Plan: | Buitengebied, Huyerenseweg 38 Geesteren |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0183.BUIWPHUYERENWEG-VG01 |
Voor het agrarische bedrijf van de heer G. Wulferink (hierna: initiatiefnemer), gelegen aan de Huyerenseweg 38 in Geesteren is een plan in het kader van de verdere ontwikkeling van het agrarische bedrijf ontwikkeld. Initiatiefnemer oefent ter plaatse een agrarisch bedrijf in vleesvee uit. Het plan is om een bestaande vleesveestal te slopen en op een andere locatie op het erf, evenwijdig aan bestaande stallen, een nieuwe stal te realiseren.
Op de locatie van de nieuw te realiseren stal is in het geldende bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' geen bouwvlak aanwezig. Bouwen is daar derhalve niet toegestaan.
In het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de vorm van een agrarisch bouwvlak, onder voorwaarden, te wijzigen. Vanwege verplaatsing van de bebouwing is op het gedeelte van de te slopen stal geen bouwvlak meer nodig. Dit gedeelte van het bouwvlak kan worden verplaatst naar de locatie van de nieuw te bouwen stal.
Voorliggend wijzigingsplan is opgesteld om de vormverandering van het bouwvlak en daarmee de bouw van de nieuwe stal mogelijk te maken.
Ligging
Het plangebied bestaat uit het perceel aan de Huyerenseweg 38 in Geesteren, gelegen in het buitengebied van Geesteren. Het plangebied ligt op ca. 600 meter ten zuiden van het dorp Geesteren . Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Tubbergen, sectie K, perceelsnummers 7956, 9029, 9030, 5334 en 9762. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Het plangebied wordt omgeven door agrarische gronden en in de directe omgeving zijn agrarische bedrijven en een enkele woning aanwezig, evenals een niet-agrarisch bedrijf (Kruse Milieu).
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: atlasvanoverijssel.nl)
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een topografische kaart weergegeven waarop het plangebied Huyerenseweg 38 in Geesteren te zien is. Het gehele agrarische bouwperceel is begrensd. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.2 begrenzing plangebied (bron: atlasvanoverijssel.nl)
Voor de Huyerenseweg 38 in Geesteren geldt het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016'. Het bestemmingplan '2016' is door de gemeenteraad van Tubbergen op 23 mei 2016 vastgesteld. In figuur 1.2 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Aan het plangebied is de bestemming 'Agrarisch-1', met bouwvlak, toegekend. Daarnaast kent het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde-archeologie 3'. Aangezien deze bestemming regels geeft voor grondroerende werkzaamheden groter dan 2500 m2 en dieper dan 40 centimeter -en de ontwikkeling minder oppervlakte kent- wordt niet nader ingegaan op deze bestemming.
Gronden met de bestemming 'Agrarisch-1' zijn in eerste instantie bestemd voor het agrarische gebruik en de uitoefening van een agrarisch bedrijf.
Op de locatie van nieuw te realiseren stal is op dit moment geen bouwvlak aanwezig. Gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd. Aangezien de locatie van de nieuwe stal buiten het bouwvlak gelegen is, past de ontwikkeling niet binnen het geldende bestemmingsplan.
Het huidige bouwvlak heeft een grootte van 2 hectare. Dit is bij recht de maximale toegestane grootte op grond van het geldende bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' en er zijn geen mogelijkheden om deze oppervlakte verder uit te breiden. Wijziging van het bouwvlak, waarbij de oppervlakte van het bouwvlak gelijk blijft, is onder voorwaarden wel mogelijk.
In artikel 4.7.5 is opgenomen dat Burgemeester en Wethouders het plan kunnen wijzigen in die zin dat een aangegeven bouwvlak, bij gelijkblijvende oppervlakte, qua situering wordt gewijzigd, mits:
- er een (bedrijfstechnische) noodzaak is om ten behoeve van de bouw van bedrijfsgebouwen of een bedrijfswoning de situering van het bouwvlak te wijzigen; - een erfinrichtingsplan wordt ingediend, zodanig dat de bebouwing op een goede wijze in het landschap en in relatie tot de bestaande bebouwing wordt ingepast; - geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld, de waterhuishouding, de waarden van landgoederen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
De nieuwe stal kan worden gerealiseerd middels toepassing van bovengenoemde wijzigingsbevoegdheid. In onderliggend bestemmingsplan wordt gemotiveerd dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheid en dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Aantal dierplaatsen
Op grond van het geldende bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' wordt het wijzigen van het bestaande aantal dierplaatsen, bestaande diersoorten en/of bestaande stalsystemen, indien dit leidt tot een toename van ammoniakemissie vanaf het betreffende agrarische bedrijf, als strijdig gebruik aangemerkt (artikel 4.4.1 onder l). Met een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken (artikel 4.5.7) in die zin dat een toename van de bestaande ammoniakemissie wordt toegelaten, mits de afwijking uitsluitend wordt toegepast om, in geval op vergunningenniveau een toename van de bestaande ammoniakemmissie is toegestaan, de strijdigheid tussen de vergunning en planregels op te heffen.
Met uitvoering van het plan wordt het aantal dierplaatsen gewijzigd. Het aantal neemt toe ten opzichte van de geldende milieuvergunning (wordt uitgebreid naar 715 stuks vee), maar blijft gelijk ten opzichte van de geldende vergunning op grond van de Wet Natuurbescherming. Uit berekeningen, opgesteld door For Farmers, blijkt dat er daarbij sprake van een afname van de ammoniakemissie. Er is met de uitvoering van de plannen dus geen sprake van een strijdig gebruik als bedoeld in artikel 4.4.1 onder l van de regels.
Het onderhavige wijzigingsplan 'Buitengebied, Huyerenseweg 38 Geesteren' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het wijzigingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
Op het perceel Huyerenseweg 38 in Geesteren is het agrarisch bedrijf (vleesvee) van de familie Wulferink gelegen. Het erf ligt in een kleinschalig landschap ten zuiden van een grote es, genaamd de Loo-esch. Het erf (erve Wulferink) is een historisch erf dat in de loop der jaren is uitgebreid. Op dit moment is het agrarische bedrijfsperceel circa 2 hectare groot. In figuur 2.1 is de locatie weergegeven op de topografische kaart uit 1950.
Figuur 2.1: Topografische kaart 1950 (bron: atlasvanoverijssel.nl)
Er zijn verschillende bedrijfsgebouwen/stallen en voorzieningen ten behoeve van het agrarische bedrijf aanwezig. Het grootste gedeelte van de bebouwing is gelegen ten noorden van de bedrijfswoning. Het betreffen lange stallen die parallel en in het verlengde van elkaar gelegen zijn. Een gedeelte van de bebouwing is aan de overzijde van de Huyerenseweg gelegen. Het betreft onder andere oude, historische gebouwen die van oudsher op het erf aanwezig waren. Deze zijn aangemerkt als rijksmonument. Daarnaast is er op dit gedeelte ook een werktuigenberging en een (tweede) bedrijfswoning gelegen.
In figuur 2.2 is een overzicht van het erf te zien. Figuur 2.3 geeft een overzicht van de bebouwing en de functies ervan weer. In de figuren 2.4 tot en met 2.8 zijn foto's van de bebouwing te zien.
Figuur 2.2: luchtfoto huidige situatie (bron: atlasvanoverijssel.nl)
Figuur 2.3: Bebouwing en bijbehorende functies erf Huyerenseweg 38 (bron: Erwin Meinders
bouwkundig buro)
Figuur 2.4: aanzicht voorzijde erf vanaf Huyerenseweg (bron: Google Streetview)
Figuur 2.5: aanzicht bebouwing erf overzijde weg (bron: Google Streetview)
Figuur 2.6: bedrijfswoning en schuur (bron: Google Streetview)
Figuur 2.7: zijaanzicht te slopen stal
Figuur 2.8: binnenkant te slopen stal
Het erf wordt omgeven door verschillende groenstructuren en opgaande beplanting. Het erf is als het ware ingekaderd in het landschap. Het erf en de bebouwing wordt hierdoor grotendeels aan het zicht onttrokken.
In het kader van verduurzaming en modernisering is een andere indeling van het erf gewenst, waarbij de dagelijkse werkzaamheden op het agrarisch bedrijf voor nu en de toekomst zo optimaal mogelijk kunnen worden uitgevoerd. In dat kader wordt een bestaande gedateerde roosterstal gesloopt en wordt er een nieuwe stal met stro-ligplaatsen gerealiseerd. Het aantal dierplaatsen op grond van de milieuvergunning zal gaan toenemen (uitbreiding van 677 naar 715 dieren), waarbij het aantal dieren op grond van de vigerende NB-wet vergunning gelijk zal blijven.
De dieren krijgen meer leefruimte. De oppervlakte van de schuur bedraagt circa 2200 m2. Met de bouw wordt het bedrijf verder gemoderniseerd en verduurzaamt. De stal wordt uitgevoerd volgens het Beter Leven principe (2 sterren). Dit keurmerk staat voor diervriendelijke veehouderij en is ontwikkeld in samenwerking met de Dierenbescherming.
De nieuwe stal wordt op een andere locatie op het erf gerealiseerd dan de te slopen stal. De nieuwe locatie is parallel aan de bestaande stallen gelegen. In figuur 2.9 is de toekomstige situatie weergegeven. Op een aantal plekken op het perceel, locaties waar geen agrarische activiteiten plaatsvinden of waar bebouwing gesloopt wordt, wordt het bouwvlak verwijderd en wordt deze verplaatst naar c.q. toegevoegd aan de noordzijde (achterzijde) van het erf. De 'verplaatste' oppervlakte is donkergrijs weergegeven. Er wordt evenveel oppervlakte, te weten 6471 m2, verwijderd als wordt toegevoegd. De totale oppervlakte van het bouwvlak wordt hierdoor niet vergroot.
Figuur 2.9: Toekomstige situatie gewijzigd bouwvlak (bron: Erwin Meinders bouwkundig buro)
Op de locatie van de te slopen stal wordt een nieuwe sleufsilo gerealiseerd. Deze past binnen de regels van het geldende 'bestemmingsplan Buitengebied 2016' en blijft derhalve verder buiten bespreking in dit bestemmingsplan.
De nieuwe stal wordt landschappelijk ingepast. De groenstructuren die het erf omgeven blijven daarbij grotendeels intact. Langs de oostelijke zijde van het huidige bouwvlak is een beplanting met eiken aanwezig. Een gedeelte van deze beplanting wordt verwijderd, aangezien de nieuwe stal ter plaatse van die beplanting wordt gesitueerd. Er wordt een nieuwe beplanting aangelegd langs de nieuwe stal, die weer zal aansluiten op de bestaande eiken beplanting. Hieronder is een uitsnede van het erfinrichtingsplan weergegeven. In paragraaf 3.3 wordt het erfinrichtingsplan nader beleidsmatig getoetst. Het erfinrichtingsplan met uitleg over de maatregelen is daarnaast als bijlage bij de regels opgenomen. Uitvoering en instandhouding van de landschappelijke maatregelen is via een voorwaardelijke verplichting in de regels geborgd.
Figuur 2.10: uitsnede erfinrichtingsplan (bron: Erwin Meinders Bouwkundig buro)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):
Mede gelet op de ligging van het plangebied, zijn er geen directe raakvlakken met de hiervoor beschreven Nationale belangen.
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruime is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van deze ladder is het bevorderen van een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte én het voorkomen van overprogrammering. Om dit te bereiken is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6, tweede lid). Dit betekent dat bij ruimtelijke besluiten (zoals het vaststellen van een bestemmingsplan) moet worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. De procesvereiste is alleen van toepassing op ruimtelijke besluiten die voorzien in een stedelijke ontwikkeling. In het Bro is een stedelijke ontwikkeling gedefinieerd als: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Per 1 juli 2017 kent het Besluit ruimtelijke ordening een aangepaste regeling voor de toepassing van de ladder.
Daarbij zijn kortgezegd de volgende uitgangspunten van belang:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt wordt vergezeld door een toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
De toetsing aan de ladder schrijft geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
Er is in dit geval geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De ontwikkeling heeft betrekking op de uitbreiding van een bestaand agrarisch bedrijf en dit is volgens artikel 3.1.6 Bro niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking kan achterwege blijven.
De Omgevingsvisie Overijssel 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leide principes/rode draden bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur. Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het natuurwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem en het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het inpassen van nieuwe initiatieven en zorgvuldig inpassen heeft als doel om de samenhang in en identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.
De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijf welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit.
Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identeit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, het natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief, de wijziging van het bouwvlak aan de Huyerenseweg 38, wordt getoetst aan de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hierbij is onder andere het zorgvuldig en zuinig gebruiken van ruimte van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing wordt benut, voordat er nieuwbouw plaatsvindt.
Delen van het bouwvlak die niet in gebruik zijn ten behoeve van het agrarische bedrijf worden verplaatst naar een ander gedeelte op het perceel. Binnen het bestaande bouwvlak kan de benodigde ruimte voor de nieuwe stal niet worden gevonden. Dit in verband met de benodigde oppervlakte van de nieuwe bebouwing en de wens om de het bouwvlak zo optimaal en efficient mogelijk in te richten in het kader van de bedrijfsvoering van het agrarische bedrijf. Een gedeelte van de ruimte waar bouwvlak naar toe wordt verplaatst behoort overigens in de huidige situatie al bij het agrarische erf en is reeds verhard. De bouwvlakgrootte blijft bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid gelijk. Per saldo vindt er dus geen extra ruimtebeslag plaats. Het initiatief wordt landschappelijk ingepast, passend bij de identiteit en kenmerken van het gebied. In paragraaf 3.3.1 wordt nogmaals ingegaan op de noodzaak van de wijziging van het bouwvlak. Geconcludeerd wordt dat het initiatief voldoet aan de uitgangspunten van de Omgevingsvisie.
Met de ontwikkeling wordt voldaan aan de uitgangspunten van zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik. In dit geval wordt bebouwing gesloopt en wordt er in plaats daarvan nieuwe bebouwing gerealiseerd. Dit gebeurt vanuit het oogpunt van het verduurzamen en moderniseren van de bedrijfsbebouwing. De oppervlakte van het bouwvlak wordt op bepaalde delen verwijderd en wordt op een andere locatie op het erf terug gebracht. Per saldo blijft hierdoor de oppervlakte van het bouwvlak gelijk.
Daarnaast dient de nieuwe ontwikkeling te worden getoetst aan artikel 2.1.5 (ruimtelijke kwaliteit). Gemotiveerd dient te worden dat een nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. Daarnaast is ook bepaald dat inzichtelijk dient te worden gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het uitvoeringsmodel (figuur 3.1), dat gemotiveerd wordt dat de ontwikkeling past binnen het geldende ontwikkelingsperspectief en op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagen benadering en op welke wijze de Catalogus gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
Op deze onderdelen is reeds nader ingegaan onder het kopje 'generieke beleidskeuzes' en wordt verderop in deze paragraaf besproken onder 'ontwikkelingsperspectieven' en 'gebiedskenmerken' verderop in deze paragraaf. Wat betreft de Catalogus gebiedskenmerken zijn de kenmerken en richtingen die voor het essenlandschap zijn benoemd als uitgangspunt genomen. Er wordt nieuwe beplanting aangebracht die de nieuwe schuur omzoomd, waarbij wordt aangesloten op de bestaande groenstructuur. De kleinschaligheid van het landschap en landschappelijk raamwerk wordt op deze wijze behouden.
Tenslotte zijn artikel 2.1.7, lid 1 en lid 4 van de Verordening van toepassing. In lid 1 van dit artikel is bepaald dat bedrijfsontwikkeling en nieuwvestiging van agrarische bedrijven uitsluitend mag worden toegestaan op bestaande agrarische bouwpercelen of op voormalige agrarische bouwpercelen. In lid 4 is bepaald dat ten behoeve van de bedrijfsontwikkeling van een agrarisch bedrijf een bestaand bouwperceel in beperkte mate wordt aangepast en/of uitgebreid als is onderbouwd dat het in redelijkheid niet mogelijk is om het bestaande agrarische bouwperceel voor de beoogde bedrijfsontwikkeling geschikt te maken.
In onderhavige situatie wordt een bestaand agrarisch bouwperceel in beperkte mate aangepast. In verband met de bouw van een nieuwe stal, die onder meer door de benodigde oppervlakte niet binnen het huidige bouwperceel kan worden gesitueerd, wordt de vorm van het bouwvlak gewijzigd. Delen van het bouwvlak die niet gebruikt worden voor agrarische activiteiten of waar bebouwing gesloopt wordt worden verplaatst naar de locatie van de nieuwe stal. De oppervlakte van het bouwvlak blijft per saldo gelijk en er is feitelijk geen sprake van uitbreiding van de oppervlakte bouwperceel c.q. bouwmogelijkheden.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel 2017, de locatie
is aangegeven met cirkel(bron: www.overijssel.nl)
Het plangebied is geleg in het Nationale Landschap Noordoost-Twente. Het is een gebied met (inter)nationaal zeldzame of unieke landschapskwaliteiten in samenhang met bijzondere natuurlijke en recreatieve activiteiten. Doelstelling is om de bijzondere kwaliteit van het gebied te behouden, duurzaam te beheren en waar mogelijk te versterken. Voor grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen die in strijd zijn met de doelstelling van de Nationale landschappen is geen plaats.
De locatie is gelegen in het gebied dat is aangemerkt als 'wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Dit zijn gebieden waar ruimte is voor landbouw, landschapsontwikkeling, natuur, cultuurhistorie, vrije tijd wonen en overige bedrijvigheid. Ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw wordt verbonden met het behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen.
In onderhavig geval is sprake van een ontwikkeling op een bestaand agrarisch bedrijf. De nieuwe situatie zal landschappelijk worden ingepast. Er wordt groen verwijderd en tegelijkertijd wordt rondom de stal nieuwe beplanting aangebracht die past bij de karakteristieken van het gebied. Het agrarisch bouwvlak wordt omzoomd door een groenstructuur. De nieuwe beplanting wordt aangesloten op de bestaande landschappelijke structuur. De te nemen landschapsmaatregelen zijn opgenomen in een erfinrichtingsplan. De landschappelijke inpassing wordt in de regels van het bestemmingsplan geborgd middels een voorwaardelijke verplichting.
De plannen op de locatie Huyerenseweg 38 in Geesteren doen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied. Daarnaast leveren zij geen belemmeringen op voor de verschillende functies, zoals wonen, in de omgeving.
Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'stuwwallen en ruggen' en 'beekdalen en natte laagtes (zie figuur 3.3). '
Figuur 3.3: Natuurlijke laag, omgevingsvisie Overijssel 2017 (bron: www.overijssel.nl)
De opgestuwde aardlagen zijn nog steeds goed zichtbaar en beleefbaar door het relief en het hoogteverschil met de omgeving. Het zijn belangrijke inzijggebieden voor regenwater voor de lokale en regionale grondwaterstromen.
De beekdalen en natte laagtes zijn belangrijke ruimtelijke en functionele dragers van de zandgebieden. De beken voeren het water af naar lager gelegen delen, maar vormen ook belangrijke verbindingen voor mens, plant en dier. Samenhang en dynamiek zijn belangrijk voor het functioneren van het watersysteem.
Stuwwallen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de hoofdlijnen van het huidige reliëf. Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en van de overgang tussen stuwwal en omgeving.
Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan versterking van de potentiële natuurlijke kwaliteiten van de ‘natte voet’ van de stuwwal (kwelzone, brongebied) en deze beter zichtbaar maken.
In dit geval is sprake van een agrarisch erf dat zelf geen reliëf kent. De landschapsmaatregelen zorgen er voor dat de kleinschaligheid van het landschap behouden blijft. Voor beekdalen en natte laagtes is de norm dat het waterpeil niet lager is dan voor graslandgebruik noodzakelijk is. Ontwikkelingen dienen bij te dragen aan de extra ruimte voor de dynamiek van het stromende water en het vasthouden van water en samenhang van het beeksysteem.
In verband met het extra verharde oppervlak dat ontstaat dient er waterberging gecompenseerd te worden. Vanwege de nieuwe locatie van de schuur wordt de bestaande sloot gedempt en wordt deze sloot verlegd. De benodigde extra waterberging wordt gerealiseerd door de aanleg van een sloot aan de noordoostzijde van de nieuwe stal, langs de houtwal naar achteren.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'essenlandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.
Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, omgevingsvisie Overijssel 2017 (bron:
www.overijssel.nl)
Het essenlandschap bestaat uit een samenhangend systeem van open essen, kleinschalige flanken met erven en esdorpen, kleinschalige natte laagtes met beken en – voormalige – grote open heidevelden . De ordening van het landschap volgt de natuurlijke ondergrond van hoog en laag en nat en droog en is als een spinnenwebstructuur gegroeid vanuit de nederzettingen. De essen onderscheiden zich door de karakteristieke openheid, de bijzondere bodemkwaliteit met archeologische waarden en het huidige reliëf. Op de flanken ligt een kleinschalig landschappelijk raamwerk van landschapselementen zoals houtwallen, bosjes, zandpaden, karakteristieke erven en beeldbepalende open ruimte daartussen.
Het erf Huyerenseweg 38 is gelegen tussen essen in. Op en aan de zijgrenzen van het erf Huyerenseweg 38 is bestaande beplanting (eiken) aanwezig. Deze structuur wordt aangevuld met nieuwe inheemse beplanting van verschillende soorten. Op deze wijze worden de nieuwe stal en het aangepaste erf opgenomen in het landschap die passend is bij de landschappelijke kenmerken van het gebied. De ontwikkeling past derhalve in de kenmerken van de laag van het agrarisch cultuurlandschap.
Stedelijke laag en laag van de beleving
In de stedelijke laag en Laag van de beleving heeft het gebied geen kenmerken.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
In het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het onder voorwaarden mogelijk maakt om, bij gelijkblijvende oppervlakte, de situering van een agrarisch bouwvlak te wijzigen. Hieraan zijn voorwaarden verbonden. Wijziging is mogelijk indien:
- er een (bedrijfstechnische) noodzaak is om ten behoeve van de bouw van bedrijfsgebouwen of een bedrijfswoning de situering van het bouwvlak te wijzigen;
- een erfinrichtingsplan wordt ingediend, zodanig dat de bebouwing op een goede wijze in het landschap en in relatie tot de bestaande bebouwing wordt ingepast;
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld, de waterhuishouding, de waarden van landgoederen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
De nieuwe stal kan worden gerealiseerd middels toepassing van bovengenoemde wijzigingsbevoegdheid. In onderliggend bestemmingsplan wordt gemotiveerd dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheid en er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Toets
Er wordt op verschillende delen van het erf bouwvlak verwijderd. De oppervlakte aan bouwvlak dat wordt verwijderd is 6471 m2. Aan de noordkant van het perceel wordt dezelfde oppervlakte bouwvlak toegevoegd. De oppervlakte van het bouwvlak blijft dus gelijk.
De stal die wordt gesloopt is een oude stal die niet meer aan de hedendaagse eisen voldoet en bedrijfseconomisch aan het einde van de levensduur is. Het betreft een roosterstal waarbij het dak uit asbest golfplaten bestaat. In de nieuwe stal wordt een systeem met stroligplaatsen gerealiseerd. Met de nieuwbouw wordt het bedrijf verder gemoderniseerd en verduurzaamt. De nieuwe indeling van het erf zorgt voor een meer optimale bedrijfsvoering en efficiëntere benutting van het erf. Hierdoor is het bedrijf toekomstbestendig.
De grootte van de nieuwe stal is circa 2200 m2 (lengte ca. 85 meter, breedte 26 meter). De afmetingen zorgen er voor dat bouw op de locatie van de te slopen stal niet mogelijk is binnen het huidige bouwvlak, gezien de vorm van het bouwvlak. Daarnaast is er vanuit het oogpunt van een efficiënte indeling van het erf en benodigde manouvreerruimte voor landbouwwerktuigen voldoende afstand tussen de bedrijfsgebouwen benodigd. Dit is niet te realiseren bij bouw van de gewenste staloppervlakte op de locatie van de te slopen schuur of elders binnen het huidige bouwvlak.
Op basis van voorgenoemde punten kan geconcludeerd worden dat de nieuwbouw van de stal op de voorgenomen locatie -en daarmee ook de wijziging van het bouwvlak- noodzakelijk is.
Door Erwin Meinders bouwkundig buro is een erfinrichtingsplan opgesteld, waaruit blijkt dat de bebouwing op een goede wijze wordt ingepast, passend bij de gebiedskenmerken van de locatie. Er wordt nader ingegaan op het erfinrichtingsplan, onder meer in paragraaf 2.2.
In deze toelichting (met name hoofdstuk 4) wordt nader gemotiveerd dat de ontwikkeling niet zorgt voor een onevenredige afbreuk aan de milieusituatie, natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke waarden, archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld, de waterhuishouding en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Op 14 maart 2016 heeft de gemeenteraad van Tubbergen de structuurvisie gemeente Tubbergen 'Op en top Tubbergen' vastgesteld. Het is een actueel strategisch beleidsdocument, waarin belangen worden gedefinieerd en ruimtelijke keuzes worden uitgewerkt, die gebaseerd zijn op sociaal-maatschappelijke, demografische - en ruimtelijke ontwikkelingen en trends. In een groot aantal documenten en visies voor thema's en gebieden, is het beleid van de gemeente Tubbergen uitgewerkt. De structuurvisie vormt hiervoor de koepel. De structuurvisie omvat daarnaast de hoofdlijnen van actueel beleid.
Op de structuurvisiekaart is het plangebied aangemerkt als 'mixlandschap'. In figuur 3.5 is de visiekaart weergegeven.
Figuur 3.5: visiekaart Structuurvisie Tubbergen (bron: gemeente Tubbergen)
In het nieuwe bestemmingsplan buitengebied wordt de agrarische sector (binnen kaders) zoveel mogelijk ruimte gegeven om zich te kunnen ontwikkelen.
Voor ontwikkelingen geldt in het algemeen dat een goede landschappelijke/stedenbouwkundige inpassing van belang is, waarbij behoud en versterking van het landschap, natuur en cultuurhistorie plaatsvindt. Bij herontwikkelingen moet worden aangesloten op de gebiedskenmerken. Daarbij zijn onder meer het versterken van het groene karakter en de kleinschaligheid van het coulissenlandschap aandachtspunten. De ontwikkeling is gelegen in het kampenlandschap. Door schaalvergroting in de landbouw is in het kampenlandschap veel beplanting die de kleine escomplexen omzoomde verdwenen. Erven zijn uitgebreid en hebben een een andere maat en schaal dan het oorspronkelijke landschap. Het versterken van de kleinschalige en fijnmazige structuur van beplanting, wegen, paden en erven staat voorop. Uitgangspunten zijn onder meer dat nieuwe ontwikkelingen en uitbreidingen langs rand van escomplexen plaatsvinden en de natuurlijke waterhuishouding versterkt wordt (vasthouden, vertraagd afvoeren).
Toets Een gedeelte van de bestaande bomenstructuur wordt verwijderd, aangezien deze gelegen is op de locatie van de nieuwe stal. Er wordt nieuwe beplanting aangebracht die de nieuwe schuur omzoomd, waarbij wordt aangesloten op de bestaande groenstructuur. De kleinschaligheid van het landschap wordt op deze wijze behouden. Een bestaande sloot die gelegen is op de erfgrens wordt gedempt. De sloot wordt omgelegd langs de nieuwe stal en wordt weer aangesloten op de bestaande sloot. Op het gebied van water blijft de situatie op zijn minst gelijk aan de huidige situatie.
Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) van de gemeente Tubbergen is vastgesteld op 25 juni 2008 en is een gemeentelijke uitwerking van het LOP Noordoost Twente en Twenterand. In het plan worden richtlijnen geformuleerd voor de inrichting van het landschap. Het plan mag daarmee geen belemmeringen voor de landbouw opleveren. Het landschapsontwikkelingsplan kan worden gezien als handreiking voor landschappelijke inpassing. Het plan is mede richtinggevend om te beoordelen of ontwikkelingen landschappelijk aanvaardbaar zijn.
De ontwikkelingsrichting in het LOP wordt bepaald door:
De ontwikkelingsrichtingen zijn beschreven per landschappelijke eenheid:
Deze gebieden vormen een eenheid door overeenkomsten in de geologische, geomorfologische, hydrologische en bodemkundige situatie.
Het plangebied ligt in het deelgebied Tubbergen-Albergen, in het oude cultuurlandschap (essen en kampen). Behoud, herstel en versterking van landschapswaarden is in dit gebied uitgangspunt. Ten aanzien van landbouw is het accent gericht op grootschalig boeren in een kleinschalig landschap. Er is ruimte voor voor grootschalige (grondgebonden) landbouw, het creëren van grote huiskavels en het verbeteren van structuur, mits de karakteristieken van het kampen- en essenlandschap overeind blijven. Minder waardevolle beplantingen die de bedrijfsvoering belemmeren verwijderen en elders compenseren behoort tot de mogelijkheden.
Toets
De ontwikkeling heeft betrekking op het optimaliseren van de erfstructuur in het kader van de uitoefening van het agrarisch bedrijf. Het agrarische bouwperceel wordt efficiënter ingedeeld, waardoor de bedrijfsvoering voor nu en in de toekomst zo optimaal mogelijk is. De karakteristieken van het landschap blijven daarbij overeind. Er wordt weliswaar beplanting verwijderd vanwege de nieuwe locatie van de schuur, maar deze beplanting wordt gecompenseerd in het plangebied/op het erf zelf. De wijze waarop dit gebeurt zorgt er voor dat het kleinschalige karakter van het landschap behouden blijft. Er wordt gebruikt gemaakt van inheemse soorten die passen in het gebied. De ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van het landschapsontwikkelingsplan.
De gemeente Tubbergen heeft de beleidsnota 'De casco-benadering in Noordoost-Twente' vastgesteld. Het Nationaal Landschap Noordoost Twente is een gebied met zeldzame en unieke landschapskwaliteiten. Het is een gebied met stuwwallen, bronnen, beken en fraaie cultuurlandschappen. Kernkwaliteit is het waardevolle cultuurlandschap met een variatie in open en een kleinschalig besloten landschap. Schaalvergroting in de grondgebonden landbouw staat op gespannen voet met deze kleinschaligheid. Het verdwijnen van landschapselementen op perceelsgrenzen tast het kleinschalige groene karakter aan en leidt tot een afname van landschapsdiversiteit. De gemeente Tubbergen heeft samen met de provincie Overijssel en de gemeenten Dinkelland, Losser en Oldenzaal de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap.
Om vorm en inhoud te geven aan deze ambitie is een generieke methode ontwikkeld: de casco benadering. Voor de gemeente is de casco-benadering te gebruiken als beoordelingskader voor ingrepen in het landschap. Aan de hand van de casco-kaart (figuur 3.6) kan bezien worden of landschappelijke structuren deel uitmaken van het casco.
Figuur 3.6: Fragment casco-kaart, plangebied met rode lijn aangegeven (bron: www.overijssel.nl/cascokaart)
Op basis van de casco-kaart kan vastgesteld worden of het landschapselement tot het casco behoort of niet; daaruit volgen drie mogelijk aanvragen op basis van het casco, dit zijn:
Toets
In het kader van de aanpassing van het bouwvlak en de nieuwbouw van de stal wordt een gedeelte van een casco-element verwijderd. Er is dus sprake van de situatie 'afwijking van het casco'. Het beleid geeft aan dat het niet is toegestaan om een casco-element te verwijderen. Een initiatiefnemer kan alleen een onderbouwd verzoek doen om een dergelijk landschapselement te verwijderen indien er sprake is van een casco-element op de huiskavel van een volwaardig agrarisch bedrijf. Op grond van het cascobeleid betreft een huiskavel het samenstel van aaneengesloten percelen, erf met stallen en weilanden waarop de beweiding plaats kan vinden, dat wordt begrensd door de percelen in gebruik bij derden of door niet overschrijdbare openbare wegen en waterwegen.
In dit geval is sprake van een huiskavel van een volwaardig agrarisch bedrijf en is het, onder voorwaarden, mogelijk om een casco-element te verwijderen.
Er worden elementen (eiken) verwijderd in het essenlandschap. Er wordt ook gecompenseerd in het essenlandschap. De compensatiefactor dient 1,5 te bedragen. Er wordt een rij van negen eiken over een lengte van 65 meter verwijderd. Ter compensatie wordt over een lengte van 75 meter in 2 rijen bosbeplanting aangebracht van streekeigen soorten (zomereiken, gelderse roos, hulst, wilde lijsterbes, els, hazelaar, berk). Daarnaast wordt over een lengte van 25 meter in 4 rijen een zelfde soort bosbeplanting aangebracht. De compensatiemaatregelen zijn beschreven in een erfinrichtingsplan. Deze is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd. De uitvoering van de landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd via een voorwaardelijke verplichting in de regels van dit bestemmingsplan.
Wat betreft locatie, soort en kwaliteit van de compensatiemaatregelen kan geconcludeerd worden dat wordt voldaan aan de uitgangspunten van het cascobeleid.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, flora & fauna, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging die daarin is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst is niet toereikend. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.
In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen:
In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig in het andere geval dient een m.e.r.- beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling.
Toets
Voor bepaalde agrarische activiteiten is op grond van het Besluit Milieueffectrapportage een m.e.r.-beoordeling vereist. In dit geval is er sprake van wijziging van het bouwvlak, waarbij de totale grootte van het bouwvlak gelijk blijft. Het aantal dieren zal slechts beperkt toenemen ten opzichte van de geldende milieuvergunning. Het aantal toegestane dieren zoals opgenomen in de geldende NB-wet vergunning blijft daarbij gelijk. Het dieraantal blijft met 715 dieren ruim onder de drempelwaarden zoals genoemd in onderdeel D van het Besluit (categorie D14, 1200 vleesrunderen Rav categorie A.4 t/m A.7).
Er is daarom geen sprake van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Er kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Het milieubelang van de ontwikkeling is in dit bestemmingsplan zorgvuldig afgewogen in de plantoelichting. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen en dat belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten. Het plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving, waardoor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In het voorliggende geval is er sprake van het omgevingstype 'buitengebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
In de VNG-publicatie 'bedrijven en milieuzonering' vallen de activiteiten van het agrarisch bedrijf onder de categorie 'fokken en houden van rundvee'. Dit betreft categorie 3.2. Er is voor het aspect 'geur' een indicatieve afstand van 100 meter opgenomen, voor de aspecten 'stof' en 'geluid' een afstand van 30 meter en voor het aspect 'gevaar' is geen afstand opgenomen. In de publicatie is opgenomen dat indien specifieke regelgeving van toepassing is, hieraan getoetst wordt. In dit geval betreft de specifieke wetgeving de Wet geurhinder en veehouderij, de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij en het Activiteitenbesluit. Gelet op deze regelgeving wordt het aspect geur in deze paragraaf buiten beschouwing gelaten.
De nieuw te bouwen stal is op een afstand van circa 125 meter van de woning Huyerenseweg 36 gelegen. De te slopen roosterstal ligt op circa 50 meter afstand van de woning. Op deze plek wordt een nieuwe sleufsilo gerealiseerd.
In de nieuwe situatie zal de bedrijfsbebouwing dus op een grotere afstand van de woning komen te liggen. Voor de aspecten 'stof' en 'geluid' wordt aan de richtafstanden voldaan. Eventuele hinder zal naar verwachting eerder afnemen dan toenemen.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
De afstand van de buitenzijde van een dierenverblijf tot de buitenzijde van een geurgevoelig object dient minimaal 25 meter te bedragen bij ligging buiten de bebouwde kom.
Activiteitenbesluit
In het Activiteitenbesluit zijn (afstands)regels opgenomen met betrekking tot het opslaan van agrarische bedrijfsstoffen, zoals kuilvoer. Buiten de bebouwde kom geldt een minimale afstand van 50 meter ten opzichte van geurgevoelige objecten zoals woningen. Voor kuilvoer geldt dat de afstand minimaal 25 meter dient te bedragen.
Toets
Het plangebied is buiten de bebouwde kom gelegen. Er wordt vleesvee in de stal gehouden (8 tot 24 maanden). Voor deze diercategorie is een geuremissiefactor opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Er is door For Farmers een geurberekening uitgevoerd. Zie bijlage 1 . Hieruit blijkt dat ruimschoots wordt voldaan aan de maximaal toegestane geurbelasting op geurgevoelige objecten in de omgeving van het agrarische bedrijf.
Het meest dichtbij gelegen gevoelige object is gelegen aan de Huyerenseweg 36. De kortste afstand van de woning Huyerenseweg 36 tot de grens van het aangepaste bouwvlak bedraagt circa 65 meter. De nieuw te bouwen stal is gelegen op een afstand van circa 125 meter van de woning aan de Huyerenseweg 36. Er wordt dus ruimschoots voldaan aan de afstandseis van 25 meter uit de Wgv voor wat betreft de afstand van een afstand van een dierenverblijf tot de buitenzijde van een geurgevoelig object.
De te slopen stal is gelegen op een afstand van 50 meter van de woning Huyerenseweg 36. Op de locatie van de te slopen stal wordt een nieuwe sleufsilo gerealiseerd. De nieuwe sleufsilo komt ook op een afstand van 50 meter van de woning. Opgemerkt wordt dat er reeds een bestaande, te handhaven, sleufsilo dichterbij de woning aanwezig is.
Ten aanzien van de (afstands)eisen uit het Activiteitenbesluit en de Wgv voldoet het plan. Geconcludeerd kan worden dat het aspect geur geen belemmering vormt voor uitvoering van het plan.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets De gronden waarop de stal wordt gebouwd zijn momenteel in gebruik als akkerland (mais) en houtsingel. Dit gebruik is in het verleden niet wezenlijk anders geweest. Er is derhalve geen aanleiding te veronderstellen dat er sprake is van een bodemverontreiniging die van invloed is op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Hieronder wordt volledigheidshalve ook beoordeeld of er in het kader van de aan te vragen omgevingsvergunning voor de stal bodemonderzoek vereist is.
Er worden gemiddeld 170 vleesstieren in de stal gehuisvest (Beter Leven keurmerk 2 sterren). Wageningen UR Livestock Research heeft een tabel opgesteld, de 'live-stock tabel bodemonderzoek verblijfstijd stallen' die de ondergrens in oppervlakte aangeeft waarbij de arbeidstijd in een stal 2 of meer uren per dag bedraagt. Deze tabel wordt als uitgangspunt gebruikt bij de bepaling of er noodzaak is tot het uitvoeren van bodemonderzoek bij stallenbouw. Daarbij is ook aangegeven dat het lastig blijft om vast te stellen hoe groot de arbeidsbehoefte van een afzonderlijk bedrijf is omdat deze arbeidsbehoefte van veel factoren afhankelijk is, zoals de bedrijfsgrootte, bedrijfssteem en de toegepaste techniek en automatisering.
Het staltype Beter Leven keurmerk 2 sterren is niet specifiek benoemd in de tabel. Als de uitgangspunten van de 'live-stock tabel bodemonderzoek verblijfstijd stallen' op de specifieke situatie worden toegepast betekent dit een verblijfstijd in de stal van gemiddeld 1,65 uur per dag. In onderstaande tabel is dit weergegeven.
* Zie tabel: (2.350:500) x 170 = 799
** Beter Leven Keurmerk 2 sterren: 180 dagen 12 uur buiten staat gelijk aan 25% per jaar buiten
*** Verblijfstijd binnen gedeeld door 365 dagen per jaar.
Geconcludeerd wordt dat een bodemonderzoek in het kader van dit bestemmingsplan (en omgevingsvergunning) niet noodzakelijk is.
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toetsing
Railverkeerslawaai
Er zijn geen spoorlijnen in de omgeving van het plangebied aanwezig.
Wegverkeerslawaai
Een agrarische stal is niet aan te merken als een geluidsgevoelige functie. Een nadere beschouwing op dit onderdeel is dus niet vereist.
Industrielawaai
Er is geen sprake van ligging op of nabij een gezoneerd industrieterrein. Nadere bespreking is niet noodzakelijk.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
Er wordt een nieuwe stal gerealiseerd, ter vervanging van een bestaande stal. Het aantal dieren neemt met een beperkt aantal toe ten opzichte van de geldende milieuvergunning maar blijft gelijk ten opzichte van het toegestane aantal op grond van de Wet Natuurbescherming. De toename van het aantal van 677 naar 715 stuks vee zal slecht een beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen van en naar het agrarisch bedrijf tot gevolg hebben.
Door For Farmers is een fijnstofberekening uitgevoerd om de gevolgen te bepalen voor het aspect fijnstof door de uitbreiding van het aantal dieren. Zie hiervoor bijlage 2. Hieruit blijkt dat er in de nieuwe situatie een afname van de emissie van fijnstof plaatsvindt. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in zijn geheel aan te merken is als 'niet in betekenende mate'.
Er is in het kader van dit bestemmingsplan geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Figuur uitsnede risicokaart, plangebied aangegeven met blauwe lijn (bron: risicokaart.nl).
Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van ruim 1500 meter van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:
Een agrarische stal wordt daarnaast niet aangemerkt als een gevoelige functie in het kader van externe veiligheid. Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Waterbeheerplan 2016-2021
Het waterschap laat in het waterbeheerplan zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke (bestuurlijke) accenten zij in de samenwerking met partners willen leggen. Van daar uit wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden:
Waterveiligheid
Ingezet wordt op meerlaagsveiligheid: het op orde brengen van de waterkeringen, proberen te bereiken dat in de ruimtelijke ordening meer rekening wordt gehouden met waterveiligheid en eventuele gevolgen van een overstroming. En om adequaat te kunnen optreden bij hoog water zorgt het waterschap er voor dat de crisisbeheersing op orde is.
De regionale waterkeringen worden in de planperiode opnieuw getoetst waarbij gekeken wordt of daarbij gebruik gemaakt kan worden van nieuwe normen gebaseerd op de risicobenadering. Tevens gaat het waterschap extra aandacht schenken aan de vele kilometers overige keringen die bescherming bieden op lokale schaal.
Voldoende water
De doelen voor 'Voldoende Water' zijn uitgewerkt voor drie situaties:
De beleidsmatige kern voor voldoende water onder normale omstandigheden vormt de GGOR; het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater-Regiem. In de planperiode wordt dit GGOR omgevormd en uitgebreid tot het 'Voorzieningenniveau'. Daarmee wil het waterschap aan de (grond)gebruikers helder aangeven op welke wijze de landgebruik-functies bedient gaan worden, onder zowel normale, als onder droge en natte omstandigheden. Knelpunt is nog steeds de verdroging van vele natuurgebieden. Voor de maatregelen richt het waterschap zich primair op de uitvoering van de maatregelen voor Natura2000-gebieden.
Als gevolg van de klimaatontwikkeling nemen droge periodes toe. Het waterschap speelt daarop in door de maatregelen uit te voeren die in het kader van de Zoetwatervoorziening Oost Nederland zijn afgesproken. Het betreft een pakket aan maatregelen om de beschikbaarheid van zoetwater voor gebieds- en oppervlaktewaterfuncties zo lang mogelijk op peil te houden en om schade door droogte te beperken Het waterschap spaart water door het vasthouden van grond- en oppervlaktewater in het gebied. Het waterschap voert water aan waar nodig en mogelijk.
Kern van het waterbeheer onder natte omstandigheden vormen de werknormen voor regionale wateroverlast. Het waterschap gaat de komende jaren opnieuw toetsen of het gebied nog aan deze normen voldoet en zullen maatregelen nemen waar dat niet het geval is. Het streven is om de toetsingsmethodiek in Rijn Oost te harmoniseren. En het waterschap stelt een strategie op over hoe de organisatie wil omgaan met verdere klimaatontwikkeling en de gevolgen daarvan voor wateroverlast (en droogte).
Schoon water
De doelen voor een gezond en schoon watersysteem zijn een goede ecologische en chemische kwaliteit van het oppervlaktewater. Vanuit de Kaderrichtlijn Water zijn voor de grotere waterlichamen doelen en maatregelen vastgesteld in factsheets. De meest voorkomende maatregelen zijn beekherstel, aanleg van natuurvriendelijke oevers, aanleg van vistrappen en aanpassing van het onderhoud. De maatregelen zijn uitgesmeerd over de hele KRW periode tot 2027. Naast de aandacht voor de KRW waterlichamen wil het waterschap in de planperiode ook meer aandacht geven aan doelen voor overige oppervlaktewateren zoals stedelijk water, kleine waardevolle wateren en diepe plassen: het waterschap is immers beheerder van al het oppervlaktewater.
Op veel plaatsen worden de normen voor diverse chemische stoffen overschreden. Ook maakt het waterschap zich zorgen over verontreinigingen waar tot voor kort weinig aandacht voor was zoals medicijnresten en microplastics. In de planperiode wordt een emissiebeheerplan opgesteld waarin het waterschap aangeeft welke stoffen een probleem zijn of kunnen worden en welke maatregelen we daar als waterschap tegen kunnen nemen. Ook gaat het waterschap na of we aanvullende maatregelen moeten nemen op onze rwzi's om effecten van de effluentlozingen terug te dringen.
Waterketen
Als beheerder van de rioolwaterzuiveringen werkt het waterschap aan een effectieve en efficiënte behandeling van het afvalwater. Dat doet het waterschap in nauwe samenwerking met de belangrijkste partners op dat gebied: de gemeenten. Riolering en zuivering worden in samenhang bekeken waarbij het waterschap er op blijft inzetten dat relatief schoon water, zoals neerslag en grondwater, niet via de riolering wordt afgevoerd. In het beheer van de zuiveringen gaat het waterschap nauw samenwerken met de andere waterschappen in Rijn Oost om te zorgen voor efficiënt en doelmatig beheer. Bijzondere aandacht is er voor energiebesparing, terugwinnen van energie en het nuttig toepassen van rioolslib door bijvoorbeeld het terugwinnen van fosfaat.
Watertoetsproces
Op 13 april 2017 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie bijlage 3. Uitkomst hiervan is dat de normale procedure gevoerd dient te worden. Naar aanleiding daarvan is contact opgenomen met het waterschap voor nader overleg. Het Waterschap heeft het volgende aangegeven:
Het verhard oppervlak neemt toe met meer dan 2200 m2. Hiervoor dienen compenserende maatregelen genomen te worden. Compenserende maatregelen zijn bijvoorbeeld de aanleg van een zaksloot, vijver, wadi's, bodempassage etc. Het waterschap hanteert hierbij de 10% vuistregel. Dit betekent dat 10% van de totale toename verhard oppervlak, dit uitgedrukt in kubieke meters, ingericht dient te worden voor waterberging. Voor dit plan betekent dat ongeveer 220 kubieke meter waterberging aangelegd moet worden. Aangezien er sloten moeten worden verlegd kan veel compensatie plaatsvinden door de nieuwe sloten wat breder en dieper aan te leggen. Er zal een wadi/sloot worden aangelegd aan de noordoostkant (achterzijde) van de schuur, langs de houtwal naar achteren toe. Op deze wijze wordt de benodigde compensatie behaald.
Om wateroverlast in gebouwen te voorkomen adviseert het waterschap om de bovenzijde begane-grondvloer tenminste 30 centimeter boven de weg aan te leggen. Bij het realiseren van bebouwing en het aanleggen van de verharding moet rekening worden gehouden met voldoende drooglegging om bijvoorbeeld opdrijven van verharding en schimmelvorming in kruipruimten te voorkomen. Het waterschap adviseert voor bebouwing met kruipruimten een drooglegging van 1,00 meter en voor bebouwing zonder kruipruimte een drooglegging van 0,70 meter.
Om het aantal overstortingen van rioolwater en de belasting van rioolwaterzuiveringsinstallatie te beperken, is een belangrijk uitgangspunt om regenwater (HWA) en afvalwater (DWA) zoveel mogelijk gescheiden af te voeren.
Uit informatie blijkt dat binnen het plangebied drukrioleringen liggen. Dit betekent dat alleen huishoudelijk afvalwater hierop mag worden aangesloten. Regenwater dient binnen het plangebied worden opgelost. Bij het waterschap geniet het bovengronds afkoppelen van regenwater (daken) en infiltreren in de bodem de voorkeur. Dit mag uiteraard niet leiden tot wateroverlast naar aanliggende percelen. Schoon regenwater van daken mag geloosd worden op het oppervlaktewater. Bij de watertoetsaanvraag is gebleken dat er twee drukrioleringen onder het bedrijf liggen. Hierover zijn afspraken met initiatiefnemer gemaakt. Deze worden in een aparte brief vastgelegd.
In het plangebied ligt waterloop 09020007OWS van waterschap Vechtstromen. De waterloop heeft een belangrijke aan-, af-, en doorvoer functie. Voor het onderhoud van deze waterlopen is een obstakelvrije zone van 5 meter vanaf de insteek noodzakelijk. In deze obstakelvrije zone mag niet zonder toestemming van het waterschap worden gebouwd. Het gaat hier om bedrijfsmatige activiteiten (vleesveehouderij). Voor dit plan is het Activiteitenbesluit van toepassing. Vrij vertaald zegt het Activiteitenbesluit dat het rechtstreeks afstromen van verontreinigd (regen)water van het verharde erf naar het oppervlaktewater (=erfafspoelwater) voorkomen moet worden. Bij het inrichten van het erf wordt geadviseerd om de waterstromen van elkaar te scheiden. Water wat schoon is dient schoon te blijven. Aangezien binnen het plan waterberging dient te worden aangelegd, wordt geadviseerd om het verontreinigd (regen)water aan te sluiten op de nieuw aan te leggen waterberging. Deze waterberging heeft geen contact met oppervlaktewater.
Het waterschap is akkoord met het plan, indien de maatregelen zoals hierboven genoemd zijn worden uitgevoerd.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Nationaal natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een quickscan flora en fauna (Natuurbank Overijssel, project 1062, versie 1.0, 28 maart 2017). Zie hiervoor ook bijlage 4. De resultaten zijn in de volgende paragrafen opgenomen.
Nationaal Natuurwerk Nederland
Het plangebied ligt niet binnen het Nationaal Natuurnetwerk Nederland. De dichtstbijzijnde gronden die als zodanig zijn aangemerkt zijn gelegen op circa 600 meter ten zuiden van het plangebied. De invloedssfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal waardoor de voorgenomen activiteit geen negatief effect heeft buiten het plangebied.
Beschermde gebieden
Het plangebied ligt niet in- of direct grenzend aan beschermd natuurgebied zoals een Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, , ligt op minimaal 5,5 kilometer van het plangebied. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal. Dat wil zeggen dat er geen negatief effect op natuurgebied buiten het onderzoeksgebied op treedt. Gelet op de invloedsfeer en de ligging op enige afstand van Natura 2000-gebied, wordt gesteld dat de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied niet negatief beïnvloed wordt. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden. Er is reeds sprake van een vigerende NB-wet vergunning. Er vinden geen wijzigingen in deze vergunning plaats en er hoeft geen nieuwe NB-wet vergunning te worden aangevraagd.
Beschermde soorten
Het plangebied behoort vermoedelijk tot het functionele leefgebied van vogelsoorten als merel, zanglijster, grote lijster, ekster, kauw, zwarte kraai, houtduif, holenduif, boerenzwaluw, vink, tjiftjaf, heggenmus, witte kwikstaart, buizerd, torenvalk, sperwer, bosuil, ransuil en kerkuil. Deze soorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk nestelen soorten als merels, roodborst, winterkoning, heggenmus en tjiftjaf in de houtsingel en nestelen soorten als merel, boerenzwaluw en holenduif mogelijk in de te slopen stal. Op het erf zijn huismussen waargenomen, maar deze nestelen onder het pannendak van de boerderij. Mogelijk nestelen er ieder voortplantingsseizoen vogels in het plangebied. Van deze vogelsoorten zijn uitsluitend de bezette nesten beschermd, niet de oude nesten of de nestplaatsen. Voor het verstoren/vernielen van bezette nesten (eieren) en het verwonden/doden van vogels kan geen ontheffing van de verbodsverpalingen verkregen worden omdat de voorgenomen activiteit niet als een in de wet genoemd wettelijk belang wordt beschouwd. Werkzaamheden die leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten, zoals het rooien van beplanting en het slopen van bebouwing, dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden.
Er zijn tijdens het veldbezoek geen grondgebonden zoogdieren waargenomen, maar mogelijk behoort het plangebied tot het functionele leefgebied van soorten als veldmuis, huisspitsmuis, bosmuis, mol, haas, konijn, steenmarter, vos, wezel, hermelijn, gewone bosspitsmuis. Deze soorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezetten sommige soorten ook een vaste rust- en voorplantingslocatie in het plangebied. Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat de steenmarter een vaste rust- of voortplantingslocatie in het plangebied bezet.
Er zijn tijdens het veldbezoek geen amfibieën waargenomen. het plangebied behoort vermoedelijk tot het functionele leefgebied van verschillende algemene en weinig kritische amfibieënsoorten als gewone pad, bruine kikker, bastaardkikker en kleine watersalamander. Deze soorten benutten de buitenruimte van het plangebied als foerageergebied tijdens de nachtelijke uren, maar bezetten er geen vaste rust- of voortplantingslocatie. Gelet op de ligging in intensief agrarisch cultuurland en op enige afstand van voortplantingslocaties, heeft het plangebied vermoedelijk een beperkte betekenis als foerageergebied voor amfibieen. het plangebied wordt als een ongeschikte habitat voor een kritische soort als de kamsalamander beschouwd.
Er zijn geen andere beschermde soorten aangetroffen. Het gevoerde beheer en de inrichting maken het plangebied tot een ongeschikt functioneel leefgebied voor deze soorten.
Conclusie
Mits bezette vogelnesten beschermd worden, leidt de voorgenomen activiteit niet tot wettelijke consequenties in het kader van de Wet natuurbescherming of de Omgevingsverordening Overijssel. Er hoeft geen nader onderzoek te worden uitgevoerd en er hoeft geen ontheffing van de Wet natuurbescherming te worden aangevraagd. De Wet natuurbescherming en Omgevingsverordening Overijssel vormen geen belemmering voor uitvoering van de plannen. Door het uitvoeren van de quick scan is voldaan aan de zorgplicht (artikel 1.11) van de Wet natuurbescherming.
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumtenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
In het bestemmingsplan 'Buitengebied 2016' kent het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde-archeologie 3'. De regels behorend bij deze bestemming geven aan dat bij een omgevingsvergunning geldt dat voor bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden met een oppervlakte groter dan 2500 m2 en dieper dan 0,40 meter plaatsvinden er voorwaarden gelden omtrent archeologie en archeologisch onderzoek.
Toets
De oppervlakte van de nieuw te bouwen stal bedraagt circa 2200 m2, waarvan een groot gedeelte binnen het huidige agrarische bouwperceel ligt.
De oppervlakte bedraagt minder dan 2500 m2, waardoor archeologisch onderzoek niet vereist is.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Uit de Atlas van Overijssel kan worden afgeleid dat de gebouwen aan de overzijde van de Huyerenseweg, behorend tot het erf van initiatiefnemer, zijn aangemerkt als rijksmonument. Deze zijn als volgt beschreven: het betreffen twee oude schuren, bestaand deels uit vakwerk met baksteen of strovlechtwerkvulling. Een der beide schuren was in gebruik als schaapskooi in Geesteren.
De nieuwe stal wordt gerealiseerd op het erf aan de andere zijde van het erf en de Huyerenseweg, op geruime afstand van de weg en de gebouwen die zijn aangemerkt als rijksmonument. De ontwikkeling heeft derhalve geen negatieve gevolgen voor het aspect 'cultuurhistorie'.
Het erf wordt ontsloten via de Huyerenseweg. Dit wijzigt niet in de nieuwe situatie. De wijziging van het bouwvlak maakt de bouw van een nieuwe stal mogelijk. Een bestaande stal wordt gesloopt en vervangen door een nieuwe stal. Het aantal dieren neem daarbij beperkt toe. Het gedeelte van het erf aan de noordzijde van het erf waar ook bouwvlak naar toe wordt verplaatst is reeds verhard en in gebruik als mestplaat.
Onderliggend bestemmingsplan zorgt op zichzelf niet voor vergroting van bijvoorbeeld het machinepark en slechts in zeer beperkte mate voor een toename van het aantal bezoekers/bezoekende voertuigen van bedrijven ten opzichte van de huidige situatie. Het aantal verkeersbewegingen zal derhalve slechts zeer beperkt toenemen naar aanleiding van onderliggend plan. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op.
De ontwikkeling zorgt daarnaast niet voor een toename van de parkeerbehoefte. Het parkeren van auto's en landbouwvoertuigen vindt plaats op op eigen erf, waar voldoende ruimte is om daarin te voorzien. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.
De hiervoor beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
Het plan kent de bestemmingen 'Agrarisch-1' en de dubbelbestemming 'Waarde-archeologie 3'. In het kader van de vereiste landschappelijke inpassing van het gewijzigde bouwvlak en nieuwe bebouwing is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de uitvoering van het erfinrichtingsplan.
Agrarisch-1
De gebiedsbestemming Agrarisch - 1 omvat de agrarische gebieden waar landbouw en landschap nevengeschikt zijn.
De gronden die zijn inbestemd als "Agrarisch 1" zijn bestemd voor het agrarisch gebruik. De uitoefening van een agrarisch bedrijf is mogelijk ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'. De bestemming "Agrarisch 1" is tevens gericht op het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden. Het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarden alsmede doeleinden van agrarisch natuurbeheer zijn binnen deze agrarische gebiedsbestemming van ondergeschikt belang. Tevens is ondermeer extensief dagrecreatief medegebruik toegestaan.
In het kader van de uitvoering van het bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Het in gebruik nemen van nieuwe gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen zoals opgenomen in het erfinrichtingsplan dat onderdeel uitmaakt van het bestemmingsplan, is als een strijdig gebruik aangemerkt. Daarbij is ook opgenomen dat nieuwe gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming indien binnen één jaar na het onherroepelijk worden van het plan uitvoering wordt gegegeven aan het inrichtingsplan. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen, waarmee het college onder voorwaarden, een omgevingsvergunning kan verlenen voor het uitvoeren van andere landschapsmaatregelen.
Waarde-archeologie 3
Voor de toekenning van de dubbelbestemmingen archeologie is het gemeentelijk archeologiebeleid (archeologische verwachtings- en advieskaart) gevolgd.
De gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' gekregen. De gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze dubbelbestemming is gekoppeld aan een plicht van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden alsmede aan bouwwerkzaamheden. Ingrepen in de bodem zijn in deze gebieden in principe niet toegestaan. Alleen als aangetoond is dat er geen archeologische waarden meer zijn, deze niet onevenredig worden geschaad of er maatregelen worden getroffen om de waarden te beschermen, is het mogelijk hier bodemroerende werkzaamheden uit te voeren. De omgevingsvergunningen worden alleen verleend wanneer er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de voorkomende archeologische en cultuurhistorische waarden. De omgevingsvergunning is niet nodig voor werkzaamheden die gerekend worden tot het normale onderhoud.
Voor het overige blijven de bestemmingsregels zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' van toepassing.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening 2008 (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Rijksdiensten
Op 1 januari 2012 is de Vrom-Inspectie samengevoegd met de Inspectie V&W tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT heeft in het nieuwe toezichtbeleid geen adviserende en coördinerende rol meer met betrekking tot de advisering over gemeentelijke ruimtelijke plannen. Dit betekent onder meer dat geen plannen voor vooroverleg naar de ILT gestuurd hoeven te worden. Omdat de coördinatierol vervalt, reageren andere rijksdiensten (Rijkswaterstaat, Defensie en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie) afzonderlijk.
Rijkswaterstaat
Bij brief van 2 februari 2016 heeft Rijkswaterstaat aangegeven graag vroegtijdig betrokken te worden bij de opstelling van ruimtelijke plannen. In de publicatie 'Rijkswaterstaat en ruimtelijke plannen van gemeenten'(oktober 2015) staan de onderwerpen die voor Rijkswaterstaat belangrijk zijn. Aangezien geen van de belangen van Rijkswaterstaat in het plan betrokken zijn, is vooroverleg met deze dienst niet vereist.
Defensie
Bij brief van 16 februari 2012 wordt aangegeven dat binnen het Ministerie van Defensie de behartiging van ruimtelijke uitgevoerd door de Dienst Vastgoed Defensie. Het gaat hierbij om militaire terreinen (direct ruimtebeslag), het beheer van diverse zoneringen, brandstofleidingen, verstoringsgebieden, laagvliegroutes en -gebieden (indirect ruimtebeslag). De belangen die door het Ministerie van Defensie worden bewaakt, spelen in het voorliggend plan geen rol. Vooroverleg met de Dienst Vastgoed Defensie (Directie noord) is niet vereist.
Ministerie van Economische Zaken
Bij brief van 6 maart 2012 wordt aangegeven dat gemeentelijke bestemmingsplannen die een relatie hebben met rijksinpassingsplannen op het terrein van energie-infrastructuur gemeld moeten worden bij het Ministerie van Economische Zaken (destijds nog het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie). Het onderhavige bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de energie-infrastructuur, waardoor vooroverleg met dit ministerie niet vereist is.
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan kan worden vergeleken met een plan zoals deze genoemd is onder categorie B3 van deze lijst. Hierin worden genoemd: plannen/projectbesluiten voor een kleinschalige uitbreiding van een bestaand en bestemd agrarisch bedrijf, mits passend binnen de gebiedskenmerken en er een versterking plaatsvindt van de ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken. In dit geval is er geen sprake van een uitbreiding, maar wordt de vorm van het bouwvlak gewijzigd waarbij de totale oppervlakte van het bouwvlak gelijk blijft. Daarbij vindt er een landschappelijk inpassing/versterking van de ruimtelijke kwaliteit plaats. Het plan maakt dus in feite minder mogelijk dan de categorie zoals hier boven genoemd. Het plan kan hierdoor worden aangemerkt als een plan waarvoor geen vooroverleg vereist is.
Waterschap Vechtstromen
Op 13 april 2017 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap Vechtstromen een positief advies geeft, met inachtneming van uitvoering van de maatregelen zoals beschreven in paragraaf 4.8. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
Het ontwerp-wijzigingsplan heeft met ingang van 25 oktober 2017 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.