direct naar inhoud van Toelichting
Plan: 27e wijziging bestemmingsplan Buitengebied 2009, Nottermorsweg 7a/ Janninksweg 1
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0189.WB2015000002-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Op de locatie aan de Nottermorsweg 7 en 7a wordt een nieuwe woningbouwkavel gerealiseerd op basis van de Rood voor Rood-regeling. Hiertoe wordt op een tweetal locaties in totaal 1007 m2 aan landschapsontsierende bebouwing gesloopt. Dit betreft de locatie Nottermorsweg 7 en 7a te Wierden en de Janninksweg 1 te Hoge Hexel.

De locatie Nottermorsweg 7 en 7a betreft een voormalig gemengd agrarisch bedrijf. Naast twee woningen zijn op deze locatie diverse bedrijfsgebouwen aanwezig. De intensieve tak van het bedrijf is inmiddels gestaakt. Deze agrarische bedrijfsgebouwen (in totaal 437 m2) hebben geen functie meer en worden gesloopt (zie afbeelding 1, waarbij de rood omlijnde schuren worden gesloopt). De melkveehouderij blijft daarnaast behouden, maar mag (conform de Rood voor Rood-regeling) niet meer uitbreiden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2015000002-VA01_0001.png"

Afbeelding 1: Weergave sloop- en nieuwbouwlocatie Nottermorsweg 7 en 7a te Wierden (bron Google Earth)

Op de locatie Janninksweg 1 te Hoge Hexel zijn de agrarische activiteiten gestaakt. De landschapsontsierende schuren, van in totaal 570 m2, worden gesloopt. Hiervan wordt 150 m2 ingezet ten behoeve van het realiseren van een nieuw bijgebouw. De overige te slopen 420 m2 wordt ingezet ten behoeve van de Rood voor Rood-regeling, waarbij op de locatie Nottermorsweg 7 en 7a een nieuwe woningbouwkavel wordt gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2015000002-VA01_0002.png"

Afbeelding 2: Weergave slooplocatie Janninkweg 1 te Hoge Hexel (bron Google Earth)

Met toepassing van de Rood voor Rood-regeling kan een woningbouwkavel worden gerealiseerd op één van de slooplocaties. De initiatiefnemers zijn voornemens de woning te ontwikkelen op de locatie Nottermorsweg 7 en 7a, de locatie direct ten noorden van het huidig erf (zie afbeelding 1).

De ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan, waardoor een wijziging plaats moet vinden.

1.2 Huidige planologisch regiem

De sloop- en nieuwbouwlocatie aan de Nottermorsweg 7 en 7a te Enter maakt onderdeel uit van het moederplan bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' (vastgesteld op 12 januari 2010) en de herziening 2012 ('Bestemmingsplan 2009, herziening 2012 (veegplan)', zoals vastgesteld op 2 juli 2013).

Het erf Nottermorsweg 7 en 7a heeft de enkelbestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf', met de functieaanduiding 'intensieve veehouderij' (zie afbeelding 3). Het plangebied aansluitend aan de noordkant van het erf heeft de bestemming 'Agrarisch'. Daarnaast geldt gedeeltelijk de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde' en de gebiedsaanduidingen 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' en 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2015000002-VA01_0003.png"

Afbeelding 3: Weergave verbeelding bestemmingsplan Buitengebied 2009 en de herziening 2012, locatie Nottermorsweg 7 en 7a te Wierden (bron www.ruimtelijkeplannen.nl)

De te realiseren woningbouwkavel, direct ten noorden van het erf Nottermorsweg 7 en 7a, past niet binnen de bestemming 'Agrarisch'. Daarnaast wordt de intensieve veehouderij op het erf Nottermorsweg 7 en 7a gestaakt, en mag de bestaande melkveehouderij niet meer worden uitgebreid. Hiertoe is een wijziging van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk.

Het erf aan de Janninksweg 1 te Hoge Hexel maakt ook onderdeel uit van het moederplan bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' (vastgesteld op 12 januari 2010) en de herziening 2012 ('Bestemmingsplan 2009, herziening 2012 (veegplan)', zoals vastgesteld op 2 juli 2013).

Het erf Janninksweg 1 heeft de enkelbestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf', met de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende maatvoering' (zie afbeelding 4). Daarnaast gelden de gebiedsaanduidingen 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' en 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2015000002-VA01_0004.png"

Afbeelding 4: Weergave verbeelding bestemmingsplan Buitengebied 2009, locatie Janninksweg 1 te Hoge Hexel, bron www.ruimtelijkeplannen.nl)

Aangezien de agrarische bedrijfsactiviteiten zijn gestaakt en deel wordt genomen aan de Rood voor Rood-regeling (als slooplocatie), dient de bestemming te worden gewijzigd in de bestemming 'Wonen'. Dit kan door gebruik te maken van een wijzigingsbevoegdheid.

1.3 Wijziging bestemmingsplan

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om op de betrokken gronden de geldende bestemmingen te wijzigen voor zover toepassing wordt gegeven aan de regeling Rood voor Rood met gesloten beurs, en toestaan dat daarbij één woning wordt gerealiseerd aansluitend aan het erf Nottermorsweg 7 en 7a te Wierden, conform artikel 3 lid 8 onder h. en de in dit artikel genoemde voorwaarden.

  • Artikel 3 lid 8 onder h.:

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming 'Agrarisch' wijzigen in de bestemming Wonen, indien en voor zover toepassing wordt gegeven aan de in Bijlage 2 opgenomen regeling Rood voor Rood met gesloten beurs en indien en voor zover de gronden grenzen aan de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf, Bedrijf, Detailhandel, Detailhandel - Tuincentrum, Horeca, Recreatie - , Sport - Manege en Wonen en toestaan dat één of meerdere extra woningen worden gerealiseerd, met dien verstande dat:

  • 1. voor de bouw van één extra woning minimaal 850 m2 aan bedrijfsgebouwen wordt gesloopt;
  • 2. voor de bouw van meerdere extra woningen een veelvoud van 850 m2 aan bedrijfsgebouwen wordt gesloopt, mits noodzakelijk voor de financiële uitvoerbaarheid zoals dat is opgenomen in Bijlage 2 Gemeente Wierden;
  • 3. het gehele complex met voormalige agrarische gebouwen wordt gesloopt, met uitzondering van de karakteristieke of monumentale agrarische bebouwing en met uitzondering van de gebouwen welke worden hergebruikt in het kader van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen;
  • 4. de ruimtelijke kwaliteit ter plekke wordt verbeterd, wat blijkt uit een aanzienlijke reductie van het bouwoppervlak en volume en uit een goede landschappelijke en architectonische inpassing;
  • 5. wordt voldaan aan de voorwaarden zoals ze zijn vervat in het Beleid Rood voor Rood met gesloten beurs Gemeente Wierden;
  • 6. de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder in acht wordt genomen;
  • 7. per locatie slechts éénmalig wordt deelgenomen aan Rood voor Rood.

De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan deze voorwaarden. Er wordt minimaal 850 m2 aan bedrijfsgebouwen gesloopt (op twee locaties), het gaat daarbij om de gehele complexen met uitzondering van gebouwen die een functie behouden, de ruimtelijke kwaliteit wordt verbeterd (zie het plan zoals opgenomen in de bijlagen, Bijlage 3 van de regels) en er wordt voldaan aan de overige beleidsvoorwaarden Rood voor Rood en de geluidsnormen uit de Wet geluidhinder worden in acht genomen.

Daarnaast geldt het onderstaande afwegingskader:

  • Artikel 3 lid 8.1

Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheden in dit plan vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;
  • c. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • d. de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur.

In deze bestemmingsplantoelichting wordt nader onderbouwd dat belangen van gebruikers en/of eigenaren van aanliggende gronden niet worden geschaad (o.a. hoofdstuk 5), de uitvoerbaarheid en miliekundige toelaatbaarheid wordt aangetoond (o.a. de hoofdstukken 5 en 7), de landschappelijke inpasbaarheid wordt aangetoond (zie o.a. het inrichtingsplan zoals is bijgevoegd in Bijlage 3 van de regels) en tot slot wordt de verkeerssituatie niet negatief beInvloed.

Voor het erf aan de Janninksweg 1 te Hoge Hexel geldt dat de agrarische bedrijfsactiviteiten zijn gestaakt en deel wordt genomen aan de Rood voor Rood-regeling (als slooplocatie). Hier dient de bestemming te worden gewijzigd in de bestemming 'Wonen'. Dit kan door gebruik te maken van een wijzigingsbevoegdheid.

  • Artikel 4 lid 7 onder c.:

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf wijzigen in de bestemming Wonen en de aansluitende gebiedsbestemming(en), indien het agrarische bedrijf is of wordt beëindigd dan wel geen sprake meer is van reële agrarische bedrijfsvoering.

De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de gestelde voorwaarden.

Daarnaast geldt het onderstaande afwegingskader:

  • Artikel 4 lid 7.1

Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheden in dit plan vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;
  • c. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • d. de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur.

In deze bestemmingsplantoelichting wordt nader onderbouwd dat belangen van gebruikers en/of eigenaren van aanliggende gronden niet worden geschaad (o.a. hoofdstuk 5), de uitvoerbaarheid en miliekundige toelaatbaarheid wordt aangetoond (o.a. de hoofdstukken 5 en 7), de landschappelijke inpasbaarheid wordt aangetoond (zie o.a. het inrichtingsplan zoals is bijgevoegd in Bijlage 3 van de regels) en tot slot wordt de verkeerssituatie niet negatief beInvloed.

1.4 Bij het plan behorende stukken

Het wijzigingsplan '27e wijziging bestemmingsplan Buitengebied 2009, Nottermorsweg 7a/ Janninksweg 1' bestaat uit de volgende stukken:

      • a. verbeelding (tek.nr NL.IMRO.0189.WB2015000002-VA01 ) en een renvooi;
      • b. regels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de plangebieden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van de voorliggende toelichting.

1.5 Leeswijzer

De toelichting is opgebouwd uit 7 hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt eerst ingegaan op de plangebieden en de ontwikkeling. Dit betreft een gebiedsbeschrijving en een planbeschrijving. In hoofdstuk 3 komt het beleidskader aan bod. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het van toepassing zijnde rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. De randvoorwaarden die hieruit volgen worden getoetst aan het plan. Hoofdstuk 4 bevat een waardentoets. Hieruit blijkt welke waarden er in de plangebieden aanwezig zijn en of deze worden aangetast door de ontwikkeling. In hoofdstuk 5 komen de relevante milieuaspecten aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 een korte toelichting gegeven van de juridische aspecten en planverantwoording. In hoofdstuk 7 wordt tot slot ingegaan op de ruimtelijke, maatschappelijke, en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een korte beschrijving gegeven van de ligging van de twee plangebieden en de omgeving. Daarnaast wordt de voorgenomen ontwikkeling beschreven.

2.2 Gebiedsbeschrijving

De sloop- en nieuwbouwlocatie aan de Nottermorsweg 7 en 7a te Wierden, ligt ten zuidwesten van de kern Wierden (zie afbeelding 5), in het jonge ontginningenlandschap. Op enige afstand ten noorden van de locatie ligt de provinciale weg N35 en ten zuidoosten de provinciale weg N350. Het plangebied ligt in een relatief open agrarisch landschap, met enkele bomen en bosjes.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2015000002-VA01_0005.png"

Afbeelding 5: Ligging plangebied Nottermorsweg 7 en 7a t.o.v. kern Wierden (Bron: Google Earth)

Op de locatie was tot 2011 een gemengd agrarisch bedrijf actief. De intensieve tak van het bedrijf is inmiddels gestaakt.

De locatie Janninksweg 1 te Hoge Hexel betreft een voormalig agrarische bedrijf, ten noordwesten van de kern Wierden (zie afbeelding 6). Het erf ligt onderaan de grote es van Hoge Hexel, ’T Hooge Heksel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2015000002-VA01_0006.png"

Afbeelding 5: Ligging plangebied Janninksweg 1 te Hoge Hexel t.o.v. kern Wierden (Bron: Google Earth)

2.3 Planbeschrijving

Het initiatief

Op de locatie Nottermorsweg 7 en 7a te Wierden was tot 2011 een gemengd agrarisch bedrijf actief. De intensieve tak van het bedrijf is inmiddels gestaakt. Deze agrarische bedrijfsgebouwen (in totaal 437 m2) hebben geen functie meer en kunnen worden gesloopt (zie afbeelding 1, waarbij de rood omlijnde schuren worden gesloopt). De melkveehouderij blijft daarnaast behouden, maar mag (conform de Rood voor Rood-regeling) niet meer uitbreiden. De twee woningen (aan de wegzijde) blijven tevens behouden. De nieuwe woningbouwkavel wordt gerealiseerd ten noorden van het erf.

Aan de Janninksweg 1 te Hoge Hexel worden de landschapsontsierende schuren, van in totaal 570 m2, gesloopt. Hiervan wordt 150 m2 ingezet ten behoeve van het realiseren van een nieuw bijgebouw van 200 m2. De overige te slopen 420 m2 wordt ingezet ten behoeve van de Rood voor Rood-regeling, waarbij op de locatie Nottermorsweg 7 en 7a een nieuwe woningbouwkavel wordt gerealiseerd.

Gezien de staat van de bebouwing is aan de gemeente verzocht om de schuren op beide locaties op voorhand te mogen slopen. Hier heeft de gemeente inmiddels mee ingestemd (zie Bijlage 1).

De inrichtingsplannen

Voor de twee betrokken erven zijn inrichtingsplannen opgesteld. Deze zijn opgenomen in het rapport welke is opgenomen in de bijlagen, Bijlage 3 van de regels. Dit rapport beschrijft uitgebreid de inrichting van de betrokken erven en de onderbouwing ervan. In deze paragraaf worden de inrichtingsplannen beknopt toegelicht.

Nottermorsweg 7 en 7a

De nieuwe woningbouwkavel wordt gerealiseerd direct aan de noordkant van het erf Nottermorsweg 7 en 7a (zie afbeelding 6). De nieuwe woning krijgt haar entree aan de Wittebeltsweg. Hierdoor ontstaat een nieuwe voorkant richting de weg. Deze respecteert de traditionele erfstructuur en heeft dezelfde achterkant als de Nottermorsweg 7 en 7a. De huidige toerit van het agrarische erf ten oosten van de nieuwbouwkavel vervalt. Als scheiding tussen de nieuwe woning en het agrarisch erf wordt een erfbosje aangeplant.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2015000002-VA01_0007.png"

Afbeelding 6: Weergave inrichtingsplan Nottermorsweg 7 en 7a

Nieuwe erfensemble

Het nieuwe hoofdgebouw komt met de nokrichting haaks op de bestaande bebouwing te liggen. De nokrichting van het bijgebouw is ten opzichte van het hoofdgebouw een kwart slag gedraaid. Hiermee wordt de bestaande landschappelijke structuur gerespecteerd. Voor de toerit worden enkele struiken verwijderd. In de bestaande sloot wordt een duiker aangelegd.

Versterken inheemse singels

De huidige beplanting langs de noordelijke toerit van het erf bestaat grotendeels uit uitheemse beplanting (Rhus typhina). Deze uitheemse beplanting wordt verwijderd en vervangen door een brede inheemse singel met hoofdzakelijk stuikvormers. Wel blijven enkele zichtlijnen richting het oosten behouden, op het fraaie achterliggende landschap. Ook tussen het bestaande agrarische erf en de nieuwe woning komt een stevige singel van inheemse planten, met name struiken. Hier wordt met brede singels en boswallen gewerkt. Het ontwikkelen van een bosje is op de slooplocatie en/of de locatie van de bouwkavel ruimtelijk gezien niet wenselijk.

Solitairen

Een solitair geplaatste boom, bijvoorbeeld een peer of een zomerlinde en een boomgroep van bijvoorbeeld drie zomereiken op het erf, kleden het geheel aan en accentueren de overgang van het erf naar de kalverweide.

Kalverweide

De grond rond de woning is en blijft in gebruik als kalverweide. Qua ligging en oppervlakte is deze grond geschikt voor deze functie. Het ligt aan de voorkant van het agrarisch erf en is zichtbaar vanaf de openbare weg. De kalverweide is daarmee interessant voor recreanten en passanten. De kalverweide wordt omheind met een hekwerk van gekloofd eikenhouten palen. Het wordt extensief gebruikt. Hierdoor ontstaat er een kruidenachtige vegetatie.

Erfbeplanting

Het erf kan desgewenst worden aangekleed met een knip- en scheerheg bestaande uit gewone beuk langs de tuin en toerit. De siertuin dient met name aan de westkant en eventueel ook aan de noordkant van het erf te liggen. Dit om het traditionele onderscheid in voor- en achtererf te accentueren.

Janninksweg 1

Nieuwe erfensemble

Het totale bebouwde oppervlak aan de Janninksweg 1 neemt in de nieuwe situatie fors af. Daardoor wordt het erf een stuk compacter. Het nieuwe bijgebouw wordt op de plek van de voormalige gebouwen gerealiseerd, op zo kort mogelijke afstand van de woning (zie afbeelding 7). Het overige deel van het voormalige erf wordt toegevoegd aan het naastgelegen weiland. De ingang van de nieuwe schuur is, net als de te slopen schuren, naar de Janninksweg gericht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2015000002-VA01_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2015000002-VA01_0009.png"

Afbeelding 7: Weergave inrichtingsplan Janninksweg 1

Inpassing nieuw bijgebouw

Het nieuwe bijgebouw wordt gedeeltelijk achter de bestaande beukenhaag gerealiseerd. Door daarnaast tegen de zuidzijde (landschapskant) van het nieuwe bijgebouw bosplantsoen aan te planten, wordt de schuur ingepast in het landschap. Ook functioneert dit groenelement als kleine ecologische stapsteen. Een bomenrij aan de westzijde van het erf markeert de nieuwe erfgrens en zorgt voor een landschappelijke inpassing van het nieuwe bijgebouw aan deze zijde van het erf.

Overige inrichtingsmaatregelen

Langs de Janninksweg worden een aantal eiken geplant. Dit sluit aan bij de al aanwezige wegbeplanting.

 

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid dat betrekking heeft op de plangebieden en de voorgenomen ontwikkelingen beschreven. Het wordt benaderd vanuit het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Uit het beleid volgen randvoorwaarden die worden getoetst aan het voorgenomen plan.

3.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In 2012 is deze visie officieel in werking getreden. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028, daarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn. De tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts één van de instrumenten die worden ingezet. Kennis, bestuurlijke afspraken en kaders kunnen ook worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) ijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities. De ruimtelijke waarden die het nationaal belang waarborgen zijn opgenomen in 13 verschillende belangen. In de structuurvisie wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Dit zorgt voor een duidelijk overzicht in één document gezamenlijk met de doelen die het Rijk heeft opgesteld.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen. Binnen het Barro komen de volgende onderdelen aan bod:

  • Project Mainportontwikkeling
  • Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de EHS, de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van het de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer en is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen. Het onderhavige Rood voor Rood-plan heeft geen betrekking op de benoemde onderdelen in het Barro.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is dermate kleinschalig dat vanuit de structuurvisie en het Barro geen randvoorwaarden of uitgangspunten rechtstreeks doorwerken op het voorgenomen plan.

3.3 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie- en verordening

De Omgevingsvisie Overijssel betreft een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en vervoerplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan bundelt tot een document. Het plan is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden. De twee grote thema's van de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Deze thema's zijn in de Omgevingsverordening in definities verankerd. De definitie van duurzaamheid luidt: "duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien". Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities. De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: "het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is". Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen.


De provincie heeft een hoofdambitie, zorgen voor een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met daarbij een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • Herstructurering: Er wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's, dorpen en steden worden gestimuleerd om hun eigen kleur te ontwikkelen.
  • Hoofdinfrastructuur: Investeren in wegverkeer: trein, fiets, waar veiligheid en doorstroming centraal staan.
  • SER-ladder: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik toepassen bij bebouwing door hantering van de 'SER-ladder'. Deze methode maakt eerst het gebruik van de ruimte, die wordt geoptimaliseerd, daarna de wordt toepassing van meervoudig ruimtegebruik onderzocht, vervolgens de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden. Hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma?s en bedrijfslocaties noodzakelijk.
  • Plannen: Ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.


Actualisatie Omgevingsvisie- en verordening

Provinciale Staten hebben op 3 juli 2013 de actualisatie Omgevingsvisie vastgesteld, evenals de actualisatie van de verordening. Daarmee staat onder andere ook de herbegrenzing van de EHS vast. Binnen de begrenzing van de EHS heeft de provincie de gronden opgenomen die nodig zijn om de doelen te halen voor Natura 2000. Een deel van de doelen wordt bereikt via Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). De PAS wordt wettelijk geregeld en is bedoeld om Natura 2000-doelen veilig te stellen én ruimte te maken voor nieuwe economische activiteiten. Voor de begrenzing van de ontwikkelopgave Natura 2000 heeft de provincie gebiedsdocumenten en maatregelkaarten laten opstellen. De provincie maakt samen met haar partners een uitvoeringsplan voor de realisatie van maatregelen voor Natura 2000 en de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Voor het realiseren van de EHS en de Ontwikkelopgave Natura 2000 en PAS zijn landbouwgronden nodig. Deze gronden worden gebruikt voor het realiseren van nieuwe natuur of om maatregelen te nemen voor de naastgelegen natuurgebieden. Deze maatregelen zorgen veelal voor vernatting van de gronden en/of hebben betrekking op minder of geen bemesting. Hierdoor worden deze gebieden minder of ongeschikt voor de landbouw.


Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Door de Omgevingsvisie is het eerdere detailkader, zoals o.a. 'Rood voor Rood', 'Rood voor Groen' en 'Nieuwe landgoederen' vervallen en is er een nieuw document opgesteld: de 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' (KGO). KGO is vastgelegd in de provinciale verordening (artikel 2.1.6). De KGO gaat er vanuit dat er ruimte is voor grootschalige uitbreidingen en nieuwe functies in het buitengebied, uitsluitend indien hier sociaal economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn en er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.


Het voorliggende plan betreft een plan waarbij een intensieve veehouderij wordt gestaakt en op twee locaties landschapsontsierende schuren worden gesloopt. Ter compensatie wordt één woningbouwkavel gerealiseerd en worden de twee betrokken erven erf landschappelijk ingepast. De ruimtelijke ontwikkeling is 'met gesloten beurs'. Dit betekent dat de opbrengst van de te realiseren woningbouwkavel wordt geïnvesteerd in ruimtelijke kwaliteit. Het plan behelst geen verlies aan ecologische en landschappelijke waarden, maar juist een aanmerkelijke winst. De kwaliteitseisen uit het opgestelde inrichtingsplan zijn daarbij middels een voorwaardelijke verplichting vastgelegd in dit bestemmingsplan. Hiermee voldoet het plan aan het KGO-beleid, zoals vastgelegd in artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus. Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de Omgevingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. De volgende niveaus komen aan de orde.

  • 1. Generieke beleidskeuzes;
  • 2. Ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. Gebiedskenmerken.

1. Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, Rijk of de provincie. Deze keuzes kunnen bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn of niet. Het uitvoeringsmodel vraagt bij nieuwe ontwikkelingen dus eerst te kijken naar het niveau van generieke beleidskeuzes. Hierbij gaat het om de normen van de SER-ladder, de EHS, externe veiligheid, ligging in het grondwaterbeschermingsgebied, waterveiligheid etc. Geconstateerd wordt dat het voorliggende plan aangaande deze generieke beleidskeuzes niet op belemmeringen stuit.

2. Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vormgegeven. Het beleid voor de ontwikkelingsperspectieven is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening. In dit artikel is bepaald dat gemotiveerd moet worden dat een voorziene ontwikkeling past binnen de vastgestelde ontwikkelingsperspectieven.

De plangebieden aan de Nottermorsweg 7 en 7a (zie afbeelding 8) en aan de Janninksweg 1 behoren tot het ontwikkelingsperspectief buitengebied, accent veelzijdige gebruiksruimte, oftewel het mixlandschap. In het ontwikkelingsperspectief mixlandschap is sprake van verweving van functies. Met aan de ene kant melkveehouderij en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik. En aan de andere kant ruimte voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. De kwaliteitsambitie ‘voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen’ staat hierbij voorop. De provincie wil de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw, maar ook van andere sectoren zoals recreatie, nog nadrukkelijker verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen.

Uitgangspunten voor mixlandschappen zijn:

  • Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen;
  • Ontwikkelingsmogelijkheden verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2015000002-VA01_0010.png"

Afbeelding 8: Weergave kaart ontwikkelingsperspectieven Nottermorsweg 7 en 7a (bron: Omgevingsvisie Overijssel)

De voorgenomen plannen voldoen aan het ontwikkelingsperspectief. De nieuwe woningbouwkavel beperkt geen omliggende functies en de beide betrokken erven worden zorgvuldig landschappelijk ingepast, waardoor de nieuwe onntwikkelingen worden verbonden met het behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen.

3. Gebiedskenmerken

In het provinciale beleid zijn voor alle gebieden gebiedskenmerken aangegeven. Het beleid voor deze gebiedskenmerken is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de provinciale verordening. Hierin is bepaald dat inzichtelijk moet worden gemaakt dat voldaan wordt aan dit beleid. Wanneer in het beleid normerende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze normerende uitspraken. Wanneer in het beleid richtingsgevende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze richtinggevende uitspraken.

De gebiedskenmerken zijn opgenomen in verschillende lagen; de natuurlijke laag, de agrarische cultuur laag, de stedelijke laag en de lust- en leisurelaag. Op basis van deze kenmerken is er ingezoomd op de plangebieden (met name de sloop- en nieuwbouwlocatie aan de Nottermorsweg 7 en 7a) en gekeken welke specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven (normerend en richtinggevend) voor ruimtelijke ontwikkelingen van toepassing zijn.

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag is ontstaan doordat abiotische en biotische processen inwerken op de ondergrond van bodem en geologie. Van oudsher bestaat er een sterke samenhang tussen het natuur- en watersysteem. Vervolgens heeft de natuurlijke laag plek en betekenis gekregen in het menselijke occupatieproces. Lange tijd is de natuurlijke laag sturend geweest voor een groot deel van de ruimtelijke ontwikkelingen. Mensen vestigden zich op de droge plekken en wegen werden aangelegd bij goed doorwaadbare plekken in de beek. Pas de laatste eeuw is deze samenhang door technische mogelijkheden verminderd en zijn de kwaliteiten van de natuurlijke laag aangetast. Het beter afstemmen van de ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag, kan voorkomen en er voor zorgen dat natuurlijke kwaliteiten weer medebepalend worden. De beide plangebieden, aan de Nottermorsweg 7 en 7a en aan de Janninksweg 1, liggen op een dekzandvlakte (zie figuur 11 voor de locatie Nottermorsweg 7 en 7a).

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2015000002-VA01_0011.png"

Afbeelding 8: Weergave kaart gebiedskenmerken, natuurlijke laag, Nottermorsweg 7 en 7a (bron: Omgevingsvisie Overijssel)

Normerend

  • Dekzandvlakten en ruggen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de hoofdlijnen van het huidige reliëf.

Richtinggevend

  • Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting;
  • Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

De opgestelde inrichtingsplannen (zie Bijlage 3 van de regels) voldoen aan deze normerende en richtinggevende uitgangspunten. Door het slopen van landschapsontsierende bebouwing op beide locaties wordt het huidig reliëf al beter beleefbaar. Daarnaast wordt rekening gehouden met de strekkingsrichting van het landschap. De inrichtingsplannen zijn als voorwaardelijke verplichting vastgelegd in de regels van het bestemmingsplan.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen, daardoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan. Afhankelijk van de stand van de techniek en de beschikbaarheid van meststoffen is door de eeuwen heen een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing gegroeid. Dit verschil in tijd geeft mede richting aan de ontwikkeling van deze gebieden. Binnen de regionale landschappen is er vaak op korte afstand sprake van verschillen: de es, de flank en het beekdal. De plangebieden aan de Nottermorsweg 7 en 7a en Janninksweg 1 liggen beide in het Jonge heide en broekontginningenlandschap.

De grote oppervlakte van voormalige natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met de essen en het oude hoevenlandschap. Hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal. Deze dienden vervolgens als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Ten opzichte van het omliggende essen- en hoevenlandschap zijn hier relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. De ambitie is de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven. Eventuele nieuwe erven behoeven een stevige landschappelijke inpassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2015000002-VA01_0012.png"

Afbeelding 9: Weergave kaart gebiedskenmerken, laag van het agrairsche cultuurlandschap, Nottermorsweg 7 en 7a (bron: Omgevingsvisie Overijssel)

Richtinggevend

  • Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.

De opgestelde inrichtingsplannen (zie Bijlage 3 van de regels) voldoen aan dit richtinggevende uitgangspunt. Er wordt rekening gehouden met de strekkingsrichting van het landschap. De inrichtingsplannen zijn als voorwaardelijke verplichting vastgelegd in de regels van het bestemmingsplan.

Stedelijke laag en lust- en leisurelaag

Agrarische erven hebben van oudsher een hele sterke binding met het landschap. Vanuit het erf werden de omliggende gronden in cultuur gebracht en vervolgens eeuwenlang bewerkt. Bijzonder is dat elk landschap zijn eigen erftype heeft. De opbouw, erfbebouwing, erfbeplantingen en relaties met de omliggende gronden zijn specifiek voor het betreffende landschapstype, alsof in het erf de genen van het landsschap besloten liggen. Bij de transformatie van erven in het landelijk gebied vervalt vaak de vanzelfsprekende samenhang tussen erf en landschap. De ambitie is de erven levend te houden, verbonden met het landschap.

Uitgangspunten bij deze laag zijn:

  • Bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit;
  • Behoud en versterking kenmerkende erfstructuur en volumematen;
  • Behouden onderscheid voor en achterkant;
  • Behouden robuust ensemble;
  • Koppelen erf aan landschap;
  • Toegankelijkheid landschap verbeteren.

Met het opstellen van de inrichtingsplannen voor de betreffende plangebieden is rekening gehouden met deze uitgangspunten.

Conclusie provinciaal beleid

Het voorliggende ruimtelijke plan (beide plangebieden) past binnen het provinciale beleid, zoals ook vastgelegd in de provinciale verordening. Het plan past binnen het geldende ontwikkelingsperspectieven en is uitgewerkt op basis van de gebiedskenmerken.

3.4 Gemeentelijk beleid

Rood voor Rood-regeling

Het Rood voor Rood-beleid van de gemeente Wierden is weergegeven in het 'Beleid Rood voor Rood met gesloten beurs Gemeente Wierden'. Dit beleid is vastgesteld op 10 mei 2011. De doelstelling van het Rood voor Rood-beleid is het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied door de sloop van landschapontsierende agrarische bedrijfsgebouwen en door overige verbeteringen van de ruimtelijke kwaliteit. Om dit doel te bereiken kunnen, in ruil voor het definitief en substantieel slopen van bedrijfsgebouwen, op planologisch verantwoorde locaties, één of meer bouwkavels voor een woning. Het beleid geldt voor agrarische en niet-agrarische bedrijfsgebouwen in het buitengebied.

Om in aanmerking te komen voor de Rood voor Rood-regeling moet aan bepaalde criteria worden voldaan. De belangrijkste, van toepassing zijnde, zijn hieronder weergegeven:

  • De regeling is van toepassing op (al dan niet agrarische) bedrijfsgebouwen die zijn opgericht voor 1 januari 2004;
  • De regeling geldt niet voor sloop van karakteristieke en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;
  • Er moet minimaal 850 m² (landschapontsierende) bebouwing in de gemeente Wierden worden gesloopt;
  • In ruil voor definitieve sloop van minimaal 850 m² aan voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen kan bij de slooplocatie een (compensatie)woning worden gebouwd;
  • De inhoudsmaat van de woning op de bouwkavel mag niet meer bedragen dan 750 m³ (exclusief bijgebouwen met een maximum van 100 m²);
  • De minimale afstand van de nieuwe woning tot aan een agrarisch bedrijf moet 50 meter bedragen. Hierbij is de afstand bouwblok tot bouwblok bepalend;
  • Uitgangspunt is de sloop van het gehele complex (met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning); Het te slopen oppervlakte moet minimaal 300 m² per locatie zijn;
  • Een combinatie van hergebruik (Vrijkomende Agrarische Bedrijfsbebouwing) en RvR op een perceel is mogelijk;
  • Er moet in ruimtelijke kwaliteit geïnvesteerd worden. Dit kan bijvoorbeeld door het realiseren van een houtwal, beplanting, etc.;
  • Het investeren in ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald aan de hand van een berekening. Hierbij is waardevermeerdering van de grond het uitgangspunt. Hier worden de sloopkosten en een gedeelte (30%) van de huidige waarde van de schuren (dit is de zgn. gecorrigeerde vervangingswaarde van de te slopen gebouwen) van afgehaald.
  • Uit de waarde van de bouwkavel voor een woning dient de deelnemer de sloopkosten en de bijdrage voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit te bekostigen, terwijl de deelnemer 30% van de gecorrigeerde vervangingswaarde van de te slopen bedrijfsgebouwen mag behouden. De waarde van de (compensatie)bouwkavel zal vaak hoger zijn dan de hoogte van de sloopkosten plus 30% van de gecorrigeerde vervangingswaarde. Die meerwaarde moet aantoonbaar worden ingezet voor bijvoorbeeld verbetering van de beeldkwaliteit, landschappelijke inpassing en realisatie van nieuw groen: extra investeringen in ruimtelijke kwaliteit.

Het voorgenomen plan, waarbij op twee locaties in de gemeente Wierden landschapontsierende bebouwing wordt gesloopt, en op de slooplocatie aan de Nottermorsweg 7 en 7a een woningbouwkavel wordt ontwikkeld, voldoet aan de gemeentelijke Rood voor Rood-regeling. Zie hiertoe ook het inrichtingsplan in de bijlagen, Bijlage 3 van de regels. Op de slooplocatie aan de Janninksweg 1 te Hoge Hexel wordt daarbij gebruik gemaakt van de hergebruik-regeling. 150 m2 te slopen landschapsontsierende schuren worden ingezet, om zodoende een groter nieuw bijgebouw dan 100 m2 te realiseren. Het inzetten van 150 m2 aan te slopen oppervlak landschapsontsierende bijgebouwen, betekent dat 50 m2 extra aan nieuw bijgebouw mag worden gerealiseerd, bovenop de standaard maximummaat van 100 m2 in het buitengebied van de gemeente Wierden.

De nieuwe woning wordt op meer dan 50 meter van de te handhaven stallen van het melkveebedrijf aan de Nottermorsweg 7 en 7a gerealiseerd. Het aangepaste bouwblok (zie de verbeelding behorend bij dit bestemmingsplan) van dit melkveebedrijf ligt aan deze zijde strak om de noordelijke stal. Hiermee voldoet het voorgenomen plan aan de Rood voor Rood-regeling, waarin is opgenomen dat er een zone van 50 meter moet liggen tussen bouwblok van een agrarisch bedrijf tot aan het bouwblok van de nieuw te realiseren woning. Wel ligt de noordelijke bedrijfswoning net binnen de 50-meter zone. Deze bedrijfswoning zorgt echter niet voor geuroverlast op de nieuwe woning. In de regels behorend bij dit bestemmingsplan is opgenomen dat hier geen geurveroorzakende objecten zijn toegestaan. Het melkveebedrijf wordt door de voorgenomen ontwikkeling daarmee niet beperkt in zijn bedrijfsvoering, anderszijds kan voor de nieuwe woning daarmee een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd.

Woonvisie 2010-2015

De gemeente Wierden schrijft in de gemeentelijke Woonvisie 2010-2015 dat zij ruimte wil bieden om in te spelen op wensen van mensen. Dat hier sprake van is, blijkt wel uit het feit dat de nieuwe woning bestemd is voor de dochter van initiatiefnemers. De mogelijkheid bestaat om hier levensloopbestendig te bouwen.

Op dit moment is de gemeente Wierden druk bezig met de herprogrammering van de woningbouwopgave in Twente. Het zal blijken dat de gemeente Wierden woningen teveel in planning heeft (harde plancapaciteit). Nadat deze herprogrammering heeft plaatsgevonden is echter de verwachting dat 1 nieuwe woning via het Rood voor rood-beleid wel past binnen de te bouwen aantallen.

Landschapsontwikkelingsplan

Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) Wierden betreft onder andere een landschappelijke toetsingkader voor beoordelen van ruimtelijke projecten. Het plangebied van de nieuwbouwlocatie aan de Nottermorsweg 7 en 7a te Wierden ligt in het jonge ontginningenlandschap. Dit betreft een grotendeels open gebied waar de boerderijen verspreid in het landschap staan, vaak omgeven met erfbeplanting. Daarnaast worden enkele wegen begeleid door laanbeplanting. Dit sluit aan op de structuur die wordt nagestreefd zoals beschreven in de Omgevingsvisie. Het plangebied aan de Nottermorsweg 7 en 7a ligt in de dorpsrand van Wierden. Hier wordt gestreefd naar het realiseren van een aantrekkelijke overgang van de kern van Wierden naar het buitengebied. Om de landschappelijke kwaliteit te kunnen waarborgen dient er een stevige landschappelijke groenstructuur te worden ontwikkeld.

Bij het voorgenomen plan is ingespeeld op de uitgangspunten uit dit LOP. Zo wordt er een stevige landschappelijke groenstructuur gerealiseerd rondom de nieuwe woningbouwkavel aan de Nottermorsweg 7 en 7a. Zie hiertoe het inrichtingsplan in de bijlagen, Bijlage 3 van de regels.

Welstandsnota

De Welstandsnota van de gemeente Wierden is door de raad vastgesteld op 25 augustus 2009. Op basis van de Welstandsnota gelden een aantal uitgangspunten waar bij ruimtelijke plannen rekening mee gehouden moet worden.

Situering

  • De huidige landschappelijke situering dient gehandhaafd te blijven;
  • De gebouwen staan geclusterd of in onderlinge samenhang op het erf;
  • Oorspronkelijke erfindeling handhaven;
  • De positionering van de gebouwen sluit aan op de landschappelijke en cultuurhistorische karakteristieken van de locatie. Bebouwing dient langs de es in plaats van op de es geplaatst te worden. In de heuvel worden geen nieuwe insneden gemaakt voor bebouwing. De bebouwing van de traditionele ensembles naar de es richten en de nieuwere stadswoningen naar de weg richten.

Afwerking erven

  • In geval van grootschalige uitbreiding of (functionele) verandering van een erf, moet in een erfinrichtingsplan worden aangetoond hoe deze wijzigingen passen in het landschap en op het erf. Beplanting, verharding, verlichting en erfafscheidingen moeten daarbij onder andere aan de orde komen;
  • Bij nieuwbouw het bouwplan en het erfinrichtingsplan bij voorkeur geïntegreerd opstellen;
  • De erfinrichting ondersteunt de bebouwingskenmerken en laat vanaf de weg nog iets van de woonbebouwing zien;
  • De inrichting bestaat uit een structureel raamwerk van beplanting, zoals eikengaarden, houtwallen, boomgaarden en bos;
  • Streekeigen inheemse beplanting gebruiken;
  • Bij voorkeur natuurlijke erfafscheidingen van hagen toepassen, geen schuttingen;
  • Eventueel houten hekwerken in gedekte kleuren;
  • Beveiligingshekken aan het oog onttrekken;
  • Een eenvoudig toegangshek iets teruggelegen vanaf de weg, de zuilen van het hek horen bij de architectuur van de bebouwing.

Het voorgenomen plan voldoet aan de hiervoor opgesomde uitgangspunten. Zie hiertoe het inrichtingsplan in de bijlagen, Bijlage 3 van de regels). Zo worden de gebouwen geclusterd en vertonen samenhang en sluit de positionering van gebouwen aan op de landschappelijke en cultuurhistorische karakteristieken van de betrokken locaties.

Conclusie gemeentelijk beleid

De voorgenomen ontwikkelingen aan de Nottermorsweg 7 en 7a en aan de Janninkgsweg 1 passen binnen het gemeentelijke beleid en zijn uitgewerkt conform de in het beleid beschreven en vastgelegde landschappelijke uitgangspunten.

3.5 Conclusie

Uit de voorgaande beleidstoets is gebleken dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het nationale, provinciale en gemeentelijk beleid.

 

Hoofdstuk 4 Waardentoets

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de waardentoets beschreven. Hieronder vallen flora & fauna, archeologie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met betrekking tot de ontwikkeling.

4.2 Natuurwaarden

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de EHS. Bij soortenbescherming heeft men te maken met de Flora- en faunawet.

Soortenbescherming

De Flora- en faunawet richt zich op de bescherming van soorten. De Flora- en faunawet gaat uit van het 'nee, tenzij'-principe, bepaalde handelingen waaronder ruimtelijke ingrepen waarbij beschermde soorten in het geding zijn, zijn slechts bij uitzondering en onder voorwaarden mogelijk. Centraal hierbij staat de zorgplicht. Dit houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.

Het erf aan de Janninksweg 1 is op 24 oktober 2014 door een ecoloog bezocht. Conclusie van het onderzoek dat de ecoloog heeft uitgevoerd is dat met de ontwikkeling hier geen negatieve effecten op beschermde Flora en fauna worden verwacht. Gezien de bouwtechnische eigenschappen en de staat van de te slopen bebouwing en het ontbreken van sporen is de te slopen bebouwing ongeschikt als verblijfplaatsen van vleermuizen. Mogelijk heeft de te handhaven woning wel een functie als verblijfplaats voor gewone dwergvleermuis en laatvlieger. Van de jaarrondbeschermde vogels komt alleen steenuil voor in een nestkast in een zomereik aan de andere kant van de weg. Deze blijft behouden, overige beschermde soorten zijn niet aangetroffen en worden ook niet verwacht.

Door middel van bureauonderzoek en een terreinonderzoek is er getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden aan de Nottermorsweg 7 en 7a. Het onderzoeksrapport is bijgevoegd in de bijlagen (Bijlage 2). Op basis van het onderzoek is beoordeeld of de voorgenomen ingrepen in dit plangebied uitvoerbaar is, in het kader van de Flora- en faunawet en overige relevante wetgeving.

Op basis van dit onderzoek is geconstateerd dat het onderzoeksgebied potentieelhabitat biedt voor een aantal (algemene) beschermde soorten; tabel 1-soorten, broedvogels, steenmarter en vleermuizen. Indien rekening wordt gehouden met het broedseizoen van vogels worden geen negatieve effecten verwacht op beschermde soorten vanuit de Flora- en faunawet. Nader onderzoek of ontheffing is dan ook niet noodzakelijk. Wel dient te allen tijde rekening te worden gehouden met de zorgplicht. Tijdens de uitvoering dient men bijvoorbeeld alert te zijn op aanwezigheid van fauna en deze, indien noodzakelijk, te verplaatsen. Bij onvoorziene situaties dient daarnaast contact opgenomen te worden met een ter zake kundige. In het kader van het bestemmingsplan moet duidelijk zijn dat de plannen uitvoerbaar zijn. Mits rekening gehouden wordt met de voorgenoemde maatregelen en werkwijze is geen overtreding van de natuurwetten aan de orde. Vanuit de eisen van de natuurbescherming is het plan derhalve uitvoerbaar.

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden betreffen een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/43/EEG) en de gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingsweg 1998 beschermd. De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) betreft een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen.

Op het erf aan de Janninksweg 1 vinden geen ontwikkelingen plaats, die een negatief effect kunnen hebben op Natura 2000-gebieden en de EHS. Hier worden enkel gebouwen gesloopt, wordt één nieuw bijgebouw gebouwd, en wijzigt de bestemming naar 'Wonen'.

In de directe omgeving van het plangebied aan de Nottermorsweg 7 en 7a liggen geen Natura 2000-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Wierdense veld) ligt op een afstand van ongeveer 3,5 kilometer. Gezien de afstand tot dit Natura 2000-gebied, de invulling van de tussenliggende gebieden en de voorgenomen werkzaamheden wordt niet verwacht dat de werkzaamheden een invloed hebben op aangewezen habitattypen en -soorten. Met de voorgenomen realisatie wordt ook niet verwacht dat de kernopgaven van de Natura 2000-gebieden belemmerd worden in een mogelijke uitbreiding of kwaliteitsverbetering. Er wordt geen externe werking of cumulatie verwacht. Een vergunning of toetsing op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Het plangebied aan de Nottermorsweg 7 en 7a ligt op meer dan 1,5 kilometer van begrensd EHS-gebied. Met de voorgenomen werkzaamheden worden geen negatieve effecten verwacht op de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS. Van afname van areaal is geen sprake, tevens worden (met de bouw van een nieuwe woning) geen effecten verwacht die de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS significant aantasten. Een toetsing aan het EHS-beleid wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Conclusie

Het voorgenomen plan is betreffende het aspect natuurwaarden, in relatie tot wet- en regelgeving, uitvoerbaar.

4.3 Archeologische en cultuurhistorische waarden

Aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden. Op basis van het verdrag van Malta en de wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologische erfgoed zoveel mogelijk terplekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.

De gemeenteraad van de gemeente Wierden heeft op 5 oktober 2010 de 'Archeologische waardenkaart' en de 'Beleidsnota archeologie gemeente Wierden' vastgesteld. Op grond van deze gemeentelijke archeologische verwachtingskaart heeft het plangebied aan de Nottermorsweg 7a, waar de grond geroerd gaat worden omdat nieuwe bebouwing wordt opgericht, een lage archeologische verwachting (zie afbeelding 10).

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2015000002-VA01_0013.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2015000002-VA01_0014.png"

Afbeelding 10: Weergave Archeologische waardenkaart Wierden

Voor kleinschalige ontwikkelingen in het buitengebied (ook als gebieden zijn aangewezen met een hoge verwachtingswaarde) is geen nader archeologisch onderzoek noodzakelijk. Dit geldt ook voor de voorgenomen relatief kleinschalige ontwikkeling aan de Nottermorsweg 7a.

Daarnaast zijn in de beide plangebieden geen cultuurhistorische waarden aanwezig, die met het voorgenomen plan worden aangetast.

Conclusie

Er worden met het voorgenomen plan geen archeologische en cultuurhistorische waarden aangetast, en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

4.4 Water

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundigedoelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2010-2015. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Wateraspecten plangebieden

Bij het plangebied aan de Janninksweg 1 te Hoge Hexel wordt alleen agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt, en 'e'en nieuw bijgebouw gebouwd. Daarnaast wordt de agrarische bestemming gewijzigd in de betsemming 'Wonen'. Deze ontwikkelingen hebben geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding. Aan de Nottermorsweg 7 en 7a worden enerzijds agrarische gebouwen gesloopt, maar daarnaast wordt ook een nieuw woonerf gerealiseerd. Dit plangebied loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1.500 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied. In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater gescheiden behandeld. Het hemelwater wordt geinfiltreerd. Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 cm ten opzichte van de gemiddelde hoogste rondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 cm boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.

Watertoets

De initiatiefnemer heeft het waterschap Vechtstromen op 30 juli 2015 geinformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies. De samenvatting van de watertoets is opgenomen in Bijlage 3.

4.5 Conclusie

Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen aanwezige waarden aangetast.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Inleiding

Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:

  • Bodem
  • Geluid
  • Luchtkwaliteit
  • Externe veiligheid
  • Bedrijven en milieuzonering en geur
  • Vormvrije m.e.r.-beoordeling

5.2 Bodem

Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling. Hiertoe is, ter hoogte van de nieuwe woningbouwkavel aan de Nottermorsweg 7 en 7a, een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, conform de richtlijnen NEN 5740 (zie bijlagen, Bijlage 4).

Conclusie

In het grondwater is een licht verhoogd gehalte barium aangetoond. Aangezien de tussenwaarde niet wordt overschreden, wordt nader onderzoek niet nodig geacht. De boven en ondergrond zijn niet verontreinigd. Op basis van het historisch vooronderzoek kan gesteld worden dat de onderzoekslocatie niet asbestverdacht is. Door de veldwerker zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld of in de bodem. Bij de geplande nieuwbouw komt in de toekomst mogelijk grond vrij. Afvoer van de grond dient te voldoen aan het Besluit Bodemkwaliteit en de voorschriften van het bevoegd gezag (de ontvangende gemeente). Op basis van de huidige onderzoeksresultaten kan een indicatievetoetsing in het kader van het Besluit Bodemkwaliteit worden uitgevoerd. Alle onderzochte grond, die bij de uitbreidingswerkzaamheden mogelijk vrij komt, is vrij toepasbaar, aangezien geen verontreinigingen zijn aangetroffen in de boven- of ondergrond. Met andere woorden: op basis van de indicatieve toetsing in het kader van het Besluit Bodemkwaliteit gelden er geen beperkingen ten aanzien van het hergebruik van de grond

De slotconclusie is dan ook dat uit milieukundig oogpunt er geen bezwaar is tegen de voorgenomen nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde lichte verontreiniging in het grondwater geen risico voor de volksgezondheid oplevert. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

5.3 Geluid

Betreffende het aspect geluid is alleen de locatie Nottermorsweg 7 en 7a van belang, gezien de nieuwe woningbouwkavel die hier wordt gerealiseerd. Een nieuw te realiseren woning is, conform de Wet geluidshinder (Wgh) een geluidsgevoelig object. Deze wet heeft als doel het terugdringen van hinder als gevolg van geluid. De wet stelt bepaalde eisen aan de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Op basis van deze wet dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid door de akoestische situatie te beoordelen. De geluidsbronnen die de Wet geluidhinder behandelt zijn industrielawaai, verkeerslawaai en railverkeerslawaai. Industrielawaai en railverkeerslawaai zijn bij deze locatie niet van toepassing, omdat er geen spoorwegen en industriegebieden in de nabije omgeving gelegen zijn. De locatie is gelegen aan de Nottermorsweg en de Wittebeltsweg, waardoor er wel sprake kan zijn van verkeerslawaai.

De mate waarin geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door inrichtingen, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De wet stelt dat in principe de geluidsbelasting op de gevel van woningen niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB), dan wel een nader bepaalde waarde (hogere grenswaarde). Onder deze waarde hoeft wettelijk gezien aan verkeerslawaai geen aandacht te worden besteed.

Gezien de geringe hoeveelheid verkeer die gebruik maakt van de wegen Nottermorsweg en de Wittebeltsweg, en gezien de afstand van de nieuwe woning tot aan deze twee wegen, is een nader akoestisch onderzoek niet noodzakelijk. Redelijkerwijs kan hier worden vastgesteld dat het geluidsniveau op de gevel van de nieuwe woning de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschrijd.

Conclusie

Het bestemmingsplan is met betrekking tot het aspect geluid uitvoerbaar.

5.4 Luchtkwaliteit

Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In titel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder ander beschreven wanneer en hoe overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt. In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen, hoeven niet meer te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor projecten die niet in betekende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën opgenomen (de projectlocatie valt onder: inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Met betrekking tot de voorgenomen ontwikkeling geldt dat een woningbouwlocatie niet in betekende mate bijdraagt wanneer deze niet meer dan 1500 woningen omvat.

Conclusie

De voorliggende ontwikkeling is zo kleinschalig (<1500 woningen) dat deze niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Een nader onderzoek is derhalve niet van toepassing op de ontwikkeling.

5.5 Externe veiligheid

Het beleidsveld externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij onder andere: productie, opslag, verlading en gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Vanaf 1 januari 2010 zijn er strikte risicogrenzen die in milieuvergunningen en bestemmingsplannen moeten worden vastgelegd. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Dit gaat concreet om bedrijven die risicovol zijn, vervoer van gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Externe veiligheid kan op twee manieren ingedeeld worden:

  • Transportrisico behandelt de externe veiligheid langs transportassen waarover of waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, zoals spoorlijnen, buisleidingen en snelwegen.
  • Risico bij inrichtingen gaat over externe veiligheid rond bedrijven waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt, bijvoorbeeld tankstations met LPG-verkoop.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten om afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Hierdoor wordt het aantal personen in de omgeving van een risicovol bedrijf beperkt. Er wordt daarbij gebruik gemaakt van een kansberekening.

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is vanaf 1 januari 2011 het toetsingskader bij planontwikkeling in de nabijheid van hogedrukaardgasleidingen en overige leidingen met gevaarlijke stoffen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft grondslag in de Wet Milieubeheer (Wm) en in de Wro.

Op de risicokaart van de provincie Overijssel is te zien dat er in de nabijheid van beide plangebieden geen externe veiligheidsrisico's aanwezig zijn (zie afbeelding 11).

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2015000002-VA01_0015.png"

Afbeelding 11: Risicokaart' (Bron: Risicokaart provincie Overijssel)

Conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan is met betrekking tot het aspect externe veiligheid uitvoerbaar.

5.6 Bedrijven en milieuzonering en geur

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen.

Aan de hand van de richtafstanden is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie in en rondom de betreffende plangebieden aan de Nottermorsweg 7 en 7a en aan de Janninksweg 1. Het gaat hierbij dus enerzijds om de vraag of de voorgenomen ontwikkelingen leiden tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat bij de nieuwe woningin ernstige mate wordt aangetast. Anderszijds gaat het om de vraag of de nieuwe woning geen beperkende invloed op de bedrijfsvoering van bestaande inrichtingen gaan hebben. Rondom de betreffende plangebieden zijn geen bedrijven aanwezig die milieukundig van invloed kunnen zijn op de voorgenomen ontwikkelingen. Wel blijft de melkveetak van het bedrijf aan de Nottermorsweg 7 en 7a actief. Deze mag echter niet meer uitbreiden. Dit wordt middels het voorliggende bestemmingsplan planologisch vastgelegd. De nieuwe Rood voor Rood-woning wordt gerealiseerd op minimaal 50 meter van de dierverblijven en andere geurveroorzakende objecten van het melkveebedrijf. Hiermee voldoet het plan aan de afstanden zoals deze zijn opgenomen in de Wet geurhinder en veehouderij en het Activiteitenbesluit. Geconcludeerd kan worden dat het bestaande bedrijf aan de Nottermorsweg 7 en 7a niet in zijn bedrijfsvoering wordt beperkt en dat anderzijds voor de nieuw te realiseren woning een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Alleen één bedrijfswoning aan de Nottermorsweg 7 en 7a ligt net binnen de zone van 50 meter. Deze bedrijfswoning veroorzaakt echter geen hinder. In de regels van dit bestemmingsplan is opgenomen dat hier geen geurveroorzakende objecten gerealiseerd mogen worden.

Conclusie

Voor beide plangebieden geldt dat er geen sprake is van omliggende bedrijven die in hun ontwikkeling worden beperkt. Anderszijds is er geen enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omliggende woningen.

5.7 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.

Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben ook wel genoemd de 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, deze geeft aan of er voor acitiviteiten en projecten beoordeeld moet worden of er een MER gemaakt moet worden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. beoordeling noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

De ontwikkeling betreft een realisatie van een nieuwe woningbouwkavel, op basis van de Rood voor Rood-regeling. Deze ontwikkeling is niet opgenomen in de D-lijst van het Besluit m.e.r. Deze activiteiten worden niet aangemerkt als M.E.R. beoordelingsplichtig. Deze locatie, en ook de tweede slooplocatie, is niet gelegen in een kwetsbaar of gevoelig gebied. Dit kan worden gesteld door middel van de uitgevoerde flora en fauna onderzoek, de waterparagraaf en de milieuonderzoeken.

Conclusie

Op basis van de beschikbare informatie kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkelingen geen nadelige milieueffecten met zich meebrengen. De plangebieden liggen niet in een kwetsbaar of gevoelig gebied of in de directe omgeving daarvan. De onderzoeksresultaten van de uitgevoerde onderzoeken zijn daarbij positief. De ontwikkeling is daarom niet M.E.R. beoordelingsplichtig.

5.8 Conclusie

In dit hoofdstuk zijn alle relevante milieuaspecten beschreven. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkelingen geen belemmeringen met zich meebrengt.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit wijzigingsplan is vormgegeven. De regels en de verbeelding zijn toegesneden op de voorgenomen ontwikkeling en, aangezien het een wijzigingsplan betreft (zie ook paragraaf 1.3), zijn de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' en de herziening 2012 ('Bestemmingsplan 2009, herziening 2012') op de voorgenomen ontwikkeling van toepassing. De betreffende bestemmingsregels zijn in dit wijzigingsplan daartoe opgenomen.

6.2 Opzet van de regels

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De regels geven inhoud aan de op de verbeelding (plankaart) aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd kan of mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal bepalingen zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen wat daadwerkelijk van noodzaak is. Hiervoor zijn een aantal standaarden ontwikkeld door het Ministerie van VROM. Deze zijn o.a. de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012), de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012) en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen (PRBBP2012). In dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van deze standaarden.

Het juridische bindende deel van het plan bestaat uit de verbeelding en regels. Deze worden digitaal en analoog verbeeld. De verbeelding en regels dienen in samenhang te worden bekeken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken namelijk:

  • 1. Inleidende regels
  • 2. Bestemmingsregels
  • 3. Algemene regels
  • 4. Overgangs- en slotregels

6.3 Verantwoording van de regels

1. Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen:

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

2. Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemmingen.

Artikel 3 Agrarisch

Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch bedrijf

Artikel 5 Wonen

Artikel 6 Waarde - Archeologische verwachtingswaarde

3. Algemene regels

Deze regels zijn algemene regels die voor het gehele bestemmingsplan gelden. Vaak zijn ze van toepassing op meerdere bestemmingen:

Artikel 7 Algemene bouwregels

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

Artikel 11 Algemene procedureregels

Artikel 12 Overige regels

4. Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

Artikel 13 Overgangsrecht: In de overgangsregels zijn de juridische consequenties aangegeven betreffende bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.

Artikel 14 Slotregel: Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de uitvoerbaarheid van het te ontwikkelen plan.

7.2 Ruimtelijke uitvoerbaarheid

In voorgaande hoofdstukken is beschreven hoe het voorgenomen project past binnen het van toepassing zijnde overheidsbeleid. Er wordt geconstateerd dat er geen waarden aangetast worden in de twee betrokken plangebieden en in de directe omgeving. Verder zijn er geen milieukundige belemmeringen geconstateerd (zie hoofdstuk 5). Ruimtelijk zijn de voorgenomen ontwikkelingen daarmee uitvoerbaar.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Er wordt geen vooroverleg, als bedoeld in artikel 3.1.1. Bro, gevoerd aangezien het in het voorliggende geval een wijzigingsplan betreft gebaseerd op het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' en de herziening 2012 ('Bestemmingsplan 2009, herziening 2012').

Zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan heeft vanaf 26 november 2015 voor de duur van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend.

7.4 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval wordt is een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemers en de gemeente Wierden. Hierin is tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

7.5 Conclusie

Uit de voorgaande paragrafen blijkt dat het voorgenomen plan ruimtelijk, maatschappelijk, en economisch uitvoerbaarheid is. De voorgenomen ontwikkeling kan dus worden gerealiseerd.