direct naar inhoud van 4.6 Ecologie
Plan: 1e wijziging bestemmingsplan Rondweg Enter 2010, Mettenkampsweg 11
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0189.WB2011000007-VA01

4.6 Ecologie

In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen – wat ecologie betreft – moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.

Huidige situatie

Zoals aangegeven in hoofdstuk 2 staat op het perceel Mettenkampsweg 11/Rondweg 40 een vrijstaande boerderij en een vrijstaande woning, en rondom de vrijstaande boerderij staan verschillende vrijstaande schuren die geen agrarische functie meer hebben. Achter de vrijstaande woning staat een vrijstaande berging. Rondom deze bebouwing ligt een tuin met bomen en struiken.

Beoogde ontwikkelingen

De vrijstaande berging en de vrijstaande schuren worden gesloopt. Ook zullen een aantal struiken en bomen gekapt moeten worden. Ter plaatse wordt een bedrijfsgebouw neergezet dat voor opslag zal worden gebruikt.

Toetsingskader

Beleid

De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS).

Normstelling

  • Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van EL&I de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten

aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit wijzigingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

  • Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EL&I aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EL&I aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van een wijzigingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen onderdeel uit van de PEHS. Gezien de zeer beperkte omvang van de beoogde ontwikkeling en de afstand tot de PEHS (zie figuur 4.1), kan worden geconcludeerd dat het wijzigingsplan geen invloed heeft op de natuurwaarden in de PEHS. Het beleid van de provincie staat de uitvoering van het wijzigingsplan dan ook niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2011000007-VA01_0005.png"

Figuur 4.1 Ligging plangebied (rode cirkel) ten opzichte van de PEHS (gekleurde vlakken)(Bron: http://gisopenbaar.overijssel.nl/website/groenloket/groenloket.html)

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het gebied Borkeld. Dit gebied ligt op bijna 2 km van het plangebied. Gezien de beperkte omvang van de beoogde ontwikkeling en de relatief grote afstand tot het Natura 2000-gebied, heeft de realisatie van dit wijzigingsplan geen effecten op dit natuurgebied. De Natuurbeschermingswet 1998 staat de realisatie van dit wijzigingsplan dan ook niet in de weg. Gebiedsbescherming komt daarom in dit bureauonderzoek niet meer aan de orde.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van de Quickscan Flora en fauna Rondweg 40 die in oktober 2011 door adviesbureau Eelerwoude is uitgevoerd.

Planten

Op basis van bekende verspreidingsgegevens en de aanwezige biotopen kan worden gesteld dat het plangebied geen bijzondere of beschermde soorten herbergt.

Vogels

Tijdens de quick scan zijn in en direct rondom het plangebied algemeen voorkomende broedvogels aangetroffen. Het gaat hier onder andere om de vlaamse gaai, koolmees, merel, vink, kauw, houtduif en spreeuw. In de werktuigenstalling zijn verse sporen van de kerkuil aangetroffen. Tevens komt de huismus waarschijnlijk voor op het erf. Ten tijde van het veldbezoek was het niet mogelijk om vast te stellen waar deze soort precies broedt en om hoeveel broedparen het gaat.

Zoogdieren

In het plangebied komen algemene soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn voor. Bomen in de omgeving van het plangebied kunnen plaats bieden aan vaste en tijdelijke verblijfsplaatsen van vleermuizen. Uit de quickscan ecologie van Eelerwoude blijkt dat vleermuizen aanwezig zijn in de te behouden woningen en in de te behouden stal. Het plangebied kan een functie hebben als foerageergebied. Het is niet aannemelijk dat het plangebied onderdeel uitmaakt van een vliegroute voor vleermuizen. Er zijn namelijk geen lijnvormige groenstructuren op het erf aanwezig die aansluiten op andere lijnvormige elementen in de omgeving.

Het is mogelijk dat in het plangebied de steenmarter voorkomt. Tijdens het veldwerk voor de quickscan zijn echter geen sporen van deze soort waargenomen. De soort komt echter wel algemeen voor in de omgeving. Andere zwaar beschermde grondgebonden zoogdieren worden op basis van verspreidingsgegevens en/of het ontbreken van geschikt biotoop niet verwacht binnen het plangebied.

Amfibieën en vissen

Aan de Rondweg ligt een watergang. Daarom is de verwachting dat algemene amfibieën als bruine kikker, middelste groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad zeker gebruik zullen maken van het plangebied als schuilplaats in struiken, onder stenen, in kelders en als voorplantingsplaats in de watergang.

Voor vissen is de watergang, gezien de beperkte omvang, ongeschikt.

Overige soorten

Het plangebied is ongeschikt als biotoop voor beschermde reptielen en insecten (vlinders, sprinkhanen en libellen). De genoemde beschermde soortengroepen stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

In tabel 4.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 4.1 Beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

        nader onderzoek nodig  
vrijstellingsregeling Ffw   tabel 1     mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn
bruine kikker, gewone pas, kleine watersalamander en middelste groene kikker  
nee  
ontheffingsregeling Ffw   tabel 2     mogelijk steenmarter   nee  
  tabel 3   bijlage 1 AMvB      
    bijlage IV HR   alle vleermuizen   ja  
  vogels   cat. 1 t/m 4   huismus, kerkuil   ja (naar huismus)  
    cat. 5   koolmees, spreeuw, merel vink, kauw, houtduif   nee  

Toetsing en conclusie

Soortenbescherming

Het wijzigingsplan is een besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden.

Het wijzigingsplan maakt de realisatie van een bedrijfsbestemming mogelijk. Als gevolg daarvan kunnen mogelijk werkzaamheden uitgevoerd worden die leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Er zal geen ontheffing nodig zijn voor de tabel 1-soorten van de Ffw waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Ffw geldt.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl). Verblijfplaatsen van vogels die hun verblijfplaats het hele jaar gebruiken, zijn jaarrond beschermd. Slechts een beperkt aantal soorten bewoont het nest permanent of keert elk jaar terug naar hetzelfde nest. Deze soorten staan vermeld in categorie 1 t/m 4 van de 'Aangepaste lijst van jaarrond beschermde vogelnesten' (Ministerie van LNV, 2009). Van deze soorten komt de huismus mogelijk voor in de te slopen bebouwing. Indien de werkzaamheden effect hebben op deze soorten is een ontheffing nodig. Uit nader onderzoek moet blijken of deze soorten daadwerkelijk aanwezig zijn en of een ontheffing nodig is. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. De kerkuil komt voor in de te slopen werktuigenstalling. Door de sloop van dit gebouw wordt de vaste rustplaats van de kerkuil verstoord. Uit de quickscan van bureau Eelerwoude blijkt dat er maatregelen genomen kunnen worden om de negatieve effecten te voorkomen. Het gaat om de volgende maatregelen:
    • 1. het ophangen van nestkasten voor kerkuil in (de directe omgeving van) het plangebied; dit moet minimaal drie weken voor de aanvang van de sloop gerealiseerd zijn;
    • 2. de sloop moet buiten de voortplantingsperiode van de kerkuil worden uitgevoerd.

Met het uitvoeren van de bovenstaande maatregelen zullen er geen negatieve effecten op de kerkuil zijn. Een ontheffing van de Ffw is voor de kerkuil dan ook niet nodig.

  • De meeste vogels maken elk broedseizoen een nieuw nest of zijn in staat een nieuw nest te maken. Deze vogelnesten voor eenmalig gebruik zijn alleen tijdens het broedseizoen beschermd. Voor deze soorten (zoals de koolmees en de roodborst) is geen ontheffing nodig, indien werkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvinden of maatregelen zijn getroffen om te voorkomen dat deze soorten zich vestigen tijdens het broedseizoen. Buiten het broedseizoen mag van deze soorten het nest worden verplaatst of verwijderd.
  • Er is nader onderzoek naar vleermuizen nodig, aangezien deze soorten voorkomen in de op het perceel aanwezige te behouden bebouwing. Door de sloop- en bouwwerkzaamheden kan het foerageergebied van deze dieren worden aangetast.
  • Het wijzigingsplan heeft geen negatieve effecten op de steenmarter (wanneer deze ook daadwerkelijk aanwezig is). Vanwege de grootte van het plangebied zal het plangebied mogelijk een klein onderdeel uitmaken van het leefgebied van deze soort. De steenmarter beschikt over een zeer groot leefgebied en kan zeer grote afstanden afleggen. De soort zou het plangebied daarom slechts incidenteel als foerageergebied gebruiken. De steenmarter heeft een groot aanpassingsvermogen. Daarom zal een ingreep in een zeer klein deel van zijn foerageergebied geen negatief effect op deze soort hebben.