direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zwolle, parapluplan hoogspanningsverbinding nabij Hessenweg
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0193.BP22010-VO02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Om in de toekomst meer elektriciteit te kunnen transporteren is TenneT voornemens bestaande hoogspanningsverbindingen aan te aanpassen zodat er meer transportcapaciteit beschikbaar komt. In dat kader heeft TenneT het voornemen de bestaande landelijke 380 kV ring, de 'ruggengraat' van het landelijk hoogspanningsnet, op te waarderen conform het programma Beter Benutten Bestaande 380 kV. Binnen dit programma valt het deelproject Opwaardering 380 kV-verbinding Ens- Zwolle (ENS-ZL), waarvoor het noodzakelijk is om een aantal bovengrondse 110kV hoogspanningsverbindingen gedeeltelijk ondergronds te brengen bij het hoogspanningsstation Zwolle Hessenweg. Voor het ondergronds brengen van de 110kV hoogspanningsverbindingen en de realisatie van drie opstijgpunten (hierna te noemen: OSP) zijn de omgevingsvergunningen reeds verleend (op 21 december 2022). Om de hoogspanningsverbindingen en de opstijgpunten planologisch te borgen en te beschermen, vindt er een herziening van de vigerende bestemmingsplannen plaats.

1.2 Planlocatie

Het hoogspanningsstation Zwolle Hessenweg en de aan te passen verbindingen bevinden zich ten noorden van de N340 en ten oosten van het bedrijventerrein Hessenpoort en de naastgelegen spoorverbinding Zwolle - Meppel. Het hoogspanningsstation is gelegen aan de Berkummerbroekweg. De aan te passen verbindingen en de nieuw te plaatsen OSP's liggen ten zuiden en westen van het station. De bovengrondse verbindingen lopen in de huidige situatie deels over het spoor en het bedrijventerrein Hessenpoort.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP22010-VO02_0001.png"

Figuur 1: Planlocatie

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Bij de inwerkingtreding van dit bestemmingplan komen (delen van) onderstaande bestemmingsplannen / het provinciale inpassingsplan te vervallen.

Bestemmingsplan/ provinciaal inpassingsplan   Datum vaststelling  
Buitengebied – Haerst, Tolhuislanden   27 november 2012  
Buitengebied - Haerst, Tolhuislanden, Herziening 1   2 maart 2015  
Buitengebied, Berkummerbroekweg 24, 26   4 oktober 2021  
Hessenpoort   12 juli 2012  
Hessenpoort, 2e partiële herziening   23 mei 2016  
Hessenpoort 3   23 januari 2023  
Zwolle, parapluplan parkeren   3 juli 2017  
Zwolle, parapluplan bouw- en cultuurhistorie   4 oktober 2021  
Zwolle, parapluplan cultuurhistorie, aanvulling   13 juni 2022  
Provinciaal inpassingsplan N340 / N48   12 juli 2012  
Provinciaal inpassingsplan N340 / N48   11 april 2018  

1.4 Planopzet en leeswijzer

1.4.1 Planopzet

Het bestemmingsplan bestaat formeel uit twee onderdelen:

  • een verbeelding (NL.IMRO.0193.BP22010-VO02), waarop de bestemmingen en aanduidingen in het plangebied zijn weergegeven. Deze bestemmingen en aanduidingen zijn gerelateerd aan de planregels.
  • de planregels waarin het gebruik van de binnen het plangebied aangegeven gronden en bouwwerken juridisch is geregeld. Deze regels zijn conform de "Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012" (SVBP2012) en het handboek bestemmingsplannen van de gemeente Zwolle zoveel mogelijk gestandaardiseerd (o.a. volgorde, indeling, benaming, begripsbepalingen, overgangsbepalingen en de slotbepaling).

Deze twee onderdelen dienen in samenhang te worden bekeken en zijn juridisch bindend.

Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de aan het plan ten grondslag liggende gedachten en de verantwoording als bedoeld in artikel 3.1.6 Bro zijn opgenomen. Ook maken de uitkomsten van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1. Bro deel uit van de toelichting.

1.4.2 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft het plangebied voor het aanpassen van de verbinding en geeft een beschrijving van de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 beschrijft, voor zover relevant, in hoofdlijnen de beleidsdocumenten die door de te onderscheiden overheden zijn gepubliceerd. Deze beleidsdocumenten vormen het planologisch kader voor zowel rijks-, provinciaal, regionaal als gemeentelijk niveau van onderhavig bestemmingsplan. In hoofdstuk 4 wordt op diverse milieu- en omgevingsaspecten ingegaan. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische regeling van het bestemmingsplan en in hoofdstuk 6 worden zowel de economische als maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Voor de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is omgevingskwaliteit het kernbegrip. Dit begrip omvat ruimtelijke kwaliteit en milieukwaliteit waarbij ook maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen in acht worden genomen. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen wordt in de NOVI gewerkt aan vier prioriteiten:

  • 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie,
  • 2. een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel,
  • 3. sterke en gezonde steden en regio's en
  • 4. een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Vanuit de eerste twee prioriteiten wordt bij de aanleg en aanpassing van de energie-infrastructuur aandacht gevraagd voor de kwaliteit van de leefomgeving. Ook wordt gekeken hoe het duurzaam en circulair maken van onze economie en energievoorziening en het versterken van de kwaliteit van onze leefomgeving gecombineerd kan worden. Dit betekent dat bij de realisatie van het elektriciteitsnetwerk ook gekeken moet worden naar de aantrekkelijkheid en kwaliteit van stad en land.

Startnotitie Programma Energiehoofdstructuur

Vanuit de NOVI zal ook een Programma Energiehoofdstructuur worden gerealiseerd, de startnotitie hiervoor is reeds opgesteld. Hierin is te lezen dat de ambitie van het Programma Energiehoofdstructuur is dat er tijdig moet worden gezorgd voor voldoende ruimte voor de nationale energiehoofdstructuur. Dit op basis van een integrale afweging met andere opgaven en belangen, binnen een (inter)nationale context, en waarbij een goede leefomgevingskwaliteit randvoorwaarde is. Het programma heeft betrekking op ruimtelijk beleid op land en de grote wateren en hanteert als tijdshorizon 2030-2050. Het programma richt zich inhoudelijk op drie samenhangende deelsystemen van de energietransitie: elektriciteit, (brand)stoffen en warmte. Voor het onderdeel elektriciteit is vooral de wisselwerking met de ruimte van belang.

Relatie met het voorliggend plan

De NOVI en het toekomstige Programma Energiehoofdstructuur sturen aan op een schonere en betere energie-infrastructuur die past binnen de leefomgeving. De aanpassingen aan de verbindingen om daarmee de 380kV-verbinding te kunnen opwaarderen sluiten bij deze doelstelling aan.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Een aantal kaderstellende ruimtelijke ordeningsaspecten op nationaal niveau wordt geborgd in het Barro. Die aspecten onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende randvoorwaarden. Voor de energievoorziening is er onder andere ruimte gereserveerd voor bestaande en nieuwe vestigingsplaatsen met een vermogen van 500 MW, globale trajecten van bestaande en nieuwe hoogspanningsverbindingen met een spanning vanaf 220 kV en locaties voor kernenergie. Het Barro bevat op het moment echter geen relevante gebieden of regelingen voor de voorgenomen ontwikkeling, waardoor deze dan ook niet in strijd is met de doelstellingen van het Barro.

Relatie met het voorliggend plan

In hoofdstuk 2, titel 2.8 van het Barro zijn de nationale belangen voor de elektriciteitsvoorziening opgenomen. Deze titel belemmert de verkabeling van de hoogspanningsverbindingen niet. Het planvoornemen is dus in overeenstemming met het Barro.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel wordt jaarlijks geactualiseerd. De meest recente versie is de Omgevingsvisie Overijssel 2022, vastgesteld door PS op 4 oktober 2022. In de Omgevingsvisie Overijssel staan maatschappelijke opgaven in Overijssel, die zijn ontstaan in gesprekken tussen overheden, organisaties en particulieren. De leidende principes of ‘rode draden’ bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel zijn:

  • 1. Duurzaamheid
  • 2. Ruimtelijke kwaliteit
  • 3. Sociale kwaliteit

De provinciale hoofddoelen zijn in verschillende hoofdstukken opgenomen en vertaald in provinciale ambities. Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's en samenwerking met partners. Daarmee is de Omgevingsvisie een 'plan' dat richting geeft en ruimte biedt; geen plan met exacte antwoorden maar een schets van hoe de provincie de ambities wil realiseren.

De regels behorend bij de Omgevingsvisie zijn vastgelegd in de Omgevingsverordening (zie paragraaf 2.2.2).

In de Omgevingsvisie zijn bijvoorbeeld gebieden waar windenergie is uitgesloten vanwege wettelijke beperkingen of gebieden waarbij er aandacht moet worden geschonken aan bestaande buisleidingen opgenomen. Verder zijn er bijvoorbeeld gebieden opgenomen waar glastuinbouwontwikkeling kan plaatsvinden, of waar juist extensivering van glastuinbouw zou moeten plaatsvinden. Ook natuurgebieden als Ganzenfourageergebieden, Weidevogelgebieden en het Overijssels Natuurnetwerk zijn opgenomen in de Omgevingsvisie.

2.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet van instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De Omgevingsverordening is er een van. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening Overijssel is sinds 1 mei 2017 van kracht en wordt net als de omgevingsvisie ieder jaar geactualiseerd. De meest recente actualisatie betreft die van 4 oktober 2022. De Omgevingsverordening Overijssel richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Overijssel. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem.

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling is rekening te houden met de waarden zoals opgenomen in de Omgevingsverordening. Ook bij voorliggend planvoornemen is rekening gehouden met de diverse beleidsonderwerpen waarvoor regels zijn opgesteld in de omgevingsverordening en die van toepassing zijn op onderhave locatie, zoals overstroombare gebieden. Op plaatsen waar de ligging van de ondergrondse hoogspanningsverbinding conflicteert met een provinciale waarden uit de omgevingsverordening worden door TenneT passende maatregelen genomen zodat aantasting van de waarden wordt vermeden.

Artikel 2.14.4 Overstroombaar gebied

Onderhavige locatie is binnen de omgevingsverordening aangewezen als 'overstroombaar gebied' (zie onderstaand figuur). Artikel 2.14.4 stelt dat bestemmingsplannen die betrekking hebben op het overstroombaar gebied dat als zodanig op de kaart Watergebiedsreserveringen is aangegeven, alleen in nieuwe stedelijke functies binnen deze gebieden voorzien als in de desbetreffende bestemmingsplannen zodanige voorwaarden worden gesteld dat de veiligheid ook op lange termijn voldoende is gewaarborgd. De toelichting op bestemmingsplannen die betrekking hebben op deze gebieden, is voorzien van een overstromingsrisicoparagraaf die inzicht biedt in:

  • de risico’s bij overstroming;
  • de maatregelen en de voorzieningen die worden getroffen om deze risico’s te voorkomen dan wel te beperken.

In paragraaf 3.4 wordt in voorliggend plan hier op ingegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP22010-VO02_0002.png" Figuur 2: Uitsnede kaart Omgevingsverordening Overijssel met de planlocatie (rode omlijning) en aanduidingen Overstroombaar gebied (blauwe arcering) en intrekgebied (bruine arcering, buiten de planlocatie).

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Omgevingsvisie Ons Zwolle van Morgen 2030

Op 13 september 2021 heeft het college van Zwolle de Omgevingsvisie vastgesteld. De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin een beeld wordt gekenschetst van een kwalitatief hoogwaardige, inclusieve en toekomstbestendige ontwikkeling van de gemeente Zwolle, met name gericht op de bestaande stad.

Aan de hand van de Zwolse Kernopgaven wordt de omgevingsvisie opgebouwd. “De drager” van de gemeente is het menselijk kapitaal. Centraal staat de ambitie: Zwolle versterkt en benut het menselijk kapitaal van de stad.

De kwaliteiten op het gebied van landschap, cultuurhistorie en biodiversiteit van de bestaande stad en haar natuurlijke omgeving is een ijzersterk, bestaand “fundament” om op verder te groeien. Centraal staat de ambitie: Zwolle behoudt en versterkt haar ruimtelijke, cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten.

De drager en het fundament vormen de structurele verbindingen in het 'Huis van Zwolle' te midden van de andere kernopgaven (zie ook de figuur hieronder):

  • Zwolle versterkt haar stedelijkheid, wordt nationaal en internationaal aantrekkelijker en bestendigt zo haar (economische) toppositie als regio;
  • Zwolle is in 2050 klimaatbestendig en energieneutraal
  • Vitale, solidaire, gezonde en duurzame stadsdelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP22010-VO02_0003.png"

Figuur 3: het Huis van Zwolle

Klimaatbestendig en energieneutraal

De veelzijdige stad, de unieke dorpen, de buurtschappen en het karakteristieke buitengebied vormen samen de Zwolse fysieke leefomgeving. Het is het fundament voor nu en in de toekomst. Er dient rekening te worden gehouden met de veranderende omstandigheden, zoals een veranderend klimaat en de eindigheid van niet hernieuwbare energie. Dat heeft invloed op de fysieke leefomgeving. De aandacht blijft onverkort vast op twee belangrijke kernopgaven, namelijk klimaatadaptatie en energietransitie. Klimaatadaptatie is de mate waarin de leefomgeving aan kan worden gepast aan de verandering van het klimaat. Energietransitie betekent de overgang van stroom en warmte uit fossiele brandstoffen, zoals gas, kernenergie en steenkolen, naar volledig groene energie, zoals energie uit zon, wind, biomassa, de diepe ondergrond en water. Samen vormen ze de basis voor de topambitie om in 2050 klimaatbestendig en energieneutraal te zijn. Om daar te komen gaat de gemeente uit van het principe van de klimaatbestendige groeiregio.

Raamwerken

Om het goed ondernemen en prettig wonen in Zwolle te borgen werkt de gemeente aan het behouden, beschermen en ook ontwikkelen van de Zwolse omgevingskwaliteiten. Dit doet de gemeente door het vastleggen van de belangrijkste fysieke structuren van Zwolle. De gemeente noemt dat raamwerken, het geraamte van Zwolle. De ontwikkeling van Zwolle, met onder andere woningbouw, gaat hand in hand met het behouden en versterken van die raamwerken en dus de fysieke hoofdstructuur van Zwolle.

Het fysiek kapitaal van Zwolle bestaat uit cultuurhistorie, landschap en natuur. Eén van de geformuleerde topambities is het behouden en beschermen van cultuurhistorie, biodiversiteit en landschap als belangrijke fysieke waarden. De waarden van het fysiek kapitaal moeten op een zorgvuldige wijze worden meegewogen bij ingrepen in de fysieke leefomgeving. Daarom is er een aantal spelregels opgesteld.

Binnen de raamwerken zijn verder de volgende thema's aangewezen:

  • Klimaatadaptatie;
  • De groen/blauwe structuur in de stad Zwolle;
  • Een gezonde Zwolse leefomgeving (inclusief milieu);
  • Mobiliteit: Zwolle bereikbaar en gastvrij;
  • Zwolle als krachtige schakel in het nationale OV toekomstbeeld 2040;
  • Verstedelijking en mobiliteit;
  • Zwolle energieneutraal;
  • Zwolle circulair;
  • De ondergrond: fundament voor de ontwikkeling van Zwolle;
  • Van openbare ruimte naar buitengeluk!

Gebiedsprofielen

De gebiedsprofielen geven richting aan de toekomstige ontwikkeling van de verschillende gebieden in Zwolle. Het is een uitnodiging aan ondernemers, bewoners en andere partners om samen te werken aan een toekomstbestendig Zwolle. In de gebiedsprofielen worden de benoemde algemene opgaven, ambities en principes op stedelijk niveau vertaald naar een strategie voor concrete gebieden. Daarbij wordt nadrukkelijk rekening gehouden met de bestaande kwaliteiten en waarden van het gebied, de huidige fysieke inrichting en specifieke opgaven die spelen in een gebied. De profielen beschrijven een samenhangend toekomstbeeld voor de gebieden, met aandacht voor het gewenste woonmilieu, de sociale en economische dynamiek, de ruimtelijke kwaliteit, de mate van functiemenging, het mobiliteitsbeleid, gezondheid, de mogelijkheden van vergroening en de verduurzaming van gebouwen en de openbare ruimte.

De volgende gebiedsprofielen worden onderscheiden:

  • Het Zwolse centrumgebied;
  • Stedelijk gebied;
  • Levendige gebieden (winkelcentra en ontmoetingsplekken);
  • Suburbaan gebied;
  • (Kleine) kernen in het buitengebied van Zwolle;
  • Werkgebieden en –locaties;
  • Stedelijk groen;
  • Agrarisch landschap;
  • Gemengd landelijk gebied en buurtschappen.

Relatie met voorliggend plan

Het plangebied maakt onderdeel uit van het gebiedsprofiel Agrarisch landschap. In het agrarische landschap ligt het accent op ontwikkeling van de landbouw. Andere functies zijn toegestaan voor zover niet hinderlijk voor de functie landbouw. Het agrarisch landschap is overwegend open en het is van belang om deze openheid te handhaven. Het gebied Tolhuislanden, als onderdeel van het huidige agrarisch landschap staat in het teken van een gebiedsontwikkeling. Er liggen hier kansen voor de grootschalige opwek van duurzame energie uit zowel wind en zon, de uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein Hessenpoort voor grootschalige logistiek, een railcontainerterminal en overloopgebieden waar water tijdelijk heen kan in extreme situaties. Andere thema's die in dit gebied een rol van betekenis hebben zijn het zorgdragen voor een toekomstbestendige landbouwstructuur en de aanwezigheid van weidevogels.

Het planvoornemen voorziet in de verkabeling van bovengrondse hoogspanningsverbindingen. Deze verkabeling komt ten goede aan de openheid van het landschap. Voor de bestaande bovengrondse hoogspanningsverbindingen gelden er op dit moment belemmerende stroken, deze komen bij realisatie van de ondergrondse hoogspanningsverbinding te vervallen. Voor de te ontwikkelen ondergrondse hoogspanningsverbinding worden, middels voorliggend bestemmingsplan, nieuwe belemmerende stroken planologisch geregeld. Deze belemmerende stroken komen voor een groot deel te liggen in lijn met de bovengrondse hoogspanningsverbindingen, hierdoor vindt er weinig verandering plaats in de planologische veranderingen. De voorgenomen ontwikkeling zal niet leiden tot meer belemmeringen in het gebied.

Het planvoornemen is daarmee niet strijdig met ambities en uitgangspunten uit de omgevingsvisie van Zwolle.

2.3.2 Thematisch beleid
2.3.2.1 Archeologisch en cultuurhistorisch beleid

Archeologisch beleid

Het archeologisch beleid is gebaseerd op de Wet op de archeologische monumentenzorg. Deze wet is per 1 september 2007 in werking getreden. Deze wet voorzag in een nieuwe regeling voor de archeologie in de Monumentenwet 1988.

Als uitwerking van deze wet heeft de gemeenteraad op 18 augustus 2008 besloten het archeologiebeleid gemeente Zwolle vast te stellen. Het beleid is uitgewerkt aan de hand van een viertal kernbegrippen: kenbaarheid, verankering, betaling en kwaliteit. Centraal thema daarbij is dat de archeologische waarden waar nodig worden beschermd, zonder dat er meer maatschappelijke lasten in het leven worden geroepen dan noodzakelijk zijn. Het archeologiebeleid Zwolle bevat onder andere de Archeologische Waarderingskaart Zwolle (welke gebieden hebben een hoge archeologische waarde), kaders wanneer en hoe archeologisch waardevolle gebieden in het bestemmingsplan worden bestemd met een dubbelbestemming en de Lokale Onderzoeksagenda Archeologie Zwolle (archeologische onderzoeksthema's).

Cultuurhistorisch beleid

In november 2009 stemde de Tweede Kamer in met de beleidsbrief modernisering monumentenzorg (MoMo). Het behoud en de bescherming van monumenten is hiervan een belangrijk doel én er vindt een verbreding plaats naar de omgeving. Overal in steden, dorpen en landschappen zijn plaatsen van herinnering, plaatsen met een bijzondere cultuurhistorische betekenis. Goede ruimtelijke ordening betekent dat alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte in de besluitvorming worden betrokken. Daarom is de eerste pijler van MoMo gericht op cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Om meer vorm en inhoud te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening zullen gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

Het Zwolse beleid zoals verwoord in de vastgestelde beleidsnota voor het Zwols monumenten- en archeologiebeleid (Dynamiek van Oud & Nieuw, 2000) is gericht op de instandhouding van historisch waardevolle objecten, complexen, openbare ruimte en stedenbouwkundige en landschappelijke structuren.

Op grond van de Monumentenwet 1988 en de Erfgoedverordening Zwolle 2010 is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning een beschermd (rijks- of gemeentelijk) monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigingen. Ook is het verboden een beschermd monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het archeologisch en cultuurhistorisch beleid, zie ook paragraaf 3.2 Archeologie.

2.3.2.2 Natuur- en Groenbeleid

Wet natuurbescherming (2017)

Gebiedsbescherming: Natura 2000 gebieden

Sinds 1 oktober 2005 heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd (eerst in de Natuurbeschermingswet, daarna per 1 januari 2017 in de Wet natuurbescherming). Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden (in het algemeen) verleend door de provincie.

Soortbescherming: Flora en fauna

De Wet natuurbescherming is eveneens op de soortbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van bedreigde dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de staat van instandhouding van deze soorten. Als hiervan sprake is, moet ontheffing worden gevraagd of geldt een provinciale vrijstelling.

Provinciaal en gemeentelijk natuurbeleid

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. De bescherming is zodoende planologisch geregeld. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Groenbeleidsplan

Het Groenbeleidsplan, vastgesteld door de gemeenteraad op 30 maart 1998, geeft aan dat de hoofdgroenstructuur stevig genoeg moet zijn om duurzaam in stand te worden gehouden. Het groen zal meerdere functies vervullen, zal natuurwaarden in zich bergen en duidelijk herkenbaar zijn in de stad.

Bomenverordening en Groene Kaart

Voor de bomen geldt de in 2021 vastgestelde Bomenverordening. Voor het vellen van een boom binnen de op de Groene Kaart weergegeven groenstructuren (Hoofdgroenstructuur, Wijkgroenstructuur, Groenvoorzienend boomgebied en Hoogstedelijk boomgebied), zoals die staan aangegeven op de Groene Kaart, is een (kap)omgevingsvergunning nodig voor bomen met een omtrek groter dan 30 cm, die staat op een perceel van 400 m² en groter. Onder vellen valt ook het rooien, het verplanten en het verrichten van handelingen die de dood, ernstige beschadiging of ontsiering van een houtopstand als gevolg kunnen hebben.

Bomen die, vanwege ouderdom, omvang, soort of andere redenen bijzonder zijn, staan op de Groene Kaart aangegeven als bijzondere boom. Voor deze bomen geldt dat ze in principe niet gekapt mogen worden, tenzij daarvoor een uitzonderlijke reden is. Dit verbod geldt voor alle bijzondere bomen, ongeacht de locatie op de Groene Kaart, de stamomvang van de boom en de perceelsgrootte van het perceel waarop de bijzondere boom staat. Het basisprincipe is dat bij kap van bomen herplant plaats vindt; voor iedere gekapte boom een nieuwe boom. Wanneer er geen mogelijkheden zijn voor (voldoende) herplant, moet financiële compensatie plaatsvinden.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het groenbeleid. Er wordt voldaan aan de Wet natuurbescherming, dit wordt onderbouwd in paragraaf 3.3 Natuur. Zoals ook in paragraaf 3.3 ligt het plangebied niet binnen het Natuur Netwerk Nederland en wordt daarmee voldaan het provinciale beleid. Ten slotte worden er geen bomen gekapt voor voorgenomen ontwikkeling, waardoor wordt voldaan aan de bomenverordening.

2.3.2.3 Waterbeleid

Europees en nationaal beleid

Duurzaam schoon oppervlaktewater en bescherming van het drinkwater voor de toekomst. Dat zijn heel in het kort de belangrijkste doelstellingen van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Waterbeheer 21e eeuw (WB21), die voortaan samengaan via het Nationaal Bestuursakkoord Water (NWB).

Europese Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van 'een goede chemische toestand'. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat “een goede ecologische toestand”. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen.

Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).

In de geldende Europese richtlijnen en de EU richtlijn Prioritaire Stoffen staat precies omschreven wat een goede chemische toestand voor oppervlaktewater is. De ecologische doelstellingen stellen de lidstaten onderling vast in zogeheten (internationale) stroomgebiedbeheersplannen. Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.

Van 2010 tot 2015 is de eerste tranche uitgevoerd. De tweede tranche maatregelen loopt van 2016 tot 2021. De derde tranche maatregelen loopt tot 2027.

Waterwet

De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de watersysteembenadering centraal. Er wordt uitgegaan van het geheel van relaties tussen waterkwaliteit, waterkwantiteit, oppervlaktewater, grondwater, watergebruikers en grondgebruikers. Hierbij wordt het kader geschept voor het Nederlandse waterbeheer in de komende decennia. Per 1 januari 2017 is de Waterwet gewijzigd. De beoordeling van de veiligheid van primaire waterkeringen wordt nu gebaseerd op de overstromingskans. In 2050 moeten de waterkeringen voldoen aan de normen die per 1 januari 2017 van kracht zijn.

Waterbeheer 21e eeuw

WB21 anticipeert op toekomstige ontwikkelingen zoals klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelstijging. Deze ontwikkelingen stellen strengere eisen aan het waterbeheer. In WB21 wordt uitgegaan van twee principes (tritsen) voor duurzame waterkwantiteit- en duurzaam waterkwaliteitsbeheer:

  • vasthouden, bergen en vertraagd afvoeren;
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren.

Bij 'vasthouden, bergen en afvoeren' wordt regenwater zoveel als mogelijk bovenstrooms vastgehouden in de bodem en het oppervlaktewater. Wanneer er toch een wateroverschot ontstaat wordt het water eerst tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en dan pas afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het om een voorkeursvolgorde waarbij de voorkeur uitgaat naar het voorkomen van verontreiniging (schoonhouden). Als toch verontreiniging ontstaat, moeten schoon en vuil water zoveel mogelijk worden gescheiden. Ten slotte wordt het verontreinigde water zo goed mogelijk gezuiverd.

Deltawet

Het doel van de Deltawet, aangenomen op 28 juni 2011, is ons land nu en in de toekomst beschermen tegen hoogwater en de zoetwatervoorziening op orde houden.

De afgelopen eeuw is de zeespiegel gestegen, de bodem gedaald en het is warmer geworden. Dat zet door, blijkt uit de cijfers van het KNMI. Hevigere weersomstandigheden, zoals meer regen en periodes van droogte, zijn zaken om rekening mee te houden. Het Deltaprogramma is er om de huidige veiligheid op orde te krijgen en ervoor te zorgen dat ons land is voorbereid op de toekomst. En om daarbij de juiste maatregelen te nemen voor een veilig en aantrekkelijk Nederland met voldoende zoetwater. In het Deltaprogramma werken het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen samen met maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en kennisinstituten. Dit gebeurt onder regie van de Deltacommissaris.

Naast de lopende programma's, zoals Ruimte voor de Rivier, Maaswerken, Zwakke Schakels Kust en HWBP, staan in het Deltaprogramma vijf deltabeslissingen centraal. Deze beslissingen gaan over de normen van onze belangrijkste dijken en andere waterkeringen en de strategieën voor onze waterveiligheid, over de beschikbaarheid en verdeling van zoetwater, over het peil van het IJsselmeer, over de manier waarop gebieden veilig kunnen blijven zonder aan economische waarde in te boeten en over hoe bij het bouwen van buurten en wijken rekening kan worden gehouden met water. Jaarlijks wordt een update van de het Deltaprogramma in de Tweede Kamer besproken.

Provinciaal beleid

Provincie Overijssel heeft haar beleid vastgelegd in een omgevingsvisie en de omgevingsverordening. Op 12 april 2017 zijn de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening vastgesteld. Hierin is het ruimtelijk beleid van de provincie vastgelegd. De Omgevingsvisie heeft tevens de status van Regionaal Waterplan onder de Waterwet en het Milieubeleidsplan onder de Wet milieubeheer.

Waterschapsbeleid

Het algemene beleid van Waterschap Drents Overijsselse Delta is verwoord in het Waterbeheerplan 2022-2027, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, de Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Het beleid van het waterschap sluit nauw aan bij de uitgangspunten van WB21. In 2013 is de beleidsnota "Water raakt!" door het Algemeen Bestuur vastgesteld. Deze nota beschrijft de voor het waterschap gewenste situatie in bestaand en nieuw stedelijk gebied. Om deze situatie te bereiken heeft het waterschap in 2015 het beheer en onderhoud van deze wateren overgenomen van de gemeente Zwolle. Op watergangen van Waterschap Drents Overijsselse Delta is de keur van toepassing. In de keur is aangegeven wat wel en niet mag bij watergangen, waterkeringen en kernzones. Bijvoorbeeld regels voor bouwwerken op of langs watergangen. De genoemde beleidsdocumenten liggen ter inzage op het hoofdkantoor van Waterschap Drents Overijsselse Delta. Ook zijn deze te raadplegen op de website: www.wdodelta.nl.

Gemeentelijk beleid

Gemeente Zwolle heeft in de Wateragenda (2015) uitgangspunten vastgelegd om vorm te geven aan de opgaven rondom water en (aanpassen aan het) klimaat. Gemeente Zwolle heeft haar beleid ten aanzien van hemelwaterinfiltratie vastgelegd in de gemeentelijke bouwverordening. Verder zijn in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2022-2026 ontwerprichtlijnen en beleidskeuzes beschreven waaraan voldaan moet worden. Ten slotte worden in de Hemelwaterverordening 2022 (vastgesteld op 5 oktober 2022) regels gesteld over het afvoeren en opvangen van hemelwater bij het bouwen van een bouwwerk en bij het aanleggen of vervangen van verhard oppervlak.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het waterbeleid, zie ook paragraaf 3.4 Water en klimaatadaptatie. In voorgenomen ontwikkeling komt er beperkt verhard oppervlakte bij door het plaatsen van drie portalen. Rondom de portalen staat een 2,5 meter hoog hekwerk. Het terrein binnen de hekwerken is grotendeels onverhard en wordt ingericht met gras. Daarnaast wordt er ook verhard oppervlak verwijderd door onder ander vijf bestaande hoogspanningsmasten te verwijderen. Hierdoor zijn er geen vervolgstappen noodzakelijk vanuit de hemelwaterverordening.

2.3.2.4 Milieubeleid

Zwolle beschouwt milieu in de omgevingsvisie als een integraal onderdeel van de fysieke leefomgeving. Milieuruimte is niet fysiek zichtbaar maar van groot belang om de bewoners, werkers en bezoekers van Zwolle te beschermen tegen de nadelige effecten van een groeiende en verdere verstedelijking van de stad van bijvoorbeeld de nadelige effecten op de gezondheid van werklocaties, infrastructuur en energiewinning. Aan de andere kant hebben bijvoorbeeld werklocaties maar ook energiewinning voldoende milieuruimte nodig om optimaal te kunnen functioneren en zich te kunnen ontwikkelen.

Op diverse thema's is separaat beleid geformuleerd in Zwolle. Het beleid voor de aspecten die relevant zijn voor het plangebied wordt hierna beschreven.

2.3.2.4.1 Stikstof

De Wet natuurbescherming verplicht vooraf te toetsen of plannen conflicteren met beschermde natuurwaarden. Emissies van stikstof kunnen over grotere afstand tot negatieve effecten leiden op natuur. De Wet stikstofreductie en natuurverbetering, die per 1 juli 2021 inwerking is getreden, voorziet in een structurele aanpak van de stikstofproblematiek. De wet geeft de opdracht voor een programma van maatregelen om stikstofreductie te bereiken en de natuur te herstellen.

Conclusie

Voor onderhavig bestemmingsplan is een AERIUS-berekening nodig om de stikstofemissie en -depositie van de aanlegfase te bepalen. Aangezien het voornemen geen emissies heeft in de gebruiksfase, want het is een ondergrondse hoogspanningsverbinding, is er geen berekening nodig voor deze fase van het voornemen.

Uit de AERIUS-berekening van de aanlegfase zal blijken of er mogelijk sprake is van negatieve effecten op enkele Natura 2000-gebieden als gevolg van stikstofdepositie. De uitkomsten van de AERIUS-berekening staan beschreven in paragraaf 3.3 Natuur.

2.3.2.4.2 Externe veiligheid

In de Omgevingsvisie van de gemeente Zwolle worden de ambities en de doelstellingen van de gemeente beschreven. De gemeente streeft ernaar voor haar gehele grondgebied te voldoen aan de basisveiligheid. Dit betekent dat:

  • Overal voldaan wordt aan de normen voor plaatsgebonden risico;
  • Een gebiedsgericht invulling wordt gegeven aan groepsrisicobeleid met een gebiedsgericht kader externe veiligheid;
  • Veiligheidsdoelstellingen passend bij de typering van het gebied worden ontwikkeld;
  • Zoveel mogelijk geanticipeerd wordt op de landelijke beleidsontwikkeling die een ongunstige invloed kunnen hebben op de veiligheidssituatie in Zwolle met als doel het bewaken van een optimaal veiligheidsniveau.

Op 5 november 2013 heeft het college van B & W de Beleidsvisie Externe veiligheid 2013-2017 vastgesteld. In de veiligheidsvisie 2019-2022 geeft de gemeente Zwolle aan tot op heden de externe veiligheid op basis van de kaders in de Beleidsvisie Externe Veiligheid 2013-2017 te waarborgen.

Het de Beleidsvisie Externe Veiligheid 2013-2017 gepresenteerde beleid sluit aan bij de gebiedstypen zoals deze in het structuurplan Zwolle 2020 en het gebiedsgericht milieubeleid zijn te onderscheiden. Voor alle gebiedstypen is een gebiedsgericht uitwerking van het beleidskader (Zwolle 2009) gemaakt. In het beleidskader wordt op basis van kenmerken (fysieke omgeving, hulpverleningsniveau en zelfredzaamheid) die bij een bepaald gebiedstype horen een beleidsstandpunt bepaald ten aanzien van een mogelijke toename van het groepsrisico. Tevens is op basis van dezelfde kenmerken van een gebiedstype bepaald of er plaats is voor nieuwe risicobronnen.

De voorgenomen ontwikkeling ligt in de gebiedstypes 'Agrarisch landschap' en 'Bedrijventerrein zwaar'. Ook ligt de ontwikkeling in stroomzones. Stroomzones vormen een afwijkend gebiedstype. Stroomzones zijn gebieden rondom infrastructuur (spoorlijnen, wegen en waterwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Voor stroomzones is een apart beleidskader geformuleerd. Het beleidskader voor de stroomzone is, anders dan de overige gebieden, niet normatief (t.a.v. het groepsrisico) maar is vooral gericht op een goede borging van de externe veiligheid belangen in het gebiedsontwikkelingsproces.

In paragraaf 3.5.2 Externe veiligheid wordt ingegaan op hoe de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan het beleid met betrekking tot externe veiligheid.

2.3.2.4.3 Bodem

Het bodembeleidsplan (2017) kent in overeenstemming met het gemeentelijk milieubeleid een gebiedsgerichte benadering. In het plan wordt onderscheid gemaakt tussen de bovengrond en de ondergrond.

Bovengrond

Op 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit in werking getreden. In dat kader heeft de gemeente Zwolle een bodemfunctieklassenkaart vastgesteld, waarop voor de hele gemeente wordt aangegeven welke functie de bodem heeft of welke functie in de toekomst wordt nagestreefd. De functieklassenindeling is gebaseerd op het gebiedsgericht milieubeleid van de gemeente. De volgende functies worden onderscheiden: wonen, industrie, water, buitendijksgebied, landbouw/natuur en hoofdwegen. Het plangebied valt in de huidige situatie binnen het functieklassengebied landbouw/natuur.

Met de invoering van het Besluit bodemkwaliteit zijn de kwaliteitsklassen landbouw/natuur, wonen en industrie ingevoerd. Volgens de meest recente Bodemkwaliteitskaart van de Gemeente Zwolle (2021) valt het plangebied binnen de kwaliteitsklasse 'landbouw/natuur'.

Volgens het gemeentelijke Bodembeleidsplan mag de bodemkwaliteitskaart als kwaliteitsbewijs worden gebruikt bij het ontwikkelen van een locatie. Een onderzoek is dan niet nodig. Eventueel vrijkomende grond mag volgens het bodembeleid binnen de gemeente worden hergebruikt met de bodemkwaliteitskaart als kwaliteitsbewijs. Voorwaarde hiervoor is dat de bodem niet verdacht is van verontreiniging op basis van het huidige of historische gebruik, en er geen (al dan niet gesaneerd) geval van bodemverontreiniging bekend is.

Indien er aanwijzingen zijn dat de bodemkwaliteit niet geschikt is voor de functie, kan een bodemonderzoek nodig zijn om te bepalen of de locatie gesaneerd dient te worden. In principe worden verontreinigingen in de bovengrond functiegericht gesaneerd.

Ondergrond

In juni 2007 heeft de gemeenteraad van Zwolle ingestemd met de Visie op de Ondergrond en besloten de volgende vijf basisprincipes vast te stellen en te gaan toepassen in projecten:

  • Werken met ondergrondse bestemmingen / functies
  • Structureel en georganiseerd gebruik maken van WKO (warmte- / koudeopslag) en WKO koppelen aan grondwatersanering en waterwinning en peilbeheer
  • Bodemsanering gebiedsgericht benaderen
  • Natuur, recreatie, agrarische activiteiten, waterwinning en bescherming van kwalitatief hoogwaardig grondwater met elkaar te combineren in één gebied
  • Structureel en georganiseerd afstemmen van vraag en aanbod van (grond)water, koude en warmte.

Deze vijf basisprincipes vormen ook het vertrekpunt voor de beleidsmatige invulling voor het omgaan met de ondergrond. Het bodembeleidsplan levert een bijdrage aan de implementatie van de basisprincipes door:

  • Het kader te geven voor gebiedsgericht benadering van de bodemsanering
  • De doelstelling voor sanering te koppelen aan de beoogde functies in de ondergrond
  • De mogelijkheid te creëren om de aanpak van bodemverontreiniging integraal af te wegen tegen en af te stemmen met koude-warmte opslag, peilbeheer en/of grondwaterwinning.

Conclusie

Het plan is in de basis in overeenstemming met het milieubeleid, de nadere toetsing vindt plaats in paragraaf 3.5.1 Bodemkwaliteit.

2.3.2.4.4 Elektromagnetische straling

In 2005 heeft het voormalige ministerie van VROM, thans Ministerie van I&M, een advies over hoogspanningslijnen en hun magneetveld uitgebracht aan gemeenten en beheerders van het hoogspanningsnet. Dit beleidsadvies is niet van toepassing op hoogspanningsstations, ondergrondse kabelverbindingen en kabelovergangsgebieden (overgangen tussen gestuurde boring en open ontgraving) en opstijgpunten. Het zoveel als redelijkerwijs mogelijk vermijden van nieuwe gevoelige bestemmingen of bebouwing is dan ook geen traceringsuitgangspunt voor ondergrondse verbindingen, echter gelet op andere traceringsuitgangspunten verdient het aanbeveling zo veel als redelijkerwijs mogelijk afstand te bewaren tot de gebouwde omgeving. Hierdoor komen ook niet onnodig woningen en andere gevoelige bestemmingen binnen de 0,4 microTesla zone te liggen.

Conclusie

Het plan is in de basis in overeenstemming met het advies van het ministerie van VROM, thans Ministerie van I&M, de nadere toetsing vindt plaats in paragraaf 3.5.3 Elektromagnetische straling.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Kabels en leidingen

3.1.1 Huidige situatie

In de huidige situatie lopen de drie aan te passen verbindingen vanaf hoogspanningsstation Zwolle Hessenweg bovengronds middels hoogspanningsmasten. In figuur 4 is het aanblik op het hoogspanningsstation en de bovengrondse verbindingen vanaf de N340 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP22010-VO02_0004.png"

Figuur 4: Huidige situatie hoogspanningsstation Zwolle Hessenweg

3.1.2 Toekomstige situatie

Binnen het programma Beter Benutten Bestaande 380 kV wordt de 380 kV-verbinding Ens-Zwolle (ENS-ZL) opgewaardeerd. Om de werkzaamheden voor de opwaardering te kunnen uitvoeren moet er eerst een aantal bovengrondse 110kV hoogspanningsverbindingen gedeeltelijk ondergronds worden gebracht en dienen er drie nieuwe opstijgpunten (OSP's) te worden geplaatst (zie figuur 5). In de toekomstige situatie zijn de volgende verbindingen (gedeeltelijk) ondergronds gebracht:

  • HCL-ZLH110 (Harculo – Zwolle Hessenweg 110kV) (zie roze lijn in figuur 6). Het betreft het verkabelen tussen station Hessenweg en OSP1191 (nieuw te realiseren).
  • ZLW-ZLH110 (Zwolle Weteringkade – Zwolle Hessenweg 110kV) (zie groene lijn in figuur 7). Het betreft het verkabelen tussen station Hessenweg en OSP1192 (nieuw te realiseren).
  • ZLH-ZS110 (Zwolle Hessenweg – Zwolle Zwartsluis 110kV) (zie rode en blauwe lijn in figuur 8). Het betreft het verkabelen van de verbinding tussen station Hessenweg en OSP1193 (nieuw te realiseren onder de bestaande mast 88).

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP22010-VO02_0005.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP22010-VO02_0006.png"

Figuur 5: De voorgenomen ontwikkeling. De drie ondergrondse hoogspanningsverbindingen met de drie portalen (in paarse kaders weergegeven).

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP22010-VO02_0007.png" Figuur 6: De voorgenomen ondergrondse hoogspanningsverbinding (roze) tussen de Hessenweg en OSP1191. OSP1191 is het nieuwe opstijgpunt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP22010-VO02_0008.png"

Figuur 7: De voorgenomen ondergrondse hoogspanningsverbinding (groen) tussen de Hessenweg en OSP1192. OSP1192 is het nieuwe opstijgpunt.  

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP22010-VO02_0009.png"

Figuur 8: De voorgenomen ondergrondse hoogspanningsverbinding (blauw en rood (gestuurde boring)) tussen de Hessenweg en OSP1193. OSP1193 is het nieuwe opstijgpunt.

3.2 Archeologie

In opdracht van Arcadis heeft RAAP van 19-10-2021 tot 19-11-2021 een archeologisch vooronderzoek in de vorm van een bureauonderzoek uitgevoerd voor het gehele onderzoeksgebied Opwaardering 380 kV Ens-Zwolle in de gemeente Zwolle (Bijlage 1). De voorgenomen ontwikkelingen rondom het hoogspanningsstation Zwolle Hessenweg maken onderdeel uit van dit grotere onderzoeksgebied.

De geologische ondergrond van het in de polder Mastenbroek gelegen deel van de gemeente Zwolle is onderdeel van een in noordoostelijke richting hellend dekzandplateau dat door riviergeulen is versneden. In Haerst en Hessenpoort is voornamelijk sprake van reliëfarme dekzandvlakten met kleine dekzandkoppen met aan de randen daarvan een enkele grotere dekzandwelving en -rug.

Vanuit het bestemmingsplan Buitengebied - Haerst, Tolhuislanden en overige vigerende bestemmingsplannen geldt er geen dubbelbestemming archeologie, dus geen beperkingen. Op de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart ligt het plangebied in een zone met archeologische waarden onbekend, met een geringe kans op archeologische resten (zie onderstaand figuur).

In de nabijheid van het plangebied is slechts één archeologische vindplaats bekend: een losse vondst van een neolithische vuurstenen bijl. Wanneer de vindplaats en zijn landschappelijke inbedding bekeken worden in vergelijking met de situering van het onderzoeksgebied, dan blijkt dat er geen directe relatie is tussen de vindplaats en de landschappelijke ligging van de vondstlocatie. Het gaat om een losse vondst, mogelijk een rituele depositie, in een laaggelegen nat gebied.

Binnen het onderzoeksgebied zijn geen bouwkundige of andere cultuurhistorische waarden geregistreerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP22010-VO02_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP22010-VO02_0011.png"

Figuur 9: archeologische verwachtingszones volgens de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart, vondstlocaties en eerder uitgevoerd bureauonderzoek in de omgeving van het plangebied.

Conclusie

Uit het archeologisch vooronderzoek blijkt dat er in het kader van de voorgenomen bodemingrepen in het plangebied geen archeologisch vervolgonderzoek nodig is. Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS).

Er zijn vanuit archeologie en cultuurhistorie geen belemmeringen.

3.3 Natuur

De geplande werkzaamheden voor het verkabelen van een deel van de 110kV-verbindingen en het verwijderen van enkele masten kunnen leiden tot negatieve effecten op beschermde natuurwaarden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde soorten, natuurwaarden van Natura 2000-gebieden en natuurwaarden binnen het Natuurnetwerk Nederland. Om de mogelijke effecten op beschermde natuurwaarden in beeld te brengen, is door Arcadis een Quickscan uitgevoerd (Bijlage 5).

Natura 2000

Onder de Wet natuurbescherming vallen de bescherming van Natura 2000-gebieden (hoofdstuk 2 Wnb) en beschermde soorten (hoofdstuk 3 Wnb). De onderzochte locatie ligt niet in of direct grenzend aan een Natura 2000-gebied. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied is het gebied Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht (Figuur 10) op circa twee kilometer. Op basis van de ligging, het tussengelegen landschap en de ingreep zijn negatieve effecten op de natuurlijke kenmerken van dit Natura 2000-gebied op voorhand uit te sluiten. Er kunnen wel mogelijk effecten optreden als gevolg van stikstof. Daarom is een stikstofberekening uitgevoerd ten behoeve van de verkregen omgevingsvergunning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP22010-VO02_0012.png"

Figuur 10: Ligging onderzochte locaties (rood) ten opzichte van Natura 2000-gebied Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht (bron: www.natura2000.nl/gebieden).

Er is reeds een omgevingsvergunning verleend voor de aanleggen van de kabels en OSP's. De (tijdelijke) stikstofdepositie voor het aanleggen van de kabels en de realisatie van de OSP's is derhalve al vergund. Bij de ondergrondse hoogspanningsverbinding en OSP's is er alleen sprake van tijdelijke emissie. In de gebruiksfase is er geen sprake van stikstofuitstoot, omdat de leidingen geen stikstof uitstoten. Het onderhavige bestemmingsplan dient derhalve enkel om de kabels publiekrechtelijk te beschermen en niet om de realisatie mogelijk te maken. Een stikstofonderzoek voor de aanleg van de kabels in het kader van deze bestemmingsplanprocedure is daarmee niet meer nodig.

Natuur Netwerk Nederland

Het plangebied is niet gelegen binnen het Natuur Netwerk Nederland. Het heeft daardoor geen effecten op de kwaliteit van het Natuur Netwerk Nederland.

Soortenbescherming

De quickscan soortenbescherming is uitgevoerd door middel van een bureauonderzoek en een veldbezoek. Voor het bureauonderzoek is gebruik gemaakt van vrij beschikbare informatie van verspreidingsgegevens en gegevens uit de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) van de afgelopen vijf jaar (januari 2016 tot en met december 2021).

Geconcludeerd wordt dat op basis van het uitgevoerde bureauonderzoek en veldbezoek het aandeel geschikt leefgebied van beschermde soorten zeer beperkt is. Dit komt met name door het intensieve (agrarische) gebruik van het grootste deel van het plangebied. Wel konden er mogelijke effecten plaatsvinden op soorten tijdens de sloop- en realisatiefase. Zoals ook aangegeven in het onderdeel 'Natura 2000' is reeds een omgevingsvergunning verleend voor de aanleggen van de kabels en OSP's. De mogelijke effecten op soorten bij de realisatie en de mitigerende maatregelen om deze effecten te voorkomen zijn geregeld in deze omgevingsvergunning. Bij vaststelling van dit bestemmingsplan is de ondergrondse hoogspanningsverbinding en de OSP's gerealiseerd, na realisatie zijn er geen effecten op beschermde soorten te verwachten.

Conclusie

Bij de voorgenomen ontwikkelingen zijn negatieve effecten op Natura 2000-gebieden en NNN-gebieden uitgesloten. Verdere vervolgstappen voor gebiedsbescherming zijn daarom niet aan de orde. Het aspect stikstofdepositie is in het kader van de vergunningverlening voor de aanleg reeds getoetst. In de gebruiksfase is er geen sprake van stikstofuitstoot, omdat de leidingen geen stikstof uitstoten.

Het verkabelen van de verbindingen, verwijderen van de bestaande hoogspanningsverbinding en het realiseren van de OSP's leidt mogelijk tot effecten op beschermde soorten tijdens de sloop- en realisatiefase. Zoals ook aangegeven in paragraaf 1.1 is reeds een omgevingsvergunning verleend voor de aanleggen van de kabels en OSP's. De mogelijke effecten op soorten bij de realisatie en de mitigerende maatregelen om deze effecten te voorkomen zijn geregeld in deze omgevingsvergunning. Bij vaststelling van dit bestemmingsplan is de ondergrondse hoogspanningsverbinding en de OSP's gerealiseerd, na realisatie zijn er geen effecten op beschermde soorten te verwachten. Er zijn geen verdere vervolgstappen in het kader van de Wnb aan de orde

3.4 Water en klimaatadaptatie

Ten behoeve van de verleende watervergunning, die het verkabelen van een drietal 110kV verbindingen en het realiseren van drie OSP's mogelijk maakt, is door CRUX (2022) een bemalingsadvies opgesteld. Er is een bemalingsadvies opgesteld voor de kabelaanleg (zie Bijlage 2) en voor de overige werkzaamheden (voor het bemalen bij de aanleg OSP’s en bij de sloop van de bestaande masten) (zie Bijlage 3). Aangezien voorliggend bestemmingsplan enkel de kabelverbinding en de opstijgpunten planologisch borgt en beschermt, waarbij de kabelverbinding en de OSP's al reeds gerealiseerd zijn, worden er geen negatieve effecten meer verwacht op de waterhuishouding. De bemaling was van tijdelijke aard, tijdens de aanleg werkzaamheden. De waterstand is na de werkzaamheden weer teruggebracht naar de oude waterstand. In de gebruiksfase kan alleen de verharding bij de OSP's effect hebben op de waterhuishouding. De OSP's zijn voorzien van grastegels, waardoor netto het verhard oppervlak niet zal toenemen ten opzichte van de situatie toen de hoogspanningsmasten en bovengrondse verbinding nog inwerking waren.

Overstroombaar gebied

Onderhavige locatie is binnen de omgevingsverordening aangewezen als 'overstroombaar gebied' (zie ok paragraaf 2.2.2). Onderhavig bestemmingsplan moet daarom in gegaan worden op:

  • de risico’s bij overstroming;
  • de maatregelen en de voorzieningen die worden getroffen om deze risico’s te voorkomen dan wel te beperken.

Het risico op overstromingen in het gebied is klein, namelijk 1 op 300 tot 1 op 3.000 (norm 2050), voor een overstromingshoogte tot 200 cm, zie figuur 11 (bron: klimaateffectatlas). Er is geen overstromingskans in het gebied voor overstromingen hoger dan 200 cm. Volgens de overstromingsdiepte kaart (extreem kleine kans), ligt de overstromingsdiepte op maximaal 1,5 meter in het gebied (zie figuur 12).

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP22010-VO02_0013.png"

Figuur 11: Plaatsgebonden overstromingskans < 200 cm (norm 2050) (bron: klimaateffectatlas)

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP22010-VO02_0014.png"

Figuur 12: Overstromingsdiepte projectlocatie - extreem kleine kans (bron: klimaateffectatlas)

In voorgenomen ontwikkeling worden ondergrondse kabelverbindingen mogelijk gemaakt. Mogelijk tijdelijke overstromingen hebben geen invloed op de kabelverbindingen omdat deze onder de grond liggen. De opstijgpunten die de kabel boven de grond brengen, zijn zodanig ontworpen dat er geen hinder wordt ondervonden van een tijdelijke overstroming. De opstijgpunten staan op een ondersteunende constructie die meer dan 3 meter hoog is (boven het maaiveld). Hiermee vormt het overstroombaar gebied vormt beperking voor voorgenomen ontwikkeling.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

3.5 Milieu

3.5.1 Bodemkwaliteit

In opdracht van TenneT heeft Arcadis Nederland B.V. in het voorjaar van 2022 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het hoogspanningsnetwerk van TenneT, op het 380 kV-tracé Ens-Zwolle (zie Bijlage 6).

Het verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd conform de NEN 5720:2017 (Strategie voor het uitvoeren van verkennend waterbodemonderzoek) en de NEN 5740:2016 (Strategie voor het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek). Het onderzoek is uitgevoerd in verband met de voorgenomen baggerwerkzaamheden.

Het doel van het bodemonderzoek is het vaststellen of ter plaatse van de graaflocatie sprake is van bodemverontreiniging en zo ja, of deze een belemmering vormt voor de voorgenomen werkzaamheden.

Uit het uitgevoerde verkennend (water)bodemonderzoek kan het volgende worden gesteld:

  • Tijdens het terreinbezoek en tijdens het uitvoeren van het bodemonderzoek zijn geen (asbest)verdachte materialen waargenomen of andere waarnemingen (puin) gedaan die kunnen duiden op de aanwezigheid van asbest of bodemverontreiniging.
  • In de grond zijn geen verhoogde gehalten aangetoond.
  • In het grondwater zijn licht verhoogde concentraties barium, nikkel, zink en/of xylenen aangetoond.
  • In de waterbodem in de watergang ten oosten van de spoorlijn Zwolle-Meppel zijn licht tot sterk verhoogde gehalten aan zware metalen en PAK aangetoond. De baggerspecie is niet toepasbaar op de landbodem of in de waterbodem en mag niet op het aangrenzende perceel worden verspreid.
    • 1. In de overige onderzochte trajecten geen zijn verhoogde gehalten aangetoond. Vrijkomend materiaal is verspreidbaar op het aangrenzende perceel.
  • De vooraf vastgestelde verwachting in het vooronderzoek in relatie tot de bodemkwaliteit (onverdachte locatie, verspreidbare baggerspecie) is incorrect gebleken.
  • Daar waar het niet mogelijk is om vrijkomend materiaal op het aangrenzende perceel te verspreiden, zal een andere bestemming moeten worden gezocht.
  • De onderzoeksresultaten van de waterbodem bij de watergang ten oosten van de spoorlijn Zwolle-Meppel geven formeel aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek.
    • 1. Gezien het doel van het onderzoek, wordt vervolgonderzoek echter niet noodzakelijk geacht. De waterbodemkwaliteit is voldoende in beeld gebracht ten behoeve van de voorgenomen werkzaamheden.
    • 2. Voor de overige watergangen is geen aanleiding om vervolgonderzoek uit te voeren.
  • Indien werkzaamheden in de waterbodem gaan plaatsen vinden ter plaatse van watergang ten oosten van de spoorlijn Zwolle-Meppel, dient dit te worden gemeld bij het bevoegd gezag.
  • De grond voldoet indicatief aan de bodemkwaliteitsklasse Altijd toepasbaar.
  • De werkzaamheden in de grond kunnen worden uitgevoerd met Basishygiëne conform de CROW 400.

Conclusie

De (water)bodemkwaliteit ter plaatse van de voorgenomen werkzaamheden is voldoende gebleken om de werkzaamheden (conform verleende omgevingsvergunning) uit te voeren. Vrijkomend materiaal is verspreidbaar op aangrenzende percelen, met uitzondering van de locatie ten oosten van de spoorlijn Zwolle-Meppel. Werkzaamheden die hier plaatsvonden dienden gemeld te worden bij het bevoegd gezag. Het plan is vanuit het aspect (water)bodemkwaliteit uitvoerbaar.

3.5.2 Externe veiligheid

Bij Externe Veiligheid gaat het om de risico's voor de directe omgeving in het geval dat er iets mis gaat tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De verbonden risico's moeten binnen de perken blijven. Hiervoor worden twee soorten risico's gehanteerd:

  • Het plaatsgebonden risico (PR) is vooral gericht op de te realiseren basisveiligheid voor burgers;
  • Het groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is vastgelegd dat voor iedere toename in het groepsrisico een verantwoordingsplicht geldt, ongeacht of er door de wijziging een norm wordt overschreden.

Voor het plaatsgebonden risico PR zijn risicocontouren (10-6) vastgesteld waarbinnen kwetsbare of beperkt kwetsbare bebouwing niet is toegestaan. Deze contouren liggen:

  • rond inrichtingen waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Gevaarlijke stoffen die worden vervoerd over de weg, het spoor, het water of per buisleiding leiden tot knelpunten voor het plaatsgebonden risico indien er langs de transportassen een 10-6 contour ligt.

Risico's inrichtingen en transport

Op basis van de risicokaart blijkt dat er in de omgeving van het plangebied zich geen kwetsbare objecten bevinden. De voorgenomen ontwikkeling is bovendien geen categoriale inrichting vanuit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

In de nabije omgeving van het plangebied vinden geen risicovolle bedrijfsactiviteiten plaats. Wel loopt door het plangebied een spoorlijn, welke onderdeel is van het basisnet en waarover dus transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De voorgenomen ontwikkelingen maken geen kwetsbare functies mogelijk. Omdat de bestaande hoogspanningsverbindingen ondergronds worden gebracht, worden er geen (nieuwe) kruisingen met de spoorlijn gerealiseerd. Het risico neemt daarmee niet toe.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP22010-VO02_0015.png"

Figuur 11: Uitsnede risicokaart met risicovolle inrichtingen (rode figuren), buisleidingen (rode stippellijnen), kwetsbare objecten (groene figuren) en het basisnet (geel-zwart gestreept) in de omgeving van het plangebied.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkelingen brengen geen externe veiligheidsrisico's voor kwetsbare functies met zich mee. Ook maakt het planvoornemen geen kwetsbare functies mogelijk en creëert het geen (nieuwe) risicovolle situaties als gevolg van de ligging naast de basisnet spoortransportlijn. Vanuit externe veiligheid treden er daarmee geen belemmeringen op.

3.5.3 Elektromagnetische straling

Uit vergelijkbare projecten van TenneT is gebleken dat op een afstand van in ieder geval meer dan 15 meter (horizontaal of verticaal) geen sprake meer is van overschrijding van de 0,4 microTesla-zone. De geprojecteerde ondergrondse hoogspanningsverbinding ligt op meer dan 350 meter van bestaande gevoelige functies af. Dit is buiten de verwachte 0,4 microTesla zone. Gelet hierop is er dus geen reden om aan te nemen dat er sprake zou zijn van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat dan wel onverantwoorde gezondheidsrisico's als gevolg van dit bestemmingsplan.

3.5.4 Ontplofbare Oorlogsresten

In april 2022 heeft euroradar een vooronderzoek ontplofbare oorlogsresten (OO) uitgevoerd ten behoeve van de reeds uitgevoerde werkzaamheden aan het tracé Ens-Zwolle (Bijlage 4). Het plangebied van de voorgenomen ontwikkeling valt binnen dit onderzoeksgebied.

In de voor het vooronderzoek geraadpleegde literatuur- en archiefgegevens, zijn feitelijke indicaties voor de aanwezigheid van OO aangetroffen, maar niet ter plaatse van het plangebied van onderhavig bestemmingsplan. Het plangebied is daarmee onverdacht (zie de figuur hieronder).

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP22010-VO02_0016.png"

Figuur 12: Bodembelastingkaart

Conclusie

Het plangebied is onverdacht op het voorkomen van OO. Er treden vanuit het aspect ontplofbare oorlogsresten dus geen belemmeringen op de voorgenomen ontwikkelingen op.

3.5.5 Aanmeldnotitie mer

Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer moet bij initiatieven voor (de aanleg of het wijzigen van) bepaalde activiteiten worden beoordeeld of er sprake is van milieueffecten. In gevallen dat een besluit of plan betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de C- of D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) moet bepaald worden welke procedure doorlopen moet worden om mogelijke milieueffecten te beoordelen, de m.e.r -procedure of (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsprocedure.

De voorgenomen ontwikkeling, het ondergronds brengen van de 110kV hoogspanningsverbindingen en de realisatie van drie opstijgpunten (OSP), valt onder categorie D 24.2 van onderdeel D van de bijlage in het Besluit m.e.r.: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een ondergrondse hoogspanningsleiding. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een leiding met: een spanning van 150 kV of meer en een lengte van 5 kilometer of meer in een gevoelig gebied. In dit geval gaat het om een ondergrondse leidingen met een spanning van 110 kV en een lengte korter dan 5 kilometer. De activiteit valt onder de drempelwaarden. Er is daarom sprake van een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

De ondergrondse hoogspanningsverbindingen worden op een gegeven moment bovengronds gebracht door in totaal drie portalen waarbij de verbinding wordt ingelusd op de bestaande hoogspanningsverbinding. Doordat er ook een deel bovengronds wordt aangelegd en er een wijziging aan de bestaande hoogspanningsverbinding plaatsvindt, is ook de categorie D 24.1 van onderdeel D van de bijlage in het Besluit m.e.r. aan de orde. Dit onderdeel omvat activiteiten als: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een bovengrondse hoogspanningsleiding. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een leiding met:

  • a. een spanning van 150 kilovolt of meer, en
  • b. een lengte van 5 kilometer of meer in een gevoelig gebied.

De voorgenomen ontwikkeling bestaat onder andere uit de aanleg van een 110 kilovolt hoogspanningsverbinding met een lengte kleiner dan 5 kilometer. Doordat de activiteit onder de drempelwaarde ligt, is er voor het voornemen een vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht.

Voor de aanleg van de ondergrondse kabelverbinding wordt tijdelijk grondwater onttrokken. Het onttrekken van grondwater valt onder categorie D 15.2 van onderdeel D van de bijlage in het Besluit m.e.r.: De aanleg, wijziging of uitbreiding van werken voor het onttrekken of kunstmatig aanvullen van grondwater. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een hoeveelheid water van 1,5 miljoen m3 of meer per jaar. Voor de aanleg van de ondergrondse kabelverbinding wordt tijdelijk circa 131.000 m3 onttrokken, met een maximaal debiet van 150 m3/uur. De werkzaamheden duren circa 56 dagen. Daarnaast is er ook grondwateronttrekking nodig voor funderingswerk en sloopwerkzaamheden van de bestaande (fundering van) de hoogspanningsmasten. Hiervoor wordt tijdelijke een gemiddeld debiet van 215 m3/uur onttrokken. Het totale volume dat wordt onttrokken komt voor deze werkzaamheden neer op 148.676 m3. In totaal duurt de wateronttrekking 138 dagen. Voor beide wateronttrekkingen is in het kader van de vergunningsaanvraag een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd––. Uit de aanmeldnotities bleken de wateronttrekkingen geen significante negatieve effecten te hebben op de omgeving en is door het bevoegd gezag, het Waterschap Drents Overijsselse Delta, een positief m.e.r. besluit genomen. Er was geen MER procedure noodzakelijk.

Voor de integraliteit worden de conclusies uit de aanmeldingsnotities meegenomen in voorliggende aanmeldingsnotitie in het kader van de bestemmingsplanprocedure.

Inhoudelijk geeft de m.e.r.- beoordeling informatie op basis waarvan het bevoegd gezag kan bepalen of er al dan niet sprake kan zijn van 'belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu' als gevolg van de voorgenomen activiteit. Deze belangrijke nadelige gevolgen worden beoordeeld aan de hand van de selectiecriteria opgesomd in Bijlage III van de Europese Richtlijn m.e.r. voor projecten (2011/92/EU, in 2015 gewijzigd: 2014/52/EU). Deze criteria zijn:

  • 1. De kenmerken van de projecten;
  • 2. Locatie van de projecten (ligging en samenhang met andere activiteiten (cumulatie));
  • 3. Soort en kenmerken van het potentiële effect.

Om te beoordelen of er sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen is er door Arcadis Nederland BV een aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling opgesteld, zie Bijlage 7.

De samengevatte effectbeoordeling is weergegeven in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP22010-VO02_0017.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP22010-VO02_0018.png"

Conclusie

Op basis van de effectbeoordeling zoals beschreven in deze aanmeldnotitie en samengevat in bovenstaande tabel treden er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu op mits de beschreven mitigerende maatregelen worden getroffen voor:

  • Voor de mogelijk voorkomende algemene soorten broedvogels (met niet jaarrond beschermde nestlocaties) dienen de volgende mitigerende maatregelen in acht te worden genomen:
      • Het uitvoeren van de werkzaamheden, of minimaal het starten van de werkzaamheden buiten het broedseizoen. Wanneer dit niet haalbaar is, zal voorafgaande aan de werkzaamheden bepaald moeten worden of op en nabij de planlocaties geen broedende vogels aanwezig zijn middels een veldcontrole door een ecoloog met kennis van vogels.
  • Een uitzondering van bovenstaande is de mogelijke aanwezigheid van de boomvalk in de masten van de aftakking Zwartsluis. Het nest van deze soort is jaarrond beschermd. Hoewel nu niet aangetroffen is (her)vestiging niet onaannemelijk op basis van waarnemingen uit het recente verleden. Voorafgaande aan de daadwerkelijke sloop, is een controle noodzakelijk.
  • Mogelijk is in enkele watergangen de modderkruiper aanwezig. Het uitgangspunt is dat deze watergangen niet gedempt worden. Er vinden dan geen negatieve effecten plaats op deze soort. Indien watergangen wel gedempt moeten worden is er aanvullend onderzoek nodig naar deze soort.
  • Daarnaast dient opvolging gegeven te worden aan maatregelen bij de werkzaamheden in het kader van de zorgplicht. Voor de uitvoering van de werkzaamheden gelden als volgt de volgende maatregelen:
      • Werkzaamheden worden alleen overdag uitgevoerd.
      • De werkzaamheden die leiden tot mogelijke aantasting van vogelbroedgebied, worden pas gestart na afloop van het vogelbroedseizoen (na half juli). Wanneer eerder gestart wordt, dient voorafgaande aan het broedseizoen (uiterlijk half maart), het terrein functievrij gemaakt zijn (zodat geen geschikt broedgebied meer beschikbaar is).
      • Het broedseizoen is geen strikt vastgestelde periode en kan eerder aanvangen of langer doorlopen dan de hierboven genoemde periode. Dit verschilt per soort en per seizoen. Relevant is dat geen vogels (meer) broeden.
      • Mochten zich soorten binnen het werkterrein bevinden, ga pas verder met werken wanneer de dieren uit zichzelf en zonder stress de werklocatie verlaten hebben (niet opjagen).
      • Zorg tijdens de werkzaamheden dat soorten niet ingesloten raken: werk zoveel mogelijk in één richting zodat soorten kunnen vluchten.
  • Indien werkzaamheden toch in het groeiseizoen van gewassen plaatsvinden, en er schade is aan gewassen door de tijdelijke bemaling, dan kan er een financiële schadevergoeding worden aangevraagd/verleend. Op deze manier worden mogelijke negatieve effecten op de opbrengst gecompenseerd.

Hoofdstuk 4 Planopzet

4.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan is gemaakt conform het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 21. Dit handboek is gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.
De regels zijn binnen de systematiek van de SVBP2012 aangepast aan de Zwolse situatie en uitgebreid met extra standaardbestemmingen, waaraan in Zwolle behoefte is. De regels van Zwolle, parapluplan cultuurhistorie, aanvulling zijn voor zover nodig op hun beurt weer aangepast aan specifieke situaties in het plangebied van het bestemmingsplan Zwolle, parapluplan cultuurhistorie, aanvulling.

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.

4.2 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

Hierin worden de in de regels gebruikte begrippen gedefinieerd.

4.3 Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk is per bestemmingsplan een verwijzing opgenomen naar het de geldende regel(s) en de regel die wordt vervangen dan wel wordt toegevoegd.

4.4 Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn de aanvullende regels opgenomen voor het realiseren van de 3 voorziene opstijgpunten en de ondergrondse hoogspanningsverbindingen.

Bedrijf - Nutsvoorzieningen

Op basis van deze bestemming kunnen onder meer de opstijgpunten worden gerealiseerd alsmede de bijbehorende voorzieningen.

Leiding - Hoogspanning

Binnen deze dubbelbestemming wordt het mogelijk gemaakt om ondergrondse hoogspanningsverbindingen aan te leggen.

4.5 Overgangs- en slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

In dit artikel is het overgangsrecht opgenomen.

Artikel 10 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen. Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van het plan, de aanhalingstitel van de regels van het plan als de vaststellingsregel van het plan.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 3.1.6 onder 1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in het kader van de bestemmingsplanprocedure de economische uitvoerbaarheid van het plan te worden onderzocht.

TenneT heeft voor twee OSP's de benodigde grond aangekocht. Voor één OSP is met de grondeigenaar een zakelijk recht overeenkomst gesloten. Ook voor de hoogspanningsverbinding zijn zakelijk recht overeenkomsten afgesloten.

Er is bij dit plan geen sprake van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Het is dan ook niet nodig om een exploitatieplan vast te stellen.

Er is een offerte van TenneT getekend door de gemeente Zwolle waarmee is ingestemd dat de kosten voor rekening zijn voor de initiatiefnemer. De (plan)kosten voor voorgenomen ontwikkeling zijn onder andere: het opstellen van het bestemmingsplan, de bijbehorende onderzoeken en het toetsen en begeleiden van het bestemmingsplan door de gemeente. Het kostenverhaal is hiermee anderszins verzekerd. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid van voorliggend plan voldoende aangetoond.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.2.1 Overleg met de buurt

Voor de voorgenomen ontwikkeling heeft TenneT afstemming gehad met de gemeente en de overige bevoegde gezagen zoals ProRail. Zij zijn betrokken bij de plannen als belangrijke 'buur'. Daarnaast heeft TenneT contact gehad met de grondeigenaren en gebruikers van de gronden waarop de ontwikkeling plaatsvindt. Dit zijn ook belangrijke 'buren' die gedurende het proces op de hoogte worden gehouden door TenneT. Er bevinden zich geen woningen in de directe omgeving, waardoor er geen informatieavond wordt geïnitieerd. Daarbij speelt dat de voorgenomen ontwikkeling, voor het ondergronds brengen van de 110kV hoogspanningsverbindingen en de realisatie van drie OSP's, al reeds is vergund (de vergunningen zijn verleend op 21 december 2022). De ontwikkeling wordt op dit moment al gerealiseerd. Enkel om de hoogspanningsverbindingen en de opstijgpunten planologisch te borgen en te beschermen, vindt er een herziening van de vigerende bestemmingsplannen plaats.

Op het terrein van het hoogspanningsstation Zwolle Hessenweg vinden naast voorgenomen ontwikkeling, de komende jaren nog andere werkzaamheden plaats. Op het terrein werkt TenneT in het kader van de Drents Overijsselse Netversterking ook aan nieuwbouw en uitbreiding van het hoogspanningsstation, met de daarbij behorende reconstructies en nieuwe ondergrondse kabelverbindingen. Door de grote impact op het gebied wordt hier samen met onder andere gemeentes, provincie, grondeigenaren en omwonenden invulling gegeven aan de landschappelijke inpassing. Het uitgangspunt is een integrale invulling van het gebied en aansluiting op de toekomstvisies waar Dalfsen en Zwolle aan werken (zoals het visieproces 'Ten noorden van de Vecht)'.

5.2.2 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 Bro geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan verplicht zijn overleg te plegen met het waterschap en daar waar nodig met de besturen van andere gemeenten, met de provincie en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Het voorontwerp bestemmingsplan is aan de betreffende instanties toegezonden.

@@@ hebben een reactie ingediend. De ingediende reacties zijn voorzien van een antwoord. Voor zover noodzakelijk bevonden zijn de vooroverlegreacties verwerkt in deze herziening.