Plan: | Zenderink, uitwerkingsplan 1e fase |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | uitwerkingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0189.UB2011000001-VA01 |
Omdat verschillende milieuaspecten invloed kunnen hebben op de mogelijkheden en wenselijkheden voor de inrichting van een gebied, dient hieraan aandacht besteed te worden middels onderzoek. In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan:
Wegverkeer
In 2009 is in het kader van bestemmingsplan Zenderink een onderzoek uitgevoerd naar geluidhinder voor de nieuw te bouwen woningen. Indien uit akoestisch onderzoek blijkt dat maatregelen om geluidsbelasting te beperken onvoldoende doeltreffend zijn, is de gemeente bevoegd tot het vaststellen van een hogere grenswaarde. Voor nieuwe woningen binnen de bebouwde kom bedraagt de maximale ontheffingswaarde Lden 63 dB.
Voor de berekening is ervan uitgegaan dat het grootste deel van de wijk ontsluit op de Hexelseweg. Tevens is er sprake van de directe ontsluiting van afzonderlijke woningen op de Hexelseweg, de Lage Eggeweg, 1e Lageveldsweg en de West Kluinveenweg.
Figuur 3: ontsluitingsstructuur Zenderink, bron:BVA
Het onderzoek is uitgevoerd op basis van de 'oude' stedebouwkundige schets. In dit onderzoek is rekening gehouden met een plancapaciteit van 125 woningen. Dit is nadien teruggeschroefd tot een capaciteit van 80 woningen, waarvan 21 binnen dit plan (1e fase). Daarom kan ervan uit worden gegaan dat de geluidsbelasting gunstiger uitvalt. Derhalve is het niet noodzakelijk nieuw akoestisch onderzoek uit te voeren.
Resultaten
Bij de resultaten is een onderscheid gemaakt tussen nieuwe situaties en reconstructiesituaties. Binnen deze onderverdeling wordt onderscheid gemaakt in de effecten als gevolg van de zoneplichtige wegen en als gevolg van de 30 km/uur-wegen. Op de gepresenteerde resultaten is de wettelijke correctie toegepast.
Nieuwe situaties
Uit het geluidonderzoek blijkt dat bij de geprojecteerde (nieuwe) woningen aan de Hexelseweg de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Dit was aanleiding om de plangrenzen aan te passen. De betreffende woningen aan de Hexelseweg zullen niet meer worden ontwikkeld. Voor de overige wegen geldt dat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden. Verder blijkt dat de geluidsbelastingen langs de West Kluinveenweg en de ontsluitingstak west het hoogst zijn. Hier wordt de voorkeursgrenswaarde echter niet overschreden.
Reconstructiesituaties
Hoewel de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden als gevolg van de wijziging van de Hexelseweg leidt deze niet tot een reconstructie in de zin van de Wgh. De toename bedraagt in alle gevallen minder dan (afgerond) 2 dB.
Bij zowel de noordelijke aansluiting als de zuidelijke aansluiting op de West Kluinveenweg is sprake van een toename in de geluidsbelasting van 2 dB of meer. In alle gevallen blijft de geluidsbelasting echter onder de Lden 48 dB.
Het Akoestisch onderzoek is als bijlage bij de toelichting gevoegd.
Railverkeer
In 2008 is onderzoek gedaan naar de geluidbelasting in de kern Wierden als gevolg van het spoor. Het doel van het onderzoek was inzicht verkrijgen in de mogelijkheden voor schermplaatsing langs delen van het spoor in Wierden. Aan de Hexelsweg en West Kluinveenweg, in beide gevallen direct ten zuiden van de Industrieweg, zijn waarden van (afgerond) respectievelijk 47 dB en 42 dB berekend. Dit ligt ten zuiden van het plangebied Zenderink. Uit dit onderzoek kan dus worden afgeleid dat in Zenderink de voorkeursgrenswaarde voor railverkeer van 57 dB ruim wordt gehaald.
Het Akoestisch onderzoek railverkeer is als bijlage bij de toelichting gevoegd.
Conclusie
Door de bouwvlakken op de juiste afstand te houden van de Hexelseweg vallen ze buiten de geluidszone. Aangezien er geen woningen aan de Hexelseweg worden ontwikkeld is dit het geval. Tevens is als gevolg van het akoestisch onderzoek, het meest zuidelijke deel van het plangebied komen te vervallen, waardoor hiervoor geen geluidhinder mee optreedt. Door het plaatsen van geluidsschermen langs het spoor, zal er ook geen sprake zijn van geluidshinder vanwege railverkeer.
Er hoeven geen hogere grenswaarden aangevraagd te worden als gevolg van spoor- en wegverkeer. Geluid vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.
Milieuhygiënische kwaliteit van de bodem
Om de kwaliteit van de bodem te bepalen zijn een verkennend en een nader onderzoek uitgevoerd.
Verkennend onderzoek
Op enkele plekken in het gebied is puin aangetroffen. Ook op circa honderd tot tweehonderd meter ten noord-noordwesten van de aansluiting West-Kluinveenweg en Hexelseweg zijn puinresten in de bovengrond aangetroffen.
In het noorden van het onderzochte gebied zijn matig puinhoudend materiaal, resten puin, en een lichte verontreiniging met minerale olie aangetroffen. Dit valt echter buiten het plangebied Zenderink.
Het grondwater bevat lichte en matige concentraties van diverse zware metalen (cadmium, nikkel, zink, koper) in het gehele plangebied ten westen van de denkbeeldige lijn van het einde van de Woestendijk tot de aansluiting van de West-Kluinveenweg op de Hexelseweg. De concentraties zijn ook hier dermate beperkt dat er geen maatregelen nodig zijn. Het meest waarschijnlijk is dat er sprake is van een natuurlijke oorsprong voor deze concentraties, vanwege de kleigrond in dit gebied.
Pal ten noorden van de West-Kluinveenweg is op één locatie een sterke verontreiniging met chroom en lood in het grondwater aangetroffen, boven de interventiewaarde. Ook was hier sprake van een matig verhoogde concentratie nikkel en licht verhoogde concentraties arseen en koper. Dit is nader onderzocht.
Nader onderzoek
Het nader onderzoek geeft aan dat de oorzaak van de grondwaterverontreiniging ten noorden van de West-Kluinveenweg afkomstig kan zijn van fosfaat- en nitraathoudende kunstmest. Daarnaast kan voor de nikkelconcentratie een verklaring liggen in de aanwezige keileem in het gebied.
De omvang van de verontreiniging is minder dan 100 kubieke meter bodem. Dat betekent dat er geen sprake is van een ernstig geval van verontreiniging en er strikt genomen niet hoeft te worden gesaneerd. Omdat het grondwater wordt aangetroffen op 2 tot 5 meter onder het maaiveld is er geen sprake van opname door gewas of andere mogelijke blootstelling. Er is geen sprake van humane of ecologische risico's.
Conclusie
In het westen van het plangebied zijn in het grondwater nikkelconcentraties van omstreeks de tussenwaarde aangetoond. Gezien de mogelijke relatie tussen de kleiondergrond en de verhoogde concentraties aan nikkel, is er sprake van een verhoogd achtergrondniveau. Vanwege de diepte van het grondwater is er geen sprake van humane of ecologische risico's door de verhoogde metaalgehaltes in het grondwater. Vanuit het oogpunt van de milieukundige bodemkwaliteit, bestaan er geen belemmeringen voor het uitvoeren van de voorgenomen plannen.
De rapporten van het Verkennend bodemonderzoek en het Nader bodemonderzoek zijn als bijlage bij deze toelichting gevoegd.
Algemeen
Op 15 november 2007 is de nieuwe Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Deze Wet komt onder hoofdstuk 5.2: luchtkwaliteitseisen in de Wet milieubeheer. De Wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. Ter uitwerking van de Wet luchtkwaliteit treden een aantal besluiten en regelingen in werking, waarvan de volgende de belangrijkste zijn:
Het Besluit NIBM bepaalt dat een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie luchtvervuiling als deze minder dan 3% van de grenswaarde, ofwel 1,2 microgram per m3, bijdraagt aan de concentraties luchtvervuiling. Wanneer een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt kan de toetsing aan de grenswaarden achterwege blijven. Een hulpmiddel voor de toepassing hiervan is de Regeling niet in betekenende mate. In deze regeling is vastgelegd dat in geval van één ontsluitingsweg een plan tot 1.500 woningen als niet in betekenende mate wordt aangemerkt en bij 2 ontsluitingen 3.000 woningen.
Daarnaast is op 16 januari 2009 het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijnstof en stikstofdioxide, met name kinderen, ouderen en zieken. In dit kader voorziet het besluit in zones (300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen) waarbinnen in beginsel geen nieuwe scholen, verzorgingstehuizen en/of kinderdagverblijven zijn toegestaan indien er sprake is van (dreigende) normoverschrijding. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10% van het totale aantal blootgestelden toegestaan.
Luchtkwaliteit in relatie tot het plangebied
Voorliggend bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van maximaal 21 woningen mogelijk. Hierdoor is op voorhand niet bepalend of er sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde (40 µg/m3, voor 30 zowel van fijn stof -PM10- en stikstofdioxide -NO2-) uit de nieuwe Wet Luchtkwaliteitseisen.
Wel kan worden bepaald of het betreffende project "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Hiervoor is het "Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)", verder te noemen het "Besluit NIBM" dat door de rijksoverheid is opgesteld.
Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBM-grens blijft:
Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden is het project NIBM, en hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden.
De getalsmatige NIBM-grens voor woningbouw is (bron: Regeling NIBM): 3% criterium: minder dan of gelijk aan 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en minder dan of gelijk aan 3.000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling (voorschrift 3B.2).
Zoals reeds aangegeven omvat Zenderink 80 woningen, waarvan 21 in de eerste fase worden gebouwd. Op basis van deze gegevens blijkt dat het plan ruim onder de 3% NIBM-grens (minder dan 1.500 woningen bij 1 ontsluitingsweg) ligt, zodat in principe geen nadere toetsing aan de grenswaarden hoeft plaats te vinden. Ook ligt het project niet binnen de zones als bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen.
Conclusie
Zowel in het plangebied Zenderink als in de nabije omgeving wordt ruim aan de luchtkwaliteitsnormen fijn stof en stikstofdioxide voldaan.
Ook naar het aspect Geurhinder en veehouderij is in het kader van bestemmingsplan Zenderink onderzoek gedaan. Het algemene uitgangspunt van het geurbeleid in Nederland is het zoveel mogelijk beperken van geurhinder en het voorkomen van nieuwe hinder. Dit uitgangspunt vormt samen met het toepassen van het ALARA-principe (As Low As Reasonably Achievable) de kern van het geurbeleid. Lokale overheden moeten de uiteindelijke afweging maken zodat zij rekening kunnen houden met alle relevante belangen om tot een duurzame kwaliteit van de leefomgeving te komen.
Normstelling
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat (afstands)normen die in acht moeten worden genomen. De geurbelastingsnorm wordt uitgedrukt in aantallen Europese odour units in een kubieke meter lucht (ouE/m3). Uitgangspunt is dat de berekende geurconcentratie gedurende 98 procent van het jaar niet wordt overschreden (ouE/m3; P98). Door de gemeente is geen verordening vastgesteld met afwijkende wettelijke normen. De geplande ontwikkeling betreft woningen (bebouwde kom) vallend onder de categorie e. van tabel 2.1 in paragraaf 2.3.
Aanvullend onderzoek
Naast het bovenstaande onderzoek is er onderzoek gedaan naar de varkensstal aan de noordoostelijke zijde van het plangebied. Door middel van een verspreidingsberekening is ter plaatse van de geurgevoelige objecten de geurbelasting bepaald. Het hele plangebied van Zenderink is opgedeeld in de deelgebieden (W-1-U, W-2-U en W-3-U). De geurgevoelige objecten (woningen) zijn verspreid over het plangebied gekozen, waarbij voor elke getoetste locatie is aangegeven in welk deelgebied het valt. Tevens is een geurcontour van 3,0 ouE/m3 als 98-percentielwaarde in beeld gebracht. Deze is tevens aangegeven op de verbeelding.
Uit de berekeningen blijkt dat de geurnorm op een aantal locaties in het plangebied wordt overschreden. Zo lang de in het plangebied aanwezige veehouderij in bedrijf is, kan geen woningbouw binnen de geurcontour plaatsvinden. Het gaat hier grotendeels om het gebied dat is aangegeven als "Wonen-3-uit te werken". Voor het gedeelte waar de geurcontour en "Wonen - 1 - uit te werken" elkaar raken, geldt dat hier geen woningen zullen worden gebouwd.
De resultaten van het onderzoek geven aan dat er in de directe omgeving van het plangebied een aantal veehouderijen gevestigd zijn. Van de contouren ligt er 1 aan de oostkant (1e Lageveldsweg) van het plangebied. Deze is op de verbeelding aangeduid met een geurzone. In deze fase worden er geen woningen gebouwd die binnen deze geurcontour liggen. Het aspect geur vormt daarmee geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
De rapporten van zowel het Geuronderzoek als het Aanvullend geuronderzoek zijn als bijlage bij de toelichting gevoegd.
Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid (Indeling Leidraad maatramp) zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:
Inrichtingen
De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:
In het plangebied is alleen een gasdrukregel- en meetstation aanwezig dat een veiligheidscontour van 25 meter heeft (West Kluinveenweg). Overige stationaire risicobronnen zijn volgens het rapport "Externe Veiligheidsbeleid gemeente Wierden" (2007) ook niet in of nabij het plangebied aanwezig.
Van de plaatselijke brandweer is het advies ontvangen een waterhoudende vijver aan te leggen binnen het plangebied. Dit is vanwege de waterhuishouding binnen het plangebied moeilijk te realiseren. De mogelijkheden binnen het noordelijke gedeelte op de es hiervoor worden nog onderzocht. Als het niet mogelijk is een waterhoudende vijver te realiseren, wordt gekeken naar mogelijke oplossingen buiten het plangebied.
Het plangebied ligt buiten de invloedssfeer van een hoogspanningsleiding.
Buisleidingen
Binnen of vlak bij het plangebied lopen geen hogedruk-aardgasleidingen. Deze vormen dan ook geen knelpunt in verband met het plaatsgebonden of groepsrisico.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor
In de Nota Vervoer gevaarlijke stoffen (2005) wordt een Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen aangekondigd. In dat kader zijn op 4 december 2008 de ontwerpen voor de Basisnetten Water en Weg, alsmede het conceptontwerp Basisnet Spoor aan de Tweede Kamer aangeboden. Daarna is op 17 februari 2009 door de Basisnet-werkgroep Weg de eindrapportage "Voorstel Basisnet Weg" gepresenteerd. In deze stukken wordt ook aandacht besteed aan het begrip "Plasbrandaandachtsgebied" (PAG).
Nu wordt het beleidskader nog gevormd door de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (circulaire RNVGS, 4 augustus 2004) en de Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (nota RNVGS, 1995/96). De circulaire is een operationalisering en verduidelijking van het beleid uit de nota. Op basis van deze beleidsstukken gelden er normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Voor wat betreft het plaatsgebonden risico geldt ten opzichte van woningen (kwetsbare objecten) een grenswaarde van 10-6 per jaar.
Het groepsrisico geeft aan waar zich mogelijk een ramp met veel slachtoffers kan voordoen en houdt rekening met de aard en dichtheid van de bebouwing in de nabijheid van de transportroute. Wat betreft het groepsrisico is de oriëntatiewaarde bij het vervoer van gevaarlijke stoffen per transportsegment gemeten per kilometer per jaar:
Weg
De eventueel in aanmerking komende wegen vormen geen (mogelijk) aandachtspunt voor het plaatsgebonden risico en ook niet voor het groepsrisico. Het onderhavige plan maakt dat niet anders.
Water
De dichtstbijzijnde vaarweg is het Twentekanaal dat vlak langs de oostgrens van de gemeente Wierden loopt op circa 3 km van het plangebied. Uit het ontwerp-Basisnet Water blijkt dat het Twentekanaal, geen plaatsgebonden risicocontour heeft van 10-6 en dat het buitengebied van de gemeente Wierden geen (mogelijk) aandachtspunt vormt voor het groepsrisico.
Spoor
Er lopen twee spoorlijnen in de nabijheid van het plangebied. De spoorlijn Zwolle-Enschede en de spoorlijn Deventer-Wierden. Omdat het Basisnet Spoor nog niet gereed is, moet terug worden gevallen op het zogenaamde Anker-rapport.
Uit het Anker-rapport blijkt dat deze baanvakken geen 10-6 plaatsgebonden risicocontour hebben en dat ook in de toekomst geen knelpunten voor het plaatsgebonden risico wordt verwacht. Daarmee vormen deze baanvakken geen aanleiding voor een nadere beschouwing. Voor het groepsrisico vormt het plangebied ook geen (mogelijk) aandachtspunt.
Conclusie
In en nabij het plangebied zijn met uitzondering van het gasregelstation geen inrichtingen, buisleidingen of transportroutes aanwezig die invloed hebben op het plaatsgebonden risico en of het groepsrisico. Het gasregelstation met de daarbij behorende veiligheidszone is op de verbeelding weergegeven.
Het aspect externe veiligheid vormt daarmee geen belemmeringen voor de uitvoering van onderhavige ontwikkeling.
Het rapport Externe veiligheid, is als bijlage bij de toelichting gevoegd.