Plan: | Zenderink, uitwerkingsplan 1e fase |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | uitwerkingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0189.UB2011000001-VA01 |
In 2009 is onderzoek gedaan naar de woningbehoefte in Wierden. Uit dit onderzoek is een aantal conclusies te destilleren.
Allereerst speelt Zenderink in op een kwalitatieve behoefte aan 150 woningen in het topsegment, die niet op de andere locaties realiseerbaar zijn.
Zenderink biedt daarnaast een woonmilieu waarmee kwaliteitszoekers uit Wierden de kans krijgen binnen hun gemeente een woning te vinden. Dit sluit aan op de Omgevingsvisie van de provincie, waarin sprake is van een groeiende behoefte aan gevarieerde woonmilieus.
Ook zullen vervolgfasen alleen bij werkelijke vraag ontwikkeld worden, zodat er niet meer dan voor eigen behoefte gebouwd wordt.
Uiteindelijk is 450 woningen tussen 2010 en 2020 een reële behoefte op basis van nadere analyse van woonmilieuvoorkeuren uit het TWO(Twents woningmarktonderzoek). Zo biedt de huidige bestemmingsplancapaciteit - inclusief Zenderink - ruim voldoende ruimte voor planuitval of vertraging. Het niet ontwikkelen van Zenderink betekent daarom zelfs een risico.
Het behoefteonderzoek is als Bijlage bij deze toelichting gevoegd.
Om de woningbehoefte voor Zenderink in beeld te brengen, is in het voorjaar 2010 door Inbo een woningmarktonderzoek uitgevoerd. Alle voor Zenderink ingeschreven woningzoekenden (ruim 500) zijn aangeschreven. Er hebben 150 personen deelgenomen aan de enquête. Als verdiepingsslag hebben vervolgens nog 17 interviews plaatsgehad. De uitkomsten zijn verwoord in het rapport 'Ruimte, privacy en zeggenschap op de rand van het Twentse landschap en Wierden', welke als bijlage bij de toelichting is gevoegd. Hieronder worden de conclusies en adviezen met betrekking tot de locatie-eisen, behoefte, de kredietcrisis en fasering voor Zenderink weergegeven.
Locatie-eisen
Behoefte
Fasering
Crisis
Overig
Er is een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd naar de archeologische waarden in het plangebied van de woningbouwlocatie Zenderink.
Voorafgaand aan het veldonderzoek heeft een bureaustudie plaatsgevonden om de bekende en potentiële archeologische waarden van het gebied in kaart te brengen. Hierbij is gebruik gemaakt van bodem-, geologische-, topografische- en historische kaarten, Archis II, Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW), de Cultuurhistorische Atlas Overijssel en relevante literatuur.
Uit de bureaustudie is gebleken dat het plangebied relatief hoog in het landschap gelegen is. Deze plaatsen werden in het verleden gezien als een gunstige locatie voor bewoning. Uit de ligging van het plangebied in een esdorpenlandschap kan geconcludeerd worden dat in het plangebied een esdek aanwezig is. Het plangebied heeft een hoge trefkans gekregen op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW). Er kunnen archeologische resten uit de Steentijd (laat-Paleolithicum- Neolithicum), de Bronstijd-IJzertijd/Romeinse tijd en de Vroege tot Late- Middeleeuwen worden aangetroffen.
Inventariserend veldonderzoek
Het inventariserend veldonderzoek heeft gedurende 8 dagen plaatsgevonden in de periode mei/juni 2007. In het plangebied zijn in eerste instantie 132 handmatige boringen verricht, die gelijkmatig over het terrein zijn verspreid. Deze boringen zijn gecombineerd uitgevoerd met milieukundig onderzoek. Vervolgens zijn op enkele delen van het terrein, waar het bodemprofiel intact is aangetroffen, 27 aanvullende boringen uitgevoerd.
Uit het veldonderzoek blijkt dat bij slechts 20% van de boringen het esdek (deels) intact is aangetroffen. Bij de overige boringen was het esdek minder dan 50 cm dik en/of verstoord. In slechts één boring is een bodem aangetroffen zoals beschreven op de bodemkaart, een intact esdek met daaronder een intacte podzolbodem. In 18% van de boringen is een (deels) intacte podzolbodem aangetroffen. In de boringen zijn geen archeologische vondsten gedaan.
Reeds bebouwde percelen, (percelen in particulier eigendom) zijn buiten beschouwing gelaten. Indien hier graafwerkzaamheden zullen worden verricht dan zal op deze locaties een inventariserend veldonderzoek plaats moeten vinden.
Conclusie
Op basis van de resultaten van het veldonderzoek wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen, en het aspect archeologie heeft derhalve geen gevolgen voor dit bestemmingsplan. Mochten tijdens de grondwerkzaamheden toch archeologische waarden, vondsten en/of sporen worden aangetroffen, dan dient direct contact te worden opgenomen met het bevoegd gezag. Voor reeds bebouwde percelen geldt dat daar een inventariserend onderzoek gedaan moet worden indien er graafwerkzaamheden plaatsvinden.
Het rapport Inventariserend veldonderzoek archeologie is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.
Er is tevens een onderzoek gedaan naar de ecologische waarden van het plangebied. Dit onderzoek is uitgevoerd door middel van twee veldbezoeken op 23 april en 29 juni 2007, om zodoende een inschatting te kunnen maken of beschermde soorten van tabel 2 en 3 Flora- en faunawet in en in de omgeving van het plangebied verwacht mogen worden. Deze inschatting wordt verder aangevuld met bestaande verspreidingsgegevens van de diverse atlassen en Natuurloket.
Natuurbeschermingswet
Op 1 oktober 2005 is de nieuwe Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden en heeft als doel het beschermen en instandhouden van bijzondere gebieden (Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten) in Nederland. Projecten of handelingen die negatieve effecten op deze beschermde gebieden kunnen hebben, zijn verboden. Ook activiteiten buiten de beschermde gebieden kunnen verboden zijn, indien deze negatieve effecten veroorzaken (externe werking).
Bij negatieve effecten is het nodig een vergunning aan te vragen op basis van een verslechterings- en verstoringstoets. Het uitvoeren van een passende beoordeling (uitgebreide effectenstudie, alternatievenonderzoek en onderbouwing dwingende redenen van groot openbaar belang) is noodzakelijk wanneer de negatieve effecten (mogelijk) significant zijn.
Natura 2000
De Natura 2000-gebieden bestaan uit vogel- en habitatrichtlijngebieden. Vogelrichtlijngebieden zijn aangewezen voor de bescherming van bepaalde vogelsoorten (kwalificerende soorten). Habitatrichtlijngebieden zijn aangemeld voor het beschermen van habitattypen (natuurtypen) waarvoor Europa op wereldschaal een bijzondere verantwoordelijkheid draagt. Samen vormen deze gebieden het Europese Natura 2000-netwerk.
Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Op circa 3 kilometer afstand van het plangebied ligt het Wierdense Veld, dat als voormalig hoogveengebied is aangemeld volgens de Habitatrichtlijn. Het Wierdense Veld is een restant van een ooit uitgestrekt veenlandschap in Twente. Het gebied is grotendeels afgegraven voor de turf. Het is begroeid met vochtige heide en enkele berkenbosjes. Binnen het hoogveen is het dekzandrelief plaatselijk zo sterk en uitgesproken dat op dekzandruggen droge heide voorkomt. Op de lage delen zijn enkele met water gevulde veenputten.
Wat betreft externe werking zijn negatieve effecten, die vanuit de voorgenomen woningbouw op de instandhoudingsdoelen van het Wierdense Veld invloed hebben, uit te sluiten. De woningbouwlocatie zal extra verkeersbewegingen veroorzaken. De mogelijke extra uitstoot van verzurende stoffen als NO2 en SO2 zijn doorgerekend voor wat betreft schadelijke effecten op het Wierdense Veld. De concentraties zullen niet toenemen en er zal geen sprake zijn van externe werking als gevolg van verzuring door toenemend verkeer.
Beschermd Natuurmonument
Het dichtstbijzijnde Beschermde Natuurmonument zijn enkele heideterreinen van Twickel waarvan de dichtstbijzijnde is gelegen nabij Borne op meer dan 10 kilometer afstand. Het plangebied heeft geen negatief effect op deze Beschermde Natuurmonumenten vanwege de grote afstand.
Door het ontbreken van effecten op beschermde gebieden is nader onderzoek en het aanvragen van een Natuurbeschermingswetvergunning niet nodig.
Ecologische Hoofdstructuur
In de Omgevingsvisie wordt aangegeven hoe om te gaan met onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), ganzen- en weidevogelbeschermingsgebied. Hieronder worden deze gebieden verder beschreven.
De EHS bestaat in Overijssel uit bestaande en nieuwe natuurgebieden, zoekgebieden beheersgebied, bestaande beheersgebieden en verbindingszones die belangrijke gebieden met elkaar verbinden. Het plangebied is niet gelegen binnen de EHS. De afstand tot het dichtstbijzijnde EHS gebied is ongeveer 1 kilometer. De bosgebieden rondom het hippisch centrum en de Meijerinksberg zijn aangewezen als bestaand natuurgebied. Fysieke aantasting van deze gebieden is niet aan de orde en ook verstoring zal over een afstand van een kilometer niet aan de orde zijn. Daarnaast vindt in de betreffende EHS reeds een behoorlijke mate van verstoring door menselijke activiteit plaats.
Weidevogel- en ganzengebied
Provincie Overijssel neemt een bijzondere verantwoordelijkheid voor een aantal weidevogel- en ganzenbeschermingsgebieden buiten de EHS. Hierop is toegespitst beleid van toepassing, dat inhoudt dat doorsnijding, aantasting van rust en openheid, verlaging van het waterpeil en verstoring niet is toegestaan. De weidegronden ten oosten van het Wierdense veld zijn aangewezen als ganzengebied en/of gebied voor andere wintergasten. Dit is op ca 2 kilometer afstand. Over deze afstand treedt geen verstoring op vanuit het plangebied. Aantasting van dit gebied is dus niet aan de orde.
Flora- en faunawet
Planten
Het plangebied bestaat uit agrarisch gebied waar een natuurlijke ontwikkeling van de vegetatie niet mogelijk is. Beschermde planten in dergelijke gebieden zijn te verwachten langs watergangen en in bermen. De watergangen in het plangebied hebben geen natuurlijke oevers en waren ten tijde van het veldbezoek niet watervoerend. De bermen zijn ruig begroeid met brandnetel, braam en dergelijke. Beschermde soorten van tabel 2/3 zijn niet aangetroffen en worden ook gezien de aanwezige habitats niet verwacht.
Vogels
Broedvogels zijn met name te verwachten in de opgaande begroeiing en de bomen. Verder broeden er onder andere boerenzwaluwen bij verschillende gebouwen in het plangebied. Verstoring van broedende/nestelende vogels is niet toegestaan en hiervoor kan geen ontheffing worden aangevraagd.
De verstorende werkzaamheden (met name verwijdering van de beplanting en sloop gebouwen) dienen daarom te starten voor het broedseizoen, zodat geen nestelende/ broedende vogels verstoord worden. Is dit niet mogelijk dan dient vlak voor uitvoering van de werkzaamheden door een ter zake kundige gecontroleerd te worden of broedvogels in het plangebied aanwezig zijn. In dat geval dienen de werkzaamheden zo te worden uitgevoerd dat verstoring niet aan de orde is (deel van de beplanting laten staan). Tevens is het mogelijk om voor het broedseizoen het plangebied ongeschikt te maken voor broedvogels (verwijderen van beplanting), zodat deze tijdens de uitvoeringsperiode niet aanwezig zijn.
Vaste rust- en verblijfplaatsen van vogels als boombewonende roofvogelhorsten en spechtenholten zijn niet waargenomen. Wel is bekend dat een kerkuil broedt in een schuur aan de Hexelse weg 48 en dat een steenuil (in 2005) een territorium heeft in het plangebied en waarschijnlijk broedt nabij Lage Eggeweg 7/8 (bron: steenuilenwerkgroep Wierden). De nesten van deze vogels zijn jaarrond beschermd wat inhoudt dat deze zonder ontheffing niet verwijderd mogen worden. Tevens mag de omgeving van deze nesten niet zodanig veranderen dat de uilen er niet meer kunnen foerageren en hierdoor hun vaste rust- en verblijfplaats verlaten. Hier zal met de inrichting van het plan rekening mee gehouden moeten worden.
Zoogdieren
In het plangebied zijn alleen algemene zoogdieren te verwachten, zoals mol en veldmuis. Wel zal het plangebied gebruikt worden als foerageergebied voor vleermuizen en mogelijk vormen de bomenrijen langs de wegen vaste trekroutes. Vleermuizen zijn streng beschermd in tabel 3 van de Flora- en faunawet. De lijnvormige elementen moeten behouden blijven (ook vanuit landschappelijk oogpunt) en zonodig versterkt worden. Tevens moet met de verlichting rekening worden gehouden met het mogelijke gebruik van de route door vleermuizen. Negatieve effecten op vleermuizen zijn daarmee niet aan de orde. Indien inpassing van de lijnvormige elementen niet mogelijk is, dient nader onderzoek naar het gebruik van deze elementen door vleermuizen plaats te vinden. Indien het inderdaad een vaste trekroute betreft moet voor aantasting hiervan een ontheffing worden aangevraagd en geldt een compensatieplicht.
Gebouwen herbergen vaak vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen. Indien gebouwen gesloopt worden is nader onderzoek nodig naar het voorkomen van vleermuizen. Indien kolonies worden aangetroffen dient met de periode en wijze van uitvoering hier rekening mee gehouden te worden en dient een ontheffing te worden aangevraagd. Kolonieplaatsen zijn compensatieplichtig.
Reptielen, amfibieën en vissen
De watergangen in het plangebied waren ten tijde van de veldbezoeken niet watervoerend.
Daarmee is het voorkomen van vissen uitgesloten. Ook voor amfibieën is het plangebied dan minder geschikt en zullen hooguit soorten als gewone pad aangetroffen kunnen worden. Deze soort leeft het grootste deel van het jaar buiten het water en kan relatief grote afstanden afleggen.
Beschermde soorten van tabel 2/3 worden gezien de verspreiding in Nederland en de aanwezige habitats niet verwacht. Ook voor reptielen is het plangebied niet geschikt, vanwege het ontbreken van een geschikte habitat en kijkend naar de verspreiding van reptielen binnen Nederland.
Dagvlinders, libellen en overige ongewervelden
Beschermde vlinders zijn in het plangebied niet te verwachten. Beschermde libellen zijn eveneens niet te verwachten omdat de oevers hiervoor geen geschikte habitat bieden. Wel is langs de 1e Lageveldsweg een nest aangetroffen van de rode bosmier. Deze soort staat in tabel 1 van de Flora- en faunawet zodat een ontheffing voor ruimtelijke ontwikkelingen niet nodig is. Wel wordt aanbevolen om het nest te behouden.
Het rapport met daarin het Ecologisch onderzoek is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.
Aanvullend onderzoek
Om te komen tot een juiste effectenbepaling in het kader van de flora- en faunawet is een nader onderzoek uitgevoerd naar de soortgroepen vogels en vleermuizen. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden in het najaar van 2009 en het voorjaar en de zomer van 2010.
Bevindingen, conclusies en aanbevelingen
Broedvogels
De broedvogelbevolking binnen het plangebied is met tenminste 34 broedvogelsoorten als gemiddeld te kwalificeren. Beperkingen vanuit de flora- en faunawet zijn hoofdzakelijk te verwachten door het voorkomen van een drietal soorten waarvan de nesten gezien worden als vaste rust- en verblijfplaatsen. Deze nesten en de functionaliteit van de leefomgeving van de nesten zijn jaarrond beschermd. De drie soorten zijn: steenuil, kerkuil en huismus.
Voor huismus gaan door de handhaving van de huidige bebouwing geen vaste rust of verblijfplaatsen verloren. Het gebied blijft in de toekomst tevens geschikt als foerageergebied voor deze soort en er is een sprake van een negatief effect.
Omdat negatieve effecten op kerkuil niet kunnen worden uitgesloten wordt geadviseerd voor kerkuil een compensatie-mitigatieplan op te stellen.
Ook voor steenuil wordt geadviseerd een compensatie-mitigatieplan op te stellen voor de drie vaste verblijfplaatsen van de steenuil, waarvan de functionaliteit in het geding komt.
Vleermuizen
Binnen en rondom het plangebied zijn een vijftal strikt beschermde vleermuissoorten aangetroffen. De effecten op vleermuizen worden hieronder besproken. Hierbij wordt uitgegaan van het feit dat bestaande lijnvormige beplantingsstructuren behouden blijven en dat geen extra verlichting wordt toegepast op bestaande vliegroutes van vleermuizen. De effecten op de verschillende soorten worden hieronder weergegeven.
Voor al deze soorten geldt dat het uitvoeren van nader onderzoek of het opstellen van een compensatie- mitigatieplan hier niet aan de orde is.
Conclusie
Het realiseren van de voorgenomen plannen zal leiden tot handelingen die in strijd zijn met de verbodsbepalingen, zoals verwoord in de flora- en faunawet. Voor het overtreden van deze verbodsbepalingen kan in veel gevallen een vrijstelling gelden of een ontheffing worden verleend.
Aanbevelingen
Voor zowel vogels als vleermuizen wordt in principe geen ontheffing meer verleend. Dit is alleen mogelijk indien sprake is van groot openbaar belang. Dorp- en stadsuitbreidingen worden echter niet altijd gezien als een reden van groot openbaar belang. Om het plan toch doorgang te laten vinden zal middels een activiteitenplan, waarin mitigerende en compenserende maatregelen worden opgenomen, aangetoond moeten worden dat er geen sprake is van een negatief effect op de soorten. Een dergelijk plan is voor de soorten Kerkuil en Steenuil opgesteld (zie Activiteitenplan).
Voor vleermuizen geldt dat er geen negatieve effecten worden verwacht, aangezien voor de verblijfplaatsen vliegroutes en foerageergebieden intact blijven. Voor vleermuizen geldt verder dat de verlichting in het plangebeid tot een minimum beperkt moet worden. Belangrijkste aandachtspunten hierbij zijn dat de verlichting zo laag mogelijk wordt aangebracht en dat gebruik gemaakt wordt van naar beneden gerichte, strooilicht beperkende armaturen.
Activiteitenplan Steenuil en Kerkuil
Inmiddels is door Eelerwoude een Activiteitenplan opgesteld dat beschrijft welke compenserende en mitigerende maatregelen op basis van de voorgenomen ontwikkeling noodzakelijk zijn. Tevens wordt hierin beschreven wanneer de maatregelen worden uitgevoerd en welke effecten op korte en lange termijn te verwachten zijn op de steenuil en de kerkuil in het plangebied.
Maatregelen om schade te voorkomen of te beperken (mitigerende maatregelen)
Maatregelen om onvermijdelijke schade aan soorten te herstellen (comp. maatregel)
Figuur 4: en aantal locaties van nestkasten, bron: activiteitenplan, Eelerwoude
Met de voorgestelde mitigerende en compenserende maatregelen wordt/is invulling gegeven aan het zorgvuldig handelen en de zorgplicht die voortvloeit uit de Flora- en faunawet.
Dienst Regelingen van het Ministerie van LNV heeft op 14 april 2011 een zogenoemde 'positieve afwijzing' afgegeven. Dit betekent dat de compenserende en mitigerende maatregelen, die in het Activiteitenplan zijn opgenomen, voldoende zijn om negatieve effecten op beschermde soorten te voorkomen.
Het Activiteitenplan Steenuil en Kerkuil alsmede de Positieve afwijzing zijn als bijlagen bij deze toelichting gevoegd.