Plan: | Buitengebied, Ootmarsumseweg 320 Reutum |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0183.BUIBPOOTMARSWEG320-OW01 |
Voor de locatie Ootmarsumseweg 320 in Reutum is een plan ontwikkeld. Er zijn een aantal gebouwen deels op de groenstrook gerealiseerd. De groenstrook heeft een groenbestemming, waar geen gebouwen zijn toegestaan. Middels voorliggend bestemmingsplan wordt de groenstrook c.q. groenbestemming verschoven, zodat de gebouwen buiten de strook / en binnen bestemming komen te liggen.
Daarnaast wil de initiatiefnemer het rusttheater, waarvoor in het verleden een bestemmingsplan doorlopen is, enigszins anders vormgeven. Dit omdat in de huidige situatie geen volwaardige invulling aan het rusttheater gegeven kan worden.
Omdat het huidige planologisch regime niet voorziet in de juiste bouw- en gebruiksmogelijkheden en er geen afwijkingsbevoegdheden of wijzigingsbevoegden zijn om deze ontwikkeling mogelijk te maken, is een herziening van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
Ligging
Het plangebied bestaat uit het erf aan de Ootmarsumseweg 320 in Reutum. Het erf bestaat uit twee percelen die kadastraal bekend staan als gemeente Tubbergen sectie Q nummers 2011 en 2010. De gezamenlijke oppervlakte van de percelen bedraagt 16.945 m². Het plangebied ligt op circa 550 meter ten westen van de kern Reutum.
In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Google Maps)
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop het erf te zien is. Het erf wordt aan de noordzijde begrensd door woonfuncties en een bedrijfsfunctie, aan de zuidzijde door een voormalig agrarisch bedrijf, aan de oostzijde door woonfuncties en aan de westzijde door agrarische velden en woonfuncties. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl).
Het plangebied ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Schuur voor schuur 4 locaties, Reutum, Manderveen en Haarle', vastgesteld op 23 september 2019 door de gemeenteraad van de gemeente Tubbergen. Een jaar later, op 15 december 2020, is het veegplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' vastgesteld. Met dit plan zijn een aantal wijzigingen doorgevoerd in het standaard bestemmingsplan voor het buitengebied. Deze zijn echter niet relevant voor onderhavige ontwikkeling.
Het bestemmingsplan 'Schuur voor schuur 4 locaties, Reutum, Manderveen en Haarle' heeft aan het plangebied de enkelbestemming 'Wonen', de enkelbestemming 'Agrarisch -1' en de enkelbestemming 'Groen' toegekend. Naast de enkelbestemmingen zijn aan het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4', de functieaanduidingen 'specifieke vorm van bedrijf - ingenieursbureau/rusttheater en kampeerterrein en de gebiedsaanduidingen 'overige zone - geen boom - sierteelt toegestaan' en 'radarverstoringsgebied'.
In figuur 1.3, 1.4 en 1.5 is een uitsnede opgenomen van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan, enkelbestemming Wonen (bron: ruimtelijkeplannen.nl).
Figuur 1.4: Uitsnede bestemmingsplan, enkelbestemming Groen (bron: ruimtelijkeplannen.nl).
Figuur 1.5: Uitsnede bestemmingsplan, enkelbestemming Agrarisch -1 (bron: ruimtelijkeplannen.nl).
Gelet op het geldende bestemmingsplan zijn de voor 'Wonen' aangewezen gronden in eerste instantie bestemd voor woonhuizen en bijbehorende bouwwerken, al dan niet in combinatie met en in ondergeschikte mate ruimte voor:
Daarnaast zijn de gronden bestemd voor een rusttheater, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - rusttheater' en voor een ingenieursbureau, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - ingenieursbureau'.
Voor het bouwen van hoofdgebouwen geldt dat per bestemmingsvlak één hoofdgebouw met één woning gebouwd mag worden. Vrijstaande bijbehorende bouwwerken moeten achter de naar de weg(en) gekeerde (voor)gevel(s) van het dichtst bij de weg gesitueerde bestaande gebouw dan wel het verlengde daarvan te worden gebouwd. Activiteiten ten behoeve van het rusttheater mogen enkel ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - rusttheater' ontplooid worden.
Voor wat betreft de voor 'Agrarisch - 1' aangewezen gronden geldt dat de gronden gebruikt mogen worden voor het agrarisch gebruik en voor het kleinschalig kamperen ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein'. Door het ontbreken van een bouwblok kunnen op deze gronden geen gebouwen worden gebouwd.
Het voornemen strekt zich tot de wijziging van de huidige bestemmingen. Dit omdat de initiatiefnemer onder de huidige omstandigheden zijn bedrijf niet optimaal kan uitvoeren. Door het ontbreken van de juiste bouw- en gebruiksmogelijkheden passen de voorgenomen ontwikkelingen niet bij recht in het geldende bestemmingsplan. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is derhalve noodzakelijk.
Het onderhavige bestemmingsplan 'Buitengebied, Ootmarsumseweg 320 Reutum' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
In de huidige situatie van de Ootmarsumseweg 320 in Reutum zijn er op het erf diverse gebouwen en units aanwezig. In figuur 2.1 is een vogelaanzicht van het erf weergegeven. Van de aanwezige gebouwen horen een deel bij de toekomstige situatie van het erf, maar deze zijn reeds gebouwd. Het erf bestaat uit de oorspronkelijke woning, tijdelijke schuurwoning, kantoren, pop-up gebouw, paviljoen, yurt en een vitaliteitsgebouw.
Daarnaast zijn op de vogelaanzicht 8 airstreams zichtbaar die voorheen op de aangewezen plek stonden. Deze worden momenteel gestald op een andere locatie.
De ontsluiting van het erf vindt plaats via de Ootmarsumseweg (N349) en Sluttenweg. De Ootmarsumseweg betreft een weg buiten stedelijk gebied waar men maximaal 80 km/u mag rijden. De Sluttenweg is een zijweg van de Ootmarsumseweg waar maximaal 60 km/u gereden mag worden. In de nabije omgeving van het plangebied zijn woningen, een installatiebedrijf, een makelaar, een schildersbedrijf, enkele recreatieve functies, een grote speeltuin en een tankstation aanwezig.
Figuur 2.1: Vogelvlucht Ootmarsumseweg 320 Reutum (bron: Cyclomedia).
Figuur 2.2: Vooraanzicht van Ootmarsumseweg 320 Reutum (bron: Google Maps, Streetview).
Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om in de eerste plaats de gebouwen, die gebouwd zijn op de groenstrook / groenbestemming, weer buiten de groenstrook / groenbestemming te krijgen. Dit wordt gedaan door de groenstrook / groenbestemming te verschuiven. Daarnaast worden de gebouwen/units op het erf planologisch enigszins anders vastgelegd, waarbij het uitgangspunt is dat de bestaande bebouwingsmogelijkheden op het erf niet uitgebreid worden. Voorts maakt voorliggend bestemmingsplan ook andere ontwikkelingen mogelijk, die betrekking hebben op het optimaliseren van gebruik van het bestaande rusttheater. Zo krijgen de gronden die nu de bestemming 'Wonen' hebben in de toekomstige situatie de bestemming 'Cultuur en ontspanning'. Dit omdat de huidige woonbestemming niet voorziet in de juiste planologische bouw- en gebruiksmogelijkheden om het rusttheater goed uit te kunnen voeren. Voor de gronden die zijn voorzien van de bestemming 'Agrarisch - 1' wordt een verruiming opgenomen teneinde te zorgen dat de initiatiefnemer op de betreffende gronden activiteiten kan ontplooien ten dienste van het rusttheater, wat momenteel niet mogelijk is. Daarbij is het uitgangspunt dat er geen gebouwen of andere bouwwerken gerealiseerd mogen worden. Omdat de continuïteit van het rusttheater mede hier van afhangt en het rusttheater juist door het combineren van activiteiten met de aanwezige natuur- en groenvoorzieningen tot zijn volwaardige betekenis komt, is deze verruming zeer wenselijk.
Verder wordt het bestaande kampeerterrein zodanig gewijzigd dat de airstreams ruimer opgezet kunnen worden en gedurende het gehele jaar gebruikt mogen worden. Om verwarring te voorkomen en niet te worden geassocieerd met een reguliere camping, wordt de benaming van het kampeerterrein gewijzigd naar verblijfszone. Op de verbeelding van het bestemmingsplan wordt deze zone conform SVBP2012 echter aangeduid als 'verblijfsrecreatie'. De behoefte aan deze wijziging is groot, omdat in de huidige situatie de airstreams enkel in het hoogseizoen mogen staan. Terwijl er ook mensen buiten het hoogseizoen naar het rusttheater kunnen komen. Het niet kunnen bieden van een slaapplek aan deze mensen past niet binnen de visie en missie van het rusttheater. De wijziging van het kampeerterrein gaat daarbij gepaard met een goede ruimtelijke ordening, in die zin dat omwonenden er geen last van zullen krijgen. Zo zal de nieuwe verblijfszone minimaal 50 meter vanaf de omliggende woningen worden gerealiseerd, evenals de airstreams. Het aantal airstreams of een ander vorm van recreatief verblijf naar gebruiksdoel, ruimtelijke uitstraling en gebruikscapaciteit vergelijkbaar met de airstreams wordt in de regels van het voorliggende bestemmingsplan vastgelegd op acht eenheden en ze kunnen alleen ter plaatse van de aanduiding 'verblijfsrecreatie' worden geplaatst. Omdat onder het geldende planologisch regime ter plaatse van het kampeerterrein 25 kampeermiddelen zijn toegestaan en in de toekomstige situatie maar acht airstreams of iets vergelijkbaars, wil de initiatiefnemer de slaapplekken die wegvallen elders binnen het rustttheater aanbieden. Indien dit niet mogelijk wordt, dan zullen er financiële nadelige gevolgen zijn voor de initiatiefnemer. Hierdoor zal de continuïteit van zijn bedrijf in gevaar komen.
Een kampeermiddel wordt geacht geschikt te zijn voor vier mensen. Afgaande van 25 kampeermiddelen, komt dit neer op 100 slaapplekken in de huidige situatie. Met de tien bestaande gastenkamers, komt dit neer op in totaal 110 slaapplekken. Als gevolg van voorliggend plan wordt het aantal verblijfsmiddelen, zoals hierboven beschreven, teruggebracht naar acht airstreams of iets vergelijkbaars met dezelfde schaalgrootte. Dit betekent dat er een vermindering is van 17 eenheden. Afgaande van vier mensen per eenheid, komt dit neer op een vermindering van 68 slaapplekken. Samen met de tien bestaande gastenkamers wil de initiatiefnemer in de toekomstige situatie de helft van het aantal weggevallen slaapplekken elders binnen het rusttheater realiseren. Dit komt neer op in totaal 44 slaapplekken (68 / 2 + 10 = 44). De verwachting daarbij is dat er naast de bestaande tien gastenkamers zes slaapplekken in het paviljoen, tien slaapplekken in de tijdelijke woning die na de bouw van de toekomstige woning vrij zal komen, tien slaapplekken in de twee yurts en acht slaapplekken in de gebouwen die nu als kantoor worden gebruikt en door de bouw van de potstal vrij zullen komen gerealiseerd kunnen worden. Dit is vertaald naar onderstaande tabel:
Type gebouw | Aantal slaapplekken |
Paviljoen | 6 |
Tijdelijke woning | 10 |
Yurts | 10 |
Overige gebouwen (nu als kantoor) | 8 |
Bestaande gastenkamers | 10 |
Totaal | 44 |
Samen met de 16 slaapplekken die ter plaatse van de aanduiding 'verblijfsrecreatie' worden gerealiseerd, voorziet voorliggend plan dus op het gehele erf in 60 slaapplekken. Gelet op de huidige planologische mogelijkheden is dit een vermindering van 50 slaapplekken (110 - 60 = 50). Het aantal slaapplekken wordt middels een maatwerkregeling vastgelegd in de regels van voorliggend bestemmingsplan, teneinde te voorkomen dat er in de toekomst geen extra slaapplekken worden gerealiseerd. Mocht dat wel het geval zijn, dan kan de gemeente een handhavingsprocedure starten.
Zowel met de vermindering van het aantal slaapplekken als de juridisch-planologische borging van het maximum aantal slaapplekken, acht de initiatiefnemer een goede invulling te geven aan de wensen van zijn buren. Voor het nog verder tegemoet komen van de buren, vergroten van eigen privacy en het tegengaan van wegverkeerslawaai op het rusttheater waar een akoestisch onderzoek ten grondslag ligt, wil de initiatiefnemer de bestaande grondwallen van 1,50 meter hoog langs de zijde van het plangebied aan de Ootmarsumseweg vergroten naar 2 meter hoog. Dit is in figuur 2.3 weergegeven. De originele tekening is als Bijlage 1 opgenomen bij de toelichting van het voorliggende bestemmingsplan.
Figuur 2.3: Fragment van de beoogde grondwal verhoging (bron: hzoontjes.nl).
Voor de voorgenomen ontwikkelingen, zoals hierboven beschreven, is er een erfinrichtingsplan opgesteld. Dit plan is opgenomen als Bijlage 2 bij de toelichting van het voorliggende bestemmingsplan. In het erfinrichtingsplan zijn diverse landschapsmaatregelen opgenomen om het plangebied landschappelijk verder te versterken. Het doortrekken van de bestaande houtwal langs de Ootmarsumseweg is één van de landschapsmaatregelen die opgenomen is in het erfinrichtingsplan. Daarmee wordt de bestaande in- of uitrit aan de Ootmarsumseweg afgesloten en vindt de ontsluiting van het plangebied enkel plaats via de Sluttenweg. In de regels van het voorliggende bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen en gekoppeld aan zowel het erfinrichtingsplan als de tekening van de grondwal, zodat invulling gegeven kan worden aan de voorgestelde landschapsmaatregelen. Hiermee kan worden gegarandeerd dat de voorgenomen ontwikkelingen gepaard gaan van een goede landschappelijke inpassing. Mocht er niet worden voldaan aan de landschappelijke inpassing, dan kan de gemeente een handhavingsprocedure starten.
In figuur 2.4 is het erfinrichtingsplan op voorhand weergegeven.
Figuur 2.4: Fragment erfinrichtingsplan (bron: hzoontjes.nl).
Tot slot heeft de initiatiefnemer momenteel een vergunning voor ondergeschikte horeca. Dit is een lichte vorm van horeca, waarbij het mogelijk is om dranken en kleine versnaperingen te verstrekken. Het is echter momenteel niet mogelijk om maaltijden te bereiden. Dit doet afbreuk aan het rusttheater concept, omdat het ook de bedoeling is om klanten te kunnen voorzien van een etentje. Natuurlijk is dit niet bedoeld in de zin van een regulier restaurant, maar meer als (bedrijfs-)restaurant voor de gasten. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een maatwerkregeling om ook maaltijden te bereiden, waarbij de kleinschaligheid als vereiste wordt opgenomen.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Conclusie
Er worden geen nieuwe functies opgericht. De bestaande functies / bestemmingen worden alleen iets gewijzigd met als doel een betere bedrijfsvoering. De ontwikkelingen worden landschappelijk goed ingepast en er wordt rekening gehouden met de buren. Daarnaast zullen er geen nationale belangen gemoeid zijn met de ontwikkeling. Hiermee wordt geacht dat het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming is met de NOVI.
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
Voorliggend plan is in de eerste plaats opgesteld om de bestaande groenstrook / groenbestemming te verschuiven, zodat de gebouwen die deels op deze strook zijn gebouwd weer buiten de groenstrook / groenbestemming komen te liggen. Aan de andere kant is voorliggend plan opgesteld om bepaalde onderdelen van het rusttheater te wijzigen, waarbij geen sprake is van extra bebouwingen. Onder het huidige planologisch regime is een maximale oppervlakte van 1.000 m2 aan gebouwen opgenomen. Voorliggend plan maakt geen extra gebouwen mogelijk, waarmee de maximale oppervlakte van 1.000 m2 kan worden overschreden. Daarbij zullen de gemaakte wijzigingen landschappelijk worden ingepast en de benodigde landschapsmaatregelen worden in de regels van het voorliggende bestemmingsplan middels een voorwaardelijke verplichting geborgd.
Indien er in het geheel geen sprake is van toename van het ruimtebeslag, dan is de Afdelingslijn dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Zo overweegt de Afdeling in haar uitspraak van 10 december 2014 (zaak nr. 201310814/1/R1). Deze bewoording wordt enigszins bijgesteld door een recente uitspraak door de Raad van State van 18 februari 2015 (zaak nr. 201311211/1/R3). Daarin is sprake van een uitbreiding van de planologische gebruiksmogelijkheden van feitelijk bestaande units in een bedrijfsverzamelgebouw. De afdeling suggereert hiermee dat er functiewijzigingen - zonder enige toename van bebouwing - kunnen zijn die wel 'zodanig' zijn, dat zij kunnen worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Met zodanig wordt in dit geval een ontwikkeling met zodanige impact/invloed bedoeld. Hierbij kan gedacht worden aan een functie wijziging "sec" die van invloed is op het woon-, leef- en ondernemersklimaat elders, en door die invloed kan kwalificeren als "zodanige functie wijziging", zodat sprake is van een Ladderplichtige stedelijke ontwikkeling.
In onderhavig geval wordt de nu tot wonen bestemde gronden enigszins uitgebreid om er voor te zorgen dat de gebouwen die deels in de groenstrook / groenbestemming zijn gebouwd weer binnen de hoofdbestemming komen te liggen. De planologische mogelijkheden die al mogelijk waren ter plaatse van de aanduiding 'rusttheater' worden daarmee niet verruimd, de maximale oppervlakte van 1.000 m2 aan bebouwing wordt immers niet overschreden.
Geacht wordt dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en daarom de toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking achterwege kan blijven.
De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt.
artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
lid 1
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
lid 2
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
Doorwerking voor voorliggend plan:
Geacht wordt dat in het voorliggende bestemmingsplan sprake is van een zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Hoewel sprake is van extra oppervlakte aan bestemmingen, is dit zeer minimaal dat slechts door de verschuiving van de groenstrook / groenbestemming komt. Voorliggend plan voorziet niet in extra bouwmogelijkheden vergeleken met het vigerende bestemmingsplan, de maximale oppervlakte aan gebouwen van 1.000 m2 wordt niet verruimd. Daarbij heeft voorliggend plan betrekking op ruimten binnen een bestaand erf, waardoor geen extra beslag wordt gelegd op ruimten in het buitengebied van de gemeente Tubbergen.
artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Als onderdeel van het voorliggende bestemmingsplan is het erfinrichtingsplan opgenomen als Bijlage 2. Het erfinrichtingsplan is opgesteld om de beoogde ontwikkelingen landschappelijk goed in te passen. Hoewel het erf aan de Ootmarsumseweg 320 al reeds in het landschap is opgenomen, wordt middels het erfinrichtingsplan nog enkele landschapsmaatregelen toegevoegd. Hiermee wordt geacht dat de ruimtelijke kwaliteit verhoogd zal worden.
artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Zoals reeds aangegeven is voorliggend plan in de eerste plaats opgesteld om de bebouwing die binnen de groenstrook / groenbestemming is gebouwd, weer buiten deze strook /bestemming te krijgen. Daarbij wordt de huidige woonbestemming gewijzigd naar een meer passende bestemming, zodat beter invulling gegeven kan worden aan de wensen van de initiatiefnemer met betrekking tot het rusttheater. Daarbij worden sommige functies van gebouwen gewijzigd, maar de maximale oppervlakte aan gebouwen van 1.000 m2 zoals bepaald in het vigerende bestemmingsplan wordt niet overschreden. De agrarische bestemming blijft gehandhaafd, echter wordt deze aangevuld met de functieaanduiding - rusttheater zodat de initiatiefnemer ook op de agrarische gronden activiteiten ten behoeve van het uitoefenen van het rusttheater kan ontplooien. In de zin van artikel 2.1.6 wordt niet geacht dat deze ontwikkelingen aangemerkt kunnen worden tot grootschalige uitbreidingen, waardoor een kwaliteitsimpuls achterwege kan blijven. Echter kan het zijn dat er vanuit de gemeente toch een investering wordt vereist. In paragraaf 3.3.4 wordt hierop nader ingegaan.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is aangegeven met een rode markering (bron: provincie Overijssel)
Het plangebied is gelegen in het ontwikkelingsperspectief 'wonen en werken in het kleinschalige mix landschap', maar ook in het Natuurnetwerk Nederland (NNN voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)).
Het ontwikkelingsperspectief 'wonen en werken in het kleinschalige mix landschap' richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van vernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. Binnen dit ontwikkelingsperspectief kunnen nieuwe functies een plek krijgen op bestaande vrijkomende erven waar dit tevens maatschappelijke opgaven als behoud en ontwikkeling van cultuurhistorie, natuur en landschap ondersteunt.
De voorgenomen ontwikkelingen die in het voorliggende bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt doen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en leveren geen extra belemmeringen op voor de verschillende functies in de omgeving. Het rusttheater concept past immers binnen het ontwikkelingsperspectief
Het ontwikkelingsperspectief 'Natuurnetwerk Nederland (NNN)' richt zich op het behoud en versterking van de natuurkwaliteit ter plaatse. In artikel 2.7.3 van de Omgevingsverordening is bepaald dat er geen dusdanige bestemmingen of regels gesteld mogen worden die activiteiten mogelijk maken welke leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden of significante vermindering van de oppervlakte van de NNN of van samenhang tussen de gebieden.
Met de voorgenomen ontwikkelingen worden de NNN structuren niet aangetast. Deze blijven conform de huidige situatie in stand. Daarnaast zal er extra groen worden gerealiseerd, wat de natuurkwaliteit ter plaatse zal versterken.
Geacht wordt dat voorliggend bestemmingsplan volledig in overeenstemming is met de geldende ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen' (zie figuur 3.3).
Figuur 3.3: Natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel).
De dekzandgronden beslaan een grootgedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. In de occupatiegeschiedenis zijn de dekzandgebieden voor het overgrotedeel in cultuur gebracht als essenlandschap, oude hoevenlandschap en heideontginningslandschap.
Kenmerkend reliëf is op veel plaatsen vervlakt, b.v. door egalisaties ten behoeve van de landbouw. Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)-richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap geeft aan het gebied het kenmerk 'Jong heide- en broekontginningslandschap' en het kenmerk 'Maten en flierenlandschap' toe (zie figuur 3.4).
Figuur 3.4: Laag van het agrarisch cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel).
Jonge heide- en broekontginningslandschap
De grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap. Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het ‘inbreidings landschappen met een rommelige driehoekstructuren als resultaat. Wat betreft ontwikkelingen in dit landschap is sprake van schaalvergroting van bebouwing op agrarische erven. Daarnaast vindt er transformatie van landbouwerven plaats tot burgererven en vindt er de introductie van het ‘hobby’-vrijetijds/woon landschap met bijbehorende vormen van grondgebruik en dierhouderij (paardenbakken) plaats. Van werklandschap verandert het langzaam in een vrijetijds- en consumptielandschap.
Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.
Maten- en flierenlandschap
Het maten- en flierenlandschap is een laaggelegen kleinschalig landschap dat zich langs de beken, in de natuurlijke laagtes heeft ontwikkeld. Rondom de beken onstond een lineair landschap met daarom heen in de natte laagtes een matenlandschap. Het matenlandschap is een kleinschalig landschap met veel variatie in de opbouw.
Als ontwikkelingen plaats vinden in of nabij het maten- en flierenlandschap, dan dragen deze bij aan versterking van het historische lineaire landschap met open kamers en coulissen, aan accentuering van de overgang naar hogere gronden, de toegankelijkheid, de beleefbaarheid en het vasthouden van water.
Toets
Het erf ter plaatse van Ootmarsumseweg 320 in Reutum is in het verleden reeds van een agrarisch erf naar een woonerf gegaan, waarbij ook een beroep aan huis is mogelijk gemaakt. Met het rusttheater concept van de initiatiefnemer zijn daar extra bedrijfsactiviteiten mogelijk gemaakt, waarbij het landschap als uitgangspunt is genomen. Daarbij zijn de lineaire structuren gehandhaafd en is er een nieuwe structuur aan beplanting aangebracht. De kenmerkende ruimtematen van het maten- en flierenlandschap blijven daarbij open van bebouwing. Dit wordt wederom voortgezet in het voorliggende bestemmingsplan. Nieuwe bebouwingen worden aansluitend op het bestaande erf gesitueerd. Het plan past binnen de laag van het agrarisch cultuurlandschap.
Laag van de beleving
De laag van de beleving geeft aan het gebied het kenmerk 'Donkerte' (zie figuur 3.5).
Figuur 3.5: Laag van de beleving, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel).
De ambitie in gebieden die aanwezen zijn tot donkerte, is om de huidige 'donkere' gebieden ten minste zo donker te houden en indien mogelijk nog wat donkerder te maken. De ambitie is om in de donkere gebieden alleen minimaal noodzakelijk kunstlicht toe te passen. Dit vereist het selectief inzetten en ‘richten van kunstlicht. Onnodig kunstlicht dient vermeden te worden.
Toets
De locatie is gelegen aan de provinciale weg, waar sprake is van verlichting langs de weg. De verlichting op het perceel zelf zal functioneel zijn, waarbij geen sprake is van uitstraling naar buiten.
De 'stedelijke laag' heeft binnen het plangebied geen specifieke kenmerken en blijft daarom verder buiten beschouwing.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
De gemeenteraad van de gemeente Tubbergen heeft op 16 maart 2021 'MijnOmgevingsvisie Tubbergen' vastgesteld. Deze visie gaat over de toekomst van de leefomgeving van de gemeente Tubbergen, waarbij wordt ingegaan op diverse thema's (o.a. leefbaarheid, gezondheid, veiligheid en duurzaamheid). De visie geeft aan hoe de gemeente Tubbergen en samenleving willen sturen. Wat moet er behouden worden, wat moet er versterkt worden en wat moet er worden ontwikkeld.
De omgevingsvisie 'MijnOmgevingsvisie Tubbergen' gaat uit van vier kernprincipes. Dit zijn manieren van werken: werkwijzen die altijd gelden. De vier principes zijn:
De gemeente Tubbergen wil een economische sterk buitengebied met veel verschillende functies, waarin alle bewoners en gebruikers aan hun trekken komen. Het Twentse landschap van Dinkelland en Tubbergen is een uniek coulisselandschap met houtwallen, singels, essen, ontginningen, natuurgebieden en landgoederen. Dit landschap draagt in grote mate bij aan de identiteit van de streek. De houtwallen en singels vormen verbindingen van natuurgebied naar natuurgebied die voor veel planten en dieren belangrijk zijn. Kortom zowel mensen als dieren voelen zich hier thuis. Het is voor iedereen belangrijk om een sterk en mooi buitengebied te behouden.
In het buitengebied van Tubbergen komen veel verschillende functies voor die allemaal ruimte nodig hebben. Zoals landbouw, natuur, toerisme en bedrijvigheid, recreatie en ook wonen. Daarnaast vragen nieuwe functies om ruimte. Dit zijn bijvoorbeeld de vernieuwbare opwekking van energie en de vraag naar voldoende waterberging.
Al deze functies leggen samen veel druk op het buitengebied. Daarom het uitgangspunt: de goede functies op de goede plek. Combinaties van functies zullen nodig zijn, om alles aan bod te laten komen. De gemeente Tubbergen streeft naar een buitengebied met een mooie balans tussen het landgebruik, de leefbaarheid en de kwaliteit van landschap, bodem, water en lucht. Dat maakt het buitengebied sterker en is gunstig voor de leefbaarheid. Dit wordt gedaan samen met de inwoners, partners en de gebruikers.
De speerpunten voor het buitengebied zijn:
Toets en conclusie
Figuur 3.6: Uitsnede waardenkaart, plangebied globaal omlijnd (bron: Mijn Omgevingsvisie Tubbergen).
In Hoofdstuk 2 is beschreven wat de voorgenomen ontwikkelingen zijn en dat deze nodig zijn, zodat de initiatiefnemer zijn bedrijf aan de Ootmarsumseweg 320 in Reutum beter kan uitoefenen. De beoogde wijzigingen worden middels een aangepaste erfinrichtingsplan landschappelijk ingepast.
Het plangebied ligt binnen de waardenkaart binnen de gebiedswaarden 'gericht op beperkte ontwikkeling door gemiddelde waarde en dynamiek'. Zoals aangegeven streeft de gemeente Tubbergen naar een buitengebied met een mooie balans tussen het landgebruik en de leefbaarheid. In het buitengebied van Tubbergen komen veel verschillende functies voor die allemaal ruimte nodig hebben. Zoals landbouw, natuur, toerisme en bedrijvigheid, recreatie en ook wonen. Met voorliggend bestemmingsplan worden de mogelijkheden voor de initiatiefnemer om activiteiten te ontplooien in het kader van het rusttheater verruimt op een bestaand erf in het buitengebied. Het betreft een beperkte ontwikkeling gelieerd aan het buitengebied. Op deze plaats kan wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de 'Omgevingsvisie Tubbergen'.
Voor het buitengebied van de gemeente Tubbergen heeft de gemeente op 1 februari 2022 de beleidsregel "Buitengebied met kwaliteit" vastgesteld. In deze beleidsregel zijn de voorheen geldende Rood voor Rood regeling, Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving, Schuur voor Schuur regeling en het VAB+ beleid vervat in één vereenvoudigde regeling die mede vanwege de opgaven in het buitengebied op onderdelen geactualiseerd en aangevuld is.
Eén van de grootste opgaven in de komende jaren is het vrijkomen van een grote hoeveelheid vrijkomende agrarische bebouwing. De verwachting is dat er tot 2030 in de gemeente Tubbergen circa 197.000 m2 en in de gemeente Dinkelland 236.000 m2 agrarische bebouwing vrij komt. Dit is op basis van een inventarisatie van leegstaand vastgoed door de Wagenings universiteit bekend geworden.
Het vrijkomen van dergelijke hoeveelheden agrarische bebouwing zal een grote impact hebben op de ruimtelijke kwaliteit, de vitaliteit en de sociaaleconomische kwaliteit van het buitengebied van beide gemeenten. De impact die dit zal hebben stopt niet bij de gemeentegrenzen, maar is grensoverschrijdend. Er is dan ook geen sprake van verschillende ‘buitengebieden’, maar van één samenhangend buitengebied dat onderdeel uitmaakt van twee gemeenten (en wellicht nog breder getrokken kan worden). Dit komt niet alleen tot uiting door het feit dat beide gemeente plattelandsgemeenten zijn die qua landschapskenmerken en grondgebruik goed vergelijkbaar met elkaar zijn, maar ook in het gegeven dat beide gemeenten eenzelfde visie voor het buitengebied nastreven. Deze visie is neergelegd in MijnOmgevingsvisie van beide gemeenten onder het speerpunt ‘Buitengebied in balans’. Gelet hierop en de grote opgave voor wat betreft vrijkomende agrarische bebouwing in het buitengebied, wordt in deze beleidsregel als kwaliteitsimpuls nog nadrukkelijker ingezet op de sloop van vrijkomende agrarische bebouwing in beide gemeenten.
Toets en conclusie
Voor elke ontwikkeling in het buitengebied gelden bepaalde algemene randvoorwaarden waaraan voldaan moet worden. Dit betreffen bijvoorbeeld randvoorwaarden die zijn opgesteld met het oog op ‘een goede ruimtelijke ordening’ of een ‘evenwichtige toedeling van functies aan locaties’ ingeval de Omgevingswet inwerking is getreden. Deze randvoorwaarden zijn hieronder opgenomen.
Naast deze randvoorwaarden gelden er specifieke voorwaarden waaraan voldaan moet worden. In onderhavig geval worden de nu tot 'Wonen' bestemde gronden enigszins verruimd, om te zorgen dat de gebouwen die deels in de groenstrook / groenbestemming zijn gebouwd weer buiten de groenstrook / groenbestemming komen te liggen. De groenstrook / groenbestemming wordt verschoven. Voorts wordt de bestemming gewijzigd in een meer passende bestemming bij het rusttheater, bestemming 'Cultuur en ontspanning'. Bij de uitbreiding en wijziging van de woonbestemming naar de bestemming cultuur en ontspanning, oftewel van een overige functie naar een overige functie, dient op basis van de beleidsregel 'Buitengebied met kwaltieit' een taxatie verricht te worden naar de waarden van de gronden. Een taxatie wordt in dit geval echter niet noodzakelijk geacht, omdat de gebruiks- en bouwmogelijkheden binnen het plangebied niet toenemen. Het rusttheater is reeds toegestaan onder de woonbestemming en dit blijft zo onder de nieuwe bestemming waarbij de gebruiksmogelijkheden heel iets gewijzigd worden. De bestemming verschiet weliswaar wel van kleur (van wonen naar cultuur en ontspanning en van groen naar cultuur en ontspanning), maar dit leidt dus niet tot extra planologische mogelijkheden. Het is enkel bedoeld dat de gebouwen die nu deels op de groenstrook / groenbestemming zijn gebouwd, weer buiten deze strook / bestemming komen te liggen en dat het rusttheater beter kan worden uitgevoerd. Voor de gronden die zijn voorzien van de bestemming 'Agrarisch - 1' wordt een verruiming opgenomen teneinde te zorgen dat de initiatiefnemer op de betreffende gronden activiteiten kan ontplooien ten dienste van het rusttheater, wat momenteel niet mogelijk is. Dit betreffen activiteiten als wandelen, picknicken, health- en yoga-oefeningen, voeren ontwikkelgesprekken, uitloop- en rustgebied en naar hun aard daarmee vergelijkbare activiteiten, uitsluitend ten dienste van het rusttheater, met bijbehorende rust- en zitplaatsen. Daaronder zijn niet begrepen feesten, partijen en evenementen. Daarbij is het uitgangspunt dat er geen gebouwen of andere bouwwerken gerealiseerd mogen worden. Omdat de continuïteit van het rusttheater mede hier van afhangt en het rusttheater juist door het combineren van activiteiten met de aanwezige natuur- en groenvoorzieningen tot zijn volwaardige betekenis komt, is deze verruming zeer wenselijk. De bestemming blijft verder ongewijzigd.
Gelet op dat de beoogde planologische herinrichting gepaard gaat met een goede landschappelijke inpassing, niet gepaard gaat met onevenredige extra gebruiks- en bouwmogelijkheden, minder sprake is van verkeersbewegingen, er rekening wordt gehouden met de buren, er behoefte is aan de herinrichting en deze vervuld wordt door iemand die ter plaatse is gevestigd, wordt geacht dat er voldaan wordt aan de algemene randvoorwaarden en dat voorliggend plan in overeenstemming is met de beleidsregel 'Buitengebied met kwaliteit'.
De gemeenten Dinkelland, Losser, Oldenzaal en Tubbergen hebben in 2014 een gezamenlijke beleidsnota “Verblijfsrecreatie in Noordoost Twente” opgesteld. Met de gezamenlijke nota voor Noordoost Twente in 2014 zijn de ruimtelijke kaders in heel Noordoost Twente grotendeels gelijk getrokken en is het beleid in de vier gemeenten op elkaar afgestemd. Om adequaat te kunnen inspelen op trends in ontwikkelingen in de sector is het van belang om te beschikken over actuele beleidskaders. Dit om in beeld te brengen hoe de verblijfsrecreatieve sector zich ontwikkelt en waar kansen liggen om de vitaliteit van de sector te versterken. De vier Noordoost Twentse gemeenten hebben samen met de sector (Koninklijke Horeca Nederland en de Recron) een verdiepingsslag gemaakt met het onderzoek ‘Verblijfsrecreatie in Noordoost Twente. Onderzoek naar de vitaliteit van de sector’ (juni 2015). De uitkomsten van deze verdiepingsslag zijn verwerkt in deze nota. Met deze beleidsnota beschikken de vier NOT-gemeenten over een actueel beleidskader, waarmee duidelijke kaders naar ondernemers worden geboden op welke wijze de verblijfsrecreatieve sector zich kan ontwikkelen.
Toets en conclusie
Voorliggend plan is allereerst opgesteld om de bebouwing die op de groenstrook is gerealiseerd weer binnen de hoofdbestemming te krijgen. Daarnaast voorziet voorliggend plan in enkele wijzigingen voor het rusttheater om optimaal gebruik van de gronden ten behoeve van het bedrijf mogelijk te maken. Er is dus geen sprake van een nieuwvestiging.
Het rusttheater betreft geen reguliere verblijfsrecreatie zoals kampeerterreinen, plattelandsappartementen of een groepsaccommodatie. Het betreft een unieke, onderscheidende en een innovatieve vorm van recreatie, waarbij het aanbod enkel afgenomen kan worden door ondernemers die naar het rusttheater komen om hunzelf te ontdekken waar de kracht zit, zodat ze beter kunnen ondernemen. In Bijlage 3 is de volledige visie van het rusttheater terug te lezen.
Geconcludeerd kan worden dat ondanks het rusttheater met name gericht is op het bedrijfsleven, door het bieden van verblijfsplekken gunstig kan zijn voor het toeristisch/recreatief aanbod van de gemeente Tubbergen.
De gemeente Tubbergen heeft de beleidsnota 'De casco-benadering in Noordoost-Twente' vastgesteld. Het Nationaal Landschap Noordoost Twente is een gebied met zeldzame en unieke landschapskwaliteiten. Het is een gebied met stuwwallen, bronnen, beken en fraaie cultuurlandschappen. Kernkwaliteit is het waardevolle cultuurlandschap met een variatie in open en een kleinschalig besloten landschap. Schaalvergroting in de grondgebonden landbouw staat op gespannen voet met deze kleinschaligheid. Het verdwijnen van landschapselementen op perceelsgrenzen tast het kleinschalige groene karakter aan en leidt tot een afname van landschapsdiversiteit. De gemeente Tubbergen heeft samen met de provincie Overijssel en de gemeenten Dinkelland, Losser en Oldenzaal de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap.
Om vorm en inhoud te geven aan deze ambitie is een generieke methode ontwikkeld: de casco benadering. Voor de gemeente is de casco-benadering te gebruiken als beoordelingskader voor ingrepen in het landschap. Aan de hand van de casco-kaart (figuur 3.7) kan bezien worden of landschappelijke structuren deel uitmaken van het casco.
Figuur 3.7: Fragment casco-kaart (bron: www.overijssel.nl/cascokaart).
Op basis van de casco-kaart kan vastgesteld worden of het landschapselement tot het casco behoort of niet; daaruit volgen drie mogelijk aanvragen op basis van het casco, dit zijn:
Toets en conclusie
De bestaande houtwallen aan de zuid- en zuidoost zijde van het plangebied maken onderdeel uit van het casco. De wal aan de zijde van de Ootmarsumseweg is aangemerkt als 'casco nieuwe lijn', evenals een gedeelte van de houtwal aan de zuidzijde van het plangebied. Het plan heeft niet tot gevolg dat casco-onderdelen worden verwijderd. Daarnaast wordt de houtwal langs de Ootmarsumseweg verbeterd. Hiervoor wordt een groenbestemming in het voorliggende bestemmingsplan opgenomen, teneinde te zorgen dat de houtwal niet wordt geschaad. Dit is gunstig voor de casco.
Het cascobeleid levert derhalve geen belemmeringen op voor de uitvoering van onderhavig plan.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets en conclusie
Voorliggend bestemmingsplan is bedoeld voor het aanpassen van de vergunde nieuwbouw, de realisatie van nieuwe gebouwen (o.a. een potstal, sauna en een (bedrijfs)woning), de vergroting van het huidige kampeerterrein en voor het planologisch anders vastleggen van sommige bestemmingen/functieaanduidingen. De ontwikkeling is concreet beschreven in hoofdstuk 2. Het huidige gebruik van het plangebied is wonen, rusttheater en agrarisch. Daarnaast is er tussen het bebouwde gebied en de agrarische gronden een groenstrook aanwezig die zodanig is bestemd.
De genoemde ontwikkelingen worden, behoudens de bouw van een woning, niet genoemd in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage, maar kunnen geheel geplaatst worden onder 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Er geldt een m.e.r.-plicht bij projecten van een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden. Het ruimtebeslag van het onderhavige project ligt ruimschoots beneden de drempelwaarden. Geconcludeerd kan worden dat het onderhavige project niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is. In de nota van toelichting op het Besluit mer wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' geduid. Hier wordt het volgende over gezegd:
“Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook dorpen hieronder vallen. Wat stedelijke ontwikkeling inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.”
Of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder andere de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling spelen daarbij een rol. Of de ontwikkeling per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kan hebben, is daarbij niet relevant.
Als een project voorziet in een (gedeeltelijke) functiewijziging, maar de bebouwde oppervlakte hetzelfde blijft, lijkt gelet op de uitspraak van de Raad van State van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348) geen sprake te zijn van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r. Op basis van deze uitspraak lijken de volgende aspecten voor de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject relevant: (een uitbreiding) van de bebouwde oppervlakte, de opzet en de vormgeving van de ontwikkeling. Ten aanzien van de relevante aspecten kan tevens een verwijzing worden gemaakt naar de uitspraak van de Raad van State van 29 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1832).
Zoals reeds beschreven heeft voorliggend plan enerzijds betrekking op de verschuiving van de groenstrook / groenbestemming zodat de gebouwen die deels daarop zijn gebouwd weer buiten de groenstrook / groenbestemming komen te liggen, anderzijds op de herindeling van het rusttheater zodat het bedrijf beter kan worden uitgevoerd. De bestaande bebouwde oppervlakte wordt daarbij niet uitgebreid en het rusttheater blijft behoudens een aantal aanpassingen ongewijzigd. Gelet op dat de bebouwde oppervlakte niet zal toenemen, de kleinschalige aanpassingen betrekking hebben op het anders vormgeven van bestaande functies, wordt geacht dat voorliggend plan niet voorziet in een nieuw stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.
Uit voorgaande volgt dat de ontwikkelingen in onderhavig plan in algemene zin niet te kwalificeren is als stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. In dat geval is het Besluit m.e.r. niet van toepassing en hoeft er geen aanmeldnotitie te worden opgesteld.
Verder kan worden opgemerkt dat de ontwikkeling op een passende wijze in het landschap wordt opgenomen. Tevens wordt in de navolgende paragrafen onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als in de zin van het Besluit m.e.r.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets en conclusie
In het voorliggende geval is er sprake van het omgevingstype 'buitengebied' (rustige woonwijk). Bij het realiseren van nieuwe bestemmingen dient er gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:
Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe milieugevoelige functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. Naar aanleiding van het voorliggende bestemmingsplan zal de verblijfszone (huidig kampeerterrein) worden vergroot, er zal een potstal worden gebouwd waar alle tijdelijke units, kantoor, wellness en vitaliteit zullen komen en er zal een nieuwe woning worden gebouwd zodat de tijdelijke schuurwoning waarin initiatiefnemer verblijft vrijkomt voor het rusttheater.
In het onderstaande tabel zijn de in de omgeving aanwezige milieubelastende functies genoemd welke van invloed kunnen zijn op het plangebied. Tevens is aangegeven onder welke milieucategorie deze bestemmingen of functies vallen, welke richtafstand op basis van de VNG uitgave geadviseerd wordt en wat de onderlinge afstand is met de gevoelige functies op het plangebied. Daarbij is gemeten vanaf de kadastrale perceelsgrens tot de dichtstbijzijnde gevoelige functie.
Adres | Bestemming | Functie | SBI 2008 | Grootste richtafstand VNG uitgave | Milieu- aspect | Milieu- categorie | afstand met de gevoelige functie | |
Reutummerweg 65 | Recreatie | Recreatiepark | 553, 552 | 50 m | Geluid | 3.1 | 290 m | |
Reutummerweg 76 | Bedrijf | Installatiebedrijf | 35 | 30 m | Geluid | 2 | 30 m | |
Ootmarsumse- weg 326 | Bedrijf | Garage- bedrijf zonder LPG |
451, 473 | 30 m | Geluid | 2 | 190 m | |
Ootmarsumse- weg 330 | Detailhandel | Schilders-bedrijf | 47 | 10 m | Geluid | 1 | 230 m | |
Ootmarsumse- weg 332 | Bedrijf | Opslag | 52109 | 30 m | Geluid | 2 | 250 m | |
Sluttenweg 15 | Agrarisch-1 | Agrarisch bedrijf | 0150 | 100 m | Geur | 3.2 | 83 m | |
Sluttenweg 8 | Agrarisch-1 | Agrarisch bedrijf | 0150 | 100 m | Geur | 3.2 | 20 m |
Figuur 4.2: Tabel met richtafstanden en milieubelastende functies.
Zoals in het tabel hierboven af te lezen is bedraagt de onderlinge afstand tussen de milieubelastende functies in de omgeving van het plangebied met het perceel Ootmarsumseweg 320 Reutum telkens meer dan wat er in de VNG uitgave geadviseerd wordt, behalve als het gaat om het installatiebedrijf aan de Reutummerweg 76 en de agrarische bedrijven aan de Sluttenweg 15 en 8. Voor wat betreft het installatiebedrijf bedraagt de afstand tussen de perceelsgrenzen circa 30 meter. De nieuwe woning die een geluidsgevoelige object is wordt echter gebouwd op een afstand groter dan 30 meter. Voor de agrarische bedrijven zijn niet de richtafstanden vanuit de VNG uitgave leidend, maar de wettelijke afstanden die in de Wet geurhinder en veehouderij zijn bepaald. In paragraaf 4.3 wordt daar nader op ingegaan.
Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast of het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de bedrijven in de omgeving.
Geacht wordt dat het rusttheater, qua functies en door aanwezigheid van verblijfplaatsen, gelijk gesteld kan worden met "Kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d. (met keuken) als bedoeld in de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering. Op basis van dit uitgangspunt geldt er een grootste richtafstand van 50 meter voor het aspect geluid. Het huidige kampeerterrein zal in zijn nieuwe vorm minimaal op 50 meter afstand gerealiseerd worden van de bestemmingsgrens van de woonfuncties die langs de Ootmarsumseweg liggen. Andere woningen in de omgeving liggen op meer dan 50 meter afstand, dus hoeft daarmee geen rekening gehouden te worden. Daarbij wordt door middel van landschapsmaatregelen, zoals in het erfinrichtingsplan opgenomen als Bijlage 2 bij de toelichting van het voorliggende bestemmingsplan, gezorgd voor een geluidsbuffer waarmee geluid van het rusttheater voor de buren langs de Ootmarsumseweg worden beperkt. Deze landschapsmaatregelen betreffen een houtwal, grondwal en een geluidscherm. Geacht wordt daarmee dat het woon- en leefklimaat van omwonenden niet zal worden aangetast.
Het rusttheater levert omgekeerd geen belemmering op voor omliggende bedrijven, aangezien bedrijven over en weer geen belemmering voor elkaar opleveren. De nieuwe woning op het rusttheater daarentegen, kan wel een belemmering opleveren voor de ontwikkelingsmogelijkheden van bedrijven in de omgeving. De kortste afstand met een bedrijf in de omgeving bedraagt 20 meter. Dit betreft een agrarisch bedrijf. Voor agrarische bedrijven wordt zoals eerder beschreven de wettelijke afstanden gehanteerd. Dit wordt verder behandeld in paragraaf 4.3.
Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het aspect milieuzonering geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. In het Activiteitenbesluit milieubeheer zijn vergelijkbare en rechtstreeks werkende geurnormen opgenomen voor meldingsplichtige veehouderijen. In beide wettelijke regelingen wordt uitgegaan van één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. De toetsing van de vergunningaanvraag vindt plaats in verband met in de omgeving van de veehouderij aanwezige geurgevoelige objecten.
In de Wet geurhinder en veehouderij en het Activiteitenbesluit milieubeheer wordt onder een 'geurgevoelig object' verstaan:
'Een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt, waarbij onder «gebouw, bestemd voor menselijk wonen of menselijk verblijf» wordt verstaan: gebouw dat op grond van het bestemmingsplan, bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.26 of 3.28 van die wet, daaronder mede begrepen, de beheersverordening, bedoeld in artikel 3.38 van die wet, of, indien met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening is afgeweken, de omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van laatstgenoemde wet mag worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf.'
Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Doel van deze regelingen is het borgen van een aanvaarbaar woon-, leef- en/of verblijfsklimaat voor geurgevoelige objecten in de omgeving van veehouderijen waarin landbouwhuisdieren worden gehouden.
Bij ontwikkelingen in de nabijheid van een veehouderijbedrijf wordt in beginsel uitgegaan van een omgekeerde werking van de hiervoor beschreven geurnormen. Bij de omgekeerde werking moet voorkomen worden dat bestaande gebruiks- en ontwikkelmogelijkheden van veehouderijen beperkt worden doordat in de nabijheid geurgevoelige objecten in gebruik genomen worden. Hierbij wordt in beginsel getoetst vanaf de rand van het bouwvlak waarbinnen dierverbijven aanwezig zijn of gerealiseerd kunnen worden. Feitelijke en juridische omstandigheden kunnen een rol spelen bij de fictieve maximale invulling van de gebruiks- en ontwikkelmogelijkheden van een veehouderij. Daardoor kan er zowel sprake zijn van grotere als kleinere afstanden die in acht genomen moeten worden tussen een nieuw geurgevoelig object en het bouwvlak, tom te voorkomen dat de agrarische gebruiks- en ontwikkelmogelijkheden worden beperkt.
Toets en conclusie
De huidige gebruiksmogelijkheden en inrichting van het perceel aan de Ootmarsumseweg 320 is geregeld in het bestemmingsplan 'Schuur voor schuur 4 locaties, Reutum, Manderveen en Haarle' en het nadien vastgestelde bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan'. Op grond van de geldende woonbestemming kan een nieuwe (vervangende) woning worden gebouwd. Die bouwmogelijkheid is ook in het onderhavige plan voorzien. De plaats van deze woning blijft ongewijzigd. De situering van deze woning is bepaald aan de hand van de minimale afstand van 50 meter met het naast gelegen agrarisch bedrijf. De onderlinge afstand tussen de woning en de bestemmingsgrens van het agrarisch bedrijf bedraagt meer dan 50 meter.
Bij de voormalige veehouderij aan de Sluttenweg 8 was eerder sprake van een intensieve veehouderij, maar door deelname aan de schuur voor schuur regeling is de intensieve veehouderij gestaakt. Een jongeveestal en twee varkensschuren zijn daarbij gesloopt. Met de inwerkingtreding van het bestemmingsplan 'Schuur voor schuur 4 locaties, Reutum, Manderveen en Haarle' is ook de aanduiding voor een intensieve veehouderij vervallen. Onder het begrip 'intensieve veehouderij' wordt in het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan' het volgende verstaan:
'een agrarisch bedrijf of een deel daarvan met een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering met ten minste 250 m² bedrijfsvloeroppervlak dat wordt gebruikt voor veehouderij volgens de Wet milieubeheer en waar geen melkrundvee (1), schapen of paarden worden gehouden, of waar geen dieren 'biologisch' (2) worden gehouden en waar geen dieren worden gehouden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer.
NB (1) Melkrundvee: melkvee met bijbehorend vrouwelijk jongvee, dat overwegend wordt gehouden voor de melkproductie, met inbegrip van dieren die in de mestperiode worden gemolken, tijdens de lactatie 1.82 worden gemest dan wel zijn drooggezet en worden afgemest en vrouwelijk vleesvee ouder dan 2 jaar met bijbehorend vrouwelijk jongvee, dat op een met melkvee vergelijkbare manier wordt gehouden voor de vleesproductie en het voortbrengen en zogen van kalveren.
NB (2) Het betreft dieren die worden gehouden overeenkomstig de regels die krachtens artikel 2 van de bestaande Landbouwkwaliteitswet zijn gesteld ten aanzien van de biologische productiemethoden'.
Nagenoeg gelijktijdig met het staken van de intensieve veehouderij is ook de melkrundveehouderij met bijbehorend jongvee gestaakt. De nog aanwezige loopstal wordt momenteel gebruikt als caravanstalling. Er worden al langere tijd geen landbouwhuisdieren gehouden op het als agrarisch bestemde erf aan de Sluttenweg 8-10. Heringebruikname van de stal ligt niet voor de hand. De bewoners/eigenaren aan de Sluttenweg 8 hebben aan initiatiefnemer expliciet kenbaar gemaakt in de toekomst geen agrarische activiteiten meer te willen verrichten. De rundveestal ligt bovendien op ongeveer 90 meter vanaf het terreingedeelte met de aanduiding voor de airstreams. Dat is ruim meer dan de normafstand van 50 meter. In de omgeving van de loopstal zijn op kortere afstand geurgevoelige objecten aanwezig, overigens eveneens op meer dan 50 meter afstand. In verband met het beëindigen van de veehouderij is er ook geen sprake meer van kuilvoeropslag binnen het erf/bouwvlak.
Na de sloop van de agrarische opstallen en de nieuwe erfinrichting ligt het niet voor de hand dat er nieuwbouw gerealiseerd zal worden ten behoeve van de rundveehouderij. Ten behoeve van intensieve veehouderij is die mogelijkheid eerder vervallen. Vanwege een aanwezig bijgebouw en de een bomengroep ligt nieuwbouw van dierenverblijven in de meest oostelijke hoek van het bouwvlak ook niet voor de hand. Grootschalige nieuwbouw is uitgesloten omdat met de toepassing van de schuur voor schuur-regeling de toegestane oppervlakte van de agrarische bedrijfsbebouwing na de sloop is beperkt is tot maximaal 1.425 m2. De veehouderij beschikt(e) nog niet over een door Gedeputeerde Staten afgegeven Wnb-vergunning (voorheen Nbw-vergunning). Praktisch zal het niet eenvoudig zijn om alnog depositierechten te verkrijgen omdat er geen sprake meer mag zijn van een toename van stikstofdepositie op daarvoor gevoelige Natura-2000-gebieden, ook al liggen die op een afstand van meer dan 2,1 km van de locatie van de veehouderij.
Anderzijds is, vanwege de nog aanwezig agrarische bestemming met daarbinnen een bouwvlak voor een agrarisch bedrijf, niet geheel uit te sluiten dat er in de toekomst landbouwhuisdieren worden gehouden aan de Sluttenseweg 8-10. Daarom is er voor gekozen om in de bestemmingsplan een milieuzone van 50 meter rond het bouwvlak op te nemen in verband met mogelijke geurhinder. Op basis van de bijbehorende planregels is een gebruik als geurgevoelig object niet mogelijk binnen een afstand van 50 meter tot enig dierenverblijf waarin landbouwhuisdieren worden gehouden, althans niet zonder dat daar specifiek een omgevingsvergunning voor verleend is.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'geur' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het onderhavig bestemmingsplan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets en conclusie
Voor de locatie Ootmarsumseweg 320 in Reutum is in het verleden een verkennend bodem onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 4). Het onderzoek was nodig om de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van de beoogde woning en bijgebouwen te onderzoeken. De beoogde aanpassing van de initiatiefnemer die in het voorliggende bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt passen geheel binnen de onderzoekslocatie.
Het terrein is beschouwd als niet verdacht. In totaal zijn er 8 boringen verricht, waarvan één tot 2.8 meter diepte. Eén boring is afgewerkt tot peilbuis. Gebleken is dat de bodem voornamelijk bestaat uit zeer fijn tot matig grof zand en plaatselijk uit sterk zandig leem. Zintuiglijk zijn geen bodemvreemde materialen waargenomen. Het freatische grondwater is in peilbuis 1 aangetroffen op 1.20 meter min maaiveld. Door de veldwerker zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen.
Resultaten
Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:
- de bovengrond is niet verontreinigd;
- de ondergrond is niet verontreinigd;
- het grondwater is licht verontreinigd met barium en nikkel.
De boven- en ondergrond zijn niet verontreinigd. In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten barium en nikkel aangetroffen. In de omgeving komen deze verhogingen veelvuldig voor en hebben veelal een natuurlijke oorzaak. Er is geen reden om te verwachten dat een mogelijke verontreinigingskern zich op het terrein bevind.
Geacht wordt hiermee dat de milieuhygiënische bodemkwaliteit van de gronden geschikt zijn voor de beoogde functies die met het voorliggende bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Vanuit het aspect bodem worden er geen belemmeringen verwacht voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets en conclusie
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
Deze zonering geldt niet:
Het plangebied is gelegen aan de Ootmarsumseweg. De Ootmarsumseweg betreft een weg in buitenstedelijk gebied met twee rijstroken. Langs de Ootmarsumseweg bevindt zich derhalve, gelet op artikel 74 van de Wgh, een geluidszone van 250 meter. Een akoestisch onderzoek is noodzakelijk.
In het kader van de nieuw te bouwen woning is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Econsultancy om aan te tonen dat er aan de gevels van de beoogde woning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het akoestisch onderzoek is als Bijlage 5 opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.
Uit het onderzoek is gebleken dat de geluidsbelasting op de nieuw te bouwen woning maximaal 47 dB bedraagt. Van een overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB is niet aan de orde. Een geluidsbelasting van 47 dB valt binnen de ambitiewaarden voor de klasse 'redelijk rustig'. Daarnaast blijkt uit het onderzoek dat met het uitbreiden van de grondwal een gunstiger geluidklimaat kan worden gezorgd op het rusttheater. Vanuit wegverkeerslawaai zijn er verder dan ook geen belemmeringen voor onderhavig plan.
Railverkeerslawaai
Er is geen sprake van railverkeer in de omgeving van het plangebied.
Industrielawaai
In paragraaf 4.2 is beschreven dat het onderdeel 'bedrijven en milieuzonering' geen belemmering vormt voor uitvoering van het plan wat betreft de eventuele invloed van bedrijven in de omgeving op het perceel Ootmarsumseweg 320 in Reutum.
Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het aspect geluid geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets en conclusie
Voorliggend plan heeft in eerste instantie betrekking op het verschuiven van de bestaande groenstrook / groenbestemming, zodat de bestaande gebouwen ter plaatse van die strook / bestemming niet meer daarbinnen komen te liggen. Daarmee wordt de bestaande woonbestemming enigszins vergroot. Daarnaast heeft voorliggend plan betrekking op het wijzigen van bestaande functies binnen het erf aan de Ootmarsumseweg 320 te Reutum, zodat het rusttheater beter kan worden uitgevoerd. De beoogde wijzigingen zullen niet leiden tot extra verkeersbeweging vergeleken met de huidige situatie, aangezien de bebouwde oppervlakte ten opzichte van de huidige situatie niet toeneemt. Geacht wordt dat er dan ook geen sprake zal zijn van een verontreiniging van de luchtkwaliteit.
Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Figuur 4.3: Uitsnede risicokaart Nederland (Bron: Arcgis Risicokaart Nederland).
Uit de inventarisatie van de risicokaart Nederland blijkt dat binnen een straal van circa 2 km van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen. Derhalve geldt dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Watervisie 2050
Het Waterschap Vechtstromen heeft op 14 april 2021 de Watervisie 2050 vastgesteld. In deze Watervisie staat de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners.
De drie belangrijkste opgaves zijn:
De Watervisie zal worden doorvertaald naar een Waterbeheerprogramma waarin wordt bepaald hoe het Waterschap in de periode 2022-2028 gaat werken aan haar opgaves. In het beheerprogramma zal het beleid en de maatregelen worden opgenomen.
Totdat het beheerprogramma is uitgewerkt, gelden nog de beleidskaders van rijk en provincie die nader zijn uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021.
Waterbeheerplan 2016-2021
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Wateraspecten plangebied
Waterhuishouding
Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1500m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.
Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer
In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via: hemelwater wordt geïnfiltreerd.
Aanleghoogte van de bebouwing
Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.
Watertoetsproces
Op 12 oktober 2021 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie bijlage Bijlage 7. Door de beantwoording van de vragen is naar voren gekomen dat de korte procedure toegepast kan worden. Dit houdt in dat er meteen verder met de planvorming bezig gegaan kan worden onder de voorwaarde dat de standaard waterparagraaf wordt toegepast. De standaard waterparagraaf is hierboven beschreven.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toets en conclusie
Zoals beschreven wordt in het voorliggende bestemmingsplan enkele wijzigingen voor het rusttheater mogelijk gemaakt. Er worden geen bebouwingen gesloopt. Wel worden een aantal gebouwen gebouwd. Omdat bij de bouw van de gebouwen de kans bestaat dat er beschermde plant- en diersoorten worden bedreigd, is een flora fauna onderzoek noodzakelijk om de beschermde plant- en diersoorten in beeld te brengen en de nodige vervolgstappen te bepalen. Met het flora fauna onderzoek wordt tevens onderzocht of de beoogde activiteiten tot een negatief effect op natuurgebieden in de omgeving van het plangebied leiden.
Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een Quickscan natuurwaardenonderzoek opgenomen als Bijlage 6 in het voorliggende bestemmingsplan. De conclusies worden hieronder besproken. Voor de concrete inhoud wordt verwezen naar Bijlage 6.
Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS))
Het plangebied ligt niet binnen het NNN, maar grenst ertegen aan. In onderstaande afbeelding wordt de ligging van het NNN in de omgeving van het plangebied weergegeven.
Figuur 4.4: Ligging van het plangebied ten opzichte van het NNN (Bron: Natuurbank Overijssel).
De invloedssfeer van de voorgenomen ontwikkelingen is lokaal. De voorgenomen ontwikkelingen hebben geen negatief effect op beschermd (natuur)gebied. Er worden geen wijzigingen gemaakt binnen de gronden die behoren tot de NNN.
Natura 2000-gebied
Het plangebied ligt niet in of direct grenzend aan beschermd natuurgebied zoals een Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, Springendal & Dal van de Mosbeek, ligt op circa 2,2 km afstand van het plangebied. In onderstaande afbeelding wordt de ligging van het Natura 2000-gebied in de omgeving van het plangebied weergegeven.
Figuur 4.5: Ligging van het plangebied ten opzichte van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Bron: Natuurbank Overijssel).
Het voornemen is om enkele gebouwen te bouwen, waaronder een woning, potstal en een saunagebouw. Sinds 1 juli 2021 is de aanlegfase voor projecten en plannen vervallen. Dit houdt in dat de bouwfase van plannen en projecten met de AERIUS calculator niet meer getoetst hoeven te worden. De gebruiksfase dient echter nog wel getoetst te worden. Echter, voorziet voorliggend bestemmingsplan enkel in de wijziging van bestaande bestemmingen en functies. Daarmee zullen de verkeersbewegingen zoals in de huidige situatie niet toenemen. Hierdoor wordt geacht dat een AERIUS berekening niet noodzakelijk is.
Soortenbescherming
In de bovengenoemde Quickscan natuurwaardenonderzoek is onderzocht of er op het perceel aan de Ootmarsumseweg 320 in Reutum beschermde dieren- en/of plantensoorten voorkomen. Uit de Quickscan blijkt dat het plangebied niet tot de groeiplaats van beschermde plantensoorten behoort. Het plangebied behoort wel tot het functionele leefgebied van verschillende vogelsoorten. Vogels benutten het perceel aan de Ootmarsumseweg 320 in Reutum vermoedelijk als foerageergebied. De functie van het plangebied als foerageergebied voor vogels wordt door uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet aangetast.
Naast vogels blijkt uit de Quickscan dat het perceel aan de Ootmarsumseweg 320 als functionele leefgebied van sommige algemene- en weinig kritische grondgebonden zoogdieren behoort. Soorten als mol, bosmuis, gewone huisspitsmuis, huismus, egel, bunzing, steenmarter en bruine rat benutten het perceel mogelijk als foerageergebied en mogelijk bezetten soorten als mol, bosmuis, huismuis, huisspitsmuis en bruine rat er ook een rust- en voortplantingslocatie. Door het slopen van bebouwing en het bouwrijp maken van gronden op het perceel worden mogelijk grondgebonden zoogdieren verwond en gedood en worden mogelijk rust- en voortplantingslocaties beschadigd en vernield. Door uitvoering van deze activiteiten komt de functie van het plangebied als foerageergebied voor grondgebonden zoogdiersoorten niet te vervallen.
Voorts blijkt uit de Quickscan dat er geen vleermuizen zijn waargenomen op het perceel aan de Ootmarsumseweg 320 in Reutum. Holenbomen of bomen met losse schors ontbreken, waardoor er geen geschikt verblijfplaats voor vleermuizen zijn. Het perceel aan de Ootmarsumseweg 320 wordt als weinig geschikt foerageergebied voor vleermuizen beschouwd. Mogelijk vliegen deze dieren wel over het plangebied, terwijl de foerageren rond bomen en struiken die net buiten het plangebied groeien. Op basis van de Quickscan is het plangebied eveneens niet te beschouwen als een vliegroute voor vleermuizen.
De Quickscan spreekt verder over amfibieën. Deze zijn niet waargenomen tijdens het veldbezoek, maar het is aannemelijk dat het perceel aan de Ootmarsumseweg tot functioneel leefgebied van sommige algemene- en weinig kritische amfibieënsoorten als gewone pad, bastaardkikker en bruine kikker behoort. Deze dieren benutten het perceel aan de Ootmarsumseweg alleen als foerageergebied tijdens de donkere uren van de nacht. Gelet op de ligging van het plangebied op enige afstand van geschikt voortplantingsbiotioop, is de betekenis van het plangebied als functioneel leefgebied vermoedelijk klein en duiken er jaarlijks slechts één of enkele amfibieën op in het plangebied. Geschikt voortplantingsbiotioop ontbreekt in het plangebied. Door de voorgenomen activiteiten worden mogelijk amfibieën verwond en gedood en worden mogelijk (winter)rustplaatsen beschadigd en vernield. De functie en betekenis van het plangebied als foerageergebied wordt door uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet aangetast.
De functie van het plangebied als foerargeergebied is voor de in het plangebied voorkomende soorten niet beschermd. Nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht en er hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd.
Resumerend kan worden geconcludeerd dat er vanuit het aspect ecologie geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
Toets
Het archeologiebeleid van de gemeente Tubbergen is vertaald in het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016'. Het perceel Ootmarsumseweg 320 heeft daarin de bestemming 'Waarde-Archeologie 4' gekregen. Daarin is bepaald dat voor grondroerende werkzaamheden met een oppervlakte groter dan 5000 m2 en dieper dan 40 centimeter archeologisch onderzoek vereist is. De oppervlakte van grondroerende werkzaamheden zal minder zijn dan 5000 m². Archeologisch onderzoek is derhalve niet vereist.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
In paragraaf 3.2.2 is het aanwezige landschap ter plaatse van het plangebied in kaart gebracht en aangegeven dat met het voorliggend bestemmingsplan daar geen afbreuk aan wordt gedaan. Met de landschappelijke inpassing wordt juist beoogd om de aanwezige landschap meer naar voren te brengen door deze te behouden c.q. versterken op sommige plekken.
Verder blijkt uit de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel dat er geen monumenten zijn gelegen in de omgeving van het plangebied (zie figuur 4.6).
Figuur 4.6: Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart provincie Overijssel (Bron: Atlasvanoverijssel.nl).
Verkeer
Met oog op de landschappelijke inpassing waarbij de ontsluiting aan de Ootmarsumseweg wordt afgesloten, vindt de ontsluiting van het plangebied in de toekomstige situatie plaats via de Sluttenweg. De Sluttenweg is een weg in het buitengebied van de gemeente Tubbergen.
Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om de gebouwen die deels op de groenstrook / groenbestemming zijn gebouwd weer daarbuiten te krijgen. Daarvoor wordt de groenstrook / groenbestemming verschoven. Als gevolg hiervan wordt de huidige bestemming (wonen) die omgezet wordt naar de bestemming Cultuur en ontspanning, enigszins vergroot. Daarnaast voorziet voorliggend bestemmingsplan enkele wijzigingen voor het rusttheater, teneinde te zorgen dat de initiatiefnemer zijn bedrijf beter kan uitvoeren.
Als gevolg van voorliggend bestemmingsplan zal geen sprake zijn van extra verkeersbewegingen naar het plangebied. Dit omdat de bestaande bebouwde oppervlakte niet zal toenemen. Daarbij kan worden opgemerkt dat door het wijzigen van het voormalige kampeerterrein en het wegvallen van verblijfplekken er minder mensen naar het plangebied zullen komen. Hierdoor zal sprake zijn van een vermindering van het aantal verkeersbewegingen. Dit is gunstig voor de verkeerssituatie ter plaatse.
Daarbij dient te worden opgemerkt dat de Ootmarsumseweg, waarmee de Sluttenweg in verbinding staat, uitermate geschikt is om grote aantallen verkeersbewegingen op een veilige manier af te wikkelen. Vanuit het aspect verkeer wordt daarom ook geen belemmeringen verwacht voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
Parkeren
Zoals hierboven aangegeven neemt de bebouwde oppervlakte op het erf aan de Ootmarsumseweg 320 in Reutum niet toe. De bestaande bebouwde oppervlakte van 1.000 m2 blijft immers gehandhaafd. De functie van enkele gebouwen wijzigt wel, maar doordat de bebouwde oppervlakte niet toeneemt zijn geen extra parkeerplaatsen nodig. Overigens is op het erf meer dan voldoende parkeerruimte aanwezig. Daarbij kan worden opgemerkt dat de parkeerplaatsen, die voor het personeel worden gebruikt, in de avonden en weekenden ingezet kunnen worden voor andere functies. Vanuit het aspect parkeren worden dan ook geen belemmeringen verwacht voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;
In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene regels
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Overgangs- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Bestemmingen
Cultuur en ontspanning
Deze bestemming is opgenomen voor het erf aan de Ootmarsumseweg 320 in Reutum. Onder deze bestemming worden diverse functies ten behoeve van het rusttheater toegelaten, evenals sociaal-culturele activiteiten. Naast activiteiten wordt tevens een ingenieursbureau toegestaan met kantoorgebouwen. Verder wordt er een woning toegestaan, aangezien de initiatiefnemer ter plaatse van zijn bedrijf wil kunnen wonen. Onder deze bestemming is er een voorwaardelijke verplichting opgenomen in verband met het waarborgen van de vereiste landschappelijke inpassing. Voor het overige zijn de regels van de bestemming 'Cultuur en ontspanning' van het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan', voor zover van toepassing, opgenomen.
Groen
De houtwal langs de Ootmarsumseweg en de bestaande groenstrook op het erf kennen de bestemming 'Groen'. Gronden met deze bestemming zijn beschermd voor afschermende beplanting en bebossing en daarnaast voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van landschappelijke waarden in de vorm van in hoogte opgaand groen en groenvoorzieningen. De inrichting en beplanting van de voor 'Groen aangewezen gronden wordt uitgevoerd conform de Bijlage 1 en Bijlage 2 behorende bij de planregels van het voorliggende bestemmingsplan. In de groenbestemming zijn zoals gewoonlijk geen gebouwen toegestaan, evenals vergunningsvrije bouwwerken wat gezien de bestemming vanzelfsprekend is. Andere bouwwerken zijn wel toegestaan tot een hoogte van 2,5 meter. Dit is nodig voor de hout- en grondwal langs de zijde van de Ootmarsumseweg.
Agrarisch - 1
Deze bestemming is opgenomen voor de gronden die ten zuiden van de groenbestemming en voor de gronden ten oosten van de cultuur en ontspanning bestemming. Onder deze bestemming is het mogelijk om ter plaatse van de aanduiding 'verblijfsrecreatie' maximaal acht airstreams te realiseren. Tot slot zijn de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - rusttheater' bestemd voor het uitoefenen van het rusttheater, zodat deze gronden gebruikt kunnen worden ten behoeve van het rusttheater. Op deze gronden zijn geen gebouwen toegestaan, evenals vergunningsvrije bouwwerken. Dit omdat deze gronden niet beschouwd moeten worden als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan.
Dubbelbestemmingen
Waarde - Archeologie 4
De gebieden met een lage en middelmatige archeologische verwachtingswaarde hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' gekregen. De gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze dubbelbestemming is gekoppeld aan een plicht van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden alsmede aan bouwwerkzaamheden. Ingrepen in de bodem zijn in deze gebieden in principe niet toegestaan. Alleen als aangetoond is dat er geen archeologische waarden meer zijn, deze niet onevenredig worden geschaad of er maatregelen worden getroffen om de waarden te beschermen, is het mogelijk hier bodemroerende werkzaamheden uit te voeren. De omgevingsvergunningen worden alleen verleend wanneer er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de voorkomende archeologische en cultuurhistorische waarden. De omgevingsvergunning is niet nodig voor werkzaamheden die gerekend worden tot het normale onderhoud.
Aanduidingen
Overige zone - geen boom- en sierteelt toegestaan
Deze aanduiding geeft aan dat er geen boom- en sierteelt is toegestaan binnen het plangebied.
Vrijwaringszone - radarverstoringsgebied
De voor 'vrijwaringszone - radarverstoringsgebied' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor het vrijhouden van een goed radarbeeld van het luchtruim. Binnen de aanduiding zijn de maximale bouw- of tiphoogte van bouwwerken van 115 meter weergegeven. Met een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken wanneer uit een beoordeling door de beheerder van de radar is gebleken dat door de bouw van het bouwwerk het radarbeeld van het luchtruim niet ontoelaatbaar wordt verstoord. Ook moet vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de radar.
Beperking milieuzone - geurhinder
Ter plaatse van de aanduiding 'Beperking milieuzone - geurhinder' zijn geen geurgevoelige objecten toegestaan. Het bevoegde gezag kan hiervan middels een omgevingsvergunning afwijken, in die zin dat er wel een geurgevoelig object binnen de aanduiding wordt toegestaan als:
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie B onder 5, waardoor vooroverleg niet nodig is.
Waterschap Vechtstromen
Op 12-10-2021 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van ......... voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn ......... zienswijzen binnengekomen.