Plan: | Rood voor rood Vinckenweg 18, Voorboersweg 6, Laagseweg 74 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0183.BUIBPRVR3LOCTUB-VG01 |
Aan de Vinckenweg 18 in het buitengebied van Geesteren, gemeente Tubbergen, bevindt zich een voormalig agrarisch erf. Het erf doet tegenwoordig dienst als woonerf en beschikt over een woonbestemming. Naast een voormalige agrarische bedrijfswoning zijn op het erf ook voormalige agrarische bedrijfsgebouwen aanwezig. Een deel van deze bedrijfsgebouwen is verouderd en landschapsontsierend.
Initiatiefnemer is voornemens om de landschapsontsierende bebouwing ter plaatse van het erf aan de Vinckenweg, en ter plaatse van twee locatie elders in het buitengebied van de gemeente Tubbergen (Voorboersweg 6 en Laagseweg 74), te verwijderen.
Ter compensatie kan, onder voorwaarden, het recht op een compensatiewoning met een bijgebouw worden verkregen. Dit is mogelijk op basis van de gemeentelijke 'Beleidsnotitie Rood voor Rood met gesloten beurs 2014'. Daarnaast kan ter compensatie eveneens het recht op compensatiebebouwing in de vorm van bijgebouwen worden verkregen. Dit is onder voorwaarden mogelijk in het kader van het gemeentelijke Schuur voor Schuur beleid.
Initiatiefnemer is voornemens om van de regelingen gebruik te maken. Het gaat concreet om:
Het totale voornemen heeft een forse toename van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied van de gemeente Tubbergen tot gevolg.
De voorgenomen ontwikkelingen zijn niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016'. Om voorliggend voornemen mogelijk te maken is dan ook een bestemmingsplanherziening vereist. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het gewenste juridisch-planologische kader en toont aan dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met 'een goede ruimtelijke ordening' en vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.
In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van Geesteren, Tubbergen en Hezingen weergegeven. Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Tubbergen en bestaat uit een drietal locaties dat in afbeelding 1.1 is aangegeven met gekleurde sterren.
Het gaat om:
![]() |
Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied ten opzichte van Geesteren, Tubbergen en Hezingen (Bron: ArcGIS) |
In afbeelding 1.2 is per locatie de ligging (rode lijnen) ten opzichte van de directe omgeving weergegeven.
![]() |
Afbeelding 1.2 Ligging van de plandelen in de directe omgeving (Bron: ArcGIS) |
Het bestemmingsplan "Rood voor rood Vinckenweg 18, Voorboersweg 6, Laagseweg 74" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016'. Dit bestemmingsplan is op 23 mei 2016 door de gemeenteraad vastgesteld.
Afbeelding 1.3 omvat uitsneden van de dit geldende bestemmingsplan. De locaties binnen het plangebied zijn hierin indicatief aangeven met de rode onderbroken contour.
![]() |
Afbeelding 1.3 Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied 2016' (Bron: gemeente Tubbergen) |
Binnen het plangebied bevinden zich de volgende bestemmingen en aanduidingen:
Vinckenweg 18:
Voorboersweg 6:
Laagseweg 74:
'Wonen'
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor woonhuizen en bijbehorende bouwwerken, al dan niet in combinatie met en in ondergeschikte mate ruimte voor onder meer een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf dan wel een vrij beroep en mantelzorg. Daarnaast zijn hieraan ondergeschikt onder meer wegen en paden en water met de daarbijbehorende tuinen, erven en terreinen, parkeervoorzieningen en andere bouwwerken toegestaan.
Voor het bouwen van hoofdgebouwen en aangebouwde bijbehorende bouwwerken geldt onder meer dat als hoofdgebouwen uitsluitend woonhuizen mogen worden gebouwd en dat per bestemmingsvlak ten hoogste één hoofdgebouw met één woning mag worden gebouwd. Tevens dienen deze aan de geldende maatvoeringseisen te voldoen.
Voor het bouwen van vrijstaande bijbehorende bouwwerken geldt onder meer dat vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten hoogste op een afstand van 30,00 m vanuit het dichtstbijzijnde punt van het hoofdgebouw mogen worden gebouwd. Tevens dienen deze eveneens aan de geldende maatvoeringseisen te voldoen. Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden eveneens eisen ten aanzien van de bouwhoogte.
'Agrarisch – 1'
Gronden met de bestemming 'Agrarisch – 1' zijn onder meer bedoeld voor het agrarisch gebruik en de uitoefening van een agrarisch bedrijf ter plaatse van een bouwvlak, waarbij plaatse van onder meer de aanduiding "reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied" tevens agrarische bedrijfsvoering in de vorm van intensieve veehouderij mag worden uitgeoefend. Dit mag in combinatie met verhuuractiviteiten ten behoeve van het agrarisch gebruik.
Ook is het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering met de daarbij behorende erven toegestaan, voorzover de gronden zijn voorzien van een bouwvlak. Tevens is behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden toegestaan, evenals het uitvoeren van erfinrichtingsplannen en landschapsplannen;
Gebouwen en overkappingen moeten onder meer binnen een bouwvlak te worden gebouwd, ten behoeve van het agrarische bedrijf ter plaatse. Tevens dienen deze, evenals andere bouwwerken, aan de geldende maatvoeringseisen te voldoen.
'Bos - Natuur'
Deze gronden zijn onder meer bestemd voor natuur, bosbouw en houtproductie en het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische, de natuurlijke en de landschappelijke waarden van de bos- en natuurgebieden. Daaraan ondergeschikt zijn onder meer het extensief agrarisch medegebruik (zoals natuurlijke begrazing), het extensief dagrecreatief medegebruik en educatief medegebruik en wegen en paden toegestaan, evenals bij de bestemming behorende andere bouwwerken.
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4'
Gronden met deze dubbelbestemmingen zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden. Voor het realiseren van bouwwerken, waarbij grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 2.500 m² (3) of 5.000 m² (4) en dieper dan 0,40 m benodigd zijn, moet archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
'Reconstructiewetzone – landbouwontwikkelingsgebied'
Gronden met deze aanduiding zijn mede bestemd voor de ontwikkeling van de landbouw, waarbij het belang van de landbouw bovengeschikt is aan andere belangen. Overige functies (onder andere natuur en landschap, recreatie en toerisme en wonen) kunnen zich in deze gebieden ontwikkelen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ontwikkeling van bestaande of inplaatsing van nieuwe agrarische bedrijven.
'Overige zone – geen- boom- en sierteelt toegestaan'
Deze gronden zijn mede bestemd voor het tegengaan van het gebruik van de gronden ten behoeve van sierteelt, boomteelt, houtteelt of overige opgaande teeltvormen, niet zijnde boom- en sierteelt binnen de bouwpercelen.
Het realiseren van de gewenste compensatiewoning ten noordoosten van het woonerf aan de Vinckenweg 18 in Geesteren is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. De hiervoor beoogde gronden worden ten behoeve van het voornemen gewijzigd in een passende woonbestemming.
Daarnaast wordt de maximale toegestane oppervlakte aan bijgebouwen binnen de woonbestemmingen aan de Vinckenweg 18 en de Laagseweg 74 vastgelegd, aangezien deze oppervlakte als gevolg van de sloop permanent afneemt. Ter plaatse van het erf aan de Voorboersweg 6 wordt het agrarische bouwvlak verwijderd en wordt de agrarische bestemming deels gewijzigd in een bij de nieuwe situatie passende woonbestemming.
Binnen voorliggend bestemmingsplan worden specifieke regelingen opgenomen ter waarborging van de sloop, de landschappelijke inpassing en het opknappen van het te behouden bijgebouw. In het kader van de waarborging van de landschappelijke inpassing en de ontsluitingsweg van de compensatiekavel zijn aan de Vinckenweg 18 tevens de omliggende agrarische en bos-natuur gronden opgenomen als onderdeel van het plangebied.
In dit bestemmingsplan wordt het voornemen mogelijk gemaakt, waarbij tevens wordt aangetoond dat het voornemen in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Na deze inleiding wordt in Hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat een omschrijving van de gewenste ontwikkeling. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Tubbergen beschreven. In Hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsthema's de revue en Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten. In Hoofdstuk 7en Hoofdstuk 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Tot slot gaat Hoofdstuk 9 in op het vooroverleg.
Zoals reeds vermeld bestaat het plangebied uit een drietal erven in het buitengebied van de gemeente Tubbergen, namelijk het erf aan de Vinckenweg 18 in Geesteren (sloop- en bouwlocatie), het erf aan de Voorboersweg 6 in Geesteren (slooplocatie) en het erf aan de Laagseweg 74 in Hezingen (slooplocatie).
In de volgende paragrafen wordt afzonderlijk op de erven ingegaan.
Het erf aan de Vinckenweg 18 ligt ten westen, op relatief korte afstand, van de kern Geesteren. Het betreft een voormalig agrarisch erf, dat tegenwoordig dienst doet als woonerf.
Het erf lag van oorsprong op een verhoging in het landschap en komt al voor op de kaarten rond 1900. Door de jaren heen is het gebied verder verdicht met bos en zijn er meer erven in de omgeving ontstaan. De kenmerkende elementen uit het essenlandschap zijn goed waarneembaar, zoals de slingerende wegen, verspreide ligging van gebouwen op het erf en de landschapselementen op de grenzen van de percelen (bomenrijen, houtsingels en bosjes).
Het erf wordt omsloten door agrarische gronden en bospercelen. Rondom het erf liggen verder enkele woonpercelen in agrarisch gebied. De Vinckenweg ligt ten zuiden van het perceel. De kern Geesteren ligt aan de oostzijde.
Op het erf bevinden zich een woning en voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, waarvan een deel landschapsontsierend is en voorzien is van asbest. De niet landschapsontsierende bedrijfsbebouwing betreft een voormalige varkensstal (100 m²). Deze stal kan als karakteristiek worden aangemerkt vanwege het pannendak, de gemetselde muren en de verbijzonderheden in de gevel. Tevens is een tweetal betonnen platen aanwezig.
Het erf wordt ontsloten middels één inrit vanaf de Vinckenweg (aan de zuidzijde van het erf).
In afbeelding 2.1 is de huidige situatie van het plandeel aan de Vinckenweg 18 (rode omlijning) op een luchtfoto weergegeven.
![]() |
Afbeelding 2.1 Huidige situatie Vinckenweg 18 (Bron luchtfoto: Provincie Overijssel) |
Het erf aan de Voorboersweg 6 ligt op circa 1 km ten noorden van de kern Geesteren. Het erf betreft een agrarisch bouwperceel met een intensieve veehouderij.
Het erf wordt aan alle zijden omsloten door agrarische gronden en agrarische bouwpercelen, waarbij zich direct ten westen de Voorboersweg ligt.
Op het erf bevinden zich een bedrijfswoning, een mestopslag en agrarische bedrijfsgebouwen. De bedrijfsgebouwen bestaan uit landschapsontsierende varkensstallen, een veestal en een wagenberging. De veestal en wagenberging zijn recent opgeknapt en niet landschapsontsierend. Naast de vermelde bebouwing en aanwezige verharding bevindt zich op het erf een houtopstand met onder meer fijnspar. Het erf wordt ontsloten op de Voorboersweg.
Door de directe ligging aan de Voorboersweg, de verharding op het erf en de vele aanbouwen aan de varkensstal oogt het erf stenig en rommelig.
In afbeelding 2.2 is de huidige situatie van het erf/bouwperceel aan de Voorboersweg 6 (rode omlijning) op een luchtfoto weergegeven.
![]() |
Afbeelding 2.2 Huidige situatie Voorboersweg 6 (Bron luchtfoto: Provincie Overijssel) |
Het erf aan de Laagseweg 74 ligt ten oosten van Hezingen en ten noorden van Ootmarsum. Dit erf betreft een voormalig agrarisch erf dat tegenwoordig dienst doet als woonerf.
Het woonerf wordt aan alle zijden omsloten door agrarische gronden, waarbij zich direct ten westen van het erf de Laagseweg ligt. Op grotere afstand van het erf bevindt zich ten noorden een locatie voor recreatiewoningen en ten zuiden een agrarisch bouwperceel.
Het erf betreft een oud erf: op historische kaarten is te zien dat het erf op een hoger deel langs de beek ligt. Van oorsprong liep er een pad aan de zuidzijde van het erf. Dit was tevens een zichtlijn door het half open beekdallenlandschap.
Het erf kent een verspreide strooiing van gebouwen, waarvan het zuidelijke deel landschapsontsierend is. Eén van deze gebouwen (81 m²) beschikt over asbesthoudende golfplaten. De woonboerderij betreft het hoofdgebouw op het erf en ligt direct aan de Laagseweg.
Het perceel wordt ontsloten via de Laagseweg.
In afbeelding 2.3 is de huidige situatie van het erf aan de Laagseweg 74 (rode omlijning) op een luchtfoto weergegeven.
![]() |
Afbeelding 2.3 Huidige situatie Laagseweg 74 (Bron luchtfoto: Provincie Overijssel) |
Initiatiefnemer is voornemens om de landschapsontsierende bebouwing op de (voormalige) agrarische erven aan de Vinckenweg 18, Voorboersweg 6 en Laagseweg 74 te verwijderen.
In het kader van de gemeentelijke Rood voor Rood regeling kan, ter compensatie van het verwijderen van landschapsontsierende bebouwing, het recht op een compensatiewoning met bijgebouw verkregen worden (zie paragraaf 4.3.2 van deze toelichting). Tevens kan, eveneens ter compensatie hiervan, compensatiebebouwing in de vorm van bijgebouwen gerealiseerd worden. Dit is mogelijk op basis van het gemeentelijke Schuur voor Schuur beleid (zie paragraaf 4.3.3 van deze toelichting).
Initiatiefnemer is voornemens om van de regelingen gebruik te maken. Het gaat concreet om:
Het totale voornemen heeft een forse toename van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied van de gemeente Tubbergen tot gevolg.
In de volgende paragrafen wordt per erf ingegaan op de gewenste situatie. Voor het ruimtelijke kwaliteitsplan, met daarin alle drie betrokken erven, wordt verwezen naar bijlage 1 bij deze toelichting.
Het voornemen is om op het woonerf aan de Vinckenweg 18 in totaal 335 m² de landschapsontsierende bebouwing te verwijderen in het kader van Rood voor Rood. Deze oppervlakte wordt ingezet om de realisatie van een compensatiewoning op deze locatie mogelijk te maken (zie ook paragraaf 3.1.2.2 van deze toelichting). Een bestaande varkensstal (100 m²) op het erf blijft behouden, aangezien deze niet landschapsontsierend is (zie ook paragraaf 2.2 van deze toelichting).
Van de 335 m² te verwijderen landschapsontsierende bebouwing wordt 253 m² gesloopt, deze bebouwing kent geen gebruiks- of bijzondere esthetische waarde. De overige te verwijderen oppervlakte aan landschapsontsierende bebouwing betreft een kapschuur van 82 m². Deze wordt in zijn geheel opgeknapt (voorzien van nieuwe passende gepotdekselsde planken), waardoor deze niet langer meer landschapsontsierend. Het behoud van deze schuur wordt mogelijk gemaakt op basis van het Schuur voor Schuur beleid, ter compensatie van de 142 m² aan de Laagseweg (zie ook paragraaf 3.1.4). Het behoud van dit gebouw is onder meer gewenst, vanwege het feit dat het gebouw centraal op het erf staat en goed aansluit bij de overige bebouwing op het erf.
Alle asbestdaken worden gesaneerd en tot slot worden ook de betonnen platen verwijderd.
Aansluitend op de te behouden en meer waardevolle bebouwing ontstaat, als gevolg van de sloop, ruimte voor een goede positionering van de gewenste compensatiewoning. Deze wordt ten noordwesten van het bestaande woonerf gesitueerd. Dit sluit goed aan op de bestaande structuur van het erf, waardoor de impact op de omgeving nihil blijft. De te behouden bebouwing vormt samen met de nieuwe bebouwing een passend ensemble, onder meer door de verspreide ligging van de bebouwing op het erf.
De compensatiewoning wordt uitgevoerd in een Twentse stijl. Het bijgebouw bij de woning is onderdanig aan de hoofdgebouwen aan de Vinckenweg 18 en past bij de overige bebouwing. Het heeft de voorkeur om deze in materiaal uit te voeren dat mooi verouderd, zoals hout, metselwerk en zink. Opvallende kleuren moeten voorkomen worden. De deuren, windveren en regenpijpen worden eveneens in een donkere kleurstelling uitgevoerd, net als de daken (donker en niet glimmend materiaal).
De inrit van de compensatiewoning wordt aangesloten op de bestaande inrit op de Vinckenweg, ten westen van het woonerf. In overleg met de gemeente is dit de meest passende situering gebleken.
In afbeelding 3.1 is een impressie van de gewenste situatie aan de Vinckenweg 18 weergegeven (zie hiervoor ook bijlage 1 bij deze toelichting).
![]() |
Afbeelding 3.1 Gewenste situatie Vinckenweg 18 (Bron: De Erfontwikkelaar) |
De erven langs de Vinckenweg zijn over het algemeen vrij besloten en al dan niet voorzien van enkele grote bomen op het voorerf en een groene structuur rondom het achtererf. De verschillende bospercelen en houtwallen en de glooiing van het landschap maken de omgeving kleinschalig en aantrekkelijk. Het is ter plaatse gewenst om structuren te herstellen en erven te voorzien van een groene aankleding. Met name de afwisseling in open en gesloten met het zich op de bebouwing is een kwaliteit.
Er is daarom gekozen om enkel extra bomen op het erf te planten. Ter afscherming wordt tussen beide woonpercelen een beukenhaag geplaatst. De bestaande waardevolle bomen blijven behouden. Ook het bestaande bos (noordoosten) blijft, zoals eerder vermeld, behouden. Deze vormt de groene ‘rug’ van het erf.
De keuze voor de verharding wordt in afstemming gemaakt met de materialisering van de architectuur. Verharding moet in een gedekte kleurstelling sober toegepast worden. Schuttingen en hoge opgaande exoten moeten tot slot worden voorkomen in het buitengebied.
Op het erf aan de Voorboersweg 6 wordt de intensieve veehouderij gestaakt. Het agrarische bouwvlak wordt verwijderd en de agrarische bestemming wordt deels gewijzigd in een bij de nieuwe situatie passende woonbestemming. De landschapsontsierende varkensstallen van in totaal 571 m² worden gesloopt en de mestopslag en de overtollige verharding worden eveneens verwijderd. De sloopoppervlakte wordt ingezet om de realisatie compensatiewoning aan de Vinckenweg 18 mogelijk te maken (zie ook paragraaf 3.1.2.2 van deze toelichting).
De recent opgeknapte veestal, die tevens is voorzien van nieuwe dakbedekking en gevelbekleding, en de wagenberging, met eveneens nieuwe dakbedekking, blijven behouden. Deze opstallen kennen een gebruikswaarde, aangezien de eigenaar deze nodig heeft voor het stallen van machines voor het landonderdhoud (circa 16 hectare grond). Met het behoud van de opstallen wordt tevens verrommeling op het erf voorkomen, aangezien deze de machines aan het zicht onttrekken.
Als gevolg van het voornemen komt een einde aan het stenige en rommelige beeld op het erf. Het erf wordt dan ook aanzienlijk kleiner, maar houdt vanwege de te behouden bebouwing nog enige omvang. Daarnaast zijn erven met enkele schuren passend in het landschap, mits deze gebruikt en onderhouden worden.
In afbeelding 3.2 is een impressie van de gewenste situatie weergegeven (zie hiervoor eveneens bijlage 1 bij deze toelichting).
![]() |
Afbeelding 3.2 Gewenste situatie Voorboersweg 6 (Bron: De Erfontwikkelaar) |
De bestaande houtopstand met onder meer fijnspar wordt vervangen door passende aanplant van zwarte els en zachte berk of ruwe berk in losse setting. Hiermee wordt grotendeels het zicht ontnomen op het erf. Er ontstaat weer een ervenensemble dat passend is in het essenlandschap ter plaatse.
Ter plaatse van het woonerf aan de Laagseweg 74 wordt landschapsontsierende bebouwing (met asbest) gesloopt (290 m²), de woonbestemming blijft behouden. Per saldo is sprake van een afname van 242 m² aan bebouwing, circa 48 m² wordt teruggebouwd als nieuw bijgebouw op het erf. Dit bijgebouw zal deels op de locatie van de te slopen bebouwing worden geplaatst, een eenvoudige hoofdvorm kennen en bestaan uit materialen die passen in de streek. De overige 242 m² wordt ingezet in het kader van Rood voor Rood (100 m²), om de realisatie van de compensatiewoning aan de Vinckenweg mogelijk te maken, of Schuur voor Schuur (142 m²), om het behoud van de kapschuur aan de Vinckenweg 18 mogelijk te maken (zie ook paragraaf 3.1.2 van deze toelichting). Daarnaast wordt de overtollige verharding verwijderd.
Als gevolg van het voornemen ontstaat voor de te behouden woonboerderij (zuidzijde) meer ruimte en een doorkijk. Daarnaast ontstaat een opgeruimd woonerf, met nog circa 160 m² aan bijgebouwen. Het centrale erf komt meer naar het noorden te liggen, in lijn met de oorspronkelijke situatie.
In afbeelding 3.3 is een impressie van de gewenste situatie weergegeven (zie hiervoor eveneens bijlage 1 bij deze toelichting). Als gevolg van het voornemen krijgt het erf een kwaliteitsimpuls en is het erf beter passend in het landschap.
![]() |
Afbeelding 3.3 Gewenste situatie Laagseweg 74 (Bron: De Erfontwikkelaar) |
Bij het opstellen van bestemmingsplannen dient rekening te worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat als gevolg van een nieuwe ontwikkeling. De gemeente hanteert voor het bepalen van de parkeerbehoefte de 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren 2018', echter wordt hierin voor het buitengebied verwezen naar de publicatie ‘Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)’ van het CROW. Op basis van deze publicatie kan eveneens de verkeersgeneratie worden bepaald.
In voorliggend geval is sprake van de volgende uitgangspunten:
In voorliggend geval wordt een woning toegevoegd aan de Vinckenweg 18, dit leidt tot een stijging van de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie.
Naast de reeds vermelde uitgangspunten worden de volgende uitgangspunten gehanteerd op basis van de CROW publicatie:
Het parkeren ten behoeve van de compensatiewoning vindt plaats op eigen erf. Voor de compensatiewoning geldt op basis van de publicatie van het CROW een toename van de parkeerbehoefte van 2 à 3 auto's. Ter plaatse is voldoende ruimte aanwezig om hierin te voorzien. Daarnaast is in de regels van voorliggend bestemmingsplan bepaald dat het gewenste gebruik van de gronden alleen is toegestaan, wanneer in de parkeerbehoefte is voorzien.
Voor wat betreft de parkeerbehoefte zijn dan ook geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Als gevolg van de realisatie van de compensatiewoning geldt op basis van de publicatie van het CROW een toename van de verkeersgeneratie van afgerond 8 tot 9 verkeersbewegingen per etmaal. Zoals vermeld wordt de ontsluitingsweg van de compensatiewoning aangesloten op de bestaande onsluiting van de Vinckenweg 18 op de Vinckenweg.
De Vinckenweg kan de beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen naar verwachting zonder problemen opvangen. Daarnaast is de bestaande onsluiting op de Vinckenweg verkeersveilig en overzichtelijk.
Voor wat betreft de verkeersgeneratie zijn dan ook eveneens geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Opgemerkt wordt dat ter plaatse van de overige locaties geen sprake is van het mogelijk maken van extra functies. Er is dan ook geen sprake van een stijging van de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie. Aan de Voorboersweg 6 zal daarentegen sprake zijn van een daling, namelijk als gevolg van het vervallen van de agrarische bedrijfsfunctie.
Geconcludeerd wordt dat vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren zijn tegen de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald in de verbeelding en in de regels.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie.
Wat de “Ladder voor duurzame verstedelijking” betreft is een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van belang. Hierin is uitgesproken dat met de realisatie van 11 woningen niet wordt voorzien in een woningbouwlocatie of andere stedelijk ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (ABRS 16 september 2015, 201501297/1/R4).
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de realisatie van één extra grondgebonden woning, namelijk de compensatiewoning aan de Vinckenweg 18. Gelet op de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling is in voorliggend geval dan ook geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening.
Geconcludeerd wordt dat geen verdere toetsing plaats hoeft te vinden aan de “Ladder voor duurzame verstedelijking” en dat het initiatief voldoet aan het rijksbeleid.
In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Op 13 november 2019 hebben Provinciale Staten van Overijssel de Actualisatie Omgevingsvisie 2018/2019 van de Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken Kleur' en de bijbehorende Actualisatie Omgevingsverordening 2018/2019 van de Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Op 1 december 2019 zijn deze in werking getreden.
De omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele centrale ambities van de provincie:
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:
Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.
De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.
Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.
In afbeelding 4.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.
![]() |
Afbeelding 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidkeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.
De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.
Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.
De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.
Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.
De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Bij de afwegingen in de eerste fase 'generieke beleidskeuzes' blijkt dat de artikelen 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit), 2.1.6 (Kwaliteitsimpuls Groene omgeving) en 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen) van de Omgevingsverordening Overijssel van belang zijn.
Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (lid 2)
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening
Voorliggende ontwikkeling gaat in totaal uit van een permanente sloop van ruim 1.000 m² aan landschapsontsierende voormalige agrarische bedrijfsbebouwing (deels met asbest). Daarnaast wordt de overtollige verharding op de bestaande erven verwijderd en wordt een agrarisch bouwvlak deels omgezet in een woonbestemming en deels in een agrarische bestemming zonder bouwvlak. Ter compensatie van de sloop wordt één extra woning met bijgebouw gerealiseerd en blijft één bijgebouw behouden. Binnen het voornemen is per saldo geen sprake van extra ruimtebeslag op de groene omgeving.
Samenvattend wordt geconcludeerd dat in voldoende mate rekening is gehouden met de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit (lid 1, 2, 3 en 5)
1. In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
2. In het kader van toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.
3. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
5. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
Toetsing van het initiatief aan de artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening
Binnen het voornemen is sprake van een versterking van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. De positionering van de compensatiewoning aan de Vinckenweg 18 wordt aangesloten op de bestaande en te behouden gebouwen. Ook is sprake van een bebouwing met een gedekte kleurstelling, de aanplant van bomen en hagen en het versterken van de groenstructuur door de aanplant van zomereiken tussen twee bestaande houtsingels (zie ook bijlage 1 bij deze toelichting).
Voor de toepassing van het uitvoeringsmodel, het ontwikkelingsperspectief, de vier-lagenbenadering en de gebiedskenmerken wordt verwezen naar de hierop volgende tekst in deze toetsing.
Het voornemen is in overeenstemming met de leden uit artikel 2.1.5 die in voorliggend geval van toepassing zijn.
Artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene omgeving (lid 1)
Bestemmingsplannen voor de Groene omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3. en artikel 2.1.4. en het bepaalde in artikel 2.1.5. – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
Toetsing van het initiatief aan de artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening
Het voorliggende plan leidt, naast de basisinspanning in het kader van de ruimtelijke kwaliteit (landschappelijke inpassing), tot extra inversteringen ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de groene omgeving (buitengebied) van de gemeente Tubbergen (zie ook bijlage 1 bij deze toelichting). Deze investeringen bestaan uit de sloop van ruim 1.000 m² landschapsontsierende bebouwing (incl. asbest) en het versterken van een bomenrij met zomereik. De investeringen in de ruimtelijke kwaliteit staan dan ook in verhouding tot de geboden ontwikkelingsmogelijkheden.
Het voornemen is in overeenstemming met het lid uit 2.1.6 dat in voorliggend geval van toepassing is.
Artikel 2.2.2 Nieuwe woningbouwlocaties
1. Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
2. In bestemmingsplannen wordt in maximaal 80% van de behoefte aan nieuwe woningen zoals vastgesteld in het kader van actueel onderzoek woningbouw, voorzien.
3. In bestemmingsplannen van gemeenten waarvoor woonafspraken van toepassing zijn, mag - in afwijking van lid 2 - in een hoger percentage dan 80% worden voorzien, met een maximum van 100% van de behoefte zoals vastgesteld in het kader van de woonafspraken.
4. De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.
5. Wanneer de realisatie van nieuwe woningen niet past binnen geldende woonafspraken of wanneer er voor de gemeente geen woonafspraken gelden, dan moet de behoefte aan nieuwe woningen aangetoond worden door middel van actueel onderzoek woningbouw waarop de instemming is verkregen van zowel de gemeenten in de regio als Gedeputeerde Staten.
6. In afwijking van het bepaalde in lid 5 geldt de eis dat gemeenten in de regio moeten hebben
ingestemd niet voor buurgemeenten die gelegen zijn buiten de provincie Overijssel. In dat geval moet zijn aangetoond dat afstemmingsoverleg heeft plaatsgevonden.
De van belang zijnde begrippen in het kader van artikel 2.2.2 zijn hierna opgenomen:
In artikel 2.2.2 lid 1 van de Omgevingsverordening wordt onder actueel onderzoek woningbouw verstaan: onderzoek wat eens in de 2 jaar wordt geactualiseerd.
Toetsing van het initiatief aan de artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening
Zoals uit artikel 2.2.2. blijkt mogen bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen enkel voorzien in de realisatie van nieuwe woningen, indien de behoefte daaraan in aangetoond door middel van actueel woningbouwonderzoek. Hierbij dient te worden aangesloten bij de woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in één nieuwe compensatiewoning. De compensatiewoning pasy binnen de lokale behoefte. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 4.3.4, waarin het voornemen getoetst wordt aan de gemeentelijk woonvisie. Hier wordt gesteld dat het plan past binnen de gemeentelijke woonvisie en binnen de prestatieafspraken, zoals overeengekomen met de provincie Overijssel.
Voorliggend bestemmingsplan is in overeenstemming met artikel 2.2.2 uit de Omgevingsverordening Overijssel.
Het plangebied kent op basis van de ontwikkelingsperspectievenkaart van de provincie Overijssel verscheidende ontwikkelingsperspectieven.
In afbeelding 4.2 zijn de ontwikkelingsperspectieven ter plaatse van het plangebied indicatief weergegeven (aangegeven met de gekleurde sterren, zie paragraaf 1.2 voor de ligging per erf).
![]() |
Afbeelding 4.2 Uitsnede overzichtskaart ontwikkelingsperspectieven (Bron: Provincie Overijssel) |
'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap' (Vickenweg 18)
Binnen dit ontwikkelingsperspectief staat de ambitie 'voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen' voorop. Daarnaast gelden de ruimtelijke kwaliteitsambities:
Hier is sprake van gebieden waar verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw in combinatie met verduurzaming de ruimte krijgt. Dit wordt verdiend door te investeren in kwaliteitsvoorwaarden. Initiatieven mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de landbouw, rekening houdend met specifieke omstandigheden en de grenzen aan de mogelijkheden van het waterbeheer (onder andere door de klimaatverandering).
'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' (Voorboersweg 6 en Laagseweg 74)
Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. De ontwikkelingsmogelijkheden worden in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk verbonden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de lokaal aanwezige functies, rekening houdend met de klimaatopgave en de kenmerken van het watersysteem.
'Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS))' (Laagseweg 74)
Binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN) staan de kwaliteitsambities 'Natuur als ruggengraat' en 'Continu en Beleefbaar watersysteem' voorop. Behoud en versterking van de natuurkwaliteit staat centraal binnen de bestaande natuur van het natuurnetwerk.
Voor initiatieven die niet passen binnen de doelstelling van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is binnen het natuurnetwerk geen ruimte, tenzij sprake is van een groot openbaar belang waar niet op een andere manier aan voldaan kan worden (het ‘nee, tenzij’-principe). Daarbij worden zogenaamde NNN-spelregels gehanteerd. Binnen de gebieden waar de komende jaren natuurrealisatie plaatsvindt, is medegebruik mogelijk. Voorwaarde is wel dat initiatieven actief bijdragen aan realisatie van het robuuste en samenhangende netwerk van gebieden met natuur-, water- en landschappelijke kwaliteit.
In voorliggend geval betreft het een zogenaamd 'Uitwerkingsgebied ontwikkelopgave Natura 2000', die valt onder het 'te realiseren NNN'. Op voorhand zijn hiervoor geen natuurdoelen vastgesteld. Een deel van gebieden die als zodanig zijn aangewezen zal in de toekomst een meer natuur gerelateerde bestemming krijgen en wordt hiervoor ingericht, maar de overige hectares worden uit het NNN gehaald. De bestaande planologische rechten voor andere functies worden gerespecteerd en de huidige bestemming hiervan kan vooralsnog worden gehandhaafd. Uitbreiding van deze functies, waarvoor het geldende bestemmingsplan moet worden aangepast en waardoor de ontwikkelingsmogelijkheden voor natuur zouden worden aangetast, worden niet toegestaan.
Voor bestaande functies die ook na de herijking van het NNN tot het NNN behoren, maar waarvoor aangenomen moet worden dat deze ter plekke gehandhaafd zullen blijven, is (verbale) uitsluiting geregeld. Het gaat dan om agrarische bouwblokken, burgerwoningen, recreatiebedrijven en andere bedrijven die aan geldende bestemmingsplannen bepaalde rechten en ontwikkelingsmogelijkheden kunnen ontlenen. De regeling voor het NNN heeft namelijk niet de bedoeling om die bestaande rechten en ontwikkelingsrechten in te perken.
Toetsing van het initiatief aan het Ontwikkelingsperspectief
De gewenste compensatiewoning aan de Vinckenweg 18 beperkt de ontwikkeling van de omliggende bedrijven niet (zie paragraaf 5.5). Tevens wordt bijgedragen aan de ambities ten behoeve van een zichtbaar en beleefbaar mooi landschap en de sterke ruimtelijke identiteiten, zo blijkt uit bijlage 1 bij deze toelichting.
De woonfuncties aan de Voorboersweg 6 en de Laagseweg 74 passen daarnaast goed binnen de diverse functies in het kleinschalige mixlandschap. Tevens is sprake van behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen (zie eveneens bijlage 1 bij deze toelichting).
Opgemerkt wordt dat in het zuiden van de woonbestemming aan de Laagseweg 74 een uitwerkingsgebied van het NNN ligt. Het voornemen heeft aan de Laagseweg 74 betrekking op een bestaand woonerf met een reeds geldende woonbestemming. Ter plaatse neemt als gevolg van het voornemen uitsluitend het aantal vierkante meters aan bebouwing af. In voorliggend geval is dan ook geen sprake van een uitbreiding van de bestemming en worden de ontwikkelingsmogelijkheden voor natuur eveneens niet aangetast.
Voorliggende ontwikkeling betreft een kleinschalige ontwikkeling in het buitengebied van de gemeente Tubbergen, die bijdraagt aan de ambities van de geldende ontwikkelingsperspectieven.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De 'Stedelijke laag' wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten, aangezien voor het plangebied geen specifieke eigenschappen vanuit deze laag gelden.
Hierna wordt ingegaan op de relevante kenmerken ter plaatse van het plangebied.
Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.
Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart van de “Natuurlijke laag” aangeduid met drie gebiedstypen. Afbeelding 4.3 betreft een uitsnede van de gebiedskenmerkenkaart van de “Natuurlijke laag”. Het plangebied is hierin eveneens indicatief weergegeven (aangegeven met de gekleurde sterren, zie paragraaf 1.2 voor de ligging per erf).
![]() |
Afbeelding 4.3 Natuurlijke laag (Bron: Provincie Overijssel) |
'Beekdalen en natte laagtes' (Voorboersweg 6 en Laagseweg 74)
Het Overijsselse zandlandschap is van oorsprong kletsnat. In de laagtes van het zandgebied verzamelde zich het water. Hier ontwikkelden zich moerassen en broekbossen, waar het water in de loop van het seizoen geleidelijk uit weg sijpelde naar de lager gelegen delen, naar de beken en rivieren.
Als ontwikkelingen plaats vinden in of in de directe nabijheid van beekdalen en natte laagtes, dan dragen deze bij aan extra ruimte voor de dynamiek van het stromende water en het vasthouden van water, aan versterking van de samenhang in het beeksysteem en aan vergroting van de zichtbaarheid, bereikbaarheid en beleefbaarheid van het water. Dit zijn uitgangspunten bij (her)inrichting.
'Stuwwallen' (Laagseweg 74)
De stuwwallen zijn tijdens de ijstijd opgestuwde aardlagen. Door de vaak grote hoogteverschillen zijn ze nu nog steeds goed zichtbaar. Op een aantal plekken zijn de ruggen al van verre zichtbaar; bovenop staand bieden ze spectaculaire zichten over de provincie. De stuwwalen hebben als regionale inzijggebieden een belangrijke functie in het watersysteem. Het zijn de ‘ingangen’ van regionale en lokale stelsels van grondwaterstromen. Lagen met diverse bodemsamenstelling zijn scheef gesteld, waardoor er voedselrijker en armere, waterdoorlatende en ondoorlatende lagen direct naast elkaar kunnen liggen. Zo bestaan de Twentse stuwallen voor een groot deel uit tertiaire (zee)klei en keileem. Hierdoor zijn ze overwegend nat en komen er talrijke brongebieden voor.
Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en van de overgang tussen stuwwal en omgeving. Ook dienen ontwikkelingen bij te dragen aan versterking van de potentiële natuurlijke kwaliteiten van de ‘natte voet’ van de stuwwal (kwelzone, brongebied) en deze beter zichtbaar maken.
‘Dekzandvlakte en ruggen’ (Vinckenweg 18)
De dekzandgronden worden gekenmerkt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd. De dekzandgebieden zijn voor het overgrote deel in cultuur gebracht als essenlandschap, oude hoevenlandschap en heide-ontginningslandschap. Kenmerkend reliëf is op veel plaatsen vervlakt, b.v. door egalisaties ten behoeve van de landbouw. Als ontwikkelingen plaatsvinden dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar maken en beleefbaar maken van hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn uitgangspunt bij inrichting. De strekkingsrichting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, dient uitgangspunt te zijn. Hiermee dient bij de planuitwerking rekening te worden gehouden.
Toetsing van het initiatief aan de 'Natuurlijke laag'
De nog aanwezige kenmerken van het oorspronkelijk landschap worden binnen het voornemen niet aangetast. Voorliggende ontwikkeling kent een dusdanig kleine aard en omvang dat het geen onevenredige gevolgen heeft voor de natuurlijke gronden en systemen.
Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met het gestelde in de “Natuurlijke laag”.
In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan.
Het plangebied is aangeduid met verscheidende gebiedstypen. De gebiedstypen binnen het plangebied zijn in afbeelding 4.4 indicatief weergegeven (aangegeven met de gekleurde sterren, zie paragraaf 1.2 voor de ligging per erf).
![]() |
Afbeelding 4.4 Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel) |
‘Jonge heide- en broekontginningslandschap’ (Vinckenweg 18)
Kenmerkend voor het jonge heide- en broekontginningslandschap waren oorspronkelijk de grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden. Deze waren functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het 'inbreidings'landschappen met rommelige driehoekstructuren als resultaat. Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.
'Oude hoevenlandschap' (Voorboersweg 6)
Het oude hoevenlandschap betreft een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen ‘bezet’ waren. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Het landschap is contrastrijk met veel variatie op de korte afstand. Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen.
'Maten- en Flierenlandschap' (Laagseweg 74)
Het maten en flierenlandschap is een laaggelegen kleinschalig landschap dat zich langs de beken, in de natuurlijke laagten heeft ontwikkeld. Langs de ontwateringssloten haaks op de beek werd vaak hakhout aangeplant. Dit diende tevens als perceelsafscheiding – daar, waar de ontwateringssloot niet altijd watervoerend – was in geval van beweiding. Het Maten en Flierenlandschap is veelal de contramal van het essenlandschap en het oude hoevenlandschap en was daar functioneel aan verbonden. Als ontwikkelingen plaats vinden in of nabij het Maten en Flierenlandschap, dan dragen deze bij aan versterking van het historische lineaire landschap met open ‘kamers’ en coulissen, aan accentuering van de overgang naar hogere gronden, de toegankelijkheid, de beleefbaarheid en het vasthouden van water.
Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'
In het ruimtelijk kwaliteitsplan is rekening gehouden met de gebiedskenmerken ter plaatse (zie bijlage 1 bij deze toelichting). Er is sprake van een zorgvuldige inbedding van de (nieuwe) bebouwing in de omgeving. Daarnaast wordt onder andere groen aangeplant en worden de kenmerkende structuren ter plaatse behouden en/of versterkt. Tot slot wordt een groot oppervlak aan landschapsontsierende bebouwing gesloopt, waardoor eveneens wordt bijgedragen aan verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
Gezien het vorenstaande is de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met de ter plekke geldende gebiedskenmerken van de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”.
Het plangebied is enkel ter plaatse van de Laagseweg 74 aangeduid met een kenmerk van de 'Laag van beleving'. Het plangebied binnen deze laag is in afbeelding 4.5 indicatief weergegeven (aangegeven met de gekleurde sterren, zie paragraaf 1.2 voor de ligging per erf).
![]() |
Afbeelding 4.5 Laag van beleving (Bron: Provincie Overijssel) |
'Donkerte'
Lichte gebieden geven een beeld van de economische dynamiek van de provincie: de steden en dorpen, de autosnelwegen, de kassengebieden, de attractieparken, de grote bedrijventerreinen en de gebieden met veel bebouwing. De donkere gebieden geven een indicatie van de ‘buitengebieden’ van Overijssel. De natuurcomplexen en de grote landbouwgebieden. De donkere gebieden zijn de gebieden waar het ‘s nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief ‘luwe’ dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk.
Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige ‘donkere’ gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen e.d. en verkennen waar deze ‘s nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten. Structureel is het vrijwaren van donkere gebieden van verhoging van de dynamiek het perspectief. De ambitie is het rustige en onthaaste karakter te behouden, zodat passages van autosnelwegen en regionale wegen niet leiden tot stedelijke ontwikkeling aan eventuele op- en afritten. Bundeling van stedelijke functies en infrastructuur in de ‘lichte’ gebieden.
Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van beleving'
De gewenste ontwikkeling brengt geen onevenredige toename van kunstlicht met zich mee. Er is daarentegen ter plaatse sprake van een permanente afname van bebouwing, hetgeen tevens een afname van verlichting in het buitengebied tot gevolg heeft. Gelet op vorenstaande kan gesteld worden dat voorgenomen ontwikkeling niet leidt tot onaanvaardbare gevolgen in relatie tot het aspect ‘donkerte’, maar daarentegen juist positief van invloed is.
Dit brengt met zicht mee dat voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de “Laag van beleving”.
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.
Het gemeentelijk beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste beleidsdocumenten die van toepassing zijn op de voorgenomen ontwikkeling worden hierna behandeld.
Op 14 maart 2016 heeft de gemeenteraad van Tubbergen de structuurvisie gemeente Tubbergen 'Op en top Tubbergen' vastgesteld. Het is een actueel strategisch beleidsdocument, waarin belangen worden gedefinieerd en ruimtelijke keuzes worden uitgewerkt, die gebaseerd zijn op sociaal-maatschappelijke, demografische - en ruimtelijke ontwikkelingen en trends. In een groot aantal documenten en visies voor thema's en gebieden, is het beleid van de gemeente Tubbergen uitgewerkt. De structuurvisie vormt hiervoor de koepel. De structuurvisie omvat daarnaast de hoofdlijnen van actueel beleid.
Wonen en werken in het buitengebied is aantrekkelijk. Dit mag echter niet ten koste gaan van de kwaliteiten en de belangrijkste functies in het gebied: landbouw, natuur en recreatie. Het gemeentelijk beleid voor nieuwe bebouwing en functies is daarom terughoudend.
Kwaliteit door dynamiek is daarbij het motto. Voorwaarde is dat elke ontwikkeling goed landschappelijk ingepast wordt, gebaseerd op de gebiedskenmerken. Wat echter voor een specifieke ontwikkeling op een specifieke locatie, een goede inpassing is, is maatwerk. Belangrijke instrumenten zijn net als voor de kernen het bestemmingsplan en de welstandsnota. Voor het buitengebied zijn daarnaast ‘de beleidslijn rood-voor- rood‘, ‘het VAB+-beleid’, 'het ‘cascobeleid’ en de ‘Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving’ van belang.
Aantrekkelijk wonen is een belangrijke troefkaart van Tubbergen. Die kracht wil de gemeente verder versterken, samen met de bewoners.
Met nieuwe verzoeken voor woningen in het buitengebied gaat de gemeente echter terughoudend om. De landschappelijke kwaliteiten staan in het buitengebied voorop en leegstand van oudere woningen moet worden voorkomen. Onder voorwaarden zijn er beperkte mogelijkheden voor nieuwe burgerwoningen, bijvoorbeeld wanneer gebruik gemaakt wordt van de ‘rood-voor-rood-regeling’ of de ‘regeling nieuwe landgoederen’. Hiervoor zijn specifieke beleidsrichtingen opgesteld waarnaar de gemeente graag verwijst. Daarnaast houdt de gemeente haar ogen en oren open voor unieke en vernieuwende initiatieven, die bijdragen aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit, leefbaarheid en vitaliteit van Tubbergen.
Voorliggende ontwikkeling gaat hoofdzakelijk uit van het slopen van landschapsontsierende bebouwing en het toevoegen van één (compensatie)woning en het behoud van een bijgebouw in het buitengebied van de gemeente Tubbergen, conform het van toepassing zijnde gemeentelijke beleid (zie paragraaf 4.3.2 en 4.3.3 van deze toelichting). Het voornemen wordt landschappelijk ingepast en heeft, onder meer vanwege de inpassing en het verwijderen van landschapsontsierende bebouwing, een forse impuls in de ruimtelijke kwaliteit tot gevolg.
Voorgenomen ontwikkeling is dan ook in lijn met de structuurvisie Tubbergen.
De 'Beleidsnotitie Rood voor Rood met gesloten beurs 2014' van de gemeente Tubbergen is op 15 december 2014 vastgesteld. Het hoofddoel is het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijke gebied. De realisatie van dit doel vindt plaats door de sloop van landschapsontsierende (agrarische) bedrijfsgebouwen en door overige verbeteringen van de ruimtelijke kwaliteit. Hierna wordt het plan getoetst aan de van belang zijnde voorwaarden van het inhoudelijk kader.
Relatie sloop en bouwkavel
Ter compensatie voor onder andere de sloop van minimaal 1.000 m2 aan landschapsontsierende agrarische bedrijfsbebouwing kan onder voorwaarden één (of meer) bouwkavel(s) voor een woning worden toegekend.
In voorliggend geval wordt in totaal (335 m² Vinckenweg + 571 m² Voorboersweg + 100 m² Laagseweg =) 1.006 m² landschapsontsierende bebouwing verwijderd in het kader van Rood voor Rood. Hiervan wordt 924 m² gesloopt en wordt de overige 82 m² (wagenschuur, Vinckenweg 18) opgeknapt, waardoor deze niet langer als landschapsontsierend wordt aangemerkt. Het behoud van dit bijgebouw is onder meer gezien de erfopzet gewenst en het gebouw wordt op basis van een andere regeling (Schuur voor Schuur) opnieuw mogelijk gemaakt (zie paragraaf 4.3.3 van deze toelichting). De 82 m² behoort ondanks het behoud tot de sloopmeters, aangezien evenals bij sloop landschapsontsierende bebouwing komt te vervallen en deze oppervlakte zoals reeds vermeld weer opnieuw mogelijk wordt gemaakt (ter compensatie van de sloop aan de Laagseweg 74, zie paragraaf 4.3.3 van deze toelichting).
Op basis van het verwijderen van de ruim 1.000 m² aan landschapsontsierende bebouwing is de realisatie van een compensatiekavel mogelijk.
Voor wat betreft de maatvoering van de nieuwe woonbebouwing wordt aangesloten bij het bestemmingsplan 'Buitengebied 2016' van de gemeente Tubbergen. Zo bedraagt de inhoud van de woning en de daarbij behorende aangebouwde bijbehorende bouwwerken, niet zijnde overkappingen, ten hoogste 1.000 m³. Bij de compensatiewoning is daarnaast maximaal 100 m2 aan vrijstaande bijgebouwen toegestaan. De omvang van de compensatiekavel voldoet tevens aan het maximum van 1.200 m2. De hiervoor genoemde uitgangspunten zijn doorvertaald op de verbeelding en/of in de regels van dit bestemmingsplan.
Situering bouwkavel en gebiedsdifferentiatie
Uitgangspunt is het terugbouwen op de slooplocatie. Hieronder wordt verstaan dat de bouwkavel op de slooplocatie wordt gesitueerd. In het beleid is de volgende uitzondering opgenomen: "In afwijking van terugbouwen op (één van de) het bouwblok(ken)/bouwperce(e)l(en), kan aansluitend aan of in de nabijheid van het bouwblok teruggebouwd bouwen. De ruimtelijke kwaliteit moet hierbij voorop blijven staan. Dit zal per situatie bekeken moeten worden."
In voorliggend geval wordt deze uitzondering toegepast, aangezien de compensatiekavel op een naastgelegen perceel, aansluitend aan het erf aan de Vinckenweg 18, wordt gesitueerd. Dit is bepaald in overleg met het gemeentelijk Kwaliteitsteam, aangezien dit beter past binnen het beeld van de omgeving en daardoor ten goede komt van de ruimtelijke kwaliteit. De ontwikkeling van de compensatiewoning sluit op deze wijze namelijk goed aan op de bestaande bebouwing en de bestaande erfstructuren in de omgeving (zie ook hoofdstuk 3 van en bijlage 1 bij deze toelichting).
De bouwkavel voor een compensatiewoning mag geen onevenredige aantasting van agrarische en andere belangen in de omgeving veroorzaken. Voorkomen moet worden dat de toekenning van een bouwkavel voor een woning ten koste gaat van het functioneren en de ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven in de omgeving. Van aantasting is geen sprake. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 5.5 en 5.6 van dit bestemmingsplan.
Tegenprestatie/ compensatie
De kwalitatieve inpassing in het landschap dient niet alleen architectonisch, maar ook landschappelijke door middel van een erfinrichtingsplan gewaarborgd te zijn. Onder meer de erfinnrichtingsplannen ten behoeve van voorliggend initiatief zijn opgenomen in bijlage 1 van deze toelichting. In dit geval bestaat de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit uit het verwijderen van landschapsontsierende bebouwing (met asbest), het landschappelijk inpassen van het plangebied en het versterken van een bomenrij met zomereik. In hoofdstuk 3 is eerder nader ingegaan op de landschappelijke inpassing van de locaties.
Beeldkwaliteit
De kwaliteit van de compensatiewoning dient, conform het Rood voor Rood beleid, gewaarborgd te zijn door een beeldkwaliteitsplan (architectonisch). Ten behoeve van deze eis en in het kader van de welstand is een algemeen beeldkwaliteitsplan Rood voor Rood opgesteld (zie bijlage 2 bij deze toelichting), deze vormt het aanvullende toetsingskader voor wat betreft de welstandscriteria. Ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning voor de nieuw te bouwen woning zal de welstandstoets plaatsvinden op basis van de criteria die in het beeldkwaliteitsplan zijn opgenomen.
De Schuur voor schuur-regeling is onder andere van toepassing op bouwlocaties waar een woonbestemming geldt en houdt onder meer in dat extra oppervlakte vrijstaande bijgebouwen bij burgerwoningen gerealiseerd kan worden.
Voor het beleid is een aantal uitgangspunten gehanteerd:
De Schuur voor schuur-regeling van de gemeente Tubbergen kent een aantal spelregels. In de volgende tekst wordt het voornemen puntsgewijs getoetst aan de voorwaarden binnen deze spelregels.
De volgende spelregels zijn van toepassing ten aanzien van het voornemen:
Oppervlakte extra te bouwen | Met asbesthoudende golfplaten | Zonder asbesthoudende golfplaten |
Tot 100 m² | 1:1 | 1:2 |
Opgemerkt wordt dat het schuur voor schuur-beleid enkel bepaalt onder welke voorwaarden extra bebouwingsmogelijkheden toegekend kunnen worden. Uiteraard zal te allen tijde moeten worden voldaan aan bestaande eisen op het gebied van milieuregelgeving, bereikbaarheid, parkeren, ruimtelijke kwaliteit, enzovoort.
In voorliggend geval is de toetsing aan de spelregels als volgt:
Met de extra vierkante meters aan bijgebouwen wordt op basis van Schuur voor Schuur de realisatie/het behoud van de wagenberging (82 m²) aan de Vinckenweg 18 mogelijk gemaakt. Deze wordt, zoals eerder vermeld, opgeknapt en landschappelijk ingepast. Hierdoor is niet langer sprake van een landschapsontsierend bijgebouw.
Het voornemen heeft een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van het beëindigen van leegstaande (asbesthoudende) schuren. Het voornemen zal daarnaast voldoen aan de geldende eisen op het gebied van milieuregelgeving, bereikbaarheid, parkeren, ruimtelijke kwaliteit, et cetera (zie hiervoor hoofdstuk 3, 5 en 6 van deze toelichting).
De provincie Overijssel heeft met de Twentse gemeenten (waaronder Tubbergen) woonafspraken gemaakt over de woningbouwprogrammering binnen de regio Twente. Hierbij zijn afspraken gemaakt over de hoeveelheid woningen die gemeenten in de komende jaren gaan bouwen binnen deze regio.
Op 13 juli 2016 is de gemeentelijke woonvisie vastgesteld door de gemeenteraad van Tubbergen. De visie vorm de basis voor strategische afwegingen omtrent het thema wonen. Hoofddoel is het versterken van de woonaantrekkelijkheid van de gemeente, middels een drietal ambities:
De gemeente wenst te voorzien in de lokale woningbehoefte volgens Primos 2013 voor de periode 2015-2024, één en ander volgens de regionale afspraken en de bestuursovereenkomst met de provincie Overijssel. De gemeente dient voor de realisatie van nieuwe plancapaciteit te voldoen aan het volgende:
De woonvisie beschrijft dat kwantitatief gezien voor de gehele gemeente sprake is van een additionele woningbehoefte van 290 nieuwe woningen van 2020 tot 2024 (exclusief sloop). Deze gemeentelijke behoefte is voor een deel verdeeld over de plaatsen binnen de gemeente.
In principe is het, vanwege zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, niet toegestaan in het buitengebied extra burgerwoningen te bouwen. De mogelijkheid bestaat dat dit ten koste gaat van de basisfuncties landbouw, landschap en natuur. Een uitzondering op dit principe zijn onder andere nieuwe burgerwoningen die worden gebouwd in het kader van de Rood-voor-Rood-regeling.
Het overige deel van de gemeentelijke behoefte is daarom gereserveerd voor woningen in het buitengebied, gebaseerd op de ervaringen in de afgelopen jaren met de toepassing van regelingen als Rood voor Rood en Rood voor Groen. In de kern Geesteren zijn dit 5 woningen.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet hoofdzakelijk in de realisatie van één compensatiewoning, in het kader van Rood voor Rood. Voor dergelijke ontwikkelingen is ruimte gereserveerd. De compensatiewoning past hierbinnen en daarmee binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma.
Geconcludeerd wordt dat voorliggend voornemen in overeenstemming is met de gemeentelijke woonvisie.
In het Ontwikkelingsperspectief voor het Nationale Landschap Noordoost-Twente hebben de hierbij betrokken partijen de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap. Zowel gemeenten als provincie hadden behoefte aan een praktisch concept om in de dagelijkse praktijk invulling te geven aan deze ambitie. Voor het bereiken van deze ambitie is het, het meest wenselijk om de belangen van initiatiefnemers die elementen willen verwijderen te koppelen aan grondeigenaren die bereid zijn nieuwe elementen te plaatsen om zo het landschap te versterken. Alle individuele aanvragen zullen dan uiteindelijk moeten leiden tot een beter functionerend en herkenbaar landschap. Om dit te bereiken is de casco-benadering ontwikkeld.
Met de casco-benadering beschikken de provincie Overijssel en de deelnemende gemeenten van Noordoost-Twente over een generieke methode om vorm te geven aan de doelen voor het Nationaal Landschap: behoud en ontwikkeling van het landschap inclusief al haar functies. In relatie tot het provinciaal beleid is de cascobenadering een middel om invulling te geven aan het fenomeen 'ruimtelijke kwaliteit' en uitvoering aan de kwaliteitsagenda van de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel.
De landschapstypen van Noordoost-Twente vormen, samen met de ontwikkeling die deze landschappen hebben doorgemaakt (dynamiek), het uitgangspunt van de casco-benadering. Elk landschapstype heeft een eigen kenmerkende structuur van opgaande beplantingen. Deze structuur is het casco van het landschap.
Het kan daarbij gaan om bomenrijen, houtwallen, houtsingels en (kleinere) bosjes. Het beleid is er op gericht om dit casco te versterken. Toepassing van de casco benadering leidt op termijn tot versterking van het ‘kleinschalige groene karakter’ van het landschap in totaliteit.
De basis voor initiatieven is de cascokaart. Hierop staan drie typen elementen weergegeven, zie de navolgende tabel.
Landschapstype | Opmerking |
Elementen die tot het casco behoren | Mogen in principe niet verplaatst worden |
Elementen die niet tot het casco behoren | Mogen verplaatst worden, als aan de regels van de casco-benadering wordt voldaan |
Te compenseren elementen | Locaties waar de initiatiefnemer de elementen heen kan verplaatsen |
Aan de hand van de casco-kaart wordt beoordeeld of het landschapselement tot het casco behoort of niet. Uit de beoordeling hiervan volgen drie mogelijke opties:
Het plangebied bevat ter plaatse van de Laagseweg 74 en rondom de Voorboersweg 6 structuren in de vorm van lijnelementen die onderdeel zijn van het Casco. Deze structuren blijven binnen voorliggend voornemen behouden en worden ter plaatse van de Voorboersweg 6 versterkt (zie ook paragraaf 3.1.3 van en bijlage 1 bij deze toelichting).
Gelet op vorenstaande en de beoogde ontwikkeling zijn geen belemmeringen ten aanzien van de casco-benadering en worden geen nadere voorwaarden gesteld.
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling past binnen de gemeentelijke beleidskaders.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en het Besluit milieueffectrapportage.
Opgemerkt wordt dat in dit hoofdstuk hoofdzakelijk wordt ingegaan op de binnen voorliggend bestemmingsplan mogelijk gemaakte nieuwe milieugevoelige object, namelijk de compensatiewoning aan de Vinckenweg 18. Ter plaatse van de overige locaties is sprake van bestaande milieugevoelige objecten. Enkel daar waar van belang is, wordt op de overige locaties ingegaan.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
Het voornemen voorziet in de realisatie van een geluidgevoelig object, namelijk een compensatiewoning aan de Vinckenweg 18. De bestaande woning binnen het plangebied blijft ongewijzigd en dient dan ook niet te worden getoetst.
In de omgeving van de Vinckenweg 18 is geen gezoneerd bedrijventerrein aanwezig, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder. Het aspect industrielawaai is dan ook niet van toepassing voor het plangebied. Wat betreft de invloed van individuele bedrijven op de nieuwe woonfunctie wordt verwezen naar paragraaf 5.5 (Milieuzonering).
Railverkeerslawaai wordt in dit geval eveneens buiten beschouwing gelaten, omdat de dichtstbijzijnde spoorlijn op zeer ruime afstand van de desbetreffende locatie aan de Vinckenweg 18 is gelegen.
In artikel 74.1 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben. Deze zones gelden niet voor:
De compensatiewoning ligt in “buitenstedelijk” gebied en binnen de wettelijk vastgestelde geluidszone als bedoeld in art. 74 van de Wet geluidhinder, namelijk de zone van de Vinckenweg, Breemhaarsweg en Vermolenweg.
Deze buitenwegen worden hoofdzakelijk gebruikt door bestemmingsverkeer. De verkeersintensiteit ter plaatse van deze wegen is hierdoor relatief laag. Tevens wordt de compensatiewoning op relatief grote afstand van de wegen gerealiseerd. Vanwege deze beperkte verkeersintensiteit en relatief grote afstand wordt verwacht dat als gevolg van deze wegen aan de voorkeurswaarde van 48 dB wordt voldaan.
Nader onderzoek met betrekking tot wegverkeerslawaai is op basis van bovenstaande niet noodzakelijk, aangezien plaatse van de compensatiewoning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te verwachten is.
De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan of wijzigingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.
Ter plaatse van alle drie de erven binnen het plangebied heeft onderzoek in het kader van de bodemkwaliteit plaatsgevonden. De uitgevoerde onderzoeken worden in onderstaande tekst per erf kort beschreven.
Ter plaatse van de Vinckenweg 18 heeft in december 2019 een verkennend en (nader) asbestbodemonderzoek conform NEN 5740 en NEN 5707 plaatsgevonden. Het gehele rapport, inclusief vooronderzoek, is opgenomen in bijlage 3 bij deze toelichting. Daarnaast is in augustus 2020 ter plaatse van druppelzone A nog een intensiever nader asbestonderzoek conform NEN 5707 uitgevoerd, zie hiervoor bijlage 4 van deze toelichting. De onderzoeksresultaten worden in de volgende tekst kort beschreven.
Resultaten verkennend en (nader) asbestbodemonderzoek
In het grondwater is een lichte verontreiniging aangetoond. In de boven- en ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond. Aangezien de tussenwaarde niet wordt overschreden, is geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.
Druppelzone A is asbesthoudend, het gewogen asbestgehalte is hoger dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek. Het asbestgehalte gaf aanleiding voor een nader asbestonderzoek, hieruit is geen asbestverontreiniging gebleken. Het aangetroffen gehalte in druppelzone A is ruim lager dan de interventiewaarde.
Resultaten nader asbestbodemonderzoek
Uit het nader asbestonderzoek blijkt dat de toplaag ter plaatse van de druppelzone niet verontreinigd is met asbest. In het nader asbestonderzoek is de bodem intensiever onderzocht dan in het verkennend asbest- bodemonderzoek. Op basis hiervan worden de resultaten van het nader asbestonderzoek als representatief geacht.
Vanuit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging, aangezien de druppelzone niet verontreinigd is met asbest. De bodem wordt (mede op basis van eerder bodemonderzoek) geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).
Voor de locatie aan de Voorboersweg 6 is in december 2019 een vooronderzoek conform NEN 5725 uitgevoerd ter plaatse van de te wijzigen locatie (de slooplocatie). Hiervoor wordt verwezen naar bijlage 5 bij deze toelichting. Vervolgens is in maart 2020 een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd, conform NEN 5797 (zie bijlage 6 bij deze toelichting).
Resultaten vooronderzoek
Op de daken van de te slopen bebouwing liggen asbesthoudende golfplaten. Aan de west- en oostzijde watert het hemelwater via de asbesthoudende golfplaten af op onverhard terrein. Hier is sprake van asbestverdachte druppelzones.
Er is verder geen informatie beschikbaar, waaruit blijkt dat de bodem mogelijk verontreinigd is. De onderzoekslocatie kan daarom, op de druppelzones na, als onverdacht worden beschouwd.
Voor de druppelzones ter plaatse wordt de hypothese “verdacht” gebruikt. Geadviseerd wordt om de locatie te onderzoeken op de aanwezigheid van asbest.
Resultaten verkennend asbestonderzoek
Visueel is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. In de mengmonsters van de fijne fractie van MM FF - A, MM FF - B en MM FF - C is ter plaatse van de druppelzones A, B en C asbest aangetoond.
De gewogen asbestgehalten in de mengmonsters zijn lager dan de toetsingswaarde voor nader onderzoek. Er is dan ook geen saneringsnoodzaak.
Voor de locatie aan de Laagseweg 74 is in december 2019 eveneens een vooronderzoek conform NEN 5725 uitgevoerd ter plaatse van de te wijzigen locatie (de slooplocatie). Zie hiervoor bijlage 7 bij deze toelichting. Vervolgens is in maart 2020 een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd, conform NEN 5797 (zie bijlage 8 bij deze toelichting).
Resultaten vooronderzoek
Op de daken van de te slopen stal en varkensstal liggen asbesthoudende golfplaten. Aan de noord- en/of zuidzijde van deze stallen watert het hemelwater via de asbesthoudende golfplaten af op onverhard terrein. Hier is sprake van een asbestverdachte druppelzone.
Er is verder geen informatie beschikbaar, waaruit blijkt dat de bodem mogelijk verontreinigd is. De onderzoekslocatie kan daarom, op de druppelzones na, als onverdacht worden beschouwd.
Voor de druppelzones ter plaatse van de te slopen stallen wordt de hypothese “verdacht” gebruikt. Geadviseerd wordt om de locatie te onderzoeken op de aanwezigheid van asbest.
Resultaten verkennend asbestonderzoek
Visueel is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. In de mengmonsters van de fijne fractie van MM FF - A, MM FF - B en MM FF - C is ter plaatse van de druppelzones A, B en C asbest aangetoond.
De gewogen asbestgehalten in de mengmonsters zijn lager dan de toetsingswaarde voor nader onderzoek. Er is geen saneringsnoodzaak.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor voorliggend initiatief.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer.
In bijlage 2 van de Wet milieubeheer staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Op grond van de Wet milieubeheer, gelet op artikel 5.16 lid 4 Wet Milieubeheer geldende de volgende regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet milieubeheer vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.
Verkeersbewegingen kunnen van invloed zijn op de luchtkwaliteit. Binnen voornemen wordt één functie, in de vorm van een compensatiewoning, toegevoegd in het buitengebied van Tubbergen. Dit zorgt, zoals beschreven in paragraaf 3.2 van deze toelichting, slechts voor een beperkte toename van verkeersbewegingen.
Daarnaast komt binnen het voornemen een agrarisch bouwvlak in het buitengebied van Tubbergen permanent te vervallen (Voorboersweg 6). In de toekomst zijn hier dan ook niet langer agrarische bedrijfsactiviteiten toegestaan, waardoor tevens de bijbehorende verkeersbewegingen komen te vervallen.
Per saldo is hierdoor naar verwachting sprake van een daling van het aantal verkeersbewegingen in het buitengebied van Tubbergen, hetgeen gunstig is voor de luchtkwaliteit ter plaatse.
In paragraaf 5.3.1.1 is een lijst met categorieën van gevallen beschreven, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van dit project in vergelijking met de voorgenoemde categorieën, kan worden aangenomen dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.
Tevens wordt opgemerkt dat de nieuwe functie niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden- en het groepsrisico.
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond de plangebieden. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot de locatie voor de compensatiewoning weergegeven.
![]() |
Afbeelding 5.1 Uitsnede Risicokaart (Bron: Riscicokaart) |
Ten zuiden van de nieuwe woonfunctie aan de Vinckenweg 18 bevinden zich een vuurwerkbewaarplaats (westelijke inrichting) en een autobedrijf met tankstation (vulpunt, LPG-reservoir en afleverinstallatie (oostelijke inrichting).
Voor de vuurwerkbewaarplaats geldt dat maximaal 33 meter afstand moet worden gehouden, deels afhankelijk van de richting, en voor het autobedrijf met tankstation geldt dat maximaal 150 meter afstand moet worden gehouden. De nieuwe woonfunctie ligt, met minimaal 500 meter afstand van deze inrichtingen, op ruim voldoende afstand van beide reeds vermelde functies.
Uit de inventarisatie blijkt dan ook dat de locatie voor de nieuwe woonfunctie:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Volgens de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'.
Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor en langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype 'rustige woonwijk'.
Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Ook in dit geval wordt er enkel gekeken naar de bouwlocatie, aangezien het slopen van leegstaande schuren geen negatieve gevolgen voor de omgeving met zich zal meebrengen.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied en aan te merken als het omgevingstype 'rustige woonwijk'. De volgende tabel geeft de richtafstanden voor de verschillende omgevingstypes weer.
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Hierbij spelen twee vragen een rol:
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
In voorliggend geval wordt een compensatiewoning toegevoegd ter plaatse van agrarische grond. De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende activiteit voor de omgeving. Van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden is dan ook geenszins sprake.
Uit onderstaande paragraaf blijkt daarnaast dat, als gevolg van de ontwikkeling, eveneens geen sprake is van hinder of belemmeringen voor de bedrijven in de omgeving.
Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functie(s) binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving en andersom of de nieuwe functie(s) de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantasten.
In de directe nabijheid van de beoogde woonfunctie aan de Vinckenweg 18 bevinden zich hoofdzakelijk andere woonfuncties. Dit zijn, zoals reeds vermeld, geen milieubelastende activiteiten en deze vormen dan ook geen belemmering voor het voornemen. De beoogde woonfunctie vormt, om dezelfde reden, omgekeerd eveneens geen belemmering voor de bestaande omliggende woonfuncties.
De dichtstbij gelegen milieubelastende activiteiten zijn de sportfuncties die zijn toegestaan aan de Vinckenweg 14. Op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is ter plaatse van deze locatie maximaal milieucategorie 3.1 toegestaan. Voor dergelijke functies geldt, op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', een richtafstand van 50 meter (uitgaande van een 'rustige woonwijk'). Aan deze richtafstand wordt met 220 meter afstand van deze locatie tot de nieuwe woonfunctie ruimschoots voldaan. De sportfuncties vormen dan ook geen belemmering voor het voornemen en het voornemen vormt omgekeerd eveneens geen belemmering voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de sportfuncties. In de directe omgeving bevinden zich daarnaast verder geen andere milieubelastende functies.
In voorliggend geval wordt ruimschoots aan de richtafstand voldaan. Gezien de afstand tot omliggende milieubelastende functies wordt ervan uitgegaan dat ter plaatse van de nieuwe woonfunctie sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat. De in de omgeving voorkomende bedrijven worden eveneens niet belemmerd door de in dit plan besloten ontwikkeling.
Zekerheidshalve wordt daarnaast nog opgemerkt dat voor het milieugevoelige object (reguliere woning) aan de Voorboersweg 6 sprake is van een bestaande situatie, aangezien zich hier reeds een milieugevoelig object (bedrijfswoning) bevindt.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht.
De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging voor een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad. Dit wordt 'de omgekeerde werking' genoemd.
In het kader van de toetsing aan de Wgv dient beoordeeld te worden of er sprake is van de realisatie van een 'geurgevoelig object'. Op grond van het bepaalde in artikel 1 van de Wgv is een geurgevoelig object als volgt gedefinieerd: gebouw bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruik.
Binnen voorliggend voornemen wordt een nieuw geurgevoelig object toegestaan, namelijk de compensatiewoning aan de Vinckenweg 18. In de directe omgeving van deze locatie bevinden zich geen locaties voor agrarische bedrijven. De dichtstbijzijnde locatie is gelegen op circa 350 meter afstand, ten noorden van het nieuwe geurgevoelige object. Op basis van artikel 14 van de Wgv geldt een vaste afstand van 50 meter tot een (intensieve) veehouderij. Hieraan wordt ruimschoots voldaan.
Ter plaatse van het plangebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf wordt niet in de bedrijfsvoering belemmerd als gevolg van de ontwikkeling.
Op basis van de Wgv en een goede ruimtelijke ordening zijn geen belemmeringen voor de realisatie van het plan.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.
Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
De ligging van het plangebied ten opzichte van de nabij gelegen Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (aangegeven met de gekleurde sterren, zie paragraaf 1.2 voor de ligging per erf) is opgenomen in afbeelding 5.2.
![]() |
Afbeelding 5.2 Ligging plangebied t.o.v. Natura 2000-gebieden & NNN (Bron: Provincie Overijssel) |
In de Wet natuurbescherming heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van EZ.
Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied (bruin gestreepte gebieden), zie afbeelding 5.2. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is, onder meer vanwege de sloop- en bouwwerkzaamheden, de landschapsmaatregelen en het toevoegen van een woonfunctie, inzicht in de te verwachten effecten op nabijgelegen Natura 2000-gebieden nodig.
BJZ.nu heeft in het kader hiervan stikstofberekeningen uitgevoerd met behulp van de voorgeschreven rekentool AERIUS Calculator 2019A (zie bijlage 9 bij deze toelichting). De berekeningen worden in onderstaande tekst kort beschreven.
AERIUS 2019A
Om de stikstofdepositie van het voornemen op Natura 2000-gebieden te bepalen zijn twee berekeningen gemaakt, namelijk: een berekening van de stikstofdepositie als gevolg van de aanlegfase (1) en als gevolg van de gebruiksfase (2).
In de aanlegfase gaat het om de depositie als gevolg van de emissie afkomstig van onder meer voertuigen (bouwverkeer) en werktuigen. Gebleken is dat in de aanlegfase van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden.
In de gebruiksfase gaat het om de depositie als gevolg van de emissie afkomstig van onder meer gasverbruik en voertuigen (gebruikersverkeer). De compensatiewoning wordt gasloos uitgevoerd en kent daarom geen gasverbruik. Als gevolg van de realisatie van de woning is daarnaast beperkt sprake van nieuwe verkeersbewegingen, zie ook paragraaf 3.2 van deze toelichting. Gebleken is dat in de gebruiksfase van de voorgenomen ontwikkeling eveneens geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee eveneens geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden.
Opgemerkt wordt daarnaast nog dat, als gevolg van het voornemen, de agrarische bedrijfsmogelijkheden aan de Voorboersweg 6 planologisch gezien permanent komen te vervallen. In de toekomst zijn hier dan planologisch gezien niet langer agrarische bedrijfsactiviteiten toegestaan en ook de verkeersbewegingen van het agrarische bedrijf vervallen. Dit zal, los van deze berekening, ten aanzien van de stikstofdepositie een positief effect hebben op het Natura 2000-gebied.
Geconcludeerd wordt dat het project in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig is.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
In afbeelding 5.2 is te zien dat het plangebied niet ligt binnen de begrenzing van het NNN (groene gebied). Het dichtstbijzijnde NNN-gebied bevindt zich op circa 14 meter van het erf aan de Laagseweg 74 en op circa 2,7 kilometer van de erven aan de Vinckenweg 18 en Voorboersweg 6.
Gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling, onder meer in combinatie met de ontwikkeling per erf, en gezien het feit dat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen schaduwwerking kent wordt gesteld dat de voorgenomen activiteiten geen negatief effect hebben op gebieden die buiten het plangebied liggen. Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten worden de omgevingscondities en kernkwaliteiten van het NNN niet aangetast.
Opgemerkt wordt dat voor de locatie aan de Laagseweg wordt verwezen naar paragraaf 4.2.3.3 van deze toelichting.
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Het is verboden om alle soorten die beschermd zijn volgens de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn, evenals de in paragraaf 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming genoemde soorten te doden en te verwonden, evenals het beschadigen en vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden.
In voorliggend geval is door Natuurbank Overijssel een quickscan natuurwaarden uitgevoerd. Onderstaand wordt op de belangrijkste resultaten en conclusies ingegaan. De volledige rapportage is opgenomen in bijlage 10 van deze toelichting.
Het plangebied behoort tot functioneel leefgebied van verschillende vleermuis-, amfibieën-, grondgebonden zoogdier- en vogelsoorten. Voorgenoemde soorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar vermoedelijk nestelen er jaarlijks vogels, bezetten verschillende amfibieënsoorten er een (winter)rustplaats en bezetten verschillende grondgebonden zoogdiersoorten er een vaste verblijf- en/of voortplantingsplaats. Vleermuizen bezetten geen rust- of verblijfplaats in het plangebied.
Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Werkzaamheden die leiden tot beschadigen/vernielen van vogelnesten, zoals het rooien van beplanting en het slopen van toegankelijke gebouwen, moeten daarom bij voorkeur buiten de voortplantingsperiode uitgevoerd worden. Indien voorgenoemde werkzaamheden uitgevoerd worden tijdens het broedseizoen, dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden om vast te stellen of er wel of geen bezette vogelnesten aanwezig zijn.
Voor de beschermde grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten, die een (winter)rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden’ en het ‘beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties’. Deze vrijstelling is van toepassing, omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling.
Mits rekening gehouden wordt met bezette vogelnesten, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming.
De ontwikkeling heeft geen invloed op beschermde natuurgebieden, flora en fauna. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze (naar verwachting) in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
Als blijkt dat in de plangebieden behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
De gemeente Tubbergen beschikt over een archeologische verwachtings- en advieskaart. Een uitsnede van de gemeente archeologische verwachtingskaart is opgenomen in afbeelding 5.3. Het plangebied is weergegeven middels het rode kader, in de volgende volgorde (van links naar rechts): Vinckenweg 18, Voorboersweg 6 en Laagseweg 74.
![]() |
Afbeelding 5.3 Archeologische verwachtings- en advieskaart (Bron: Gemeente Tubbergen) |
Het erf met de compensatiewoning aan de Vinckenweg 18 ligt binnen de gebiedstypen "dekzandhoogten en -ruggen met een plaggendek" en "dekzandwelvingen en -vlakten". Hier is een archeologisch onderzoek noodzakelijk wanneer een oppervlakte van respectievelijk 2.500 m² en 5.000 m² worden overschreden, met bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor kleinere gebieden geldt vrijstelling van archeologisch onderzoek. Deze oppervlakte wordt ter plaatse niet overschreden, een archeologisch onderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
Ter plaatse van de Voorboersweg 6 en Laagseweg 74 is enkel sprake van sloop en/of herbouw. Hier wordt een archeologisch onderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
Opgemerkt wordt dat in voorliggend bestemmingsplan de ter plaatse van de erven geldende dubbelbestemmingen worden overgenomen, namelijk voor het behoud van eventuele aanwezige archeologische waarden.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
Op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Overijssel bevinden zich in het plangebied geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. In de directe nabijheid van het plangebied is eveneens geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden.
Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan.
Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.
In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r.
Een bestemmingsplan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.
Het komt er op neer dat voor bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
2.8 van de Wet natuurbescherming
Gezien de aard en omvang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling wordt geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van een significantie aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura-2000 gebied. Dit is bevestigt met het uitvoeren van een AERIUS berekening (2019A), zie hiervoor paragraaf 5.7.2.2 van deze toelichting en bijlage 9 bij deze toelichting.
Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan/wijzigingsplan dan ook niet noodzakelijk.
Drempelwaarden Besluit m.e.r.
In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. Dit bestemmingsplan is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: ‘De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’.
Hierbij wordt zowel ‘het bestemmingsplan’ zowel genoemd in kolom 3 (plannen) als kolom 4 (besluiten). Doordat dit bestemmingsplan voorziet in directe eindbestemmingen voor wat betreft de binnen het plangebied geplande ontwikkeling, wordt voldaan aan de definitie van een ‘besluit’ als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.
Zoals in het voorgaande aangegeven is in dit geval sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. Dit bestemmingsplan is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. De ontwikkeling in dit bestemmingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de volgende drempelwaarden worden overschreden:
Gezien de drempelwaarden kan worden geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht aangezien de drempelwaarden niet worden overschreden. Echter dient, ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag om er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Bestluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de in dit hoofdstuk opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken. Deze paragraaf wordt in dit geval beschouwd als de vormvrije m.e.r.-toets.
Dit plan is niet m.e.r.(beoordelings)-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit plan.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.
Het algemeen bestuur van waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.
In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Op de slooplocaties worden bestaande bebouwing en verharding verwijderd. Ook zal als gevolg van het voornemen geen sprake meer zijn van de nog aanwezige agrarische bedrijfsactiviteiten. Per saldo is sprake van een afname van de bebouwing en verharding, hetgeen gunstig is voor het aspect water. Enkel het erf aan de Vinckenweg 18 is in het kader van het aspect water van belang, aangezien op ten noordoosten van dit bestaande erf nieuwe woonbebouwing mogelijk wordt gemaakt.
Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het voornemen door gebruik te maken van de digitale watertoets (http://www.dewatertoets.nl). De beantwoording van de vragen heeft geleid tot de 'korte procedure'. De standaard waterparagraaf is opgenomen in bijlage 11 van deze toelichting. Vanuit het waterschap Vechtstromen is geen bezwaar tegen de voorgenomen ontwikkeling:
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
In paragraaf 7.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om onderdelen van het bestemmingsplan te wijzigen.
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.
Overeenkomstig het geldende bestemmingsplan is een deel van de locatie aan de Vinckenweg 18 bestemd als 'Agrarisch - 1'. Ook een deel van de Voorboersweg 6 heeft deze bestemming behouden. Het gaat aan de Vinckenweg 18 om het deel waar landschapsmaatregelen worden getroffen en aan de Voorboersweg 6 om het deel waar het agrarisch bouwvlak wordt verwijderd en waar geen woonbestemming komt.
Gronden met deze bestemming zijn hoofdzakelijk bestemd voor het agrarisch gebruik, het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden en het uitvoeren van erfinrichtingsplannen, inpassingsplannen en landschapsplannen.
Ter plaatse zijn geen gebouwen en overkappingen toegestaan. Het realiseren van andere bouwwerken is wel toegestaan, mits voldaan wordt aan de voorwaarden.
Ten westen van de Vinckenweg 18 zijn de gronden voorzien van deze bos en natuurbestemming. Hier worden de landschapsmaatregelen en een ontsluitingsweg mogelijk gemaakt.
De voor 'Bos - Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor onder meer natuur, bosbouw en houtproductie, het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische, de natuurlijke en de landschappelijke waarden van de bos- en natuurgebieden en het uitvoeren van erfinrichtingsplannen, inpassingsplannen en landschapsplannen. Daarnaast zijn onder meer (ontsluitings)wegen en paden toegestaan.
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd. Voor het bouwen van andere bouwwerken geldt dat de bouwhoogte van andere bouwwerken ten hoogste 2,00 meter zal bedragen.
Voor een aantal werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist, zoals het af- en/of vergraven, egaliseren en/of ophogen van gronden. Hierop gelden eveneens een aantal uitzonderingen.
Ter plaatse van het bestaande woonerf en de nieuwe woning aan de Vinckenweg 18, een deel van het voormalig agrarische bouwvlak aan de Voorboersweg 6 en het bestaande woonerf aan de Laagseweg 74 is een woonbestemming opgenomen.
Gronden met deze bestemming zijn onder andere bedoeld voor woonhuizen en bijbehorende bouwwerken, al dan niet in combinatie met en in ondergeschikte mate ruimte voor een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf dan wel een vrij beroep, mantelzorg en bed and breakfast.
Voor het bouwen van hoofdgebouwen en aangebouwde bijbehorende bouwwerken zijn bepaalde regels opgenomen. Zo mag zich binnen ieder bestemmingsvlak maximaal één hoofdgebouw met één woning worden gebouwd, tenzij ter plaatse de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - twee hoofdgebouwen" is opgenomen. Hier mag het aantal hoofdgebouwen ten hoogste twee bedragen. De hoofdgebouwen zijn daarnaast enkel ter plaatse van de situering van het bestaande hoofdgebouw toegestaan, met uitzondering van de compensatiewoning aan de Vinckenweg 18. Deze woning moet binnen het daarvoor opgenomen bouwvlak worden gebouwd.
Voor het bouwen van vrijstaande bijbehorende bouwwerken geldt onder meer dat de gezamenlijke oppervlakte bij een hoofdgebouw ten hoogste 100 m² mag bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding "maximum oppervlakte (m²)" de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste de op de verbeelding aangegeven gezamenlijke maximale oppervlakte mag bedragen.
Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden eveneens regels, zo mag de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen ten hoogste 1,00 m bedragen, tenzij deze zich achter de voorgevel van het hoofdgebouw bevinden. Dan mag de hoogte ten hoogste 2,50 m bedragen.
In de specifieke gebruiksregels van deze bestemming is een aantal voorwaardelijke verplichtingen opgenomen. Deze voorwaardelijke verplichtingen voorzien in een borging van de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen, de sloop en het opknappen van het te behouden bijgebouw, zoals opgenomen in het ruimtelijk kwaliteitsplan (zie bijlage 1 bij de toelichting).
'Waarde - Archeologie 3' (Artikel 6) en 'Waarde - Archeologie 4' (Artikel 7)
Met het oog op het behoud van de archeologische waarden van de gronden zijn de archeologische dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4' opgenomen, conform het geldende bestemmingsplan. Hier is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden nodig, wanneer de grond over een bepaalde oppervlakte en diepte wordt geroerd.
Tot slot wordt vermeld dat de geldende gebiedsaanduidingen niet zijn overgenomen in voorliggend bestemmingsplan, aangezien deze als gevolg van de bestemmingswijzigingen niet (langer) van toepassing zijn.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten zijn beperkt tot de ambtelijke kosten, welke worden verhaald middels de gemeentelijke legesverordening. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Ten behoeve van deze ontwikkeling is een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer gesloten. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12 Wro geen exploitatieplan nodig.
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat de gewenste ontwikkeling geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Op basis van artikel 3.1.1, lid 2 van de Bro heeft de provincie de mogelijkheid om plannen aan te wijzen waarvoor geen vooroverleg is vereist. De provincie Overijssel heeft van deze mogelijkheid gebruikt gemaakt en een zogenoemde 'Vooroverleglijst ruimtelijke plannen' opgesteld.
Voor plannen in de groene omgeving/ buitengebied is in deze lijst onder B, lid 4 opgenomen:
4. Agrarische bouwblokken, Rood voor Rood en VAB's
Plannen/projectbesluiten voor uitbreiding van agrarische bouwblokken, Rood voor Rood en Vrijkomende Agrarische Bedrijfslocaties (VAB's) mits passend in een gemeentelijk kwaliteitskader dat in lijn is met het Werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving en de Omgevingsvisie Overijssel 2009. Voor plannen en besluiten die (tevens) andere provinciale belangen raken (zoals EHS en verblijfsrecreatie) blijft vooroverleg noodzakelijk.
In dit geval is hoofdzakelijk sprake van een Rood-voor-rood project, dat in lijn is met het Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Tevens is geen sprake van andere provinciale belangen. Vooroverleg met de provincie Overijssel wordt niet noodzakelijk geacht.
In het kader van de watertoets heeft een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De uitkomsten van deze watertoets hebben geleid tot de 'korte procedure'. Het waterschap geeft in een reactie een positief wateradvies (zie paragraaf 6.2).
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In dit geval wordt geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 14 oktober 2020 voor een periode van 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.