Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: De Berghorst, fase 2
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0189.BP2020000020-VA01

Toelichting

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Recent is de eerste fase van de nieuwbouwwijk De Berghorst in Enter afgerond. De eerste fase is onderdeel van een stedenbouwkundig plan voor een nieuwbouwwijk aan de noordzijde van de dorpskern van Enter tussen de Wierdenseweg en de Entergraven. Het stedenbouwkundig plan is in 2007 opgesteld. Aansluitend aan fase 1 wordt door de gemeente Wierden fase 2 voorbereid. Deze fase bestaat uit de bouw van 103 grondgebonden woningen, een woongebouw met 15 appartementen met de daarbij behorende ontsluitingswegen en groenstructuur.
 
Stedenbouwkundig plan De Berghorst, fase 2 omlijnd aangegeven (bron: gemeente Wierden)
   
Deze ontwikkeling is in strijd met het geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied 2009, herziening 2019 (veegplan 2)’ van de gemeente Wierden. Voorliggend bestemmingsplan vormt de planologisch-juridische grondslag voor de realisatie van de nieuwbouwwijk.

1.2 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan ‘De Berghorst, fase 2’ bestaat uit de volgende stukken:
  • Regels;
  • Verbeelding.
In de regels zijn bepalingen opgenomen teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting waarin de aanleiding, de motivering en een beschrijving van de planopzet zijn opgenomen. 

1.3 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt ten noorden van de bebouwde kom van Enter, rondom het perceel aan de Wierdenseweg 24 en sluit aan de zuid-oostzijde aan op de eerste fase van de uitbreidingswijk De Berghorst. Aan de west-, noord- en oostzijde wordt het plangebied omgeven door het agrarische buitengebied van Enter. De Wierdenseweg en de Entergraven vormen respectievelijk west- en oostgrens van het plangebied. De noordzijde is niet scherp begrensd. Deze grens ligt in een agrarisch perceel ten noorden van de woning aan de Wierdenseweg 24. Aan de zuidzijde omsluit het plangebied een aantal percelen van woningen aan de Wierdenseweg.
 
Ligging van het plangebied aangegeven op de topografische kaart (bron: www.opentopo.nl).
 
Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Wierden sectie E, nummers 9606, 6956, 9815, 9816 en ten dele 10216 en 10623. Het plangebied heeft een oppervlak van circa 58.140 m².

1.4 Planproces en communicatie

Tijdens het planproces is aandacht besteed aan het creëren van maatschappelijk draagvlak en de daarvoor noodzakelijke communicatie met belanghebbenden:
  • Landelijke website (www.ruimtelijkeplannen.nl): het bestemmingsplan wordt op de landelijke website gepubliceerd;
  • Overlegpartners: conform artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening heeft vooroverleg plaats gehad met:
    • Provincie Overijssel
    • Waterschap Vechtstromen.
  • Het ontwerpbestemmingsplan is voor een periode van 6 weken voor een ieder ter inzage gelegd.

1.5 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied gelden twee bestemmingsplannen. Voor het westelijke deel van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009, herziening 2019 (veegplan 2)'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 2 juli 2013. Het plangebied is in dit bestemmingsplan grotendeels bestemd als 'Agrarisch'. Deze gronden zijn bedoeld voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf. Binnen deze bestemming mogen alleen bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd met een maximum bouwhoogte van 2 meter. Tevens geldt voor het plangebied de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'.
 
Voor het zuidoostelijke deel van het plangebied, dat de grens met de eerste fase van De Berghorst vormt, geldt het bestemmingsplan 'De Berghorst 2015'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 26 april 2016. Het plangebied kent in dit bestemmingsplan grotendeels de bestemming 'Groen'. Daarnaast is een deel van het plangebied bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Binnen deze bestemmingen zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen ten dienste van de bestemming toegestaan.
 
Uitsnede van de verbeelding ter plaatse van het plangebied (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
 
Voor het plangebied gelden verder de bestemmingsplannen 'Paraplubestemmingsplan bouw van gebouwtjes voor algemeen belang', vastgesteld op 9 december 2014, en 'Paraplubestemmingsplan Parkeren gemeente Wierden', vastgesteld op 10 juli 2018. Het 'Paraplubestemmingsplan bouw van gebouwtjes voor algemeen belang' is bedoeld om de bouw van kleine gebouwen, zoals een aardappelkelder; ingericht als rustpunt, toiletvoorziening/schuilgelegenheid langs wandelpaden, klein schoapskot, schuilhut voor gemeenschappelijk belang of een bijenstal, in het buitengebied en in de dorpsranden mogelijk te maken. In het 'Paraplubestemmingsplan Parkeren gemeente Wierden' zijn de parkeernormen zoals deze worden gehanteerd vastgelegd.
  

1.6 Opzet van de toelichting

De toelichting van het bestemmingsplan ‘De Berghorst, fase 2’ is na dit inleidende hoofdstuk als volgt opgebouwd:
  • Hoofdstuk 2: een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie. De ontstaansgeschiedenis, ruimtelijke structuur en de aanwezige functies worden hier besproken;
  • Hoofdstuk 3: een korte schets van het/de beleidskader(s) voor zover van toepassing;
  • Hoofdstuk 4: Randvoorwaarden en onderzoek ten behoeve van de planuitvoering. Hier spelen milieuaspecten en waarden een rol;
  • Hoofdstuk 5. De planbeschrijving. Hier staat de planologische afweging;
  • Hoofdstuk 6. De toelichting op de regels. De gebruikte bestemmingen en aanduidingen worden hier toegelicht;
  • Hoofdstuk 7. Uitvoering en handhaving. Hierbij wordt onder meer ingegaan op de grondexploitatie;
  • Hoofdstuk 8. Hier staan de resultaten van het gevoerde overleg en de inspraak.
 

2 De huidige en gewenste situatie

2.1 Ontstaansgeschiedenis

Het gebied rondom het plangebied staat historisch bekend als de Berghorstblok. Dit gebied ligt langs de noordelijke rand van de es waar in de loop van de tijd, als een bebouwingslint langs de oostflank van de es, de dorpskern van Enter op is ontstaan. De Berghorstblok ligt daarmee op de overgang van de es naar het broek- en heidelandschap langs de Entergraven, de Elsgraven en de Regge. Het gebied heeft altijd een agrarische functie gehad. Halverwege de zeventiende eeuw wordt voor het eerst melding gemaakt van bewoning op deze locatie op de havezate De Berghorst. Deze burcht lag tussen de reeds bestaande Wierdenseweg, de watergang Entergraven en de Ypeloweg. In 1818 worden het gebouw en de grond geveild. De burcht wordt daarna gesloopt.
 
Topografische kaart uit 1900 met daarop globaal de ligging van het plangebied aangegeven (bron: www.topotijdreis.nl)
 
Het dorpslint van Enter breidt in de loop van de negentiende en twintigste eeuw uit in noordelijke richting. Na de Tweede Wereldoorlog worden ten oosten en westen van het dorpslint planmatig opgezette uitbreidingswijken gebouwd. Met de bouw van De Berghorst wordt het laatste beschikbare agrarische gebied ten noorden van Enter tussen Wierdenseweg en de Entergraven volgebouwd.

2.2 Bestaande ruimtelijke structuur

De ruimtelijke structuur van het plangebied wordt bepaald door de Wierdenseweg, de Entergraven en de noordelijke rand van de bebouwde kom van Enter. Het plangebied heeft een agrarisch en open karakter en bestaat grotendeels uit weilanden. De randen van het plangebied worden bepaald door beplanting en bebouwing langs de Wierdenseweg. Langs de Entergraven komt geen structurele opgaande beplanting voor. Het gebied tussen de Wierdenseweg en de Entergraven kent een onregelmatige blokvormige verkaveling met percelen van wisselend formaat.
 
Luchtfoto van het plangebied (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
 
Vlak ten noorden van het plangebied ligt het voormalige agrarische erf op het perceel aan de Wierdenseweg 24. Dit erf is met een rechte toegangsweg verbonden met de Wierdenseweg. De weg en het erf worden gemarkeerd door bomen. De achterkanten van de woonpercelen langs de Wierdenseweg worden door hagen en singels met enkele solitaire bomen afgescheiden van het agrarische gebied. In het oostelijke deel, grenzend aan de eerste fase van De Berghorst en de Entergraven ligt een natuurspeeltuin. Aan de west- en noordzijde wordt de speeltuin omgeven door een singel van bomen met beperkte onderbegroeiing.
 
Zicht over het plangebied vanaf de Leemhorst met centraal gelegen de woning op het perceel aan de Wierdenseweg 24
 
Zicht over het plangebied van de Wierdenseweg, ter plaatse van de aansluiting met de Eversdijk

2.3 De aanwezige functies

Het plangebied heeft hoofdzakelijk een agrarische functie en gedeeltelijk een groen-functie. Op grond van de geldende bestemmingsplannen ‘Buitengebied 2009, herziening 2019 (veegplan 2)’ en 'De Berghorst 2015' komen in het plangebied de bestemmingen 'Agrarisch', 'Groen' en 'Verkeer - Verblijfsgebied' voor.

2.4 Toekomstige situatie

Stedenbouwkundig plan De Berghorst 2007
Ten behoeve van de uitbreidingswijk De Berghorst is in 2007 een stedenbouwkundig plan gemaakt. Het stedenbouwkundige plan voorziet in de bouw van 271 woningen (60 rijwoningen, 138 twee-onder-één kap woningen, 49 vrijstaande woningen en 24 appartementen.
 
Het stedenbouwkundig plan uit 2007 (bron: gemeente Wierden)
 
Het stedenbouwkundig plan bestaat uit drie woonvelden die zijn ingebed in een hoofdgroenstructuur. De woonvelden en de groenstructuur hebben een langwerpige vorm die parallel loopt aan de Wierdenseweg en de Entergraven. Op twee plekken wordt de structuur doorbroken door een smalle groenstructuur die de verbinding legt tussen de Wierdenseweg en de Entergraven. 
In het stedenbouwkundig plan wordt De Berghorst op vier plekken ontsloten. Fase 1 wordt aan de oostzijde ontsloten op de Ypeloweg. Tussen fase 1 en fase 2 is een ontsluitingsweg aangelegd, die aansluit  op de Wierdenseweg. Als noordelijke begrenzing van fase 2 is een tweede aansluiting op de Wierdenseweg voorzien. Vlak ten zuiden van het punt waar de Wierdenseweg en de Entergraven elkaar kruisen is de derde aansluiting op de Wierdenseweg voorzien.
De woonvelden zijn ingevuld met grondgebonden woningen en een appartementengebouw, waarbij de grondgebonden woningen zoveel mogelijk zijn georienteerd op de groenstructuur of een centraal door het woonveld geprojecteerde as met een nadrukkelijk groene uitstraling. Centraal in de groenstructuur en op de plek waar de verschillende woonvelden bijelkaar komen is het woongebouw voorzien.
 
De Berghorst, fase 2
Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van de tweede fase van nieuwbouwwijk De Berghorst. Deze fase ligt centraal in het stedenbouwkundig plan en min of meer parallel aan de Wierdenseweg. In het stedenbouwkundige plan is één woonveld opgenomen, die bestaat uit twee parallel lopende stroken. Centraal in het woonveld ligt een brede woonstraat, waar aan de noordzijde een groenstrook met bomen en parkeren is opgenomen. Mede doordat het woonveld aan alle zijde is omgeven door de hoofdgroenstructuur heeft fase 2 een groene uitstraling. Het plangebied wordt in het noorden ontsloten via de Wierdenseweg en in het zuiden via de Berghorst fase 1 (aantakkend op de Leemhorst).
 
Verkavelingsplan De Berghorst fase 2, november 2021 (bron: gemeente Wierden)
 
Woningbouwprogramma De Berghorst fase 2
In afwijking van het stedenbouwkundig plan uit 2007 voorziet fase 2 in 103 grondgebonden woningen en een woongebouw met 15 appartementen. De 103 grondgebonden woningen zijn onderverdeeld in 37 rijwoningen, 44 twee-onder-één-kap woningen en 22 vrijstaande woningen. Wijzigingen in de lokale woningbouwmarkt en nieuwe regionale woningbouw afspraken hebben geleid tot aanpassing van woningbouwprogramma ten opzichte van het stedenbouwkundig plan uit 2007.
 
Groenplan en te kappen bomen
Om het plan mogelijk te maken worden bomen en andere groenstructuren in het plangebied gekapt. Ter compensatie zijn er in het stedenbouwkundig plan nieuwe bomen opgenomen. Hiervoor is een groenplan opgesteld. Het groenplan en een kaart met de te kappen bomen als bijlage 1 opgenomen in de bijlagen bij toelichting van het bestemmingsplan.
 

2.5 Strijdigheid geldend bestemmingsplan

Het stedenbouwkundig plan voorziet in de functies wonen, verkeer en groen ten behoeve van de bouw van een nieuwbouwwijk. Deze functies zijn in strijd met de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Wonen' uit het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2009, herziening 2019 (veegplan 2)'.

3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft de rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die de rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen, om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. In de structuurvisie maakt het Rijk helder welke nationale belangen zij heeft in het ruimtelijk en mobiliteitsdomein en welke instrumenten voor deze belangen door het Rijk worden ingezet. De huidige financiële kaders zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van de ambities. Verschillende nationale belangen kennen een juridische doorwerking welke zijn opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, ook bekend als AMvB Ruimte).
 
De structuurvisie bepaalt de ambities voor Nederland in 2040. Deze hebben betrekking op de concurrentiekracht, bereikbaarheid, en leefbaarheid en veiligheid van Nederland. Voor deze drie doelen worden 13 onderwerpen van nationaal belang genoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor zij verantwoordelijk is en waarop het resultaat wil boeken. De benoemde nationale belangen zijn:
  1. Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren;
  2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  4. Efficiënt gebruik van de ondergrond;
  5. Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen;
  6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen;
  7. Het in stand houden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen;
  8. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s;
  9. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  10. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  11. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  12. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  13. Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.
Toetsing van het initiatief aan de Structuurvisie voor Infrastructuur en Ruimte
De voorgenomen ontwikkeling raakt geen nationale ruimtelijke belangen zoals benoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
 
Ladder voor duurzame verstedelijking
Met ingang van 1 oktober 2012, is in artikel 3.1.6, tweede en derde lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de Ladder voor Duurzame Verstedelijking (hierna: de Ladder)
opgenomen. In de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet vanaf genoemde datum beschreven worden dat de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Deze onderbouwingsplicht geldt tevens voor andere planologische besluiten, zoals de omgevingsvergunning voor het buitenplans afwijken, het uitwerkings- en wijzigingsplan en de provinciale ruimtelijke verordening.
 
Per 1 juli 2017 is artikel 3.1.6, tweede en derde lid Bro (de Ladder) gewijzigd. Per genoemde datum is het de bedoeling dat bij het toepassen van de Ladder wordt beschreven welke behoefte aan de ontwikkeling bestaat, en als de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, een motivering waarom niet binnen het bestaande stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
 
Wettelijk kader
De twee treden van de Ladder schrijven vooraf geen bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent. Dit gezag draagt de verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke afweging over die ontwikkeling.
 
De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is verankerd in artikel 3.1.6 van het Bro. In artikel
1.1.1 Bro worden de relevante begrippen 'stedelijke ontwikkelingen' en 'bestaand stedelijk gebied' gedefinieerd:
  • Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen;
  • Bestaand stedelijk gebied (BSG): bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
Toetsing van het initiatief aan de Ladder voor duurzame verstedelijking
De eerste trede van de Ladder betreft het bepalen van de aansluiting van de betreffende stedelijke ontwikkeling bij de regionale behoefte. De voorgenomen ontwikkeling is aan te merken als een stedelijke ontwikkeling zoals gedefinieerd in artikel 1.1.1 Bro. In 2019 heeft voor de gemeente Wierden een actualisatie van het woningmarktonderzoek plaatsgevonden. Uit dit onderzoek blijkt dat met name voor goedkope ( < €200.000) en betaalbare (< €350.000) rij- en twee-onder-één-kap woningen sprake is van beperkte keuzeruimte en toegenomen actuele druk op de markt. Specifiek voor Enter wordt een kwantitatieve woningbehoefte van 145 woningen tot 2025 voorzien. Uit de kwalitatieve woningbehoefte blijkt tot slot dat in de categorieën koop rijwoningen (zowel goedkoop als betaalbaar) en twee-onder-één-kap woningen (zowel goedkoop als betaalbaar) tot 2030 behoefte blijft aan deze woningtypen. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van voornamelijk rijwoningen en twee-onder-één-kap woningen en voorziet derhalve in de regionale behoefte naar dit type woningen. Tevens past de kwantitatieve toevoeging van 118 woningen binnen de geraamde woningbehoefte tot 2025.
 
De tweede trede van de Ladder betreft de situering van de stedelijke ontwikkeling: bevindt de ontwikkeling zich niet binnen Bestaand stedelijk gebied (BSG), dan dient gemotiveerd te worden dat er geen andere locaties binnen BSG beschikbaar zijn waar de voorgenomen ontwikkeling gerealiseerd kan worden.
De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats in het buitengebied, grenzend aan het bestaand stedelijk gebied van Enter. In de Structuurvisie Wierden (zie paragraaf 3.4) is het plangebied aangewezen als toekomstig woongebied. Echter gezien de omvang van de voorgenomen ontwikkeling zijn geen andere locaties beschikbaar binnen het bestaand stedelijk gebied van Enter die geschikt zijn voor deze ontwikkeling.
 
Conclusie Rijksbeleid
De voorgenomen ontwikkeling niet in strijd is met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en past binnen de uitgangspunten van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Overijssel 2017
De Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel zijn op 12 april 2017 vastgesteld. In de Omgevingsvisie wordt de visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel uiteengezet. De Omgevingsvisie is een samenvoeging van het streekplan, Verkeers- en Vervoersplan, Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan. Deze visie is opgesteld met een doorkijk tot 2030. In de Omgevingsverordening zijn instructies opgenomen ten aanzien van de inhoud van de juridisch-planologische documenten. In deze paragraaf komt als eerste de visie aan bod en in navolging hierop de verordening. Op 13 november 2019 is door de Provinciale Staten van Overijssel de Actualisatie Omgevingsvisie Overijssel 2018/2019 vastgesteld. De aanpassingen van de Omgevingsvisie die met de Actualisatie 2018/2019 zijn doorgevoerd zijn op 1 december 2019 in werking getreden. Met de Actualisatie 2018/2019 is de Omgevingsvisie weer bij de tijd gebracht.
 
Omgevingsvisie
In de visie op de ruimte worden in Overijssel zes ontwikkelingsperspectieven onderscheiden: drie voor de Groene Omgeving en drie voor de Stedelijke Omgeving. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.
 
Voor de omgevingsvisie heeft de provincie twee thema’s die leidend zijn voor alle beleidskeuzes: duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit wordt gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen in projecten en regels. Ontwikkelingsperspectieven schetsen de ontwikkelingsrichtingen voor gebieden. Voor de groene omgeving worden de volgende ontwikkelingsperspectieven geschetst:
  • Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap;
  • Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap;
  • Zone ondernemen met natuur en water (ONW).
In de omgevingsvisie schrijft de provincie dat zuidwest-Twente een veelzijdig landbouw-, natuur- en recreatiegebied blijft met grote en kleine kernen in een karakteristiek Twents verstedelijkingspatroon, met een kenmerkend bekenstelsel. Op afbeelding 2 is te zien dat het plangebied in de zone met ontwikkelingsperspectief ‘wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap’ ligt.
 
Afbeelding 2: Uitsnede Omgevingsvisie ontwikkelingsperspectieven (plangebied blauw omlijnd).
 
Stedelijk gebied
De Omgevingsvisie is opgesteld in het licht van diverse ontwikkelingen die in de provincie Overijssel gaande zijn. Deze ontwikkelingen spelen op het gebied van de fysieke leefomgeving. Hierbij is sprake van:
  • een afname van de groei en verandering van de samenstelling van de bevolking;
  • een afname van de werkgelegenheid met 10% tot een groei van 20%;
  • een stijgende vraag naar woningen tot 2030, vooral in de grote steden;
  • een toename van de mobiliteit tot 2040. Het goederenvervoer stijgt daarbij sneller dan het personenvervoer.
 
De provincie wil de kwaliteit van de leefomgeving verbeteren, met het oog op een goed vestigingsklimaat, een veilige en aantrekkelijke woonomgeving en een fraai buitengebied. De leefomgeving moet geschikt zijn voor de grote diversiteit aan activiteiten die mensen in de provincie Overijssel willen ondernemen (ruimtelijke kwaliteit). De opgave voor de komende jaren ligt vooral in het waarborgen van een goede afstemming tussen vraag en aanbod, gerelateerd aan de verschillende doelgroepen. Naast een kwantitatieve opgave is dit, gelet op de sterk veranderende bevolkingsontwikkeling, een aanzienlijke kwalitatieve opgave. De woonmilieus moeten flexibel zijn en worden afgestemd op de eisen en wensen van de toekomstige bewoners. Op afbeelding 2 is te zien dat het plangebied grenst aan ontwikkelperspectief ‘Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken’.
 
Omgevingsverordening Overijssel (2017)
De wijze waarop aan het beleid uit de Omgevingsvisie uitvoering moet worden gegeven is vastgelegd in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening heeft de status van:
  • ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1. Wet ruimtelijke ordening;
  • milieuverordening in de zin van artikel 1.2. Wet milieubeheer;
  • waterverordening in de zin van de Waterwet;
  • verkeersverordening in de zin van artikel 57. van de Wegenwet en artikel 2A. van de Wegenverkeerswet.
De Omgevingsverordening is een uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie en is opgesteld in de vorm van voorschriften. In veel voorschriften is gekozen voor proces- en motiveringsvereisten. In de Omgevingsverordening moet elk inhoudelijk thema geregeld zijn, waar de provincie de mogelijkheid op wil hebben om juridische instrumenten in te kunnen zetten. Het inzetten van juridische instrumenten vindt plaats op basis van de interventieladder.
 
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de provinciale ambities, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kan aan de hand van deze drie stappen worden bepaald of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.
 
Of – generieke beleidskeuzes
Bij de afwegingen in de eerste fase ‘Of – generieke beleidskeuzes’ zijn artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik) en artikel 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen) uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Hierna wordt nader op de artikelen ingegaan.
 
Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 2.1.3.)
  1. Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
    • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
    • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.
  2. Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
    • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
    • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.
 
Toetsing aan artikel 2.1.3, Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
In Enter zijn diverse kleinschalige inbreidingslocaties waar woningbouw wordt gerealiseerd. Deze locaties zijn echter niet van voldoende omvang om in de gehele woningbehoefte van Enter te voorzien. Er is daarom niet voldoende beschikbare ruimte om in de woonbehoefte van Enter te voorzien binnen bestaand stedelijk gebied. Daarom is gekozen voor een woningbouwlocatie aan de noordzijde van Enter.
De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats aansluitend bij de bestaande bebouwing van Enter. In 2006 zijn de plannen voor de ontwikkeling van het plangebied ten behoeve van woningbouw al opgestart en is vastgesteld dat woningbouw op de aangegeven locatie zou plaatsvinden. Het plan vormt een afronding van de bebouwde kom van Enter. Geconcludeerd wordt dat voldoende rekening is gehouden met het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
 
Realisatie nieuwe woningen (artikel 2.2.2.)
  1. Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw. In bestemmingsplannen wordt in maximaal 80% van de behoefte aan nieuwe woningen zoals vastgesteld in het kader van actueel onderzoek woningbouw, voorzien.
  2. In bestemmingsplannen van gemeenten waarvoor woonafspraken van toepassing zijn, mag - in afwijking van lid 2 - in een hoger percentage dan 80% worden voorzien, met een maximum van 100% van de behoefte zoals vastgesteld in het kader van de woonafspraken.
  3. De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.
  4. Wanneer de realisatie van nieuwe woningen niet past binnen geldende woonafspraken of wanneer er voor de gemeente geen woonafspraken gelden, dan moet de behoefte aan nieuwe woningen aangetoond worden door middel van actueel onderzoek woningbouw waarop de instemming is verkregen van zowel de gemeenten in de regio als Gedeputeerde Staten.
  5. In afwijking van het bepaalde in lid 5 geldt de eis dat gemeenten in de regio moeten hebben ingestemd niet voor buurgemeenten die gelegen zijn buiten de provincie Overijssel. In dat geval moet zijn aangetoond dat afstemmingsoverleg heeft plaatsgevonden.
 
Toetsing aan artikel 2.2.2, Realisatie nieuwe woningen
De regio Twente en gemeente Wierden hebben het woonbeleid opgenomen in respectievelijk de ‘Regionale woonvisie Twente 2015-2025’ en de ‘Lokale Woonagenda 2018-2022’. In paragraaf 3.3 en 3.4 wordt de voorgenomen ontwikkeling onder andere aan deze visies getoetst. Hier wordt geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.
 
Waar - ontwikkelingsperspectieven
Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief ‘wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap’ en is gelegen direct aansluitend aan het ontwikkelingsperspectief ‘woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken’. Het vormt een overgangsgebied tussen de dorpse en de groene omgeving en vormt daarmee zowel de entree van Enter en de verbinding met het buitengebied.
 
Hoe - gebiedskenmerken
Het plangebied wordt gezien als een stads- en dorpsrand: een overgangsgebied. Er is sprake van twee overlappende invloedssferen. De randen zijn bepalend voor de identiteit van zowel de steden en dorpen als het landschap er omheen.
In deze gebieden komen verschillende opgaven samen, zoals dorps- en stadsuitbreidingen, infrastructuur, landbouw, landschapsontwikkeling, water en natuur.
  
Conclusie provinciaal beleid
Geconcludeerd wordt dat het initiatief niet in strijd is met de uitgangspunten uit het provinciaal beleid zoals genoemd in de Omgevingsvisie Overijssel en vastgelegd in de Omgevingsverordening Overijssel. De woningbouwprogrammering en de situering van het plan zijn afgestemd op de behoefte en voldoen daarmee aan de woningbouwafspraken en het provinciaal beleid.

3.3 Regionaal beleid

Regionale woonvisie Twente 2015-2025
Eind 2014 is de regionale woonvisie Twente, samengesteld door gemeenten, provincie en woningcorporaties, vastgesteld. De regionale woonvisie geeft de gezamenlijke uitgangspunten weer: woonafspraken en woonkeuzes op lokaal niveau zijn hiermee in lijn. In 2015 is deze visie vertaald in concrete Woonafspraken tussen provincie en gemeenten. Daarnaast vertalen gemeenten en corporaties de regionale woonvisie en Woonafspraken naar lokaal beleid en concrete plannen.
 
De grootste opgave uit de visie is om de bestaande woningvoorraad optimaal toekomstgeschikt te maken en te houden voor de verschillende doelgroepen en van voldoende (energetische) kwaliteit. De netto uitbreidingsopgave in Twente is een fractie van de kwalitatieve opgave in de bestaande woningvoorraad. Dit leidt tot de volgende speerpunten van beleid:
  1. Wonen voor iedereen:
    • voldoende en gevarieerd;
    • aanbod huisvesten aandachtsgroepen.
  2. Elke woning moet raak zijn:
    • kwaliteit boven kwantiteit;
    • de kwaliteit van de bestaande voorraad is de grote opgave;
    • duurzaamheid en levensloopgeschiktheid.
  3. Elke woonlocatie moet raak zijn:
    • vernieuwing en inbreiding boven uitbreiding.
Onder punt 3 wordt vernieuwing en inbreiding als norm gesteld. Op de plekken waar dit niet volstaat om te kunnen voorzien in lokale vraag, vindt nog uitbreiding plaats. De verwachting is dat Twente vanaf circa 2025 niet verder groeit qua inwoners en vanaf circa 2035 ook niet meer qua huishoudens. Grootschalige uitbreidingslocaties zijn derhalve in de komende decennia in principe niet meer aan de orde. In beginsel werken gemeenten niet aan nieuwe uitbreidingsplannen, maar zoeken vooral naar een goede afronding van oude (reeds bestemde) uitbreidingscapaciteit.
 
Toetsing aan Regionale Woonvisie Twente 2015-2025
De beoogde ontwikkeling bevindt zich in een voor woningbouw reeds onderzochte locatie. De woningaantallen passen binnen de gemaakte Woonafspraken en het regionale en lokale woonbeleid. De gemeente Wierden werkt aan een goede afronding van Enter.
Voorgenomen ontwikkeling is derhalve niet in strijd met de Regionale Woonvisie Twente 2015-2025.
 
Waterbeheerplan 2016- 2021
Waterschap Vechtstromen is verantwoordelijk voor een optimaal waterbeheer en voor de instandhouding van het voor Twente karakteristieke bekensysteem. Dat betekent dat het waterschap ervoor zorgt dat het oppervlakte- en grondwater kwalitatief en kwantitatief aansluit bij het maatschappelijk gebruik van de grond. Het waterbeheerplan 2016-2021 beschrijft hoe het waterschap deze doelstellingen wil realiseren. Het waterbeheerplan 2016- 2021 is samen met andere waterschappen opgesteld.
 
Keur
In Wierden is de keur van het Waterschap Vechtstromen van belang. De keur is een verordening van het waterschap met specifieke regelgeving voor het waterschapsgebied. De keur bevat gebods- en verbodsbepalingen ter bescherming van de functies van de waterlopen en waterkeringen in het beheergebied van het waterschap. Hierbij wordt ook rekening gehouden met andere dan waterstaatkundige functies en streefbeelden, zoals landschap, natuur en recreatie (‘brede kijk’).
 
Artikel 26 van de keur geeft aan dat het bestuur van de in deze keur gestelde gebods- en verbodsbepalingen ontheffing kan verlenen. Aan een ontheffing kunnen beperkingen en voorschriften verbonden worden ter bescherming van de belangen verbonden aan het voldoen aan de doelstellingen behorend bij de waterhuishoudkundige functie van die wateren. De beperkingen en voorschriften kunnen mede strekken ter bescherming van de aan de waterhuishoudkundige functie verbonden andere belangen, indien en voor zover daarin niet is voorzien door een andere wettelijke regeling. De keur wordt toegepast via het doorlopen van de digitale watertoets.
 
Conclusie regionaal beleid
Geconcludeerd wordt dat het initiatief niet in strijd is met de uitgangspunten uit het regionaal beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Wierden
De structuurvisie Wierden is opgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente Wierden en betreft de periode tot 2030. De structuurvisie vormt het toetsingskader voor de beoordeling van nieuwe plannen en initiatieven. Bestemmingsplannen en projectbesluiten moeten getoetst worden aan de structuurvisie. De structuurvisie is op 5 oktober 2010 door de gemeenteraad vastgesteld.
    
Ambitieniveau
De gemeente Wierden zet in op de verdere uitwerking van de lijnen die zijn uitgezet in de Ontwikkelingsvisie 2005. De ambitie van de gemeente is ‘een actieve en zelfbewuste gemeente zijn, die kwaliteit hoog in het vaandel heeft en die onderneemt’. Over 20 jaar is de gemeente nog meer een groene, ondernemende, recreatieve gemeente met (deels) stedelijke trekjes en een hele mooie woon- en leefomgeving. Waar nodig wordt samengewerkt met andere gemeenten of andere overheden. Er wordt aansluiting gezocht bij de Omgevingsvisie Overijssel. Rode draden in de Omgevingsvisie Overijssel vormen duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.
 
Centrale waarden
De gemeente Wierden ontleent haar identiteit aan haar ligging op het overgangsgebied tussen de Sallandse Heuvelrug en het Twentse landgoederenlandschap, op de kruising van snelwegen en spoorlijnen, doorsneden door de Regge en dichtbij de Twentse steden. De identiteit kan kort worden samengevat als een gemeente die verbindt. Het gaat daarbij om verschillende soorten verbindingen en verbindingen op verschillende niveaus. Gemeente Wierden verbindt:
  • Stad en land;
  • Wonen, werken en recreëren (kruispunt van snelwegen en spoorlijnen);
  • Landschapstypen.
In onderstaand cirkeldiagram zijn de kernkwaliteiten van deze identiteit schematisch weergegeven. Op basis van de kernkwaliteiten komen de centrale waarden van de gemeente Wierden naar voren. Ook deze zijn in de figuur weergegeven.
 
Kernkwaliteiten en centrale waarden gemeente Wierden
Het versterken van de centrale waarden vormt de basis voor de toekomstige ontwikkeling van Wierden. Kiezen voor deze waarden betekent kiezen voor een duidelijke identiteit. Het verder ontwikkelen van deze identiteit vormt dan ook het vertrekpunt voor de visie op de toekomstige (ruimtelijke) ontwikkeling van Wierden en aanknopingspunten voor de uitwerking in projecten en beleidsthema’s.
 
Kernkwaliteiten structuurvisie gemeente Wierden.
 
Deelgebiedsvisies
De visie is meer in detail uitgewerkt voor een drietal deelgebieden: de kern Wierden, de kern Enter en het landelijke gebied. Per deelgebied is een visie gemaakt. Het plangebied valt binnen het deelgebied ‘Woningbouwontwikkeling’ in de kern Enter.
 
Ruimtelijke ontwikkelingsvisie Enter (bron: gemeente Wierden)
 
In Enter staan bedrijvigheid, toerisme en de cultuurhistorische waarden centraal. Het dorpse karakter is versterkt, waarbij de es is opengehouden en de Entergraven als harde grens van het dorp geldt. Ten noorden van Enter is woonwijk de Berghorst ontwikkeld. In samenwerking met Rijssen is het industrieterrein Enter-Rijssen langs de A1 gerealiseerd.
 
Toetsing aan Structuurvisie Wierden
Het plangebied ligt in een zone bestemd voor woningbouwontwikkeling, zoals aangegeven op de plankaart van de structuurvisie. De beoogde ontwikkeling past daarmee binnen de gemeentelijke structuurvisie.
 
Landschapsontwikkelingsplan
De visie op het landschap in de gemeente Wierden is beschreven in het landschapsontwikkelingsplan (LOP), dat op 10 februari 2009 door de gemeenteraad is vastgesteld. De algemene doelstellingen voor het LOP zijn:
  • het behouden en versterken van de landschappelijke (kern)kwaliteiten van het gebied;
  • het behouden en versterken diversiteit en herkenbaarheid van de verschillende landschappen;
  • een ontwikkelingsgerichte benadering.
In het LOP is de gemeente Wierden onderverdeeld in verschillende deelgebieden, die onderling een sterke samenhang hebben, maar die tegelijkertijd ruimtelijk, functioneel en qua ontwikkelingen en beleid van elkaar verschillen. Per deelgebied zijn de eigen kenmerken, kwaliteiten, ontwikkelingen, kansen en bedreigingen uiteengezet. Daarnaast zijn de verschillende specifieke opgaven voor de deelgebieden bepaald.
 
Toetsing aan Landschapsontwikkelingsplan
Het plangebied is in het LOP binnen de kern Enter opgenomen als woningbouwontwikkelingsgebied. Derhalve past onderliggende ontwikkeling binnen het LOP.
 
Welstandsnota
Eén van de instrumenten die het gemeentebestuur heeft om een actief beleid te voeren om de kwaliteit van de leefomgeving te bevorderen, is het welstandstoezicht. Het welstandstoezicht gebeurt op basis van het door de gemeenteraad vastgestelde welstandsnota. Via de welstandsnota wil de gemeente de ruimtelijke kwaliteit van de dagelijkse leefomgeving duurzaam bevorderen. Hiervoor zijn verschillende criteria ontwikkeld die bij de welstandsbeoordeling van een bouwplan een rol spelen.
 
Het welstandsbeleid van de gemeente Wierden is opgesteld vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving dient te behartigen. Door het opstellen van welstandsbeleid kan de gemeente in alle openheid een effectief en inzichtelijk welstandstoezicht inrichten. Het welstandsbeleid in de gemeente Wierden kent algemene en gebiedsgerichte welstandscriteria. Het plangebied valt binnen het in de Welstandsnota benoemde deelgebied ‘Buitengebied'. Voor dit deelgebied zijn specifieke welstandscriteria opgesteld. Omdat de voorgenomen ontwikkeling voorziet in de bouw van een nieuwbouwwijk zijn deze welstandscriteria niet passend voor de welstandstoets. Voor De Berghorst fase 2 is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Dit beeldkwaliteitsplan sluit aan bij het beeldkwaliteitsplan dat is opgesteld voor De Berghorst fase 1. In het beeldkwaliteitsplan zijn criteria ten aanzien van de hoofdvorm, architectonisch uitwerking en het kleur- en materiaalgebruik opgenomen. De toekomstige woningen worden aan deze welstandscriteria getoetst. Het beeldkwaliteitsplan is als bijlage 2 opgenomen in de bijlagen bij toelichting van het bestemmingsplan.
 
Beleidsnota Archeologie
Het gemeentelijke archeologiebeleid staat beschreven in de Beleidsnota Archeologie die door de gemeenteraad op 5 oktober 2010 is vastgesteld. Voor de hele gemeente is onderzoek verricht om inzicht te krijgen in de aanwezige archeologische waarden én in de kans dat archeologische resten in de ondergrond aanwezig zijn.
Op basis van het archeologisch onderzoek is een verwachtingskaart opgesteld. Aan de op kaart voorkomende verwachtingszones zijn beleidsadviezen gekoppeld. De verwachtingskaart kan worden gebruikt voor toetsing van ruimtelijke ontwikkelingsplannen. Doel van de verwachtingenkaart is deze met bijbehorende bestemmingen en regels in de gemeentelijke structuurvisies en bestemmingsplannen wordt overgenomen. De juridische bescherming wordt geregeld in de bestemmingsplanregels. Er zijn drie verschillende categorieën:
  1. Beschermd archeologisch monument: deze terreinen zijn op grond van de Erfgoedwet aangewezen als beschermd archeologisch monument. Het beschermingsregime voor deze terreinen staat geheel los van het bestemmingsplan. Wel moeten deze terreinen opgenomen worden op de verbeelding. De gemeente Wierden heeft zes terreinen van zeer hoge archeologische waarde, beschermd.
  2. Archeologisch waardevol gebied: dit zijn terreinen die staan op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK) van Overijssel. In deze terreinen zijn archeologische waarden vastgesteld. Voor deze terreinen geldt een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden. Binnen de gemeente Wierden zijn 23 van dergelijke terreinen aanwezig. Deze terreinen hebben allemaal een hoge archeologische waarde.
  3. Archeologisch onderzoeksgebied: voor deze gebieden met een hoge archeologische verwachting geldt een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden. Ontheffing voor ontwikkelingen in het buitengebied ligt voor gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde op 10 ha, voor gebieden met een middelhoge en hoge verwachting op 5.000 m², respectievelijk 2.500 m². Bij plannen binnen de bebouwde kom geldt een ontheffing voor gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde op 5 ha, voor gebieden met een middelhoge verwachting kleiner dan 250 m² en gebieden met hoge verwachting kleiner dan 100 m².
Deze ontheffingen gelden niet wanneer een plangebied binnen een straal van 50 meter van een AMK-terrein of archeologische waarneming ligt.
 
Een deel van het plangebied is in de Archeologische Monumenten Kaart aangemerkt als ‘Archeologisch waardevol gebied’. De rest van het plangebied kent een archeologisch lage verwachtingswaarde. Voor het archeologisch waardevolle gebied is een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden vereist.
 
Geluidbeleid
De mate waarin het geluid het (woon)milieu mag belasten is geregeld in verschillende wetten en regelingen. Afhankelijk van de bron en regeling gelden er voorkeursgrenswaarden, streefwaarden of maximale grenswaarden voor geluidgevoelige functies. Bij plannen waarbij geluidgevoelige bestemmingen mogelijk worden gemaakt, is akoestisch onderzoek nodig indien het plangebied binnen de onderzoekszone van geluidsbronnen (weg, spoor, industrie) is gelegen.
Omdat binnen dit bestemmingsplan nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk worden gemaakt, is nader onderzoek nodig. De gemeente Wierden start voor nieuwe ontwikkelingen in het plangebied een zelfstandige planologische procedure op. Er moet dan rekening worden gehouden met het gebiedsgericht geluidsbeleid van de gemeente Wierden. Het gebiedsgericht beleid moet nog worden vastgesteld. Op basis van het functioneel gebruik van de ruimte is de gemeente Wierden onderverdeeld in een negental gebieden:
  • natuur- en extensiveringsgebied;
  • landbouwontwikkelingsgebied;
  • verwevingsgebied;
  • woonwijk;
  • centrum;
  • historisch lint;
  • woon-werkgebied;
  • bedrijventerrein;
  • bedrijventerrein.
Voor ieder gebied is in het geluidsbeleid voor de thema's bedrijven en verkeer een passende geluidskwaliteit opgenomen. De geluidskwaliteit geeft aan wat de ambitie is voor dat gebied. Daarnaast geeft de ambitietabel ook aan indien dit noodzakelijk is waar de ruimte zit voor mogelijke afwijkingen van de ambitie (bovengrens).
 
Geluidsklasse-indeling gemeente Wierden.
 
Gebiedstypen geluidsbeleid wegverkeer gemeente Wierden.
 
De nota geluidsbeleid en de hierbij horende nota hogere grenswaarden vormt het uitgangspunt voor een eventuele hogere waarden afweging en schetst de voorwaarden en criteria waaraan getoetst wordt.
 
Op grond van de gebiedstypenkaart ligt het plangebied grotendeels in het gebiedstype ‘ontwikkeling woningbouw’. De ambitie voor dit gebiedstype is gelijk aan de ambitie voor het type ‘woonwijk’: 44 - 48 dB met een bovengrens van 59 - 63 dB. Als de ambitiewaarde niet gehaald kan worden, moet worden gecompenseerd. Hierbij dient eerst te worden gekeken welke compensatie op akoestisch gebied kan worden behaald. Als niet op akoestisch gebied kan worden gecompenseerd, moet compensatie worden gezocht in bijvoorbeeld extra groen, situering van geluidgevoelige ruimtes aan luwe zijde etc.
 
Nota Meerjarenbeleid 2021 - 2024
In de Nota Meerjarenbeleid zijn wensen van het gemeentebestuur opgenomen, die het bestuur de komende jaren wil gaan uitvoeren. Eén van de thema’s binnen het meerjarenbeleid van de gemeente Wierden is ‘prettig wonen en leven’. Het voortzetten en verder ontwikkelen van bestaande grotere woningbouwprojecten is daarbinnen één van de opdrachten. Ook de Berghorst fase 2 word benoemd als één van deze grote woningbouwprojecten. Derhalve is onderhavig initiatief in overeenstemming met het gemeentelijk meerjarenbeleid.
 
Beleid beroep-aan-huis
In deze beleidsregel wordt het gemeentelijk beleid ten aanzien van beroep en bedrijf aan huis beschreven. Ten opzichte van het voorheen geldende beleid, is het nu ook mogelijk een bedrijf aan huis te starten. In de praktijk bleek het onderscheid tussen beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten moeilijk te maken. Daarnaast is de kleinschaligheid en de ruimtelijke uitstraling van een beroep en bedrijf aan huis belangrijker dan het onderscheid daartussen.
 
Voorwaarden
Aan een beroep of bedrijf aan huis worden onderstaande voorwaarden gesteld. Er wordt onderscheid gemaakt in voorwaarden ten aanzien van het beroep/bedrijf, de woning en de woonomgeving.
 
Voorwaarden beroep/bedrijf
  • De beroepsmatige activiteiten moeten in een bureau, kantoor of praktijkruimte worden verricht. Deze ruimte mag privé worden gebruikt wanneer deze een onderdeel van de woning cq het bijgebouw vormt;
  • Het beroep mag niet vallen onder de detailhandelssector. Ook zijn geen café-/restaurant- en/of prostitutieactiviteiten toegestaan;
  • Er worden geen activiteiten toegestaan die volgens de VNG-brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ worden aangemerkt als categorie 2 of hoger. Verder mogen de activiteiten niet milieuvergunningsplichtig zijn;
  • Diegene die het beroep aan huis gaat uitoefenen moet bij de gemeente staan ingeschreven als bewoner/bewoonster van het pand en daar ook daadwerkelijk wonen.
Voorwaarden woning
  • De beroepsactiviteiten zijn ondergeschikt aan de woonfunctie. De woonfunctie blijft in ruimtelijke, functionele en visuele zin primair;
  • Ten hoogste 35% van het vloeroppervlakte van de woning en aan/uitbouwen en bijgebouwen mag worden gebruikt voor het beroep/bedrijf aan huis tot een maximale oppervlakte van 50 m²;
  • Er mag geen sprake zijn van opslag danwel bedrijfsactiviteiten buiten de aangegeven ruimte;
  • Ten behoeve van de beroepsactiviteiten mag de woning/het bijgebouw worden verbouwd. De verbouwing moet voldoen aan de bouwregels/verbeelding uit het bestemmingsplan en er moet een bouwvergunning worden aangevraagd;
  • Het te verbouwen deel ten behoeve van het beroep/bedrijf aan huis moet voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit en Bouwverordening (onder andere ventilatie, daglichttoetreding, brandveiligheid, parkeren);
  • Een reclame-/naambord mag niet verlicht zijn en niet groter zijn dan 0,5 m². Het bord moet dichtbij de voorgevel of de erfafscheiding worden geplaatst.
Voorwaarden woonomgeving
  • Het beroep aan huis mag geen afbreuk doen aan het woonmilieu in de buurt. De activiteit is naar aard in overeenstemming met het woonkarakter in de omgeving;
  • Er mag geen onevenredige toename van verkeers- en parkeerdrukte plaatshebben.
Omgevingsvergunning
Een omgevingsvergunning voor bouwen is alleen vereist als er sprake is van bouwen. Onder bouwen wordt verstaan het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk alsmede het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats. De gemeente toetst het bouwplan dan onder andere aan het bestemmingsplan en de beleidsregel ‘beroep en bedrijf aan huis’.
 
Indien alleen het gebruik van de ruimte, waar het beroep/bedrijf aan huis wordt uitgeoefend, wordt gewijzigd en in het geheel niet wordt verbouwd, dan is geen bouwvergunning nodig.
 
Mobiliteitsplan
Het huidige mobiliteitsplan van de gemeente Wierden is op 20 september 2011 door de gemeenteraad van Wierden vastgesteld. Het mobiliteitsplan geeft inzicht in verschillende ruimtelijke en verkeerskundige ontwikkelingen die in de gemeente Wierden zijn gepland. Het mobiliteitsplan beschrijft de ambities die binnen het verkeersbeleid van Wierden bestaan met als doel het ontwikkelen van een verkeers- en vervoerssysteem dat bijdraagt aan een bereikbaar, leefbaar en veilig Wierden. Het mobiliteitsbeleid in de gemeente Wierden is geënt op een zestal thema’s:
  1. Verkeersveiligheid: het aantal verkeersslachtoffers terugdringen door in te zetten op drie E’s (Engineering, Educatie & Enforcement).
  2. Fiets: een fietsstructuur ontwikkelen voor samenhang, directheid, aantrekkelijkheid, comfort en verkeersveiligheid voor fietsend verkeer.
  3. Autoverkeer: het bundelen van verkeersstromen, tegengaan van sluipverkeer en optimaal benutten van gebiedsontsluitingswegen.
  4. Landbouwverkeer en goederenvervoer: het bundelen van landbouw- en goederenvervoer om goede toevoer te waarborgen en overlast te verminderen.
  5. Openbaar vervoer: het uitbreiden en verbeteren van het bestaande busnetwerk.
  6. Centrum en parkeren: het huidige, bevredigende parkeerbeleid in de centra handhaven.
Voor de voorgenomen ontwikkeling is alleen punt 2 van belang: de gemeente is voornemens een vrijliggend fietspad te realiseren aan de Wierdenseweg teneinde de verkeerssituatie veiliger te maken. De voorgenomen ontwikkeling ondervindt echter geen belemmering hiervan.
 
Lokale Woonagenda 2018 - 2022
De woningmarkt is de afgelopen jaren sterk veranderd. De gemeente Wierden wil hierop anticiperen en haar woonbeleid actualiseren door een lokale woonagenda uit te werken. Deze woonagenda sluit aan op de Regionale Woonvisie Twente. Binnen de gemeente woonagenda worden een aantal thema's uitgewerkt die in de gemeente Wierden aandacht behoeven:
  • Beschikbaarheid en betaalbaarheid;
  • Wonen met zorg;
  • Duurzaamheid;
  • Toekomstbestendigheid: een kwalitatieve opgave.
Binnen de woonagenda heeft de gemeente, in samenspraak met de regio Twente en provincie Overijssel, zowel een kwantitatieve als kwalitatieve woningbehoefte vastgesteld. Voor de woningen die worden toegevoegd geldt: elke woning moet raak zijn. Dit betekent dat de te bouwen woningen moeten bijdragen aan het toekomstbestendig maken van de woningvoorraad van de gemeente Wierden.
 
Bouwopgave
De bouwopgave die is vastgesteld binnen de regio Twente komt voor de gemeente Wierden neer op een groei van 525 huishoudens tot 2027. Deze kwantitatieve opgave wordt gematcht met de kwalitatieve vraag. De meeste behoefte ligt in twee-onder-één-kap woningen in het goedkope en middeldure koopwoningsegment (€ 200.000 - € 300.000) en vrijstaande koopwoningen in het goedkope en middeldure segment (€ 250.000 - € 350.000).
 
Toetsing aan Lokale Woonagenda 2018 - 2022
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in grote mate in dit woningtype en past wat betreft woningaantallen binnen de prognoses die zijn beraamd. Derhalve is de voorgenomen ontwikkeling niet in strijd met de Lokale Woonagenda 2018 - 2022.
 
Conclusie gemeentelijk beleid
De voorgenomen ontwikkelingen zijn in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid.
 

4 Randvoorwaarden en onderzoek

4.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.2 van de Awb dient een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis te vergaren over de relevante feiten en de af te wegen belangen. Het vaststellen of wijzigen van een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu, voor cultuurhistorische, landschappelijke en archeologische waarden, de waterhuishouding en andere waarden. Verder zal in dit hoofdstuk aandacht worden besteed aan de diverse onderzoeksaspecten. Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de verschillende onderzoeken die zijn uitgevoerd. De rapportages van deze onderzoeken zijn als bijlage bij de toelichting opgenomen.

4.2 Milieuaspecten

 
4.2.1 Hinder
Beoordelingskader
Een goede ruimtelijke ordening voorkomt hinder en gevaar. Dit kan door voldoende afstand te houden tussen milieubelastende activiteiten van bedrijven en gevoelige functies, zoals woningen. Het doel van milieuzonering is om de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Daarnaast kan milieuzonering bedrijven voldoende zekerheid bieden om hun activiteiten duurzaam uit te kunnen voeren. De handreiking Bedrijven en milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) geeft richtafstanden om de milieuzonering van bedrijven te kunnen bepalen.
Aangeven of de ontwikkeling hinder met zich meebrengt voor omliggende percelen. Tevens dient gemotiveerd te worden of omliggende bedrijven worden beperkt in hun (gebruiks-/uitbreidings)mogelijkheden bij doorgang van het initiatief.
 
Toetsing
De beoogde woningen zijn gevoelige objecten in het kader van bedrijven en milieuzonering. Als gevolg hiervan dient rekening te worden gehouden met de afstand tot bestaande bedrijven. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen bedrijven.
 
Conclusie
Het aspect ‘hinder’ vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.2.2 Bodem
Beoordelingskader
Op basis van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening en artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht, moet in planvorming rekening gehouden worden met de bodemkwaliteit in relatie tot de gewenste functies. Onder bepaalde omstandigheden kan het oprichten van gebouwen pas plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Om die reden dient bij veel nieuwbouwactiviteiten de bodemkwaliteit door middel van onderzoek te worden vastgesteld.
 
In het verleden zijn binnen het plangebied reeds een verkennend en aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd. In opdracht van gemeente Wierden is door Aveco de Bondt een actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd. De onderzoekslocatie is gelegen aan de Wierdensestraat 24. Het onderzoeksrapport is als bijlage 3 opgenomen in de bijlagen bij toelichting van het bestemmingsplan.
 
Toetsing
 
Zintuiglijke waarnemingen
Ter plaatse van boorpunten 01, 02 en A04 (toegangsweg Wierdensestraat 24) zijn in de bovengrond vanaf het maaiveld tot circa 0,40 m-mv kolengruis/deeltjes aangetroffen. Verder zijn in de boven- en ondergrond van de onderzoekslocatie plaatselijk bijmengingen met baksteen aangetroffen tot een maximale diepte van 1 meter. Op het maaiveld en in de opgeboorde grond zijn visueel geen asbestverdachte materialen aangetroffen.
 
Grond
Ter plaatse van de toegangsweg naar Wierdensestraat 24 zijn in de grond onder het asfalt maximaal licht verhoogde gehalten aan PAK gemeten. In de bovengrond op het overige deel van de onderzoekslocatie zijn plaatselijk licht verhoogde gehalten kwik, lood en PCB gemeten. In de ondergrond is geen verontreiniging aangetoond. De bovengrond van de gehele onderzoekslocatie voldoet aan de klasse ‘landbouw/natuur’.
 
Grondwater
In de grondwatermonsters van de peilbuizen zijn licht verhoogde concentraties aan barium, koper, minerale olie en nikkel gemeten die geen aanleiding geven voor uitvoeren van nader onderzoek.
 
Conclusie
Gezien de vastgestelde bodemkwaliteit zijn er geen risico’s voor de volksgezondheid en/of het milieu. Voor geen van de gemeten stoffen wordt de interventiewaarde overschreden. Gegeven de beschreven onderzoeksresultaten, wordt de grond vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het huidige gebruik en voorgenomen nieuwbouw.
 
Het aspect ‘bodem’ vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.2.3 Geluid
Beoordelingskader
In beginsel heeft iedere (spoor)weg een geluidszone, maar dat geldt niet voor de volgende wegen:
  • wegen gelegen in een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur.
Daarnaast geldt een zonering rondom de zogenaamde grote lawaaimakers.
 
In hoofdstuk VI van de Wet geluidhinder (Wgh) is (in geval van zonering) de verplichting opgenomen tot het verrichten van een akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van woningen (en daarmee gelijk te stellen geluidsgevoelige objecten) binnen de in artikel 74 genoemde onderzoekszone van een (spoor)weg of grote lawaaimaker. De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van een nieuwbouwwijk en voorziet dus in de toevoeging van geluidsgevoelige objecten. Een akoestisch onderzoek is noodzakelijk om de geluidsbelasting op de gevels van de geprojecteerde woningen te toetsen.
 
Toetsing 
In opdracht van de gemeente Wierden heeft Aveco de Bondt een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Doel van het onderzoek is te toetsen of op de gevels van de nieuwe woningen wordt voldaan aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder (Wgh) en of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in het kader van een ‘goede ruimtelijke ordening’. Ook is getoetst aan de voorwaarden in het geluidbeleid van de gemeente. Het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is als bijlage 4 opgenomen in de bijlagen bij toelichting van het bestemmingsplan.
 
Het plan is gelegen langs de Wierdenseweg. Ter hoogte van het plan zijn er twee snelheidsregimes van toepassing op de Wierdenseweg: 60 km/uur en 30 km/uur. Het plan bevindt zich deels binnen de wettelijke geluidzone van de Wierdenseweg (zie figuur 2.1). Voor de woningen die binnen de geluidzone zijn gesitueerd is de Wet geluidhinder van toepassing en dient te worden getoetst aan de Wet geluidhinder.
Voor de overige woningen binnen het plangebied zijn de geluidbelastingen vanwege de Wierdenseweg bepaald en beoordeeld in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
 
Zoneplichtige wegvak Wierdenseweg
Op de gevels van 5 woningen is de geluidbelasting, na aftrekt art. 110g Wgh, hoger dan de voorkeurswaarde van 48 dB(A). De geluidbelasting bedraagt ten hoogste 50 dB. In de onderstaande figuur is aangegeven op welke woningen de voorkeurswaarde wordt overschreden die zijn gelegen langs het zoneplichtige wegvak van de Wierdenseweg.
 
Geluidbelasting zoneplichtig gebied rond Wierdenseweg
 
Niet-zoneplichtige wegvak Wierdenseweg
Op 8 woningen is de geluidbelasting, na aftrekt art. 110g Wgh, hoger dan de voorkeurswaarde van 48 dB(A). De geluidbelasting bedraagt ten hoogste 50 dB. In onderstaande figuur is aangegeven op welke woningen de voorkeurswaarde wordt overschreden in het niet zoneplichtige wegvak van de Wierdenseweg. 
Geluidbelasting niet-zoneplichtig gebied rond Wierdenseweg
 
Afwegen geluidbeperkende maatregelen
Het hoofdcriterium in het geluidbeleid is dat een hogere waarde alleen kan worden verleend als de toepassing van maatregelen onvoldoende doeltreffend is, of waarin deze maatregelen overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard ontmoeten.
Om het geluid te beperken is onderzocht wat voor een geluidscherm nodig is om, voor zover mogelijk, aan de voorkeurswaarde te kunnen voldoen. Op twee locaties is een geluidscherm onderzocht.
 
Woningen op perceel 209, 296, 322, 330, 329, 439, 238, 153, 157, 162, 268, 586
Op onderstaande figuur is aangegeven op welke woningen de voorkeurswaarde wordt overschreden, na het projecteren van een geluidscherm A (L=130m en H= 2,5m).
 

Geluidbelasting na projecteren geluidscherm A
Alleen bij de woning op perceel 209 wordt niet voldaan aan de voorkeurswaarde. Deze woning ligt nabij de ontsluitingsroute waardoor het geluidscherm niet verder in noordelijke richting kan worden doorgetrokken.
 
Woning op perceel 555
Op onderstaande figuur is aangegeven of, na het projecteren van een geluidscherm B (L = 25 m en H = 2,5 m), op deze woning de voorkeurswaarde wordt overschreden. Zoals blijkt uit deze afbeelding wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.
 
Geluidbelasting na projecteren geluidscherm B
 
Uit de resultaten blijkt dat de geluidbelasting op 13 woningen hoger is dan de voorkeurswaarde van 48 dB. Hiervan bevinden zich vijf woningen binnen de geluidzone van de Wierdenseweg. Het treffen van geluidbeperkende maatregelen stuit op bezwaren vanuit stedenbouwkundig en financieel oogpunt. De nieuwe woningen binnen de bebouwde kom voldoen aan het ontheffingscriterium dat deze door ‘de gekozen situering een open plaats tussen aanwezige bebouwing opvullen’. Geadviseerd wordt om voor de vijf woningen binnen de geluidzone de onderstaande hogere waarde vast te stellen vanwege de Wierdenseweg.
 
Woningen op perceel
Vast te stellen waarde
Geluidbelasting, exclusief aftrek 110g
Wgh tbv bepalen geluidwering gevel
20950 dB55 dB
296, 322, 330, 32949 dB54 dB
Vast te stellen hogere waarden vanwege Wierdenseweg
 
Bij de acht woningen (perceel 153, 157, 162, 238, 268, 439, 555 en 586), gelegen langs het niet zoneplichtige wegvak van de Wierdenseweg, bedraagt de geluidbelasting, na aftrek art. 110g Wgh, ten hoogste 49 dB en 50 dB (perceel 555). De geluidbelasting, zonder aftrek 110g Wgh ten behoeve van het bepalen van de geluidwering van de gevel, bedraagt 54 dB en 55 dB (perceel 555). Voor deze woningen kunnen geen hogere waarden worden vastgesteld.
 
Oplegnotitie akoestisch onderzoek
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat er in de huidige verkeerssituatie sprake is van een overschrijding van de voorkeurswaarde bij vijf woningen. Door het verschuiven van grens van de bebouwde kom wordt het gebied met een maximum snelheid van 30 km/h in noordelijke richting opgeschoven. De formele geluidszone van de Wierdenseweg schuift daarmee ook naar het noorden op en ligt buiten het wegdeel langs het plangebied. Het vaststellen van een hogere grenswaarde voor deze woningen is in dat geval niet noodzakelijk. De oplegnotitie akoestisch onderzoek is als bijlage 5 opgenomen in de bijlagen bij toelichting van het bestemmingsplan.
 
Conclusie
Het aspect ‘geluid’ vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.2.4 Verkeer
Beoordelingskader
In deze paragraaf wordt ingegaan op de verkeerskundige aspecten van het plan. In 2006 is door BVA Verkeersadviezen reeds een verkeerskundige effectbepaling opgesteld voor de gehele wijk Berghorst, in de veronderstelling dat de wijk rondom 2020 zou zijn voltooid. Omdat de volledige wijk in tegenstelling tot de oorspronkelijke verwachting nog niet in zijn geheel is gerealiseerd, heeft BVA Verkeersadviezen een actualisatie doorgevoerd van de destijds opgestelde verkeersprognose. Het geactualiseerde onderzoek is opgenomen in de bijlagen behorende bij deze toelichting onder bijlage 3. Het geactualiseerde verkeersonderzoek is als bijlage 6 opgenomen in de bijlagen bij toelichting van het bestemmingsplan.
 
Toetsing
 
Verkeersaantrekkende werking
Om een inschatting te kunnen maken van de hoeveelheid verkeer die zal worden gegenereerd is gebruik gemaakt van algemeen geldende kengetallen opgesteld door het CROW (kennisinstituut voor verkeer en vervoer). In tabel 2 is aangegeven welke kengetallen zijn gehanteerd en hoeveel verkeersbewegingen de wijk naar verwachting zal gaan genereren. 
 
Type woning
Aantal woningen
Kengetal
Aantal ritten (weekdag)
Aantal ritten (werkdag)
Vrijstaand
22
8,2
180
198
Twee-onder-een-kap
44
7,8
343
377
Tussen/hoekwoningen
37
7,4
274
301
Appartementen
15
6,0
90
100
Totaal
118
 
887
976
Verkeersaantrekkende werking De Berghorst fase 2
 
Geconcludeerd kan worden dat de tweede fase van De Berghorst na voltooiing van dit deelgebied circa 890 voertuigbewegingen per etmaal zal genereren op een gemiddelde weekdag. Voor de gemiddelde werkdag wordt dit aantal vermenigvuldigd met een factor 1,11. Dit resulteert in circa 975 ritten per etmaal op een gemiddelde werkdag.
 
Het grootste deel van deze ritten is extern georiënteerd, zo blijkt uit het onderzoek. Het is evident dat de sterkste (absolute) toenames zich voordoen op de wegen in de directe nabijheid (en ten zuiden) van het plangebied. Dit ligt ook voor de hand omdat het verkeer zich, naarmate de afstand tot de wijk toeneemt, meer zal verdelen over de wegen. De absolute toename is dan ook het grootst op de Dorpsstraat ten zuiden van de wijk De Berghorst. De intensiteit op dit deel van de Dorpsstraat bedraagt in planjaar 2030 naar verwachting circa 6.600 motorvoertuigen per etmaal. Het noordelijke deel van de Dorpstraat wordt met circa 1.000 motorvoertuigbewegingen per etmaal minder belast. De hoogste intensiteit doet zich echter voor op de Rijssenseweg. Op deze weg worden net geen 7.000 motorvoertuigen per etmaal verwacht.
 
Hiermee ligt de verkeersintensiteit op een aantal wegen binnen de kern, gezien het lokale karakter van de kern Enter, op een (zeer) hoog niveau. Hoewel nog niet direct afwikkelingsproblemen worden verwacht, is het evident dat bij verdere toename van de intensiteiten de leefbaarheid (verder) onder druk komt te staan.
 
Parkeren
Bij een ruimtelijke plan moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door de nieuwe ontwikkeling. Om de parkeerbehoefte te berekenen wordt gebruik gemaakt van de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'. In deze publicatie worden voor verschillende functies en woningtypen met kencijfers de parkeerbehoefte weergegeven. Hierin wordt onderscheid gemaakt naar stedelijkheidsgraad en naar de ligging in de stedelijke zone. Voor de gemeente Wierden geldt een stedelijkheidsgraad van 'Weinig stedelijk'. De stedelijke zones heeft de gemeente vastgesteld in het paraplubestemmingsplan 'Parkeren gemeente Wierden'. Het plangebied is gelegen binnen de stedelijke zone 'rest bebouwde kom'.
 
Conform de parkeernorm geldt de volgende parkeerbehoefte in de het plangebied:
 
Type
Aantal
Kengetal
Behoefte
Huur, huis, sociale huur
11
1,6
17,6
Koop, huis, tussen/hoek
26
2
52
Koop, huis, twee-onder-één kap
44
2,2
96,8
Koop, huis, vrijstaand
22
2,3
50,6
Appartement sociale huur
15
1,4
21
Totaal
  
238
 
Alle twee-onder-één kapwoningen en vrijstaande woningen beschikken over een eigen oprit waar minimaal één auto op eigen terrein geparkeerd kan worden. Daarnaast beschikken minimaal 2 rijwoningen (hoek) ook over een oprit waar een auto op eigen terrein kan parkeren. In totaal kunnen daarmee minimaal 62 auto’s op eigen terrein parkeren. In het stedenbouwkundig plan zijn verspreidt over het plangebied momenteel 155 parkeerplaatsen opgenomen. Indien noodzakelijk dan is er op de rijbaan ruim voldoende plek voor 23 auto’s (langsparkeren). De verwachting is dat dit niet noodzakelijk is. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.
 
Conclusie
Het aspect ‘Verkeer’ vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.2.5 Externe veiligheid
Beoordelingskader
Op 28 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. In dit besluit zijn de normen voor de risico’s als gevolg van risicovolle inrichtingen vastgelegd. De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Bevi regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:
  • of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico;
  • of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
De wettelijke norm is een kans van eens per miljoen jaar.
Het groepsrisico bestaat uit de cumulatieve kansen per jaar dat tenminste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
 
Toetsing
Op afbeelding 10 is een weergave van de risicokaart Nederland te vinden. Middels deze uitsnede zijn de volgende aspecten van externe veiligheid onderzocht:
  • risicovolle inrichtingen;
  • transport over weg, water en spoor;
  • hogedruk aardgastransportleidingen en K1-, K2-, en K3 brandstofleidingen;
  • bovengrondse hoogspanningslijnen.
Risicovolle inrichtingen
Binnen een straal van 1 kilometer rondom het plangebied bevinden zich twee risicovolle inrichtingen. Ten noordoosten van het plangebied bevindt zich tankinstallatie van 3.000.000 liter die propaan of andere vloeibaar gemaakte brandbare gassen bevat. Deze tankinstallatie is geen inrichting in het kader van het Bevi en heeft een risicoafstand PR 10-6 van 35 meter. Het plangebied bevindt zich op een afstand van circa 160 meter tot deze installatie. Ten noordwesten van het plangebied bevindt zich een opslag met 250 liter chloorbleekloog ten behoeve van een zwembad van vakantiepark De Elsgraven. Ook dit is geen inrichting in het kader van het Bevi en heeft een risicoafstand PR 10-6 van 75 meter. Deze opslag bevindt zich op circa 500 meter van het plangebied. Beide inrichtingen vormen geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.
 
Afbeelding 10: Uitsnede risicokaart plangebied.
 
Risicovol wegtransport en transport via spoor- en waterwegen
In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen routes voor risicovol weg-, water-, of spoortransport.
 
Risicovolle (buis)leidingen
In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen risicovolle (buis)leidingen. Ook zijn er geen hoogspanningsverbindingen boven of in de buurt van het plangebied.
 
Conclusie
Het aspect ‘externe veiligheid’ vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.2.6 Luchtkwaliteit
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
  • Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (Luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (Luchtkwaliteitseisen);
  • Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.
Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
Het Besluit 'niet in betekenende mate' bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
 
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIMB kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Met grenswaarden voor beide stoffen van 40 µg/m³ komt dit neer op een bijdrage van 1,2 µg/m³.
 
Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerzijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
 
Regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007
In deze regeling staat staan criteria en eisen vastgelegd waaraan de berekeningen en de rekenmodellen moeten voldoen. Hieronder een overzicht van de rekenmodellen:
  • CARII: berekening van emissies voor binnenstedelijk verkeer;
  • NIBM-tool: eenvoudige berekening van emissies van verkeer volgens worst case benadering;
  • ISL2: berekening van emissies voor buitenstedelijk verkeer;
  • ISL3a: berekening van emissies van industrie (onder meer veehouderijen).
Toetsing 
De voornomen ontwikkeling bestaat uit de bouw van 118 woningen met één hoofdontsluitingsweg. Deze ontwikkeling valt onder de Regeling NIBM. Een nader onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.
 
Conclusie
Het aspect ‘luchtkwaliteit’ vormt geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.2.7 Geur
Beoordelingskader
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.
 
De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
 
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
 
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.
 
Toetsing
Het meest dichtbij gelegen agrarische bedrijf ligt aan de Eversdijk. De afstand tussen de grens van de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf en de meest nabijgelegen woning in het plangebied is groter dan 100 meter. 
   
Conclusie
Het aspect ‘geur’ vormt geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.2.8 Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Inleiding
De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen de geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied 2009, herziening 2012 (veegplan)’. Om de voorgenomen ontwikkelingen mogelijk te kunnen maken is een besluit in het kader van artikel 3.1, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) noodzakelijk, in casu een bestemmingsplan. Op dergelijke besluiten is het Besluit milieueffectenrapportage (Besluit m.e.r.) van toepassing. Deze aanmeldnotitie is de eerste stap in de procedure voor het uitvoeren van een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
 
Beoordelingskader
Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. De wijziging van het Besluit m.e.r. volgt uit de implementatie van artikel 1, vierde lid, onder a en b, van Richtlijn 2014/52/EU van de Europese Unie. De artikelen 7.16 tot en met 7.20a van de Wet milieubeheer (Wm) zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing, waarbij het niet uitmaakt of het een activiteit betreft boven of onder de D-drempel.
 
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Het mogelijk maken van de voorgenomen ontwikkelingen is geen activiteit die opgenomen is in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Of de activiteit wel onder categorie D 11.2 van het Besluit m.e.r. (stedelijk ontwikkelingsproject) valt is volgens de Raad van State (201601015/1/R10) afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij spelen onder meer aspecten als locatie, de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol. In onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. zijn hiertoe onder categorie D11.2 de volgende drempelwaarden opgenomen:
  1. een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat;
  3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.
De concrete omstandigheden in dit geval betreft realiseren van een nieuwbouwwijk bestaande uit 118 woningen met daarbij behorende groen-, weg- en watervoorzieningen. Het plangebied grenst aan bestaand stedelijk gebied en is in de structuurvisie Wierden (zie paragraaf 3.4) van de gemeente Wierden aangeduid als toekomstig woongebied. Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de locatie die niet in of bij beschermde natuurgebieden ligt en het feit dat er geen sprake is van nadelige effecten op de leefomgeving, maakt dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van categorie 11.2 van het Besluit m.e.r. Om deze redenen is het niet noodzakelijk een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
 
In artikel 7.2a lid 2 van de Wet milieubeheer is opgenomen dat bij algemene maatregel van bestuur categorieën van gevallen kunnen worden aangewezen, waarin sprake is van kleine gebieden en kleine wijzigingen die geen aanzienlijke milieueffecten hebben, waarop de verplichting tot het maken van een milieueffectrapport, niet van toepassing is. In artikel 3 lid 1 van het Besluit m.e.r. zijn deze categorieen van gevallen nader omschreven. In sub a van het genoemde artikel is opgenomen dat:
  1. dat het gebruik bepaalt van kleine gebieden indien:
    1. voor dat plan een bestuursorgaan van een gemeente het bevoegd gezag is;
    2. de omvang van het gebied in verhouding tot het totale grondgebied van de gemeente klein is; en
    3. het bevoegd gezag heeft beoordeeld dat de vaststelling of wijziging van dat plan geen aanzienlijke milieueffecten heeft.
De voorgenomen ontwikkelingen voldoen aan het hierboven beschreven artikel uit het Besluit m.e.r. Op grond hiervan is het opstellen van een m.e.r.-beoordeling ook niet noodzakelijk.
 
Conclusie
Het Besluit m.e.r. vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
 

4.3 Waarden

4.3.1 Ecologie
Beoordelingskader
Met ingang van 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. De wet regelt soortenbescherming en gebiedsbescherming. Verder zijn in de Omgevingsverordening van de provincie Gelderland regels opgenomen ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland.
 
Zorgplicht
Het eerste artikel in de Wnb heeft betrekking op de zorgplicht en heeft betrekking op het voorkomen of beperken van schade aan soorten en gebieden, voor zover deze niet middels overige verbodsbepalingen zijn gereguleerd. Het gaat daarbij in de praktijk vooral om minder streng beschermde soorten, waarbij het onnodig doden, verwonden of beschadigen dient te worden vermeden.
 
Toetsing 
 
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkelingen is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De quickscan flora en fauna is als bijlage 7 opgenomen in de bijlagen bij toelichting van het bestemmingsplan.
 
Natura 2000-gebieden
Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er voor projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, mag optreden. Binnen de Natura 2000-gebieden zijn de Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied te onderscheiden.
 
De Vogelrichtlijn (vastgesteld in 1979) is een regeling van de Europese Unie (EU) die tot doel heeft alle in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De lidstaten van de EU zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Europese Habitatrichtlijn (vastgesteld in 1992) beoogt de biologische diversiteit te waarborgen door het instandhouden van de (half)natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en natuurlijke habitats. Hiervoor zijn eveneens speciale beschermingszones aangemeld.
 
Het ‘Wierdense Veld’ is als voormalig hoogveengebied aangemeld volgens de Habitatrichtlijn. Het Wierdense veld is een restant van een ooit uitgestrekt veenlandschap in Twente. Het gebied is grotendeels afgegraven voor de turf. Het is begroeid met vochtige heide en enkele berkenbosjes. Binnen het hoogveen is het dekzandreliëf plaatselijk zo sterk en uitgesproken dat op dekzandruggen droge heide voorkomt. Op de lage delen zijn enkele met water gevulde veenputten.
 
Daarnaast zijn de Sallandse Heuvelrug en de Borkeld, die in de buurt van de gemeente liggen, aangewezen als speciale beschermingszone in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn, respectievelijk de Habitatrichtlijn. Vanwege de externe werking van de Vogel- en Habitatrichtlijn moet hiermee rekening worden gehouden in de planvorming. De aanwijzing van de Sallandse Heuvelrug als Vogelrichtlijngebied heeft betrekking op het voorkomen van de broedvogels als de korhoen, nachtzwaluw en roodborsttapuit. De Sallandse Heuvelrug is aangemeld volgens de Habitatrichtlijn vanwege het voorkomende habitattype Droge Europese Heide. De Borkeld is aangewezen vanwege het voorkomen van Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix, Droge Europese Heide en Juniperus communis-formaties in heide of kalkgrasland.
 
Ten behoeve van de realisatie van onderhavig initiatief worden de gronden binnen het plangebied bouwrijp gemaakt, wordt bestaande bebouwing gesloopt en diverse bomen en struiken verwijderd. In verband met deze voorgenomen ontwikkeling is een toetsing van de plannen aan de natuurwetgeving en het natuurbeleid noodzakelijk. Eelerwoude heeft hiervoor een verkennend onderzoek uitgevoerd, bestaande uit een bureau- en veldonderzoek. De uitkomsten van dit onderzoek zijn hieronder beschreven. Het volledige rapport is aan de bijlagen van deze toelichting toegevoegd onder bijlage 4.
 
Niet stikstof-gerelateerde effecten
De aard van de voorgenomen werkzaamheden en ontwikkeling maakt dat de effecten uitsluitend tot het plangebied of in de zeer directe zone eromheen beperkt blijven. Gezien de afstand tot de Natura 2000-gebieden (Natura 2000-gebied Borkeld, circa 5 kilometer van het plangebied), de invulling van de tussenliggende gebieden en de voorgenomen werkzaamheden is er geen sprake van mogelijke negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied, zij het door een rechtstreekse invloed, cumulatieve invloed of externe werking. Een toetsing op grond van de Wet natuurbescherming van niet stikstof-gerelateerde effecten wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
 
Stikstof-gerelateerde effecten
Om de stikstofdepositie te bepalen op nabijgelegen Natura 2000-gebieden is een AERIUS-berekening uitgevoerd voor de aanlegfase en de gebruiksfase. De AERIUS-berekening is als bijlage 8 opgenomen in de bijlagen bij toelichting van het bestemmingsplan. Uit de resultaten van deze berekening blijkt dat:
  • de stikstofemissie tijdens de realisatiefase in jaar 1 leidt tot
    • 0,02 mol/ha/jaar aan stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied Borkeld;
    • 0,01 mol/ha/jaar aan stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied Sallandse Heuvelrug;
    • 0,01 mol/ha/jaar aan stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied Wierdense Veld;
  • de stikstofemissie tijdens de realisatiefase in jaar 2 leidt tot
    • 0,02 mol/ha/jaar aan stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied Borkeld;
    • 0,01 mol/ha/jaar aan stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied Sallandse Heuvelrug;
    • 0,01 mol/ha/jaar aan stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied Wierdense Veld;
    • 0,01 mol/ha/jaar aan stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen.
Per 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) en het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering (Bsn) in werking getreden. Deze wet en het bijhorende besluit regelt een vrijstelling voor de vergunningsplicht in artikel 2.7 lid 2 Wnb voor de aanlegfase van bouwwerkzaamheden. De stikstofemissie tijdens de gebruiksfase leidt niet tot stikstofdepositie op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden.
 
Voortoets Natura 2000-gebieden als gevolg van de toename stikstofdepositie
Op 1 juli 2021 is de Wet Stikstofreductie en natuurherstel in werking getreden. De wet bevat een gedeeltelijke vrijstelling van de natuurvergunningsplicht voor de bouwsector. De vrijstelling geldt voor bouwactiviteiten in de bouw-, aanleg- en sloopfase, waarin emissies tijdelijk en beperkt zijn. Voor de tijdelijke stikstofemissie in de realisatiefase van De Berghorst geldt dus een vrijstelling. Ondanks deze vrijstelling zijn toch de gevolgen van de tijdelijke stikstofemissie voor het Natura 2000-gebieden onderzocht middels een voortoets.
 
Omdat sprake is van een toename van de stikstofdepostie op deze Natura 2000-gebieden is een voortoets uitgevoerd om te beoordelen of deze toename leidt tot significante gevolgen voor deze gebieden. Uit de stikstofberekeningen blijkt dat tijdens de aanlegfase tijdelijk sprake is van verwaarloosbare toenames aan stikstofdepositie op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden Borkeld, Sallandse Heuvelrug, Wierdense Veld en Engbertsdijksvenen. Uit de effectbeoordeling blijkt dat op geen enkel habitattype bij dergelijke verwaarloosbare toenames aan stikstofdepositie gedurende een kortdurende aanlegfase van het plan sprake is van een merkbaar ecologisch effect op de kwaliteit van de betreffende habitattypen. Er zal geen in ecologische zin merkbare extra verruiging van de vegetatie of verzuring van de bodem optreden. Van mogelijke significante gevolgen door cumulatie met andere projecten of plannen is ook geen sprake.
De voorgenomen ontwikkelingen tasten de instandhoudingsdoelstellingen van omliggende Natura 2000-gebieden niet aan en derhalve heeft de ontwikkelinge geen significante gevolgen voor de deze Natura 2000-gebieden. De voortoets Natura 2000-gebieden is als bijlage 9 opgenomen in de bijlagen bij toelichting van het bestemmingsplan.
 
Beschermde soorten
De ontwikkeling zal naar verwachting leiden tot een beperkt verlies van leefgebied van een aantal beschermde soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt. Het betreft soorten als bruine kikker, bastaardkikker, gewone pad, kleine watersalamander, ree, haas, vos en diverse algemene muizensoorten. De ingreep heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten omdat er sprake is van een tijdelijke, en plaatselijke verstoring, er voldoende leefgebied aanwezig blijft en het relatief algemene soorten betreft.
 
Met de volgende soorten en/of soortgroepen dient rekening te worden gehouden.
 
Vleermuizen
Beide panden zijn potentieel geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen, nader onderzoek naar vleermuizen is noodzakelijk om uit te sluiten dat er geen vleermuizen aanwezig zijn in de te slopen panden. Daarnaast zijn er ook drie bomen binnen het plangebied vastgesteld met spechtengaten welke ook potentieel geschikt zijn als verblijfplaats voor vleermuizen. De te kappen bomen dienen hierom tijdens de actieve periode voor vleermuizen geïnspecteerde te worden op de eventuele aanwezigheid hiervan in de periode tussen aprial en oktober.
 
Grondgebonden zoogdieren
Nader onderzoek door middel van speciale cameravallen (zogenaamde struikrovers) biedt uitsluitsel in de eventuele aanwezigheid van één of meerdere soorten binnen het plangebied. Dit onderzoek dient te worden uitgevoerd in de actieve periode van egel tussen mei en oktober, bunzing en wezel zijn het hele jaar door actief. Tevens kan voor en tijdens het vleermuisonderzoek gekeken worden naar zichtwaarnemningen van bunzing, egel en wezel.
 
Broedvogels
Bij werkzaamheden waarbij bomen en struiken worden verwijderd dient rekening gehouden te worden met in gebruik zijnde nesten van vogels. Hierbij dient gewerkt te worden buiten het broedseizoen van 1 maart tot en met 30 september. Indien de opdrachtgever toch beplanting wil verwijderen tussen 15 juli en 30 september dient een ter zaken kundige vast te stellen dat er in de te verwijderen beplanting geen in gebruik zijnde nesten van broedvogels aanwezig zijn.
 
Vervolgonderzoek soortenbescherming
Uit de quisckan blijkt dat er nader onderzoek naar vleermuizen, gierzwaluw en grondgebonden zoogdieren noodzakelijk is. Het nader onderzoek is als bijlage 10 opgenomen in de bijlagen bij toelichting van het bestemmingsplan.
 
Kort ingaan op de conclusie en aangeven dat er een ontheffing bij de provincie Overijssel noodzakelijk is. Voor de gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis, boerenzwaluw en egel is een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk. Deze ontheffing is aangevraagd en op 14 juli 2021 verleend.
  
Bescherming houtopstanden
Er worden binnen het plangebied vrij veel bomen gekapt, deze liggen allen buiten de bebouwde kom van Enter. Omdat het gaat om bomen die bestaan uit een bomerij van meer dan 20 bomen of een bosschage groter dan 1 are dient een kapvergunning te worden aangevraagd bij de provincie Overijssel. Omdat het ook gaat om bomen met een diameter op borsthoogte van > 40 cm en dus om het verwijderen van een landschapselement, dient ook een omgevingsvergunning te worden aangevraagd bij de gemeente Wierden.
 
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied en de directe omgeving maken geen onderdeel uit van het NNN. Het plangebied ligt op ongeveer 200 meter van begrensd NNN-gebied. Met de voorgenomen werkzaamheden worden geen negatieve effecten verwacht op de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN. Een toetsing aan het NNN-beleid wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
 
Uitvoerbaarheid van de plannen
Binnen de bestemmingsplanprocedure dient aannemelijk te worden gemaakt dat de plannen uitvoerbaar zijn. Dit betekent dat moet worden aangetoond dat een ontheffing Wet natuurbescherming verleend gaat worden. Nader onderzoek bepaald, indien het aanvragen van een ontheffing Wet natuurbescherming werkelijk noodzakelijk is.
Voor verblijfplaatsen van vleermuizen en grondgebonden zoogdieren worden (mocht dit noodzakelijk zijn) regelmatig ontheffingen aangevraagd en verkregen. In zijn algemeenheid moeten daarbij de volgende maatregelen genomen worden om de gunstige staat van instandhouding te garanderen en aan de zorgplicht te voldoen:
  • aanbieden nieuwe en meer verblijfplaatsen vóór verwijderen huidige;
  • in stand houden voldoende functioneel leefgebied (foerageergebied en dergelijke);
  • voorkomen van aantasten/doden dieren bij uitvoering, bijvoorbeeld door uit te voeren buiten de gevoelige periodes.
Door bovengenoemde maaregelen te nemen wordt de functionaliteit van het plangebeid (en/of directe omgeving) voor de dieren in stand gehouden. In dat geval kan een ontheffing worden aangevraagd voor het verstoren van de dieren.
Het bestemmingsplan biedt voldoende ruimte om aan de eisen voor een ontheffing te voldoen. De noodzaak voor een ontheffing belemmeren de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dus niet.
 
Conclusie
Het aspect ‘ecologie’ vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.3.2 Archeologie en cultuurhistorie
Archeologie
In opdracht van de gemeente Wierden heeft Laagland Archeologie een inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven uitgevoerd aan de Wierdenseweg te Enter. In het kader van de uitbreidingsplannen op deze locatie is in meerdere fasen inventariserend archeologisch onderzoek uitgevoerd. Daarbij is vastgesteld dat binnen het plangebied archeologische resten aanwezig zijn van de voormalige havezate Berghorst. Op basis daarvan is door de gemeente Wierden besloten dat voorafgaand aan de grondwerkzaamheden voor het bouwrijp maken van De Berghorst fase 2, een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd dient te worden. Het onderzoek is uitgevoerd conform KNA-protocol 4003 proefsleuven en op basis van het PvE d.d. 21-06-2020. Het archeologisch onderzoek is als bijlage 11 opgenomen in de bijlagen bij toelichting van het bestemmingsplan.
 
Bevindingen inventariserend veldonderzoek
In het onderzoeksgebied zijn twee behoudenswaardige vindplaatsen aangetroffen. Vindplaats 1 bestaat uit de resten van het herenhuis de Berghorst uit de periode 1670 - ca. 1900. Vindplaats 2 bestaat uit een daaraan voorafgaande boerderijplaats met omgreppeling, waarvan de datering in de 17e eeuw onzeker is.
 
Op basis van het bovenstaande wordt het volgende geadviseerd:
  • Het oppervlak dat omgeven wordt door de grachten van het herenhuis, inclusief de grachten, op te graven in twee vlakken.
  • Ten zuiden van dit opgravingsvlak een kruis van sleuven te onderzoeken over het resterende deel van vindplaats 2, bestaande uit het terrein dat omgeven wordt door de gereconstrueerde loop van de binnenste van de concentrische greppels inclusief een 6 tot 7 meter brede zone daarbuiten.
  • Aan de hand van de resultaten van het sleuvenkruis en, indien beschikbaar, de hierboven beschreven vlakopgraving, wordt bepaald in hoeverre verder vlakdekkend onderzoek noodzakelijk is.
Conclusie archelogie
Naar aanleiding van het bovengenoemde advies vindt er nader onderzoek in het plangebied plaats. Voor eventuele maatregelen ten behoeve van archeologie is een post gereserveerd in de exploitatie van het plan. Geconcludeerd wordt dat het aspect 'Archeologie' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
 
Landschap en cultuurhistorie
Volgens artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in de ontwikkelingslocatie en moeten aangeven welke conclusies ze daar aan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het bestemmingsplan. Bij verschillende beleidsregels is een versterking van het landschap voorwaarde voor medewerking. In deze paragraaf wordt ingegaan welke gevolgen een initiatief heeft voor het landschap en op welke wijze landschappelijke waarden versterkt kunnen worden.
 
Toetsing
De provinciale cultuurhistorische waardenkaart geeft geen objecten weer binnen het plangebied. Het plangebied is geen deel van een aangewezen beschermd stads- of dorpsgezicht. Daarnaast zijn er in en in de nabijheid van het plangebied geen aangewezen beschermde monumenten aanwezig. Het pand Wierdenseweg 24 behoort weliswaar tot de historische dorpskern van Enter, maar heeft geen beschermde (monumentale) status. Verder zijn binnen het plangebied geen cultuurhistorische waarden aanwezig.
 
Conclusie landschap en cultuurhistorie
Het aspect 'landschap en cultuurhistorie' vormt geen belemmering vor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
 
4.3.3 Water
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.
 
Geohydrologisch onderzoek
Voor het plan De Berghorst is een geohydrologisch onderzoek uitgevoerd. Ten behoeve van de realisatie van fase 2 dient een actualisatie hiervan plaats te vinden. Aveco De Bondt heeft, in de vorm van een oplegnotitie, het originele geohydrologische onderzoek geactualiseerd. Het geohydrologisch onderzoek uit 2007 is als bijlage 12 opgenomen in de bijlagen bij toelichting van het bestemmingsplan.
 
Oplegnotitie geohydrologisch rapport De Berghorst II
De gegevens met betrekking tot maaiveldhoogte, bodem, grondwater, oppervlaktewater en benodigde waterberging uit de geohydrologische rapportage voor De Berghorst uit 2006 zijn vergeleken met de huidige beschikbare gegevens. Het is niet aannemelijk dat er wijzigingen hebben plaatsgevonden aan de maaiveldhoogte of de bodem sinds de rapportage van 2006. Ook het oppervlaktewater is niet gewijzigd, hoewel niet alle informatie voor plangebied fase 2 in de rapportage van 2006 was opgenomen. De oplegnotitie is als bijlage 13 opgenomen in de bijlagen bij toelichting van het bestemmingsplan.
 
De grondwaterstand in peilbuis 1 is niet veranderd sinds 2006. In peilbuis 2 is een lichte daling van de grondwaterstand van 10 à 20 cm waar te nemen. De grondwaterstanden worden echter niet voldoende frequent bemeten om vast te stellen dat het grondwaterregime is gewijzigd.
 
De waterbergingseis van waterschap en gemeente is strenger geworden sinds het opstellen van de eerste rapportage. Er dient nu 55 mm neerslag te worden geborgen binnen het plangebied in daarvoor bestemde voorzieningen ten opzichte van 40 mm neerslag in 2006. De uitwerking van de waterhuishouding is onderdeel van het nieuwe waterhuishoudkundig plan.
 
Waterhuishoudkundig plan
In dit waterhuishoudingsplan wordt aandacht besteed aan het ontwerp van de afwatering van regenwater en de afvoer van vuilwater van fase II. Tevens wordt de gerealiseerde waterberging voor fase 1 beschouwd en wordt in het ontwerp van fase 2 ruimte gereserveerd om te compenseren voor de resterende waterberging voor fase I en fase III van De Berghorst. Het waterhuishoudkundig plan is als bijlage 14 opgenomen in de bijlagen bij toelichting van het bestemmingsplan.
 
Regenwater
Het regenwater van verharde oppervlakten en dakvlakken wordt oppervlakkig afgevoerd via afschot in het straatprofiel en goten langs de bestrating richting wadi’s binnen het plan. Vanuit de stedenbouwkundige inrichting is gekozen om het gebied ruim en groen op te zetten. Hierdoor is er voldoende mogelijkheid voor oppervlakkige afvoer en bovengrondse waterberging. Tussen enkele woningen in het midden van het plan is oppervlakkige afstroming niet mogelijk en wordt door middel van kolken richting de drainageleiding
afgevoerd. Tevens kent het plangebied weinig hoogteverschil en is er voldoende ontwateringdiepte om verlagingen aan te brengen waarin water geborgen en geïnfiltreerd kan worden.
 
De afvoer van overtollig regenwater vindt plaats richting de Entergraven (via fase 1) en richting de sloot ten oosten van de Wierdenseweg. Na realisatie van fase III wordt er een extra afvoermogelijkheid richting de Entergraven gerealiseerd. Deze afvoer is in de huidige situatie niet noodzakelijk. Wel is een opwaardering van de huidige afvoerroute richting de Entergraven noodzakelijk om een robuust systeem te creëren en waterafvoer bij extreme neerslag garanderen.
 
Waterberging
Voor fase 2 dient 1.794 m³ berging gerealiseerd te worden. De inrichting zoals uitgewerkt in het stedenbouwkundig plan uit 2007 voorziet in 1.012 m³. De resterende waterberging wordt gezocht in de uitbreiding en verdieping van de wadi’s. Tijdens fase 2 worden wadi’s IV en VII dieper dan noodzakelijk aangelegd. Op deze wijze wordt een deel van de bergingsopgave van fase III reeds in deze fase opgelost. De overcompensatie in fase 2 betreft 350 m³, waardoor in fase 3 nog 310 m³ extra gerealiseerd dient te worden.
 
Afvalwater
Het afvalwater van De Berghorst wordt centraal in het plan verzameld en via een rioolgemaal getransporteerd naar het gemeentelijk stelsel buiten het plan. Het rioolgemaal is qua afvoercapaciteit berekend op het aansluiten van fasen 1, 2 en 3. In fase 2 wordt het afvalwater onder vrij verval aangesloten op het rioolgemaal. Hierbij wordt qua hoogtes rekening gehouden met het aansluiten van fase 3 op hetzelfde stelsel bovenstrooms op dit systeem.
 
Conclusie
Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
    

5 Planbeschrijving

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk staat het door de gemeente voorgestane ruimtelijk beleid centraal. De uitgangspunten voor dit beleid worden in de volgende paragraaf beschreven.

5.2 Uitgangspunten

Bij het opstellen van het bestemmingsplan De Berghorst II zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd (de uitgangspunten die nu niet meer in het plangebied vallen zijn niet opgenomen in deze opsomming):
  • geen harde bebouwingswand langs de randen van het plangebied;
  • sterke groenstructuur met ruimte voor wadi’s en speelplekken;
  • ontsluiting plangebied vanaf de Wierdenseweg en Ypeloweg;
  • geen doorgaande routes voor gemobiliseerd verkeer;
  • ontsluiting op basis van principe ‘duurzaam veilig’;
  • snelheidsregiem van 30 km/uur in de woonwijk;
  • aandacht voor veilige fietsroutes;
  • straatbreedte minimaal 5 meter;
  • parkeernorm 1,5 parkeerplaats per woning. 
5.2.1 Stedenbouwkundige opzet
Voor het opstellen van de stedenbouwkundige opzet is door de bewoners van Enter en andere geïnteresseerden aangegeven wat zij in een nieuwe woonwijk belangrijk vinden. Deze elementen zijn in het oorspronkelijke plan verwerkt. Veel groen, mooie wegen en voldoende parkeerplaatsen zijn enkele elementen die van groot belang werden gevonden. De opvattingen van de bewoners sluiten goed aan bij de bestaande dorpse structuur van Enter.
5.2.2 Verkeersafwikkeling
Ontsluiting van de Berghorst II vindt plaats via de Wierdenseweg en Berghorst/Leemhorst. In het geval van de Wierdenseweg betreft het een voorrangsweg. De aansluiting van de Berghorst II op de wegen Berghorst en Leemhorst vormt een binnenwijkse aansluiting.
5.2.3 Groen
Voor het plangebied is een groenplan gemaakt. Het groenplan gaat uit van soorten die landschapseigen zijn.
5.2.4 Woningen
Het wonen in de Berghorst II is divers door zoveel mogelijk types (vrijstaand, halfvrijstaand of rijen) toe te passen. Er zal ruimte worden geboden aan woningbouw voor verschillende doelgroepen (starters, gezinnen en senioren). In de woongebieden zullen verschillende woningtypen worden gerealiseerd, zoals vrijstaand, twee-onder-een-kap en aaneen gebouwd. De nadruk zal hierbij liggen op grondgebonden eengezinswoningen.
5.2.5 Duurzaam bouwen
Duurzaam bouwen is het op zodanige manier bouwen dat gedurende de gehele levensloop van het gebouw en de gebouwde omgeving zo min mogelijk (milieu-)belasting ontstaat. Aandacht voor duurzaamheid betekent expliciete aandacht voor een gezond, leefbaar binnenmilieu van de woningen, beperking van de negatieve gevolgen voor mens en milieu en beperkingen van de woonlasten op termijn (de energierekening). Duurzame stedenbouw is een belangrijk en voorwaardenscheppend onderdeel van duurzaam bouwen.
 
In het voorliggende plangebied is duurzame stedenbouw een belangrijk uitgangspunt geweest. Zo is bijvoorbeeld het aspect ‘water’ een bepalende factor geweest bij de ontwikkeling van de woonwijk de Berghorst. Daarnaast zal bij het realiseren van de woningen zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van verantwoorde materialen en zal er aandacht zijn voor zuinige en duurzame energiesystemen.

6 Toelichting op de planregels

6.1 Algemeen

In dit hoofdstuk worden de bij het bestemmingsplan behorende regels van een nadere toelichting voorzien. De regels geven inhoud aan de op de plankaart aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden.
 
De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:
  1. Inleidende regels.
  2. Bestemmingsregels.
  3. Algemene regels.
  4. Overgangs- en slotregel.
In hoofdstuk I worden enkele in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze dient te worden gemeten. Voor wat betreft de berekening van de inhoudsmaat van woningen dient te worden opgemerkt dat kelders in principe niet worden meegerekend bij de berekening van de inhoud van een woning. Alleen wanneer sprake is van een ruimtelijke uitstraling, bijvoorbeeld bij een entree van een garage of ramen, dient de kelder wel meegenomen te worden bij de berekening van de inhoud.
 
In hoofdstuk II worden specifieke regels gegeven voor de op de plankaart aangegeven bestemmingen en aanduidingen. De artikelen bestaan in elk geval uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels. In beginsel is de bestemmingsomschrijving bepalend voor het gebruik (zowel in ruime als in enge zin) van de grond.
 
Hoofdstuk III bevat regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in een afzonderlijke paragraaf onder te brengen.
 
Hoofdstuk IV bevat de overgangsregels en de slotregel.
 
Bij de opzet van de regels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, dat werkelijk noodzakelijk is. Niettemin is, gezien het speciale karakter van het gebied de regeling relatief uitvoerig. Het kan in een concrete situatie voorkomen dat afwijking van de gestelde normen gewenst is. Hiertoe zijn in het bestemmingsplan diverse flexibiliteitsregels opgenomen, zoals:
  1. afwijkingsregels;
  2. ontwikkelingsregelingen (wijzigingsregels);
  3. aanlegvergunningen.
De bevoegdheid om af te wijken van bepaalde normen berust bij het College van Burgemeester en Wethouders. Deze flexibiliteitsregel maakt afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven.
 
Ontwikkelingsregelingen (wijzigingsregels) maken een wijziging van een bestemming in een andere bestemming mogelijk. Bij de onderhavige regeling is er voor gekozen om de uitvoeringsbevoegdheid - evenals bij de afwijkingsbevoegdheid - bij het College van burgemeester en wethouders te leggen.
 
In sommige bestemmingen zijn nadere eisen opgenomen. Met deze nadere eisen kan de gemeente de situering van gebouwen toetsen aan de omgeving.
 
Het systeem van aanlegvergunningen is bij een aantal bestemmingen opgenomen, met name ter veiligstelling van bepaalde natuurlijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden. Door het opnemen van aanlegvergunning bij een bestemming kan de uitvoering van bepaalde activiteiten - die niet op elke plaats, in elke omvang en op elk moment in strijd met de onderkende waarden behoeven te zijn - aan bepaalde voorwaarden gebonden worden. Het stelsel van aanlegvergunningen biedt het gemeentebestuur de mogelijkheid om de toelaatbaarheid van bepaalde activiteiten en gebruiksvormen per geval na te gaan en eventueel aan de uitvoering bepaalde eisen te stellen. Hierbij kan in het algemeen worden opgemerkt dat het rooien van houtgewas niet is opgenomen in het aanlegvergunningstelsel, aangezien voor het rooien van houtgewas reeds een kapvergunning nodig is.
 
De Wet ruimtelijke ordening bevat een aantal procedureregels, die bij de aanvraag om een aanlegvergunning in acht genomen moeten worden. Een aspect bij de aanlegvergunningen is dat normale onderhoudswerkzaamheden te allen tijde zonder vergunning uitgevoerd moeten kunnen worden. Derhalve is bij alle aanlegvergunningen aangegeven, dat normale onderhoudswerkzaamheden niet onder de vergunningsplicht vallen. In de praktijk levert het echter nogal wat problemen op om te bepalen of een bepaalde activiteit als ‘normaal onderhoud’ kan worden aangemerkt. Ondanks deze regel zullen in de praktijk problemen kunnen blijven bestaan. In ieder geval zal het bij ‘normale onderhouds- c.q. exploitatiewerkzaamheden’ moeten gaan om werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden te geraken. Incidentele ingrepen in bijvoorbeeld de cultuurtechnische situatie kunnen niet onder normale onderhoudswerkzaamheden begrepen worden. Ook werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarde zullen per definitie niet als ‘normaal’ beschouwd kunnen worden.
 
In de volgende paragraaf worden, voor zover nodig, de regels artikelsgewijs van een nadere toelichting voorzien.
 

6.2 Nadere toelichting op de regels

In deze paragraaf wordt kort ingegaan welke bestemmingen (en/of aanduidingen) zijn opgenomen, en wat hierin beoogd wordt te regelen.
 
Enkelbestemming Groen
De gronden met de bestemming ‘Groen’ zijn bestemd voor groenvoorzieningen, fiets- en/of voetpaden, speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen en bijbehorende verhardingen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Gebouwen zijn in principe uitgesloten binnen de gronden met deze bestemming.
 
Enkelbestemming Verkeer - verblijfsgebied
De gronden met de bestemming ‘Verkeer-verblijfsgebied’ zijn bestemd voor wegen, voet- en rijwielpaden, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en straatmeubilair. Gebouwen zijn in principe uitgesloten binnen de gronden met deze bestemmingen. Bouwwerken, geen gebouw zijnde, hebben een maximale bouwhoogte van 6 meter.
 
Enkelbestemming Wonen
De voor ‘Wonen’ bestemde gronden zijn in eerste instantie aangewezen voor het wonen in woonhuizen, eventueel met ruimte voor aan-huis-verbonden beroepen. Daarnaast zijn tuinen en erven toegestaan binnen deze bestemming. Aan het uitoefenen van beroepen aan huis zijn regels verbonden, welke in de specifieke gebruiksregels behorende bij deze bestemming zijn vastgelegd.
 
Enkelbestemming Wonen - Woongebouw
Ten behoeve van het appartementengebouw is de bestemming Wonen - Woongebouw opgenomen. Deze bestemming maakt de realisatie van een woongebouw voor 15 appartementen mogelijk al dan niet in combinatie met aan-huis-verbonden beroepen. Daarnaast zijn tuinen en erven toegestaan binnen deze bestemming. Aan het uitoefenen van beroepen aan huis zijn regels verbonden, welke in de specifieke gebruiksregels behorende bij deze bestemming zijn vastgelegd.

7 Uitvoering en handhaving

7.1 Economische uitvoerbaarheid

7.1.1 Grondexploitatie
Sinds 1 juli 2008 heeft de Grondexploitatiewet als Afdeling 6.4 van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening rechtskracht gekregen. Doel van de wet is te komen tot een verbetering van het stelsel van kostenverhaal en het kunnen stellen van locatie-eisen bij particuliere grondexploitatie. In de wet is opgenomen dat een gemeente de gemaakte kosten op een particuliere grondeigenaar moet verhalen in het geval deze eigenaar tot ontwikkeling van een bouwplan overgaat. Daarnaast kan de gemeente eisen stellen met betrekking tot de te ontwikkelen locatie, zoals kwaliteitseisen van het openbaar gebied of eisen met betrekking tot woningbouwcategorieën (particulier opdrachtgeverschap en sociale woningbouw).
 
De wet geeft in principe twee manieren voor gemeenten om de kosten te verhalen op grondeigenaren en locatie-eisen te stellen:
  1. Via een privaatrechtelijke overeenkomst met een grondeigenaar op vrijwillige basis. In deze overeenkomst kunnen beide partijen over alle mogelijke onderwerpen afspraken met elkaar maken.
  2. Wanneer het niet lukt om er met de grondeigenaar via een privaatrechtelijke overeenkomst uit te komen, dan moet de gemeente een exploitatieplan opstellen. In het exploitatieplan legt de gemeente het verhalen van kosten bindend op aan de grondeigenaar.
Het exploitatieplan moet tegelijkertijd worden vastgesteld en bekendgemaakt met het bestemmingsplan. Als het kostenverhaal en het stellen van locatie-eisen via een privaatrechtelijke overeenkomst is geregeld, dan moet de gemeenteraad bij vaststelling van het bestemmingsplan expliciet het besluit nemen geen exploitatieplan vast te zullen stellen.
 
Planspecifiek
Voor onderliggend bestemmingsplan zal de gemeente de gronden verkopen aan een ontwikkelaar om het project conform het bestemmingsplan te ontwikkelen. Ten behoeve van deze verkoop zal er een overeenkomst worden gesloten tussen ontwikkelaar en gemeente. Daarmee zijn de kosten verzekerd. In de overeenkomst is ook eventuele fasering geregeld. Een exploitatieplan is niet noodzakelijk. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

7.2 Handhaving van het plan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling hiervan in een bestemmingsplan heeft weinig zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan de regels van het plan niet gehandhaafd (kunnen) worden. Daarom is het belangrijk al tijdens het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de opgestelde voorschriften. Hierbij is een aantal punten in het bijzonder van belang:
  1. Voldoende kenbaarheid van en draagvlak voor het bestemmingsplan
Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is om die reden wenselijk. Uiteraard zal niet iedereen zich kunnen vinden in elk onderdeel van het plan.
  1. Realistische en inzichtelijke regeling
Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. Dat wil zeggen, dat het plan niet onnodig beperkend of inflexibel dient te zijn. De planregels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is.
  1. Actief handhavingsbeleid
Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle op de feitelijke situatie in het plangebied. Indien de regels worden overtreden moeten adequate maatregelen worden getroffen. Indien dit wordt nagelaten ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.
 

8 Inspraak en overleg

8.1 Inspraakverordening gemeente Wierden

In de Inspraakverordening van de gemeente Wierden is aangegeven op welke wijze belanghebbende natuurlijke en rechtspersonen bij de voorbereiding van het gemeentelijk beleid - inclusief bestemmingsplannen - worden betrokken. Met toepassing van deze verordening zal, via het plaatsen van een advertentie in De Wiezer bekend worden gemaakt dat het (voor-)ontwerpbestemmingsplan ter inzage ligt. In deze advertentie zal worden vermeld op welke wijze men nadere informatie kan verkrijgen en hoe men op het plan kan reageren.

8.2 Vooroverleg

Ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening plegen burgemeester en wethouders, waar nodig, overleg met de nader in dit artikel genoemde instanties en functionarissen. Van plan tot plan dient te worden beoordeeld met wie dit overleg dient plaats te vinden. Daar er sprake is van een nieuwe invulling van het gebied, is vooroverleg gevoerd met de provincie en het waterschap.
 
Provincie Overijssel
In het kader van het vooroverleg is het plan voorgelegd aan de Provincie Overijssel. De provincie heeft in haar reactie aangegeven dat het plan past in het provinciaal ruimtelijk beleid en dat zij, indien het plan in de huidige vorm in procedure wordt gebracht, vanuit het provinciaal belang geen beletselen zien voor het verdere vervolg van de procedure.
 
Waterschap Vechtstromen 
Voor het plan is in het kader van de watertoets een Waterhuishoudkundig plan opgesteld. Deze is voorgelegd aan het Waterschap Vechtstromen. Het waterschap heeft aangegeven dat het WHP voldoet aan de uitgangspunten voor afvalwater en hemelwater. Het waterschap stemt in met het plan. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemming ‘De Berghorst fase 2’ heeft van woensdag 23-02-2022 tot en met dinsdag 05-04-2022 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft eenieder zijn of haar zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan naar voren kunnen brengen. Van deze mogelijkheid hebben elf personen gebruik gemaakt door een zienswijze in te dienen. Alle zienswijzen zijn tijdig ingediend en voldoen verder aan de wettelijke vereisten, en zijn derhalve ontvankelijk.
De zienswijzen zijn in de Notitie behandeling zienswijzen en de Notitie staat van wijzigingen (behorende bij het besluit tot vaststellen van het bestemmingsplan) puntsgewijs samengevat en voorzien van een beantwoording door de gemeente Wierden. Hierbij is aangegeven of de zienswijze aanleiding heeft gegeven het ontwerpbestemmingsplan aan te passen ten behoeve van de vaststelling en welke wijzigingen zijn doorgevoerd. De Notitie behandeling zienswijzen is als bijlage 15 opgenomen in de bijlagen bij toelichting van het bestemmingsplan.