Plan: | Buitengebied Oude Hoevenweg 140, Geesteren |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0183.BUIWPOUDEHOEVEN140-VG01 |
Voor de locatie Oude Hoevenweg 140 in Geesteren is een plan ontwikkeld. De wens van initiatiefnemers is om agrarische gronden direct gelegen aan het erf om te zetten in een woonbestemming. Daarmee wordt het ook mogelijk om op deze gronden te bouwen. Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan. Het bestemmingsplan Buitengebied Tubbergen kent een wijzigingsbevoegdheid waarmee het, onder voorwaarden, mogelijk is om agrarische gronden om te zetten in een woonbestemming. Om medewerking te kunnen verlenen aan het plan van initiatiefnemer is een wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk.
Ligging
Het plangebied bestaat uit het erf en naastgelegen gronden aan de Oude Hoevenweg 140 in Geesteren. Het plangebied ligt op ca. 4 kilometer ten noordwesten van Geesteren en is gelegen tegen de gemeentegrens met Twenterand. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Tubbergen, sectie A, perceelsnummers 5892, 7764, 7763, 7761, 7762, 7760. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Atlas van Overijssel)
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop het plangebied aan de Oude Hoevenweg 140 te zien is. Het plangebied bestaat uit het bestaande erf en de aangrenzende gronden die worden omgezet in een woonbestemming. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: Atlas van Overijssel)
Voor de Oude Hoevenweg 140 in Geesteren geldt het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016'. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad van Tubbergen op 23 mei 2016 vastgesteld. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen. Daarnaast geldt het bijbehorende ‘Veegplan’ (vastgesteld op 15 december 2020). Het veegplan voorziet in een aantal aanpassingen van het bestemmingsplan ‘Tubbergen Buitengebied 2016’. In het veegplan zijn wenselijke aanpassingen van het bestemmingsplan, als gevolg van gebleken omissies, actuele veranderingen en afgeronde procedures verwerkt. Het veegplan betreft een zogenaamd paraplubestemmingsplan. De regels uit het bestemmingsplan Tubbergen Buitengebied 2016 en Veegplan blijven onverkort van toepassing bij gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid.
Het perceel heeft in bovengenoemde bestemmingsplannen de bestemming ‘Wonen' en ‘Agrarisch – 1’. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van het bestemmingsplan opgenomen. De woonbestemming heeft in de huidige situatie een oppervlakte van circa 800 m2.
Figuur 1.3: uitsnede bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016.' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie-4'. Daarnaast kent het plangebied enkele gebiedsaanduidingen, 'overige zone-vestigingsgebied voor boom- en sierteelt' en 'reconstructiewetzone-extensiveringsgebied'.
Gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' zijn bestemd voor het behoud van de archeologische waarden die ter plaatse aanwezig zijn. Gronden die zijn aangeduid met 'Reconctructiewetzone - extensiveringsgebied', zijn mede bestemd voor het toelaten van verschillende functies naast elkaar, waarbij het bevorderen van de ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden, de realisatie van milieudoeleinden en - waar mogelijk - van recreatief gebruik, bovengeschikt is aan alle andere belangen. Intensieve veehouderij wordt ter plaatse van deze aanduiding verwijderd of verplaatst en overige functies kunnen zich alleen ontwikkelen mits er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ontwikkeling van natuur, landschap en wonen.
Een aantal bijgebouwen is gerealiseerd op de bestemming 'Agrarisch - 1'. Deze bijgebouwen zijn in strijd met de regels uit het bestemmingsplan en zonder vergunning gebouwd. Om bijgebouwen op dit gedeelte van het perceel mogelijk te maken en de huidige situatie (gebruik als erf) mogelijk te maken dient de bestemming gewijzigd te worden in een woonbestemming. Het vigerende bestemmingsplan bevat een wijzigingsbevoegdheid waarmee het college van burgemeester en wethouders de bestemming 'Agrarisch - 1' onder voorwaarden kan wijzigen in de bestemming 'Wonen', ten behoeve van het vergroten van bestemmingsvlakken al dan niet ten behoeve van het beter situeren van de gebouwen.
Onderhavig wijzigingsplan is opgesteld om de bestemming 'Agrarisch - 1' te wijzigen in de bestemming 'Wonen'.
Het onderhavige wijzigingsplan 'Buitengebied Oude Hoevenweg 140, Geesteren' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
In de huidige situatie is er aan de Oude Hoevenweg 140 sprake van een woning met bijgebouwen. Enkele bijgebouwen zijn gesitueerd op gronden met de bestemming 'Agrarisch-1' en de gronden zijn in gebruik als erf. Op agrarische gronden is het niet toegestaan om bijgebouwen ten dienste van de woonbestemming te realiseren. In figuur 2.1 is het perceel en de bebouwing weergegeven.
Gebouw A is een kapschuur, B betreft een fietsenhok en C is een opslag van brandhout. Gebouw D is een schuur met overkapping. Op grond van de bouwregels van de bestemming 'Wonen' van het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' mag de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw ten hoogste 100 m2 bedragen. De gezamenlijke oppervlakte van deze bijgebouwen is meer dan 100 m2. Om te voldoen aan de eis van maximaal 100 m2 bijbehorende bouwwerken worden bijgebouwen gesloopt.
Voor het naastgelegen perceel Oude Hoevenweg 142 is eerder een wijzigingsplan vastgesteld (19 november 2019), waarin agrarische grond aangrenzend aan het erf is omgezet naar een woonbestemming en bijgebouwen zijn gelegaliseerd. Door toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid is ook de grens van het bouwperceel verlegd. Het bijgebouw gelegen achter de woning Oude Hoevenweg 142 is daarmee binnen het bouwperceel van Oude Hoevenweg 140 komen te liggen (gebouw D). Dit komt overeen met de eigendomsgrenzen.
Figuur 2.1: huidige situatie Oude Hoevenweg 140 (bron: pdok.nl)
Initiatiefnemer is voornemens om agrarische gronden bij het erf te betrekken en om te zetten naar een woonbestemming. In de nieuwe situatie zal worden voldaan aan de eis van de maximale oppervlakte aan vrijstaande bijbehorende bouwwerken van 100 m2 die op grond van het bestemmingsplan is toegestaan. In dat kader is het plan om drie bestaande bijgebouwen te slopen en daarvoor in de plaats één nieuw bijgebouw te bouwen. Gebouw D in figuur 2.1 blijft gehandhaafd en wordt zodanig aangepast zodat deze voldoet aan de voorwaarden voor vergunningvrij bouwen. Wanneer voldaan wordt aan artikel 2, lid 3 bijlage II Besluit omgevingsrecht mag mag naast de 100 m2 oppervlakte uit het bestemmingsplan nog 50 m2 aan bijbehorende bouwwerken vergunningsvrij aanwezig zijn, dus in totaal 150 m2. In figuur 2.2 zijn de gronden die bij het erf worden betrokken en een woonbestemming krijgen geel omlijnd.
Figuur 2.2: Toekomstige situatie (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
In het kader van het wijzigingsplan voor de Oude Hoevenweg 142 is destijds een erfinrichtingsplan opgesteld voor zowel nummer 142 als 140. De erfinrichting zoals deze daarin is opgenomen blijft gehandhaafd wat betreft de landschappelijke elementen die hierin zijn opgenomen. De bosschages en houtwallen met inheemse beplanting (eik, beuk, berk, hazelaar en hulst) zijn met name langs de perceelranden gelegen. De achterzijde van het perceel heeft lage beplanting, zodat de zichtlijnen en verbinding met het omliggende landschap behouden blijven.
De (beeldbepalende) bomen op het midden van het erf blijven ook gehandhaafd. Bebouwing komt alleen op een andere locatie binnen het erf te staan. Er wordt een nieuwe schuur gerealiseerd. Deze locatie voor de schuur en terreininrichting is gekozen om op het erf voldoende ruimte te hebben om te manoeuvreren met grote(re) voertuigen. Het erfinrichtingsplan is in groot formaat als bijlage bij de regels gevoegd.
Figuur 2.3: toekomstige erfinrichting Oude Hoevenweg 140
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het uitbreiden van een woonperceel bij een perceel in het buitengebied. Dit is niet in strijd met de uitgangspunten van het NOVI.
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
Onderhavig wijzigingsplan heeft betrekking op de vergroting van het bestemmingsvlak voor de functie 'Wonen'. Er is daarbij geen sprake van het mogelijk maken van meer oppervlakte aan bebouwing dan op grond van de huidige mogelijkheden van de bestemming 'Wonen' is. Er wordt ook geen extra woning mogelijk gemaakt. Als enkel sprake is van een wijziging van de bestemmingsvlakken, dan is in beginsel geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (tenzij het een functiewijziging van zodanige aard en omvang betreft) (ABRvS 20 april 2016; ECLI:NL:RVS:2016:1075).
Geconcludeerd kan worden dat in onderhavig wijzigingsplan geen nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Derhalve kan toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking achterwege blijven.
De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) en 'ruimtelijke kwaliteit' (artikel 2.1.5) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt.
artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
lid 1
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
lid 2
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
Doorwerking voor voorliggend plan:
Onderhavig plan heeft betrekking op de vergroting van het bestemmingsvlak 'Wonen' bij een bestaand erf. Door deze uitbreiding is er sprake van een stedelijke functie met ruimtebeslag op de groene omgeving. De ontwikkeling is zodanig dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
De vergroting wordt gerealiseerd door toepassing van een wijzigingsbevoegdheid in het geldende bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016'. Met het vergroten van de woonbestemming wordt een betere indeling en gebruik van het erf mogelijk, waarvoor binnen het huidige erf geen ruimte bestaat.
Artikel 2.1.5 ruimtelijke kwaliteit
In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
In het kader van de toelichting van een bestemmingsplan wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.
Ook wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
Doorwerking voor voorliggend plan:
In paragraaf 2.2 en verderop in deze paragraaf 3.2.3 wordt nader onderbouwd dat de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Hiernaar wordt verwezen.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)
De Omgevingsvisie Overijssel kent het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap' aan het plangebied toe. Dit ontwikkelingsperspectief richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van diversie functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.
De plannen van initiatiefnemer doen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en leveren geen extra belemmeringen op voor diverse functies die in de omgeving aanwezig zijn. Onderhavig plan heeft enkel betrekking op het vergroten van het bestemmingsvlak van de bestemming 'Wonen', waarbij het erf reeds op passende wijze is ingericht.
Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Hoogveengebieden (in cultuur gebracht)' (zie figuur 3.3).
Figuur 3.3: Natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Op waterhuishoudkundig geïsoleerde plekken (waar regenwater wordt vastgehouden) ontwikkelde zich in zandgebieden op kleine en grote schaal hoogveen. Onder invloed van regenwater onstonden zo veenmoerassen. Deze veenmoerassen groeiden steeds verder omhoog, los van het grondwater. Delen van de hoogveengebieden krijgen een beschermde bestemmingsregeling, gericht op het behoud van het (nog resterende) veenpakket. Als ontwikkelingen plaats vinden in de nabijheid van hoogveenrestanten, dan moeten deze bijdragen aan de verbetering van de waterhuishouding om zo verdroging van het veenpakket tegen te gaan. Daarnaast moeten ontwikkelingen bijdragen aan de toename van natuurkwaliteit en het areaal levend hoogveen.
Toets
De voormalige hoogveengronden die ter plaatse van het plangebied aanwezig waren, zijn al jaren geleden in cultuur gebracht. In het plangebied zijn daarom ook geen kenmerken van deze laag meer aanwezig. Het plan doet dan ook geen afbreuk aan de in het plangebied aanwezige kenmerken van de hoogveengebieden.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'hoogveenontginningen' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.
Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie
Overijssel)
Binnen deze oorspronkelijke hoogveengebieden werden vanuit de bestaande linten, middels opstrekkende verkavelingen, grotendeels ontgonnen als gevolg van de wens tot vergroting van het landbouwareaal. Het landschap kenmerkt zich door een grillig wegen- en verkavelingspatroon en vele elzensingels. Het landschap is op sommige plekken, waar de veengrond niet is afgegraven om als landbouwgrond in cultuur te brengen, nog reliëfrijk. Hoogveenontginningen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op de instandhouding van de kenmerkende afwisseling in de mate van openheid, elzensingels, reliëf, verkavelings- en slotenpatronen en de grillige patronen van paden en wegen. Nieuwe ontwikkelingen dragen bij aan het behouden en versterken van het kleinschalige karakter en de kenmerkende weg- en kavelgrensbeplanting en diverse bebouwingslinten.
Toets
Het plan doet geen afbreuk aan de aanwezige kenmerken van hoogveengebieden zoals hierboven is beschreven. Het plan voorziet in de vergroting van een bestemmingsvlak voor wonen, waarbij het erf reeds op een wijze passend bij het landschap ter plaatse is ingericht.
Laag van de beleving
De 'Laag van de beleving' heeft binnen het plangebied geen specifieke kenmerken en blijft daarom verder buiten beschouwing.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
De gemeenteraad van de gemeente Tubbergen heeft op 16 maart 2021 'MijnOmgevingsvisie Tubbergen' vastgesteld. Deze visie gaat over de toekomst van de leefomgeving van de gemeente Tubbergen, waarbij wordt ingegaan op diverse thema's (o.a. leefbaarheid, gezondheid, veiligheid en duurzaamheid). De visie geeft aan hoe de gemeente Tubbergen en samenleving willen sturen. Wat moet er behouden worden, wat moet er versterkt worden en wat moet er worden ontwikkeld.
De omgevingsvisie 'MijnOmgevingsvisie Tubbergen' gaat uit van vier kernprincipes. Dit zijn manieren van werken: werkwijzen die altijd gelden. De vier principes zijn:
- We doen het samen;
- We geven het goed voorbeeld;
- We wentelen niet af op volgende generaties;
- We combineren zoveel mogelijk functies, zodat de beschikbare ruimte optimaal wordt gebruikt.
De gemeente Tubbergen wil een economische sterk buitengebied met veel verschillende functies, waarin alle bewoners en gebruikers aan hun trekken komen. Het Twentse landschap van Tubbergen is een uniek coulisselandschap met houtwallen, singels, essen, ontginningen, natuurgebieden en landgoederen. Dit landschap draagt in grote mate bij aan de identiteit van de streek. De houtwallen en singels vormen verbindingen van natuurgebied naar natuurgebied die voor veel planten en dieren belangrijk zijn. Kortom zowel mensen als dieren voelen zich hier thuis. Het is voor iedereen belangrijk om een sterk en mooi buitengebied te behouden.
In het buitengebied van Tubbergen komen veel verschillende functies voor die allemaal ruimte nodig hebben. Zoals landbouw, natuur, toerisme en bedrijvigheid, recreatie en ook wonen. Daarnaast vragen nieuwe functies om ruimte. Dit zijn bijvoorbeeld de hernieuwbare opwekking van energie en de vraag naar voldoende waterberging.
Al deze functies leggen samen veel druk op het buitengebied. Daarom het uitgangspunt: de goede functies op de goede plek. Combinaties van functies zullen nodig zijn, om alles aan bod te laten komen. De gemeente Tubbergen streeft naar een buitengebied met een mooie balans tussen het landgebruik, de leefbaarheid en de kwaliteit van landschap, bodem, water en lucht. Dat maakt het buitengebied sterker en is gunstig voor de leefbaarheid. Dit wordt gedaan samen met de inwoners, partners en de gebruikers.
De speerpunten voor het buitengebied zijn:
- toekomstgerichte agrarische sector waarbij duurzamere landbouw wordt gestimuleerd;
- goede staat van landschap en biodiversiteit waarbij we samenwerking zoeken met de landbouw;
- kwalitatief toerisme waarbij groei mogelijk is met respect voor landschap en natuur.
Toets
Het plan voorziet in de vergroting van het bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen'.
Er is in het kader van onderliggend wijzigingsplan een erfinrichtingsplan opgesteld waarin de toekomstige situatie van de indeling van het perceel en landschappelijke inpassing te zien is.
In het eerder gemaakte erfinrichtingsplan voor Oude Hoevenweg 142 is reeds aandacht gegeven aan de aanwezige landschapsstructuren en kwaliteiten. Het plangebied wordt grotendeels begrensd door perceelrandbegroeiing langs de opstrekkende verkaveling in de vorm van houtwallen en bosschages met inheemse beplanting zoals eik, beuk en berk, hazelaar en hulst. De achterzijde wordt vrijgehouden van hoge beplanting om de zichtlijnen en de verbinding met de opstrekkende kavel met grasland te behouden. De aanwezige landschapselementen op het perceel Oude Hoevenweg 140 blijven gehandhaafd. Vastgesteld kan worden dat het plangebied in de huidige situatie reeds goed is ingepast.
De gemeenteraad van Tubbergen heeft op 25 januari 2022 de beleidsnota "Buitengebied met kwaliteit" vastgesteld. Deze nota biedt de mogelijkheid om het woonperceel uit te breiden (artikel 3.3). Daarvoor gelden de volgende voorwaarden:
1. Alleen toegestaan wanneer dit nodig is om extra bebouwing of een betere erfopzet te kunnen realiseren of indien noodzakelijk in verband met een optimale situering van gebouwen voor zonnepanelen op het dak;
2. Alleen toegestaan wanneer er geen reële mogelijkheden zijn om het bestaande woonperceel met gelijkblijvende oppervlakte te verschuiven;
3. Alleen de reëel noodzakelijke uitbreidingsruimte ten behoeve van een goede erfopzet wordt toegestaan.
Toetsing
Ad 1: door vergroting van het woonperceel is het mogelijk om een betere, meer praktische erfopzet te creeren. Initiatiefnemer heeft de behoefte aan het realiseren van een wat groter bijgebouw waarbij er ook voldoende manoeuvreerruimte aanwezig is op het perceel. Dit wordt gerealiseerd door de uitbreiding van het woonperceel zoals onderhavig bestemmingsplan mogelijk maakt.
Ad 2: er is geen reële mogelijkheid om het bestaande woonperceel met gelijkblijvende oppervlakte te verschuiven. Dit gezien de directe nabijheid/het aangrenzend zijn van het woonperceel Oude Hoevenweg 142 en de locatie van de bestaande woning op het perceel.
Ad 3: om een goede erfopzet te realiseren waarbij er tevens sprake is van een goede en praktische indeling wat betreft de locatie van de bijgebouwen is de uitbreiding met de oppervlakte zoals opgenomen in onderhavig bestemmingsplan nodig. De uitvoering van het erfinrichtingsplan zoals opgenomen in het bestemmingsplan voor de Oude Hoevenweg 142 (en waarvan het perceel Oude Hoevenweg 140 onderdeel uitmaakt) wordt op die manier ook gerespecteerd. De gekozen begrenzing is tevens een logische begrenzing gezien de eigendomsgrenzen.
De gemeente Tubbergen heeft de beleidsnota 'De casco-benadering in Noordoost-Twente' vastgesteld. Het Nationaal Landschap Noordoost Twente is een gebied met zeldzame en unieke landschapskwaliteiten. Het is een gebied met stuwwallen, bronnen, beken en fraaie cultuurlandschappen. Kernkwaliteit is het waardevolle cultuurlandschap met een variatie in open en een kleinschalig besloten landschap. Schaalvergroting in de grondgebonden landbouw staat op gespannen voet met deze kleinschaligheid. Het verdwijnen van landschapselementen op perceelsgrenzen tast het kleinschalige groene karakter aan en leidt tot een afname van landschapsdiversiteit. De gemeente Tubbergen heeft samen met de provincie Overijssel en de gemeenten Dinkelland, Losser en Oldenzaal de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap.
Om vorm en inhoud te geven aan deze ambitie is een generieke methode ontwikkeld: de casco benadering. Voor de gemeente is de casco-benadering te gebruiken als beoordelingskader voor ingrepen in het landschap. Aan de hand van de casco-kaart (figuur 3.1, locatie ter plaatse van de rode cirkel) kan bezien worden of landschappelijke structuren deel uitmaken van het casco.
Afbeelding 3.1: locatie Oude Hoevenweg 140 weergegeven in fragment cascokaart (bron: gemeente Tubbergen)
Op basis van de casco-kaart kan vastgesteld worden of het landschapselement tot het casco behoort of niet; daaruit volgen drie mogelijk aanvragen op basis van het casco, dit zijn:
Regulier casco: het te verwijderen element is geen casco en de initiatiefnemer compenseert op een lijn uit de cascokaart.
Afwijking van de compensatie: het te verwijderen element is geen casco, maar de initiatiefnemer wil compenseren op een andere plek dan aangegeven op de cascokaart.
Afwijking van het casco: het te verwijderen element behoort tot het casco en het te compenseren element ligt of op de cascokaart, zo niet dan is de een aanvraag een combinatie met situatie 2 (afwijking compensatie).
Toets
De bestaande houtwal (niet in eigendom van initiatiefnemer) langs de Bavesbeek behoort tot het casco. Deze blijft behouden. Het plan doet geen afbreuk aan de cascostructuur.
Het vigerende bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' is vastgesteld op 23 mei 2016. Het bestemmingsplan speelt als instrument van het gemeentelijk ruimtelijk beleid een belangrijke rol. In het bestemmingsplan Tubbergen Buitengebied 2016 wordt het vele beleid, dat voor verschillende beleidsvelden en door diverse overheden voor dit gebied is opgesteld, tegen elkaar afgewogen en samengevoegd in een integraal plan. Het bestemmingsplan is uiteindelijk het enige ruimtelijke plan dat de overheid en de burgers rechtstreeks juridisch bindt.
Belangrijke functies in het buitengebied zijn met name landbouw, natuur en landschap, recreatie, wonen en bedrijvigheid. Het bestemmingsplan zal niet alleen een goede planologische regeling moeten bieden voor de afzonderlijke functies en activiteiten, het plan zal ook het gemeentelijk instrument moeten zijn waarmee nieuwe ontwikkelingen kunnen worden gestuurd en begeleid. Dat betekent dat het bestemmingsplan Buitengebied ook moet fungeren als richtingwijzer voor nieuwe initiatieven in de gemeente.
Op 15 december 2020 is het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan' vastgesteld. In de eerste twee jaren waarin met het nieuwe bestemmingsplan voor het buitengebied is gewerkt hebben zich enkele wenselijke aanpassingen van het bestemmingsplan voorgedaan als gevolg van gebleken omissies, actuele veranderingen en afgeronde procedures. De gemeente heeft daarom besloten een tussentijdse aanpassing van het bestemmingsplan op te stellen. Die aanpassing heeft de gemeente ingevoerd in het geldende bestemmingsplan. Het bestemmingsplan blijft in zijn geheel van kracht, waarbij alleen de geel gemarkeerde onderdelen, onderdeel van de herziening (dus onderdeel van het Veegplan) zijn. Door de herziening meteen op te nemen in het bestemmingsplan blijft er voor de raadpleegbaarheid sprake van een ondeelbaar plan. In juridische zin is en blijft er sprake van twee bestemmingsplannen, te weten het bestemmingsplan Tubbergen Buitengebied 2016 en het bestemmingsplan Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan, waarbij zoals gezegd het bestemmingsplan Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan alleen ziet op de geel gemarkeerde delen in de toelichting.
Op grond van artikel 4.7.11 kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch - 1' wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen' ten behoeve van het vergroten van de bestemmingsvlakken en/of het beter situeren van de gebouwen, mits:
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het milieubelang van de ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen. Gelet op de kenmerken van het onderhavige project (uitbreiding bestemming 'Wonen' waarbij geen extra bouwmogelijkheden ontstaan) zullen zowel nu als in de toekomst geen significante negatieve milieugevolgen optreden. Alternatieven hoeven dan ook niet te worden afgewogen. Het onderhavige project is niet m.e.r.-plichtig. Bij de beoordeling is rekening gehouden met de in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling aangegeven criteria.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype.
Het plangebied wordt grotendeels omgeven door agrarische gronden en verspreide woonbebouwing. Daarnaast is aan de oostzijde van het plangebied (op circa 50 meter) een camping gelegen. De agrarische functie en de woonfunctie zijn dominant aanwezig in de omgeving van het plangebied waardoor geconcludeerd moet worden dat het plangebied behoort tot het omgevingstype 'rustig buitengebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
Met voorliggende ontwikkeling wordt de woonbestemming vergroot om een nieuw bijgebouw mogelijk te maken. Dit betreft geen milieugevoelig object. Voor de volledigheid is echter wel een toets aan de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uitgevoerd. Voor kampeerterreinen, vakantiecentra e.d. geldt op grond van de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' een richtafstand van 50 meter in verband met het aspect geluid. De afstand van het woonperceel Oude Hoevenweg 140 tot de camping bedraagt ca. 27 meter (van perceelsgrens erf tot perceelsgrens camping gemeten) De vergroting van het bestemmingsvlak Wonen vindt aan de westzijde van het bestaande bestemmingsvlak voor Wonen plaats. Daarmee wordt met uitvoering van dit bestemmingsplan de afstand tot de camping niet kleiner. Een nadere toets ten aanzien van bedrijven en milieuzonering in relatie tot dit plan is niet vereist en vanuit bedrijven en milieuzonering is er geen sprake van een belemmering.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Toets
In de omgeving van het plangebied zijn meerdere agrarische bedrijven gevestigd. De dichtstbijzijnde bedrijven zijn gelegen op een afstand van circa 400 meter (Oude Hoevenweg 149) en meer dan 500 meter (Gravenlandweg 2). Vanwege de ruime afstand tussen de bedrijven en het plangebied, zijn er geen knelpunten ten aanzien van het aspect geur.
Daarnaast wordt er als gevolg van onderhavig plan geen nieuw geurgevoelig object mogelijk gemaakt. Onderhavig plan maakt enkel de vergroting van het bestemmingsvlak 'Wonen' mogelijk, waarmee de bouw van bijbehorende bouwwerken wordt toegestaan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
Onderhavig plan voorziet in de uitbreiding van het bestemmingsvlak voor 'Wonen'. Er is een vooronderzoek conform NEN 5725 uitgevoerd, evenals een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740. De rapportage is opgenomen als bijlage 1 van de toelichting. De resultaten hiervan zijn hieronder samengevat weergegeven.
Vooronderzoek
Het besluitvormingsgebied betreft het deel van het erf ten westen van de woning waarvan de agrarische bestemming gewijzigd zal worden naar “Wonen”. De 3 gebouwen binnen het besluitvormingsgebied worden gesloopt en het terreindeel zal ingericht worden als tuin en erf.
Het terreindeel is deels bebouwd met een kapschuur, een fietsenberging en overkapping. Het omliggende terrein is deels verhard met klinkers en deels onverhard (gras).
Uit de historische topografische kaarten blijkt dat het besluitvormingsgebied lange tijd in gebruik is geweest als landbouwgrond. Vanaf circa 2005 maakt het besluitvormingsgebied deel uit van het erf. Sinds 2013 zijn een kapschuur en een overkapping voor brandhout aanwezig. De fietsenberging ten zuiden van de kapschuur is al langer aanwezig (bouwjaar onbekend). Vanaf 2015 is de huidige toegangsweg binnen het besluitvormingsgebied aanwezig. Sindsdien is de situatie niet gewijzigd.
Voor zover bekend is er op het erf of in de directe omgeving hiervan niet eerder een bodemonderzoek uitgevoerd. Op basis van de Regionale bodemkwaliteitskaart Twente (Witteveen+ Bos, maart 2018) en de Twentse Bodemkwaliteitskaart PFAS (Tauw bv, mei 2020) wordt verwacht dat de boven- en ondergrond voldoen aan de klasse AW2000.
In de kapschuur wordt een tractor gestald en zijn op de klinkers olievlekken aanwezig. Deze zijn waarschijnlijk veroorzaakt door lekkage van de tractor. Door de lekkage van olie is mogelijk de bodem onder de klinkers verontreinigd geraakt. De bodem ter plekke van de olielekkage wordt als verdacht beschouwd voor minerale olie.
Verder is er geen informatie waaruit blijkt dat de bodem mogelijk verontreinigd is. Het overige deel van het besluitvormingsgebied kan als onverdacht worden beschouwd.
Voor de locatie van de olievlekken op de klinkerverharding wordt de hypothese “verdacht” gebruikt. Een verkennend bodemonderzoek ter plekke van de verdachte deellocatie is noodzakelijk in het kader van de voorgenomen bestemmingplanwijziging.
Verkennend bodemonderzoek
In de kapschuur zijn ter plekke van de tractor olievlekken aanwezig op de klinkers. De olievlekken op de verharding worden als verdachte locatie beschouwd.
Om inzicht te krijgen in de kwaliteit van de bodem op de onderzoekslocatie, is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd.
Op 20 april 2022 zijn in totaal 4 boringen verricht tot een diepte van 1.0 meter met behulp van een Edelmanboor. Zintuiglijk is in de bodem geen minerale olie waargenomen (geen olie/waterreactie, geen oliegeur). De situering van de monsterpunten is weergegeven op het boorplan in bijlage V van het rapport.
De bodemopbouw ter plaatse van de onderzoekslocatie is globaal als volgt: onder de klinkerverharding is een dunne laag ophoogzand aanwezig (gemiddeld 3 centimeter) met daaronder circa 0.3 meter puingranulaat. Tot circa 0.65 meter min maaiveld (m-mv) is met name zeer fijn zwak siltig en matig humeus zand aangetroffen. Hieronder bestaat de bodem tot 0.8 m-mv uit veen. Tot einde boordiepte (1.0 m-mv) is matig fijn zwak siltig zand aangetroffen. Er zijn geen bodemvreemde materialen waargenomen. Het zand onder de klinkers is zintuiglijk niet verontreinigd met minerale olie.
In het monster van boring A1 is geen minerale olie aangetoond. Het zand onder de klinkers ter plekke van de olievlekken is niet verontreinigd. De olievlekken op de klinkerverharding hebben geen aantoonbare (negatieve) invloed gehad op de bodemkwaliteit. Geadviseerd wordt om de olievlekken schoon te maken en te voorkomen dat er nieuwe vlekken ontstaan door lekkage van de tractor.
De hypothese “verdachte deellocatie” kan worden verworpen, aangezien er geen overschrijding van de achtergrondwaarden is aangetoond.
Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging, aangezien er geen verontreiniging is vastgesteld. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).
Derhalve kan geconcludeerd worden dat het aspect 'bodem' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
Deze zonering geldt niet:
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Tubbergen aan de Oude Hoevenweg, een weg met één rijstrook waar een maximale snelheid van 60 km/u geldt. De afstand tussen de woning aan de Oude Hoevenweg 140 en de Oude Hoevenweg bedraagt circa 45 meter.
Als gevolg van onderhavig plan wordt geen nieuw geluidsgevoelig object mogelijk gemaakt. Het aspect 'geluid' levert dan ook geen problemen op voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
Als gevolg van het plan, de vergroting van het bestemmingsvlak voor 'Wonen', zal de verkeersintensiteit niet toenemen. Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoering van dit wijzigingsplan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Uit de inventarisatie blijkt dat er zich in de directe omgeving van het plangebied geen externe risico's bevinden. De dichtstbijzijnde risicobron betreft een benzineservicestation, welke gelegen is op een afstand van circa 3,2 kilometer. Daarnaast worden er als gevolg van het plan geen nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk gemaakt. Het aspect 'externe veiligheid' levert dan ook geen belemmeringen op voor dit plan.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Watervisie 2050
Het Waterschap Vechtstromen heeft op 14 april 2021 de Watervisie 2050 vastgesteld. In deze Watervisie staan de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners.
De drie belangrijkste opgaves zijn:
De Watervisie zal worden doorvertaald naar een Waterbeheerprogramma waarin wordt bepaald hoe het Waterschap in de periode 2022-2028 gaat werken aan haar opgaves. In het beheerprogramma zal het beleid en de maatregelen worden opgenomen.
Totdat het beheerprogramma is uitgewerkt, gelden nog de beleidskaders van rijk en provincie die nader zijn uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021.
Waterbeheerplan 2016-2021
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Watertoetsproces
Op 14 maart 2022 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie bijlage 2. Uitkomst van de watertoets is dat de normale procedure dient te worden doorlopen. Naar aanleiding van de uitkomst, 'normale procedure' heeft overleg met het waterschap plaatsgevonden. De watergang langs de zuidwestkant van het perceel staat niet op de legger van het waterschap en is dus niet bij het waterschap in beheer. Het onderhoud van de watergang aan de noordzijde (WL01712 Boven Schipsloot), die wel op de legger van het waterschap staat, ondervindt geen negatieve invloed van de ontwikkeling. Het waterschap geeft een positief advies.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
Soortenbescherming
De gronden in het plangebied zijn reeds in gebruik als erf/tuin bij de woning. Het terrein wordt hierbij op regelmatige basis onderhouden door bemaaiing en/of bewerking. Gelet op de terreingesteldheid van de gronden is de locatie ongeschikt voor beschermde flora en/of fauna. Op basis hiervan lijkt van aantasting van leefgebied voor beschermde flora en fauna geen sprake, daarnaast is de invloedsfeer van de voorgenomen ontwikkeling lokaal. Op basis van deze gegevens wordt nader onderzoek op basis van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk geacht.
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Gronden die tot het NNN behoren liggen op circa 60 meter afstand van het plangebied. De NNN heeft geen externe werking en een nadere toets is niet nodig.
Natura 2000-gebied
Het plangebied behoort niet tot Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Engbertsdijkvenen ligt op minimaal 80 meter afstand.
Er is geen sprake van extra (bouw) mogelijkheden ten opzichte van het geldende bestemmingsplan. Het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling zal ook niet toenemen. De gebruiksfase wijzigt dus niet. Er is geen nader onderzoek nodig in het kader van gebiedsbescherming.
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
Op de Archeologische verwachtingskaart van de gemeente Tubbergen is het plangebied aangemerkt als 'beekdalen en overige laagten' (zie figuur 4.2). Voor deze gebieden geldt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is in plangebieden groter dan 5000 m², bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 5000 m² geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek.
Figuur 4.2: uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: gemeente Tubbergen)
Toets
In het kader van de uitvoering van onderhavig bestemmingsplan, waarbij geen bodemingrepen worden uitgevoerd die de normen overschrijden geldt een vrijstelling voor archeologisch onderzoek.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er in of in de directe omgeving van het plangebied geen monumenten aanwezig zijn. Derhalve wordt geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
Het perceel Oude Hoevenweg 140 wordt ontsloten via de Oude Hoevenweg. Dit betreft een weg met een maximumsnelheid van 60 km/h bestaande uit één rijstrook. De uitbreiding van het bestemmingsvlak 'Wonen' brengt geen extra verkeersbeweginen met zich mee. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.
Met de uitvoering van het plan wordt er meer ruimte voor parkeren op het erf gerealiseerd ten opzichte van de bestaande situatie. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.
De in dit plan beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid. De benaming van de bestemmingen en de volgorde van de regels, evenals de weergave van de bestemmingen in het plan komen overeen met de SVBP 2012.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.
De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:
Hoofdstuk 1 van de regels omvat de inleidende regels. Deze regels omvatten:
In dit artikel zijn enkele in het kader van de SVBP2012 verplichte begrippen en enkele aanvullende begrippen opgenomen die dienen ter verduidelijking van de in dit wijzigingsplan gehanteerde definities. Voor het overige worden de begrippen zoals opgenomen in het bestemmingsplan Tubbergen Buitengebied 2016 onverkort van toepassing verklaard.
De wijze van meten zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016" wordt onverkort van toepassing verklaard.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen.
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;
In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels.
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van parkeren.
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Wonen
In voorliggend wijzigingsplan is het bestemmingsvlak 'Wonen' vergroot. De (digitale) verbeelding geeft het nieuwe bestemmingsvlak 'Wonen' ter plaatse van de Oude Hoevenweg 140 te Geesteren weer. De bestemmingsregels zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016 (en voor zover relevant van het veegplan Tubbergen Buitengebied 2016) zijn eveneens in dit plan opgenomen.
Waarde - Archeologie 4
De gebieden met een lage en middelmatige archeologische verwachtingswaarde hebben de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4. De gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze dubbelbestemming is gekoppeld aan een plicht van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden alsmede aan bouwwerkzaamheden. Ingrepen in de bodem zijn in deze gebieden in principe niet toegestaan indien er grondroerende werkzaamheden met een oppervlakte groter dan 5.000 m² en dieper dan 0,40 m plaatsvinden. Alleen als aangetoond is dat er geen archeologische waarden meer zijn, deze niet onevenredig worden geschaad of er maatregelen worden getroffen om de waarden te beschermen, is het mogelijk hier bodemroerende werkzaamheden uit te voeren. De omgevingsvergunningen worden alleen verleend wanneer er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de voorkomende archeologische en cultuurhistorische waarden. De omgevingsvergunning is niet nodig voor werkzaamheden die gerekend worden tot het normale onderhoud.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit wijzigingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
Onderhavig plan betreft de wijziging van de bestemming 'Agrarisch - 1' naar 'Wonen'. De voorgenomen ontwikkeling wordt gebaseerd op de wijzigingsbevoegdheden uit het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016" waarmee de provincie Overijssel reeds eerder heeft ingestemd. Gelet op de aard en omvang van de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling wordt vooroverleg met de provincie Overijssel niet noodzakelijk geacht.
Waterschap Vechtstromen
Op 14 maart 2022 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. Naar aanleiding van de uitkomst, 'normale procedure' heeft overleg met het waterschap plaatsgevonden. De watergang langs de zuidwestkant van het perceel staat niet op de legger van het waterschap en is dus niet bij het waterschap in beheer. Het onderhoud van de watergang aan de noordzijde (WL01712 Boven Schipsloot), die wel op de legger van het waterschap staat, ondervindt geen negatieve invloed van de ontwikkeling. Het waterschap geeft een positief advies.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 22 juli 2022 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.