Plan: | Foodcourt De Vrolijkheid |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0193.BP13009-0004 |
Op de locatie aan de Oude Meppelerweg 1-3 bevindt zich horecagelegenheid “de Vrolijkheid”. Deze horecagelegenheid is tijdelijk in gebruik in afwachting van de voorgestane herontwikkeling.
Het concrete voornemen betreft de herontwikkeling van alle tot de voorheen aanwezige horecagelegenheid behorende gronden. De gewenste ontwikkeling bestaat uit realisatie van foodcourt “De Vrolijkheid”. Het foodcourt bestaat uit een clustering van diverse fastfoodrestaurants. Tevens wordt een attentiemast gerealiseerd.
De gewenste ontwikkeling is niet in overeenstemming met de geldende bestemmingsplannen. Derhalve is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin. In dit plan zal worden aangetoond dat de gewenste ontwikkeling vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.
Dit bestemmingsplan is opgesteld ten behoeve van de realisatie van foodcourt “De Vrolijkheid” aan de Oude Meppelerweg te Zwolle. Dit plan geldt na inwerkingtreding als nieuw toetsingskader en treedt voor het betreffende plangebied in de plaats van de op dit moment geldende bestemmingsplannen.
Het plangebied betreft de locatie van de voormalige horeca uitspanning 'De Vrolijkheid'. De locatie bevindt zich aan de noordzijde van het gelijknamige bedrijventerrein, ten zuiden van de A28. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied in de stad Zwolle weergegeven. In figuur 1.2 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de Oude Meppelerweg/ A28/ Ceintuurbaan weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding. In Hoofdstuk 2 wordt nader ingegaan op de huidige situatie in het plangebied en omgeving.
Figuur 1.1 Ligging van het plangebied ten opzichte van de omgeving (Bron: ArcGis)
Figuur 1.2 Begrenzing van het plangebied (Bron: ArcGis)
De locatie is gelegen binnen de plangebieden van de bestemmingsplannen "De Vrolijkheid", "Ceintuurbaanzone" en "Berkum". Figuur 1.3 bevat een uitsnede van de geldende bestemmingsplannen, met uitzondering van "Berkum".
Figuur 1.3 Uitsnede geldende bestemmingsplannen (Bron: Gemeente Zwolle)
Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad op 1 november 2010 vastgesteld. Op basis van dit geldend bestemmingsplan zijn de gronden in het plangebied bestemd tot 'Horeca - Café-restaurant', 'Groen', 'Water' en 'Verkeer - Erftoegangsweg'. Tevens is op een deel van de gronden de dubbelbestemming 'Leiding - Water' aanwezig is het plangebied. Hieronder wordt een overzicht gegeven van welke functies / bouwmogelijkheden hoofdzakelijk binnen de bestemmingen zijn toegestaan:
'Horeca - Café-restaurant'
'Groen'
'Water'
'Verkeer - Erftoegangsweg'
Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad op 27 mei 2013 vastgesteld. Op basis van het geldend bestemmingsplan zijn de gronden in het plangebied bestemd tot 'Groen', 'Water' en 'Verkeer'. Tevens zijn de dubbelbestemmingen 'Leiding - Water' en 'Leiding - Riool' aanwezig is het plangebied. Hieronder wordt een overzicht gegeven van welke functies / bouwmogelijkheden hoofdzakelijk binnen de bestemmingen zijn toegestaan:
'Groen'
'Water'
'Verkeer'
Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad op 1 december 2008 vastgesteld. Op basis van het geldend bestemmingsplan zijn de gronden in het plangebied bestemd tot 'Groenvoorzieningen'. De gronden met deze bestemming zijn hoofdzakelijk bestemd voor groenvoorzieningen, voetpaden, fietspaden, fiets/bromfietspaden, speelvoorzieningen en water.
Herontwikkeling van de locatie tot een foodcourt bestaande uit diverse fastfoodrestaurants, een (regulier) restaurant en een attentiemast is niet in overeenstemming met de bouw- en gebruiksregels zoals opgenomen in de geldende bestemmingsplannen. Een herziening van het bestemmingsplan op de locatie is derhalve noodzakelijk. Voorliggend plan voorziet hierin.
Het plangebied biedt van oudsher ruimte aan twee functies, namelijk een horecavoorziening en een waterloop. Het hoofdgebouw ter plaatse is circa 100 jaar geleden ontstaan en heeft dienst gedaan als boerderij, waarbij later een café is geopend. Vanaf circa 1960 is de horecafunctie steeds verder uitgebreid tot een café-restaurant-zalencentrum. De Westerveldse Aa was oorspronkelijk de natuurlijke grens tussen de stad Zwolle en het omliggende buitengebied. Het zijn deze delen van de stad waar zich door de tijd heen continu stedelijke transformatieprocessen afspelen.
In deze paragraaf wordt achtereenvolgens de bestaande situatie beschreven met betrekking tot de archeologische, cultuurhistorische, ruimtelijke en functionele structuur.
In 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders opdracht gegeven om een archeologische waarderingskaart te maken van het gemeentelijk grondgebied. Met behulp van deze beleidsadvieskaart, die in september 2003 in gebruik is genomen, kunnen tijdig maatregelen genomen worden bij planologische procedures. Het is een onontbeerlijk instrument om actief beleid op te baseren, waardevolle gebieden aan te wijzen en bouwplannen in een vroeg stadium te toetsen.
De archeologische dienst van Zwolle heeft de Archeologische Waarderingskaart Zwolle (AWZ) opgesteld, die fijnmazig van karakter is. De binnenstad is vrij gedifferentieerd gewaardeerd terwijl het buitengebied qua potentieel vrij nauwkeurig in kaart is gebracht.
Het archeologisch potentieel van de verschillende gebieden is in de volgende percentages uitgedrukt.
In dit geval is het plangebied gelegen in een gebied dat is aangemerkt als 50% archeologisch waardevol.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Atlas Overijssel, in het plangebied zelf geen rijks- danwel gemeentelijke monumenten. In het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied is er geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden.
In deze paragraaf wordt de bestaande ruimtelijke structuur van het plangebied omschreven. Om een beeld te geven van de huidige situatie in het plangebied zijn in figuur 2.1 en 2.2 luchtfoto's opgenomen.
Figuur 2.1 Luchtfoto van de huidige situatie (Bron: Provincie Overijssel)
Figuur 2.2 Luchtfoto in perspectief van de huidige situatie (Bron: BingMaps)
In de huidige situatie is de horecavestiging langs de noordzijde van de Oude Meppelerweg gesitueerd. Het gebouw betreft het oorspronkelijke pand met een aantal aan- en uitbouwen. Op het achtererf zijn enkele bijbehorende panden aanwezig. De schaal van de bebouwing, 1 laag met kap, is gering in relatie tot de snelweg. De bebouwingsdichtheid is beperkt in verhouding tot de gebieden aan de overzijde van de Oude Meppelerweg en de Ceintuurbaan.
Hoewel het gebied is gelegen aan de A28 (representatief) is de bebouwing in de huidige situatie van oudsher enkel gericht op de Oude Meppelerweg. De wisselwerking tussen gebouw en het omliggende groen is relatief beperkt.
Het plangebied is omgeven door belangrijke ontsluitingswegen van de stad Zwolle. Het plangebied is gelegen aan de zuidzijde van de A28 ter hoogte van de op- en afrit Zwolle-Noord. Aan de westzijde is de N35 (Ceintuurbaan) aanwezig. De zuidzijde van het plangebied wordt begrenst door Oude Meppelerweg, die mede voorziet in de ontsluiting van bedrijventerrein 'De Vrolijkheid'. In de huidige situatie zijn twee in- en uitritten aanwezig op de Oude Meppelerweg. Beide in- en uitritten vormen de ontsluiting van het parkeerterrein dat volledig bestaat uit asfalt.
Aan de zuidzijde van de Oude Meppelerweg loopt een hoofdfietsroute parallel aan de hoofdrijbaan. De hoofdfietsroute is uitgevoerd als vrijliggend fietspad. Tevens zijn nabij het plangebied, aan de Oude Meppelerweg en aan de N35 (Ceintuurbaan), bushaltes aanwezig.
Door de opgaande beplanting rondom de bestaande bebouwing en het bijbehorende parkeerterrein heeft het plangebied een groen karakter. Dit wordt versterkt door de bomenrij die de Oude Meppelerweg aan beide zijden flankeert. Tevens is tussen het plangebied en de oprit van de A28 (richting Meppel) een bosstrook aanwezig.
In het plangebied is nog een deel van de oorspronkelijke loop van de Westerveldse Aa aanwezig.
Het plangebied wordt aangesloten op een gescheiden rioolstelsel. Met behulp van een rioolgemaal bij het naastgelegen tankstation wordt het afvalwater afgevoerd naar het bemalingsgebied Dieze Oost. De regenwateruitlaten van het gescheiden riool worden aangesloten op de watergang in het plangebied.
Het plangebied is functioneel ingericht ten behoeve van de horecagelegenheid. Daarnaast is het plangebied gedeeltelijk ingericht als stedelijk groen en de Westerveldse Aa. Het stedelijk groen maakt onderdeel uit van het structurele groen in de stad Zwolle. De Westerveldse Aa voorziet in afvoer van hemelwater uit bestaand bebouwd gebied en heeft een ecologische waarde.
De functionele structuur van de omgeving kenmerkt zich door de infrastructurele voorzieningen (A28 en Ceintuurbaan), het LPG-tankstation aan de Ceintuurbaan en het bedrijventerrein 'De Vrolijkheid'.
In dit hoofdstuk wordt het voor dit bestemmingsplan relevante beleid besproken aan de hand van een aantal thema's. Het gaat hier om beleid van verschillende bestuurslagen op gemeentelijk, provinciaal en Rijksniveau. Het bestemmingsplan is opgesteld binnen de geldende beleidskaders en is hiermee dus niet in strijd.
Algemeen
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Rijksdoelen en regionale opgaven
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.
Figuur 3.1 Ladder voor duurzame verstedelijking (Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu)
Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke binnenstedelijke ontwikkelingen. De herontwikkeling van de locatie raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de SVIR.
Ten aanzien van de ladder voor duurzame verstedelijking wordt het volgende geconstateerd:
Door BRO is een onderzoek uitgevoerd naar de regionale marktruimte en effecten van het foodcourt, waarin ook de toetsing aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking is opgenomen. Hierna wordt ingegaan op de conclusie uit het onderzoek. Voor de volledige rapportage van het onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 2 van deze toelichting.
Trede 1:
Een efficiënt en doelgroepgericht concept
Cafe-restaurant de Vrolijkheid vervult in haar huidige vorm een beperkt regionale functie. Ruimtelijk-functioneel heeft het plangebied veel meer potentie, zeker in combinatie met de reeds gevestigde McDonalds formule aan de overzijde van de N35. Het beoogde eigentijdse en aantrekkelijke foodcourt bestaat uit een clustering van diverse horecazaken met de nadruk op fastfoodrestaurants. De beoogde doelgroep bestaat uit gemotoriseerd verkeer in combinatie met inwoners uit Zwolle en omgeving. Een mix van motieven speelt hierbij een rol, snel en efficiënt een voedzame maaltijd nuttigen als uitgebreid tafelen waarbij prijs en kwaliteit in verhouding staan. Het voorliggende initiatief speelt in op de toenemende behoefte van consumenten om snel en makkelijk te eten. De behoefte om efficiënt en comfortabel een voedzame maaltijd de consumeren blijft bestaan. Naast de trend van gezonde en lokale producten blijft de consument behoefte hebben aan easygoing.
De beoogde herontwikkeling voldoet met het concept gericht op efficiënt en doelgericht eten aan deze trend. Functioneel gezien heeft de consument door de combinatie van fastfood met een lunchroom en familierestaurant een brede keuze. Het foodcourt zal door de (ruimtelijke) opzet en uitstraling bijdragen aan de eisen van een aantrekkelijk horecacluster met voldoende ruimtelijke kwaliteit. Bovendien sluit de herontwikkeling goed aan bij het toekomstperspectief van industrieterrein de Vrolijkheid waarbij ook sportgerelateerde vrijetijds-, uitgaansfuncties en kleine bedrijvigheid geschikt worden geacht.
Voldoende regionale behoefte
Er bestaat binnen de horeca branche voor het foodcourt een duidelijke regionale behoefte. De totale horecabestedingen vanuit COROP-gebied Noord-Overijssel zijn met jaarlijks 214,8 mln. hoger dan de ‘claim’ van het gevestigde aanbod (195,9 mln.) Per saldo is er dus een uitstroom van € 18,9 per jaar. Dit is 9% van de totale horecabestedingen. Dat is redelijk wat voor een gebied met in totaal ruim 361.000 inwoners.
Versterking en vernieuwing voorzieningenstructuur op een geschikte locatie
Vanuit kwalitatief oogpunt constateren we dat het horeca-aanbod in de horeca sector in de regio nogal verspreid is gesitueerd. Ook is het aanbod ten dele kleinschalig en moeilijk bereikbaar.
Vestiging van de beoogde horecafuncties in het plangebied kunnen in theorie leiden tot sluiting van één of enkele (kleinere) voorzieningen die niet tijdig hebben ingespeeld op de sterk veranderende marktomstandigheden. In vrijwel alle gevallen betreft het echter voorzieningen op solitaire locaties, waarbij sluiting niet of nauwelijks (ruimtelijke) effecten genereert op de omgeving dan wel het woon-, leef- en ondernemersklimaat ter plekke aantast.
De lokale en regionale aanbod- en verzorgingsstructuur van horecavoorzieningen wordt door de ontwikkeling van het foodcourt per saldo versterkt. Naast productvernieuwing krijgen consumenten immers een ruimere keuze uit horeca formules.
Perspectief voor horeca en casual dining
Door de combinatie van een groot regionaal consumentendraagvak, het vele verkeer op de A28 en N35, de dynamiek in de horecasector (ketenvorming) en gegeven het relatief beperkte aanbod van horeca in de COROP-regio Noord-Overijssel bestaan er op de planlocatie goede economische potenties voor zowel fastfood als casual dining.
Kwaliteit boven kwantiteit
De aangegeven distributieve ruimte is het resultaat van berekeningen gebaseerd op vele aannames. Het gaat immers om toekomstige ontwikkelingen en die kunnen nimmer exact worden voorspeld. De uitkomsten van de ramingen mogen daarom nooit als normatief gezien worden, maar als indicatief. Het gaat om de ruimtelijke effecten, wat ook de essentie is van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking
Bij de ontwikkeling van (commerciële) publieksfuncties zijn de kwalitatieve aspecten in wezen belangrijker dan de kwantitatieve marktruimte. Een nieuwe ontwikkeling kan de voorzieningenstructuur een kwaliteits- en vernieuwingsimpuls geven door het bieden van een ontbrekend marktsegment, productformule of een oriëntatie op nieuwe doelgroepen. Met name in leisure en horeca creëert sterk, marktgericht aanbod in praktijk vrijwel altijd extra behoefte.
In de ruimtelijke ordening dient op basis van ruimtelijk relevante argumenten beoordeeld te worden of het consumentenbelang op langere termijn wordt gediend; het gaat niet om een verslechterde concurrentiepositie voor individuele bedrijven. Als bijvoorbeeld nieuwe horeca-ontwikkelingen, op een vanuit de structuur bezien goede plek, als resultaat hebben dat verouderd aanbod op een slechte plek verdwijnt, dan is de voorzieningenstructuur er per saldo op vooruitgegaan. Er is immers modern aanbod en/of een aantrekkelijk verblijfsklimaat bij gekomen en daar heeft de consument uiteindelijk het meeste baat bij. Een overschrijding van de distributieve uitbreidingsruimte hoeft dus in principe geen beletsel te zijn, vooropgesteld dat de verzorgingsstructuur wordt versterkt en de effecten per saldo positief zijn.
Trede 2: In de Bro is een definitie opgenomen voor 'bestaand stedelijk gebied'. De definitie luidt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Gezien het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat het plangebied onderdeel uitmaakt van bestaand stedelijk gebied.
Trede 3: Niet van toepassing.
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat dit project voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel en de daarbij behorende Omgevingsverordening Overijssel.
De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2009 is de Omgevingsvisie en -verordening 2009 vastgesteld. Naar aanleiding van monitoring en evaluaties is de Omgevingsvisie en -verordening op onderdelen geactualiseerd. De Actualisatie Omgevingsvisie en -verordening is op 3 juli 2013 vastgesteld door Provinciale Staten en is op 1 september 2013 in werking getreden.
Leidende thema's voor de Omgevingsvisie zijn:
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in deel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
De herontwikkeling van de stedelijke functie is gelegen in bestaande stedelijk gebied, waardoor de SER-ladder van toepassing is (Art. 2.1.3). Tevens is het plangebied (gedeeltelijk) gelegen in een primair watergebied en in een gebied met risico tot overstroming waardoor de artikelen 2.14.1 en 2.14.3 van belang zijn. Bij de afwegingen in de eerste fase "generieke beleidskeuzes" zijn de voorgenoemde artikelen uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Op deze artikelen zal hierna worden ingegaan.
SER-ladder voor de Stedelijke omgeving (Art. 2.1.3):
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3
De in dit plan besloten ontwikkeling betreft een binnenstedelijke ontwikkeling die voldoet aan de SER-ladder. Zoals hierna ook zal blijken uit het ter plekke geldende 'Ontwikkelingsperspectief' en het ter plekke geldende gebiedskenmerk van de 'Stedelijke laag' is het plangebied gelegen in bestaand bebouwd gebied. Met de ontwikkeling wordt de locatie herontwikkeld. Er vindt geen extra ruimtebeslag plaats op de groene omgeving. In verband hiermee is het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming met artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening Overijssel.
Primaire watergebieden (Art. 2.14.1):
Bestemmingsplannen die betrekking hebben op primaire watergebieden zoals op kaart Waterveiligheid nr. 09295054 aangegeven, voorzien niet in nieuwe ontwikkelingen die de rol van deze gebieden voor wateropvang belemmeren.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.14.1
De Westerveldse Aa is gelegen in het plangebied. Waterschap Groot Salland is voornemens het waterlichaam her in te richten: onder andere het ondiep en breder maken van bestaande waterlopen; de aanleg van waterbergingen; het aanleggen van natuurvriendeljke oevers en het vispasseerbaar maken van stuwen. Met voorliggend plan wordt voldoende rekening gehouden met dit voornemen door de watergang van voldoende capaciteit te voorzien. Hiermee ontstaat geen belemmering voor de wateropvang.
Gebieden met risico op overstroming (minder snel en ondiep onderlopende gebieden) (Art. 2.14.3):
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.14.3
De herontwikkeling van de locatie is gelegen binnen dijkring 53: Salland. In dit kader is een overstromingsrisicoparagraaf opgesteld. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 4.2.10. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat er op voorhand geen belemmeringen worden verwacht.
Bij de overige afwegingen in de eerste fase “generieke beleidskeuzes” zijn er verder geen aspecten die bijzondere aandacht verdienen. Een en ander blijkt ook uit hoofdstuk 4 van deze plantoelichting waarin uitgebreid op de diverse omgevingsaspecten wordt ingegaan.
Ontwikkelingsperspectieven
Het plangebied behoort tot de ontwikkelingsperspectieven "Dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus – breed spectrum woon-, werk- en mixmilieus - Woonwijk", "Zone ondernemen met Natuur en Water" en "Waterlopen". Tevens is het plangebied gelegen in de beleidsaanduidingen "buitendijksgebied, beekdal of veenweidegebied" en primair watergebied of waterberging". In figuur 3.2 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen.
Figuur 3.2 Uitsnede Ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)
"Woonwijk"
Rond de binnensteden liggen de diverse woonwijken en bedrijventerreinen elk met hun eigen woon-, werk- of gemengd milieu. Herstructurering van de woon-, werk- en voorzieningenmilieus moet deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. In de gebieden aangemerkt als "Woonwijk" is ruimte voor herstructurering, inbreiding en transformatie naar diverse woon- werk- en gemengde stadsmilieus.
"Zone ondernemen met Natuur en Water (buiten de EHS)"
Ruimtelijke ontwikkelingen dragen bij aan een kwaliteitsimpuls voor natuur, landschap en water, waarmee tevens het samenhangend stelsel van natuurgebieden en de regionale economie worden versterkt. Ontwikkelingen worden gekoppeld aan de Kwaliteitsimpuls Groene omgeving met betrekking tot natuur, water en landschap. Ondernemerschap, waaronder landbouw, staat hier centraal. In deze gebieden wordt gefocust op de KGO, de hoogte van de investering in vergelijking tot andere gebieden buiten de EHS is gelijk.
"Waterlopen"
Het watersysteem en de natuur zijn in Overijssel sterk met elkaar verbonden. Het watersysteem “van bron tot monding” is een essentiële, dragende structuur van de Zone, die bijdraagt aan de samenhang in het netwerk. In een veerkrachtig watersysteem ligt de nadruk op vasthouden en bergen van water in plaats van snel afvoeren. Door in te spelen op ontwikkelingen en initiatieven die de veerkracht van het watersysteem versterken wordt een duurzame, robuuste ruimtelijke inrichting gerealiseerd, die beter bestand is tegen veranderingen in klimaat (veiligheid, wateroverlast en droogte).
"Buitendijksgebied, beekdal of veenweidegebied"
Gebieden met veenpakket in de ondergrond en/of laaggelegen gebieden langs waterlopen. Ontwatering niet dieper dan nodig is voor gebruik als grasland.
"Primair watergebied of waterbergingsgebied"
Gebieden waar geen kapitaalintensieve functies worden toegelaten, vanwege het belang van waterberging en het risico op wateroverlast c.q. locatie, waar in extreme situaties water op het land wordt geborgen.
Toetsing van het initiatief aan het "Ontwikkelingsperspectief"
In dit geval is het plangebied gelegen in een gemengd milieu, waarbij de locatie zelf een horecafunctie heeft. Omliggende functies betreffen voornamelijk bedrijvigheid en infrastructurele voorzieningen. De ontwikkeling betreft de herstructurering van de gronden behorende bij de bestaande horecafunctie, waarbij inbreiding plaatsvindt. De ontwikkeling past daarmee goed binnen het ontwikkelingsperspectief "Woonwijk".
Voor wat betreft de watergerelateerde ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Westerveldse Aa wordt in de planvorming voldoende rekening gehouden met de toekomstige verruiming van de afvoercapaciteit, zoals beschreven in Hoofdstuk 5. De gewijzigde watergang is gewaarborgd in de bestemming 'Water'.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De "Natuurlijke laag" en de "Laag van het agrarisch cultuurlandschap" kunnen in dit geval buiten beschouwing blijven aangezien de oorspronkelijke waarden van deze lagen niet meer voorkomen in het plangebied. Daarnaast wordt de "Lust- en leisurelaag" buiten beschouwing gelaten omdat er geen kenmerken of elementen vanuit deze laag op het plangebied van toepassing zijn.
De "Stedelijke laag"
In de "Stedelijke laag" ontstaat de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen. Elke stad of dorp bezit zijn eigen karakteristieke ruimtelijke, sociale en functionele opbouw en kwaliteiten. Het plangebied is grotendeels gelegen in de "Stedelijke laag", in het gebiedstype "Woonwijken 1955 - nu", dit is in figuur 3.3 weergegeven.
Figuur 3.3 Uitsnede van de "Stedelijke laag" (Bron: Provincie Overijssel)
"Woonwijken 1955 – nu"
De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken, wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes. Er is aandacht voor de aansluiting op de binnenstad en het hoofdwegennetwerk, maar vaak minder op fietsaansluitingen naar het buitengebied. Lokaal zijn kleine eenheden die afwijken van het systeem, zoals 'goudkustjes' aan de rand van de wijk. Steeds is sprake van een afgeronde eenheid met duidelijke in- en uitgangen.
Toetsing van het initiatief aan de "Stedelijke laag"
In dit geval is sprake van een solitair gelegen functie, namelijk horeca, welke is ingeklemd is tussen het naastgelegen bedrijvigheid en omliggende infrastructurele voorzieningen. Hierdoor is in de huidige situatie geen sprake van een homogeen bebouwingskarakter. Met de ontwikkeling blijft de locatie een eigen bebouwingskarakter behouden. Wel zal er opnieuw een afgeronde eenheid ontstaan. Tevens zijn de A28 (autosnelweg) en de Ceintuurbaan (autoweg) weergegeven, waarmee de autobereikbaarheid is aangegeven. Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten vanuit de "Stedelijke laag".
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening Overijssel verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Algemeen
De gemeente Zwolle heeft in juni 2008 het Structuurplan 2020 vastgesteld. Zwolle groeit volgens de prognose tot 130.000 inwoners in 2020. Dat vraagt wel iets van de stad. Zeker gezien de belangrijke regionale centrumfunctie die Zwolle vervult voor wonen, werken en voorzieningen op het gebied van onder meer onderwijs, cultuur, zorg, bedrijvigheid en detailhandel. Zwolle wil deze functie de komende jaren versterken door het onderbrengen van regionale en stedelijke voorzieningen in het Centrumstedelijk Gebied. Hieronder vallen de Binnenstad en Schil, de Spoorzone (inclusief Hanzeland), Voorsterpoort en Voorsterpoort Oost, allemaal gunstig gelegen aan de A28. Tot het Centrumstedelijk Gebied horen ook Holtenbroek Zuid, Oosterenk met De Vrolijkheid en Watersteeg.
De Vrolijkheid
De Vrolijkheid betreft een bedrijventerrein met een beperkte mogelijkheid voor kantoren. Een deel van het terrein is specifiek ingericht voor de autodetailhandel. Enkele bedrijven gaan of hebben te kennen gegeven naar een andere locatie in de stad te willen verhuizen. De locatie lijkt ook geschikt voor sportgerelateerde vrije tijd en uitgaansfuncties, maar dan moet er wel aan een aantal voorwaarden worden voldaan. Bestaande bedrijven moeten hun activiteiten kunnen blijven uitoefenen, er mogen geen nieuwe kantoren gebouwd worden en de locatie mag geen woon- of detailhandelsfunctie krijgen. De Vrolijkheid is ook een potentiële herstructureringslocatie voor kleinschalige bedrijvigheid. Hierbij kan sprake zijn van verdichting.
Bouwhoogtezonering
In het structuurplan is een bouwhoogtezonering in een vijftal gradaties opgenomen. De locatie is gelegen in gradatie 'middelhoog tot hoog' vanwege de gunstige ligging nabij de A28. Het gewenste bebouwingsbeeld is in hoogte variërend met overwegend bebouwing tot circa 30 meter en op zeer beeldbepalende locaties tot circa 55 meter.
Toetsing van het initiatief aan het Structuurplan 2020
Bedrijventerrein de Vrolijkheid, waaronder de locatie van de horecafunctie valt, wordt gezien als potentiële herstructureringslocatie, waarbij ook sportgerateerde vrije tijds-, uitgaansfuncties en kleine bedrijvigheid geschikt worden geacht. Herstructurering van de betreffende locatie sluit hier goed bij aan, waarbij sprake is van verdichting. Er worden geen kantoor-, woon- of detailhandelsfuncties toegestaan. De bouwplannen passen binnen de bouwhoogtezonering. De attentiemast is maximaal 40 meter hoog. Hiermee wordt geconcludeerd dat het initiatief aansluit bij de uitgangspunten van het Structuurplan 2020. De locatie leent zich qua bereikbaarheid en omgeving goed voor de realisatie van fastfood-ketens.
Algemeen
Hoge attentiemasten waren niet voorzien in het Zwolse ruimtelijk beleid en ook niet in het geldende reclamebeleid. Om enerzijds de kansen te benutten en anderzijds hinder te voorkomen, wil Zwolle actief sturing geven aan de plaatsing van nieuwe reclamemasten en de vervanging van bestaande masten.
Plaatsing zones en locaties
De op kaart B aangegeven plaatsingszones en op kaart C aangegeven potentiële locaties komen in aanmerking voor de plaatsing van masten in verschillende hoogtegradaties. Voor attentiemasten nabij de A28 (zie kaart B) geldt het volgende:
Toetsing
De potentiële plekken, hoogte en functionaliteit van masten worden vervat in nadere definities, criteria, randvoorwaarden en uitgangspunten. De beleidsvisie dient als kader voor planologische regelingen voor de stedenbouwkundige inpassing van nieuwe of te vervangen attentiemasten, alsmede voor aanpassing van de beleidsregel reclame.
De toetsing vindt plaats aan de hand van drie stappen.
Toetsing van het initiatief aan de Beleidsvisie Attentiemasten
Op basis van de kaart B ligt de locatie van de attentiemast, waarvan de locatie op de verbeelding is vastgelegd middels de 'specifieke bouwaanduiding - attentiemast', binnen de donkergroene zone (100-500 meter vanaf de rijbaan nabij de A28). In dit geval wordt de maximale bouwhoogte van 40 meter toegestaan in verband met de zichtbaarheid vanaf de A28, waarbij rekening wordt gehouden met de aanwezige bosstrook. Ten aanzien van overige voorwaarden en criteria zijn tevens geen belemmeringen voor het plaatsen van attentiemast. Voor een uitgebreide toetsing wordt verwezen naar het 'Beeld Effect Rapport' (Bijlage 3), waarbij de volgende onderdelen aan de orde komen:
De Welstandsnota 2012 is op 11 maart 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. Het doel van de Welstandsnota is het bieden van een toetsingskader voor de ruimtelijke kwaliteit van de stad. De nota kent twee belangrijke gebruikers. Voor de overheid biedt de nota een toetsingskader voor ingediende bouwinitiatieven. Voor de burger biedt de welstandsnota vooraf het kader en de randvoorwaarden voor de ontwikkeling van nieuwe bouwinitiatieven.
De welstandstoets wordt uitgevoerd op basis van relatieve criteria. Eigen aan het gebruik van 'relatieve' criteria is dat zij niet uitkomen op één resultaat, maar dat zij meerdere uitkomsten mogelijk maken.
Relatieve criteria vragen dus om nadere oordeelsvorming, bijvoorbeeld de bepaling dat kleurgebruik van een bijgebouw hetzelfde karakter moet hebben als dat van het hoofdgebouw. Om een goede kwaliteit van de ontwerpresultaten te bevorderen, kunnen er aanvullende richtlijnen worden geformuleerd.
Het bestemmingsplan is altijd kaderstellend voor de welstandstoetsing. Wat in het bestemmingsplan is toegelaten of is voorgeschreven aan bouwhoogte, bouwvolume, functie enzovoorts, kan door het welstandsbeleid niet worden ingeperkt. Soms gaan bestemmingsplannen verder en worden ook regels gegeven voor bijvoorbeeld plaatsing in de rooilijn of voor kappen en dakkapellen. Dan is er sprake van enige overlap met welstand.
Door het relatieve karakter van de welstandscriteria ontstaat er geen strijdigheid met eventuele bestemmingsplaneisen. Bij de herziening van bestemmingsplannen, zoals dit plan voor het foodcourt, is de aansluiting met de welstandsnota een belangrijk aandachtspunt.
Gebiedsgericht welstandsbeleid
Voor het plangebied is in de welstandsnota: nummer 11 'Gemengde zones' van toepassing. Hieronder zijn van dit gebied de beleidskeuzes die hier in het kader van welstand gemaakt zijn samengevat.
Kenmerken (Ceintuurbaan/ N35/ Oosterenk/ Vrolijkheid)
Deze zone wordt bepaald door de ligging aan de rand van de stad en vormt hierdoor deels de overgang naar het landschap. Het gebied is goed ontsloten vanaf de A28 en de N35 (stadsring). Kenmerkend zijn de bijzondere stedelijke voorzieningen, zoals stadion en ziekenhuis, welke vanwege het veranderende ruimtegebruik een plek in deze zone hebben gekregen.
Beleidskeuze
Waardering
De gebieden hebben een bijzondere ruimtelijke kwaliteit, vanwege de ligging in de stad en de goede ontsluitingsmogelijkheden. Grootschalige stedelijke instellingen, voorzieningen en bedrijven gebruiken deze gebieden als representatieve en functionele vestigingsplaatsen.
Dynamiek
Door de schaalvergroting van de diverse functies en het veranderende belang van de diverse ontsluitingsroutes, transformeren de functies en/of de gebouwen in de gemengde zones regelmatig.
Beleid
Overige voor welstand relevante beleidsstukken:
Welstandscriteria
Om aan het beleid te voldoen moet de bebouwing zich voegen naar de beschreven kenmerken.
Bij de welstandstoets van een bouwplan in de gemengde zones zijn de volgende criteria van belang.
Plaatsing
Massa en vorm
Gevels
Detaillering, kleur en materiaal
Erfafscheidingen
Toetsing van het initiatief aan de Welstandnota 2012
In het plan is rekening gehouden met de criteria zoals hiervoor zijn beschreven. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen zal het ontwerp getoetst worden aan de redelijke eisen van welstand. Inmiddels zijn de voorlopige ontwerpen behandeld en goedgekeurd.
De Nota Belvedere uit 1999 was het kader voor een verder gaande integratie van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Hoofddoelstelling van de Nota is de cultuurhistorische identiteit als volwaardig uitgangspunt richtinggevend te maken voor de inrichting van de ruimte. Het credo daarbij is 'behoud door ontwikkeling'. Daarmee wordt bedoeld dat de aanwezige cultuurhistorische waarden een bron vormen van inspiratie voor vernieuwing en verandering. Het behoud en het benutten van het cultureel erfgoed voegt kwaliteit toe aan de ruimtelijke inrichting.
In november 2009 stemde de Tweede Kamer in met de beleidsbrief modernisering monumentenzorg (MoMo). Het behoud en de bescherming van monumenten blijft een belangrijk doel, maar er vindt een verbreding plaats naar de omgeving. Overal in steden, dorpen en landschappen zijn plaatsen van herinnering, plaatsen met een bijzondere cultuurhistorische betekenis. Goede ruimtelijke ordening betekent dat alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte in de besluitvorming worden betrokken. Daarom is de eerste pijler van MoMo gericht op cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Om meer vorm en inhoud te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening zullen gemeenten op basis van het daartoe op 1 januari 2012 gewijzigde besluit ruimtelijke ordening bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en daar conclusies aan moeten verbinden die in een bestemmingsplan worden verankerd.
Het Zwolse beleid zoals verwoord in de vastgestelde beleidsnota voor het Zwols monumenten- en archeologiebeleid (Dynamiek van Oud & Nieuw, 2000) is gericht op de instandhouding van historisch waardevolle objecten, complexen, openbare ruimte en stedenbouwkundige en landschappelijke structuren.
Op grond van de Monumentenwet 1988 en de Erfgoedverordening Zwolle 2010 is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning een beschermd (rijks- of gemeentelijk) monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigingen. Tevens is het verboden een beschermd monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Het archeologisch beleid is gebaseerd op de Wet op de archeologische monumentenzorg. Deze wet is per 1 september 2007 in werking getreden. Deze wet voorzag in een nieuwe regeling voor de archeologie in de Monumentenwet 1988.
Als uitwerking van deze wet heeft de gemeenteraad op 18 augustus 2008 besloten het archeologiebeleid gemeente Zwolle vast te stellen. Het beleid is uitgewerkt aan de hand van een viertal kernbegrippen: kenbaarheid, verankering, betaling en kwaliteit.
Centraal thema daarbij is dat de archeologische waarden waar nodig worden beschermd, zonder dat er meer maatschappelijke lasten in het leven worden geroepen dan noodzakelijk zijn. Het archeologiebeleid Zwolle bevat onder andere de Archeologische Waarderingskaart Zwolle (welke gebieden hebben een hoge archeologische waarde), kaders wanneer en hoe archeologisch waardevolle gebieden in het bestemmingsplan worden bestemd met een dubbelbestemming en de Lokale Onderzoeksagenda Archeologie Zwolle (archeologische onderzoeksthema's).
Het op dit moment vigerende Zwolse mobiliteitsbeleid vloeit voort uit het rijks – en provinciaal beleid en is verwoord in de Mobiliteitsvisie. De Mobiliteitsvisie is door de gemeenteraad vastgesteld op 2 februari 2009. De doelen zijn niet gewijzigd, maar de acties zijn meer geplaatst in de regionale samenwerking van het programma Beter Benutten.
Uit de Mobiliteitsvisie komt naar voren dat de verdere groei van de mobiliteit niet opgevangen kan worden door de mobiliteitsvraag te faciliteren met nieuwe infrastructuur. Zwolle heeft een gunstige positie qua ontwikkeling. In de na te streven doelen op het gebied van duurzaamheid, milieu, bereikbaarheid, economische groei, leefbaarheid en dergelijke is het daarom noodzakelijk om prioriteiten te stellen. De gemeente Zwolle wil de kwaliteiten als bereikbare en gezonde stad vasthouden door, naast de noodzakelijke uitbreiding van de infrastructuur, de samenleving te mobiliseren om de groeiende vraag naar mobiliteit om te buigen in een duurzame richting.
In de Mobiliteitsvisie is de Ceintuurbaan gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg type A (70 km/uur) en de Oude Mepperlerweg als gebiedsontsluitingsweg B (50 km/uur). De A28 is een regionale stroomweg.
Aanvullend hierop is het beleid Prioriteitswegen Zwolle vastgesteld. In dit beleid is vastgelegd welke wegen van belang zijn als route voor de hulpdiensten. Het doel is dat door de werking van het beleid Prioriteits- wegen Zwolle de veiligheid verbetert doordat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten is gewaarborgd.
Voor het parkeren zijn de normen uit de Bouwverordening 2015 van toepassing. Echter is in de Reparatiewet BZK bepaald dat de bouwverordening geen stedenbouwkundige voorschriften – waaronder voorschriften met betrekking tot parkeren – meer mag bevatten.
De locatie is niet gelegen in het 'Centrumgebied', 'A-locatie' of 'B-locatie'. Op basis van de kaart bijlage 13d van de bouwverordening is de locatie aangemerkt als 'matig stedelijk' en niet gelegen binnen het gebied 'historische binnenstad' of 'schil'. In dit geval wordt rekening gehouden met de parkeernormen behorende bij 'matig stedelijk' en 'overig'.
Voor restaurants geldt een parkeernorm van minimaal 12,0 en maximaal 14,0 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo.
Het foodcourt is bedoelt voor de vestiging van met name fastfoodrestaurants. Fastfoodrestaurant komt als omschrijving niet voor in de parkeernormering. Fastfoodrestaurants kenmerken zich echter door het feit dat de verblijfsduur korter is dan bij een restaurant. Daarnaast zal een deel van de bezoekers gebruik maken van drive-inns, waarmee voor deze bezoekers geen parkeerplaatsen nodig zijn. Om die redenen wordt voor de fastfoodrestaurants dezelfde parkeernorm gehanteerd als voor 'café/bar/discotheek/cafetaria'. Voor café/bar/discotheek/cafetaria in matig stedelijk gebied, geldt een parkeernorm van minimaal 5,0 en maximaal 7,0 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo.
Uitgaande van de minimale parkeernorm betekent dit voor restaurants een parkeernorm van 12 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo en voor fastfoodrestaurants een parkeernorm van 5 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo.
Het beleid van gemeente en waterschap is om de Westerveldse Aa te revitaliseren, dat wil zeggen meer zichtbaar en beleefbaar te maken en de ecologie en de waterkwaliteit van de beek te verbeteren. Er zijn ontwikkelplannen die bestaan uit het:
Het doorvoeren van deze plannen heeft onder meer gevolgen voor de uitspanning De Vrolijkheid. Daarom zijn deze plannen nog niet doorgevoerd in het plangebied. Het geheel van de te revitaliseren Westerveldse Aa, samen met het begeleidend groen langs Oude Meppelerweg en Rechterland behoort tot het Structuurgroen vanwege de oriëntatie in de stad, de verwijzing naar het oorspronkelijke landschap, de ecologische en recreatieve betekenis en de cultuurhistorie van stadsgrens en oude uitvalsweg. Hier is de continuïteit van het water en de oevers en het continue karakter van bomenrijen en groene bermen van belang.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welke beleid het Rijk in de periode 2009-2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstroming, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Het beleidsdoel is het realiseren of in stand houden van duurzame en klimaatbestendige watersystemen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) heeft tot doel om in de periode tot 2015 het hoofdwatersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden. Belangrijk onderdeel is om de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren' in alle overheidsplannen als verplicht afwegingsprincipe te hanteren. In het Nationaal Bestuursakkoord is vastgelegd dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures, waarbij een vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder in de planvorming wordt gewaarborgd.
Het bestuursakkoord water richt zich primair op het vergroten van de doelmatigheid van het beheer van het watersysteem en de waterketen. De doelen, zoals deze eerder zijn verwoordt in het NBW (2003 en 2008) op het gebied van waterveiligheid, waterbeschikbaarheid, klimaatverandering en duurzaamheid, blijven onverkort van kracht.
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Het waterschap Groot Salland heeft het waterbeleid vastgelegd in de Waterbeheerplan. Het plan is opgesteld in nauwe samenwerking met de vier andere waterschappen in Rijn-Oost, te weten de waterschappen Reest en Wieden, Regge en Dinkel, Rijn en IJssel en Velt en Vecht. Het nieuwe WBP 2010-2015 is op 27 oktober 2009 vastgesteld.
Het waterbeleid van het waterschap is met name gericht op een duurzame aanpak van het waterbeheer: geen afwenteling, herstel van de veerkracht van het watersysteem, streven naar een meer natuurlijker waterbeheer, zoeken naar meer ruimte voor water, water toepassen als ordenend principe middels het gebruik van waterkansenkaarten en water langer vasthouden mede door flexibeler peilbeheer. Ook het streven naar een betere waterkwaliteit als onderdeel van duurzaamheid is een belangrijk speerpunt (tegengaan van lozingen, minder belasting van het water en het zoveel mogelijk tegengaan van diffuse verontreinigingen).
Gemeente Zwolle heeft haar waterbeleid in 2008 vastgelegd in het Stedelijke Waterplan. Hierin zijn de ambities met betrekking tot de beleving en de kwaliteit van water beschreven. Gemeente Zwolle heeft haar beleid ten aanzien van hemelwaterinfiltratie vastgelegd in de gemeentelijke bouwverordening. Verder zijn in het gemeentelijk rioleringsplan ontwerprichtlijnen en beleidskeuzes beschreven waaraan voldaan moet worden.
De gemeente Zwolle heeft uitsluitend voor de binnenstad horecabeleid vastgesteld. Dit betekent dat voor de betreffende ontwikkeling geen specifiek horecabeleid geldt.
De gemeenteraad heeft in 2005 de milieuvisie 'Milieu op scherp' vastgesteld. De milieuvisie geeft de richting aan van het Zwolse milieubeleid. In de milieuvisie worden ambities en doelstellingen geformuleerd en worden prioriteiten gesteld in de ontwikkeling en uitvoering van het Zwolse milieubeleid.
In de milieuvisie is de strategie geformuleerd die Zwolle wil hanteren om te komen tot een effectief en efficiënt milieubeleid. Er worden parallelle sporen gevolgd.
Het beleid voor de aspecten geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bodem, duurzaamheid en visie op de ondergrond is relevant voor deze ontwikkeling. Dit beleid wordt hierna kort beschreven.
In de milieuvisie 'Milieu op scherp' wordt de ambitie voor geluid als volgt omschreven.
Zwolle is een dynamische stad met geluidsniveaus die passen binnen de wettelijke grenswaarden. Er zijn alleen geluiden die passen bij de functie van een gebied. Een belangrijke doelstelling is het verminderen van geluidshinder in bestaande woningen en voorkomen van geluidshinder bij renovatie en nieuwbouw. Een belangrijke maatregel om deze doelstelling te bereiken is het toepassen van stillere wegdeksoorten. Een andere maatregel is het meenemen van de geluidsdoelstellingen bij de ruimtelijke planontwikkeling.
Het luchtkwaliteitsplan gemeente Zwolle 2007-2011 beschrijft de luchtkwaliteitssituatie in Zwolle, de opgave, de ambitie en de aanpak om de vastgestelde doelen te bereiken. Zwolle wil, binnen de beïnvloedingssfeer van de gemeente, een significante bijdrage leveren aan de verbetering van de luchtkwaliteit. Om dat te bereiken zijn de volgende doelen geformuleerd:
Dit betekent dat de luchtkwaliteit in het planvormingsproces van ruimtelijke plannen en verkeersplannen wordt meegenomen: beleid ten aanzien van luchtkwaliteit inbedden in bestaand gemeentelijk beleid. De gemeente streeft ernaar dat het aspect door gaat werken in het verkeers- en vervoersbeleid, het ruimtelijke ordeningsbeleid en het beleid van vergunningen en handhaving.
De beleidsvisie externe veiligheid is op 6 maart 2007 vastgesteld door de gemeenteraad. De gemeente streeft ernaar voor haar gehele grondgebied te voldoen aan de basisveiligheid. Dit betekent dat:
In januari 2009 heeft de gemeenteraad het gebiedsgericht beleidskader externe veiligheid vastgesteld. Het gaat om een ruimtelijke uitwerking van het externe veiligheidsbeleid. Op basis van kenmerken (fysieke omgeving, hulpverleningsniveau en zelfredzaamheid) die bij een bepaald gebiedstype horen is een beleidsstandpunt bepaald ten aanzien van ene mogelijke toename van het groepsrisico. Tevens is op basis van dezelfde kenmerken van een gebiedstype bepaald of er plaats is voor nieuwe risicobronnen.
Het plangebied wordt gekarakteriseerd als gebiedstype 'stroomzone'. Stroomzones zijn gebieden rondom infrastructuur (spoorlijnen, wegen en waterwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Voor stroomzones is een apart beleidskader geformuleerd. Het beleidskader voor de stroomzone is, anders dan de overige gebieden, niet normatief (ten aanzien van het groepsrisico) maar is vooral gericht op een goede borging van de externe veiligheid belangen in het gebiedsontwikkelingsproces. Dit betekent dat er bij het ontwerpproces op voorhand geen maximaal groepsrisiconiveau voorgeschreven wordt maar dat er gezamenlijk gezocht wordt naar een verantwoorde ontwikkeling. Dit gebeurt door vanuit het beleidskader randvoorwaarden, uitgangspunten en handreikingen aan het ontwerp mee te geven ten aanzien van functies, inrichting en eventuele maatregelen.
Op deze manier zal het groepsrisico zoveel mogelijk beperkt worden en kan het bestuur een verantwoord besluit nemen over het eventueel te accepteren restrisico.
Op 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit in werking getreden. In dat kader heeft de gemeente Zwolle op 9 december 2008 een bodemfunctieklassenkaart vastgesteld, waarop voor de hele gemeente wordt aangegeven welke functie de bodem heeft of welke functie in de toekomst wordt nagestreefd. De functieklassenindeling is gebaseerd op het gebiedsgericht milieubeleid van de gemeente. Daarnaast is op 1 december 2009 door de gemeente een bodemkwaliteitsklassenkaart vastgesteld. De indeling van deze kwaliteitsklassen is gebaseerd op de huidige bodemkwaliteit van de deelgebieden.
Volgens het gemeentelijke Bodembeleidsplan (van kracht per 11 januari 2010) mag de bodemkwaliteitsklassenkaart als kwaliteitsbewijs worden gebruikt bij het herontwikkelen van een locatie. Eventueel vrijkomende grond mag volgens het bodembeleid binnen de gemeente worden hergebruikt met de bodemkwaliteitsklassenkaart als kwaliteitsbewijs. Voorwaarde hiervoor is dat de locatie niet verdacht wordt van bodemverontreiniging op basis van het huidige of historische gebruik, en er geen (al dan niet gesaneerd) geval van bodemverontreiniging bekend is.
Indien er aanwijzingen zijn dat de bodemkwaliteit niet geschikt is voor de functie, kan een bodemonderzoek nodig zijn om te bepalen of de locatie gesaneerd dient te worden. In principe worden verontreinigingen in de bovengrond functiegericht gesaneerd. Dit houdt in dat een locatie geschikt wordt gemaakt voor de functie. De terugsaneerwaarde is afhankelijk van de functie van de locatie en gericht op het voorkomen van eventuele risico's. Bij een functiegerichte sanering wordt daarom vaak een leeflaag aangebracht, die contact met de verontreinigde grond moet voorkomen.
Op 9 mei 2011 heeft de gemeenteraad een duurzaamheidsvisie vastgesteld, waarin ambities en doelstellingen zijn opgenomen voor de Gemeente Zwolle. Er zijn vijf principes (koester diversiteit, duurzaamheid als leidend principe, duurzaamheid is van en voor de stad, benutten lokale bronnen, transitie en innovatie) van duurzaamheid genoemd die als inspiratie en richtlijn dienen voor de uitvoering van duurzaamheid. De principes van duurzaamheid zorgen ervoor dat gestructureerd wordt nagedacht over duurzaamheid in alles wat we doen, van bedrijfsvoering tot beleidsontwikkeling en -uitvoering en de samenwerking met partijen in de stad.
In 2009 heeft het college een interimklimaatbeleid vastgesteld met betrekking tot nieuwbouw van woningen en utiliteitsgebouwen om het verouderde gemeentelijk klimaatbeleid in overeenstemming te brengen met het rijksbeleid vooruitlopend aan de vaststelling van nieuw gemeentelijk klimaatbeleid. Daarbij is de volgende doelstelling geformuleerd: het aandeel duurzame energie van het totale energiegebruik voor een nieuw te bouwen woningen en utiliteitsgebouwen bedraagt tenminste 60%.
De toepassing van koude warmte opslag (KWO) draagt in belangrijke mate bij niet alleen aan de doelstellingen van het interimklimaatbeleid, maar ook aan de doelstellingen van de Visie op de Ondergrond en het daarvan afgeleide gebiedsbeheersplan (zie beneden). Andere maatregelen om genoemde doelstellingen te bereiken zijn de toepassing van zonne-energie (PV en zonnecollectoren) en verbeterde isolatie.
Zwolle wil de evenwichtige groei en duurzame ontwikkeling van de stad voortzetten en goed regelen. Bij een optimale inrichting en ruimtegebruik is ook de ondergrondse dimensie een factor van betekenis. De gemeenteraad heeft hiervoor in oktober 2007 de Visie op de ondergrond vastgesteld en besloten de basisprincipes uit deze visie toe te passen in projecten.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op aspecten die beperkingen met zich meebrengen bij het toekennen van bestemmingen. Het betreft zowel de diverse milieuaspecten als de ligging van planologisch relevante kabels, leidingen en straalpaden.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
Rail- en wegverkeerslawaai
In het plangebied wordt geen geluidsgevoelig object (zoals een woning, bedrijfswoning, etc.) gerealiseerd/ toegestaan. Derhalve worden de aspecten rail- en wegverkeerslawaai buiten beschouwing gelaten.
Industrielawaai
De VNG-uitgave “Bedrijven en milieuzonering” geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. De uitgave is algemeen aanvaard als uitgangspunt bij het opstellen van bestemmingsplannen, zoals onder meer blijkt uit jurisprudentie van de Raad van State. In paragraaf 4.2.2.3 wordt onder meer de geluidsbelasting ten gevolge van de functies op het foodcourt getoetst. Opgemerkt wordt dat het plangebied niet is gelegen binnen de geluidszone van bedrijventerrein “Marslanden”. Op deze plaats wordt tevens geconcludeerd dat de ontwikkeling geen belemmering vormt voor de nabij gelegen (geluidsgevoelige) functies.
Het verkeer van en naar het foodcourt wordt direct op de Oude Meppelerweg/Meppelerstraatweg geleid die uitkomt op de Ceintuurbaan. Gezien de verkeerintensiteit op de Ceintuurbaan, zullen verkeersbewegingen opgaan in het verkeersbeeld. De parkeerplaatsen behorende bij het foodcourt zijn rondom de bedrijfsbebouwing gelegen, waarbij sprake is van één centrale in- en uitrit aansluitend op de Oude Meppelerweg. Dit betekent ook dat de geluidsbelasting als gevolg van deze verkeersbewegingen op deze locatie centraal plaatsvindt. Gezien de ruime afstand (>300 meter) van deze centrale in- en uitrit tot aan geluidsgevoelige functies in de omgeving worden geen belemmeringen verwacht.
Geconcludeerd wordt dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor het plan.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.
In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' wordt een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'.
Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.
Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor bijvoorbeeld geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Het plangebied is gelegen in de nabijheid van bedrijven op bedrijventerrein "De Vrolijkheid" en drukke verkeeraders zoals de A28 en Ceintuurbaan. Derhalve zal het gebied in principe aangemerkt kunnen worden als 'gemengd gebied'. Echter wordt voor de toetsing het gebied beoordeeld als zijnde een 'rustige woonwijk', om de effecten van de ontwikkeling op het woon- en leefklimaat ter plaatse van milieugevoelige functies volledig inzichtelijk te maken.
Algemeen
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Er wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:
Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast of het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de bedrijven in de omgeving.
Het foodcourt biedt ruimte aan verschillende functies zoals drie fastfoodrestaurants, een restaurant en bijbehorend parkeerterrein. Tussen de bestemmingsvlakken waarbinnen de milieubelastende functies worden toegestaan en de gevel van milieugevoelige functies dienen voor diverse aspecten bepaalde afstanden in acht te worden genomen. Deze afstanden worden in de onderstaande tabel inzichtelijk gemaakt.
Functie | Categorie | Geur | Stof | Geluid | Gevaar | |
Restaurants, cafetaria's, snackbars, etc. | 1 | 10 | 0 | 10 | 10 | |
Autoparkeerterreinen, parkeergarages | 2 | 10 | 0 | 30 | 0 |
Voor wat betreft de toetsing van deze activiteiten en de daarbij behorende milieubelasting op de omgeving, wordt uitgegaan van de meest milieubelastende activiteit. Het parkeerterrein wordt op basis van de VNG-uitgave gezien als de meest milieubelastende functie. Deze functies wordt geschaard onder milieucategorie 2. Voor een inrichting van milieucategorie 2 geldt, uitgaande van het omgevingstype 'rustige woonwijk', een grootste richtafstand van 30 meter.
De afstand van het plangebied tot de dichtstbijzijnde milieugevoelige functies (woningen aan de andere zijde van de Ceintuurbaan) bedraagt circa 170 meter. Daarmee wordt voldaan aan de gestelde richtafstanden. Van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden is dan ook geenszins sprake.
Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. Een horecavoorziening of parkeerterrein wordt niet aangemerkt als een milieugevoelig object. Derhalve leveren omliggende bedrijven/ functies geen belemmering op voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er dan ook geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Westerdiep Adviseur Milieu en Ruimte heeft een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd. De resultaten en conclusies worden hierna beschreven. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 4 van deze toelichting.
Uitgangspunten
De verkeersgeneratie van het plan en omliggende wegen is bepalend voor de luchtkwaliteit. Bij de berekeningen is uitgegaan van een toename van 8.278 motorvoertuigbewegingen per etmaal (werkdag) door het plan. In eerste instantie is met de NIBM-rekentool berekent dat het plan in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van luchtvervuilende stoffen in de buitenlucht.
In aanvulling daarop is een berekening uitgevoerd met het CAR-II model. Hiermee is de bijdrage van het plan berekent in samenhang met de achtergrondconcentratie van de omliggende wegen (A28, Ceintuurbaan en de Oude Mepperlerweg). De berekening zijn uitgevoerd op twee meetpunten:
Resultaten
Uit het onderzoek blijkt dat zowel in het realisatiejaar als in het horizonjaar de grenswaarden voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) conform de Wet milieubeheer niet worden overschreden, zoals weergegeven in de volgende tabel:
Tevens wordt opgemerkt dat er geen sprake is van een dreigende normoverschrijding. Dit geldt voor de concentraties binnen het plangebied (meetpunt 1) alsook voor de concentraties in de omgeving (meetpunt 2).
Het plangebied is daarmee ook geschikt voor vestiging van gevoelige functies in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.
Het plan draagt in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging, maar blijft ruimschoots binnen de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, is in dit geval een bodemonderzoek verricht conform de richtlijnen NEN 5740.
Econsultancy heeft een verkennend bodemonderzoek en verkennend/nader asbestonderzoek uitgevoerd in het plangebied. De conclusies en aanbevelingen voortkomend uit dit onderzoek zijn hieronder opgenomen. Het volledige onderzoek is opgenomen als Bijlage 5 bij deze toelichting.
Grond
De bodem van de gehele onderzoeklocatie bevat bijmengingen met vooral puindelen. De puinhoudende bodemlagen zijn over het algemeen licht verontreinigd met PAK, metalen, minerale olie en /of PCB. In de zintuiglijk schone bodemlagen zijn eveneens lichte verontreinigingen geconstateerd. De bodemkwaliteit ter plaatse van het oostelijke deel van de onderzoekslocatie wijkt in negatieve zin af. Hier zijn de puinhoudende bodemlagen matig tot sterk verontreinigd met PAK. Verwacht wordt, dat de geconstateerde verontreiniging een geval van ernstige bodemverontreiniging betreft. Dit op basis van de volumina van de grondverontreiniging op de onderzoekslocatie (totaal meer dan 25 m3 sterk met PAK verontreinigde grond). In de huidige situatie worden er geen gebruiksbeperkingen of gezondheidsrisico's verwacht. Het geval zal naar alle waarschijnlijkheid met betrekking tot saneren niet spoedeisend zijn.
Grondwater
In het grondwater zijn plaatselijk lichte verontreinigingen met barium en/of 1,2-dichloorethenen geconstateerd.
Asbest
Op één plek is in de puinhoudende laag zintuiglijk in de fractie > 16 mm asbesthoudend materiaal aangetroffen. Het materiaal betreft chrysotielhoudende vlakke plaat dat als hechtgebonden is aangemerkt. Uit de berekeningen blijkt dat het asbestgehalte ruim beneden de interventiewaarde blijft. In de onderzochte grond(meng)monsters zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen of vastgesteld. Op basis van de verzamelde gegevens mag worden gesteld dat er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging met asbest.
Advies
Met betrekking tot de in kaart gebrachte (sterke) verontreiniging met PAK op het oostelijke terreindeel, wordt gesteld dat het instellen van nader onderzoek waarschijnlijk weinig meerwaarde heeft ten aanzien van het afperken van deze verontreinigingen. Afhankelijk van de herinrichtingsplannen en wens op welk niveau risico's afgedekt dienen te zijn, zal afperkend onderzoek zinvol kunnen zijn. In ieder geval zullen bij de herinrichting saneringsmaatregelen nodig zijn.
Met inachtneming van het advies, vormt de bodemkwaliteit geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico (PR): dit is de overlijdenskans voor een individu in de omgeving van de installatie als gevolg van een ongeval met die installatie.
Het groepsrisico (GR): dit is de cumulatieve kansverwachting voor slachtofferaantallen in de omgeving van een installatie als gevolg van mogelijke ongevallen met die installatie.
Aan de hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In figuur 4.1 is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven.
Figuur 4.1 Uitsnede Risicokaart Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)
Op basis van de Risicokaart Overijssel zijn in het plangebied geen risicobronnen gelegen. Het plangebied ligt wel binnen de invloedsfeer van risicobronnen in de nabije omgeving. Het betreft de A28, die is aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen en het LPG-tankstation aan de Ceintuurbaan. De Oude Meppelerweg is niet aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen. Er vindt wel, net als de Ceintuurbaan, transport van gevaarlijke stoffen plaats ten behoeve van de bevoorrading van tankstations. Hiervoor is een ontheffing verleend.
Adviesgroep Aviv BV heeft onderzoeken uitgevoerd ten aanzien van de Externe veiligheid A28 (Bijlage 6) en het Groepsrisico LPG-tankstation (Bijlage 7). Aansluitend op deze onderzoeken is een Verantwoording groepsrisico (Bijlage 8) opgesteld door Adviesgroep Aviv BV. De resultaten worden hierna toegelicht.
A28
Plaatsgebonden risico
De veiligheidszone voor de A28 vanaf de wegas bedraagt 13 meter. Het plangebied is niet gelegen binnen deze zone. Het plaatsgebonden risico vormt daarom geen belemmering voor realisatie van nieuwe plannen.
Groepsrisico
Het groepsrisico is in de huidige en in de gewenste toekomstige situatie kleiner dan 0.1 keer de oriëntatiewaarde. Een uitvoerige verantwoording is derhalve niet noodzakelijk. Wel leidt de realisatie van het foodcourt tot een toename van het groepsrisico.
Plasbrandaandachtsgebied
Op basis van de Regeling Basisnet geldt voor dit deel van de A28 een plasbrandaandachtsgebied (PAG). In een zone van 30 meter langs de weg moet rekenen gehouden worden met de effecten van plasbrand. Opgemerkt wordt dat er geen nieuwe bebouwing wordt opgericht binnen een zone van 30 meter langs de A28.
LPG-tankstation (Ceintuurbaan 54)
Het LPG-tankstation nabij het plangebied is gevestigd aan de Ceintuurbaan 54. Het vulpunt en de tank zijn maatgevende onderdelen van het tankstation en de afstand ten opzichte van kwetsbare bestemmingen is bepalend voor het risiconiveau.
Plaatsgebonden risico
De verwachte LPG-doorzet van het tankstation is begrensd en vastgelegd in de voorschriften behorende bij de milieuvergunning. De doorzet bedraagt maximaal 1000 m³ LPG per jaar. Derhalve geldt voor een LPG-vulpunt een straal van 45 meter, voor de tank 25 meter en voor een afleverzuil 15 meter. De locatie waar personen verblijven, de horecabestemming, is buiten deze contouren gelegen.
Groepsrisico
Voor deze berekening is de aanwezigheid van personen geïnventariseerd tot een afstand van 150 meter rond het vulpunt en de tank. In de huidige situatie is de horecavestiging (binnen het plangebied) en een aantal woningen (buiten het plangebied) gelegen binnen de 150 meter contour. De nieuwe bebouwing in het plangebied wordt op een kortere afstand van het tankstation gerealiseerd ten opzichte van de bestaande bebouwing.
In de nieuwe situatie worden twee restaurants volledig gerealiseerd binnen de 150 meter contour. Een derde restaurant valt gedeeltelijk binnen deze contour. Daarbij wordt rekening gehouden met een sterk variërend aantal personen.
Het groepsrisico voor de nieuwe situatie is kleiner dan de oriëntatiewaarde. Het maximum aantal slachtoffers is circa 150. Het groepsrisico wordt bepaald door de ondergrondse tank. Zowel het maximum aantal slachtoffers als de frequentie in het gebied vanaf 10 slachtoffers zijn groter dan voor de bestaande situatie.
Verantwoording Groepsrisico
De ontwikkeling van het foodcourt op deze locatie leidt niet tot een onacceptabele toename van het groepsrisico van het LPG-tankstation of de snelweg A28. De toename is klein en zodanig dat het groepsrisico ruim onder de oriëntatiewaarde blijft (dat wil zeggen kleiner blijft dan 10% van de oriëntatiewaarde).
Dit kleine risico wordt aanvaardbaar geacht omdat:
Zelfredzaamheid
Aangezien de horecafunctie ongewijzigd blijft, wordt gesteld dat ook de zelfredzaamheid van de aanwezige personen niet zal veranderen. Het ruimtelijke plan maakt het echter wel mogelijk dat er meer personen binnen het plangebied aanwezig zullen zijn. Dit kan van invloed zijn op de zelfredzaamheid. De Veiligheidsregio kan het beste een oordeel geven over de zelfredzaamheid binnen het plangebied.
Bereikbaarheid
De bereikbaarheid van het plangebied veranderd in positieve zin door de ruimtelijke ontwikkeling. Het plangebied is in de huidige situatie en in de toekomstige situatie bereikbaar via de Meppelerstraatweg. Daarnaast zal het voor de hulpdiensten ook mogelijk worden het plangebied te bereiken via het nieuw aan te leggen fietspad.
Bluswatervoorziening
De Veiligheidsregio geeft aan dat de huidige bluswatervoorziening beperkt is langs de A28. Men is in overleg met het bevoegd gezag om dit te verbeteren voor het gehele beschouwde traject A28. Hierdoor wordt ook de bluswatervoorziening nabij het plangebied naar een afdoende niveau gebracht.
Voorbereiding
De opkomsttijd zal niet negatief beïnvloed worden door de ruimtelijke ontwikkeling.
Verder adviseert de Veiligheidsregio om de restaurants te laten voorzien van handmatig afsluitbare mechanische ventilatie. Dit in verband met een mogelijk ongeval met een transport met toxische stoffen over de A28.
Het plangebied ligt binnen het dekkingsgebied van een waarschuwing- en alarmeringsinstallatie. Dit kan gebruikt worden om de aanwezige personen te waarschuwen in geval van een calamiteit.
Tenslotte zal in eventueel opgestelde BHV-plannen de risico's van incidenten met gevaarlijke stoffen worden opgenomen. Ook zal in dit plan acties worden opgenomen die ervoor moeten zorgen dat de veiligheid binnen het plangebied wordt vergroot. Dit zal in overleg met de Veiligheidsregio worden uitgewerkt.
Advies Brandweer
Naar aanleiding van het toesturen van het concept-voorontwerpbestemmingsplan heeft de Brandweer IJsselland (Veiligheidsregio IJsselland) haar advies uitgebracht. Dit advies is opgenomen in Bijlage 9 en is verwerkt in dit plan en de daarbij behorende bijlagen.
Overstromingsrisico
Het plangebied is tevens gelegen binnen een overstromingsrisicogebied. Dit aspect wordt nader behandeld in subparagraaf 4.2.10.
Met inachtneming van de adviezen, vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.
Natuurbank Overijssel heeft een Natuurwaardenonderzoek in de vorm van een Quickscan, een nader onderzoek vleermuizen en nader onderzoek modderkruipers uitgevoerd in het plangebied. De resultaten van de onderzoeken worden hierna toegelicht. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 10.
Natura 2000
Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van EZ.
Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft de “Uiterwaarden Zwarte water en Vecht” en is gelegen op een afstand van ruim 1,4 kilometer.
In de PAS zijn alle Natura 2000-gebieden opgenomen waarbinnen ten minste één stikstofgevoelig habitattype voorkomt dat te maken heeft met overbelasting door stikstof. Gelet op de toename van verkeersbewegingen van de ontwikkeling in het plangebied is middels het rekenmodel AERIUS berekend of er sprake is van een depositiebijdrage (NOX em NH3) op de Natura 2000. Uit de berekening komt naar voren dat er geen sprake is van een meetbare toename van depositie.
Geconcludeerd wordt dat er geen aantasting plaatsvindt op de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden.
Ecologische Hoofdstructuur
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De EHS is in provinciale structuurvisies) uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de EHS geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Het plangebied is niet gelegen binnen de concreet begrensde EHS. De EHS is gelegen op een afstand van circa 1,2 kilometer. Gezien de afstand van het plangebied tot de EHS, de invulling van het tussenliggende gebied en de aard en omvang van de ingreep wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS.
Algemeen
Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.
Resultaten Quickscan natuurwaardenonderzoek
In het kader van de Flora- en Faunawet is het plangebied onderzocht op het voorkomen van beschermde planten en dieren en de potentiële aanwezigheid van deze soorten (geschiktheid van het gebied voor de desbetreffende soorten).
Beschermde plantensoorten zijn niet aangetroffen in het plangebied en geschikte groeiplaatsen hiervoor ontbreken. Naar aanleiding van het onderzoek worden de volgende diersoorten nader toegelicht.
Broedvogels
Er broeden waarschijnlijk ieder jaar vogels in de beplanting en het bijgebouw. Dit zijn soorten waarvan uitsluitend de bezette nesten beschermd zijn. Werkzaamheden die leiden tot het verstoren, verwonden of doden van bezette nesten en/of jonge vogels, zoals het slopen van bebouwing en rooien van beplanting dienen buiten de voortplantingsperiode uitgevoerd te worden.
Vleermuizen
Er zijn geen vleermuizen in het plangebied vastgesteld. Tevens zijn er geen potentieel geschikte verblijfplaatsen van vleermuizen waargenomen.
Gelet op de karakteristieken van het plangebied en de geplande werkzaamheden zal de ontwikkeling niet leiden tot een significante verslechtering van foerageermogelijkheden of aantasting van mogelijke vliegroutes. Nader onderzoek ten aanzien van foerageergebieden of vliegroutes van vleermuizen is niet noodzakelijk.
Grondgebonden zoogdieren
Het onderzoeksgebied maakt onderdeel uit van het leefgebied van beschermde grondgebonden zoogdiersoorten. Echter ontbreken vaste rust- en verblijfplaatsen. Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing wordt niet noodzakelijk geacht.
Amfibieën
In het onderzoeksgebied komen mogelijk beschermde soorten amfibieën voor. Amfibieën komen mogelijk in zeer lage dichtheden voor in het onderzoeksgebied. In het kader van de algemene zorgplicht hoeven geen nadere maatregelen genomen te worden. Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing wordt niet noodzakelijk geacht.
Overige soorten
Overige beschermde soorten zijn niet aangetroffen en voor enkele soorten ontbreken geschikte leefgebieden.
Resultaten Nader onderzoek vleermuizen
Uit de Quickscan kwam naar voren dat de aanwezigheid van een vaste verblijfplaats van vleermuizen in de te slopen bebouwing niet kon worden uitgesloten. Het te slopen gebouw lijkt in potentie geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen.
De bebouwing in het plan gebied wordt door een gewone dwergvleermuis benut als zomer- en paarverblijf. Deze verblijfplaatsen zijn volgens de Ff-wet strikt beschermd. Er dient een ontheffing ex. art. 75C van de Ff-wet aangevraagd te worden om de gebouwen te mogen slopen. Om de ontheffing te kunnen verkrijgen dienen er mitigerende maatregelen genomen te worden. Deze bestaan uit het nemen van tijdelijke- en duurzame maatregelen zodat de functie van het gebied voor deze soort behouden blijft. Tijdelijke maatregelen zijn bijvoorbeeld het plaatsen van kasten in de periode dat de oude bebouwing weg is en er nog geen nieuwe duurzame verblijfplaatsen gecreëerd zijn in de nieuwe bebouwing. Duurzame maatregelen zijn bijvoorbeeld het creëren van potentieel geschikte verblijfplaatsen in de nieuwe bebouwing. De gewone dwergvleermuis is niet bijzonder kritisch en laat zich relatief eenvoudig helpen met kunstmatige verblijfplaatsen. De betekenis van het plangebied als foerageergebied is beperkt. Door de voorgenomen activiteit wordt deze mogelijk licht negatief beïnvloed. Een aantoonbaar negatief effect zal het niet hebben. Geadviseerd wordt om slim met openbare verlichting in het plangebied om te gaan. Er bevinden zich geen vliegroutes van vleermuizen in het gebied.
Zorgplicht
Overigens wordt benadrukt dat rekening wordt gehouden met de in artikel 2 van de Flora- en faunawet opgenomen zorgplichtbepaling.
Er worden geen negatieve effecten op de EHS en de Natura 2000-gebieden verwacht. In het kader van de Flora- en Faunawet is ontheffing ex. art. 75C noodzakelijk in verband met de vaste verblijfplaats van vleermuizen. De benodigde ontheffing is verleend (aanvraagnummer: 5190015800680 , datum: 27 augustus).
In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r.
Een bestemmingsplan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.
Het komt er op neer dat voor bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
Artikel 19j, lid 2 van de Natuurbeschermingswet 1998
Uit het Onderzoek luchtkwaliteit blijkt dat zowel in het realisatiejaar als in het horizonjaar de grenswaarden voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) conform de Wet milieubeheer niet worden overschreden. Tevens wordt opgemerkt dat er geen sprake is van een dreigende normoverschrijding. Kortheidshalve wordt verwezen naar subparagraaf 4.2.3. Daarbij gelet op de afstand en de invulling van het tussengelegen gebied, wordt gesteld dat geen sprake zal zijn van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura-2000 gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 19j van de Natuurbeschermingswet 1998 is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk. Derhalve is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.
Drempelwaarden Besluit m.e.r.
In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in bijlage D van het Besluit m.e.r., namelijk:
D11.2 De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
Indien het plan wordt vergeleken met de drempelwaarden uit de D-lijst kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit aangezien deze pas geldt bij een bedrijfsoppervlakte van 200.000 m2 of meer of een oppervlakte van 100 hectare of meer. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Indien hierbij de drempelwaarden uit de D-lijst voor deze activiteit (o.a. 200.000 m2 bedrijfsruimte of meer of 100 hectare of meer) wordt vergeleken met de omvang van ontwikkeling (2.100 m2 bvo op een totale oppervlakte van ± 0,8 hectare), wordt geconcludeerd dat sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele male kleinschaliger is.
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Openbare nutsvoorzieningen, waaronder afvalcontainers zijn toegestaan binnen de bestemmingen. Nabij belangrijke rij- en looproutes zullen afvalcontainers wordt geplaats om zwerfvuil zoveel mogelijk te voorkomen.
Het (peil)beheer van de watergangen berust bij het waterschap Groot Salland en het onderhoud bij de gemeente Zwolle.
Het plangebied is niet gelegen binnen een waterwingebied, intrekgebied of grondwaterbeschermingsgebied.
Quickscan
Het plangebied is gelegen in dijkring 53, Salland. Deze dijkring wordt omsloten door de Vecht aan de noordzijde, de IJssel aan de westzijde en het Zwarte Water aan de noordwestzijde. Omdat het bestemmingsplan ruimte biedt aan de ontwikkeling van niet incidentele overstromingsgevoelige functies en omdat het plangebied gelegen is in dijkring 53 is een overstromingsrisicoparagraaf verplicht.
Voor de keringen van dijkring 53 is de overschrijdingskans genormeerd op 1/1.250e per jaar. Op basis van de provinciale risicokaart wordt de maximale waterdiepte, in Zwolle voor dijkring 53 tijdens een overstroming, geschat tussen de 0,8 en 2,0 meter. De mogelijke waterdiepte kan daarmee worden aangeduid als ondiep.
Afhankelijk van de locatie waar een dijk doorbreekt zal water dijkring 53 binnen stromen. Afhankelijk van de locatie binnen dijkring 53 kan het wenselijk zijn om maatregelen dan wel voorzieningen te treffen.
Maatregelen
Bij nieuwe ontwikkelingen binnen de dijkringen is het gewenst dat tijdig wordt nagedacht over voorzieningen dan wel maatregelen die kunnen worden getroffen waarbij eventuele risico's en nadelige effecten van een overstroming kunnen worden beperkt. Het betreft ook een stuk bewustwording dat bouwen in risicovolle gebieden bepaalde risico's met zich meebrengt en dat hier adequaat mee omgesprongen dient te worden. Bij de ontwikkeling van het plangebied dient rekening te worden gehouden met mogelijke overstroming(en).
Voor onderhavige ontwikkeling kan worden gedacht aan navolgende voorzieningen/ maatregelen:
Nabij het plangebied ligt een leiding voor het transport van drinkwater. Uit een oogpunt van veiligheid en bedrijfsvoering wordt door de leidingbeheerder eisen gesteld ten aanzien van het oprichten van bouwwerken en het uitvoeren van werkzaamheden in de nabijheid van de leidingen. Voor de waterleiding van Vitens geldt dat een bebouwingsvrije ruimte in acht moet worden genomen van 2 meter, gemeten vanuit het hart van de betreffende leiding.
Binnen het plangebied zijn geen straalpaden of onder- / bovengrondse hoogspanningsleidingen aanwezig. Nabij het plangebied is wel een straalpad aanwezig tussen de straalverbindingstoren Zwollerkerspel en straalverbindingstoren Westerlaan. Aangezien deze buiten het plangebied is gelegen, gelden in dit kader geen beperkingen ten aanzien van de bouwhoogte.
In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van de doelstelling en de uitgangspunten die gehanteerd zijn bij het maken van dit bestemmingsplan.
Dit bestemmingsplan biedt de ruimtelijke en juridische grondslag voor het realiseren van het foodcourt op de locatie van de voormalige horeca-uitspanning 'De Vrolijkheid'. Tevens wordt een attentiemast gerealiseerd en is de gewijzigde inrichting van de Westerveldse Aa opgenomen in het plan.
In dit bestemmingsplan wordt uitgegaan van realisatie van een drietal fastfood-restaurants met bijbehorende drive-inns, een (regulier) restaurant en bijbehorende parkeerplaatsen. Tevens wordt een attentiemast gerealiseerd voor de zichtbaarheid vanaf de A28. De attentiemast voorziet in bedrijfsuitingen onder meer richting de A28.
Het plan voorziet in de herontwikkeling van de locatie waarbij de bestaande bebouwing behorende bij de voormalige horeca-uitspanning 'De Vrolijkheid' zal worden gesloopt.
Met de herontwikkeling worden een aantal nieuwe gebouwen gerealiseerd, die zijn gericht op de Oude Meppelerweg. Eén gebouw is tevens gericht op de Ceintuurbaan. Dit is weergegeven in figuur 5.1.
Daarnaast wordt een attentiemast gerealiseerd die zichtbaar zijn zal vanaf de A28. Opgemerkt wordt dat de invulling zoals opgenomen in figuur 5.1 indicatief is.
Figuur 5.1 Invulling plangebied (Bron: Van der Linde Architecten)
De locatie en omvang van het meeste westelijke gelegen gebouw is vastgelegd middels een bouwvlak op de verbeelding, vanwege de nabijheid van het naastgelegen tankstation. De locatie van de attentiemast is ook vastgelegd. De overige gebouwen zijn niet exact op een locatie gefixeerd om enige vrijheid te behouden in de planontwikkeling en aan te sluiten op de specifieke wensen en eisen van de afnemers. Om flexibiliteit te behouden en om een compleet bebouwd gebied te voorkomen, is een maximaal oppervlakte aan gebouwen opgenomen van 2.300 m2.
De gebouwen ten behoeve van de fastfoodrestaurants zijn maximaal 18 meter hoog, krijgen een moderne uitstraling en worden voorzien van platte daken. De attentiemast wordt maximaal 40 meter hoog.
De sloop van de bebouwing en het rooien van de bebouwing staat gepland voor 2016 met inachtneming van het slopen/rooien buiten de broedperiode om broedende vogels in de bebouwing en beplanting niet te verstoren. De realisatie van het foodcourt staat gepland voor 2016.
De aanwezige watergang, de Westerveldse Aa (leggernummer DI.30), wordt met dit plan gewijzigd. Hiermee wordt rekening gehouden met een voldoende afvoercapaciteit van de watergang. De herinrichting van de watergang wordt met dit plan opgenomen in de bestemming 'Water'.
Het water heeft na de wijziging niet uitsluitend een waterhuishoudkundige functie, maar maakt onderdeel uit van het stedenbouwkundige plan. Het water in de nieuwe situatie aan de oost- en westzijde zichtbaar. Hierdoor ontstaat meer beleving (zichtbaarheid) van de Westerveldse Aa ter plaatse van het plangebied. Ten behoeve van het onderhoud wordt, conform afspraken met het Waterschap, een boot-inlaatplaats aan de noordwestzijde van het plangebied aangelegd.
Het foodcourt is voor de auto direct ontsloten vanaf de Oude Meppelerweg middels één centrale in- en uitrit op de Oude Meppelerweg/Meppelerstraatweg die uitkomt op de Ceintuurbaan. De centrale in- en uitrit is zover mogelijk van de kruising met de Ceintuurbaan gesitueerd, om de doorstroming op de Ceintuurbaan tijdens de piekmomenten van het bezoek aan de foodcourt niet te belemmeren. Voor het linksafslaande autoverkeer naar het foodcourt wordt ter plekke van de inrit op de Oude Meppelerweg een linksafvak gerealiseerd met een capaciteit voor minimaal 5 auto's. De nabijgelegen verkeerslichten op de kruising Oude Meppelerweg/Rechterland zorgen voor voldoende hiaten in de verkeersstroom om het linksafslaande verkeer ter plekke van de foodcourt af te wikkelen. De Oude Meppelerweg en de Ceintuurbaan bieden voldoende capaciteit en kwaliteit voor goede ontsluiting van de foodcourt.
Voor fietsers wordt een aparte oversteek in twee etappes gerealiseerd. Ten opzichte van de huidige ontsluiting van restaurant de Vrolijkheid wordt de situatie aanzienlijk verbeterd. Het fiets-/ voetpad wordt ook geschikt gemaakt als calamiteitenroute. De locatie is per openbaar vervoer ook goed ontsloten door de aanwezige bushaltes bij de kruising met het Rechterland (<200 m).
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317 (oktober 2012)' van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Specifiek voor verkeersgeneratie en parkeren heeft het CROW de publicatie, 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' opgesteld. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen.
In de CROW wordt voor fastfoodrestaurants geen onderscheidt gemaakt wat betreft de verstedelijkingsgraad, stedelijke zone en het type. Publicatie 317 hanteert een vaste verkeersgeneratie van ca 1.150 motorvoertuigen (mvt) per fastfoodrestaurant per weekdagetmaal. Deze verkeersgeneratie is gebaseerd op solitaire vestiging langs auto(snel)wegen van veelal de meest verkeer aantrekkende fastfoodketen (MC-Donalds). Voorbeelden elders in het land (Terneuzen, Amsterdam e.d.) laten ook lagere kencijfers zien (ca. 500 per etmaal). De verdeling over de werkdagen en het weekend is ongeveer 50/50.
Gelet op de verschillende typen fastfoodketens (4 en geen Mc Donalds) op deze locatie verwachten wij een verkeersgeneratie van minimaal 2000 en maximaal 4000 per weekdagetmaal. Dit betekent op een werkdag 500 mvt/spitsuur 50 mvt en op een weekenddag 1000 mvt/spitsuur 100 mvt. De capaciteit van de te realiseren ontsluiting is voldoende om deze verkeersstromen te verwerken.
Het foodcourt is bedoelt voor de vestiging van met name fastfoodrestaurants. Fastfoodrestaurant komt als omschrijving niet voor in de parkeernormering. Fastfoodrestaurants kenmerken zich echter door het feit dat de verblijfsduur korter is dan bij een restaurant. Daarnaast zal een deel van de bezoekers gebruik maken van drive-inns, waarmee voor deze bezoekers geen parkeerplaatsen nodig zijn. Om die redenen wordt voor de fastfoodrestaurants dezelfde parkeernorm gehanteerd als voor 'café/bar/discotheek/cafetaria'. Voor café/bar/discotheek/cafetaria in matig stedelijk gebied, geldt een parkeernorm van minimaal 5,0 en maximaal 7,0 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo.
Op de Archeologische Waarderingskaart Zwolle is het gebied gekwalificeerd als 50%. Team archeologie van de gemeente Zwolle zal in het kader van de omgevingsvergunning nader advies geven inzake het eventueel uitvoeren van een bureau- en/of veldonderzoek. Ter bescherming van de eventueel aanwezige archeologische waarden is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' conform het gemeentelijke archeologie beleid opgenomen in het plangebied.
Zoals reeds is aangegeven wordt met de sloop van bestaande bebouwing en het rooien van beplanting rekening gehouden met de broedperiode van broedvogels. Op deze wijze worden significant negatieve effecten op de flora en fauna voorkomen.
Door de herinrichting van de Westerveldse Aa wordt voldaan aan het realiseren van voldoende capaciteit. Tevens voldoet de inrichting aan het voornemen om de watergang met bijbehorende gemalen en duikers vispasseerbaar te maken.
Dit bestemmingsplan is gemaakt conform het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 20. Dit handboek is gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.
De regels zijn binnen de systematiek van de SVBP2012 aangepast aan de Zwolse situatie en uitgebreid met extra standaardbestemmingen, waaraan in Zwolle behoefte is. De regels van Foodcourt De Vrolijkheid zijn voor zover nodig op hun beurt weer aangepast aan specifieke situaties in het plangebied van het bestemmingsplan Foodcourt De Vrolijkheid.
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:
Gevolgd door de volgende bijlagen:
Hoofdstuk 1 Inleidende regels:
De inleidende regels zijn van algemene aard en bestaan uit de volgende regels:
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels:
Toelichting op de regels voor de enkelbestemmingen:
Het gehele plangebied is onderverdeeld in enkelbestemmingen. Dit in tegenstelling tot een bestemming die andere bestemmingen als dubbelbestemming overlapt. De dubbelbestemmingen behoeven niet in het gehele plangebied voor te komen.
Een enkelbestemming kan in het plangebied op één plaats, maar ook op meerdere plaatsen voorkomen. De bij deze bestemmingen behorende regels zijn per bestemming in een apart artikel ondergebracht.
Alle regels die op een bepaalde bestemming van toepassing zijn, worden zoveel mogelijk in de bestemmingsregels zelf geregeld. Op deze wijze wordt bij de digitale versie van het plan bij het aanklikken op adres of bestemmingsvlak zo veel mogelijk informatie gegeven zonder dat er verder doorgeklikt behoeft te worden.
De opbouw van een bestemmingsregel is als volgt:
Per bestemmingsonderdeel wordt hierna een korte toelichting wordt gegeven.
In de bestemmingsomschrijving wordt een nadere omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie wordt als eerste genoemd. Indien van toepassing, worden ook aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschiktheid wordt aangegeven door de zin 'met daaraan ondergeschikt'. De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie in de bestemming. De bestemmingsomschrijving is niet alleen functioneel maar bevat ook inrichtingsaspecten.
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld.
Voor de functies wordt dan alleen gebruik gemaakt van de begrippen 'gebouwen' en 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde'.
De maatvoering waaraan een gebouw en bouwwerk, geen gebouw zijnde, dient te voldoen wordt in deze regel opgenomen. De maximum goothoogte en maximum bouwhoogte worden in meters weergegeven, de dakhelling in graden.
De hoogte van de gebouwen wordt op de verbeelding aangegeven, indien er geen uniforme hoogteregels voor de gehele bestemming van toepassing zijn. Dit wordt in de verbeelding op papier van het plan gedaan door middel van een symbool in de vorm van een rondje verdeeld in een matrix met 2 of 3 vlakken. Linksboven staat bijvoorbeeld de maximum goothoogte in meters vermeld, rechtsboven de maximum bouwhoogte in meters en onderaan staat zo nodig het maximum bebouwingspercentage aangegeven. Het symbool is gekoppeld aan het bouwvlak, of indien er geen bouwvlak aanwezig is, aan het bestemmingsvlak.
Op grond van artikel 3.6, eerste lid onder d, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat door burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen worden gesteld. Het betreft hier nadere eisen ten behoeve van bepaalde doorgaans kwalitatief omschreven criteria, zoals stedenbouwkundig beeld, woonsituatie, en verkeersveiligheid. De nadere eisenregeling biedt de mogelijkheid om in concrete situaties in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning sturend op te treden door het stellen van nadere eisen. De criteria zijn in de bepaling van nadere eisen zelf opgenomen.
De procedure voor het stellen van nadere eisen is in deze bestemmingsregels omschreven in Artikel 15 Algemene procedureregels.
Op grond van artikel 3.6, eerste lid onder c, van de Wro kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat bij een omgevingsvergunning van het bestemmingsplan kan worden afgeweken. In deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de bouwregels waarvan kan worden afgeweken. Een afwijkingsmogelijkheid van de bouwregels wordt alleen opgenomen, indien dit noodzakelijk wordt geacht in verband met het gewenste beleid en het een afwijking of verduidelijking betreft van de algemene afwijkingsregels. De criteria zijn in de afwijkingsregel zelf opgenomen.
De procedure voor het afwijken van de bouwregels is omschreven in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
In artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wabo wordt aangegeven dat het verboden is zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. Ter verduidelijking worden in een aantal bestemmingen in de specifieke gebruiksregels specifieke vormen van gebruik met name uitgesloten. Dit zijn gebruiksvormen, waarvan het op voorhand gewenst is aan te geven dat deze in ieder geval niet zijn toegestaan.
Door het opnemen van de eis voor een omgevingsvergunning overeenkomstig artikel 2.1, eerste lid onder b, van de Wabo, kunnen specifieke inrichtingsactiviteiten aan een omgevingsvergunning worden verbonden. Het betreft het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden. Het bouwen wordt niet aangemerkt als zo'n inrichtingsactiviteit. De eis voor een dergelijke omgevingsvergunning wordt opgenomen om extra bescherming aan een specifieke waarde van de bestemming te bieden, zoals de landschappelijke of cultuurhistorische waarde. De eis voor deze omgevingsvergunning wordt met de criteria voor vergunningverlening in de bestemmingsregel opgenomen.
Toelichting op de regels voor dubbelbestemmingen:
Een dubbelbestemming wordt opgenomen in een bestemmingsplan wanneer er sprake is van twee functies die onafhankelijk van elkaar op dezelfde plaats voorkomen. Het opnemen van een dubbelbestemming zorgt met het oog op een specifiek belang voor bescherming van het betreffende gebied.
Het betreft in dit plan:
Artikel 9 Waarde - Archeologie;
Deze bestemmingen liggen als het ware over de reguliere (enkel)bestemmingen heen. De bestemmingsomschrijving van de dubbelbestemming geeft aan dat de gronden, naast de andere aan die gronden gegeven (enkel)bestemmingen, mede voor deze dubbelbestemming zijn bestemd.
De opbouw van een dubbelbestemmingregel is dezelfde als die van een (enkel)bestemmingsregel, maar alleen die regels worden ter aanvulling opgenomen die noodzakelijk zijn. De regels in de dubbelbestemming geven de verhouding van de enkelbestemming ten opzicht van de dubbelbestemming aan.
In de algemene regels zijn de volgende regels in onderstaande volgorde opgenomen:
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel;
Artikel 11 Algemene bouwregels;
Artikel 12 Algemene gebruiksregels
Artikel 13 Algemene aanduidingsregels;
Artikel 14 Algemene afwijkingsregels;
Artikel 15 Algemene procedureregels.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels:
In dit laatste hoofdstuk komen de overgangsregels en de slotbepaling aan de orde.
Ten slotte zijn als bijlagen bij de regels gevoegd:
Bijlage 1 Lijst met horecacategorieën.
Hierin worden de in de regels gebruikte begrippen gedefinieerd. Ze zijn alfabetisch gerangschikt met uitzondering van de begrippen plan en bestemmingplan die als eerste zijn genoemd.
Het doel van deze regels is om misverstanden of verschillen in interpretatie te voorkomen. Dit als aanvulling op de gevallen waarbij het woordenboek van Van Dale geen uitsluitsel geeft.
Dit is de handleiding voor de manier van meten van diverse in het plan bepaalde maten.
Hierna wordt - voor zover nog nodig - een toelichting op een aantal artikelen van de bestemmingsregels gegeven:
Het structuurgroen is bestemd tot 'Groen'. In deze bestemming zijn paden voor langzaam verkeer en calamiteitenroutes toegestaan maar geen wegen en parkeervoorzieningen voor snelverkeer. Dit is vast beleid waar niet van zal worden afgeweken. Bermen en groenstroken langs wegen, die geen structuur- of buurtgroen zijn, zijn opgenomen in de verkeersbestemmingen. Binnen deze laatste bestemmingen is een uitwisseling van groen, verkeer en parkeren overal toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - attentiemast' is het overstek van een attentiemast van 40 meter hoog toegestaan.
Binnen de bestemming 'Groen' zijn overal trapveldjes en speelvoorzieningen mogelijk. Binnen deze bestemming mogen overal gebouwtjes voor openbare nutsvoorzieningen en maatschappelijke voorzieningen tot 50 m² en met een goothoogte tot 3 meter en een nokhoogte tot 6 meter worden gebouwd.
Artikel 4 Horeca - Café-restaurant
Het plan, zoals beschreven in Hoofdstuk 5 Planbeschrijving, wordt mogelijk gemaakt door het bestemmingsvlak en de bouwvlakken te vergroten, waar dit uit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar is. In de bestemming zijn toegestaan:
Tevens zijn bijbehorende voorzieningen zoals parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, tuinen, erven en terreinen toegestaan. Gebouwen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan tot een gezamenlijk oppervlakte van 2300 m2 brutovloeroppervlakte.
De bouwvlakken binnen de 150 meter contour van het LPG-tankstation, zijn wel strak om de gewenste bebouwing gelegd. De gebouwen voor de (fastfood)restaurants worden maximaal 18 meter hoog.
Artikel 5 Verkeer - Erftoegangsweg
Deze bestemming is opgenomen voor het verkeers- en verblijfsgebied met een erftoegangsfunctie naar het foodcourt. Het heeft een inrichting gericht op gemengd verkeer in een 30 kilometer gebied. Behalve de rijbanen zelf worden ook de bijbehorende bermen, voetpaden, fietspaden en parkeerplaatsen in de bestemming opgenomen. Ook groenvoorzieningen en speelvoorzieningen zijn als onderdeel van de verblijfsfunctie mogelijk in deze bestemming. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - attentiemast' is het overstek van een attentiemast van 40 meter hoog toegestaan. Binnen deze bestemming mogen ook gebouwtjes voor openbare nutsvoorzieningen en maatschappelijke voorzieningen tot 50 m² en met een goothoogte tot 3 meter en een nokhoogte tot 6 meter worden gebouwd.
Deze bestemming omvat al het water dat van belang is voor de waterhuishouding van het gebied. Water dat voor de waterhuishouding niet van belang is, is opgenomen in de bestemmingsomschrijving van andere bestemmingen.
Deze bestemming valt samen met andere bestemmingen en wordt daarom dubbelbestemming genoemd. Deze dubbelbestemming omvat het in het plangebied gelegen hoge gasdrukleidingennet.
Bouwwerken ten behoeve van andere bestemmingen, welke met deze dubbelbestemming samenvallen, mogen uitsluitend worden gebouwd met toepassing van een afwijking, nadat advies van de leidingbeheerder is ingewonnen.
Ter bescherming van de leidingen is voor het uitvoeren van een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden een omgevingsvergunningenstelsel van toepassing.
Deze bestemming valt samen met andere bestemmingen en wordt daarom dubbelbestemming genoemd. Deze dubbelbestemming omvat het in het plangebied gelegen ondergrondse net van hoofdtransportleidingen voor de drinkwatervoorziening. Deze leidingen transporteren drinkwater van de productielocatie naar centrale punten in de verderop gelegen voorzieningsgebieden.
Bouwwerken ten behoeve van andere bestemmingen, welke met deze dubbelbestemming samenvallen, mogen uitsluitend worden gebouwd met toepassing van een afwijking, nadat advies van de leidingbeheerder is ingewonnen.
Ter bescherming van de leidingen is voor het uitvoeren van een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden een omgevingsvergunningenstelsel van toepassing.
Artikel 9 Waarde - Archeologie
Uitgangspunten voor deze dubbelbestemming zijn:
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een perceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 11 Algemene bouwregels
In dit artikel wordt geregeld dat een bouwplan moet voorzien in voldoende ruimte voor parkeren, laden en lossen.
Wat voldoende is, wordt op basis van het algemene parkeerbeleid van de gemeente Zwolle bepaald tijdens de beoordeling van een bouwplan.
Bij een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken, indien anderszins in voldoende ruimte kan worden voorzien. Hierbij kan gedacht worden aan het betalen van een compenserende bijdrage aan de gemeente Zwolle. Ten slotte kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken in bijzondere omstandigheden, onder andere op basis van criteria van het algemene parkeerbeleid.
Artikel 12 Algemene gebruiksregels
In dit artikel wordt geregeld dat indien het gebruik wordt gewijzigd moet worden voorzien in voldoende ruimte voor parkeren, laden en lossen.
Bij een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken, indien anderszins in voldoende ruimte kan worden voorzien. Hierbij kan gedacht worden aan het betalen van een compenserende bijdrage aan de gemeente Zwolle. Ten slotte kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken in bijzondere omstandigheden, onder andere op basis van criteria van het algemene parkeerbeleid.
Artikel 13 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel wordt het weren van gronden en bouwwerken ten behoeve van kwetsbare objecten in het kader van externe veiligheid geregeld. Bij een wijzigingsbevoegdheid kan de aanduiding worden verplaatst of verwijderd.
Artikel 14 Algemene afwijkingsregels
In deze regels is als eerste de op grond van vaste jurisprudentie vereiste algemene afwijking in de vorm van de zogenaamde 'toverformule' opgenomen. Bij een omgevingsvergunning moet van het gebruiksverbod worden afgeweken, indien strikte toepassing zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Daarnaast wordt in deze regels de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde in het bestemmingsplan geregelde onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Deze regels zijn niet van toepassing, indien en voor zover er specifieke in de bestemming zelf geregelde afwijkingsregels van toepassing zijn.
Ten slotte zijn de criteria voor de toepassing van deze afwijkingsregels hier opgenomen.
Artikel 15 Algemene procedureregels
Hierin wordt de standaardprocedure bij Zwolse bestemmingsplannen voor de voorbereiding van een besluit tot het stellen van een nadere eis beschreven.
Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Bro is voorgeschreven.
Tevens is een hardheidsclausule opgenomen in de vorm van persoonsgebonden overgangsrecht op de wijze zoals door de regering bij de totstandkoming van het Bro werd aanbevolen.
Als laatste wordt de slotregel opgenomen. Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van het plan, de aanhalingstitel van de regels van het plan als de vaststellingregel van het plan.
Bijlage 1 Lijst met horecacategorieën:
Deze lijst geeft de horecacategorieën aan, welke toelaatbaar zijn in de bestemming 'Horeca - Café-restaurant'.
In het bestemmingsplan is uitbreiding van de horecafunctie mogelijk gemaakt ten behoeve van de realisatie van drie fastfoodrestaurants, een (regulier) restaurant en een attentiemast. De hoogte van de attentiemast past binnen de bouwhoogtezonering vanuit het gemeentelijke Structuurplan 2020.
De locatie is zeer geschikt voor een herontwikkeling voor een dergelijke functie, gezien de bereikbaarheid en omgeving.
De bestemmingsregels zijn op een dusdanige wijze geformuleerd, dat de handhaving van het bestemmingsplan voor een ieder duidelijk kan zijn. Dit is met name gelegen in de formulering van de specifieke gebruiksregels, waarin een opsomming is opgenomen van de verschillende manieren van gebruik van gronden en bouwwerken die in ieder geval in strijd zijn met de bestemming.
Dit bestemmingsplan is vervaardigd conform de richtlijnen van het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 20.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Zwolle. Hierin wordt tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
De vooroverlegreactie van Rijkswaterstaat is opgenomen in Bijlage 11. De vooroverlegreactie gaat in op de verkeersafwikkeling van het plan en de gevolgen daarvan voor de aansluiting A28. Daarnaast wordt inzake de attentiemast aangegeven dat deze (conform afspraak) statisch moet zijn en bij het ontwerp rekening te houden met het aspect afleiding.Hierna wordt kort ingegaan op deze reactie en op welke wijze daarmee in dit plan rekening mee is gehouden:
Ten aanzien van het aspect parkeren wordt opgemerkt dat er voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd binnen het plangebied. In de opzet van het parkeerterrein is zoveel mogelijk rekening gehouden met doorstroming van autoverkeer binnen het plangebied. Ten aanzien van het aspect ontsluiting en verkeersafwikkeling van het plan wordt opgemerkt dat in paragraaf 5.5.1 ingegaan op de aantallen. Gelet op het aantal verkeersbewegingen per werk-/ weekenddag en het aantal verkeersbewegingen per spitsuur, kan worden opgemerkt dat aansluitende wegen (Ceintuurbaan en Oude Meppelerweg) aan de aansluiting van de A28 voldoende capaciteit bieden. Van de totale toename van het aantal verkeersbewegingen zal een deel afgewikkeld wordt op de A28. Op de voorgenoemde wegen vindt regulering van de verkeerstroom door stoplichten plaats. Hierdoor zal de extra belasting op de aansluiting A28 niet onevenredig toenemen.
Inzake de attentiemast wordt opgemerkt dat het Beeld Effect Rapport (Bijlage 3) inzicht geeft in de zichtbaarheid van de attentiemast vanaf onder andere de A28. Conform afspraak betreft het een statische mast. Bij definitief ontwerp (in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning) zal het aspect afleiding een belangrijk aandachtspunt blijven. Een kanttekening daarbij is dat de mast vanaf de A28 tijdig zichtbaar dient te zijn, zodat weggebruikers tijdig kunnen anticiperen.
Hiermee wordt voor de uitvoering van dit plan voldaan aan de reactie van Rijkswaterstaat.
In het kader van vooroverleg is het plan voorgelegd aan de provincie Overijssel.
In het kader van vooroverleg is het plan voorgelegd aan het waterschap Groot Salland. Conform afspraak wordt ten behoeve van het onderhoud, een boot-inlaatplaats aan de noordwestzijde van het plangebied aangelegd.
De vooroverlegreactie (advies) van de Brandweer is opgenomen in Bijlage 9. De adviezen zijn overgenomen en verwerkt in dit plan en de daarbij behorende bijlagen. Hierna wordt kort ingegaan op de adviezen en op welke wijze daarmee in dit plan rekening mee is gehouden:
Hiermee wordt voor de uitvoering van dit plan voldaan aan het advies van de Brandweer IJsselland (Veiligheidsregio).
Op 13 mei 2015 is er een informatieavond georganiseerd door de projectontwikkelaar. Tijdens deze informatieavond zijn direct omwonenden uitgenodigd, evenals de ondernemers in de omgeving (waaronder de McDonald’s franchisenemer) en de mensen welke betrokken zijn geweest bij het overleg over de eerder geplaatste McDonald’s-mast. Verder heeft een algemene uitnodiging gestaan in de plaatselijke huis aan huis krant “De Peperbus”. De plannen voor de foodcourt zijn op deze avond voor het eerst officieel gepresenteerd. Daarnaast zijn de procedures nader toegelicht en is de planning besproken. Op de inloopavond kwamen ongeveer dertig personen af.
Het ontwerpbestemmingsplan Foodcourt De Vrolijkheid (hierna: ontwerpbestemmingsplan) heeft met ingang van 11 februari 2016 tot en met 23 maart 2016 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen.
Gelijktijdig is, gebruikmakend van de coördinatieregeling uit de Wro, een omgevingsvergunning voor de bouw van het foodcourt ter inzage gelegd. Deze terinzagelegging met de vermelding van de mogelijkheid om schriftelijk of mondeling een zienswijze bij de gemeenteraad kenbaar te maken, is op woensdag 10 februari 2016 gepubliceerd in de Staatscourant en in het Gemeenteblad.
Tegen het ontwerpbestemmingsplan zijn drie schriftelijke zienswijzen naar voren gebracht. Tegen de omgevingsvergunning zijn gelijkluidende zienswijzen ingediend door twee van de drie reclamanten.
Op 6 juni 2016 hebben, voorafgaande aan raadsbehandeling, alle drie de reclamanten ingesproken bij de raad. Dit heeft geleid tot uitstel van besluitvorming, nieuw overleg en nieuwe onderzoeken. De resultaten van deze ronde zijn verwerkt in deze nota van zienswijzen en de aanvullende informatienota. In Bijlage 13 is de Nota van zienswijzen, aanvullende informatienota incl. onderzoeken en gespreksverslagen opgenomen.