken gaan afwijken van datgene wat mogelijk is op basis van het bestemmingsplan. In de overgangsregels wordt geregeld in hoeverre deze afwijkingen zijn toegestaan. De naam van het plan wordt in de slotregel aangehaald.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) vanaf 26 juni 2014 gedurende 6 weken ter inzage gelegen op het gemeentehuis en was in te zien op de gemeentelijke website en www.ruimtelijkeplannen.nl. Gedurende deze termijn heeft een ieder een zienswijze omtrent het ontwerpplan kenbaar kunnen maken aan de gemeenteraad van Rijnwaarden. De tervisielegging is bekend gemaakt in de Rijnwaarden Post en de Staatscourant van 25 juni 2014 en digitaal via de gemeentelijke website. Binnen de termijn van tervisielegging zijn 2 reacties ontvangen die betrekking hebben op het bestemmingsplan. Een derde reactie heeft betrekking op de ontgrondingsvergunning. Deze zienswijze is samengevat en weerlegd door de provincie. Deze samenvatting en weerlegging staat weergegeven in bijlage 3.