direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Slagenweg 16 Harbrinkhoek
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0183.BUIBPSLAGENWEG16-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor de locatie Slagenweg 16 in Harbrinkhoek is een plan ontwikkeld. De initiatiefnemers willen de voormalige agrarische bebouwing een nieuwe passende gebruiksvorm geven middels het VAB+ beleid van de gemeente Tubbergen. De leegstaande schuren krijgen daarbij een nieuwe invulling. Voor een deel van de schuren zal vervangende nieuwbouw moeten plaatsvinden, gezien deze niet meer functioneel zijn voor een nieuwe activiteit. Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

De planlocatie bestaat uit een (voormalig) agrarisch erf aan de Slagenweg 16 in Harbrinkhoek. Het plangebied ligt op circa 700  meter afstand ten noorden van de kern Harbrinkhoek. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Tubbergen, sectie I, perceelnummer: 2434, 5444, 6603 en 6605. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPSLAGENWEG16-VG01_0001.png" Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: PDOK luchtfoto; bewerking Ad Fontem)

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop de begrenzing van het plangebied aan de Slagenweg 16 te zien is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPSLAGENWEG16-VG01_0002.png" Figuur 1.2: Begrenzing plangebied (bron: ruimtelijkeplannen)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor de Slagenweg 16 in Harbrinkhoek geldt het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016'. Het bestemmingsplan is op 23-05-2016 vastgesteld. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen. Daarnaast is op 15-12-2020 het veegplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' geheel in werking getreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPSLAGENWEG16-VG01_0003.png" Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Aan het plangebied is de bestemming 'Agrarisch -1' toegekend met een bouwvlak. Op het perceel rust tevens de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' en de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied'. De gronden zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor agrarisch gebruik en de uitoefening van een agrarisch bedrijf ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’, waarbij uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘reconstructiewetzone – landbouwontwikkelingsgebied’ tevens agrarische bedrijfsvoering in de vorm van intensieve veehouderij mag worden uitgeoefend, in combinatie met verhuuractiviteiten ten behoeve van het agrarisch gebruik.

Het geldende bestemmingsplan biedt daarmee geen mogelijkheden om de voorziene ontwikkeling mogelijk te maken. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Buitengebied, Slagenweg 16 Harbrinkhoek' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.0183.BUIBPSLAGENWEG16-VG01);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

Het perceel aan de Slagenweg 16 is gelegen in het buitengebied ten noorden van de kern Harbrinkhoek. Het perceel staat kadastraal bekend als gemeente Tubbergen, sectie I, perceelnummers 6605, 5444, 2434 en 6603. Op het perceel is een bedrijfswoning met inwoning en meerdere schuren aanwezig. In de huidige situatie zijn de schuren voornamelijk verhuurd voor opslag (onder andere stalling van caravans en auto’s, opslag voor een elektrobedrijf en een bloemisterij). Het erf wordt ontsloten via de Slagenweg en Patersweg (beide 60 km/u).

In de directe omgeving bevinden zich voornamelijk agrarische percelen en burgerwoningen. De dichtstbijzijnde burgerwoning bevindt zich aan de Patersweg 1, op circa 80 meter afstand. Andere burgerwoningen bevinden zich op meer dan 200 meter afstand. Het dichtstbijzijnde agrarische perceel (paardenhouderij) betreft de Patersweg 2, op circa 57 meter afstand (gemeten van bouwvlak Slagenweg 16 tot bestemmingsvlak Patersweg 2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPSLAGENWEG16-VG01_0004.png" Figuur 2.1: Huidige situatie Slagenweg 16 Harbrinkhoek (bron: Cyclomedia)

2.2 Toekomstige situatie

De bewoners van de Slagenweg 16 zijn voornemens om de vrijkomende agrarische bebouwing op het perceel een passende nieuwe functie te geven middels het VAB+ beleid van de gemeente Tubbergen. Aan de vrijkomende schuren hebben de initiatiefnemers reeds verschillende functies toegekend. Het betreft onder andere het hobbymatig houden van enkele schapen, de verhuur van opslagruimte van goederen aan bedrijven (o.a. bloemist) en particulieren, een caravan- en camperstalling en de verhuur aan een zzp-er binnen de installatietechniek. In de beoogde situatie worden de schuren gebruikt voor opslag en verhuur aan bedrijven tot en met categorie 2 (lichte bedrijvigheid).

Een deel van de bestaande schuren is niet meer functioneel. Hiervoor zal vervangende nieuwbouw moeten plaatsvinden volgens de uitgangspunten van het VAB+ beleid. In totaal worden drie schuren gesloopt van in totaal 1.325 m³ (379 m²). Deze bouwmassa mag teruggebouwd worden. Wel wordt hierbij de voorwaarde gesteld dat de herbouw een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit moet opleveren.

De initiatiefnemers wensen een tweetal schuren terug te bouwen met een gezamelijke inhoud van maximaal 1.325 m³. In figuur 2.3 is de beoogde situatie, met de nieuw te bouwen schuren, weergegeven. Tevens zullen de initiatiefnemers investeren in de landschappelijke inpassing. Ten noorden van het perceel wordt een nieuwe houtsingel aangeplant over 35 meter met 4 plantrijen. Dit versterkt de visuele uitstraling van het voormalig agrarische erf. Hiervoor is een erfinrichtingsschets opgesteld, waar onder andere de landschappelijke inpassing van het erf is beschreven. De erfinrichtingsschets is opgenomen in figuur 2.3 en in Bijlage 1.

Met de voorliggende ontwikkeling wordt verder geinvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit van het erf. De oude vervallen bebouwing wordt gesloopt. Hiervoor worden een tweetal schuren teruggebouwd. Tot slot zal de buitenopslag, die momenteel beperkt aanwezig is, verwijderd en verplaatst worden naar de voormalige agrarische bebouwing (inpandig).

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPSLAGENWEG16-VG01_0005.png" Figuur 2.3: Toekomstige situatie (bron: N+L Landschap)

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Conclusie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de NOVI.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

Het al dan niet toenemen van het ruimtebeslag is een belangrijk criterium voor het aanmerken van een ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Indien er wel sprake is van een (geringe) toename van bouwmogelijkheden, dan is doorgaans sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Indien er in het geheel geen sprake is van toename van het ruimtebeslag, dan is de Afdelingslijn dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Zo overweegt de Afdeling in haar uitspraak van 10 december 2014 (zaak nr. 201310814/1/R1):

Deze bewoording wordt enigszins bijgesteld door een recente uitspraak door de Raad van State van 18 februari 2015 (zaak nr. 201311211/1/R3). Daarin is sprake van een uitbreiding van de planologische gebruiksmogelijkheden van feitelijk bestaande units in een bedrijfsverzamelgebouw.

De afdeling suggereert hiermee dat er functiewijzigingen - zonder enige toename van bebouwing - kunnen zijn die wel 'zodanig' zijn, dat zij kunnen worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Met zodanig wordt in dit geval een ontwikkeling met zodanige impact/invloed bedoeld. Hierbij kan gedacht worden aan een functie wijziging "sec" die van invloed is op het woon-, leef- en ondernemersklimaat elders, en door die invloed kan kwalificeren als "zodanige functie wijziging", zodat sprake is van een Ladderplichtige stedelijke ontwikkeling.

Gelet op het feit dat in het onderhavige plan:

  • er geen sprake is van nieuw beslag op de ruimte;
  • er sprake is van een relatief kleinschalige ontwikkeling, gelieerd aan het buitengebied;
  • er sprake is van een aanvaardbare ontwikkeling, die in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening' aanvaardbaar is;

kan gesteld worden dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking achterwege kan blijven. Ook wanneer de Ladder niet van toepassing is, zal gemotiveerd moeten worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). Onderliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Actualisatie Omgevingsvisie Overijssel 2018/2019 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPSLAGENWEG16-VG01_0006.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hieronder wordt het plan aan de relevante artikelen uit de Omgevingsverordening Overijssel getoets.

Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Doorwerking voor voorliggend plan:

Middels dit bestemmingsplan krijgen bestaande bedrijfsgebouwen een vervolgfunctie. Voor een deel van de schuren zal vervangende nieuwbouw plaatsvinden, gezien deze niet meer functioneel zijn. De vervangende nieuwbouw legt geen extra ruimtebeslag op de Groene Omgeving. Het plan is in overeenstemming met de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit

In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

Doorwerking voor voorliggend plan:

Met voorliggende ontwikkeling krijgen voormalige agrarische bedrijfsgebouwen een vervolgfunctie. Op deze manier wordt verval van de opstallen voorkomen. Ook worden drie schuren gesloopt. Hiervoor zal vervangende nieuwbouw plaatvinden. Daarnaast zal geinvesteerd worden in de landschappelijke inpassing. Ten noorden van het perceel worden nieuwe bomen geplant. Dit versterkt de visuele uitstraling van het voormalig agrarische erf. Ook zal verder geinvesteerd worden in de ruimtelijke kwaliteit van het erf. De voorliggende ontwikkeling komt de ruimtelijke kwaliteit binnen de gemeente Tubbergen ten goede.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPSLAGENWEG16-VG01_0007.png"

Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)

Het plangebied ligt in het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. In het ontwikkelingsperspectief voor 'mixlandschap' wordt ruimte geboden aan een mix/verweving van verschillende functies. De plannen van initiatiefnemers doen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en leveren geen extra belemmeringen op voor omliggende functies in de omgeving. Binnen dit perspectief is ruimte voor landbouw, landschapsontwikkeling, natuur, cultuurhistorie, vrijetijd, wonen en overige bedrijvigheid. Het onderhavig plan geeft invulling aan dit perspectief; voormalige agrarische bebouwing krijgt een vervolgfunctie en een deel van de vervallen bebouwing wordt gesloopt. Het geheel wordt landschappelijk ingepast en levert zodoende een bijdrage aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit

Gebiedskenmerken

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen' en 'beekdalen en natte laagtes' (zie figuur 3.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPSLAGENWEG16-VG01_0008.png" Figuur 3.3: Natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

Het plangebied kent de volgende twee gebiedskenmerken: 'Dekzandvlakte en ruggen' en 'Beekdalen en natte laagtes'. Het overgrote deel betreft 'Dekzandvlakte en ruggen'. De ambitie voor dit gebied is om de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met 'natuurlijke' soorten. En door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen. Voor het gebied 'Beekdalen en natte laagtes' is de ambities de beekdalen als functioneel en ruimtelijke dragende structuren het landschap betekenis te geven. In voorliggende ontwikkeling krijgt voormalig (agrarische) bedrijfsbebouwing een nieuwe functie middels het VAB+ beleid. Ook vindt er vervangende nieuwbouw plaats van bestaande opstallen. Gelet op de kleinschaligheid van de voorgenomen ontwikkeling kan geconcludeerd worden dat
het plan geen afbreuk doet aan de gebiedskenmerken ter plaatse.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Oude hoevenlandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPSLAGENWEG16-VG01_0009.png"

Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

Het oude hoevenlandschap wordt gekenmerkend door de verspreide erven in het landschap. Het oude hoevenlandschap. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen ‘bezet’ waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat dezelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond.

De ambitie voor het Oude Hoevenlandschap is om het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. De verspreide erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken en recreatie mits er wordt voortgebouwd aan de kenmerkende structuren van het landschap: de open esjes, de routes over de erven, de erf- en landschapsbeplantingen. Middels de landschappelijke inpassing wordt een kwaliteitsimpuls aan het erf gegeven, met inachtneming van de ter plaatse gebiedskenmerken van het oude hoevenlandschap. De voorgenomen ontwikkeling past derhalve binnen de kenmerken van het agrarische cultuurlandschap.

De 'Stedelijke laag' en de 'Laag van de beleving' hebben binnen het plangebied geen specifieke kenmerken en blijven daarom verder buiten beschouwing.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Tubbergen

De raad heeft in maart 2021 'MijnOmgevingsvisie Tubbergen' vastgesteld. MijnOmgevingsvisie vertelt welke dingen wij als samenleving en gemeente belangrijk vinden in onze leefomgeving. Dat zijn onze waarden; bestaande waarden en waarden die we in de toekomst willen bereiken. Je kunt hierbij denken aan ons coulisselandschap, de mooie kernen, onze kerkgebouwen en landgoederen, de natuurgebieden. Maar ook aan gezonde lucht, mogelijkheden om te bewegen en te genieten.

Het belangrijkste speerpunt voor voorliggende ontwikkeling is: Buitengebied in belans

Buitengebied in balans:  

Wij willen een economische sterk buitengebied met veel verschillende functies waarin alle bewoners en gebruikers aan hun trekken komen. In ons buitengebied komen veel verschillende functies voor die allemaal ruimte nodig hebben. We zien landbouw, natuur, toerisme en bedrijvigheid, recreatie en ook wonen.

Al deze functies leggen samen veel druk op ons buitengebied. Daarom het uitgangspunt: de goede functies op de goede plek. Combinaties van functies zullen nodig zijn, om alles aan bod te laten komen. We streven naar een buitengebied met een mooie balans tussen het landgebruik, de leefbaarheid en de kwaliteit van landschap, bodem, water en lucht. Dat maakt ons buitengebied sterker en is gunstig voor de leefbaarheid. Dit doen we samen met onze inwoners, onze partners en de gebruikers.

Onze speerpunten voor het buitengebied zijn:

  • toekomstgerichte agrarische sector waarbij duurzamere landbouw wordt gestimuleerd;
  • goede staat van landschap en biodiversiteit waarbij we samenwerking zoeken met de landbouw;
  • kwalitatief toerisme waarbij groei mogelijk is met respect voor landschap en natuur.

Toets

Met voorliggende ontwikkeling wordt een nieuwe invulling gegeven aan voormalige agrarische bebouwing. Dit draagt bij aan een duurzame invulling en een economisch sterk buitengebied. Voorliggende ontwikkeling is in overeenstemming met de Omgevingsvisie Tubbergen.

3.3.2 VAB+ beleid 2011

Op 6 juni 2011 heeft de gemeenteraad van Tubbergen het VAB+ beleid 2011 vastgesteld. Deze beleidsnotitie is gericht op het gebruik van vrijkomende agrarische bebouwing. Hiermee kunnen nieuwe kansen geboden worden voor een gezonde (economische) ontwikkeling van het platteland. Passende, nieuwe gebruiksvormen voorkomen niet alleen leegstaande gebouwen met als mogelijk gevolg verval/verkrotting, maar kunnen tevens een positieve impuls zijn voor de leefbaarheid van het platteland. Functies welke in het kader van het VAB+ beleid onder andere kunnen worden toegestaan, zijn functies is de medische, sociale/educatieve of culturele sfeer.

Voor het VAB+ beleid zijn bij de afweging van een concreet verzoek de volgende stappen van toepassing:

  • Stap A zone toets: Welke locatie heeft de aanvrager op het oog; in welke zone is deze locatie gesitueerd en welke gebiedsdoelstelling geldt hier (doeleindenomschrijving uit gebiedsbestemming)?
  • Stap B voorwaardentoets: Indien een activiteit in principe op de voorgestelde locatie mogelijk is, dient de vraag beantwoord te worden of die activiteit op korte en lange termijn aan de navolgende voorwaarden kan voldoen.
  • Stap C reconstructietoets: Indien de locatie is gelegen in Landbouwontwikkelingsgebied dan zal, nog vóór de stappen A en B genomen worden, eerst beoordeeld dienen te worden of de activiteiten passen in de beleidsuitgangspunten van LOG, namelijk alle ontwikkelingsruimte voor de Intensieve Veehouderijbedrijven. Is sprake van belemmerende activiteiten, dan geen medewerking ter plaatse.

Toets

Nog vóór de stappen A en B genomen worden moet eerst beoordeeld worden of de activiteiten passen in de beleidsuitgapunten van LOG. Dit betreft Stap C reconstructietoets.

Stap C: reconstructietoets

De voorgenomen VAB+ activiteiten betreffen met name opslagactiviteiten en zijn niet aangemerkt als 'gevoelige (verblijfs)functies'. Daarnaast zal er sprake zijn van lichte bedrijvigheid tot en met categorie 2 (lichte bedrijvigheid). In dat geval zal er sprake zijn van een langere verblijfstijd van personen, wat wel wordt gezien als gevoelige verblijfsfunctie. In paragraaf 4.2 is onderbouwd dat dit geen belemmeringen oplevert. De activiteiten vormen daarmee geen belemmering voor de ontwikkeling van de intensieve veehouderij. Daarmee voldoet de ontwikkeling aan Stap C: reconstructietoets.

Stap A: zone toets

De locatie ligt in de zone 'Reconstructiezonering'. In het kader van het Reconstructieplan is in de LandbouwOntwikkelingsGebieden (LOG) alles gezet op de ontwikkelingsmogelijkheden voor de Intensieve Veehouderij (IV). Indien in het kader van VAB+ een verplaatsing van een bedrijf leidt tot meer ruimte voor de IV, dan is verplaatsing naar buiten het LOG bespreekbaar. Een VAB+-activiteit mag geen belemmering opleveren voor de IV. Overigens zullen hierbij geen gemeentelijke financiële middelen worden ingezet. Zoals ook aangegeven in 'stap C', betreffen de voorgenomen VAB+ activiteiten opslagactiviteiten en verhuur aan bedrijven tot milieucategorie 2, die geen belemmering vormen voor de ontwikkeling van intensieve veehouderijen. Dit is getoetst in paragraaf 4.2. Daarmee voldoet de ontwikkeling aan 'Stap A: zone toets'.

Stap B voorwaardentoets

Algemene voorwaarden: 

  • 1. De aard van de bedrijvigheid moet toepassing van de overige voorwaarden, ook op lange termijn, mogelijk maken.

Voorwaarden met betrekking tot bebouwing

  • 1. De activiteit moet binnen de bestaande bebouwing, dan wel binnen de bestaande bouwmassa, plaatsvinden.
  • 2. De activiteit mag geen aanleiding zijn voor de bouw van een extra woning.
  • 3. Karakteristieke bebouwing met cultuurhistorische en/of architectonische waarde beschermen.

Voorwaarden met betrekking tot gebruik

  • 1. De nieuwe activiteit mag geen nadelinge effecten uitoefenen op gebruik van gronden in de directe omgeving en geen onevenredig nadelige effecten uitoefenen op milieu, natuur en landschap.

Voorwaarden met betrekking tot landschappelijke en visuele aspecten

  • 1. De nieuwe activiteit mag geen buitenopslag met zich meebrengen; dit wordt als gebiedsvreemd beschouwd.
  • 2. De visuele uitstraling van het voormalig agrarisch complex moet aansluiten bij de landelijke omgeving.
  • 3. Het bedrijfscomplex moet landschappelijk zijn ingepast.

Voorwaarden met betrekking tot verkeer

  • 1. De bestaande verkeersinfrastructuur moet afdoende zijn voor de nieuwe activiteit.
  • 2. De nieuwe activiteit dient te voorzien in eigen parkeergelegenheid.

Conclusie voorwaardentoets

Voorliggend plan betreft het mogelijk maken van functies conform het VAB+ beleid van de gemeente Tubbergen. De functies betreffen relatief kleinschalige functies, die ook op de lange termijn mogelijk blijft. Er wordt geen extra bebouwing gerealiseerd en de activiteit heeft geen nadelige effecten op het gebruik van de gronden in de directe omgeving of op milieu, natuur en landschap. Er vindt wel vervangende nieuwbouw plaats, conform de regels van het VAB+ beleid. In totaal worden drie schuren gesloopt van in totaal 1.325 m³ (379 m²). Deze bouwmassa mag teruggebouwd worden. Wel wordt hierbij de voorwaarde gesteld dat de herbouw een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit moet opleveren. Hier voor is een erfinrichtingsschets opgesteld. Deze geeft de toekomstige situatie weer inclusief de beoogde landschappelijke inpassing van het erf. De inrichtingsschets is opgenomen in Bijlage 1. In de regels is opgenomen dat buitenopslag verboden is. Tot slot voorziet de beoogde activiteit in eigen parkeergelegenheid en kan de (beperkte) toename in verkeersintensiteit goed worden afghandeld via de bestaande verkeersinfrastructuur.

Door de beoogde herinvulling van de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, krijgt de locatie aan de Slagenweg 16 weer een nieuwe toekomstbestendige bestemming. Dit komt de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ten goede en er wordt een bijdrage geleverd aan de leefbaarheid en de vitaliteit van het platteland van de gemeente Tubbergen. Het initiatief geeft hiermee invulling aan de doelstellingen van het VAB+ beleid 2011.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Het voorliggend plan voorziet in een functiewijziging naar kleinschalige functies gelieerd aan het buitengebied, zoals opslag.

De ontwikkeling is concreet beschreven in hoofdstuk 2. De voorgenomen activiteiten vallen op grond van de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aan te merken als D. 11.2: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. De m.e.r.- plicht geldt bij projecten van een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden. Het ruimtebeslag van het onderhavige project ligt ruimschoots beneden de drempelwaarde. Conclusie die op grond hiervan getrokken kan worden is dat het onderhavige project niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is. In de nota van toelichting op het Besluit mer wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' geduid. Hier wordt het volgende over gezegd:

“Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook «dorpen» hieronder vallen. Wat «stedelijke ontwikkeling» inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in deplaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.”

Uit voorgaande volgt dat de functiewijziging conform het VAB+ beleid in algemene zin niet te kwalifieren is als stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. De kwalificatie is wel afhankelijk van specifieke omstandigheden van een project en de ruimtelijke gevolgen die het project met zich meebrengt. In die gevallen is het Besluit m.e.r. niet van toepassing en hoeft geen aanmeldnotitie te worden opgesteld. Het gaat om een inpandige functiewijziging, die op passende wijze in het landschap wordt opgenomen. De ruimtelijke uitstraling/de verandering die de ontwikkeling per saldo op de omgeving heeft is daardoor beperkt. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als in de zin van het Besluit m.e.r.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPSLAGENWEG16-VG01_0010.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

Bij het realiseren van een nieuwe bestemming dient gekeken te worden of die nieuwe functie past in de omgeving (externe werking) en of de omgeving de nieuwe functie toelaat (interne werking).

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Harbrinkhoek. In de directe omgeving van het plangebied zijn overwegend woningen en agrarische percelen en bedrijven gelegen. Het plangebied is derhalve gelegen in het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Externe werking

Bij de externe werking gaat het om de vraag of de realisatie van onderhavig plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de omgeving. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

Het beoogde plan betreft het toekennen van nieuwe functies voor voormalige agrarische gebouwen volgens het VAB+ beleid. Het gros van de schuren wordt gebruikt voor de verhuur van opslagruimte en lichte bedrijvigheid tot en met milieucategorie 2. Dit zijn geen belastende functies voor de omgeving. De functie met de grootste richtafstand die binnen het plangebied gerealiseerd wordt betreft 'bedrijven tot en met categorie 2'. Op grond van de VNG-uitgave geldt hiervoor een richtafstand van 30 meter. Binnnen de straal van 30 m rondom het plangebied zijn geen functies aanwezig. Het dichtstbijzijnde perceel ligt aan de Patersweg 1, op circa 85 meter. Aan de richtafstand wordt derhalve ruimschoots voldaan. Het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt derhalve niet aangetast door de voorgenomen ontwikkeling.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. In de nabijheid van het plangebied zijn verschillende agrarische percelen aanwezig. Het dichtstbijzijnde agrarisch perceel ligt aan de Patersweg 4, op circa 120 meter afstand. Dit is gemeten vanaf de rand van het agrarisch bouwvlak van de Patersweg 4 tot aan de gevel van de wonig aan de Slagenweg 16. Het betreft een melkveehouderij met ondergeschikt het houden van paarden. Volgens de VNG-uitgave geldt voor de categorie 'Fokken en houden van rundvee' milieucategorie 3.2 met een richtafstand van 100 meter in verband met aspect geur. Aan deze richtafstand wordt voldaan. De overige bedrijfsgebouwen op het perceel kunnen ook worden aangemerkt als geurgevoelig, aangezien hier mensen voor langere tijd kunnen verblijven. Omdat deze op grotere afstand zijn gelegen vormen deze echter geen belemmering. Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.3 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een verkennend en nader (asbest)bodemonderzoek (projectcode: 20036016) om ter plaatse de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen (Bijlage 2 Verkennend en (asbest)bodemonderzoek). Het bodemonderzoek is beoordeeld door de Omgevingsdienst Twente (ODT). De beoordeling/advies van de ODT is als volgt:

Het bodemonderzoek is getoetst aan het beleid dat door de gemeente Tubbergen is vastgelegd in de nota: De bodemkwaliteit onderzocht Ga tot de bodem!. Er zit meer in dan je denkt. De gehele locatie is historisch onderzocht. Het onderzoek voldoet aan de geldende normen en richtlijnen en geeft voldoende inzicht in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem binnen de onderzoekslocatie.

Op de locatie is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging met asbest, verspreid over 2 deelgebieden, met een totale omvang van circa 48 m³. Daarnaast is sprake van sterk met asbest verontreinigd stortmateriaal (circa 2 m³), zijnde geen bodem. In het kader van de herinrichting zullen sanerende maatregelen moeten worden getroffen. Voor de sanering kan een BUS-melding worden ingediend.

Toekomstig grondverzet (op of van de locatie) dient te worden gemeld via het meldpunt Bodemkwaliteit. De gemeente Tubbergen heeft op 7 juli 2020 de Bodembeheernota en Bodemkwaliteitskaart Twente en de aanvulling m.b.t. PFAS vastgesteld. Overtollige grond kan mogelijk worden afgevoerd op basis van de bodemkwaliteitskaart.

Slotconclusie

In het kader van de herinrichting zullen sanerende maatregelen moeten worden getroffen. De asbesthoudende delen moeten eerst gesaneerd worden om de geplande functies te kunnen realiseren. Hiervoor is een voorwaardelijke verplichting voor saneren opgelegd in de regels van voorliggend bestemmingsplan.

Na saneren is er vanuit milieukundig oogpunt geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en eventuele nieuwbouwplannen, aangezien de overige vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt, na sanering, geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik. Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'bodem' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.4 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Het plangebied is gelegen aan de Slagenweg, een verharde eenbaansweg (60 km/u) in het buitengebied van Harbrinkhoek. De Slagenweg is niet opgenomen in de Verkeersmilieukaart, daarbij gaat het om minder dan 1500 mvt/etmaal en de afstand bedraagt minimaal 160 meter. Dit is ruim voldoende om aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB te voldoen.

Daarnaast zijn er in de directe omgeving van het plangebied geen spoorwegen en/of geluidsgezoneerde bedrijventerreinen aanwezig. Voor de toetsing van het aspect 'geluid' van de nieuw te realiseren milieubelastende functie (opslag en bedrijven tot en met categorie 2) wordt verwezen naar paragraaf 4.2. Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'geluid' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.5 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

Gelet op de aard en omvang van dit project, in verhouding tot categorieën van gevallen zoals hierboven zijn beschreven, kan worden gesteld dat voorliggend plan voor het gebruik van vrijkomende agrarische bebouwing middels het VAB+ beleid 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Om dit uit te sluiten is de NIBM-tool ingevuld. Uitgegaan is van een wordt-case scenario van maximaal 154 verkeersbewegingen per etmaal (berekening 5,7 x 2.700 m² / 100 m²) , op basis van kerngetal 5,7 voor een opslag/loods in het buitengebied, in een niet-stedelijk gebied (CROW-uitgave 'Toekomstbestendig parkeren').

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPSLAGENWEG16-VG01_0011.png"

Figuur 4.2: NIBM-tool (bron: InfoMil)

Uit bovenstaande berekening kan geconcludeerd worden dat de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van het plan op de luchtkwaliteit in niet betekende mate is.

Tevens kan de voorliggende ontwikkeling niet aangemerkt worden als de realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen de zone van een Rijks- of provinciale weg. Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPSLAGENWEG16-VG01_0012.png"

Figuur 4.3: uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl).

Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van ca. 950 meter van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.7 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Waterbeheerplan 2016-2021

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Watertoetsproces

Op 11-08-2020 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 3. Op grond van de uitgevoerde watertoets geldt de korte procedure. Het waterschap heeft op voorhand geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling. Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.8 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing 

Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een quickscan natuurwaarden (kenmerk: 2615 versie 1.0, d.d. 21-7-2020), zie ook Bijlage 4. De resultaten zijn in de volgende alinea's opgenomen.

Het plangebied is op 16 juni 2020 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties en andere beschermde functies, zoals foerageergebied en vliegroute van vleermuizen. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied, zoals Natura2000 en het Natuurnetwerk Nederland.

Wettelijke consequenties m.b.t. gebiedsbescherming:

Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent in Overijssel. Een negatief effect op Natura 2000-gebied, als gevolg van de voorgenomen activiteiten, is niet aannemelijk, gelet op de beperkte inzet van materieel met een verbrandingsmotor tijdens de sloop- en bouwwerkzaamheden en de ligging van het plangebied op ruime afstand van een Natura 2000-gebied.

Stikstof

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het Engbertsdijksvenen op circa 6,2 kilometer afstand van het plangebied. Om te bepalen wat het effect is van een ontwikkeling op een Natura 2000-gebied zijn twee factoren van belang. Enerzijds de omvang en het type ontwikkeling en anderzijds de afstand tot Natura 2000-gebied.

Met voorliggend bestemmingsplan worden enkele bestaande opstallen gesloopt en worden er hobbymatig schapen gehouden. Hiervoor wordt nieuwe bedrijfsbebouwing teruggebouwd. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied ligt op 6,2 kilometer afstand. Er zijn dan ook geen significante effecten te verwachten, gezien de omvang van het project en de afstand tot Natura 2000-gebied. Vanwege de lokale invloedsfeer hebben de voorgenomen activiteiten geen negatieve effecten op deze Natura 2000- of Natuurnetwerk Nederland gebieden. Er is geen nader onderzoek nodig in het kader van gebiedsbescherming en er hoeft geen ontheffing van de Omgevingsverordening Overijssel of Wet natuurbescherming aangevraagd te worden.

De uitvoering van fysieke activiteiten in een plangebied zou kunnen leiden tot een negatief effect op instandhoudingsdoelen van een Natura 2000-gebied in de omgeving van een plangebied. Als gevolg van sloop- en bouwwerkzaamheden kunnen negatieve effecten optreden, zoals een toename van geluid, trillingen, kunstlicht, visuele verstoring, areaalverlies en aantasten hydrologie.

Gelet op de aard, omvang en duur van de voorgenomen activiteiten en de afstand tussen het plangebied en Natura 2000-gebied, wordt in voorliggend geval een negatief effect op instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied uitgesloten. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten is lokaal en gelet op de afstand tussen het plangebied en het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied is een negatief effect uitgesloten.

Ten behoeve van de ontwikkeling (sloop schuren en bouw schuren), wordt materieel met een verbrandingsmotor ingezet en vindt er een tijdelijke toename plaats van verkeersbewegingen als gevolg van de aan- en afvoer van sloop- en bouwmaterialen, materieel en personeel. De stikstofemissie gedurende de ontwikkelfase is gering en vindt plaats gedurende een korte periode (enkele maanden). Gelet op de ligging van het plangebied, op minimaal 6,2 kilometer afstand van stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebied, kan een negatief effect op Natura 2000-gebied uitgesloten worden. Deze conclusie wordt getrokken op basis van ervaring met stikstofberekeningen voor soortgelijke projecten, zowel qua omvang, als afstand tussen plangebied en stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebied.

Als gevolg van ontwikkeling (opslag en verhuur ruimte voor lichte bedrijvigheid) vindt er een beperkte toename plaats van het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied. Het verkeer gaat snel op in het heersende verkeersbeeld. Het is niet aannemelijk dat de toename van verkeer zal leiden tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebied. Deze conclusie wordt getrokken op basis van ervaring met stikstofberekeningen voor soortgelijke projecten, zowel qua omvang, als afstand tussen plangebied en stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebied. Het uitvoeren van een stikstofberekening wordt niet noodzakelijk geacht.

Wettelijke consequenties m.b.t. soortbescherming:

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot een geschikt functioneel leefgebied voor verschillende algemene- en weinig kritische beschermde diersoorten. Beschermde diersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezetten verschillende grondgebonden zoogdiersoorten er een rust- en voortplantingsplaats, bezetten sommige amfibieënsoorten er een (winter)rustplaats en nestelen er vogels. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of verblijfplaats in het plangebied.

Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Net buiten het plangebied nestelen vogelsoorten, waarvan de nestplaats jaarrond beschermd is. Deze nestplaatsen worden niet negatief beïnvloed door uitvoering van de voorgenomen plannen.

Voor de amfibieën- en grondgebonden zoogdiersoorten, die vaste rustplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden’ en het ‘beschadigen en vernielen van vaste rust- en/of voortplantingsplaats’. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling.

Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten wordt de functie van het plangebied als foerageergebied voor vogels, amfibieën, vleermuizen en grondgebonden zoogdieren niet aangetast.

Samenvattende conclusie:

Het plangebied bestaat uit bebouwing, erfverharding en is gelegen op een voormalig agrarisch erf in het buitengebied. De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde diersoorten.

Afhankelijk van de periode van het jaar, waarin de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden, kunnen beschermde dieren negatief beïnvloed worden. Met uitzondering van vogels, geldt een vrijstelling voor het doden van dieren en het beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaatsen. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling.

Mits bezette vogelnesten niet beschadigd of vernield worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Vanwege de ligging van het plangebied ten opzichte van beschermd (natuur)gebied en de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming. In het kader van de zorgplicht hoeven geen specifieke maatregelen uitgevoerd te worden.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'ecologie' geen belemmeringen oplevert voor de uitvoering van onderhavig plan.

4.9 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

In figuur 4.3 is de archeologische verwachtingenkaart van de gemeente Tubbergen opgenomen. Voor de planlocatie geldt de categorie 'dekzandhoogten en -ruggen met een plaggendek'. De verwachting is hoog voor resten uit alle perioden. Archeologische resten afgedekt door een plaggendek >50 cm en daardoor minder kwetsbaar voor bodemingrepen. Archeologische resten hierdoor goed geconserveerd. Het beleidsadvies voor deze categorie geldt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is voor plangebieden groter dan 2.500 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Daarnaast is de locatie aangewezen als bufferzone rondom een ef. De verwachting is hoog voor arceologische resten uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Voor gebieden kleiner dan 2.500 m² geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPSLAGENWEG16-VG01_0013.png"

Figuur 4.3: archeologische verwachtingskaart gemeente Tubbergen (bron: RAAP)

Toets

In voorliggend plan worden vrijstaande agrarische bedrijfsgebouwen gebruikt voor andere functies. Hiervoor vinden geen bodemingrepen plaats. In het noordelijk deel van het plangebied vindt vervangende nieuwbouw plaats. Dit deel van het plangebied is kleiner dan 2.500 m². Hiervoor geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek. Derhalve wordt geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'archeologie'.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Het plangebied is getoetst aan de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel. Een deel van het plangebied is gekenmerkt als 'Archeologische essen'. Er gelden geen gebruiksbeperkingen voor 'Archeologische essen'. Verder bevinden zich geen cultuurhistorische waarden in het plangebied. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

4.10 Verkeer / parkeren

Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten via de Slagenweg en de Patersweg. Voor beide wegen geldt een maximum snelheid van 60 km/u. De Slagenweg betreft een betonweg en heeft een wegbreedte van 3,5 meter. Om de weg te verbreden zijn er langs weerzijden van de Vinckenweg grasbetonblokken geplaatst waardoor tegemoetkomend verkeer elkaar kan passeren zonder de berm te beschadigen.

Voor de verkeersgeneratie van de verschillende functies (stalling en lichte bedrijvigheid tot en met milieucategorie 2) wordt aangesloten bij de categorie 'bedrijf arbeidsextensief (loods, opslag, transportbedrijf'. Op grond van de CROW-publicatie 381 geldt voor een dergelijke categorie een verkeersgeneratie van 4,8 verkeersbewegingen per 100 m² per dag. Op het erf staat circa 2.700 m² aan bebouwing die gebruikt wordt voor opslag of verhuur voor kleinschalige bedrijvigheid. Dit komt neer op 130 verkeersbewegingen van en naar het plangebied. Dit betreft een theoretische berekening van de verkeerstoename. In praktijk zal het aantal verkeersbewegingen fors lager liggen, aangezien het vooral opslagfuncties die niet dagelijks worden bezocht. Volledigheidshalve gaan we uit van de verkeersgeneratie conform het CROW.

Zoals is aangegeven heeft de Slagenweg een wegbreedte van 3,5 meter en geldt een maximumsnelheid van 60 km per uur. Op grond van het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan (GVVP) voor Tubbergen 2018 wordt de Slagenweg aangemerkt als 'overige wegen' en betreft een erftoegangsweg van het type zonder fietsvoorzieningen (woonstraten en plattelandswegen). Hoewel deze wegen een op grond van het GVVP een rijbaanbreedte van 4,50 tot 6,00 meter hebben met een verkeersintensiteit van minder dan 6.000 verkeersbewegingen per dag, heeft de Slagenweg een smallere wegbreedte. Over het algemeen is de breedte van een weg historisch bepaald en zijn de mogelijkheden voor een aanpassing van de weg (bijvoorbeeld de verbreding) ruimtelijk begrensd.

Als gevolg van het plan neemt de verkeersgeneratie op basis van de CROW-normen toe met (theoretisch) 110 verkeersbewegingen per dag. Daarbij moet de opmerking worden gemaakt dat dit een theoretische toename is. Gelet op het feit dat de grootste bedrijfsactiviteit betrekking heeft op het opslaan van goederen zal het aantal verkeersbewegingen in de praktijk minder zijn.

De Slagenweg is met name bestemd voor de ontsluiting van de aangrenzende percelen in het buitengebied met de kern Harbrinkhoek. De Slagenweg wordt aan weerszijden begrensd door sloten met bestaande bomenstructuren waardoor de mogelijkheden voor de verbreding van de weg ruimtelijk begrensd zijn. Hoewel de Slagenweg een relatief smal wegdek heeft van 3,5 meter kan de toename van het aantal verkeersbewegingen via de huidige infrastructuur worden afgewikkeld.

Al met al kan gesteld worden dat de Slagenweg voldoende uitgerust is om de toename van het aantal verkeersbewegingen af te wikkelen. Daarnaast zijn er - vanwege de ruimtelijke begrenzingen langs de Slagenweg - geen mogelijkheden om de weg te verbreden. Gelet op de kenmerken van de Slagenweg kan gesteld worden dat de toename van het aantal verkeersbewegingen eenvoudig via de huidige infrastructuur kan worden afgewikkeld. Daarbij geldt dat een agrarisch bedrijfsperceel, met de daarbijbehorende verkeersbewegingen, wordt opgeheven. Derhalve wordt geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'verkeer'.

Parkeren

Met voorliggend bestemmingsplan worden functies (opslag en verhuur voor kleinschalige bedrijvigheid tot en met categorie 2) mogelijk gemaakt waarvoor niet structureel parkeerplaatsen benodigd zijn. Volledigheidshalve is voorliggende ontwikkeling wel getoetst aan de parkeernormen in het parkeerbeleid 'Bouwen en parkeren 2018' van de gemeente Tubbergen-Dinkelland. Hierin heeft de gemeente aangegeven dat elke ontwikkeling op eigen terrein in de parkeerbehoefte moet voorzien.

Momenteel staat er ca. 2.700 m² aan bedrijfsgebouwen op het perceel. Aangenomen wordt dat dit na de vervangende nieuwbouw ongeveer hetzelfde zal bedragen, gezien dezelfde inhoudsmaat wordt teruggebouwd.

In de parkeernormen is aansluiting gezocht bij twee categorien, te weten:

  • Functie: 'loods, opslag, bergplaats'. Voor een locatie in het buitengebied geldt voor deze functie een parkeernorm van 1,05 parkeerplaatsen per 100 m².
  • Functie: 'bedrijfsverzamelgebouw'. Voor een locatie in het buitengebied geldt voor deze functie een parkeernorm van 1,95 parkeerplaatsen per 100 m².

Uitgaande dat de helft van de vierkante meters gebruikt wordt voor opslag en de helft voor verhuur aan bedrijven tot en met categorie 2, komt dat neer op 40 parkeerplaatsen (14 parkeerplaatsen voor opslag en 26 parkeerplaatsen voor bedrijven tot en met categorie 2). Dit is een theoretische berekening. In praktijk zal het benodigde aantal parkeerplaatsen fors minder zijn. Ten eerste omdat mensen voor de opslagruimte niet structureel langskomen en ook niet allemaal tegelijk. Ten tweede omdat mensen voor de lichte bedrijvigheid vooral tijdens werkdagen aanwezig zijn.

Gemiddeld genomen zijn naar verwachting tien tot maximaal vijftien parkeerplaatsen benodigd. Het erf rondom de schuren is verhard en biedt voldoende ruimte om in de parkeerbehoefte te voorzien. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;

  • wijzigingsregels

In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene bouwregels:

In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene aanduidingsregels:

In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel: 

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

Bestemmingen

  • 'Wonen'

Ter plaatse van het agrarisch bouwvlak aan de Slagenweg 16 is de bestemming gewijzigd naar 'Wonen'. De bestemmingsregels uit het bestemmingsplan “Tubbergen Buitengebied 2016” zijn hiertoe overgenomen, waarbij rekening is gehouden met de regels uit het 'Veegplan Tubbergen Buitengebied 2016'.

De huidige bedrijfsgebouwen blijven behouden waarbij deze middels het VAB+ beleid van de gemeente Tubbergen een andere functie krijgen. Voor een deel van de schuren vindt vervangende nieuwbouw plaats. Voor de (bedrijfs)gebouwen is een maatvoering opgenomen voor een maximum oppervlakte voor bijgebouwen.

  • 'Waarde - Archeologie 3'

De gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' gekregen. De gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze dubbelbestemming is gekoppeld aan een plicht van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden alsmede aan bouwwerkzaamheden.

  • 'Waarde - Archeologie 4'

De gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' gekregen. De gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze dubbelbestemming is gekoppeld aan een plicht van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden alsmede aan bouwwerkzaamheden.

Algemene aanduidingregels

  • Reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied

De voor 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor de ontwikkeling van de landbouw, waarbij het belang van de landbouw bovengeschikt is aan andere belangen. Overige functies (onder andere natuur en landschap, recreatie en toerisme en wonen) kunnen zich in deze gebieden ontwikkelen, mits er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ontwikkeling van bestaande of inplaatsing van nieuwe agrarische bedrijven.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Voor onderhavig plan geldt dat in navolging van de conclusie in paragraaf 4.3, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting' een bodemsanering plaats dient te vinden. De aldaar aanwezige verontreinigde grond heeft een omvang van circa 48 m3. Daarnaast is er sprake van een sterk met asbest verontreinigd stortmateriaal van circa 2 m3, zijde geen bodem. Voor de kosten voor sanering van deze grond en stortmateriaal is een kostenpost gereserveerd voor wat betreft de uitvoering van het plan. De sanering staat de economische uitvoerbaarheid van voorliggend plan niet in de weg.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie B onder 3, waardoor vooroverleg niet nodig is.

Waterschap Vechtstromen
Op 11-08-2020 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 21 juni 2021 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.