direct naar inhoud van 3.3 Milieuaspecten
Plan: Rondweg Enter 2010
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0189.BP2010000023-0003

3.3 Milieuaspecten

Omdat verschillende milieuaspecten invloed kunnen hebben op de mogelijkheden en wenselijkheden voor de inrichting van een gebied, dient hieraan aandacht besteedt te worden middels onderzoek. I

In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan:

  • mogelijke geluidhinder vanwege het wegverkeer;
  • mogelijke bodemverontreiniging;
  • mogelijke luchtverontreiniging;
  • aspecten van externe veiligheid.
3.3.1 Geluidhinder

De Wet geluidhinder (Wgh) beoogt een samenhangend stelstel te bieden ter beperking en ter voorkoming van geluidhinder, met als doel de bescherming van mens en milieu.

Door Goudappel-Coffeng is een onderzoek gedaan naar de verkeerssituatie op de Rondweg voor nu en in de toekomst, en de daarmee gepaarde geluidshinder, zie Bijlage 2 Verkeer, geluid, luchtkwaliteit.

In de huidige situatie bedraagt de verkeersdruk op de Rondweg circa 965 motorvoertuigen per etmaal. Met behulp van een geluidsberekening is bepaald dat de 48 dB-geluidscontour in dat geval op een afstand van 20 meter vanaf de wegas ligt.

Bij een toename van de verkeersintensiteit naar 1.200 motorvoertuigen per etmaal in 2020 wordt deze contourafstand vergroot tot 23 meter.

De toename van de geluidsbelasting op de aanliggende woningen bedraagt in alle gevallen 0,95 (afgerond 1) dB. Deze toename is voor de Wet geluidhinder acceptabel, omdat dit een niet waarneembaar verschil is. De geprognotiseerde verkeerstoename vormt dan voor het aspect geluidhinder ook geen probleem.

In het onderzoek van DGMR wordt gesteld dat bij bedrijventerreinen waarbij de vestigingsmogelijkheden van zoneplichtige bedrijven zijn uitgesloten, niet bij de zonering van naastgelegen industrieterreinen mag worden betrokken. Het bureau geeft vervolgens aan dat in dit voorstel voldoende afstand wordt bewaard tussen gevoelige functies en bedrijvigheid binnen en rond het plangebied en wordt enerzijds een acceptabel leefklimaat bij gevoelige functies en anderzijds voldoende milieugebruiksruimte voor de vestiging van bedrijven gegarandeerd.

Zie voor het volledige onderzoek Bijlage 4 Milieuaspecten geluid vanwege bedrijven.

3.3.2 Bodem

Bodemonderzoek zal per perceel plaatsvinden.

In verband met de aankoop van de locatie Rondweg 30 (terrein Morsink) is voor dit terrein reeds verkennend bodemonderzoek uitgevoerd.

Hierin is geadviseerd om de op de oppervlakte aangetroffen asbest te verwijderen en af te voeren. Dit onderzoek heeft verder tot de conclusie geleid dat de grond vanuit milieuhygienisch oogpunt geschikt is voor het huidige gebruik en de voorgenomen herontwikkeling.

3.3.3 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.

Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde; of
  • b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect; of
  • c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen; of
  • d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).

Ruimtelijk-economische besluiten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate" (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Vooralsnog geldt dat:

  • voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Aangezien onderhavig plan niet valt onder een van de bovenstaande gevallen is door Goudappel-Coffeng onderzoek gedaan naar deze aspecten (Bijlage 2 Verkeer, geluid, luchtkwaliteit.

Uit de berekeningen blijkt dat de maximale planbijdrage van stikstofdioxide kleiner dan 0,1 µg/m3 en voor fijn stof ook kleiner dan 0,1 µg/m3 bedraagt. Beide planbijdrages zijn berekend in het onderzoeksjaar 2020. Hieruit kan worden geconcludeerd dat voldaan wordt aan het begrip ‘niet in betekenende mate’: De maximale planbijdrage bedraagt namelijk in geen enkel geval meer dan 1,2 µg/m3. Daarnaast blijkt dat de normen van de jaargemiddelde concentratie NO2, jaargemiddelde concentratie PM10 en de 24-uursgemiddelde concentratie voor PM10 in het studiegebied niet worden overschreden.

Overige stoffen

Naast stikstofdioxide en fijn stof komen er ook nog andere stoffen voor als gevolg van het aanwezige motorverkeer. De concentraties van deze stoffen (koolmonoxide, zwaveldioxide, nikkel, arseen, cadmium, ozon, lood en benzeen) zijn ook berekend. Uit de berekeningen blijkt dat de grenswaarden voor deze stoffen niet worden overschreven.

3.3.4 Externe veiligheid

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang.

Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

De gemeente Wierden heeft een relatief beperkt risicoprofiel. De gemeente is gericht op het faciliteren van bestaande locale bedrijvigheid en het ruimte creëren door enkele nieuwe bedrijventerreinen te realiseren.

De gemeente streeft naar een verantwoord evenwicht tussen risico's en de behoefte aan de activiteiten die de risico's veroorzaken. Daartoe conformeert de gemeente Wierden zich aan haar wettelijke verplichtingen.

Inrichtingen

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) regels gesteld.

Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:

  • of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico;
  • of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

Voor het plangebied zijn er geen relevante inrichtingen bekend.

Buisleidingen

In of bij het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Deze brengen daarom op dit moment geen plaatsgebonden of groepsrisicoknelpunten met zich mee.

Transportroutes gevaarlijke stoffen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan wordt op grond van het Besluit externe veiligheid transportroutes met betrekking tot kwetsbare objecten een grenswaarde van 10-6 en met betrekking tot beperkt kwetsbare objecten een richtwaarde van 10-6 in acht genomen. In of in de nabijheid van het plangebied zijn blijkens de geraadpleegde bronnen (de risicokaarten het gemeentelijke beleid ten aanzien van transportroutes gevaarlijke stoffen) geen wegen, vaarwegen of spoorwegen gelegen met een plaatsgebonden risicocontour van 10-6.