direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0184.BP2015BG-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Het college van de gemeente Urk heeft in zijn beleidsprogramma opgenomen dat alle bestemmingsplannen binnen de gemeente moeten worden geactualiseerd. Voor de kern is al een aantal bestemmingsplannen geactualiseerd, nu is het buitengebied aan de beurt.

Belangrijkste redenen om het bestemmingsplan buitengebied te actualiseren zijn de volgende:

  • het vigerend bestemmingsplan buitengebied zal op 16 maart 2016 ouder zijn dan 10 jaar. Vanaf die datum is het niet meer mogelijk bestemmingsplan gerelateerde leges te heffen bij (bouw) in het buitengebied;
  • er hebben zich de afgelopen jaren verschillende veranderingen voorgedaan ten aanzien van het beleid vanuit het rijk, de provincie en de gemeente;
  • de ontwikkelingen binnen de agrarische sector;
  • de veranderingen op het gebied van natuur- en milieubeleid;
  • ontwikkelingen in recreatie, windenergie, verkeer, wonen, etc.

Ten behoeve van het nieuwe bestemmingsplan heeft de gemeenteraad van Urk op 25 september 2014 de Nota van Uitgangspunten (NvU) vastgesteld. Enkele belangrijke onderwerpen van de NvU betreffen:

  • De Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) is begin 2009 van start gegaan als onderdeel van Natura 2000, met als doel de vastgelopen vergunningverlening in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 weer vlot te trekken. Ten aanzien van de uitbreidingsmogelijkheden van (intensieve) veehouderijen is vanaf 2012 veel jurisprudentie verschenen over de invloed van mogelijke stikstofdeposities op Natura 2000-gebieden. Vooral de manier waarop uitbreidingsmogelijkheden worden geboden in bestemmingsplannen ligt ter discussie. De PAS is op 1 juli 2015 in werking getreden. In dit bestemmingsplan zijn de consequenties hiervan voor het voorliggend plangebied verwerkt.
  • Een gevolg van de schaalvergroting in de landbouw is dat enerzijds bestaande bedrijven steeds groter worden (inclusief de daarvoor benodigde bebouwing) en anderzijds de agrarische functie aan een deel van de bestaande (agrarische) bouwpercelen komt te vervallen. Hierdoor komt voormalige bedrijfsbebouwing vrij en in principe voor hergebruik voor andere functies in aanmerking. Naast functies ten dienste van de agrarische sector zoals agrarische loonbedrijven, kan ook worden gedacht aan kleinschalige, niet aan de agrarische sector verwante, bedrijvigheid zoals ambachtelijke en dienstverlenende bedrijven.


De NvU vormt de leidraad waarmee het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied is opgesteld. Gelijktijdig met dit bestemmingsplan wordt een planMER opgesteld om te toetsen hoe voldaan kan worden aan de vereisten voortkomend uit de Natuurbeschermingswet 1998. De planMER vormt een onlosmakelijk deel van dit bestemmingsplan.

In hoofdzaak is dit bestemmingsplan consoliderend van aard. De bestaande rechten uit het oude bestemmingsplan Buitengebied (2005) blijven gehandhaafd of zijn in beperkte mate gewijzigd, dan wel aangevuld.

1.2 Ligging plangebied

Op onderstaande afbeelding is het plangebied weergegeven. Het plangebied wordt bepaald door:

  • De grenzen van de geldende bestemmingsplannen voor de kern Urk;
  • De gemeentegrens, exclusief het IJsselmeer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0184.BP2015BG-0301_0001.jpg"

Begrenzing plangebied

Bijzonder is de ligging van het beschermd natuurmonument Toppad, aan de zuidoostkant van Urk, dat geheel afzijdig ligt van de overige gronden in het plangebied. Ondanks het ontbreken van een directe ruimtelijke relatie met de overige natuurgebieden in het plangebied is ervoor gekozen de bestemmingsplanregeling voor het natuurgebied Toppad af te stemmen op de overige natuurbestemmingen in het bestemmingsplan Buitengebied. De kinderboerderij en de horecavoorziening 'de Rots' aan de Urkerweg behoren eveneens tot het plangebied.

Verschil ten opzichte van het vigerend bestemmingsplan is dat het meest zuidelijke gebied niet meer tot het buitengebied behoort. Voor dit gebied is in 2012 het bestemmingsplan "Waterschapswijk" vastgesteld. Hier wordt de ontwikkeling van een nieuwe woonwijk en een bedrijventerrein voorzien. Een ander verschil ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan Buitengebied is de voorziene uitbreidingswijk "Waterwijk" ten noordoosten van Urk. Hiervoor is een gelijknamig bestemmingsplan vastgesteld in 2012.

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Het vigerend bestemmingsplan betreft in hoofdzaak het bestemmingsplan Buitengebied zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 27 januari 2005.

afbeelding "i_NL.IMRO.0184.BP2015BG-0301_0002.jpg"

Plankaart vigerend bestemmingsplan Buitengebied

Verder geldt voor de maatschappelijke voorziening aan de Vormtweg het bestemmingsplan "Verenigingsgebouwen Buitengebied", vastgesteld door de gemeenteraad op 29 oktober 2009.

Onderliggend bestemmingsplan vervangt deze bestemmingsplannen. Verder zijn de in de afgelopen jaren verleende vrijstellingen en ontheffingen verwerkt in dit bestemmingsplan.

1.4 Opzet bestemmingsplan en toelichting

In deze toelichting komen achtereenvolgens de volgende aspecten aan de orde:

  • In hoofdstuk 2 'Planbeschrijving' wordt de bestaande en toekomstige invulling van het plangebied beschreven;
  • In hoofdstuk 3 'Beleidskader' volgt vervolgens een beschrijving van het beleidskader dat van toepassing is op het plan;
  • In hoofdstuk 4 'Planologische en milieutechnische randvoorwaarden' worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten behandeld;
  • In hoofdstuk 5 'Juridische aspecten' wordt ingegaan op de juridische aspecten van het bestemmingsplan;
  • In hoofdstuk 6 'Uitvoerbaarheid' komen de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan bod.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

Dit hoofdstuk besteedt aandacht aan de verschillende functies, de waarden en belangen in het buitengebied. Het gaat om landschap en cultuurhistorie, water, natuur, (agrarische) bedrijvigheid, wonen, infrastructuur, nutsvoorzieningen en maatschappelijke voorzieningen. Per onderdeel wordt allereerst de huidige situatie beschreven.

2.1 Beschrijving plangebied

2.1.1 De ondergrond

In de gemeente Urk komen pleistocene en holocene afzettingen voor. De pleistocene afzettingen zijn ontstaan onder invloed van onder andere rivieren en landijs. Deze afzettingen zijn later bedekt door afzettingen van een kustvlakte (holocene afzettingen).

Pleistocene afzettingen

Voor de opbouw van de bodem in de omgeving van Urk zijn de laatste twee ijstijden van belang, toen door het oprukkende ijs onder meer keileem werd afgezet. De kern van Urk bestaat uit een keileembult die deel uitmaakt van een stelsel van lage stuwwallen. In het geologisch reservaat in het Urkerbos en op een groot deel van het voormalige eiland komt de keileem aan of direct onder het maaiveld voor. De flanken van de keileembult zijn bedekt met windafzettingen, die naar de lagere delen overgaan in een dekzandvlakte met een maximale hoogte van circa 8 tot 9 m–NAP. Ten zuidoosten van Urk liggen de pleistocene afzettingen op een diepte van 9,5 tot 10 m–NAP.

Bijzonder in de pleistocene afzettingen is het restant of overblijfsel van het Vechtdal, dat naar het oosten toe meerdere lopen had. Het dal is ongeveer 1 km breed en ligt globaal rond de huidige Urkervaart. Ten oosten van Urk kwam een noordoost–zuidwest gericht beekdal samen met de Vecht. Tijdens droge periodes kon zand opwaaien vanuit de riviervlakte, waardoor hoog gelegen rivierduincomplexen ontstonden.

Holocene afzettingen

Na de ijstijden warmde het klimaat op en steeg de zeespiegel. Bovendien zakte de bodem. Hierdoor kon zich veen ontwikkelen, het eerst in de laaggelegen delen. De afzettingen uit het Pleistoceen werden bedekt door veen met een maximale dikte van 4 m. Dit zogenoemde “basisveen” vormt nu door inklinking een dunne, moeilijk water doorlatende laag met een dikte van 0,1 tot 1,0 meter. Deze laag is vrijwel in de gehele Noordoostpolder aanwezig.

Omdat het rivierdal van de Vecht watervoerend was, werd hier geen veen gevormd. Wel werd in en rond het Vechtdal en in het aangrenzende beekdal vanuit het westen zeeklei afgezet, de zogenaamde Unioklei. Langs de bedding ontstond een oeverwal en verder van de geul af een komgebied. Door de stijgende zeespiegel werd het gebied rondom Urk steeds natter, waardoor ook op de hoger gelegen gronden veenvorming plaatsvond. Door erosie van veen konden later binnenmeren ontstaan, onder meer ten westen van het huidige Emmeloord. Na de Romeinse Tijd ontstond er een verbinding tussen de binnenwateren in het IJsselmeergebied en de Waddenzee, waardoor de veenvorming in het gebied definitief was beëindigd.

Aardkundig monument

In het Urkerbos ligt geologisch reservaat P. van der Lijn, een geologisch reservaat van 2,5 ha, dat niet vrij toegankelijk is. Het is een keileemgebied met een groot aantal stenen en keien, die zijn aangevoerd met het landijs van de voorlaatste ijstijd. Het gebied kwam aan de oppervlakte bij het droogvallen van de Noordoostpolder.
Sinds 1997 is het geologisch reservaat een aardkundig monument, dat in beheer is bij Stichting Het Flevolandschap. De aardkundige waarden van dit reservaat zijn in dit bestemmingsplan vastgelegd.

Bodemverontreiniging

In het plangebied komen, voor zover bekend, geen bodemverontreiniginglocaties voor. Op basis van het thans bekende bodemkwaliteitsbeeld zal niet of nauwelijks sprake zijn van ruimtelijke gevolgen, ook niet in relatie met het bestemmingsplan.

2.1.2 Bewoningsgeschiedenis

De omgeving van Urk was al vroeg een interessante plaats voor rondtrekkende mensen. De verschillende terreintypen boden mogelijkheden voor jacht, visserij, verzamelen, akkerbouw en veeteelt. Op diverse plaatsen zijn sporen van bewoning uit de Vroege en Midden Steentijd gevonden, onder andere op de hoger gelegen dekzandruggen rondom Urk. Ook de zone langs het Vechtdal in het zuidoosten van de gemeente was een aantrekkelijke vestigingsplaats.

Met het stijgen van de zeespiegel werd de hoogteligging in toenemende mate een bepalende factor bij de keuze van een vestigingsplaats. Een groot deel van het gebied bleef echter nog droog genoeg en geschikt voor bewoning.

Vanaf de Romeinse tijd werd het gebied steeds natter en er ontstonden verschillende eilanden, zoals Urk en Schokland. De bewoners vestigden zich in nederzettingen rond de pleistocene opduiking van het voormalige eiland Urk. Door het stijgende water werden de eilandbewoners gedwongen over te stappen van akkerbouw naar veeteelt en vervolgens naar de visserij (17e eeuw).

De strijd tegen het water uit zich in het voorkomen van dijkrestanten uit de 12e tot 14e eeuw. Deze liggen ten oosten van Urk. In de loop van de 16e eeuw was sprake van bewoning op de plaats van de huidige oude kern Urk.

2.1.3 Het huidige landschap

Het voormalige eiland Urk, dat na de drooglegging van het IJsselmeer deel uit maakt van de Noordoostpolder, is cultuurhistorisch waardevol. De Noordoostpolder is in de jaren “50” van de vorige eeuw ontwikkeld, waardoor het landschap het karakter heeft van een bewust vorm gegeven gebied. De hoofdstructuur bestaat uit het zogenaamde “assenkruis” van wegen en waterlopen met een “dorpenring” die een verdichte gordel vormt rondom een relatief open middengebied. Emmeloord ligt als compact centrum in het midden.

Bij het ontwerp van de polder is gestreefd naar een optimaal op de landbouw afgestemde inrichting. Hierbij is uitgegaan van een sterke scheiding van functies. Duidelijk te onderscheiden zijn enerzijds de grote open ruimten met voornamelijk landbouwkundige functies en daarnaast grotere massa’s met stedelijke functies of met natuur- en recreatiefuncties. Alleen de voor de landbouw ongeschikte gronden zijn gebruikt om bos in te planten. Een voorbeeld hiervan is het Urkerbos, dat ook een recreatieve functie heeft.

Het geheel wordt doorsneden en verbonden door lijnvormige structuren, zoals dijken, vaarten en wegen, singels en kleinere landschapselementen.

2.1.4 Cultuurhistorie

Urk heeft volgens geschriften een rijke historie. Rond Urk en Schokland zijn veel bewoningssporen te vinden uit verschillende tijden. Het rationele ontwerp van de Noordoostpolder is uniek voor Nederland en de wereld.

Archeologie

Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. De Archeologische kaart Urk 2012 is een vertaling van de al bestaande Archeologische waarden- en verwachtingenkaart. Op basis van de archeologische verwachtingen (AMK: laag, middelhoog, hoog, zeer hoog geldend voor het buitengebied) is een archeologische beleidskaart opgesteld. Op de beleidskaart worden per verwachtingseenheid de vergunningplicht, de oppervlakte en dieptevrijstelling en de te stellen randvoorwaarden aan archeologisch onderzoek benoemd. De vergunningplicht volgt uit de Wabo, Wro en de Monumentenwet.

De meest recente beleidskaart en het archeologisch beleid zijn vastgesteld op 17 december 2015.

afbeelding "i_NL.IMRO.0184.BP2015BG-0301_0003.jpg"

Verwachtingenkaart archeologie

afbeelding "i_NL.IMRO.0184.BP2015BG-0301_0004.jpg"

Beleidskaart archeologie

Op de beleidskaart zijn de archeologische monumenten in de gemeente Urk opgenomen en zijn de verwachtingen ingedeeld in categorieën. In totaal wordt onderscheid gemaakt in 8 categorieën. Voor zover relevant zijn voor deze gebieden in het bestemmingsplan dubbelbestemmingen opgenomen. De volgende categorieën komen in dit bestemmingsplan voor.

Categorie 1

  • Vrijgesteld oppervlakte: 0 m2
  • Vrijgestelde verstoringsdiepte: 30 cm

Het betreft drie AMK-terreinen, een drietal bekende scheepswrakken in de waterbodem en een scheepswrak op kavel ND 68:

  • AMK-terrein (kavel D134) dat reeds op basis van een vastgesteld bestemmingsplan (De Staart 1993) beschermd is. Deze planregels worden niet gewijzigd. Op deze locatie is een rivierduin aanwezig waarop bewoningsresten uit de Swifterbantcultuur zijn gevonden. Tevens zijn oeverwallen aanwezig, alwaar zich ook bewoningsresten in de bodem bevinden.
  • AMK-terrein Domineesweg 28, terrein met sporen van bewoning uit het Mesolithicum - Neolithicum op een rivierduin.
  • Kavel E4. Het betreft een rivierduin waarop bewoningssporen zijn aangetroffen van de Swifterbantcultuur.
  • Waarnemingsnr¡¦s 412597, 46507 en 46527 zijn scheepswrakken die in de waterbodem liggen. Waarnemingnr 54872 betreft een scheepswrak op kavel ND 68 (ligt buiten het plangebied van dit bestemmingsplan).


Categorie 2 (Rood met zwarte strepen)

  • Vrijgesteld oppervlakte: 50 m2
  • Vrijgestelde verstoringsdiepte: 30 cm

Tot deze categorie behoren twee zones met bekende archeologische waarden:

  • Op elk van de kavels D103, D104 en D105 bevindt zich een scheepswrak. De exacte ligging van de vaartuigen is onbekend. Op de scheepswrakkenkaart 1992 staan de wrakken 14, 15 en 16 respectievelijk op de kavels D129, D130 en D131. De toewijzing is dus onzeker.

In het geval van de scheepswrakken is het erg onzeker of deze nog aanwezig zijn. Navraag bij Nieuwland Erfgoedcentrum en de Rijksdienst voor het Cultureel erfgoed heeft geen enkele nadere informatie over de eventuele ligging binnen de percelen opgeleverd. Enerzijds wil de gemeente niet het risico lopen de scheepswrakken te verstoren, anderzijds kan de gemeente het niet verantwoorden het gehele gebied op slot te zetten op grond van onzekere aanwezigheid van scheepswrakken. Omdat de gemeente Urk een vrijstelling van 100 m2 te ruim acht, stelt de gemeente een vrijstellingsoppervlakte van 50 m2 voor. Wat betreft de vrijstellingsdiepte houdt Urk de minimale bouwvoordiepte aan: 30 cm.

Categorie 3 (Rood)

  • Vrijgesteld oppervlakte: 50 m2
  • Vrijgestelde verstoringsdiepte: 50 cm

Tot deze categorie behoren twee zones met bekende archeologische waarden:

  • De oudste kern van Urk; wijk 4, 5 en 6.
  • Dijkrestanten, zoals al is vastgesteld in de vigerende bestemmingsplannen Hooilanden en Urkerkhard.


Zeer kleine opgravingen, zoals ingegeven door de kleine verkavelingsstructuur van een compacte stads- of dorpskern, leveren in de praktijk slechts geringe archeologische informatie op. Bij kleine projecten (zogenaamde 'postzegel projecten') is het 'zichtvenster' op het bodemarchief bovendien zeer beperkt. Tot slot beperkt de aard van het aanwezige bodemarchief binnen een historische kern ook de toegevoegde waarde van een archeologisch onderzoek: het gaat vooral om stenen muren, vloeren en kelders. Om deze goed in kaart te brengen en verbanden te kunnen leggen, is enig overzicht - dus enige omvang van het onderzoeksgebied - noodzakelijk. Gemeenten als Gouda en Utrecht, met een zeer rijke en lange archeologische traditie kiezen er daarom voor de eerste 50 m2 vrij te stellen van vergunningplicht.

Bij zeer kleine ontwikkelingen - op Urk gaat het voornamelijk om uitbreidingen binnen de toch al zeer kleine huispercelen - staan de noodzakelijke archeologische kosten niet in verhouding tot de ontwikkelingskosten en weegt de beperkte archeologische kenniswinst niet op tegen de te maken kosten. Het maatschappelijke draagvlak voor een kleiner vrijstellingsoppervlakte is bovendien afwezig.

Op basis van bovenstaande punten is voor de kern van Urk en ook voor de dijkrestanten gekozen voor een vrijstellingsoppervlakte van 50 m2. Hiermee worden kleine (particuliere) ontwikkelingen zoals schuurtjes, kleine uitbouwen, schuttingen etc. mogelijk gemaakt, maar wordt tegelijkertijd voorkomen dat te grote delen van het bodemarchief ongezien verloren gaan.

De vrijstellingsdiepte is ingegeven door de zeer beperkte onderzoeksmogelijkheden in de eerste 50 cm onder maaiveld. Uit de reeds uitgevoerde onderzoeken blijkt in de eerste 50 cm een voornamelijk verrommelde laag te worden aangetroffen, veroorzaakt bij de bouw van de huidige woning.

Categorie 4 Roze

  • Vrijgesteld oppervlakte: 100 m2
  • Vrijgestelde verstoringsdiepte: 50 cm

Tot deze categorie behoren drie zones met archeologische waarden en/of verwachtingen:

  • Het overige deel van de kern van Urk (m.u.v. wijk 4, 5 en 6).
  • Flank van het oude eiland, zoals al is vastgesteld in het vigerende bestemmingsplan Hooilanden.


Voor de categorie 4 is grotendeels aangesloten op het vastgestelde archeologiebeleid van de omliggende gemeentes in de provincie Flevoland. In deze gebieden is er voor gekozen om niet af te wijken van de wettelijk bepaalde vrijstellingsgrens van 100 m2. Zo ontstaat voldoende ruimte voor kleinschalige ontwikkelingen door bijvoorbeeld particulieren, maar wordt ook het veiligstellen of onderzoeken/documenteren van archeologische waarden gewaarborgd als er grotere oppervlakten aan de orde zijn.

Categorie 5 Oranje

  • Vrijgesteld oppervlakte: 500 m2
  • Vrijgestelde verstoringsdiepte: 50 cm

Tot deze categorie behoren de zones met een hoge verwachting in het buitengebied van de gemeente. In dit gebied is de kans op het aantreffen van archeologische waarden in de bovenste 50 cm gering. In het algemeen geldt voor alle gebieden met deze waarde dat de kans op het aantreffen van archeologische sporen bij een ingreep groot is. De trefkans blijft natuurlijk afhankelijk van de omvang van de ingreep. Hoe groter de ingreep, hoe groter de kans dat iets wordt aangetroffen. Daarbij geldt dat gegevens uit kleinschalige opgravingen over het algemeen moeilijk te duiden zijn omdat de samenhang tussen de sporen niet duidelijk naar voren komt. Bij dergelijke kleinschalige onderzoeken is veelal alleen mogelijk vast te stellen dat er iets aanwezig is uit een bepaalde periode zonder dat veel relevante conclusies kunnen worden getrokken. Vanaf een oppervlakte van 500 m2 ontstaat een meer samenhangend beeld van de onderzochte sporen.40 Daarom is in gebieden met een hoge verwachting in het buitengebied onderzoek verplicht bij ingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 50 cm.

Categorie 6 Geel

  • Vrijgesteld oppervlakte:5000 m2
  • Vrijgestelde verstoringsdiepte: 50 cm

Tot deze categorie behoren de zones met een middelhoge verwachting in het buitengebied. Er wordt een lagere dichtheid aan archeologische resten verwacht dan in zones met een hoge verwachting. De kans dat een bodemingreep in een gebied met een middelhoge verwachting archeologische resten verstoort, is kleiner dan in de gebieden met een hoge verwachting. Wanneer dezelfde ondergrens voor oppervlakte zou worden gehanteerd als in de gebieden met een hoge verwachting, leidt dit bij een geringere trefkans automatisch tot een ongunstiger evenwicht tussen de inspanning die nodig is voor de verschillende (voor)onderzoeken en de uiteindelijke (eventuele) resultaten.41 In buurgemeente Noordoostpolder is onderzoek verplicht bij ingrepen die groter zijn dan 5000 m2 en dieper gaan dan 50 cm. Urk sluit bij deze maatregelen aan.

Categorie 7 Lichtgeel

  • Vrijgesteld oppervlakte: 1,5 ha
  • Vrijgestelde verstoringsdiepte: 50 cm

In de zones met lage verwachting zijn er weinig aanwijzingen voor archeologische vindplaatsen. Op basis van de huidige theorieën zijn het gebieden die niet specifiek geschikt waren voor bewoning en er zijn niet eerder archeologische vondsten gedaan. Dat er echter nog geen vondsten zijn gedaan, wil niet zeggen dat er ook helemaal geen archeologisch waardevolle zaken aanwezig kunnen zijn: het is alleen nog niet aangetroffen.

Door deze zones geheel vrij te geven, doet zich de onwenselijke situatie voor dat de lage verwachting nooit wordt getoetst en er in feite een vicieuze cirkel ontstaat. Immers: er is een lage verwachting omdat er (nog) geen archeologische vondsten zijn gedaan, daardoor wordt er geen onderzoek uitgevoerd, dus kunnen er ook geen vondsten gedaan worden en blijft de lage verwachting gehandhaafd. Om die cirkel te doorbreken en te controleren of de lage verwachting gerechtvaardigd is, zal in gebieden met lage verwachting bij relatief grootschalige ontwikkelingen (groter dan 1,5 ha) door middel van verkennend onderzoek de verwachtingskaart worden getoetst en gepreciseerd. Het betreft dan een verkennend onderzoek dat, zeker gezien de omvang van de ontwikkeling, nauwelijks een verzwaring van het project vormt, maar wel cruciale gegevens kan opleveren. Uiteraard dient wel een vervolgonderzoek plaats te vinden in het geval de resultaten van het verkennend onderzoek daar aanleiding voor geven. Een aandachtspunt in dit gebied is de kans op het aantreffen van scheepswrakken. Deze vormen echter een ‘speld in een hooiberg’ en zijn niet in een verwachtingsmodel te vatten. Deze beleidsmaatregel wordt ook toegepast in de gemeente Zeewolde.

Categorie 8 Wit

  • Geen onderzoek noodzakelijk.

Het gaat hier om de volgende gebieden:

  • uitgebaggerde delen in het water
  • Het gebied aan de oostzijde van de gemeente. Dit gebied is door T&A reeds geofysisch onderzocht en bleek een verspoelde vlakte te zijn.


In deze gebieden zijn geen archeologische resten (meer) te verwachten. Er hoeven dus geen maatregelen getroffen te worden m.b.t. archeologie.

Wanneer tijdens het uitvoeren van bodemingrepen onverhoopt toch archeologische sporen of vondsten worden aangetroffen, is men wettelijk verplicht hiervan direct melding te doen bij het bevoegd gezag, conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988 en de Wet op de archeologische monumentenzorg.

Historische stedenbouw

Kenmerkend voor de Noordoostpolder zijn de verschillende boerderijtypen, rondom voorzien van erfbeplanting en daartussen groepjes voormalige arbeiderswoningen die bedoeld waren voor de arbeiders op de boerderijen. De boerderijen in de Noordoostpolder kennen een eenheid in bebouwingsstijl en vormgeving van erven. In het algemeen zijn ze met twee of vier gegroepeerd langs landbouwwegen, omgeven door dichte erfbeplantingen en met karakteristieke erfpalen. Arbeiderswoningen staan verspreid in groepjes van twee, drie of vier en hebben een omringende beplanting. De typerende boerderijbouw uit de tijd van de aanleg van de Noordoostpolder heeft in Urk geen monumentenstatus. Wel zijn enkele gebouwen als 'karakteristiek' aangeduid.

Historische geografie

De Noordoostpolder is een duidelijk voorbeeld van een rationeel landschap uit de 20e eeuw, waarin de twee voormalige eilanden Urk en Schokland als zelfstandige elementen zijn opgenomen. Kenmerkend is het assenstelsel van wegen en een ring van dorpen rondom Emmeloord, die op fietsafstand van elkaar liggen. Naar elk dorp voert een bevaarbare watergang. Het waterstelsel is geënt op drie gemalen.

Het ontworpen karakter van het landschap van de Noordoostpolder geeft het gebied een grote historisch geografische betekenis. Uitgangspunt bij het ontwerp waren agrarische kavels van 300 bij 800 meter, uitgezet vanuit de randen van de polder en vanuit de polderwegen. Erven liggen aan de weg in een hoek van de kavel. Historisch geografisch belangrijke patronen zijn de dijken, vaarten (Urkervaart) en tochten, hoofdwegen (Urk-Emmeloord-Vollenhove) en overige wegen. Deze patronen zijn nog grotendeels aanwezig.

2.1.5 Natuur

De natuur in Flevoland is nog jong en volop in ontwikkeling. Hoewel niet alle planten en diersoorten in Flevoland voorkomen, zijn er hoge natuurwaarden aanwezig, vooral door de grootschaligheid van de bestaande natuurgebieden. De natuurwaarden in de polder beperken zich niet alleen tot de natuurgebieden. Ook de vaarten, houtsingels, bermen en erfbeplantingen dragen bij aan de natuurwaarden binnen de provincie.

Natuurgebieden

In de gemeente Urk liggen drie natuurgebieden. Dit zijn het Urkerbos, dat samen met het Staartreservaat een aaneengesloten bosgebied vormt, en het Toppad. Alle gebieden zijn in beheer bij Stichting Het Flevolandschap. Het Staartreservaat en het Toppad zijn niet vrij toegankelijk.

Urkerbos

Het Urkerbos met een oppervlakte van 230 ha is één van de oudste bossen van de provincie Flevoland en ligt op een gevarieerde ondergrond van keileem en veencomplexen. Het westelijke deel is een rustig natuurgebied. De rest is dorpsbos met recreatieve mogelijkheden (met als ontwerpmotief het accentueren van het oude land en beschutting door aanleg aan de noordwestzijde van het dorp). In het bos liggen een verblijfsrecreatieterrein en een sportpark. Aan de Staartweg, aansluitend aan het bosgebied, liggen een volkstuinencomplex, twee maneges en een begraafplaats. Op het keileem is in de 50-er jaren hoofdzakelijk loofhout aangeplant (eik, beuk, populier) en op het veen vooral naaldhout. In het bos liggen drie poelen. Het bos is betrekkelijk arm aan kruiden maar telt veel bijzondere varen-, paddestoel- en mossoorten. De Blauwe reiger broedt in twee kleine kolonies in het dichte sparrenbos. De recreatiedruk op het Urkerbos neemt toe, hetgeen negatieve gevolgen heeft voor de natuurwaarden in het gebied. Voorts is het bos kwetsbaar vanuit het oogpunt van verdroging - in het bijzonder in de omgeving van het Staartreservaat - en aantasting van de (grond)waterkwaliteit.

Toppad

Aan de zuidoostkant van Urk ligt het Toppad, een beschermd natuurmonument van 33 ha. Het gebied ligt als een eiland in bestaand stedelijk gebied. Het Toppad bestaat uit een zandwinplas, 4 poelen, 17 ha met diverse typen rietland en 13 ha schraal tot vochtig grasland. Onder de Urkers is het gebied bekend als de "Witte Zaandvlakte".

Met name de duinrietvegetatie en de vegetatie van de zandrug die het gebied doorsnijdt, zijn floristisch interessant. Er komt een unieke vegetatie voor van Kamvaren, Addertong, Rietorchis en Duizendguldenkruid.

Het Toppad is een ideale broedplaats voor eenden, Snor, Rietgors en Bruine kiekendief. Het grasland is belangrijk voor weidevogels. In het voor- en najaar is het Toppad van belang voor trekvogels. De gemeente Urk heeft nog steeds de ambitie om binnen de als 'waardevol gebied' aangegeven bufferzone recreatief medegebruik te stimuleren.

Staartreservaat

Op de oude schoorwal van het voormalige eiland Urk ligt het Staartreservaat, een beschermd natuurmonument van 6 ha. Het terrein bestaat uit moeras, graslandvegetaties en bos. Het gebied is zowel botanisch (natte duinvallei) als ornithologisch van belang. Onder andere Bruine kiekendief, Kuifeend en Baardmannetje broeden hier.

Natura 2000-gebieden

Om de achteruitgang van de biodiversiteit te stoppen, zijn afspraken gemaakt op Europees niveau. Daartoe wordt gewerkt aan het tot stand brengen van een netwerk van beschermde natuurgebieden: Natura 2000. Natura 2000 is gericht op de instandhouding en ontwikkeling van soorten en ecosystemen die voor Europa belangrijk zijn. Natura 2000-gebieden worden aangewezen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. In de praktijk overlappen de beschermingszones van de Habitat- en Vogelrichtlijn en de EHS-gebieden elkaar voor een groot deel. Voor alle Natura 2000-gebieden moet op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 door de provincie of door het ministerie van LNV een beheerplan worden vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0184.BP2015BG-0301_0005.jpg"

Het plangebied ligt nabij het Natura 2000-gebied IJsselmeer (geel)

Het plangebied van het bestemmingsplan buitengebied grenst aan het IJsselmeer, dat is aangewezen als Natura 2000-gebied. Het IJsselmeer in zijn huidige vorm is ontstaan tengevolge van de afsluiting van de voormalige Zuiderzee door de aanleg van de Afsluitdijk, voltooid in 1932, de aanleg van de IJsselmeerpolders (voltooid in 1968) en tenslotte van de Houtribdijk, voltooid in 1976. Na de aanleg van de Afsluitdijk is het water binnen enkele maanden verzoet, en sindsdien ontbreekt een brakke overgangszone naar de zee. De faunagemeenschappen verdwenen binnen enkele jaren en werden vervangen door een zoetwater gemeenschap met twee in de voedselketen cruciale sleutelsoorten: de driehoeksmossel en de spiering. Langs de Friese kust (voormalig intergetijdengebied) is er sprake van substantiële ondieptes met waterplanten en buitendijkse slikken en platen. Het grootste deel van het water wordt aangevoerd door de IJssel. Het mondingsgebied is meer dynamisch met geulen tot 9 meter diep en grotendeels zandig sediment. Het doorzicht wordt voor een groot deel bepaald door algen en is in het algemeen relatief hoog. Het waterpeil is gefixeerd, maar door het grote oppervlak van het meer kan de wind een aanzienlijke scheefstand (orde van grootte: een meter) veroorzaken die tevens resulteert in een zekere peildynamiek. De buitendijkse kweldergebieden hebben zilte en brakke milieus. In de natte terreindelen treedt moerasvorming op in de vorm van biezenstroken. Op de overgang van water en land en op de laag liggende delen van de oude platen komt rietland voor. Bij verdere successie verruigt het rietland en vindt opslag van wilg plaats. Vooral op de hogere delen ontwikkelen zich struwelen en bos. De graslanden zijn soortenrijk, vooral op kalkrijk vochtig substraat.

De speciale beschermingszone bestaat uit een uitgestrekt zoetwatermeer met plaatselijk moerassige oeverzones. Er komen verschillende vogelsoorten voor. Ruimtelijke ingrepen in of een activiteit in de nabijheid (externe werking) van het Vogelrichtlijngebied (speciale beschermingszone) en de ecologische hoofdstructuur mogen niet plaatsvinden als deze negatieve effecten hebben op deze gebieden. Alleen als het gaat om dwingende redenen van zwaarwegend maatschappelijk belang kan hiervan worden afgeweken. Er moet worden aangetoond dat er geen redelijk alternatief bestaat en dat alle schade wordt gecompenseerd.

Overigens is er geen vastgestelde norm tot hoever voornoemde externe werking doorwerkt in het plangebied. De omvang van de zone is namelijk afhankelijk van bijvoorbeeld de beschermde diersoort(en), de foerageerplaats(en) van de beschermde diersoort(en) enzovoort.

Het is onder meer om deze reden dat in alle gevallen waar sprake is van een ruimtelijke ingreep (wijziging van de bestemmingssituatie) flora- en faunaonderzoek een noodzakelijke voorwaarde is, teneinde een goede inschatting te kunnen maken van de gevolgen voor het speciale beschermingsgebied en de ecologische hoofdstructuur.

Provinciale Ecologische Hoofdstructuur

De Flevolandse natuurgebieden zijn onderdeel van een nationaal netwerk aan natuurgebieden, de Ecologische Hoofdstructuur (Natuurnetwerk Nederland). Dit netwerk zorgt ervoor dat er voldoende leefgebied is voor alle planten en dieren waarvoor Nederland belangrijk is. Vooral voor meer schuwe en zeldzame soorten is het belangrijk dat de natuurgebieden groot genoeg zijn, goed beheerd worden en dat er verbindingen zijn naar andere natuurgebieden. Flevoland is vooral belangrijk voor natte natuur met bossen, moerassen, natte graslanden en kleine (binnendijkse) en grote (buitendijkse) wateren. Het dagelijks beheer en onderhoud van de natuurgebieden wordt gedaan door Flevolandschap, Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer, de unie van Bosgroepen, een gemeente of Rijkswaterstaat.

In vrijwel alle natuurgebieden zijn fietspaden en wandelpaden, waardoor ze ook aantrekkelijk zijn voor omwonenden en toeristen. De meest kwetsbare gebieden zijn met excursies en vanaf uitzichtpunten langs de randen te beleven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0184.BP2015BG-0301_0006.jpg"

EHS-gebied Urkerbos

afbeelding "i_NL.IMRO.0184.BP2015BG-0301_0007.jpg"

EHS-gebied Toppad

afbeelding "i_NL.IMRO.0184.BP2015BG-0301_0008.jpg"

EHS-gebied Staartreservaat

De provincie geeft in het Omgevingsplan Flevoland 2006 aan welke natuurgebieden zo belangrijk zijn voor de Flevolandse natuur dat ze onderdeel moeten zijn van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Met de Spelregels EHS wordt aangegeven wat daarbinnen wel en niet mogelijk is. De provincie kiest ook de doelen en ambities voor de natuurgebieden. Soms zijn er dan maatregelen nodig om de natuurkwaliteit te verbeteren. Bijvoorbeeld voor het oplossen van verdroging of het verbeteren van leefomstandigheden voor bepaalde soorten. Voor inrichting en beheer van natuurgebieden zijn subsidies beschikbaar.

Op basis van de doelen en ambities voor de natuurgebieden heeft de provincie in 2011 de wezenlijke kenmerken en waarden van de binnendijkse EHS vastgesteld. Hierbij wordt eenduidig aangegeven met welke kenmerken en waarden van de EHS rekening gehouden moet worden bij het uitvoeren van projecten in en nabij natuurgebieden.

De wezenlijke kenmerken en waarden van de ecologische hoofdstructuur zijn vastgelegd in het rapport "Wezenlijke kenmerken en waarden EHS Gemeenten Noordoostpolder en Urk". Hierin zijn de in dit bestemmingsplan gelegen gebieden Urkerbos, Toppad, Staartreservaat en de Urkervaart benoemd.

Binnendijkse waternatuur

De provincie streeft in het Omgevingsplan naar een optimale ontwikkeling van aan oppervlaktewater gebonden levensgemeenschappen met speciale aandacht voor gebiedseigen kenmerken, waardoor de diversiteit van de levensgemeenschappen behouden blijft of vergroot wordt.

Bijzondere waternatuur in de gemeente Urk komt voor in het Toppad en in het Staartreservaat. Het provinciale beleid voor deze gebieden is gericht op behoud en ontwikkeling van de bijzondere waternatuur door verbetering van de ecologische kwaliteit van het water. De bijzondere waternatuur wordt zo goed mogelijk geïntegreerd in de huidige of toekomstige bestemming van deze gebieden.

Gebiedsplannen

Een belangrijke partner in het realiseren van natuurbeleid is de Rijksoverheid, die sinds 2000 het subsidiestelsel voor natuur, bos en landschap in werking heeft gesteld (Subsidiestelsel Natuur en Landschap). In de Subsidieregeling Natuurbeheer 2000 (SN) en de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer (SAN) komt dit beleid tot uiting.

Via het SNL verlenen de provincies subsidie voor het behoud en de ontwikkeling van (agrarische) natuurgebieden en landschappen. Hiervoor is een duurzaam en compleet Natuur Netwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) nodig. De provincies zijn, op basis van internationale verplichtingen, verantwoordelijk voor de realisatie van het Natuur Netwerk Nederland en de Natura 2000-gebieden, het (agrarisch) natuurbeheer en het soortenbeleid. Het SNL schept de voorwaarden hiervoor. In het SNL is subsidie mogelijk voor natuurbeheer, agrarisch natuurbeheer en landschapsbeheer.

Vanaf 1 januari 2016 treedt het vernieuwde stelstel Agrarisch natuur- en landschapsbeheer (ANLb2016) in werking. De kern van het nieuwe stelsel is een collectieve benadering vanuit de streek zelf. Het agrarisch natuur- en landschapsbeheer wordt alleen daar toegepast waar dit het meest kansrijk is voor een goed natuurresultaat.

Het Natuurbeheerplan (NBP) is een beleidskader voor het provinciale natuurbeleid. In het NBP begrenzen en beschrijven provincies de gebieden waar beheerders subsidie kunnen krijgen voor het beheer en de ontwikkeling van natuur, agrarische natuur en landschapselementen.

De begrenzing is aangeduid op twee kaarten, de beheertypenkaart en de ambitiekaart. Op de beheertypenkaart staat de actuele natuursituatie voor het (agrarisch) natuurbeheer. Op de ambitiekaart staat de ambitie van de provincies voor de (agrarische) natuur. Subsidie is alleen mogelijk voor de beheertypen van de Index Natuur en Landschap die in het Natuurbeheerplan zijn begrensd en vastgesteld.

In het Natuurbeheerplan Flevoland 2016 geeft doelstellingen aan voor het Urkerbos, het Toppad en het Staartreservaat.
afbeelding "i_NL.IMRO.0184.BP2015BG-0301_0009.jpg"

Beheertypen en ambities Natuurbeheerplan Flevoland 2016

Het Natuurbeheerplan Flevoland kent beheertypenkaarten voor natuur en landschap, natuurtypenkaarten voor agrarisch natuur en landschap en water en een ambitiekaart voor natuur. De ambitiekaart vormt de basis voor de (subsidiëring van) kwaliteitsimpulsen op grond van de SKNL.

Ambitiekaart

Op de ambitiekaart is aan de noordzijde van het Urkerbos een gebied van 30,1 hectare opgenomen als nieuwe natuur. Voor de andere natuurgebieden binnen Urk is op de ambitiekaart aangegeven het huidige gebruik of beheer te veranderen.

Beheertypenkaart

Voor het natuur- en landschapsbeheer geeft de beheertypenkaart alle bestaande natuur en landschap weer met de benamingen volgens de landelijk uniforme systematiek van de Index Natuur en Landschap. Met de beheertypenkaart stimuleert de provincie de instandhouding van de op die kaart aangegeven en begrensde beheertypen. Deze kaart vormt ook de basis voor het verlenen van beheersubsidies op grond van de SVNL.

De natuurbeheertypen die in het Natuurbeheerplan Flevoland 2016 zijn geformuleerd voor het Urkerbos, het Toppad en het Staartreservaat staan samengevat in onderstaande tabel.

Natuur- en landschapsbeheertypen Natuurbeheerplan Flevoland 2016   Urkerbos   Toppad   Staartreservaat  
Haagbeuken- en essenbos (N14.03)   X      
Moeras (N05.01)     X   X  
Zoete plas (N04.02)     X    
Kruiden- en faunarijk grasland (N12.02)   X   X   X  
Poel en klein historisch water (L01.01)   X   X    
Dennen-, eiken- en beukenbos (N15.02)   X      
2.1.6 Bedrijvigheid

In het buitengebied van Urk overheerst de agrarische bedrijvigheid. Het grondgebruik is afwisselend akkerbouw en weidegebied. Daarnaast komt er een beperkt aantal zogenaamde niet-agrarische bedrijven/activiteiten voor. Dit zijn de bedrijven die op grond van hun aard en/of productie niet tot de agrarische bedrijven behoren.

Agrarische bedrijven

Binnen het plangebied liggen 10 agrarische bedrijven:

  • 3 akkerbouwbedrijven;
  • 3 veeteeltbedrijven ((melk)rundvee);
  • 2 paardenhouderijen;
  • 2 intensieve veehouderijbedrijven (een pelsdierenfokkerij en een pluimveebedrijf).

Overige bedrijven

Tot de niet-agrarische bedrijven in het buitengebied worden gerekend:

  • bouwbedrijf;
  • hoveniersbedrijf.

Beleid en ontwikkelingen

De te verwachten toekomstige ontwikkelingen in de land- en tuinbouw hangen af van veel factoren. Het wegvallen van prijsgaranties/(melk)quota, de toenemende oriëntatie op de wereldmarkt en de verdergaande ontwikkeling van de technologie, eisen van agrariërs een grote mate van flexibiliteit en voortdurende aanpassing van de (externe) productieomstandigheden. Daarnaast stelt de consument steeds hogere eisen aan de kwaliteit van de voeding en aan de manier waarop het geproduceerd is. Dat dient op een verantwoorde, duurzame manier te gebeuren.

Ook het rijks- en provinciaal beleid heeft grote invloed op de landbouw. Met name de wetgeving voor wat betreft mestaanwending, het gebruik van gewasbeschermings-middelen en voedselveiligheid en Natura 2000 in relatie tot de PAS (Programmatische Aanpak Stikstof). Tevens kan dit beleid leiden tot extensivering van het grondgebruik.

In de gemeente uiten ontwikkelingen en tendensen in de landbouw zich met name in enerzijds schaalvergroting, verbreding van de bedrijfsvoering en intensivering en anderzijds in het beëindigen van de bedrijfsvoering. Deze trends zullen naar verwachting in de toekomst verder doorzetten. De landbouw speelt daarnaast in op de geschetste ontwikkelingen door extensivering, samenwerking, plattelandsvernieuwing én kennisvermeerdering - en overdracht.

Overige bedrijvigheid

De algemene beleidslijn is gericht op de instandhouding van de bestaande niet-agrarische bedrijven. Nieuwvestiging van dergelijke functies wordt in beginsel in het buitengebied uit landschappelijk oogpunt en milieuoverwegingen geweerd. Hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing voor niet-agrarische activiteiten is mogelijk, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan.

2.1.7 Dag- en verblijfsrecreatie

De dag- en verblijfsrecreatie in het buitengebied is nagenoeg geconcentreerd in en rond het Urkerbos, waar men kan wandelen en fietsen. Aansluitend op de wegen- en dijkenstructuur van de Noordoostpolder beschikt de gemeente over een netwerk van vrij liggende fietspaden.

Op vier locaties in het plangebied zijn dagrecreatieve voorzieningen te vinden:

  • een sportcomplex met voetbal- en tennisvelden aan de Vormtweg;
  • een volkstuincomplex aan de Staartweg;
  • twee maneges aan de Staartweg.

Daarnaast is er nog een verblijfsrecreatieterrein (kampeerterrein voor tenten en (sta)caravans) aan de Vormtweg. Op dit terrein staan mobiele kampeermiddelen en stacaravans; het terrein heeft enkele centrale voorzieningen, zoals groepsaccommodatie, een manege en een recreatieruimte die eveneens wordt gebruikt voor feesten en partijen voor derden. Er is één beheerderswoning.

Beleid en ontwikkelingen

Recreatieve functies Urkerbos

Er is vraag naar meer recreatieve mogelijkheden voor de bewoners van de dorpen in de Noordoostpolder. Het provinciale beleid is daarom gericht op het aanleggen van extra groen in de nabijheid van de dorpen. Onder een recreatiesteunpunt verstaat de provincie een locatie waar een aantal extensieve toeristisch-recreatieve ontwikkelingen op kleinere schaal mogelijk is.

Het betreft marginale uitbreidingen in de vorm van het aanleggen van bijvoorbeeld picknickplaatsen. Voor het overige is het beleid gericht op recreatief medegebruik, indien de hoofdfunctie in het gebied dat toelaat. Het is daarbij nadrukkelijk de bedoeling binnen de daarvoor bestemde voorzieningen (bos- en ruiterpaden) te blijven.

2.1.8 Wonen

Burgerwoningen

Ten opzichte van de agrarische functie en de natuurfunctie vervult de woonfunctie in het buitengebied een ondergeschikte rol. In het plangebied komen in totaal 25 burgerwoningen voor. Er zijn vier clusters met (voormalige) landarbeiderswoningen (in totaal 17 woningen).

De clusters landarbeiderswoningen zijn in de meeste gevallen in de Noordoostpolder gerealiseerd in combinatie met een aangrenzend agrarisch bedrijf volgens het "polderconcept". De boerderijerven, met de clusters landarbeiderswoningen en de beplantingen op de erfgrens, zijn door de consequente eenheid in vormgeving (in de oorspronkelijke situatie) een zeer bepalend gegeven voor de polder als geheel en voor het buitengebied van de gemeente in het bijzonder (zie ook de paragraaf "Landschap en cultuurhistorie"). De woningen zijn aangemerkt als 'karakteristiek'.

Beleid en ontwikkelingen

De algemene beleidslijn is dat het wonen in het plangebied wordt geaccepteerd voor zover deze al in het plangebied voorkomt. Het beleid is gericht op een stabilisatie van de woonfunctie in het buitengebied. Nieuwbouw wordt geweerd, teneinde te voorkomen dat er woningen in het buitengebied worden gebouwd die geen functionele binding met het buitengebied hebben. Alleen bij bedrijfsbeëindiging is het mogelijk om een extra woning te realiseren in de bestaande hoofdgebouwen.

2.1.9 Infrastructuur, nutsvoorzieningen en maatschappelijke voorzieningen

Infrastructuur

In het buitengebied liggen drie provinciale wegen, namelijk de Staartweg, de Urkerweg en de Domineesweg (valt niet binnen plangebied). De drie wegen zijn gebiedsontsluitings-wegen. De Vormtweg wordt aangemerkt als erftoegangsweg.

Nutsvoorzieningen

Tot de nutsvoorzieningen behoren:

  • transportleidingen voor rioolwater en aardgas;
  • trafo's.

Windmolens en zendmasten voor mobiele telefonie komen in het buitengebied van Urk niet voor. Zowel ten noorden als ten zuiden van de gemeente staan langs de dijk van de Noordoostpolder windmolens. Hiervoor is in 2010 een (Rijks)Inpassingsplan vastgesteld.

Overigens hebben Provinciale Staten (PS) op 29 oktober 2014 de ‘Noodverordening wind’ vastgesteld. De 'Noodverordening wind' heeft als doel de plaatsing van nieuwe windmolens tegen te gaan voor zover deze niet voldoen aan het beleid voor het opschalen en saneren van windmolens. De verordening bevat een instructie aan gemeenten om de bestemmingsplannen zo aan te passen dat nieuwe windmolens niet zijn toegestaan. Ook zijn beschermingsregels opgenomen die gelden, zolang die instructie nog niet in de bestemmingsplannen is vertaald. De regels moeten voorkomen dat het gebied minder geschikt wordt voor het beleid voor opschalen en saneren. Het gaat daarbij om:

  • een toetsingskader voor de wijziging van het gebruik en bouwen en
  • een vereiste van een omgevingsvergunning voor werken die geen bouwwerken zijn.

In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe windmolens mogelijk gemaakt.

Maatschappelijke voorzieningen

Tot de maatschappelijke voorzieningen worden gerekend:

  • de begraafplaats aan de Vormtweg;
  • de opslagplaats (2 gebouwen) van Stichting Het Flevolandschap;
  • de kinderboerderij aan de Urkerweg.

Beleid en ontwikkelingen

Het collegeprogramma vermeldt dat bijzondere aandacht zal worden gegeven aan de veiligheid van de gebiedsontsluitingswegen. Voorts bestaat het voornemen een derde brug over de Urkervaart aan te leggen en delen van de Urkerweg, de Staartweg en de Vormtweg over te nemen van de provincie.

2.2 Beschrijving ontwikkeling

Het College van Burgemeester en Wethouders en de gemeenteraad hebben de Nota van Uitgangspunten voor het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied vastgesteld. In deze nota zijn de ontwikkelingen in het buitengebied van Urk beschreven. In paragraaf 5.2 is per bestemming ingegaan op de ontwikkelingsmogelijkheden.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Per 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Een van de centrale uitgangspunten is de scheiding tussen beleid en normstelling. Het beleid wordt in eerste aanzet vormgegeven in een structuurvisie en is juridisch alleen nog bindend voor de rijksoverheid. Naast integraal planologisch beleid, kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur regels worden gesteld omtrent onder andere bestemmingsplannen. De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau, in die zin dat respectievelijk provinciale inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen daarop moeten worden afgestemd.

De kaders van het nieuwe rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte en heeft als credo 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig'. In de SVIR zijn 13 nationale belangen gedefinieerd, waaronder het versterken van de mainportfuncties en het verbeteren van de rijksinfrastructuur, het behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora en fauna.

De belangrijkste nationale belangen die gevolgen hebben voor dit bestemmingsplan zijn als volgt geformuleerd:

  • ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten

De natuur in de EHS blijft goed beschermd met een 'nee, tenzij'-regime. Binnen de EHS zijn nieuwe projecten, plannen en handelingen met een significant negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS niet toegestaan, tenzij er sprake is van een groot openbaar belang en reële alternatieven ontbreken. De flexibiliteit in begrenzing en de mogelijkheden om ontwikkelingen toe te staan, die in het beleidskader Spelregels EHS zijn uitgewerkt, blijven overeind.

  • ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling

De buitendijkse gebieden van Flevoland zijn bebouwde gebieden gelegen buiten de primaire waterkeringen. Deze gebieden worden beschermd tegen hoogwater door keringen. Op Urk zijn dat hoofdzakelijk de damwandconstructies van het bestaande havengebied. Voor het buitengebied vormt de dijk langs het IJsselmeer (Westermeerdijk) een kering welke van nationaal belang is.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

Kern van de nieuwe Wro is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vóóraf kenbaar maken en aangeven langs welke weg zij die belangen denken te realiseren. Het rijk en provincies bemoeien zich voortaan uitsluitend met wat daadwerkelijk van nationaal respectievelijk van provinciaal belang is. Ook moeten rijk en provincies duidelijk maken of de borging van een belang gevolgen heeft voor ruimtelijke besluitvorming door provincies en gemeenten.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 22 augustus 2011 vastgesteld en heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het rijk waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies.

Niet alle nationale ruimtelijke belangen staan in het Barro. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden. Belangen waarvoor regels zijn opgenomen zijn onder andere grote rivieren, defensie, waterkeringen, ecologische hoofdstructuur en erfgoederen.

3.1.3 Ladder duurzame verstedelijking

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. De ladder voor duurzame verstedelijking dient ter ondersteuning van provincies en gemeenten in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen.

De "ladder" heeft tot doel een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Deze beoogt daarbij een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

De ladder van duurzame ontwikkeling vraagt van gemeenten bij nieuwe ontwikkelingen eerst naar herstructurering binnen of aan de rand van het bestaande stedelijk gebied te kijken, voordat een nieuwe perifere locatie wordt overwogen. Op deze wijze wordt een duurzame structuur met een beperkt aantal sterke locaties nagestreefd, wordt leegstand tegengegaan en wordt zuinig omgegaan met de schaarse ruimte.

In het kader hiervan, dient de gemeente nieuwe stedelijke ontwikkeling te motiveren met drie opeenvolgende stappen. De stappen bewerkstelligen dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken, nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor (1) de ruimtevraag, (2) de beschikbare ruimte binnen binnenstedelijk gebied en (3) de gevolgen voor de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent. Dit gezag draagt de verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke afweging over die ontwikkeling.

Dit bestemmingsplan biedt alleen via afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden de mogelijkheid om nieuwe bedrijven en woningen aan het plangebied toe te voegen.

In het buitengebied bevinden zich 12 agrarische bedrijven waar de theoretische mogelijkheid bestaat dat deze allemaal worden omgezet naar woningen of andersoortige bedrijven, of worden uitgebreid (vergroting bouwvlak naar 2 ha.). Gezien dit lage aantal en het feit dat de bedrijven zich gespreid in het buitengebied bevinden kan gesteld worden dat bij het toepassen van de afwijkingsmogelijkheid of wijzigingsbevoegdheid geen sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in artikel 3.1.6. lid 2 Bro. Recente jurisprudentie onderschrijft dit, bijvoorbeeld in de uitspraak ABvRVS 201304503/1/R1 (Zuivelhoeve). Onder een stedelijke ontwikkeling wordt namelijk de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen verstaan. Dit is van een hoger schaalniveau dan de mogelijkheden die in dit bestemmingsplan geboden worden.

In paragraaf 4.11 wordt nader op dit onderwerp ingegaan.

3.1.4 Modernisering Monumentenzorg

De Nota Belvedère (1999) is een beleidsnota over de relatie tussen cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting. De nota vormt een belangrijke bouwsteen voor de Nota Ruimte. De centrale doelstelling van het beleid luidt:’ de cultuurhistorische identiteit wordt sterker richtinggevend voor de inrichting van de ruimte, en het rijksbeleid zal daarvoor goede voorwaarden scheppen’.

In deze nota is het grondgebied van de gemeenten Noordoostpolder en Urk aangemerkt als Belvederegebied. De Noordoostpolder wordt van uitzonderlijk universele betekenis geacht, als duidelijk voorbeeld van een rationeel landschap uit de twintigste eeuw waarin twee voormalige eilanden, Urk en Schokland, als zelfstandige elementen zijn opgenomen. Het originele ontwerp is nog duidelijk zichtbaar en het landschap nog grotendeels authentiek. In de gehele polder zijn de bouwkundige en stedenbouwkundige invloeden van de Delftse School te herkennen. Urk is nooit ontruimd, maar heeft een rijke historie. Rond beide eilanden zijn veel bewoningssporen te vinden met een grote tijdsdiepte en hoge ensemblewaarde. Eind 2009 verliep de geldigheidsduur van de Nota Belvedere. Het programma heeft de inzet van cultuurhistorie bij ruimtelijke transformaties gestimuleerd.

Vanaf 2009 werd Belvedere in het rijksbeleid vervangen door de MoMo (Modernisering Monumentenzorg), die uiteindelijk leidde tot verplichtingen m.b.t. cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Door middel van de MoMo is een aantal veranderingen doorgevoerd in de monumentenzorg, namelijk het stimuleren en ondersteunen van gebiedsgericht werken, het belang van cultuurhistorie laten meewegen in de ruimtelijke ordening, het formuleren van een visie op erfgoed en het verminderen van de administratieve lastendruk.

De monumentenzorg richt zich op drie pijlers:

  • 1. het meewegen van cultuurhistorische belangen in de ruimtelijke ordening. De nadruk ligt hierbij niet langer op het object-, maar vooral het gebiedsniveau;
  • 2. het vereenvoudigen en krachtiger maken van regelgeving;
  • 3. zorgen dat herbestemmingen eenvoudiger kunnen plaatsvinden.


Als gevolg van de MoMo zijn het Besluit ruimtelijke ordening en de Monumentenwet op 1 januari 2012 aangepast. Belangrijkste gevolgen zijn de plicht voor gemeenten om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de aanwezige cultuurhistorische waarden en het vergroten van vrijstellingen van de vergunningplicht voor eigenaren van monumentale gebouwen.

3.1.5 Natuurbeschermingswet

De Natuurbeschermingswet (NB-wet) is de Nederlandse uitwerking van het internationale beleid, vastgesteld in de Habitat- en Vogelrichtlijn. Per 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Provincies zijn in hoofdzaak het bevoegd gezag bij het verlenen van een Natuurbeschermingswet-vergunning. In deze wet wordt uitgegaan van twee typen gebieden:

  • de Natura 2000-gebieden;
  • de beschermde natuurmonumenten (voormalige beschermde natuurmonumenten die buiten de Natura 2000- gebieden liggen).


In het buitengebied van Urk zijn geen Natura 2000-gebieden en geen beschermde natuurmonumenten aanwezig. Wel zijn deze aanwezig grenzend aan en in de nabijheid van het plangebied.. Het betreft hier o.a. de Weerribben, de Wieden, Zwarte Meer en Ketelmeer en Vossemeer.

Stikstofemissie/plantoets artikel 19j Natuurbeschermingswet 1998

Het bestemmingsplan maakt het voor veehouderijen mogelijk om hun veestapel uit te breiden en/of te wijzigen. Ook voorziet het plan in de mogelijke oprichting en/of wijziging en/of uitbreiding van mestplaten, mestsilo's en mest- en/of organische (bij)productvergisting. Evenwel geldt op basis van de in dit plan opgenomen gebruiksbepaling bij deze gebruiksmogelijkheden dat, de ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan bestaande stikstofemissie afkomstig vanuit de inrichting niet mag toenemen. De reden daarvoor is gelegen in het feit dat een toename van stikstofemissie kan leiden tot een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden. Door die toename zijn significante effecten op voor stikstofgevoelige habitattypen en -soorten niet zonder meer uit te sluiten vanwege de veelal hoge achtergronddepositie binnen Natura 2000-gebieden. Om het bestemmingsplan in overeenstemming met artikel 19j Natuurbeschermingswet te kunnen vaststellen is daarom gekozen voor het opnemen van een stikstofemissieplafond in de gebruiksregels. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft een dergelijke aanpak nadrukkelijk geaccordeerd in onder meer ABRS 6 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1411 (bestemmingsplannen "Delfzijl - Buitengebied Zuid" en "Delfzijl - Buitengebied Noord"). Door deze gebruiksregel is op bedrijfsniveau verzekerd dat een wijziging of uitbreiding van de veestapel niet zal leiden tot een mogelijk significant effect op enig Natura 2000-gebied vanwege stikstofdepositie.

Uitgangspunt van de stikstofemissieplafondregeling is dat er geen sprake mag zijn van een toename van stikstofemissie ten opzichte van de ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan feitelijk bestaande situatie. Laatstgenoemde situatie is blijkens de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak in beginsel de referentiesituatie in het kader van de habitattoets zoals vereist in artikel 19j Natuurbeschermingswet 1998. Uitzondering daarop lijkt gerechtvaardigd voor zover voor een bepaald gebruik ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan reeds een onherroepelijke vergunning op grond van artikel 19d Natuurbeschermingswet 1998 is verleend. Uit de uitspraak ABRS 15 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1161 (bestemmingsplan "[locatie 1] Leende") kan worden afgeleid dat de voor het (stikstofemitterende) gebruik opgestelde passende beoordeling tevens kan dienen als onderbouwing van het bestemmingsplan waarin dat gebruik mogelijk wordt gemaakt. Om die reden is de stikstofemissieplafondregeling niet van toepassing op nog niet gerealiseerd gebruik conform een ten tijde van de vaststelling van het plan verleende en onherroepelijke vergunning als bedoeld in artikel 19d Natuurbeschermingswet 1998. Daarbij is relevant dat niet is gebleken van nieuwe elementen die niet bij de eerder gemaakte passende beoordeling zijn betrokken.

In artikel 27, lid 27.2 van de planregels is een koppeling aangebracht met het Programma Aanpak Stikstof (PAS) en de daarmee samenhangende regelgeving (onder meer de Wet van 8 oktober 2014, houdende wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 (programmatische aanpak stikstof, Staatsblad 2014, 419 en het Besluit grenswaarden programmatische aanpak stikstof). Het PAS maakt stikstofdepositieruimte beschikbaar voor projecten, andere handelingen en overige ontwikkelingen die stikstofdepositie veroorzaken. De depositieruimte bestaat uit twee delen. Een deel van deze algemene depositieruimte is beschikbaar voor projecten en andere handelingen die slechts een geringe stikstofdepositie veroorzaken op Natura 2000-gebieden. Het betreft de "depositieruimte voor grenswaarden". De Natuurbeschermingswet 1998 voorziet erin dat, wanneer onder deze grenswaarden wordt gebleven, er geen vergunningplicht ex artikel 19d Natuurbeschermingswet 1998 geldt voor een project of andere handeling. De grenswaarden zijn zodanig vastgesteld dat op voorhand, op grond van objectieve gegevens, kan worden uitgesloten dat projecten of andere handelingen die onder deze grenswaarden blijven afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000-gebied niet zullen aantasten. Deels is daarbij met dit bestemmingsplan aangesloten. In overeenstemming met artikel 19kh lid 8 Natuurbeschermingswet 1998 juncto art. 2 leden 1 en 3 Besluit grenswaarden aanpak stikstofdepositie volgt uit artikel 27, lid 27.3 van de planregels dat van een toename van stikstofdepositie geen sprake is voor zover de uitbreiding/wijziging van de desbetreffende activiteit niet leidt tot een toename van 1 mol dan wel 0,05 mol N/ha/jr of meer (de hoogte van de grenswaarde is afhankelijk van de beschikbare depositieruimte in het PAS).

Wanneer door de exploitant/drijver van bijvoorbeeld een veehouderij een omgevingsvergunning bouwen wordt aangevraagd, zal uit de aanvraag moeten blijken dat het beoogde gebruik van het bouwwerk niet in strijd komt met de stikstofemissieplafond- regeling. Voor in rechte onaantastbaar geworden omgevingsvergunningen voor het bouwen (kan ook een voormalige bouwvergunning zijn waarvan het bouwwerk nog niet is verwezenlijkt), zal de stikstofemissieplafond- gebruiksregel geen effect hebben voor zover in de omgevingsvergunning (dan wel de bijbehorende aanvraag) het beoogde gebruik van het bouwwerk uitdrukkelijk is aangeduid en overeenkomstig dat gebruik wordt gehandeld.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsplan Flevoland 2006

Op 2 november 2006 is het Omgevingsplan Flevoland 2006 vastgesteld. Het Omgevingsplan bevat het integrale omgevingsbeleid van de provincie voor de periode van 2006 tot 2015, met een doorkijk naar 2030.

Het Omgevingsplan valt onder het overgangsrecht van de Wro. Dit wil zeggen dat het Omgevingsplan sinds 1 juli 2008 automatisch de status van structuurvisie heeft gekregen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0184.BP2015BG-0301_0010.jpg"

Ontwikkelingsvisie 2030

Ecologische hoofdstructuur

afbeelding "i_NL.IMRO.0184.BP2015BG-0301_0011.jpg"

Natuurgebied en natuurontwikkeling

Het Urkerbos is aangewezen als een EHS-gebied. Het doel van de EHS is de realisatie van een robuust landelijk samenhangend netwerk van natuurgebieden dat voldoende (leef)ruimte biedt voor soorten en waarden die karakteristiek zijn voor de Nederlandse natuur.

De provincie wil natuur beschermen en ontwikkelen, maar ook ruimte hebben om andere maatschappelijke ontwikkelingen, zoals recreatie, optimaal vorm te geven. De natuurwetgeving hanteert een 'nee, tenzij'-regime. Dit houdt in dat nieuwe activiteiten niet zijn toegestaan, tenzij wordt aangetoond dat de beschermde habitats en soorten daarvan geen schade ondervinden. Slechts indien een blijvende gunstige staat van instandhouding van soorten en habitats is gegarandeerd, kan 'nee, tenzij' worden omgebogen in een door de provincie gewenst 'ja, want'.

Ten aanzien van het thema Natuur is interessant te melden dat verschillende partijen in Noordelijk Flevoland (gemeenten, provincie, waterschap, Natuurmonumenten e.d.) een convenant hebben ondertekend om uitvoering te geven aan het door Gedeputeerde Staten vastgesteld Rugstreeppadmanagementplan. De doelstelling van dit convenant is te bekrachtigen wat partijen in het Rugstreeppadmanagementplan met elkaar hebben afgesproken. Deze bekrachtiging is de basis voor het verkrijgen van een generieke ontheffing op grond van de Flora- en faunawet voor beschadiging en eventuele verkleining van het leefgebied van de rugstreeppad. Dit convenant is opgesteld voor de instandhouding van de rugstreeppadpopulatie in Noordelijk Flevoland waarbij rugstreeppadspecifieke aanleg- en beheersactiviteiten zijn beschreven. Dit kan conflicteren met andere flora en fauna hetgeen inhoudt dat ook rekening gehouden dient te worden met de wettelijke bescherming van deze soorten en ook met de wettelijke inspanningsverplichting deze soorten te ontzien. In 2015 eindigt de looptijd van het convenant (en daarmee ook de generieke ontheffing). Gedurende 2015 wordt door de verschillende partijen bekeken of hieraan al dan niet een vervolg wordt gegeven d.m.v. bijv. het ondertekenen van een nieuw convenant.

3.2.2 Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland

Op 12 juni 2012 hebben Gedeputeerde Staten het ontwerp van de Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland 2012 (VFL 2012) vastgesteld. Het betreft een actualisatie van de nu geldende Verordening voor de fysieke leefomgeving (VFL).

De verordening is een juridische vertaling van het beleid op provinciaal niveau. In de verordening is een aantal regels opgenomen met betrekking tot belangrijke ruimtelijke elementen die een doorwerking hebben in het bestemmingsplan. Het betreft onder meer aspecten als: bijzondere gebieden, waterhuishouding, waterkeringen, bescherming landschap etc.

afbeelding "i_NL.IMRO.0184.BP2015BG-0301_0012.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0184.BP2015BG-0301_0013.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0184.BP2015BG-0301_0014.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0184.BP2015BG-0301_0015.jpg"
Voor het plangebied zijn met name het tracé van de "regionale waterkering" en de "begrenzing regionaal veiligheidsniveau" van belang. Daarnaast is vastgelegd dat bijna heel Urk deel uitmaakt van een provinciaal archeologisch kerngebied.

3.2.3 Beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied (2008)

In deze beleidsregel worden door de provincie vanuit het oogpunt van regie, bepaalde kaders gesteld m.b.t. kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied, zoals het voorkomen van verstedelijking van het landelijk gebied, aandacht voor landschappelijke en verkeerskundige inpassing en het voorkomen van belemmeringen voor de bestaande functies.

Voor een vitaal en duurzaam platteland wil de provincie meer ruimte bieden aan nieuwe kleinschalige niet-agrarische en agrarisch aanverwante functies en aan de vergroting van (voormalige) agrarische bouwpercelen. Verdere ontwikkeling van kleinschalige economische dragers in het landelijk gebied is van belang voor de leefbaarheid van het landelijk gebied. Voor agrariërs biedt het een (aanvullende) inkomstenbron en voor (startende) ondernemers een zowel in financieel als in landschappelijk opzicht aantrekkelijke vestigingslocatie. Ook de aantrekkelijkheid van het landelijk gebied voor ‘bezoekers’ wordt vergroot door de toename van kleinschalige (niet-agrarische) economische dragers: er is meer afwisseling, de belevingswaarde van het landelijk gebied neemt toe.
Deze ontwikkelingen vragen echter wel om een zorgvuldige regie, zodat de reeds aanwezige functies worden beschermd, het onderscheid tussen het landelijk en het stedelijk gebied niet vervaagt, de kleinschalige ontwikkelingen landschappelijk goed worden ingepast, de verkeersveiligheid gewaarborgd blijft en de bestaande detailhandels- en voorzieningenstructuur niet wordt aangetast. Er wordt meer ruimte geboden aan niet agrarische activiteiten door ook voor deze activiteiten vergroting van het bouwperceel mogelijk te maken.

In het voorliggend bestemmingsplan is rekening gehouden met de beleidsregel in die zin dat meerdere afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen voor het vergroten van agrarische bouwvlakken en het kunnen uitoefenen van nevenfuncties. Zo behoren onder andere de volgende functies na het doorlopen van een procedure tot de mogelijkheden:

  • niet-agrarische nevenfuncties;
  • biovergistingsinstallaties;
  • teeltondersteunend glas;
  • kleinschalige kamperen;
  • wijziging naar andere typen bedrijven.
3.2.4 Agenda Vitaal Platteland (2015)

De provincie heeft onderzocht welke ontwikkelingen in het landelijk gebied gestimuleerd moeten worden. Enkele vragen die daarbij spelen zijn: Wat is de impact van niet-agrarische activiteiten op kansen voor agrarische bedrijven? Hoe kunnen de kansen op vrijkomende erven benut worden? In hoeverre kunnen recreatie en toerisme verder ontwikkeld worden? Welke rol pakt de provincie en waar gaan de gemeenten over?

Dit onderzoek heeft geleid tot de 'agenda vitaal platteland'. In de agenda zijn 17 speerpunten benoemd op basis waarvan op de lange termijn een koers kan worden bepaald voor het platteland van de provincie Flevoland. De agenda is op 28 januari 2015 vastgesteld door provinciale staten en beslaat allerlei thema's die komen kijken bij het bestemmingsplan Buitengebied. Met name gaat het om het enerzijds ruimte bieden voor groei en ontwikkeling van agrarische bedrijven maar ook om belangrijke waarden als cultuurhistorie, landschap en natuur te behouden en waar mogelijk te versterken.

In dit bestemmingsplan zijn de belangrijkste waarden van het buitengebied vastgelegd en worden agrarische bedrijven via afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden kansen geboden om te groeien, hun functie te verbreden dan wel hun functie te wijzigen. In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat de agenda ruimte biedt voor ontwikkelingen in het buitengebied waarbij de focus zowel ligt op de ontwikkeling van de agrarische sector, maar ook op het bieden van ruimte aan andere functies. Er is ruimte voor nieuwe initiatieven en ontwikkelingen worden gestimuleerd.

3.2.5 Ontwerp RO Visie Werklocaties Flevoland 2015

In de RO Visie Werklocaties staat beschreven wat nodig is om te komen tot sterke werklocaties met toekomstwaarde in de provincie Flevoland. Belangrijkste reden voor deze visie is dat er sprake is van een nieuwe realiteit: de afgelopen decennia is Flevoland sterk gegroeid.

In de toekomst is de vraag echter minder groot dan in de Visie Werklocaties Flevoland 2030+ in 2010 werd verwacht. Daarnaast is sprake van een kwalitatief andere vraag. Hierdoor beantwoordt het aanbod van nu regelmatig niet meer aan de vraag van vandaag en morgen. Het kwantitatieve overaanbod en de kwalitatieve mismatch leiden tot grote financiële risico's. Als er nu niks wordt gedaan aan de disbalans verdampt de komende jaren zo'n 2 miljard euro aan vastgoedwaarde in Flevoland. Daarbij komen nog de verliezen op de grondexploitaties. Met deze visie wordt ingespeeld op deze nieuwe realiteit.

De komende jaren komt een flink aantal agrarische bedrijfslocaties vrij. Dit wordt veroorzaakt door bedrijfsbeëindigers die geen opvolger hebben. Het aantal ondernemers dat ermee stopt, schommelde tien jaar lang rond de 3 en 3,5% per jaar. De laatste jaren stabiliseert het percentage zich rond de 2%. Er zijn overigens geen signalen die aangeven dat de dalende trend minder of zelfs omgebogen wordt. Een andere belangrijke oorzaak is de schaalvergroting van agrarische bedrijven: het gebruikte areaal blijft gelijk maar het aantal agrarische bedrijven blijft afnemen. Veelvoorkomend is namelijk dat kleinschalige gemengde bedrijven vaak worden vervangen door grootschalige melkveehouderijen.

Een oplossing is bijvoorbeeld hergebruik en transformatie. Inmiddels vinden op 12 tot 14% van de voormalige agrarische erven niet-agrarische activiteiten plaats. Op locaties van voormalige agrarische bedrijven worden nieuwe activiteiten steeds meer gezien als een kans om de leefbaarheid in het landelijk gebied te behouden of te versterken. Denk hierbij aan camping, caravanstalling, discotheek, galerie, garage, museum, kantoor, restaurant, villa, zorgboerderij en wellnessfarm. In Flevoland vestigen zich steeds meer zorginitiatieven in het landelijk gebied; met name in de Noordoostpolder. Hergebruik of transformatie is een aantrekkelijk middel om het landelijk gebied te verlevendigen maar er zijn ook voorbeelden van activiteiten die te veel overlast voor de omgeving veroorzaken. Onduidelijk is of bovengenoemde percentages ook in de toekomst worden gerealiseerd. Dit is sterk afhankelijk van wet- en regelgeving. Er is daarom behoefte aan een helder beleid voor deze vrijkomende agrarische bebouwingen. Transformatie heeft logischerwijs wel tot gevolg dat de ruimtevraag in deze segmenten afneemt.

Gezien de hierboven geschetste situatie is het wenselijk om helder en concreet beleid te definiëren om te komen tot een vitaal en aantrekkelijk landelijk gebied waar het aantrekkelijk wonen, werken en recreëren is. De beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied zal hiertoe worden geactualiseerd.

In voorliggend bestemmingsplan wordt in de geest van de RO Visie werklocaties gehandeld in die zin dat wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen die het onder voorwaarden mogelijk maakt dat bestaande agrarische bedrijven hun activiteiten kunnen wijzigen in niet-agrarische functies.

3.2.6 Partiële herziening Omgevingsplan Flevoland Water 2015

Het Omgevingsplan Flevoland is op 2 november 2006 vastgesteld. Het Omgevingsplan omvat vier wettelijke plannen met een strategisch karakter: Structuurvisie, Milieubeleidsplan, Regionaal Waterplan en Verkeer- en vervoersplan. Op 12 november 2009 is de eerste partiële herziening water door Provinciale Staten vastgesteld. Hierbij is de Kaderrichtlijn water geïmplementeerd en een kader voor de wateropgave gegeven.

Door de voorgenomen verandering in het landelijke stelsel van het omgevingsrecht (Omgevingswet) is afgezien van het opstellen van een nieuw integraal Omgevingsplan. Besloten is op onderdelen waar dat nodig is een gedeeltelijke herziening of structuurvisie op te stellen. Voor water is dit nu opnieuw aan de orde.

Er zijn meerdere aanleidingen om de wateronderdelen van het Omgevingsplan te herzien. Conform de Waterwet moet het regionaal waterplan Flevoland elke zes jaar herzien worden. Ook het Bestuursakkoord Water en het Deltaprogramma vormen aanleiding om het beleid te herformuleren. De achterliggende visie en hoofdlijnen blijven ongewijzigd en zijn in lijn met de vigerende Flevolandse ontwikkelingsvisie 2030.

De herziening bevat een groot aantal onderwerpen zonder beleidswijzigingen (grondwater en drinkwater) of die alleen technische wijzigingen hebben ondergaan als gevolg van aanpassing van wet- en regelgeving of landelijke richtlijnen (primaire waterkeringen, Kaderrichtlijn Water, bodemenergiesystemen).

Ook bevat de herziening aangepaste teksten naar aanleiding van recent door Provinciale Staten geactualiseerd beleid (Deltaprogramma, buitendijkse waterveiligheid en Knardijk). Ten slotte bevat de herziening enkele voorgestelde nieuwe beleidsaanpassingen. Deze betreffen de wateropgave, waterkwaliteitsdoelen voor overige wateren en de rol van de provincie.

Waar mogelijk is met voornoemd beleid rekening gehouden bij het opstellen van dit bestemmingsplan.

3.2.7 Beleid Buitendijkse regionale waterkeringen (Waterschap Zuiderzeeland)

De rijksoverheid beperkt haar rol bij buitendijkse gebieden tot faciliteren op het gebied van voorlichten, informeren en waarschuwen. Voor buitendijkse gebieden gelden geen door de rijksoverheid vastgestelde wettelijke veiligheidsnormen voor de bescherming tegen water. De beoordeling van de feitelijke veiligheidssituatie, het communiceren hierover en het afwegen van nut en noodzaak van aanvullende beschermende maatregelen is een taak van de regionale en lokale overheden (Nationaal Waterplan 2009).

In 2005 heeft de provincie Flevoland de waterkerende voorzieningen rond 24 bestaande buitendijkse gebieden aangewezen als regionale waterkering. Voor elk van deze waterkeringen is een veiligheidsnorm vastgesteld. Deze veiligheidsnormen zijn vastgelegd in de Verordening voor de Fysieke Leefomgeving Flevoland 2012. De veiligheidsnorm is afhankelijk van de functie van het gebied. De zorgplicht voor buitendijkse regionale waterkeringen berust bij Waterschap Zuiderzeeland. Dit betekent dat het waterschap er zorg voor moet dragen dat de waterkeringen van deze buitendijkse gebieden in orde zijn en aan de veiligheidsnormen voldoen.

Om hier invulling aan te geven heeft het waterschap:

  • In de keur vastgelegd welke activiteiten zijn verboden in, op, boven, over of onder waterkeringen.
  • In de legger de vorm en ligging van de waterkeringen, de zonering en de onderhoudsplichtigen vastgelegd.
  • In beleidsregels een verdere uitwerking van de keur voor bouwen, kabels en leidingen en buitengewoon onderhoud vastgelegd. Tevens is er een algemene beleidsregel.
  • In beleid de uitgangspunten voor zonering, ontwerp, eigendom en beheer uitgewerkt.

De provincie heeft voor de regionale waterkeringen buitendijks veiligheidsnormen vastgesteld. Gezien de hoge ligging van de buitendijkse gebieden is, wanneer de bij de veiligheidsnorm behorende maatgevende waterstand wordt overschreven, vooral sprake van wateroverlast.

Dit betekent dat het waterschap er zorg voor moet dragen dat de waterkeringen van deze buitendijkse gebieden in orde zijn en aan de veiligheidsnormen voldoen.

Om hier invulling aan te geven heeft het waterschap:

  • In de keur vastgelegd welke activiteiten zijn verboden in, op, boven, over of onder waterkeringen.
  • In de legger de vorm en ligging van de waterkeringen, de zonering en de onderhoudsplichtigen vastgelegd.
  • In beleidsregels een verdere uitwerking van de keur voor bouwen, kabels en leidingen en buitengewoon onderhoud vastgelegd. Tevens is er een algemene beleidsregel.
  • In beleid de uitgangspunten voor zonering, ontwerp, eigendom en beheer uitgewerkt.


De provincie heeft voor de regionale waterkeringen buitendijks veiligheidsnormen vastgesteld. Gezien de hoge ligging van de buitendijkse gebieden is, wanneer de bij de veiligheidsnorm behorende maatgevende waterstand wordt overschreven, vooral sprake van wateroverlast. Het beleid is zodanig opgesteld dat wordt voldaan aan de geldende veiligheidsnormen en daarbij zo veel mogelijk rekening houdend met de specifieke situatie van de buitendijkse regionale waterkeringen, het gebruik en de functies in de buitendijkse gebieden in Flevoland.

Visie

Waterschap Zuiderzeeland zorgt er voor dat de regionale waterkeringen buitendijks voldoen aan de vastgestelde veiligheidsnorm. Dat betekent niet dat wateroverlast in alle gevallen voorkomen kan worden. Hoe vaak wateroverlast optreedt, is afhankelijk van de geldende veiligheidsnorm. Als uitgangspunt voor het waterveiligheidsbeleid geldt: veilig, robuust en duurzaam, met oog voor de specifieke situatie van de regionale waterkeringen en de functies in de buitendijkse gebieden. Ten opzichte van de primaire waterkeringen is de zonering aangepast en worden meer activiteiten toegestaan

Het waterschap staat voor een kostenefficiënte invulling van zijn zorgtaak in de buitendijkse gebieden, met oog voor de specifieke situatie van de regionale waterkeringen en de functies in de buitendijkse gebieden.

Veilige, robuuste en duurzame regionale waterkeringen buitendijks

Deze uitgangspunten worden voor de regionale waterkeringen toegepast met oog voor de specifieke situatie van de regionale waterkeringen en de functies in de buitendijkse gebieden

Veilig

  • Voldoen aan de veiligheidsnorm
  • Voldoende ruimte voor beheer en onderhoud
  • Bepaalde activiteiten worden niet toegestaan, conform de keur

Robuust

  • Ruimte om te anticiperen op toekomstige ontwikkelingen

Duurzaam

  • Bij voorkeur een grondlichaam als waterkering
  • Geen nieuwe polders creëren: maaiveld op hoogte van de waterkering

Activiteiten en objecten op, in of nabij de waterkering, die geen onderdeel uitmaken van de waterkering beïnvloeden de stabiliteit van de waterkering. Deze kunnen leiden tot het falen van de waterkering. Daarmee wordt bedoeld dat de waterkering niet meer (volledig) de functie kan vervullen waarvoor deze primair is bedoeld. In het beleid voor de primaire waterkeringen wordt dieper ingegaan op de risico’s die objecten op, in of nabij de waterkering met zich meebrengen. De buitendijkse gebieden zijn op hoogte aangelegd. Door de aanleg op hoogte is de kans op een grootschalige inundatie (zoals in een polder) erg gering, omdat het water af kan stromen. Er kan wel sprake zijn van wateroverlast.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie 2035+

De Structuurvisie Urk 2025+ (opgesteld in het jaar 2003) en het Masterplan ‘Hart van Urk’ voldeden niet langer meer aan de vereisten van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van 2008. Daarom heeft de gemeente een herziene Structuurvisie: Structuurvisie 2035+ opgesteld. Deze structuurvisie is op 25 september 2014 vastgesteld.

Binnen de Structuurvisie wordt aangegeven hoe een gemeente de komende jaren haar ruimtelijke beleid vorm en inhoud zal geven. De Structuurvisie geeft een ruimtelijk en realistisch beeld van de verwachte en wenselijke ontwikkelingen en de daarbij behorende randvoorwaarden. Op deze wijze wordt er op het hoogste abstractieniveau afstemming aangebracht binnen het ruimtelijke beleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0184.BP2015BG-0301_0016.jpg"

Structuurbeeld Urk 2035+

Structuurvisie over het buitengebied

Op het kaartbeeld 2035 is ten aanzien van het plangebied een aantal gewenste ontwikkelingen voorzien. In het algemeen is het van belang dat de ruimtelijke kwaliteit gehandhaafd blijft. Zo zullen de boerderijen met hun erfsingels langs ontsluitingswegen bijvoorbeeld herkenbaar moeten blijven.

Uitbreiding bebouwing Urk

In de toekomst is een uitbreiding van Urk in oostelijke richting voorzien. Er zullen nieuwe woonwijken en een bedrijventerrein worden gerealiseerd, te weten Oranjewijk (al deels in uitvoering), het gebied ten oosten van Zeewijk en Oranjewijk en Schokkerhoek (wonen en werken). De gebieden Oranjewijk en Schokkerhoek zijn buiten het voorliggende bestemmingsplan Buitengebied gehouden, waar deze in het vorige bestemmingsplan Buitengebied nog wel waren opgenomen. Dit omdat voor de Oranjewijk in 2012 al een bestemmingsplan ('Waterwijk') is vastgesteld en omdat voor Schokkerhoek een separaat bestemmingsplan wordt voorbereid.

Afronding woningbouw noordzijde Staartweg

Ten aanzien van de Staartweg is het streven om de ruimtelijke kwalitatieve belevingswaarde door middel van een ´lintbebouwing´ te versterken. Op deze wijze zal er een betere overgang ontwikkeld worden tussen het bosgebied ten noorden van de Staartweg en het woon- en voorzieningen gebied ten zuiden van de Staartweg. Qua woningbouwinvulling zal ingezet worden op de ontwikkeling van grote kavels met een landelijke uitstraling, waarbij de bebouwing richting de Staartweg georiënteerd moet worden. Om deze ambitie te bewerkstelligen is het noodzakelijk om de aanwezige hindercontouren te verkleinen / verplaatsen. De Staartweg zal tevens een andere uitstraling moeten krijgen, die aansluit bij functies die gevestigd zijn en worden langs de weg.

Dorpsentrees

De ruimtelijke kwaliteit is gerelateerd aan de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van de omgeving. De waarde van de ruimtelijke omgeving wordt met name bepaald door de beleving die burgers, bezoekers en andere doelgroepen ervaren. Het aspect ruimtelijke kwaliteit betreft niet alleen de beleving, maar stelt ook eisen aan de soort functie, locatie en de gewenste manier van vormgeving. Een brede gebiedsgerichte benadering is noodzakelijk om het aspect ruimtelijke kwaliteit binnen de gebiedsontwikkeling te borgen.

De belevingswaarde wordt met name ervaren ter hoogte van de structuurdragers, zoals de bestaande en nieuwe dorpsentrees, dorpsranden, openbare groenzones en doorgaande wegen. De gemeente Urk beschikt over een aantal grote buitenstedelijke ontwikkelings-opgaven voor zowel het woon- en voorzieningengebied als voor het bedrijvengebied. De opzet van deze uitbreiding mondt uit in een aantal belangrijke nieuwe structuurdragers.

Door de uitbreiding van het woon- en voorzieningengebied en het bedrijvengebied ontstaan er in de toekomst nieuwe dorpsentrees en gezichten, die met name vanuit het polderlandschap, maar ook rijdend vanaf de A6 goed zichtbaar zijn. De nieuwe entreegebieden vormen zich voornamelijk langs de lokale- en wijkontsluitingswegen.

Er is sprake van een entreegebied langs de Urkerweg, Staartweg, Urkerdwarspad, Domineesweg en ter hoogte van de nieuw te vormen wijkontsluitingsweg tussen ´Urkerweg - Staartweg´ en de lokale ontsluitingsweg ´Domineesweg - Urkerweg´. De entreelocaties ontstaan uit 'knopen' waar verkeer, stedenbouw, functies, landschap en inrichting van openbare ruimte samenkomen. Door middel van bouwmassa of een bijzondere inrichting kan een entreelocatie benadrukt worden en het visitekaartje van Urk afgegeven worden.

De benadering van Urk langs de Urkerweg beschikt nog niet volledig over de gewenste kwaliteit. Aan de noordzijde van de Urkerweg wordt de beleving bepaald door middel van woonbebouwing. Het natuurgebied Toppad fungeert hierbij als groene onderbreking van het bebouwingspatroon. De zuidzijde van de Urkerweg wordt fysiek afgeschermd door een groenstructuur. Hierdoor wordt het zicht op de bedrijven die gevestigd zijn langs de Urkervaart belemmerd. Ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit is het wenselijk om de zichtbaarheid van het bedrijventerrein vanaf de Urkerweg te verbeteren. De Urkerweg zelf is ter hoogte van de bestaande bebouwing toe aan een reconstructie. Ten aanzien van de Staartweg is het streven om de ruimtelijke belevingswaarde door middel van een ´lintbebouwing´ te versterken. De Staartweg zal tevens een andere uitstraling moeten krijgen, die aansluit bij functies die gevestigd zijn en worden langs de weg.

Ecologische hoofdstructuur en ecologische verbindingszone

De nationale en provinciale Ecologische Hoofd Structuur (EHS) vormen samen het ecologisch netwerk binnen de provincie Flevoland. Urk levert hieraan een belangrijke bijdrage. Er is onderscheid te maken in EHS prioritair en EHS waardevol gebied. Op Urk zijn er drie gebieden die onderdeel uitmaken van de (totale) EHS: het Urkerbos, beschermd natuurmonument Toppad en Staatsreservaat Staartweg. De zone langs de Urkervaart is een Ecologische Verbinding Zone (EVZ). Voor deze gebieden geldt dat deze worden beschermd.

De gemeente wil in het stedelijk gebied de ecologische verbindingszone (EVZ) langs de Urkervaart versterken door in de oeverzone meer ruimte te creëren voor de ontwikkeling van natte natuur. De verbindingszone Urker- en Zwolse Vaart voldoet in de huidige situatie grotendeels aan de eisen van het gewenste streeftype "Blankvoorn en Libel". Er is veel potentie voor de ontwikkeling van dit streeftype aanwezig.

De natuurwaarden van het Urkerbos worden gekenmerkt door rust. Mede daardoor zijn deze gebieden ook aantrekkelijk voor recreatief medegebruik. Het kunnen genieten van de natuurgebieden draagt bij aan de waardering ervan. Om nadelige gevolgen voor de ecologie tot een minimum te beperken zijn zones aangegeven waar recreatief medegebruik gestimuleerd wordt. Het gedeelte van het Urkerbos waar recreatief medegebruik gestimuleerd wordt kent al een aantal recreatieve functies: manege, camping, sportpark, wandel- en ruiterpaden.

De ecologische hoofdstructuur is in dit bestemmingsplan vastgelegd met een dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie'.

Conclusie

In dit bestemmingsplan buitengebied zijn de bestaande functies en voorkomende waarden vastgelegd. De gebieden die in de structuurvisie zijn benoemd, zoals de ecologische hoofdstructuur, het agrarisch gebied en de sportvoorzieningen hebben een conserverende bestemming gekregen. Via wijzigingsbevoegdheden is het mogelijk agrarische bedrijven om te zetten naar een woonfunctie dan wel naar niet-agrarische bedrijven. Op de langere termijn is voorzien dat een aantal agrarische bedrijven binnen de gemeente Urk te weinig ruimte heeft zich te ontwikkelen. De Structuurvisie spreekt zich niet uit over de ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven. Het bestemmingsplan biedt echter wel de mogelijkheid voor agrarische bedrijven om andere activiteiten te ontplooien.

3.3.2 Nota Economisch beleid 2012-2020

De gemeente Urk heeft in november 2012 de nota "Economisch Beleid 2012-2020 - versterken, verbinden, verbreden"- vastgesteld. De focus van het economisch beleid van Urk ligt op het behouden en versterken van de totale visserijketen en het stimuleren van de sectoren maritiem, zakelijke dienstverlening, zorg en toerisme.

De nota Economisch Beleid 2012 -2020 is richtinggevend voor het scheppen van de juiste randvoorwaarden om te komen tot economische structuurversterking voor Urk. Het geheel resulteert in een veelomvattende visie op het beleidsterrein Economische Zaken met een heldere doorkijk naar de toekomst. Een uitgesproken ambitie en het monitoren hiervan, is een absolute noodzaak om sterk te blijven als gemeentelijke speler in de regionale economie.

Dit leidt tot de volgende ambitie:

"In de wetenschap dat de beroepsbevolking komende jaren gaat toenemen, kiest de gemeente Urk voor behouden en versterken van de bestaande bedrijvigheid. Tevens kiest zij voor structuurversterking door de maritieme sector en zakelijke dienstverlening te stimuleren. De gemeente wil aansluiten bij het provinciale beleid wat betreft de clusters composieten, agri & food, zorg en vrijetijdsbesteding (toerisme & recreatie.)"

De nota “Toerisme en Recreatie Urk 2012 – 2019" geeft de strategische visie weer die de gemeente Urk heeft voor haar toeristische ontwikkeling voor de komende jaren. De nota Economisch beleid benoemt toerisme en recreatie wel als een speerpunt, maar verwijst voor de uitvoering naar de startnotitie meerjaren uitvoeringsprogramma Toerisme en Recreatie 2012 – 2015 (zie paragraaf 3.3.8).

Conclusie

Bestaande bedrijven worden in dit bestemmingsplan van voldoende mogelijkheden voorzien om zich verder te kunnen ontwikkelen. Agrarische bedrijven hebben de mogelijkheid om uit te breiden, dan wel aan functieverbreding te doen. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om van functie te veranderen.

3.3.3 Welstandsnota en Beeldkwaliteitplan Urk 2004

De raad heeft op 24 juni 2004 de Welstandsnota Urk 2004 en het Beeldkwaliteitplan Urk 2004 vastgesteld. De aanleiding hiertoe vormde onder meer de wens voor een status beschermd dorpsgezicht voor het Oude Dorp en het actualiseren van het uit 1992 stammende beeldkwaliteitplan. Het plan geeft in woord en beeld voor verschillende schaalniveaus de uitgangspunten. Het is een op locatie en situatie afgestemd referentiekader voor de architectonische en stedenbouwkundige vormgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0184.BP2015BG-0301_0017.jpg" Deelgebieden Welstandsnota


De grondslag voor de ontwikkeling van de welstandsnota is een inventarisatie, analyse en evaluatie van de ruimtelijke kwaliteit van de bestaande gebouwde omgeving. Een welstandsnota vormt een aanvulling op de bestaande gemeentelijke instrumenten als het bestemmingsplan, dat op het gebruik en ruimtebeslag is gericht. Het belangrijkste doel van de welstandsnota is de ruimtelijke kwaliteit. In het beeldkwaliteitplan wordt bijvoorbeeld het materiaal- en kleurgebruik beschreven en worden aanbevelingen gegeven voor het voeren van ruimtelijk beleid in de kom van Urk. In het oude gedeelte van Urk worden hogere eisen gesteld aan de leef- en omgevingskwaliteit. De criteria uit de welstandsnota vormen de basis voor het aanwijzingsvoorstel voor het beschermd dorpsgezicht.

Conclusie

De Welstandsnota en het beeldkwaliteitplan dienen als referentiekader als nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zich voor doen. Dit bestemmingsplan heeft een conserverend karakter, er worden geen directe nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die moeten worden getoetst aan het referentiekader. Bij toepassing van de wijzigings- en afwijkingsmogelijkheden zullen bouwplannen wel worden getoetst aan de beeldkwaliteitskaders.

3.3.4 Woonvisie 2008+ en concept Strategische Woonvisie Urk 2035+

Op 27 november 2008 heeft de raad de Woonvisie 2008+ vastgesteld. Deze visie is tot stand gekomen in nauw overleg met de christelijke woonstichting Patrimonium. In deze visie zijn onder meer tussen de gemeente en deze stichting onderling prestatieafspraken gemaakt om invulling te geven aan de woonopgaaf die er voor Urk ligt. Zo bedraagt de woningbehoefte voor de eerste tien jaar vanaf 2008 tussen de 90 en 125 woningen per jaar.

Strategische Woonvisie Urk 2035+

Urk laat niet alleen regionaal, maar ook landelijk een unieke ontwikkeling zien wat betreft bevolking, huishoudens, woningmarkt en leefomgeving. Daarom heeft Urk, ondanks de afgelopen moeilijke jaren op de woningmarkt, stevig door kunnen bouwen. Hiermee is een inhaalslag ten opzichte van eerdere jaren in gang gezet. Urk kent ook in de komende jaren een sterke bevolkingsgroei. Het streven is om te komen tot een betere afstemming tussen vraag (ingegeven door de groei van de bevolking), behoefte (beïnvloed door economische ontwikkelingen) en aanbod (beschikbaarheid). Een breed en gedifferentieerd aanbod aan woningen en aan woon- en leefomgevingen zorgt ervoor dat inwoners nu en in de toekomst goede huisvestingsmogelijkheden op Urk houden. We werken aan een toekomstbestendig Urk.

Het beleid in de Woonvisie kan niet los worden gezien van landelijke (woningmarkt) ontwikkelingen. Bovenlokale overheden (Rijk en Provincie) reageren op deze ontwikkelingen met nieuw beleid en nieuwe regels. Ook de decentralisaties op zorg- en welzijnsgebied hebben effect op het woondomein. Ouderen blijven langer zelfstandig wonen en marktpartijen moeten beter samenwerken om in de bijpassende woningvraag te (blijven) voorzien. De vraag van de consument is daarbij leidend. De gemeente neemt de regie om wonen, zorg en welzijn op elkaar af te stemmen en de samenwerking tussen partijen op gang te brengen.

De woningmarkt op Urk kenmerkt zich als een gezonde woningmarkt. De nieuwbouwproductie blijft op peil en groeit mee met het aantal huishoudens. Echter, ook op Urk worden de gevolgen van wereldwijde economische ontwikkelingen en van het landelijk beleid gevoeld. Er wordt binnen de bestaande woningvoorraad minder verhuisd en de betaalbaarheid van het wonen staat onder druk. Daarnaast staan de woonlasten onder druk door het stijgen van de energielasten. Het thema ´Duurzaamheid´ is daarom niet langer alleen vanuit milieu perspectief actueel, maar ook vanuit betaalbaarheid. Binnen de uitwerking van de Woonvisie krijgt het thema ´Duurzaamheid´ (in combinatie met leefbaarheid), dan ook een prominente rol. Andere belangrijke thema´s zijn ´vraaggerichte kwantitatieve toevoeging van nieuwbouw´, ´Urker doelgroepen´ en ´ouderen met en zonder zorg´.

Conclusie

In dit bestemmingsplan, dat een conserverend karakter heeft, is van belang wat in de Woonvisie over de bestaande woningvoorraad wordt gezegd. De kwaliteit voor geheel Urk is over het algemeen goed te noemen. Er wordt in de Woonvisie niet specifiek ingezoomd op het buitengebied.

3.3.5 Beleidsregel wonen en werken aan huis 2008

De gemeente heeft deze beleidsregel in 2004 vastgesteld en in 2007 en 2008 geactualiseerd. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen aan huis gebonden (vrije) beroepen en bedrijven. Voor vrije beroepen is geen omgevingsvergunning benodigd mits aan de criteria wordt voldaan. Voor kleinschalige bedrijfsmatige aan huis gebonden activiteiten kan, mits aan de hiervoor geldende criteria wordt voldaan, middels een afwijking een omgevingsvergunning worden verleend.

Conclusie

In het bestemmingsplan is de regeling verwerkt in de bestemming Wonen.

3.3.6 Verordening geurhinder en veehouderij 2008

Op 29 januari 2009 is door de gemeenteraad de gebiedsvisie en "Verordening geurhinder en veehouderij 2008" vastgesteld. De gemeente heeft met het geurbeleid als doel de gewenste ruimtelijke ontwikkeling mogelijk te maken, zoals uitbreidingswijken voor woningbouw. Met het oog op de verwezenlijken van deze doelstelling zijn voor het opstellen van de gebiedsvisie de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • een maximale geurbelasting (achtergrond) op de bestaande woonkern conform de wettelijke norm van 2,0 odeur units per kubiek meter met als streven dat deze zo dicht mogelijk de huidige waarde benadert;
  • ruimte voor de woningbouw rondom de bestaande kern;
  • emissieneutrale ontwikkelingsmogelijkheden voor de intensieve veehouderij in het buitengebied.

Andere normen gelden alleen in een bepaald gebied, in het geval van Urk voor Zeewijk fase 4 en Zeewijk oost.

afbeelding "i_NL.IMRO.0184.BP2015BG-0301_0018.jpg"

Overzicht plangebied geurverordening

Voor die gebieden moet de gemeente de gewenste ruimtelijke ontwikkeling in de gebiedsvisie opnemen en deze in verband brengen met de gewenste geursituatie. Daarvoor wordt de geurbelasting ten gevolge van de verschillende veehouderijen berekend en wordt een onderbouwing gevonden voor de andere individuele normen. De geurbelasting is een maat voor het leefklimaat. Dit betekent dat bij het bepalen van andere normen de gemeente in haar gebiedsvisie onder meer rekening heeft gehouden het leefklimaat.

3.3.7 Integraal Horecabeleid Urk

Sinds juni 2015 kent de gemeente nieuw horecabeleid, zoals vastgelegd in de "Horecanota Urk 2015". De centrale doelstelling van de nota is ´Urk zet in op een horecaontwikkeling die de kwaliteit van wonen, welzijn, werken, winkelen, toerisme en recreatie versterkt.´ 
De begrippen 'diversiteit' en 'gastvrijheid' spelen hierbij ook een belangrijke rol. Urk dient een gastvrije gemeente te zijn voor alle Urkers en bezoekers. Hierbij hebben de horecaondernemers (vanuit dynamische ondernemerschap) en de paracommerciële horeca de primaire verantwoordelijkheid.

Vanuit ruimtelijk-economisch perspectief wordt in de Horecanota aandacht geschonken aan een onderzoek naar de kwaliteit, kwantiteit en diversiteit van het horeca aanbod, ambitie en uitgangspunten, het gewenste horeca-aanbod, de spreiding ervan binnen de gemeente Urk en het terrassenbeleid.

Conclusie

In het plangebied zijn verspreid enkele horecavoorzieningen gelegen. In dit bestemmingsplan zijn de zelfstandige horeca aan de Urkerweg 64 en de ondersteunende (paracommerciële) horeca bij sportvoorzieningen positief bestemd.
Horeca is ingedeeld in vier categorieën gebaseerd op de te verwachten overlast. Alleen de horecavoorziening (Dichte Deur) aan de Urkerweg 64 heeft een horecabestemming in categorie vier gekregen. Hieronder wordt zware horeca verstaan, zoals discotheken. De overige horecavoorzieningen zijn in de afzonderlijke bestemmingsregels opgenomen.

3.3.8 Nota Toerisme en Recreatie 2012-2019

Op 26 april 2012 is de beleidsnota Toerisme en Recreatie 2012-2019 vastgesteld. Hierin is een beleidsvisie opgesteld voor de toeristisch-recreatieve sector voor de komende jaren. De nota richt zich op de thema's Visserij, Cultuur & Historie en Water & Natuur. Vijf speerpunten worden beschreven die ertoe moeten leiden dat de werkgelegenheid in de toeristische sector op Urk jaarlijks met 5% groeit.

De versterking van de toeristische sector dient gerealiseerd te worden door:

  • Investeren in kwaliteit van de voorzieningen;
  • Goed gastheerschap;
  • Aantrekkelijk maken voor de juiste doelgroepen;
  • Verlenging van de verblijfsduur;
  • Nieuwe voorzieningen;
  • Betere seizoen spreiding.

Uiteindelijk dient dit een betere kwaliteit van de leefomgeving en meer directe omzet binnen de recreatiesector en meer lokale werkgelegenheid binnen de toeristisch-recreatieve sector en aanverwante sectoren te hebben.

Ten aanzien van het plangebied ziet de gemeente de volgende kansen ten behoeve van de ontwikkeling van het toerisme en de recreatie:

  • Fietsen en wandelen zijn belangrijke recreatieve sporten. Daarom dient het recent aangelegd fietsroutenetwerk NOP-Urk volop onder de aandacht te worden gebracht.
  • Het Natuurspeelbos draagt bij aan een betere beleving van de natuur op Urk, voor zowel bewoners als bezoekers.
  • De Urkervaart is een ontwikkelingsgebied waarbij meer waterrecreatie kan worden aangeboden aan de toerist.

Conclusie

Voor zover mogelijk binnen de plangrenzen en in het kader van een conserverend bestemmingsplan is met deze nota rekening gehouden.

3.3.9 Verkeer en parkeren

De gemeente Urk heeft op 25 september 2014 de visie 'Parkeren Urk 2014' en daarna de 'Notitie parkeernormen' vastgesteld. Bij het opstellen van bestemmingsplannen en de bouwverordening worden parkeernormen gehanteerd als norm voor het minimum aantal te realiseren parkeerplaatsen voor een gebouw of functie binnen een plangebied. Daarbij gaat het om nieuw te realiseren bestemmingen. Bij bestaande bebouwing blijft de parkeernorm gehandhaafd die bij het vaststellen van het oorspronkelijke bestemmingsplan is vastgesteld.

Wanneer door een in- of uitbreidingsplan de hoeveelheid woningen, winkels of kantoren toeneemt, neemt ook de parkeerdruk toe. Bij in- en uitbreidingsplannen wordt een dwingende parkeernorm opgelegd. Het paraplubestemmingsplan 'Parkeernormen' (vastgesteld d.d. 19 maart 2015) voorziet hierin.

Conclusie

Dit bestemmingsplan maakt niet direct nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Wel zal bij toekomstige bouwplannen en functieveranderingen getoetst worden aan de geldende parkeernormen.

Hoofdstuk 4 Planologische en milieutechnische randvoorwaarden

4.1 Milieueffectprocedure

4.1.1 PlanMER

De gemeente Urk stelt een nieuw bestemmingsplan voor het buitengebied op. Naast een actualiseringslag is het doel van het plan het selectief bieden van ontwikkelingskansen voor landbouw, recreatie en plattelandsvernieuwing. De belangrijkste waarden in het plangebied, het agrarisch grondgebruik, het open landschap met de singels en de natuur, worden daarbij geborgd. Het meest recente provinciale beleid en het geldende gemeentelijke beleid zijn door vertaald. Voor het nieuwe bestemmingsplan wordt een milieueffectrapport opgesteld.
Het voorgenomen bestemmingsplan Buitengebied Urk geeft uitwerking aan vastgesteld beleid voor het gebied. Het plan faciliteert met name agrarische ontwikkelings- mogelijkheden, kleinschalige mogelijkheden voor glastuinbouw als nevenactiviteit en kleinschalige recreatie in het gebied. Speciale aandacht in het planMER is uitgegaan naar mogelijke effecten van de ontwikkelruimte die aan agrarische bedrijven geboden wordt.

De eerste stap bij een planMER betreft het opstellen van het 'Startdocument planMER bestemmingsplan buitengebied Urk'. Dit startdocument is bijgevoegd als bijlage 1. Het geeft de reikwijdte en het detailniveau van het planMER weer.
Vanaf 9 januari 2015 heeft het startdocument voor een periode van vier weken terinzage gelegen en is het toegezonden aan de wettelijke overlegpartners. Een vijftal partijen heeft op het startdocument gereageerd met een zienswijze. In de 'Antwoordnota zienswijzen startdocument planMER' wordt ingegaan op de binnengekomen zienswijzen (zie bijlage 2). De zienswijzen zijn niet zelf vertaald in een definitief startdocument, maar werken rechtstreeks door in het op dit plangebied betrekking hebbende milieueffectrapport.

Het concept milieueffectrapport (planMER) vormt een bijlage bij het voorontwerp bestemmingsplan. Deze hebben vanaf december 2015 ter inzage gelegen. De reacties op het voorontwerp bestemmingsplan en de concept PlanMER zijn samengevat en van een antwoord voorzien in de "Reactienota inspraak en vooroverleg voorontwerp bestemmingsplan Buitengebied en concept MER", zie bijlage 4.

Het bijgewerkt 'PlanMER bestemmingsplan Buitengebied Urk' is als bijlage 3 bij de toelichting van het bestemmingsplan gevoegd. Het milieueffectrapport bevat de uitkomsten van de milieuonderzoeken van hetgeen planologisch mogelijk is op basis van het voorontwerp-bestemmingsplan Buitengebied .
De PlanMER en het ontwerp bestemmingsplan Buitengebied zijn tegelijkertijd ter inzage gelegd.

4.1.2 Toetsingsadvies Commissie m.e.r.

Op 11 mei 2016 heeft de Commissie m.e.r. (verder "de Commissie") een concept- toetsingsadvies uitgebracht, welke is opgesteld in het kader van het MER "Buitengebied ". Dit concept-advies heeft de Commissie op 18 mei 2016 mondeling aan de gemeente toegelicht. Van de kant van gemeente was er de gelegenheid om de gemeentelijke standpunten toe te lichten. Op 24 mei 2016 heeft de Commissie een definitief toetsingsadvies uitgebracht. Dit definitieve toetsingsadvies is als Bijlage 6 opgenomen..

Het MER is volgens de Commissie toegankelijk, overzichtelijk en er zijn voldoende tabellen en illustraties die de tekst ondersteunen. Het buitengebied van Urk is relatief klein met slechts enkele agrarische bedrijven. De Commissie constateert dat in het MER de feitelijke informatie over deze bedrijven echter beperkt is.
De Commissie signaleert bij de toetsing van het MER een aantal tekortkomingen. De Commissie acht het opheffen van deze tekortkomingen essentieel voor de gemeenteraad om het milieubelang volwaardig mee te kunnen wegen bij de besluitvorming over het bestemmingsplan. Deze tekortkomingen zijn, samengevat, de volgende:

  • De referentiesituatie voor de bepaling van de effecten door stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden is niet volledig in beeld gebracht in het MER.
  • De maximale mogelijkheden voor de bepaling van de effecten door stikstofdepositie zijn niet volledig in beeld gebracht in het MER.
  • Het MER bevat geen uitvoerbaar alternatief binnen de kaders van de Natuurbeschermingswet 1998.'
  • Een kwantitatieve onderbouwing van het geuronderzoek, die ingaat op cumulatie van de geurbelasting.

De Commissie adviseert om een aanvulling op het MER op te stellen voordat over het bestemmingsplan wordt besloten. Deze Aanvulling op de MER is als bijlage 7 toegevoegd. Een reactie op het toetsingsadvies van de Commissie is opgenomen in de reactienota zienswijzen/ advies Cie.MER (bijlage 5).

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

4.2.1 Archeologie

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Dit is een herziening van de Monumentenwet 1988. Met deze herziening zijn de belangrijkste bevoegdheden aangaande de archeologie bij de gemeente neergelegd. De gemeenteraad is op grond van de Monumentenwet verplicht bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden. Om dit te kunnen onderbouwen dient de gemeente er voor te zorgen dat de archeologische waarden en verwachtingen binnen het gemeentelijk grondgebied bekend zijn. Deze waarden en verwachtingen zijn aangegeven op de Archeologische Beleidskaart van de gemeente Urk. De meest recente beleidskaart en het archeologisch beleid is vastgesteld op 17 december 2015.

afbeelding "i_NL.IMRO.0184.BP2015BG-0301_0019.jpg"

Beleidskaart archeologie

Zoals op bovenstaande kaart te zien is, gelden in het buitengebied verschillende beleidsregels ten aanzien van archeologie. Dit beleid is in dit bestemmingsplan verwerkt door het opnemen van verschillende dubbelbestemmingen.

4.2.2 Cultuurhistorie

De modernisering van de monumentenzorg (MoMo) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en aan en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen.

De Noordoostpolder is een duidelijk voorbeeld van een rationeel landschap uit de 20e eeuw, waarin de twee voormalige eilanden 'Urk' en 'Schokland' als zelfstandige elementen zijn opgenomen. De rationele verschijningsvorm van het landschap dient behouden te blijven.

Samen met de ontginning van het land werden karakteristieke boerderijen met arbeiderswoningen gebouwd. Deze bebouwing heeft binnen Urk geen monumentale status gekregen maar de verschijningsvorm is erg herkenbaar voor de gemeente. Daarom heeft deze bebouwing in dit bestemmingsplan een aanduiding 'karakteristiek' meegekregen. Deze aanduiding houdt in dat de karakteristieke vorm behouden dient te blijven.

4.3 Bodem

De Wet bodembescherming richt zich op de bescherming van de bodem tegen verontreiniging en andere vormen van aantasting. Op grond van de Wet bodembescherming is een ieder die op of in de bodem handelingen verricht en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat die handelingen de bodem verontreinigen of aantasten, verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd om die verontreiniging of aantasting te voorkomen. Om dit te bereiken worden op grond van de Wet milieubeheer regels gesteld om verontreinigingen door bedrijven te voorkomen.

Bij het opstellen van bestemmingsplannen is het de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet (bijvoorbeeld grondwerkzaamheden).

Omdat het bestemmingsplan verder in hoofdzaak een conserverend plan is, waarin uitsluitend op perceelniveau kleinschalige ontwikkelingen worden toegestaan, is in het kader van het plan geen nader onderzoek op het gebied van de bodemkwaliteit noodzakelijk. Dit zal plaatsvinden ten tijde van het voorbereiden en uitvoeren van concrete bouwplannen waarbij grondwerkzaamheden worden verricht.

4.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico’s voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over “externe veiligheid” om de burger niet onnodig aan te hoge risico’s bloot te stellen. In deze paragraaf wordt ingegaan op de risicobronnen die zorgen voor risico’s in het plangebied. Dit kunnen ook risicobronnen zijn die buiten het plangebied liggen, maar die mogelijk wel zorgen voor risico’s in het plangebied. De risicobronnen zijn onder te verdelen in:

  • risicovolle inrichtingen;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • buisleidingen.
4.4.1 Risicovolle inrichtingen

Normstelling

Bij externe veiligheid rondom inrichtingen gaat het om het beheersen van de risico’s voor omwonenden van inrichtingen met gevaarlijke stoffen. Met inrichtingen worden hier locaties bedoeld waar opslag, gebruik en productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Belangrijke regelgeving hierbij zijn het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) en het Vuurwerkbesluit. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het gaat daarbij onder meer om LPG-tankstations, opslagplaatsen (PGS), ammoniakkoelinstallaties en spoorwegemplacementen. Het besluit bevat eisen voor het plaatsgebonden risico (PR) en regels voor het groepsrisico (GR). Het verplicht gemeenten en provincies bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen hiermee rekening te houden.

In de Revi staan regels over de veiligheidsafstanden en berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Op grond van het Bevi zijn in de Revi voor een aantal bedrijfscategorieën (zoals LPG-tankstations, ammoniakkoelinstallaties en opslagplaatsen) vaste veiligheidsafstanden opgenomen.

Naast de risicovolle inrichtingen die onder het Bevi vallen, zijn er inrichtingen met risicovolle activiteiten opgenomen in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit). Het risico van deze inrichtingen is vaak beperkt tot de grens van deze inrichtingen (bedrijven). Deze inrichtingen hebben vaak geen plaatsgebonden risico buiten de grens van de inrichting, dat hoger is dan 10-6/jaar (kans van 1 op 1 miljoen per jaar). Daardoor is er geen sprake van groepsrisico.

afbeelding "i_NL.IMRO.0184.BP2015BG-0301_0020.jpg"

Uitsnede www.risicokaart.nl

Op het vakantiepark 't Urkerbos bevindt zich een bovengrondse propaantank (dan wel een ander soort vloeibaar gemaakt brandbaar gas). Deze tank kent een risicoafstand PR 10-6 van 15 meter. Er vindt geen overschrijding van het groepsrisico plaats.

Ook de paardensportvereniging aan de Staartweg 17 heeft een bovengrondse tank waar vloeibaar gemaakt brandbaar gas wordt opgeslagen. Deze tank kent een risicoafstand PR 10-6 van 9 meter. Er vindt geen overschrijding van het groepsrisico plaats.

Het agrarisch bedrijf aan de Urkerweg 52 heeft een bovengrondse tank waar vloeibaar gemaakt brandbaar gas wordt opgeslagen. Deze tank kent een risicoafstand PR 10-6 van 9 meter. Er vindt geen overschrijding van het groepsrisico plaats.

 Risicovolle inrichtingen in dit bestemmingsplan

Op www.risicokaart.nl zijn de risicovolle inrichtingen en transportroutes voor gevaarlijke stoffen (over weg, water, rail en per buisleiding) aangegeven.

Nadere bestudering van de risicokaart en consultatie bij de provincie Flevoland leert dat sprake is van drie inrichtingen welke geen van drieën een 10-6 risicocontour hebben. De provincie geeft daarom aan dat in het bestemmingsplan opgenomen dient te worden dat van groepsrisico geen sprake is/ niet van toepassing is.

4.4.2 Vervoer van gevaarlijke stoffen

Normstelling en beleid

Het externe veiligheidsbeleid voor vervoer van gevaarlijke stoffen staat in de Nota en Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Om te kunnen bepalen of het vervoer van gevaarlijke stoffen over een bepaalde route voldoet aan de externe veiligheidsnormen, moeten ook hier eerst het plaatsgebonden risico en het groepsrisico worden berekend.

Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen

Rijksoverheid, gemeenten en provincies werken aan een Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het Basisnet geeft aan over welke routes gevaarlijke stoffen vervoerd mogen worden.

De kans op ongelukken met het vervoer van gevaarlijke stoffen is in Nederland zeer klein. Het is belangrijk dat dit in de toekomst zo blijft. Nederland is een klein land. Door ruimtegebrek groeit de spanning tussen veiligheid, vervoer van gevaarlijke stoffen, veiligheid en ruimtelijke ontwikkeling. Steeds meer woonwijken en kantoren worden gebouwd langs trajecten waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Dat vervoer zal bovendien fors toenemen. Overheid en bedrijfsleven hebben daarom een systeem ontwikkeld om de risico's te beperken. Dat systeem heet Basisnet. Het heeft betrekking op vervoer van gevaarlijke stoffen over grote vaarwegen, spoorwegen en autowegen.

De doelen van Basisnet zijn:

  • gevaarlijke stoffen kunnen vervoeren tussen de belangrijkste industriële plaatsen in Nederland en het buitenland, ook in de toekomst;
  • risico's voor omwonenden langs de routes binnen wettelijke grenzen houden.

Vervoer gevaarlijke stoffen in dit bestemmingsplan

De N351 is een route waarover het vervoer van gevaarlijke stoffen plaats vindt (stofcategorie LF1: diesel). De beperkte hoeveelheden die getransporteerd worden over deze transportas leiden niet tot een plaatsgebonden risicocontour 10-6/jr. Dit betekent dat het plaatsgebonden risico geen beperkingen oplegt aan het bestemmingsplan. Verder bevinden zich in en nabij Urk geen andere transportroutes van gevaarlijke stoffen.

Omdat geen ontwikkelingen plaatsvinden binnen het bestemmingsplan, leidt de procedure niet tot een toename van het groepsrisico. Voorts is geen sprake van een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico ter hoogte van het bestemmingsplan, gezien de lage personendichtheden in het gebied en de beperkte transporten over de weg. De invulling van de verantwoordingsplicht is conform de RNVGS derhalve niet noodzakelijk.

4.4.3 Buisleidingen

Normstelling en beleid

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is per 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb vervangt de circulaires Zonering langs hogedrukaardgasleidingen (1984) en Zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie (1991).

In het Bevb is geen sprake meer van veiligheids-/bebouwings- en toetsingsafstanden zoals deze werden voorgeschreven in de circulaires. Het Bevb gaat uit van grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoordingsplicht van het groepsrisico (GR). De regeling voor buisleidingen is hiermee vergelijkbaar met de regeling voor inrichtingen zoals vastgelegd in het Bevi.

Buisleidingen in dit bestemmingsplan

In en in de directe omgeving van het plangebied van dit bestemmingsplan liggen geen buisleidingen die relevant zijn in het kader van de externe veiligheid. Wel ligt in het plangebied een gasleiding met een werkdruk van 8 bar langs de Urkerweg. Deze is volledigheidshalve op de verbeelding en in de regels opgenomen.

4.5 Flora en fauna

In het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met Europees, nationaal en provinciaal beleid en wetgeving ten aanzien van de natuurbescherming. Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat er geen strijdigheid ontstaat met het beleid en de wetgeving. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortbescherming.

Gebiedsbescherming

Ten aanzien van de gebiedsbescherming is op 1 oktober 2005 de nieuwe Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. In deze wet is de bescherming van natuurgebieden die zijn aangewezen onder de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen geregeld (de zogenaamde Natura 2000-gebieden). Daarnaast kunnen op grond van de Natuurbeschermingswet gebieden van nationaal belang worden aangewezen: beschermde natuurmonumenten.

Ten aanzien van nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen in de omgeving van deze beschermde gebieden, dient te worden beoordeeld of deze ontwikkelingen ‘‘significant negatieve effecten’’ kunnen veroorzaken. Indien effecten niet kunnen worden uitgesloten, dient een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet te worden aangevraagd. Aan deze vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Voor activiteiten die in een beheerplan voor Natura 2000-gebied zijn opgenomen, hoeft geen vergunning te worden aangevraagd.

Naast gebieden die zijn aangewezen op grond van de Natuurbeschermingswet dient rekening te worden gehouden met het provinciale beleid ten aanzien van gebieden die zijn gelegen binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Voor ontwikkelingen binnen of nabij de EHS geldt het ‘‘nee tenzij-principe’’, hetgeen betekent dat ontwikkelingen geen afbreuk mogen doen aan de natuurlijke kenmerken van het gebied. Indien vernietiging of verstoring van de EHS plaatsvindt, kan een ontwikkeling slechts doorgang vinden indien de effecten worden gemitigeerd en gecompenseerd. De EHS moet er te allen tijde in saldo op vooruitgaan.

Ten aanzien van Natura 2000-gebieden gelden instandhoudingsdoelstellingen die verband houden met de ecologische waarden van het gebied. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan buitengebied komen geen Natura 2000 gebieden voor. Wel ligt een Natura 2000-gebied in de nabijheid van het plangebied, namelijk het IJsselmeer. In de planMER wordt nader ingegaan op de invloed van de voorgenomen ontwikkelingen op het Natura 2000-gebied.

Delen van het plangebied behoren wel tot de EHS. Al deze gebieden worden met elkaar verbonden door middel van robuuste verbindingen en ecologische verbindingszones. Voor ontwikkelingen binnen of nabij de EHS geldt het ‘‘nee tenzij-principe’’, hetgeen betekent dat ontwikkelingen geen afbreuk mogen doen aan de natuurlijke kenmerken van het gebied. In de Plan-MER is ingegaan op de invloed van het bestemmingsplan op de ecologische hoofdstructuur.

Soortbescherming

De bescherming van soorten vindt plaats via Flora- en faunawet. Op grond van deze wet mogen beschermde dieren en planten die in de wet zijn aangewezen, niet worden gedood, gevangen, verontrust, geplukt of verzameld en is het niet toegestaan dieren of hun verblijfplaatsen te beschadigen, te vernielen of te verstoren. Onder voorwaarden is ontheffing van de verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die staan vermeld op Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode Lijst-soorten zijn de voorwaarden voor ontheffing streng. In een aantal gevallen is ontheffing in het geheel niet mogelijk en zullen voldoende mitigerende maatregelen moeten worden getroffen om overtreding van de Flora- en faunawet te voorkomen.

Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk conserverend van aard. Het bestemmingsplan bevat (beperkt) enige ontwikkelingsruimte bij bestaande agrarische bedrijven. Voor ontwikkelingen die verder gaan dan de gebruikelijk ontwikkelingsmogelijkheden op perceelniveau, zijn in het plan diverse flexibiliteitsbepalingen opgenomen.

Omdat het voorliggende bestemmingsplan wel een aantal ontwikkelingen mogelijk maakt, maar deze ontwikkelingsruimte in de meeste gevallen niet of pas op de langere termijn zullen worden benut, heeft het weinig nut op dit moment gedetailleerd onderzoek te doen naar de aanwezigheid van beschermde planten en dieren. Voor wat betreft de soortenbescherming wordt derhalve gewerkt met de zogenaamde ‘uitgestelde toets’. Dit betekent dat een beoordeling op grond van de Flora- en faunawet plaats vindt op het moment dat de ontwikkeling daadwerkelijk mogelijk wordt gemaakt.

Ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt via flexibiliteitbepalingen, kunnen op het moment dat gebruik wordt gemaakt van de afwijking of wijzigingsbevoegdheid, worden getoetst aan de Flora- en faunawet. Een beoordeling op het moment dat activiteiten daadwerkelijk aan de orde zijn (en dus niet ten tijde van het maken van het bestemmingsplan) geeft het meest actuele en beschermingswaardige beeld. Gelet op het feit dat het voorliggend bestemmingsplan in beginsel conserverend van aard is en er geen grootschalige ontwikkelingen zullen plaatsvinden, wordt het plan op het punt van soortbescherming uitvoerbaar geacht.

In het kader van de planMER zijn (op globaal niveau) de gevolgen van het bestemmingsplan voor de flora- en fauna in beeld gebracht.

Het planMER geconcludeerd dat het bestemmingsplan naar verwachting niet leidt tot (significant) negatieve effecten op instandhoudingsdoelen van Natura 2000 of ‘oude doelen’ van Beschermde natuurmonumenten als het Toppad Urk.

Voor het Urkerbos geeft het planMER aan dat het bestemmingsplan de bescherming van de EHS en EVZ voldoende heeft ingepast in de planregels. Indien gebruik wordt gemaakt van de ontwikkelruimte die wordt geboden middels het PAS (via de afwijking in de gebruiksregels van het bestemmingsplan) kan er toch sprake zijn van een verhoging van de depositie op de EHS. Het effect van het bestemmingsplan is daarom licht negatief voor het Urkerbos.

4.6 Geluid

Op basis van de Wet geluidhinder zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening dient te worden gehouden, namelijk:

  • wegverkeerslawaai;
  • industrielawaai;
  • railverkeerslawaai.
4.6.1 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader en beleid

Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die ‘‘in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken’’, een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd. Indien niet aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag - in de meeste gevallen de gemeente - hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd. Bij de vaststelling van hogere grenswaarden moet worden afgewogen of bronmaatregelen of maatregelen in de overdrachtssfeer kunnen worden getroffen.

In de Wet geluidhinder (Wgh) zijn grens- en richtwaarden voor toelaatbare equivalente geluidniveaus opgenomen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in buitennormen (geluidbelasting op de gevel) en binnennormen (binnenwaarde). De grens- en richtwaarden gelden voor woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de geluidzone van een weg. Een geluidzone is een aandachtsgebied aan weerszijden van een weg waarbinnen de grens- en richtwaarden van de Wet geluidhinder van toepassing zijn.

Geluidzone wegverkeerslawaai

De breedte van geluidzones vanwege een weg is afhankelijk van de aard van de weg en is vermeld in onderstaande tabel.

Aantal rijstroken   Geluidzones buitenstedelijk gebied   Geluidzones stedelijk gebied  
Weg met één of twee rijstroken   250 meter   200 meter  
Weg met drie of vier rijstroken   400 meter   350 meter  
Weg met vijf of meer rijstroken   600 meter   -  

Wanneer een nieuw (of gewijzigd) bestemmingsplan het mogelijk maakt geluidgevoelige bebouwing binnen de geluidzone van een weg te realiseren is een akoestisch onderzoek noodzakelijk. Bij de uitvoering van het akoestisch onderzoek wordt het Reken en Meetvoorschrift Geluidhinder 2006 gehanteerd.

Grens- en richtwaarden wegverkeerslawaai: wetgeving

Geluidsgevoelige objecten, die worden gerealiseerd binnen de geluidszones dienen te worden getoetst aan grenswaarden (Tabel 2) van de geluidsbelasting die zijn aangegeven in de Wgh. Hierbij geldt een voorkeursgrenswaarde. Indien deze waarde wordt overschreden, kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van het bestemmingsplan. Er moet dan gemotiveerd worden waarom bron- en overdrachtsmaatregelen niet mogelijk zijn en waarom het bouwplan gewenst is. Ook dient het in de Wgh vastgelegd binnenniveau gewaarborgd te worden.

Wegverkeerslawaai in relatie tot dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan heeft een grotendeels consoliderend karakter, hierin worden geen nieuwe geluidsgevoelige objecten mogelijk gemaakt met een rechtstreekse bouwtitel. Bij eventuele toekomstige procedures om een ontwikkeling mogelijk te maken moet een toetsing plaats vinden aan de Wgh, waarbij bovenstaande geluidszones en grenswaarden in acht genomen dienen te worden.

Voor woningen gelegen binnen een geluidszone geldt dat slechts gebouwd kan worden indien vaststaat dat op de gevel(s) van de woning de voorkeursgrenswaarde ingevolge de Wet geluidhinder of de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting (hogere waarde) ingevolge het besluit Hogere waarde, met inachtneming van de in dit besluit gestelde voorwaarde(n), niet overschrijdt.

In het kader van het vorige bestemmingsplan Buitengebied is een akoestisch onderzoek uitgevoerd aangezien dat plan direct de bouw van gevoelige bestemmingen mogelijk maakte. Destijds is geconstateerd dat, indien nieuwe woningen worden gebouwd op een afstand van 20 meter van de weg, voor een aantal wegen overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarden plaats vinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0184.BP2015BG-0301_0021.jpg"

Tabel hogere waarden bestemmingsplan Buitengebied 2005

Toen zijn hogere waarden voor woningen en agrarische bedrijfswoningen langs de Domineesweg, Urkerweg en Staartweg verleend. Indien in het kader van voorliggend bestemmingsplan, via een wijzigingsbevoegdheid of afwijking, een gevoelige bestemming mogelijk wordt gemaakt, dan zal hiermee rekening moeten worden gehouden. Akoestisch onderzoek zal dan moeten worden uitgevoerd.

4.6.2 Industrielawaai

Ten aanzien van inrichtingen die ‘in belangrijke mate’ geluidshinder kunnen veroorzaken, is een geluidzone vastgesteld. In de Wet geluidhinder is bepaald dat de geluidsbelasting binnen deze zone niet boven de 50 dB(A) mag liggen. Indien binnen de zonegrens nieuwe geluidsgevoelige objecten mogelijk worden gemaakt, dient akoestisch onderzoek plaats te vinden om aan te tonen of kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde (50 dB(A)).

In het plangebied komen geen bedrijven voor die een geluidszone in het kader van de Wet geluidhinder hebben.

4.6.3 Spoorweglawaai

Toetsingskader en beleid

Per spoortracé is een zonebreedte vastgelegd ten opzichte van de buitenste spoorstaaf. Bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze zone dient akoestisch onderzoek plaats te vinden.

Spoorweglawaai in relatie tot dit bestemmingsplan

Binnen de gemeente Urk liggen geen spoorlijnen.

4.7 Luchtkwaliteit

Toetsingskader en beleid

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, zijn op grond van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) daarbij vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • kantoorlocaties met een vloeroppervlak van minder dan 100.000 m2;
  • projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde aan stikstofdioxide of fijnstof bijdragen. Dit komt overeen met 1,2 µg/m3.

De bovenstaande projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Luchtkwaliteit in relatie tot dit bestemmingsplan

Grootschalige concentratiekaarten

Het RIVM produceert jaarlijks de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland. Deze kaarten geven een beeld van de luchtkwaliteit in Nederland en betreffen zowel recente als toekomstige jaren. Per kilometervak worden de concentraties voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen weergegeven waarvoor Europese regelgeving bestaat. Deze kaarten hebben een juridisch-formele status.

Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat het plangebied in de volgende achtergrondniveaus heeft gemeten en verwacht voor stikstof (NO2) en fijnstof (PM10).

Stikstof (NO2):

2015: 13,1 - 16,5

2020: 9,97 - 13,6

2030: 8,89 - 11,9

Fijnstof (PM10):
2015: 19 - 23,8

2020: 17,4 - 23

2030: 16,5 - 21,8

De hoogste achtergrondconcentraties voor fijn stof en stikstof worden gemeten bij de nertsenfokkerij aan de Staartweg.

Uit de gemeten en berekende achtergrondconcentraties blijkt dat deze ruim onder de wettelijke normen van 40 µg/m3 (zullen) blijven. Op basis van de grootschalige concentratiekaart is te zien dat er in het plangebied sprake is van een afname van zowel stikstof als fijnstof. Het bestemmingsplan geeft in beperkte mate ruimte voor nieuwe ontwikkelingen. Door deze ontwikkelingen wordt de grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m³ NO2 of PM10) niet overschreden. De ontwikkelingen kunnen als 'niet in betekenende mate' worden beschouwd. De Wet milieubeheer verzet zich wat betreft het onderdeel luchtkwaliteit niet tegen de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.8 Milieuhinder bedrijvigheid

Ten aanzien van agrarische bedrijvigheid geldt een specifieke milieuregelgeving. Hierin worden regels gegeven voor:

  • de afstand van agrarische bedrijven tot gevoelige functies (woningen, bos- en natuurgebieden). Dit in verband met stankhinder en voor verzuring gevoelige gebieden;
  • het beleid ten aanzien van de nieuwvestiging en uitbreiding van glastuinbouwbedrijven en intensieve veehouderijbedrijven;
  • de plaatsing van mestopslagplaatsen, opslag en/of gebruik van gronden voor baggerspecie en dergelijke.

Beleid hiervoor is onder meer geformuleerd in de Wet ammoniak en veehouderij, de Wet geurhinder en veehouderij en de Wet milieubeheer.

Wet ammoniak en veehouderij

Met de Wet ammoniak en veehouderij wordt ter bescherming van zeer kwetsbare natuur een aanvullend zoneringsbeleid gevoerd. De Wet ammoniak en veehouderij is gewijzigd in mei 2007 en geeft een ruimere ammoniakemissie aan dan voorheen. De kwetsbare gebieden zijn gewijzigd naar zeer kwetsbare gebieden en hiervoor is een nieuwe zonering aangegeven. Het ammoniakplafond voor veehouderijen is omhoog gegaan.

Op grond van de Wav (Wet ammoniak veehouderij) is nieuwvestiging van veehouderijen in kwetsbare gebieden en een zone van 250 m daaromheen niet mogelijk en is uitbreiding van bestaande veehouderijen aan strenge beperkingen gebonden. De wet wordt via de omgevingsvergunning (voor milieuactiviteiten) toegepast en wordt niet in het bestemmingsplan geregeld.

De provincies hebben op grond van de wijziging in de Wet ammoniak en veehouderij een wettelijke taak om kaarten van verzuringgevoelige gebieden vast te stellen en te onderhouden. Ammoniak, afkomstig van de veehouderijbedrijven in Flevoland, draagt bij aan de verzuring van kwetsbare natuurgebieden.

Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de omgevingsvergunning ten aanzien van milieuactiviteiten, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De nieuwe wet bepaalt op welke manier geur (stank) van veehouderijstallen in de omgevingsvergunning moet worden beoordeeld. De nieuwe 'stankwet' komt in plaats van de stankwet voor de reconstructiegebieden en de drie stankhandreikingen. De nieuwe wet geldt voor heel Nederland. De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning).

Een belangrijke inhoudelijke wijziging in de wet is dat onderscheid wordt gemaakt tussen maximaal toegestane geurbelasting binnen en buiten de bebouwde kom en concentratie- en niet-concentratiegebieden. Daarnaast mogen gemeenten de normen variëren. Gemeenten kunnen naar beneden en naar boven afwijken. Uitgangspunten bij de nieuwe wet zijn dat aan de ene kant de uitbreidingsmogelijkheden van de veehouderijsector niet in gevaar komen, maar ook dat woningen en recreatiewoningen optimaal tegen geurhinder worden beschermd.

Beleidsregels voor de beoordeling van geurhinder 2008 (provincie Flevoland)

Provincie Flevoland heeft het geurbeleid vastgelegd in Beleidsregels voor de beoordeling van geurhinder 2008. Dit beleid geeft aan hoe het aspect geurhinder in de milieuvergunning en in de ruimtelijke ordening gehanteerd moet worden. Gedeputeerde Staten voeren bij vergunningverlening en handhaving in het kader van de Wet milieubeheer en de inzet van bevoegdheden ten aanzien van ruimtelijke plannen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening en de Invoeringswet Wro het landelijk geurbeleid uit, bestaande uit enerzijds het voorkómen van nieuwe hindersituaties en anderzijds het saneren van bestaande oorzaken van (ernstige) geurhinder. Ernstige geurhinder mag in het geheel niet meer voorkomen.

In de beleidsregels wordt een onderscheid gemaakt in gevoelige, minder gevoelige en niet-gevoelige bestemmingen en een onderscheid in bestaande en nieuwe situaties.

Gedeputeerde Staten beoordelen bij de toetsing van geurhinder de volgende aspecten:

  • de (mogelijke) hinderlijkheid van de geur ( hedonische waarde);
  • de (mogelijke) tijdsduur van de geurhinder;
  • het type omgeving waar (mogelijk) geurhinder optreedt en de mate van geurgevoeligheid daarvan;
  • onderscheid tussen bestaande en nieuwe situaties.


Gedeputeerde Staten hanteren hierbij een algemene basistoetsing voor continue emissies en een aanvullende toetsing gericht op hinder door piekconcentraties. De verordening geeft met name aan op welke manier de geurbelasting berekend moet worden.

Geurverordening gemeente Urk 2008

De gemeente Urk heeft een eigen geurbeleid in aanvulling op de provinciale verordening. Aldus zullen de standaardnormen vanuit de Wgv niet van toepassing zijn bij nieuwe ontwikkelingen. Als nieuwe ontwikkelingen of uitbreidingen van bestaande activiteiten zich voordoen binnen de geurcontouren moet bepaald worden of ter plaatse een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd wordt en niet iemand onevenredig in zijn belangen wordt geschaad (belangen veehouderij en derden). De Wgv regelt ook hoe om te gaan met voormalige agrarische bedrijfswoningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0184.BP2015BG-0301_0022.jpg"

Verordening geurhinder (geurcontouren)

Binnen het plangebied liggen enkele intensieve veehouderijen (waaronder een nertsenfarm) die zijn voorzien van stankcirkels. Deze zijn relevant voor eventuele toekomstige ontwikkelingen in de omgeving. De landelijke normen, zoals die in de Wet geurhinder en veehouderij zijn weergegeven, worden in de huidige situatie niet overschreden.

Op basis van de Wet geurhinder en veehouderij zijn gemeenten bevoegd een eigen geurbeleid te voeren en eigen geurnormen vast te leggen in een geurverordening. Het afwijken van de standaardnormen mag binnen, in de wet vastgelegde, bandbreedte plaatsvinden.

Pluimveehouderij Staartweg 6

Voor de pluimveehouderij aan de Staartweg 6 heeft de gemeente aangepaste normen vastgesteld in de geurverordening. Voor deze gebieden geldt dat een geurnorm van respectievelijk 4 tot 8 ouE/m³ is toegestaan. Het pluimveebedrijf wordt hierdoor bij eventuele nieuwe ontwikkelingen in de omgeving niet onnodig ingeperkt.

Nertsenfokkerij Staartweg 12

Ten aanzien van de nertsenfokkerij is bij verordening bepaald dat de afstand ten opzichte van geurgevoelige objecten in de beoogde uitbreidingsgebieden minimaal 125 m dient te bedragen voor nieuwe situaties binnen de (toekomstige) bebouwde kom.

Bij nieuwe ontwikkelingen in de omgeving van deze twee bedrijven dient rekening te worden gehouden met de geurcontouren en datgene wat is bepaald in de geurverordening.

4.9 Waterparagraaf

4.9.1 Huidige situatie

Watersysteem

Binnen het plangebied bevindt zich de scheiding tussen het stedelijke en landelijke watersysteem. Het waterbeheer en onderhoud is in handen van het waterschap Zuiderzeeland, dat ook de waterkeringen onderhoudt en beheert en zorgt voor de zuivering van afvalwater.

Grondwater

De kwaliteit van het grondwater varieert per locatie. Hoewel voor de gemeente Urk geen bijzonderheden bekend zijn, is het grondwater in grote delen van de Noordoostpolder brak (300 - 3000 mg Cl– per liter) en ijzerrijk.

Door het verschil in waterstand aan weerszijden van de primaire dijken stroomt water via de bodem de polder in. Dit kwelwater komt vooral terecht in de sloten direct aan de binnenzijde van de dijk. De kwaliteit van deze dijkskwel is, volgens het Waterbeheersplan 2010-2015 van het waterschap Zuiderzeeland, goed (zoet en relatief schoon IJsselmeerwater).

Naast dijkse kwel is sprake van regionale kwel. Deze kwel kan uit twee richtingen komen: vanuit het “oude land” en vanuit het IJsselmeergebied. Vooral in de oostrand van de Flevopolders, en in mindere mate ook de Noordoostpolder, komt kwel vanuit het Veluwemassief en het Drents Plateau terecht in drainagesystemen in landbouwgebied (landbouwkundige kwel) en in de diepliggende tochten en vaarten. De kwaliteit van deze regionale kwel varieert. Het meeste grondwater komt vanuit relatief ondiepe grondwatersystemen en is vaak ijzerrijk. Grondwater vanuit diepe systemen is, volgens het Waterbeheersplan 2002-2005 van het waterschap Zuiderzeeland, overwegend van goede kwaliteit (zoet en schoon water afkomstig van heuvelruggen).

Meer naar het midden en westen van de Flevopolders en de Noordoostpolder is sprake van regionale kwel afkomstig vanuit het IJsselmeergebied. Door het IJsselmeerwater en de aanwezige bodemlagen (Zuiderzee-afzettingen) kent deze kwel een mindere kwaliteit (relatief voedselrijk en licht brak).

Oppervlaktewater

Het overtollige water (neerslag en kwel) in de bodem wordt grotendeels afgevoerd door middel van een drainagestelsel (ontwatering). Via kavelsloten komt het drainagewater in de tochten, die uitmonden in het stelsel van vaarten (waaronder de Urkervaart) die het water naar de gemalen leidt (afwatering). Er zijn in de Noordoostpolder drie gemalen van belang voor het drooghouden van de polder. Ze slaan het overtollige water uit op buitenwater (IJsselmeer of Kadoelermeer). In de gemeente Urk is gemaal Vissering belangrijk. Via hevels wordt in droge perioden ook water van buiten de polders aangevoerd t.b.v. landbouw.
In het plangebied komt één hoofdwatergang (Urkervaart) voor. In de natuurgebieden Toppad en Staartreservaat liggen waterplassen die waardevol zijn vanwege hun bijzondere waternatuur.

Waterkwaliteit

In 2000 en 2001 is volgens waterschap Zuiderzeeland op veel locaties, ook in de gemeente Urk, niet voldaan aan een aantal minimum kwaliteitseisen. De belangrijkste knelpunten zijn:

  • onvoldoende zuurstof: de Urkervaart en de omgeving voldoen niet aan de norm;
  • hoge concentraties aan zouten: onvoldoende tot slecht in en rondom de Urkervaart;
  • te hoge concentraties aan fosfaat en stikstof: de kwaliteit in en rondom de Urkervaart is matig tot onvoldoende voor fosfaat en slecht voor stikstof;
  • toxische concentraties aan koper en bestrijdingsmiddelen.

De waarden voor stikstof worden in het plangebied 2 tot 5 maal overschreden, met name in de omgeving van de Urkervaart. De landbouw is voor 85% bepalend voor deze emissie.

De waterkwaliteitsproblemen zijn voor een groot deel te herleiden tot de aanwezigheid van de landbouw in het plangebied.

Veiligheid door goede waterkeringen

Aan de westzijde van het buitengebied vormt Westermeerdijk de waterkerende primaire dijk. De waterkering bevindt zich op Urk voor een deel binnen de bebouwing. De openingen in de waterkering worden in extreme waterhuishoudkundige situaties gesloten.

Dijken moeten zo sterk en hoog zijn dat het gebied achter de dijken voldoende veilig is. De dijken die aan het Markermeer en IJsselmeer liggen, moeten een veiligheidsniveau hebben van 1/4000. Dat wil zeggen dat er met een kans van 1 keer per 4000 jaar water over de dijk heen mag gaan.Via het Deltaprogramma wordt echter een nieuwe normering voorgesteld, naar verwachting wordt deze in 2017/2018 doorgevoerd.

De dijk heeft een functie ten behoeve van de primaire waterkering. In verband met de te verwachten waterspiegelstijging zijn de waterkeringen opgehoogd. Om de toekomstige dijkversterkingen mogelijk te maken, worden gronden gereserveerd (vrijwaringszone - dijk 1 en 2). Aan weerszijden van een waterkering ligt een beschermingszone (vrijwaringszone - dijk 1) en een profiel van vrije ruimte (vrijwaringszone - dijk 2). Binnen het gereserveerde gebied mogen in beginsel geen nieuwe belemmeringen worden opgeworpen die de verbreding en verhoging van de dijk frustreren.

Afvalwater

In het plangebied liggen nog 28 ongerioleerde percelen. De percelen lozen het afvalwater op het oppervlaktewater. De percelen zijn wel voorzien van een septictank. In de afgelopen jaren zijn de percelen langs de Vormt, die onderdeel uitmaken van het kwetsbare gebied Urkerbos, aangesloten op de riolering door middel van een drukriool systeem.

In het GRP 2016 – 2021 is opgenomen dat de resterende percelen in het buitengebied niet worden aangesloten op de riolering. Deze percelen moeten zelf zorgdragen voor een adequate voorziening. In aansluiting hierop dienen nieuwe functies, met betrekking tot het lozen van afvalwater, te voldoen aan deze minimale eisen uit het Gemeentelijk rioleringsplan.

In het plangebied komen vrij verval leidingen voor afvalwater en regenwater voor. Tevens liggen er twee riooltransport leidingen van het waterschap, een ten noorden van de Staartweg en een ten noorden van de Urkerweg. Een RWZI komt in het plangebied niet voor. Het afvalwater van Urk wordt getransporteerd naar de RWZI in Tollebeek.

4.9.2 Beleid en ontwikkelingen

De watertoets wordt uitgevoerd binnen de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en water, op basis van het commitment van de betrokken partijen blijkend uit de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw.

‘Anders omgaan met water’ Waterbeleid in de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft onderzocht welke maatregelen genomen kunnen worden om Nederland ook in de toekomst veilig en leefbaar te houden. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Waterbeleid in de 21ste eeuw'. De belangrijkste aanbevelingen zijn:

  • anticiperen in plaats van reageren;
  • meer ruimte naast techniek;
  • vasthouden, bergen en afvoeren.

Kaderrichtlijn Water

In 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) vastgesteld. De richtlijn vormt, samen met de vierde Nota waterhuishouding, Waterbeleid 21e eeuw, Nota Ruimte en de beleidslijn ‘Ruimte voor de rivier’ het beleidskader voor de Watertoets. De KRW beoogt de aquatische ecosystemen en waterafhankelijke terrestische natuur voor achteruitgang te behoeden, te beschermen en te verbeteren. Een concreet doel van de KRW is een goede ecologische toestand van grond- en oppervlaktewater. In beginsel moet dit doel in 2015 behaald zijn. Er is een uitloop naar 2027 om het geheel haalbaar en betaalbaar te maken. Voordeel van spreiden is ook mogelijke synergie met het Nationale Bestuursakkoord Water, Waterbeheer in de 21e eeuw en Natura 2000.

Erfafspoelingen

Uit recente rapportages van de Kaderrichtlijn Water (Europese regelgeving op het gebied van waterkwaliteit) blijkt dat de waterkwaliteit in Nederland nog niet op orde is. Een van de knelpunten die het halen van de KRW-doelen in de weg staat is de milieubelasting van nutriënten en gewasbeschermingsmiddelen uit de landbouw. Binnen de veehouderij zorgt erfafspoeling voor een hoge belasting van het oppervlaktewater. Om deze belasting terug te dringen zijn extra maatregelen nodig. Daarom is het project "Goed Boerenerf" in samenwerking met LTO-Noord in Flevoland opgestart. (Melk)Veehouders kunnen door dit project een gratis advies op maat ontvangen voor een optimale inrichting van hun erf, zodat erfafspoeling zoveel mogelijk voorkomen wordt.

Sinds 1 maart 2000 is het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij (Lotv) van kracht. De algemene regels vervangen de individuele vergunningplicht op grond van de Waterwet. In het Lozingenbesluit zijn maatregelen opgenomen om de emissies naar oppervlaktewater te verminderen. Het Lozingenbesluit richt zich op het voorkomen en beperken van de verontreiniging van oppervlaktewater door emissies van met name bestrijdingsmiddelen en meststoffen als gevolg van agrarische activiteiten in de open teelt en de veehouderij. In het lozingenbesluit zijn regels opgenomen voor agrarische activiteiten zoals de akkerbouw, volle-grondsgroententeelt en bloemisterij, fruitteelt en de bollenteelt buiten de gespecialiseerde bollengebieden. Ook voor de veehouderij zijn in het Lozingenbesluit regels opgenomen. Voor een aantal agrarische activiteiten zijn in het Lozingenbesluit geen voorschriften opgenomen. Dit betekent dat lozing op oppervlaktewater als gevolg van deze activiteiten watervergunningplichtig is.

Het gaat hierbij onder andere om activiteiten als:

  • witloftrek,
  • paddenstoelenteelt,
  • pot- en containerteelt; en
  • bollenteelt in gespecialiseerde bollengebieden.


De glastuinbouw valt niet onder het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij, maar is geregeld in het Besluit glastuinbouw.

Een aantal agrarische besluiten, waaronder het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij en het Besluit glastuinbouw zijn inmiddels samengevoegd. Het betreft in totaal een vijftal besluiten die gebaseerd zijn op de Waterwet en/of Wet Milieubeheer. Deze samengevoegde agrarische besluiten zijn opgenomen in het Activiteitenbesluit.

Bestuursakkoord Water (2011)

Het rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven, hebben besloten maatregelen voor een doelmatiger waterbeheer overeen te komen in het Bestuursakkoord Water. Men gaat zich inzetten voor een mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van het watersysteem en de waterketen. Het doel is om de kwaliteit van het beheer te vergroten tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. De burger laten zien wat wordt bereikt en transparant zijn over de kosten. Dat doen de partijen vanuit eigen verantwoordelijkheden waarbij we de expertise en deskundigheid met elkaar delen.

Het Nationaal Bestuursakkoord Water, afgesloten in 2003, geactualiseerd in 2008 en met een looptijd tot 2015, en het Bestuursakkoord Waterketen dat in 2007 is afgesloten met een looptijd tot 2011, hebben de basis gelegd voor het Bestuursakkoord Water. Doel van het Nationaal Bestuursakkoord Water is om het watersysteem ‘op orde te krijgen'.

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, 2011)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte kiest het Rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Nationaal belang 9 omvat “Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling”.

Het Rijk is verantwoordelijk voor het integrale beheer van het hoofdwatersysteem en, samen met de waterschappen, verantwoordelijk voor de bescherming van Nederland tegen overstromingen. Het is belangrijk dat bij ruimtelijke plannen waaronder voor stedelijke (her)ontwikkeling rekening wordt gehouden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Het hoofdwatersysteem van Nederland bestaat uit de Noordzee, de Waddenzee, het IJsselmeer, het Markermeer en de Randmeren, de grote rivieren, de Zuidwestelijke Delta en de rijkskanalen. Omdat het watersysteem deel uitmaakt van vier internationale stroomgebieden (Rijn, Maas, Eems, Schelde) is het noodzakelijk om op nationale en internationale schaal kaders en normen te stellen en beheer te voeren, zowel als het gaat om waterkwaliteit als om waterkwantiteit. Zo wordt voorkomen dat vervuiling of piekbelasting in een stroomgebied een probleem vormt in een boven- of benedenstrooms gebied. Het hoofdwatersysteem, afgezien van de zoute en brakke wateren, heeft een belangrijke functie voor de zoetwatervoorziening in Nederland. Bij watertekorten of dreigende watertekorten kan het Rijk de Nationale Verdringingsreeks in werking laten treden.

Het beheer van het watersysteem is gericht op het meebewegen met natuurlijke processen waar het kan en het bieden van weerstand waar het moet. Naast preventie als primaire pijler bij de bescherming tegen overstromingen, is het waterveiligheidsbeleid ook gericht op het beperken van de gevolgen van een overstroming door keuzes in de ruimtelijke planning en het op orde krijgen en houden van de rampenbeheersing (meerlaagse veiligheid).

Het Rijk beschermt de primaire waterkeringen (dijken, dammen, kunstwerken en duinen) die in beheer zijn bij het Rijk evenals het kustfundament. Ook stelt het Rijk de normen voor de primaire waterkeringen, ook die in beheer bij waterschappen. In het Deltaprogramma werken de gezamenlijke overheden onder regie van de Deltacommissaris aan een totaalpakket aan water- en ruimtelijke oplossingen die voor de korte en lange termijn zekerheid bieden over waterveiligheid en zoetwatervoorziening in samenhang met ruimtelijke ontwikkelingen.

Partiële herziening Omgevingsplan Water 2015

In de partiële herziening Omgevingsplan Water 2015 worden de functies van (onderdelen van) het watersysteem weergegeven. De functies beschrijven de bestemming in waterhuishoudkundige zin van het op en in de bodem vrij aanwezige water (het watersysteem), met het oog op de daarbij betrokken belangen. De functies maken duidelijk welke waterhuishoudkundige eisen van toepassing zijn. De functie-eisen kunnen zowel betrekking hebben op de (grond)waterkwaliteit en -kwantiteit, als op de inrichting en het beheer van oevers, waterbodems en waterhuishoudkundige infrastructuur. De toegekende functies zijn richtinggevend voor de taakuitoefening voor alle bij de waterhuishouding betrokken instanties.

In het natuurgebied is een gebruiksfunctie 'bijzondere waterkwaliteit' gepositioneerd. De ecologische doelen voor de overige wateren zullen uiterlijk 2019 samen met de betrokken gebiedspartners worden afgeleid en in 2021 in provinciaal beleid worden vastgelegd.

Het landelijk gebied ten noorden van de kern ter plaatse van het natuurgebied en ten oosten van het natuurgebied kent een Nevenfunctie ' Water voor behoud archeologisch erfgoed'. Deze functie richt zich op het beschermen van de Provinciale Archeologische en Aardkundige kerngebieden. Voor deze PArK'en werkt het waterschap het Gewenste Grond- en oppervlaktewaterregime (GGOR) uit. Het doel is om het grondwaterbeheer af te stemmen op de aanwezige archeologische waarden, zonder dat dit de functie van het gebied onevenredig schaadt. Tenslotte is er het Waterdoel in het noordelijk deel van het plangebied: Rekening houden met kwetsbaar ondiep grondwater.

De wateropgave zal gebiedsgericht worden opgelost, waarbij de trits vasthouden-bergen-afvoeren het uitgangspunt is. Voor de lange termijn moet rekening worden gehouden met zwaardere, meer ingrijpende maatregelen.

Gestreefd wordt naar het ontwikkelen en instandhouden van een zodanige grondwatersituatie (zowel kwalitatief als kwantitatief) dat naast een duurzaam gebruik tevens een duurzame ontwikkeling van natuur en bosgebieden is gewaarborgd. Van grondwater dient zo effectief mogelijk gebruik te worden gemaakt, waarbij verspilling wordt voorkomen.

Waterkwantiteit/ wateroverlast

Als gevolg van de stijging van de zeespiegel, en de waterpeilstijging van het IJsselmeer, waardoor de mogelijkheden afnemen om onder vrij verval water vanuit het IJsselmeer te lozen op zee, de toename van intensievere buien en nattere winters (klimaatsverandering) en de voortgaande bodemdaling zal het plangebied steeds vaker geconfronteerd worden met wateroverlast.

Tegelijkertijd is bescherming nodig voor de verdroginggevoeligheid van de natuurmonumenten Toppad en Staartreservaat. De uitbreiding van de kern Urk in de komende jaren leidt tot een toename van het verharde oppervlak en tot een verdere vergroting van kansen op wateroverlast. De structuurvisie Urk houdt rekening met ruimte voor een piekberging in een open plas. Voor de langere termijn is het noodzakelijk een calamiteitenberging te realiseren ten behoeve van de opvang van overtollig water. Voor een calamiteitenberging zal samen met de gemeente Noordoostpolder, het waterschap en de provincie naar een oplossing worden gezocht.

In een eerdere versie van het omgevingsplan werden een aantal probleemgebieden aangeduid als wateroplossingsgebieden, waaronder het buitengebied van Flevoland. Omdat er oplossingen op korte termijn mogelijk zijn voor het wateroverlastprobleem, zoals beschreven in de toelichting, is dit gebied niet meer terug te vinden op de Functie en doelenkaart als aandachtsgebied voor wateroverlast 2050.

Milieubeschermingsgebieden

De provincie onderscheidt milieubeschermingsgebieden voor grondwater, stilte, bodem en natuur. Hierin staat het behoud en de ontwikkeling van een specifieke milieukwaliteit centraal. In de gemeente Urk komen alleen milieubeschermingsgebieden voor bodem en natuur voor. In de paragraaf “Milieu” worden eventueel voorkomende milieu-beschermingsgebieden beschreven.

Waterbeheerplan 2016-2021 ‘het waterschap midden in de maatschappij’

Op 27 oktober 2015 is het Waterbeheerplan 2016 - 2021, "Het waterschap midden in de maatschappij " vastgesteld. Dit bevat langetermijndoelen (zichtjaar 2050), doelen voor de periode 2016 - 2021 en maatregelen die het waterschap samen met de gebiedspartners uit gaat voeren. Deze hebben betrekking op:

  • waterveiligheid: veilige omgeving om te wonen, werken en recreëren;
  • schoon water: goede kansen voor flora en fauna, schoon oppervlaktewater en robuust, doelmatig en duurzaam afvalwatersysteem;
  • voldoende water: watersysteem op orde en waterpeil juist ingesteld, beperking kans op wateroverlast en watertekort;
  • water en ruimte: beheergebied is waterobuust en klimaatbestendig ingericht.

Het gaat daarbij om reguliere werkzaamheden zoals peilbeheer, onderhoud aan dijken en het zuiveren van afvalwater en om nieuwe ontwikkelingen zoals de implementatie van de Deltabeslissing Waterveiligheid.

4.9.3 Water in het bestemmingsplan

Centraal in het rijks- en provinciale beleid staat het uitgangspunt dat water moet worden gezien als ordenend principe. Dit betekent dat effecten van nieuwe ontwikkelingen op de waterhuishouding inzichtelijk moeten worden gemaakt. In het bestemmingsplan moet daarom een waterparagraaf worden opgenomen. Voor nieuwe ruimtelijke plannen geldt bovendien de ‘watertoets’ die verplicht tot overleg met de waterbeheerder over voorgenomen ontwikkelingen, voordat een bestemmingsplan in procedure wordt gebracht.

Het bestemmingsplan buitengebied is een overwegend conserverend plan waarin voornamelijk de bestaande situatie opnieuw wordt vastgelegd. Het bestemmingsplan beoogt dan ook geen veranderingen te brengen in het heersende watersysteem in het gebied. Het bestemmingsplan heeft geen gevolgen voor de waterhuishoudkundige doelen in het bestemmingsplan.

Wel vloeien uit het waterbeleid een aantal uitgangspunten voor het bestemmingsplan voort. Deze zijn:

  • de kavelsloten staan in hoofdzaak ten dienste van de agrarische functie en behoren als zodanig binnen de gebiedsbestemming ‘Agrarisch’. De aanleg van duurzame oevers is binnen de gebiedsbestemming mogelijk;
  • om de verbreding van tochten (ten behoeve van de realisering van extra waterberging) mogelijk te maken, is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Voorafgaand aan de uitoefening van deze wijzigingsbevoegdheid zal -met het oog op bovenstaande- het waterschap als waterbeheerder advies worden gevraagd over de voorgenomen bestemmingswijziging;
  • het onderhavige plan biedt mogelijkheden voor erfvergroting. Het is mogelijk dat bij een dergelijke vergroting (waarbij onverhard oppervlak wordt gewijzigd in verhard oppervlak) de geldende bergingsnorm wordt overschreden. Dit heeft dan mogelijk (negatieve) gevolgen voor het watersysteem. De bergingsnorm geldt voor elke netto toename aan verharding maar is niet verplicht bij plannen met een toename van de verharding < 2.500 m2 in landelijk gebied en < 750 m2 in (nieuw en bestaand) stedelijk gebied. Dit omdat de aanleg praktisch uitvoerbaar en functioneel moet zijn. Extra verharding moet gecompenseerd worden door de aanleg van waterberging die uitgedrukt wordt in oppervlakte aan open water. De compensatie is aanvullend op en staat in verbinding met het al aanwezige watersysteem. De aanwezige capaciteit aan waterberging mag niet afnemen. De compensatie moet gerealiseerd zijn voordat gestart wordt met de aanleg van de verharding of de demping van bestaand open water.
  • het waterschap heeft als beleid het verder ontwikkelen van duurzame oevers. Dit mede om de waterkwaliteit te verbeteren en de oppervlakte open water uit te breiden. Het onderhavige plan maakt deze ontwikkeling mogelijk;
  • bij waterkeringen in het IJsselmeergebied moet een reservering plaatsvinden van 100 meter binnendijks en 175 meter buitendijks ten behoeve van een vrijwaringszone: de vrijwaringszones aan de dijken, die eventuele toekomstige dijkversterkingen moeten veiligstellen, zijn op de verbeelding weergegeven als een aanduiding. De waterkering zelf is aangegeven met een dubbelbestemming.

4.10 Duurzaam bouwen

De gemeente Urk heeft de ambitie om bij nieuwe ontwikkelingen rekening te houden met het klimaat en duurzaamheid. Om bij nieuwbouw in te spelen op het klimaat en duurzaamheid dient op uitvoeringsniveau aandacht besteed te worden aan onder andere materiaalgebruik. Aangesloten wordt wat bij wat wettelijk verplicht is bij de nieuwbouw.

4.11 Ladder duurzame verstedelijking

De wijzigingsbevoegdheden in het plan zien in de bestemming Agrarisch voor omzetting naar paardenhouderij, Bedrijf, Wonen of recreatieve bedrijvigheid zijn gangbare bepalingen in een bestemmingsplan voor een buitengebied. Ze zijn bedoeld om het buitengebied vitaal te houden. In de aangehaalde uitspraak ging het om een wijzigingsbevoegdheid waarmee een bedrijventerrein uitgebreid kon worden. Dat is een stedelijke ontwikkeling. De vraag ligt voor of een omzetting van een agrarisch bedrijf naar paardenhouderij, Bedrijf, Wonen of recreatieve bedrijvigheid als een stedelijke ontwikkeling moet worden aangemerkt.

Uit jurisprudentie blijkt dat het moet gaan om een "functieverandering en nieuwbouw van een zekere omvang". Duidelijk is dat het toevoegen van 1 woning niet als een stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt. Verder blijkt dat de Raad van State aan de hand van de omvang van een functieverandering en de toename aan bebouwing beschouwt. Kleinschalige bedrijfsbebouwing of de realisatie van enkele gebouwen voor verblijfsrecreatie worden niet gezien als een stedelijke voorziening. Hiermee kan de ontwikkeling niet als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in de Ladder wordt aangemerkt. (bron: TBR 2015/2)

Toegepast op de wijzigingsbevoegdheden in het buitengebied van Urk kunnen we concluderen dat er geen sprake is van ontwikkelingen die als een stedelijke voorziening gezien kunnen worden. Daarmee is geen sprake van stedelijke ontwikkelingen.

  • De wijzigingsbevoegdheid (art 3.8.1) waarmee agrarische bouwvlakken kunnen worden vergroot naar 2 ha, lijkt naar de aard niet als een stedelijke voorziening te kunnen worden beschouwd. Of de vergroting van de bouwmogelijkheden beperkt zijn hangt af van de grootte van het huidige bouwvlak.
  • De wijzigingsbevoegdheid (art 3.8.3) waarmee een agrarisch bedrijf mag worden omgezet naar een paardenhouderij, maakt mogelijk dat op het bestaande bouwvlak de gronden en bebouwing gebruikt mogen worden voor een paardenhouderij. Hierdoor is er geen of nauwelijks toename in de bebouwing mogelijk.
  • De wijzigingsbevoegdheid (art 3.8.4) ) waarmee een agrarisch bedrijf mag worden omgezet naar een bedrijf van categorie 1 en 2 van de bedrijvenlijst. Dit zijn bedrijfsactiviteiten met een beperkte impact op de omgeving. Ook hier is geen nieuwe bebouwing toegestaan.
  • De wijzigingsbevoegdheid (art 3.8.5 en 4.7.1) waarmee een (agrarisch) bedrijf mag worden omgezet naar Wonen maakt uitsluitend een bestemmingswijziging mogelijk zonder dat er extra woningen worden toegevoegd aan het gebied. De voormalige bedrijfswoning wordt door de wijzigingsbevoegdheid een burgerwoning. Er is geen extra bebouwing toegestaan.
  • De wijzigingsbevoegdheid (art 3.8.6 en 4.7.2) waarmee een (agrarisch) bedrijf mag worden omgezet naar een recreatieve functie regelt dat op het voormalige agrarische bouwvlak danwel bedrijfsbestemming niet meer bebouwing mag komen dan er stond ten behoeve van het agrarische bedrijf. Binnen die bebouwing is een toiletgebouw van beperkte omvang toegestaan ten behoeve van de recreatieve functies.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Algemene juridische opzet

In dit hoofdstuk worden de van het bestemmingsplan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien. De regels van dit bestemmingsplan geven inhoud aan de bestemmingen binnen het plangebied. Aan de in het plangebied voorkomende bestemmingen zijn in de regels bepalingen gekoppeld waarmee het gebruik en de toegestane bebouwing zijn geregeld.

Het bestemmingsplan vormt bij de aanvraag van de vergunning voor het bouwen als belangrijk toetsingskader. Een heldere opzet van de regels draagt derhalve bij aan de inrichting van het plangebied en de toekomstige handhaafbaarheid in het gebied. De regels en verbeelding van het bestemmingsplan vormen samen het juridische deel van het bestemmingsplan.

Verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen en dubbelbestemmingen die in het gebied voorkomen, in beeld gebracht. Ook zijn aanduidingen opgenomen voor specifieke ruimtelijke elementen die een nadere regeling behoeven.

Regels

De opbouw van de regels is gelijk aan die van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012. De opbouw van de regels is als volgt:

Inleidende regels

De Inleidende regels geven de algemene bepalingen weer. Het betreft de begripsbepalingen (artikel 1), waarin de in het plan voorkomende begrippen zijn gedefinieerd.

Uit de begripsomschrijving is één begrip gelicht, namelijk 'bouwperceel'. Het bouwperceel is als volgt omschreven: 'een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten'. Hiermee wordt het deel van het eigendomsperceel bedoeld.

In artikel 2 'Wijze van meten' is aangegeven hoe de in het plan i.c. met name de in de bouwregels voorgeschreven maatvoering gemeten moet worden.

Bestemmingsregels

In de Bestemmingsregels zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. Per bestemming is bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels ten aanzien van de verschillende bestemmingen gelden. Tevens zijn waar mogelijk flexibiliteitsbepalingen opgenomen (afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden);

In de Algemene regels staan bepalingen die, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, voor het hele plangebied gelden. Hieronder valt onder andere de algemene afwijkingsregeling, die het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid geeft om op ondergeschikte punten van de regels in hoofdstuk 2 af te wijken.

Dubbelbestemmingen

Deze bestemmingen bevatten aanvullende bepalingen ten opzichte van de primaire bestemmingen. Onder andere de binnen het plangebied aanwezige gasleiding, de rioolpersleiding, de archeologische waarden, de ecologisch waarden, de waterkering en waterstaatkundige werken zijn op de verbeelding bestemd voor dubbelbestemming.

Deze (dubbel)bestemmingen prevaleren ten opzichte van de onderliggende (primaire) bestemmingen.

Overgangs- en slotregels

De Overgangs- en slotregels hebben betrekking op het overgangsrecht en de slotbepaling.

5.2 Bestemmingen

5.2.1 Agrarisch

In het bestemmingsplan is één agrarische bestemming opgenomen. Binnen de bestemming 'Agrarisch' is aan de bestaande agrarische bedrijven een bebouwingsvlak toegekend. In beginsel mag uitsluitend hierbinnen gebouwd worden. Een bouwperceel is voorzien van een maximum bebouwingspercentage.

Deze bestemming heeft zowel betrekking op de zgn. grondgebonden agrarische bedrijvigheid (bijv. melkveehouderij/ akkerbouwbedrijf) als op de niet grondgebonden agrarische bedrijvigheid.

De maatvoering van het bouwperceel is reeds op een vergroting afgestemd. Binnen het bouwvlak mag een agrarisch bedrijf bebouwing ten behoeve van het agrarisch bedrijf oprichten. Per bouwvlak is één bedrijfswoning toegestaan met een maximale inhoudsmaat van 800 m³. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om de bedrijfswoning te vergroten tot maximaal 1.000 m³. Voor karakteristieke panden geldt als specifieke regel dat de hoofdvorm en de situering behouden dienen te blijven. Daarnaast mag per agrarisch bouwvlak een oppervlakte van 2.500 m² aan kassen worden opgericht en is een biovergistingsinstallatie toegestaan. De buiten het bouwvlak gelegen gronden betreffen de productiegronden.

De gebouwen dienen op een afstand van minimaal 20 meter, loodrecht gemeten vanuit de as van de weg, gebouwd te worden. Indien de bestaande afstand reeds minder bedraagt dan 20 meter, dan geldt die bestaande afstand als de minimaal in acht te nemen afstand.

Door middel van toepassing van een wijzigingsbevoegheid is het mogelijk een bouwvlak (zijnde het gebied waarbinnen bebouwing is toegestaan) te verschuiven en of te vergroten.

Voor zover dit betrekking heeft op een bouwvlak voorzien van de aanduiding 'intensieve veehouderij' is dit uitsluitend mogelijk indien dit noodzakelijk is vanuit een oogpunt van dierenwelzijn. In geen geval is het toegestaan het aantal dierplaatsen hiermee te verruimen.

Voor wat betreft het vergroten van het bouwvlak geldt als één van de voorwaarden dat de wezenlijke kenmerken of waarden van het Natura 2000-gebied door ammoniakdepositie niet worden aangetast. Bouwvlakken kunnen via een wijzigingsbevoegdheid worden vergroot tot maximaal 2 hectare.

Voorwaarde voor de uitbreiding/ wijziging van de bestaande veestapel en /of de oprichting en/ of wijziging en/ of uitbreiding van mestplaten, mestsilo's en mest- en/ of organische (bij)productvergisting is dat deze niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie vanuit de betreffende inrichting. Eventueel nog niet gerealiseerd gebruik overeenkomstig een ten tijde van het bestemmingsplan verleende en onherroepelijke vergunning op basis van artikel 19 d Natuurbeschermingswet 1998 is toegestaan.

De twee in het gebied voorkomende, intensieve agrarische bedrijven (pluimveehouderij en pelsdierhouderij) en de paardenhouderij zijn specifiek op de verbeelding aangegeven. Voor het overige zijn uitsluitend grondgebonden agrarische bedrijven toegestaan.

Met name de bestaande erfsingelbeplanting is landschappelijk en cultuurhistorisch waardevol en is middels een omgevingsvergunning (aanlegvergunning)stelsel beschermd.

De bestemming omvat een nadere eisenregeling o.a. met betrekking tot de plaatsing van bouwwerken in relatie tot deze kenmerkende erfsingelbeplanting. Voorts bevat dit artikel een afwijkingsmogelijkheid voor onder andere het uitoefenen van niet-agrarische nevenactiviteiten, waaronder aan het landelijk gebied inherente bedrijfsactiviteiten vallen alsmede kleinschalig kamperen en de realisatie van een biovergistingsinstallatie voor de verwerking van van derden afkomstige grondstoffen.

Tevens is de mogelijkheid opgenomen om woningen te bestemmen als 'plattelandswoning'. In het kort houdt dit in dat een voormalige agrarische bedrijfswoning bewoond mag worden door derden (niet zijnde een agrariër betrokken bij het agrarisch bedrijf) zonder dat de woning als een (milieu)gevoelige functie wordt aangemerkt ten opzichte van dat bedrijf. Voorwaarde hiervoor is dat een dergelijk gebruik vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar is.

De binnen het plangebied voorkomende karakteristieke (agrarische ) bebouwing is voorzien van een aanduiding "karakteristiek". De uitwendige hoofdvorm van de als zodanig aangegeven (hoofd) gebouwen dient behouden te blijven. Ingeval het karakteristieke bouwwerk door een calamiteit teniet is gegaan dan wel de instandhouding van het karakteristieke bouwwerk in redelijkheid niet kan worden gevergd bij het uitblijven van een financiële tegemoetkoming of op een andere wijze, mag worden afgeweken van de aan de karaktericiteit verbonden bebouwingsbepalingen.

Via een afwijkingsbevoegdheid ten aanzien van het gebruik kunnen burgemeester en wethouders een niet-agrarische nevenactiviteit toestaan in bestaande bebouwing tot een maximale omvang van 500 m².

Via wijzigingsbevoegdheden en afwijkingsmogelijkheden zijn enkele niet met het buitengebied strijdige ontwikkelingen zoals weergegeven in de gemeentelijke structuurvisie verwerkt. Zo is het via een wijzigingsbevoegdheid onder andere mogelijk om een beëindigd agrarisch bedrijf om te zetten naar een niet-agrarisch bedrijf dan wel naar een paardenhouderij, een woonbestemming dan wel naar recreatieve bedrijvigheid.

5.2.2 Bedrijf

Twee in het gebied aanwezige, niet-agrarische bedrijven, te weten het hoveniers- en tuincentrum aan de Staartweg en het bouwbedrijf aan de Vormtweg zijn bestemd voor Bedrijf. Deze bedrijven zijn specifiek aangeduid.

Vanwege de aanwezige erfsingelbeplanting zijn deze gronden mede bestemd voor de instandhouding van deze landschappelijk waardevolle beplanting.

De bebouwing mag uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak. Het hiervoor in het bouwvlak aangegeven bebouwingspercentage mag niet worden overschreden. Ook hierbij geldt dat de gebouwen in beginsel op een afstand loodrecht gemeten vanuit de as van de weg minimaal 20 meter dient te bedragen.

Met name de bestaande erfsingelbeplanting is landschappelijk en cultuurhistorisch waardevol en is middels een omgevingsvergunning-/aanlegvergunningstelsel beschermd.

De bestemming omvat een nadere eisenregeling o.a. met betrekking tot de plaatsing van bouwwerken in relatie tot de ook voor een van de betreffende percelen kenmerkende erfsingelbeplanting.

Voorts bevat dit artikel een afwijkingsmogelijkheid voor onder andere het uitoefenen van van bedrijven tot en met milieucategorie 2 genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 1) dan wel andere dan in de Staat van Bedrijfsactiviteiten genoemde bedrijven, mits het betreft bedrijven die, gezien de milieugevolgen daarvan voor de omgeving, redelijkerwijs kunnen worden gelijk gesteld met maximaal de in de Staat van Bedrijfsactiviteiten opgenomen milieucategorie 2 bedrijven.

Ingeval een bedrijf de activiteiten beëindigt dan kan de bestemming gewijzigd worden in een woonbestemming alsmede in een bestemming recreatieve bedrijvigheid. Laatstgenoemde functie biedt de mogelijkheid voor toeristisch kamperen in de vorm van kampeergelegenheid voor tenten, vouw- en toercaravans en kampeerauto's. De recreatieve bestemming biedt ook de mogelijkheid om een pension te exploiteren dan wel deze gronden in te richten en te gebruiken voor dagrecreatie.

5.2.3 Bos

Deze bestemming betreft het Urkerbos. Het gebied valt in twee delen uiteen: het ten oosten van de Vormtweg gelegen bosgebied, dat een medegebruik kent ten behoeve van extensieve dagrecreatie en het ten westen van de Vormtweg gelegen deel, dat uitsluitend bos betreft.

Laatstgenoemde gronden zijn gericht op het behoud van de hierbinnen voorkomende natuur- en landschapswaarden. Het ten oosten van de Vormtweg gelegen bosgebied heeft naast de instandhouding van de natuur- en landschapswaarden, tevens een recreatieve functie.

Door middel van een afwijkingsprocedure kunnen er maximaal 2 gebouwtjes voor het beheer en onderhoud worden geplaatst, waarbij uiteraard geen schade mag worden toegebracht aan de natuurwaarden (aan de 'spelregels EHS' van de provincie Flevoland dient te worden voldaan).

Vanwege de aanwezige natuur- en landschapswaarden is er een omgevingsvergunning-/aanlegvergunningsplicht opgenomen voor het uitvoeren van een aantal nader genoemde werkzaamheden die deze natuurlijke en/ of landschappelijke waarden kunnen aantasten.

5.2.4 Gemengd

De (het) bestaande jongerenopvang(werk) en een koffiebar die zijn ondergebracht in het pand Urkerweg 64 (de Rots) zijn bestemd voor Horeca categorie 3 en 4. Hierbinnen is een gebruik voor bar/ dancing en bar toegestaan. De bestemming biedt tevens de mogelijkheid voor een gebruik voor maatschappelijke en culturele dienstverlening. Gebruik voor bewoning is uitgesloten. Het gebruik voor horeca is uitsluitend toegestaan in de kelderverdieping.

5.2.5 Groen

De bestemming 'Groen' heeft betrekking op de gronden die liggen rondom het gebouw de Rots aan de Urkerweg. Deze groenvoorziening dient voor een goede landschappelijke inpassing van de hier aanwezige bebouwing.

5.2.6 Maatschappelijk

Deze bestemming heeft betrekking op de begraafplaats aan de Staartweg, de opslagplaats van de stichting Het Flevolandschap, de kinderboerderij aan de Urkerweg en de verenigingsgebouwen aan de Vormtweg. De bestemming biedt de mogelijkheid voor in het kader van de toegekende functies benodigde bebouwing.

Op de voor de van de aanduiding "begraafplaats" voorziene gronden is er de mogelijkheid voor de bouw van een aula-/ beheergebouw.

De bestemming biedt eveneens de mogelijkheid voor een beheergebouw binnen de gronden die in gebruik zijn bij het Flevolandschap.

De aanwezige gebouwen binnen de gronden voorzien van de aanduiding "Verenigingsleven" zijn als zodanig bestemd. De oppervlakte van een gebouw mag maximaal 200 m² bedragen. Indien een gebouw nu al groter is dan 200 m2 dan geldt de bestaande oppervlakte als de maximaal toegestane oppervlakte. Ook biedt het plan de mogelijkheid om, door toepassing van een afwijkingsprocedure, de oppervlakte van een verenigingsgebouw te vergroten tot maximaal 400 m2 De gezamenlijke oppervlakte van de verenigingsgebouwen mag niet meer bedragen dan 2700 m2.

De gebouwen binnen de gronden voorzien van de aanduiding "kinderboerderij" mogen uitsluitend worden gebouwd binnen de gronden die zijn voorzien van de aanduiding "gebouwen toegestaan". Binnen deze bestemming zijn zowel de kinderboerderij, een schuur, dierenverblijfplaatsen (i.c. stallen), een bezoekersruimte en een kantoor, alsmede vergader- en kleedruimtes toegestaan. De gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen ten behoeve van de kinderboerderij mag maximaal 1000 m2 bedragen. Deze oppervlakte kan door middel van toepassing van een afwijkingsprocedure worden vergroot tot 1200 m².

5.2.7 Natuur

Deze bestemming heeft betrekking op de natuurgebieden Toppad en Staartreservaat. De bestemming beoogt de bescherming en ontwikkeling van de binnen deze gronden voorkomende landschaps- en natuurwaarden.

Het noordelijke en westelijke deel van het Toppad is voorzien van een overgangszone die dient als bufferzone voor het daaraan grenzende natuurgebied.

Vanwege de aanwezige natuur- en landschapswaarden is er een omgevingsvergunning-/ aanlegvergunningsplicht opgenomen voor het uitvoeren van nader genoemde werkzaamheden die deze natuurlijke en /of landschappelijke waarden kunnen aantasten

5.2.8 Recreatie

Het volkstuinencomplex aan de Staartweg is bestemd voor 'Recreatie'. De bestemming biedt de mogelijkheid voor de bouw/ plaatsing van een gemeenschappelijke ruimte/ schuilgelegenheid. Het plan biedt daarnaast de mogelijkheid om per individuele volkstuin een kasje en of schuurtje te plaatsen. De gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen (kas/ schuurtje) per individuele volkstuin mag niet meer dan 8 m2 bedragen.

5.2.9 Recreatie - Verblijfsrecreatie

De bestaande camping in het Urkerbos is bestemd voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'. Naast de mogelijkheid voor het exploiteren van een camping biedt deze bestemming de mogelijkheid voor het houden van paarden/ manege.

Naast een gebruik voor horeca als onderdeel van de verblijfsrecreatie (i.c. kantine en snackbar) is het tevens toegestaan in beperkte mate horeca uit te oefenen anders dan in het kader van de verblijfsrecreatie. Zo biedt het plan de mogelijkheid voor het houden van kleinschalige feesten en partijen voor andere personen dan de campinggasten/ -bezoekers. Uitgangspunt hierbij is dat er geen sprake mag zijn van een zelfstandige horeca-uitoefening.

Naast de mogelijkheid voor de plaatsing van tenten en caravans biedt het plan ook de mogelijkheid voor de plaatsing van 90 stacaravans en 5 trekkershutten.

In het plan is ook de mogelijkheid opgenomen voor een (overdekt) zwembad, een kantine, een kampwinkel, een drietal groepsaccommodaties alsmede voor een bedrijfswoning.

5.2.10 Sport

Het sportpark aan de Vormtweg en de manege aan de Staartweg zijn bestemd voor 'Sport'. De voorkomende functies zijn specifiek aangeduid op de verbeelding, i.c. met de aanduidingen "specifieke vorm van sport – manege 1", "specifieke vorm van sport – manege 2", "sportveld" en "specifieke vorm van sport - buitensport".

Binnen de gronden voorzien van de aanduiding "manege" is de mogelijkheid opgenomen voor manegehallen alsmede voor een instructie-/ opslag en kantoorruimte. Binnen deze gronden is de bouw van een bedrijfswoning met aanbouwen/ bijgebouwen mogelijk.

De gronden voorzien van de aanduiding "sportveld" bieden de mogelijkheid voor een kleedaccommodatie en een kantine alsmede voor een tribune en een cameratoren.

De van de aanduiding "buitensport" voorziene gronden staan een gebruik toe voor zogenaamde outdoorsporten, niet zijnde lawaai en of motorsporten. Ook is het toegestaan ter plekke een fysiotherapie uit te oefenen. De bestaande karakteristieke schuur dient gehandhaafd te blijven. Binnenactiviteiten dienen hierin plaats te vinden. Het plan biedt daarnaast de mogelijkheid voor een bedrijfswoning.

5.2.11 Verkeer

De hoofdwegen in het plangebied, i.c. de Staartweg, de Urkerweg en de Vormtweg zijn bestemd voor 'Verkeer'. De bestemming omvat tevens bermen, paden en water.

5.2.12 Water

Met betrekking tot de gronden bestemd voor 'Water' kan worden opgemerkt dat alleen belangrijke watergangen apart zijn bestemd als water. Het betreft hier het deel van de Urkervaart dat in het plangebied ligt. De watergang langs de noordzijde van de Staartweg maakt onderdeel uit van het wateraanvoersysteem dat begint bij de hevel ter hoogte van de Westermeerdijk. Deze heeft net als de Urker d-tocht ook de bestemming 'Water' gekregen. De overige watergangen zijn opgenomen binnen de gebiedsbestemmingen.

5.2.13 Wonen

In deze bestemming zijn de in het gebied voorkomende burgerwoningen opgenomen. Het plan maakt onderscheid in twee, in maatvoering verschillende woningcategorieën. Het betreft hier enerzijds de voormalige arbeiderswoningen en anderzijds voormalige agrarische hoofdgebouwen die thans worden gebruikt voor bewoning. Per bestemmingsvlak is één woning toegestaan, dan wel het op de plankaart aangegeven aantal. In het laatste geval gaat het vooral om de voormalige landarbeiderswoningen. Een deel van de woningen, te weten de voormalige landarbeiderswoningen maar ook de aan het agrarisch gebruik onttrokken hoofdgebouwen zijn als karakteristiek aangemerkt. De karaktericiteit van deze hoofdgebouwen is beschreven in een bijlage (bijlage 5 bij de regels) en per bouwvlak is aangegeven welke karakteristiek voor dat bouwvlak geldt. Voor deze karakteristieke panden geldt als specifieke regel dat de hoofdvorm en situering behouden dienen te blijven.

Het plan biedt de mogelijkheid voor een beroep aan huis. Randvoorwaarden hierbij zijn dat hiervoor maximaal 40 % van de vloeroppervlakte met een maximum van 50 m2 mag worden gebruikt. Door toepassing van een afwijking mag de hiervoor aan wenden vloeroppervlakte worden verruimd tot maximaal 75 m2 (mits niet meer dan 40 % van de vloeroppervlakte van de woning).

Ook biedt het plan de mogelijkheid voor het uitoefenen van kleinschalige agrarische en ambachtelijke bedrijvigheid tot maximaal 30 % van de vloeroppervlakte met een maximum van 120 m2.

5.2.14 Dubbelbestemmingen

Waterstaat - Waterkering

De dubbelbestemming 'Waterstaat- Waterkering' is opgenomen om de belangen van de dijk langs het IJsselmeer te beschermen.

Leiding - Gas

De gasleiding onder de Urkerweg is bestemd als dubbelbestemming 'Leiding - Gas'. Deze leiding heeft een werkdruk van 8 bar. Aan weerszijden van de leiding is een strook van 5 m opgenomen bedoeld voor de aanleg, de instandhouding, het onderhoud en de bescherming van de gasleiding.

Leiding - Riool

De bestaande rioolleiding langs de Urkerweg is door middel van een hartlijn met een dubbelbestemming opgenomen op de verbeelding. Deze dubbelbestemming is bedoeld om te voorkomen dat de leiding beschadigd wordt tijdens graaf- en aanlegwerkzaamheden.

Waarde - Archeologie (1 t/m 7)

De archeologische beleidskaart (zie paragraaf 2.1.4) van de gemeente is één op één verwerkt op de verbeelding en van een set regels voorzien. Voor het plangebied gelden zes verschillende dubbelbestemmingen voor archeologie. Afhankelijk van de toegekende archeologische waarde geldt voor het oprichten van nieuwe bebouwing groter dan de voor die toegekende waarde opgenomen oppervlakte en dieper dan de daarvoor aangegeven diepte dat deze slechts zijn toegestaan indien de aanwezige archeologische waarden voldoende zijn zeker gesteld dan wel niet onevenredig worden geschaad. Voor het uitvoeren van een aantal opgenomen werken, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden is een omgevingsvergunning ( zgn. aanlegvergunning) vereist. Deze vergunning is niet nodig ingeval het gaat om werken en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen dan wel in uitvoering zijn op het moment waarop het bestemmingsplan rechtskracht verkrijgt dan wel ingeval voor deze werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden eerder reeds een vergunning is verleend. Binnen de gronden voorzien van de aanduiding "1" geldt dat daarop in het geheel geen bebouwing is toegestaan. Voor grondbewerking dieper dan 30 cm is een omgevingsvergunning vereist.

Waarde - Ecologie

De door de provincie aangewezen ecologische hoofdstructuur heeft in dit bestemmingsplan een dubbelbestemming gekregen. Deze bestemming regelt dat toetsing aan ecologische waarden bij sommige vergunningaanvragen verplicht is.

Waterstaat - Waterkering

De dubbelbestemming 'Waterstaat- Waterkering' heeft betrekking op de gronden waarop volgens de keur van het Waterschap Zuiderzeeland een beperking geldt in verband met de waterkerende functie van deze gronden. Dit betreft de primaire waterkering. Voor werken en werkzaamheden die binnen dit gebied uitgevoerd moeten worden is veelal een keurvergunning vereist. De keurvergunning prevaleert ten opzichte van een verleende omgevingsvergunning. Dit houdt in dat, ook al is er een omgevingsvergunning verleend, zonder keurvergunning de betreffende werkzaamheden niet uitgevoerd mogen worden.

5.3 Algemene regels

Algemene gebruiksregels

Om tegen afwijkend gebruik op te kunnen treden zijn deze in de regels expliciet omschreven/ opgenomen. Als een zodanig gebruik is onder andere bepaald dat het verboden is gronden en bouwwerken ten behoeve van de wijziging en/ of uitbreiding van de bestaande veestapel (of wijziging van het bestaande stalsysteem) en/ of ten behoeve van de oprichting en/ of wijziging en/ of uitbreiding van mestplaten, mestsilo's en mest- en/ of organische (bij)productvergisting, waarbij een toename van stikstofdepositie plaatsvindt vanuit de betreffende inrichting. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning van het voorgaande afwijken wanneer het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van de wijziging en/ of uitbreiding van de bestaande veestapel (of wijziging van het bestaande stalsysteem) en/of ten behoeve van de oprichting en/ of wijziging en/ of uitbreiding van mestplaten, mestsilo's en mest- en/ of organische (bij)productvestiging, een stikstofdepositie veroorzaakt op voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000 gebied die afzonderlijk en, in geval het project of de handeling betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, derde lid van de Wet milieubeheer, in cumulatie met andere projecten of handelingen met betrekking tot dezelfde inrichting in de periode waarvoor het Programma Aanpak Stikstof geldt, op grond van artikel 19 km, eerste lid Natuurbeschermingswet 1998 mogelijk is.

Voordat burgemeester en wethouders een dergelijke afwijking verlenen vragen zij het bevoegd gezag Nb-wet om advies. De adviesaanvraag zal in ieder geval betrekking hebben op de vraag of de handeling die het betreft past binnen de beleidskaders die het betrokken bevoegd gezag hiertoe heeft vastgesteld binnen het Programma Aanpak Stikstof en op de vraag of er nog voldoende ontwikkelruimte beschikbaar is binnen het Programma Aanpak Stikstof.

Algemene aanduidingsregels

Aardkundig monument

Deze aanduiding is toegekend aan het geologisch, geomorfologisch en bodemkundig waardevolle object 'geologisch reservaat P. van der Lijn'. Het bijzondere belang van dit aardkundige monument wordt door middel van de aanduiding 'aardkundig monument' benadrukt (signalerende functie).

Vrijwaringszone - dijk 1 en 2  

Deze aanduidingen zijn op basis van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening toegekend aan het deel van waterkerende dijk dat valt binnen het plangebied. Om een eventuele aantasting van de waterkerende functie te voorkomen mogen uitsluitend bouwwerken worden opgericht ter bescherming / ten behoeve van deze waterkerende functie.

Algemene afwijkingsregels

Hierin zijn afwijkingsmogelijkheden opgenomen die van toepassing zijn op alle bestemmingen. Deels betreft het, met het oog op de feitelijke situatie of een concreet bouwplan, in beperkte mate aan kunnen passen van de regels voor wat betreft het gebruik en/ of de toegestane bebouwing.

Daarnaast biedt deze regeling de mogelijkheid om in te kunnen spelen op een latente, bij de planvoorbereiding niet voorziene, behoefte aan kleinschalige voorzieningen zoals bouwwerken voor openbaar nut.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan dient op grond van artikel 6.12 Wro onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Het voorliggend bestemmingsplan betreft met name het vastleggen van de bestaande situatie, alsmede het mogelijk kunnen maken van gewenste ontwikkelingen in het gebied. De realisering betreft grotendeels initiatieven van particulieren en initiatieven van andere overheden dan de gemeente. Bij de initiatieven zullen de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid aangetoond moeten worden. De kosten van deze initiatieven komen niet voor rekening van de gemeente, maar komen voor rekening van de initiatiefnemers. Voor de gemeente zijn daaraan slechts in zeer beperkte mate kosten verbonden. Het plan is derhalve uitvoerbaar te achten. Eventuele kosten zullen verhaald worden op basis van de legesverordening, dan wel zullen afspraken worden vastgelegd in anterieure overeenkomsten.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het wettelijke verplichte overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan op 19 november 2015 toegezonden aan het Rijk, de Provincie Flevoland, de buurgemeenten en het Waterschap Zuiderzeeland met het verzoek om uiterlijk 31 december 2015 met een reactie te komen.

Vier vooroverlegpartners hebben gereageerd.

Inspraak

Op basis van de gemeentelijke inspraakverordening heeft het voorontwerpbestemmingsplan vanaf 19 november 2015 voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn 8 inspraakreacties ingediend.

In de Reactienota inspraak en overleg zijn de vooroverleg- en de inspraakreacties samengevat en van een reactie voorzien. De reactienota is toegevoegd als bijlage 4.

Tervisielegging ontwerpbestemmingsplan/PlanMER

Het ontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied' heeft samen met het planMER van 11 maart 2016 tot en met 21 april 2016 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Van deze ter visielegging is openbare kennisgeving gedaan aan het begin van bovengenoemde termijn. Gedurende de periode van ter visielegging kon een ieder zienswijzen omtrent het ontwerpbestemmingsplan en de MER kenbaar maken.

Ontvangen zienswijzen
De gemeente heeft gedurende de periode van terinzagelegging vijf zienswijzen ontvangen. Alle zienswijzen zijn tijdig en correct ontvangen en daarmee ontvankelijk.
In de 'Reactienota zienswijzen/advies Cie MER bestemmingsplan en MER Buitengebied' zijn de zienswijzen kort weergegeven en van een gemeentelijke reactie voorzien. De reactienota is als bijlage 5 opgenomen in de toelichting.

Ambtshalve wijzigingsvoorstellen
Sinds het ontwerpbestemmingsplan in procedure is gebracht, zijn er nog enkele zaken naar voren gekomen die aanpassing behoeven.
Verwezen wordt naar de ambtshalve wijzigingen zoals opgenomen in de 'Reactienota zienswijzen/advies Cie MER bestemmingsplan en MER Buitengebied' (zie bijlage 5).

Vaststelling bestemmingsplan

Het bestemmingsplan 'Buitengebied', is op 7 juli 2016 door de gemeenteraad van Urk gewijzigd vastgesteld. Voor de inhoud van het besluit wordt verwezen naar de tekst van het bijgevoegde Vaststellingsbesluit.

6.3 Handhaving bestemmingsplan

Indien de voorschriften bij het bestemmingsplan niet worden nageleefd, is er sprake van een strijdige situatie. Op grond van de Wet ruimtelijke ordening is het college van burgemeesters en wethouders het bevoegd gezag om handhavend op te treden tegen strijdig gebruik van een bestemmingplan.

In de praktijk houdt dit in dat of de toezichthouder strijdig gebruik kan opmerken of dat naar aanleiding van een melding, klacht of handhavingsverzoek van een burger strijdig gebruik wordt gesignaleerd. Bij het constateren van een overtreding van de voorschriften zal in eerste instantie gekeken worden naar de mogelijkheid van legalisatie. Indien dit niet tot de mogelijkheden behoort dan zal handhavend moeten worden opgetreden, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. Dat kan zich voordoen als sprake is van concreet zicht op legalisatie. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

De handhaving komt programmatisch tot stand. Dit houdt in dat doelen en prioriteiten van de handhaving gebaseerd op een risico-analyse zijn terug te vinden in handhavingsbeleid van de gemeente Urk. Dit beleid is momenteel in ontwikkeling en zal naar verwachting in 2016 in werking treden. Dit handhavingsbeleid wordt jaarlijks verder uitgewerkt in een (handhavings)programma, waarin alle voorgenomen handhavingsactiviteiten (prioriteiten op basis van beschikbare capaciteit) voor dat jaar worden opgenomen. Dit programma wordt jaarlijks geëvalueerd en op grond van de evaluatie wordt het handhavingsbeleid en of het programma van het daarop volgende jaar aangepast.

Eventuele sancties om de strijdige situatie te herstellen worden opgelegd aan de hand van het regionaal opgestelde gemeenschappelijke kader. Hierin wordt afhankelijk van de ernst van de overtreding een passende sanctie beschreven. De sanctie kan bestaan uit bijvoorbeeld een waarschuwing, last onder dwangsom of last onder bestuursdwang.