direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kloosteresweg 1 Tubbergen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0183.BUIBPKLOOSTERESWG1-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Kloosteresweg 1 te Tubbergen is een melkveebedrijf gevestigd. De varkenstak is eerder al beëindigd. Om verder te kunnen met het bedrijf dient fors geïnvesteerd te worden. Daar ziet de eigenaar van af. In combinatie met de doelstellingen betreffende nabijgelegen Natura 2000-gebied, is een oplossing gevonden om het gehele bedrijf te verruilen voor een andere locatie. De nieuwe locatie heeft meer capaciteit en voldoet beter aan de eisen van de huidige tijden. Het huidige erf aan de Kloosteresweg 1 maakt geen onderdeel uit van de ruil. Het voornemen is om op het huidige erf volledig te staken met agrarische activiteiten en het erf te ontdoen van landschapontsierende gebouwen. Er wordt, ter compensatie, één nieuwe woningbouwkavel gerealiseerd. De bestaande bedrijfswoning, met schuur, blijft behouden en het gehele erf wordt landschappelijk ingepast.

Aangezien deze ontwikkeling niet in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan, moet een bestemmingsplanherziening plaatsvinden. In deze toelichting wordt het plan nader beschreven.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied Kloosteresweg 1 ligt ten zuidwesten van de kern Tubbergen, in het buitengebied (zie afbeelding 1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPKLOOSTERESWG1-VG01_0001.png"

Afbeelding 1: Ligging plangebied Kloosteresweg 1 ten opzichte van de omgeving (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Het plangebied betreft het erf aan de Kloosteresweg 1. Het plangebied wordt begrensd door het huidige bouwvlak, zoals opgenomen in het geldende bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016'. De begrenzing van het plangebied is weergegeven in afbeelding 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPKLOOSTERESWG1-VG01_0002.png"

Afbeelding 2: Begrenzing plangebied Kloosteresweg 1

1.3 Huidig planologisch regime

Het plangebied aan de Kloosteresweg 1 maakt onderdeel uit van het geldende bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016'. Dit bestemmingsplan is op 23 mei 2016 vastgesteld. Tevens geldt het 'Facetbestemmingsplan parkeren Tubbergen' welke is vastgesteld op 28 mei 2018.

Het plangebied heeft de enkelbestemming 'Agrarisch - 1'. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' en gelden de aanduidingen 'bouwvlak' en 'intensieve veehouderij' (zie afbeelding 3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPKLOOSTERESWG1-VG01_0003.png"

Afbeelding 3: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016, plangebied Kloosteresweg 1' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl

Het agrarische bedrijf wordt hier gestaakt. Daarnaast wordt er een nieuwe woningbouwkavel gerealiseerd. De bouw van deze nieuwe woning, en het gebruik van het gehele plangebied voor woondoeleinden, past niet binnen de geldende bestemming.

1.4 Bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Kloosteresweg 1 Tubbergen' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr NL.IMRO.0183.BUIBPKLOOSTERESWG1-VG01) en een renvooi;
  • regels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van het plangebied weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van de voorliggende toelichting.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit een zevental hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan (huidige en toekomstige situatie). In hoofdstuk 3 komt het beleidskader aan bod. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het van toepassing zijnde rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. De randvoorwaarden die hieruit volgen worden getoetst aan het plan. Hoofdstuk 4 bevat een waardentoets. Hieruit blijkt welke waarden er in het projectgebied en de directe omgeving aanwezig zijn en of deze worden aangetast door de ontwikkeling. In hoofdstuk 5 komen de relevante milieuaspecten aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 een korte toelichting gegeven van de juridische aspecten en planverantwoording. In hoofdstuk 7 wordt tot slot ingegaan op de ruimtelijke, maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het erf aan de Kloosteresweg 1 ligt in een reliëfrijk landschap dat aan te duiden is als stuwwallen. Het reliëf, in de ijstijd ontstaan, is door zandverstuivingen en modernisering in de landbouw vlakker geworden, maar nog wel goed zichtbaar in het landschap. Het erf ligt in het essenlandschap dat zich kenmerkte door een relatief open landschap in combinatie met veel houtsingels en houtwallen aan de randen van de es die kleine percelen en kampjes omsloten. Door onder andere de modernisering van de landbouw zijn er veel elementen verdwenen, waardoor het landschap erg open is geworden.

Op het erf aan de Kloosteresweg is sprake van een cultuurhistorische opzet. De huidige bedrijfswoning (zie letteraanduiding A op afbeelding 4) is aan het begin van het erf gelegen en heeft de voormalige boerderij vervangen. Het erf kent daarnaast enkele agrarische opstallen (B) waaronder een kapschuur, jongveestal, varkensstal en ligboxenstal. Midden op het erf staat een karakteristiek pand (C). De verschillende vormen van beplanting op het erf (D) geven het erf een compactheid mee, maar zorgen ook voor een karakteristiek totaalbeeld. Dat geldt met name voor de zware eiken midden op het erf. Meer richting de es is er nog sprake van enkele kuilvoerplaatsen (E).

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPKLOOSTERESWG1-VG01_0004.png"

Afbeelding 4: Luchtfoto Kloosteresweg 1 (bron: geo-overijssel)

Op dit moment is op het erf een melkveebedrijf gevestigd. De capaciteit van het bedrijf kent circa 65 melkkoeien en circa 40 stuks jongvee. De varkenstak is eerder al beëindigd rond 2007. Om verder te kunnen met het bedrijf dient fors geïnvesteerd te worden. Daar ziet de eigenaar van af. In combinatie met de doelstellingen van nabijgelegen Natura 2000-gebied is een oplossing gevonden om het gehele bedrijf, inclusief gronden, te verruilen voor een andere locatie. De nieuwe locatie heeft meer capaciteit en voldoet beter aan de eisen van de huidige tijden. Het huidige erf aan de Kloosteresweg 1 maakt geen onderdeel uit van de ruil.

2.2 Toekomstige situatie

Het agrarische erf aan de Kloosteresweg 1 transformeert naar een woonerf. Er wordt 1007 m2 aan landschapsontsierende bedrijfsbebouwing gesloopt. De bestaande bedrijfswoning (zie letteraanduiding A op afbeelding 5) aan de Kloosteresweg 1 blijft behouden, net als de daaraan gekoppelde schuur (B), thans nog in gebruik als ligboxenstal. Deze schuur wordt na de ontwikkeling van het erf volledig opgeknapt, en door een goede materialisatie landschappelijk ingepast. De schuur heeft een oppervlakte van 635 m2. De schuur gaat dienst doen als opslag (o.a. voor machines waarmee omliggende gronden worden onderhouden) en voor hobbyvee.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPKLOOSTERESWG1-VG01_0005.png"

Afbeelding 5: Inrichtings- en beplantingsplan Kloosteresweg 1 (door Hannink Landschapsvormgeving)

Na de sloop van de landschapsontsierende schuren, wordt er een compensatiewoning gebouwd (C) met een bijbehorend bouwwerk (D). De verschillende bestaande landschapselementen (E) dragen bij aan een karakteristiek erf en zullen behouden blijven. Wel worden de essen in de oostelijke houtopstand geveld om plaats te maken voor inlandse zomereiken. Totaal worden er vier inlandse zomereiken aangeplant in de maat 12-14 (omtrek in centimeters) voorzien van twee boompalen per boom. De oostelijke bomenrij wordt enigszins verlengd door de aanplant van drie zomereiken (K) in de maat 12-14 (omtrek in centimeters) voorzien van twee boompalen per boom. Daarmee geeft de bomenrij iets meer gewicht aan de oostelijke zijde mee aan het erf.

Voor het huidige erfbos dienen twee bomen (N) geveld te worden. Deze bomen hebben een sterk afnemende vitaliteit. Voor de compensatie worden drie nieuwe zomereiken aangeplant (J) in de maat 12-14 (stamomtrek in centimeters) voorzien van twee boompalen per boom. Daarmee wordt de karakteristiek van het erfbos ook naar de toekomst gegarandeerd.

Midden op het nieuwe erf wordt een informele hoogstamfruitboomgaard aangelegd (F). De boomgaard zorgt voor een aaneenschakeling van het erf, maar geeft tevens wat privacy. Er worden in totaal acht hoogstamfruitbomen aangeplant in de maat 8-10 (omtrek in centimeters). Elke boom wordt voorzien van één boompaal. De fruitbomen komen te midden van de verharding (G) dat gedeeltelijk wordt uitgevoerd met een gebakken klinker. Rondom de woningen en de bijgebouwen is er ruimte voor gras/tuin (H) en een grasland (I) voor wat kleinvee. De huidige kuilvoerplaten (M) worden volledig gesaneerd en er dienen een tweetal elsen en één es (N) geveld te worden. De bomen zijn vitaal afnemend en verstoren de overgang naar de open es.

In het bijgevoegde document 'Inrichtingsplan Kloosteresweg 1', opgesteld door Hannink Landschapsvormgeving, is een concreet inrichtings- en beplantingsplan opgenomen (zie Bijlage 1). Het Q-team van de gemeente Dinkkelland-Tubbergen heeft een positief advies uitgebracht (zie Bijlage 2) betreffende dit inrichtingsplan. Hierbij heeft het Q-team gevraagd te onderzoeken of de niet-landschapsontsierende schuur behouden kan blijven. Uitgebreid onderzoek door deskundigen heeft uitgewezen dat de staat zodanig is dat deze niet kan worden behouden. De schuur wordt daarom gesloopt, samen met de andere schuren (L).

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vastgesteld op 13 maart 2012. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Het kabinet beschrijft in de Structuurvisie onder andere in welke infrastructuurprojecten het de komende jaren wil investeren. Provincies en gemeentes krijgen meer bevoegdheden bij ruimtelijke ordening. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals verbetering van de bereikbaarheid.

De SVIR vervangt verschillende nota's, zoals de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Verder vervallen met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken uit de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeentenovergelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.

Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

De provincies en gemeenten krijgen in dit ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en devraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren.

Het onderhavige plan betreft een relatief kleinschalige ontwikkeling op erfniveau die geen inbreuk maakt op nationale belangen.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen.

Binnen het Barro worden de volgende onderdelen besproken:

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de EHS, de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van het de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer en is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen.

De ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) bepaalt dat voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. In het voorliggende plan wordt 1.007 m2 aan voormalige bedrijfsgebouwen gesloopt, en wordt de agrarische bedrijfsbestemming omgezet in een woonbestemming, waarbij de realisatie van één extra woning met bijgebouw mogelijk wordt gemaakt. Dit betreft een dermate kleinschalig plan dat hier geen sprake is van een ' stedelijke ontwikkeling', in de zin van de Bro. Een verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet noodzakelijk.

Het onderhavige plan heeft verder geen betrekking op de overige benoemde onderdelen in het Barro.

3.1.3 Conclusie Rijksbeleid

De voorgenomen ontwikkeling is dermate kleinschalig dat vanuit relevant Europees en rijksbeleid geen randvoorwaarden of uitgangspunten rechtstreeks doorwerken op het voorgenomen plan.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie- en verordening Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel betreft een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en vervoerplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan bundelt tot een document. Het plan is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden. De twee grote thema's van de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Deze thema's zijn in de Omgevingsverordening in definities verankerd. De definitie van duurzaamheid luidt: "duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien". Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities. De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: "het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is". Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen.


De provincie heeft een hoofdambitie, zorgen voor een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met daarbij een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • Herstructurering: Er wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's, dorpen en steden worden gestimuleerd om hun eigen kleur te ontwikkelen.
  • Hoofdinfrastructuur: Investeren in wegverkeer: trein, fiets, waar veiligheid en doorstroming centraal staan.
  • SER-ladder: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik toepassen bij bebouwing door hantering van de 'SER-ladder'. Deze methode maakt eerst het gebruik van de ruimte, die wordt geoptimaliseerd, daarna de wordt toepassing van meervoudig ruimtegebruik onderzocht, vervolgens de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden. Hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk.
  • Plannen: Ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.


Actualisatie Omgevingsvisie- en verordening
Provinciale Staten hebben op 3 juli 2013 de actualisatie Omgevingsvisie vastgesteld, evenals de actualisatie van de verordening. Daarmee staat onder andere ook de herbegrenzing van de EHS vast. Binnen de begrenzing van de EHS heeft de provincie de gronden opgenomen die nodig zijn om de doelen te halen voor Natura2000. Een deel van de doelen wordt bereikt via Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). De PAS wordt wettelijk geregeld en is bedoeld om Natura2000-doelen veilig te stellen én ruimte te maken voor nieuwe economische activiteiten. Voor de begrenzing van de ontwikkelopgave Natura2000 heeft de provincie gebiedsdocumenten en maatregelkaarten laten opstellen. De provincie maakt samen met haar partners een uitvoeringsplan voor de realisatie van maatregelen voor Natura2000 en de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Voor het realiseren van de EHS en de Ontwikkelopgave Natura2000 en PAS zijn landbouwgronden nodig. Deze gronden worden gebruikt voor het realiseren van nieuwe natuur of om maatregelen te nemen voor de naastgelegen natuurgebieden. Deze maatregelen zorgen veelal voor vernatting van de gronden en/of hebben betrekking op minder of geen bemesting. Hierdoor worden deze gebieden minder of ongeschikt voor de landbouw.

Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken kleur' en de Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Met de vaststelling van het nieuwe Omgevingsbeleid is invulling gegeven aan de:

  • 1. verdieping van de thema’s energietransitie, logistiek, agro & food, bestaand bebouwd gebied en ondergrond;
  • 2. verruiming van de mogelijkheden voor het (onder voorwaarden) toekennen van een woonbestemming aan permanent bewoonde recreatiewoningen;
  • 3. aanpassing van de Omgevingsvisie aan de huidige tijd met het verleidelijke verhaal van Overijssel. Hoe ziet Overijssel er in 2030 uit, met doorkijk naar 2050?;
  • 4. verwerking van reeds genomen PS besluiten over de onderwerpen ADT/TBT, drinkwater/grondwaterbeleid, landgoederen, cultuurhistorie (CHW-kaart), mobiliteit, natuur,ondergrond, ruimtelijk economisch beleid, veiligheid en gezondheid (modernisering milieubeleid), water, luchtvaartbeleid, rode draden duurzaamheid, sociale kwaliteit en ruimtelijke kwaliteit, bestuursfilosofie, instrument reprogrammeren, instrument ladder duurzame verstedelijking;
  • 5. uitvoering in de context van ‘de andere overheid’ en de participatiesamenleving.


Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Door de Omgevingsvisie is het eerdere detailkader, zoals o.a. 'Rood voor Rood', vervallen en is er een nieuw document opgesteld: de 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' (KGO). KGO is vastgelegd in de provinciale verordening (artikel 2.1.6). De KGO gaat er vanuit dat er ruimte is voor grootschalige uitbreidingen en nieuwe functies in het buitengebied, uitsluitend indien hier sociaal economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn en er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.


Het voorliggende plan betreft een plan waarbij 1.007 m2 aan landschapsontsierende agrarische bebouwing wordt gesloopt. Ter compensatie wordt één woningbouwkavel gerealiseerd, en wordt het erf landschappelijk ingepast. De gehele ruimtelijke ontwikkeling is in balans en 'met gesloten beurs'. Dit betekent dat de opbrengst van de te realiseren woningbouwkavel wordt geinvesteerd in ruimtelijke kwaliteit. Het plan behelst geen verlies aan ecologische en landschappelijke waarden, maar juist een aanmerkelijke winst. Het betreft een ontwikkeling die goed past in de omgeving, aansluitend op de gebiedskenmerken, qua schaal en impact goed inpasbaar is en het gehele plan heeft, naast een groot particuliere belang, ook een maatschappelijk belang, aangezien o.a. een grote hoeveelheid aan landschapsontsierende bedrijfsgebouwen wordt gesloopt. De kwaliteitseisen uit het opgestelde inrichtingsplan zijn daarbij vastgelegd in de regels van dit bestemmingsplan, door deze als voorwaardelijke verplichting op te nemen. Hiermee voldoet het plan aan het KGO-beleid, zoals vastgelegd in artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus. Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de Omgevingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. De volgende niveaus komen aan de orde.

  • 1. Generieke beleidskeuzes;
  • 2. Ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. Gebiedskenmerken.

1. Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, Rijk of de provincie. Deze keuzes kunnen bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn of niet. Het uitvoeringsmodel vraagt bij nieuwe ontwikkelingen dus eerst te kijken naar het niveau van generieke beleidskeuzes. Hierbij gaat het om de normen van de SER-ladder, de EHS/NNN, externe veiligheid, ligging in het grondwaterbeschermingsgebied, waterveiligheid etc.

In dit voorliggende plan is sprake van herstructurering. Het gaat om de transformatie van een agrarisch erf naar een woonerf. Er wordt enerzijds landschapsontsierende bedrijfsbebouwing gesaneerd, en anderzijds wordt een nieuwe woningbouwkavel gerealiseerd. Per saldo is er een afname van bebouwd oppervlakte. De locatie ligt daarnaast in het Nationaal Landschap Noordoost-Twente. Dit betreft een afwisselend en kleinschalig landschap met grote hoogteverschillen, bronnen, beken, houtwallen, bossen en landgoederen. Het voorliggende plan, waarbij een groot oppervlak aan landschapsontsierende schuren wordt gesloopt, en waarbij het erf landschappelijke wordt ingepast op een wijze die passend is in dit gebied, tast de waarden en kenmerken van het Nationaal Landschap niet aan.

Geconstateerd wordt dat het voorliggende plan aangaande deze generieke beleidskeuzes niet op belemmeringen stuit.

2. Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vormgegeven.

Het plangebied aan de Kloosteresweg 1 ligt in het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalige landschap' (zie afbeelding 6). Bij dit perspectief ligt het accent op de agrarische productie; het zijn gebieden voor landbouw die bijdragen aan de kwaliteit van de grote open cultuurlandschappen. Dit ontwikkelingsperspectief omvat twee aspecten. Enerzijds open gebieden waar verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw royaal de ruimte krijgt en anderzijds gaat het om landbouwontwikkelingsgebieden (LOG’s) die voorkomen in diverse landschapstypen en waar ruimte is voor ontwikkeling van intensieve veehouderij. Dit ontwikkelingsperspectief omvat de gebieden waar het ruimtelijk raamwerk van lanen, waterlopen, lintbebouwingen en bosstroken optimaal in harmonie zijn met deze schaalvergroting. De kwaliteitsambitie is om de diverse landschappen herkenbaar te houden ten opzichte van elkaar en verschillen en contrasten binnen deze landschappen te accentueren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPKLOOSTERESWG1-VG01_0006.png"

Afbeelding 6: Weergave ontwikkelingsperspectief Kloosteresweg 1 (bron Omgevingsvisie Overijssel)

De voorgenomen ontwikkeling, waarbij landschapsontsierende agrarische bebouwing (inclusief erfverharding) wordt gesloopt en één nieuwe woningbouwkavel wordt gerealiseerd, past binnen dit ontwikkelingsperspectief. Hoewel het agrarische erf wordt omgevormd naar een woonerf, worden geen omliggende agrarische bedrijven in hun ontwikkeling beperkt (zie ook paragraaf 5.7 uit deze toelichting). Het erf past bij de maat en schaal van het landschap en het erf wordt landschappelijk ingepast met inheems plantmateriaal.

3. Gebiedskenmerken

In het provinciale beleid zijn voor alle gebieden gebiedskenmerken aangegeven. Het beleid voor deze gebiedskenmerken is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de provinciale verordening. Hierin is bepaald dat inzichtelijk moet worden gemaakt dat voldaan wordt aan dit beleid. Wanneer in het beleid normerende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze normerende uitspraken. Wanneer in het beleid richtinggevende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze richtinggevende uitspraken. De gebiedskenmerken zijn opgenomen in verschillende lagen; de natuurlijke laag, de agrarische cultuur laag, de stedelijke laag en de lust- en leisurelaag. Op basis van deze kenmerken is er ingezoomd op het projectgebied en gekeken welke specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven (normerend en richtinggevend) voor ruimtelijke ontwikkelingen van toepassing zijn.

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag is ontstaan doordat abiotische en biotische processen inwerken op de ondergrond van bodem en geologie. Van oudsher bestaat er een sterke samenhang tussen het natuur- en watersysteem. Vervolgens heeft de natuurlijke laag plek en betekenis gekregen in het menselijke occupatieproces. Lange tijd is de natuurlijke laag sturend geweest voor een groot deel van de ruimtelijke ontwikkelingen. Mensen vestigden zich op de droge plekken en wegen werden aangelegd bij goed doorwaadbare plekken in de beek. Pas de laatste eeuw is deze samenhang door technische mogelijkheden verminderd en zijn de kwaliteiten van de natuurlijke laag aangetast. Het beter afstemmen van de ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag, kan voorkomen en er voor zorgen dat natuurlijke kwaliteiten weer medebepalend worden. Het plangebied is gelegen in Stuwwallen-gebied (zie afbeelding 7).

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPKLOOSTERESWG1-VG01_0007.png"

Afbeelding 7: Uitsnede gebiedskenmerkenkaart Omgevingsvisie Provincie Overijssel, kaartlaag 'natuurlijke laag'.

De stuwwallen bestaan uit aardlagen die tijdens de ijstijd zijn opgestuwd. Door de vaak grote hoogteverschillen zijn ze nu nog goed zichtbaar. De stuwwallen hebben als regionale inzijggebieden een belangrijke functie in het watersysteem. Het zijn de ingangen van regionale en lokale stelsels van grondwaterstromen. Lagen met diverse bodemsamenstelling zijn scheef gesteld, waardoor er voedselrijker en armere, waterdoorlatende en ondoorlatende lagen direct naast elkaar kunnen liggen. Zo bestaan de Twentse stuwwallen voor een groot deel uit tertiaire klei en keileem. Hierdoor zijn ze overwegend nat en komen er talrijke brongebieden voor. De ambitie is het eigen karakter van de afzonderlijke stuwwallen te behouden en versterken. De inzet is het reliëf daarbij beeldbepalend te laten zijn. Door bijvoorbeeld de overgangen naar andere landschappen te accentueren en door de zichten erop en er vanaf te versterken. Uitgangspunten vanuit de natuurlijke laag zijn:

Normerend

  • Stuwwallen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de hoofdlijnen van het huidige reliëf.

Richtinggevend

  • Als ontwikkelingen plaatsvinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en van de overgang tussen stuwwal en omgeving;
  • Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan versterking van de potentiële natuurlijke kwaliteiten van de 'natte voet' van de stuwwal (kwelzone, brongebied) en deze beter zichtbaar maken.

In het voorliggende plan betreft een ontwikkeling op een bestaand erf. Er worden daarbij schuren gesloopt een het kenmerkende reliëf wordt hierbij niet aangetast. Het plan draagt bij aan het beter beleefbaar maken van het bestaande reliëf in het gebied, door onder andere de sloop van schuren en stallen en het toevoegen van inheemse beplanting op de juiste plekken op het erf. De inrichtingseisen uit het inrichtingsplan zijn als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan.

Laag agrarische cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen, daardoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan. Afhankelijk van de stand van de techniek en de beschikbaarheid van meststoffen is door de eeuwen heen een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing gegroeid. Dit verschil in tijd geeft mede richting aan de ontwikkeling van deze gebieden. Binnen de regionale landschappen is er vaak op korte afstand sprake van verschillen: de es, de flank en het beekdal. Het plangebied ligt in het Essenlandschap (zie afbeelding 8).

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPKLOOSTERESWG1-VG01_0008.png"

Afbeelding 8: Uitsnede gebiedskenmerkenkaart Omgevingsvisie Provincie Overijssel, kaartlaag 'agrarisch cultuurlandschap'.

Het essenlandschap bestaat uit een samenhangend systeem van essen, flanken, lager gelegen maten- en fliergronden en kenmerkende bebouwing rond de es. Het landschap is geordend vanuit de erven en de essen, de eeuwenoude akkercomplexen die op de hogere dekzandkoppen en flanken van stuwwallen werden aangelegd. Eeuwenlange bemesting - met heideplaggen en stalmest - heeft geleidt tot een karakteristiek reliëf met soms hoge stijlranden. De dorpen en erven lagen op de flanken van de es, op overgang naar het lager gelegen maten- en flierenlanden. Het landschapsbeeld is afwisselend en contrastrijk, volgend aan de organische patronen van het natuurlijke landschap. Typerend zijn de losse hoeven rond de es en de esdorpen met hun karakteristieke boerderijen en herkenbaar dorpssilhouet met vaak de kerktoren als markant element. Het betreffen grote erven, met grove volumes en zware beplantingen. De ambitie is het behouden van de es als ruimtelijke eenheid en het versterken van de contrasten tussen de verschillende landschapsonderdelen: grote open maat van de essen, het mozaïek van de flank van de es, de open beekdalen en vroegere heidevelden. De samenhang hiertussen krijgt opnieuw vorm en inhoud door accentuering van de verschillende onderdelen en overgangen. De flank van de es biedt eventueel ruimte voor ontwikkelingen, mits de karakteristieke structuur van erven, beplantingen, routes en open ruimtes wordt versterkt.

Normerend:

  • De essen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de karakteristieke openheid, de huidige bodemkwaliteit en het huidige reliëf.
  • Op de flanken krijgen de kleinschalige landschapselementen, zoals houtwallen, bosjes, zandpaden, karakteristieke erven en beeldbepalende open ruimte daartussen, een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van dit kleinschalige patroon.

Richtinggevend:

  • Als ontwikkelingen plaats vinden in het essenlandschap, dan krijgen deze in de flanken een plaats, met respect voor en bijdragend aan de aanwezige bebouwingsstructuren (lint, erf) en versterking van het landschappelijk raamwerk.

Met het voorliggende plan worden landschapsontsierende schuren gesloopt die het erf verstoren. De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats binnen de contouren van het huidige erf aan de Kloosteresweg 1, waarbij het landschappelijke raamwerk wordt versterkt Het inrichtingsplan houdt rekening met de leesbaarheid van het landschap en het verschil in hoog en laag. De inrichtingseisen uit het inrichtingsplan zijn als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan.

Stedelijke laag

In de stedelijke laag is de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen een belangrijk ordenend principe. Efficiëntie en nabijheid zijn belangrijke vestigingsoverwegingen. Daarbij wordt kwaliteit, eigenheid en onderscheidend vermogen van de regio steeds belangrijker. Agrarische erven hebben van oudsher een hele sterke binding met het landschap. Vanuit het erf werden de omliggende gronden in cultuur gebracht en vervolgens eeuwenlang bewerkt. Bijzonder is dat elk landschap zijn eigen erftype heeft. De opbouw, erfbebouwing, erfbeplantingen en relaties met de omliggende gronden zijn specifiek voor het betreffende landschapstype, alsof in het erf de genen van het landschap besloten liggen. Bij de transformatie van erven in het landelijk gebied vervalt vaak de vanzelfsprekende samenhang tussen erf en landschap. De ambitie is de erven levend te houden, verbonden met het landschap. Uitgangspunten vanuit de stedelijke laag met betrekking tot het plangebied:

  • Bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit;
  • Behoud en versterking kenmerkende erfstructuur en volumematen;
  • Behouden robuuste ensemble;
  • Koppelen erf aan landschap.
  • Toegankelijkheid landschap verbeteren.

Met deze uitgangspunten is waar mogelijk rekening gehouden in het erfontwikkelingsplan. Zo wordt de ruimtelijke kwaliteit verbeterd (landschappelijk inpassing en sloop landschapsontsierende schuren) en is het erf gekoppeld aan het landschap.

Laag van de beleving

De laag van de beleving is het domein van de belevenis, betekenis en identiteit. Deze laag voegt eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken, en recreatieve routes, maar benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis. Het belevingsaspect en identiteit worden steeds belangrijker pijlers van ruimtelijke kwaliteitsbeleid. De Laag van de beleving heeft geen directe invloed op het plan.

Conclusie gebiedskenmerken

In het inrichtingsplan (zie Bijlage 1) is rekening gehouden met de uitgangspunten die voortkomen uit de geldende gebiedskenmerken. De inrichting van het plangebied draagt bij aan het herstellen van karakteristieken en de schaal van het landschap.

Conclusie provinciaal beleid

Het voorliggende ruimtelijke plan past binnen het provinciale beleid, zoals ook vastgelegd in de provinciale verordening. Het plan past binnen het geldende ontwikkelingsperspectief en is uitgewerkt op basis van de gebiedskenmerken.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Rood voor Rood met gesloten beurs 2014

Voor de transformatie van (voormalige) agrarische erven tot woonerven heeft de gemeente Tubbergen specifiek 'Rood voor Rood-beleid', wat in 2014 gedeeltelijk is aangepast. Dit beleid is verwoord in de beleidsnotitie 'Rood voor Rood met gesloten beurs 2014'. Het voorliggende plan (zie Bijlage 1) is opgesteld op basis van dit Rood voor Rood-beleid van de gemeente Tubbergen.

Het hoofddoel van de beleidsnotitie is het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied. De realisatie van dit doel vindt plaats door de sloop van landschapsontsierende voormalige agrarische bedrijfsgebouwen en door overige verbeteringen van de ruimtelijke kwaliteit. De beleidsregeling geldt ook voor solitaire niet-agrarische gebouwen in het buitengebied. In deze gevallen is sprake van het leveren van maatwerk (in overleg met de provincie). Om de realisatie mogelijk te maken mogen op planologisch verantwoorde locaties (in principe op de projectlocatie zelf) één of meerdere woningen worden gebouwd. Uitgangspunt is dat uit de opbrengsten van de bouwkavel(s), de sloopkosten en andere investeringen in de ruimtelijke kwaliteit worden bekostigd. De initiatiefnemer mag 30% van de gecorrigeerde vervangingswaarde van de te slopen bebouwing behouden. Uitgangspunt is daarbij dat minimaal 1.000 m2 aan landschapsontsierende voormalige agrarische schuren wordt gesloopt. Wanneer er een veelvoud wordt gesloopt, en het voor het afdekken van de sloopkosten en 30% van de gecorrigeerde vervangingswaarde noodzakelijk is, kan er een tweede bouwkavel worden verkregen. Het specifieke 'Rood voor Rood-beleid' bevat daarbij nog veel andere voorwaarden. Zo moet bijvoorbeeld in principe worden teruggebouwd op dezelfde locatie.

Het voorgenomen plan voldoet aan het 'Rood voor Rood-beleid'. Er wordt 1.007 m2 aan landschapsontsierende schuren gesloopt, waarvoor ter compensatie één woningbouwkavel wordt gerealiseerd. Dit is nodig voor het afdekken van de sloopkosten en 30% van de gecorrigeerde vervangingswaarde. Alle landschapsontsierende bebouwing wordt gesloopt, inclusief erfverharding etc. Een bestaande schuur blijft behouden (de voormalige ligboxenstal). De schuur gaat dienst doen als opslag (o.a. voor machines waarmee omliggende gronden worden onderhouden) en voor hobbyvee. Deze schuur wordt na de ontwikkeling van het erf volledig opgeknapt, en door een goede materialisatie landschappelijk ingepast. De schuur heeft een oppervlakte van 635 m2. De nieuwe woningbouwkavel wordt gerealiseerd binnen de contouren van het huidige erf, en er wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing. Qua oppervlakte- en inhoudsmaten van de toegestane bebouwing wordt aangesloten op de regels van het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016'.

3.3.2 Casco-benadering in Noordoost-Twente

Alterra heeft voor de gemeenten in Noordoost-Twente een generieke methode beschreven om vorm te geven aan de doelen voor het Nationaal Landschap: behoud en ontwikkeling van het landschap inclusief al haar functies. In relatie tot het provinciaal beleid is de casco-benadering een middel om invulling te geven aan het fenomeen 'ruimtelijke kwaliteit' en de uitvoering aan de kwaliteitsagenda van de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel. De casco-benadering leidt tot een landschap waarin de afzonderlijke landschapstypen beter van elkaar te onderscheiden zijn. Hierdoor wordt de variatie van landschappen in Noordoost-Twente beter beleefbaar en geeft ook richting aan toekomstige initiatieven.

In de praktijk werkt de casco-benadering met het principe dat landschapselementen die tot het casco behoren niet verplaatst mogen worden. De landschapselementen buiten het casco mogen wel worden verplaatst, mits voldaan is aan de spelregels voor compensatie.

Afbeelding 9 bevat een weergave van de 'casco-kaart'. Op het erf aan de Kloosteresweg 1 worden geen elementen verwijderd die onderdeel uitmaken van het casco.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPKLOOSTERESWG1-VG01_0009.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPKLOOSTERESWG1-VG01_0010.png"

Afbeelding 9: Uitsnede Casco-kaart, weergave Kloosteresweg 1 en directe omgeving

3.3.3 Welstandsnota

In dit bestemmingsplan is een juridische regeling opgenomen over de wijze waarop gronden mogen worden gebruikt en in welke mate ze mogen worden bebouwd. De beoordeling van de stedenbouwkundige en architectonische vormgeving van bouwwerken vindt plaats aan de hand van de Welstandsnota Dinkelland-Tubbergen. De welstandnota geeft regels voor het gehele buitengebied. De welstandsnota gaat uit van 'bestaande toestand'. Met nieuwe ontwikkelingen, zoals 'Rood voor Rood-projecten', wordt geen rekening gehouden. En als wel sprake is van nieuwe ontwikkelingen wordt ervan uitgegaan dat deze moeten samenhangen met de bestaande (bedrijfs-)bebouwing op het erf. In geval van 'Rood voor Rood-projecten' verdwijnt deze juist. De gebiedsgerichte criteria in de welstandnota zijn bovendien onvoldoende geschikt om de gewenste hoogwaardige kwaliteit te bereiken. Om deze redenen wordt gelijktijdig met het bestemmingsplan voor dit project ook het 'Beeldkwaliteitsplan Rood voor Rood' vastgesteld.

3.3.4 Beeldkwaliteitsplan Rood voor Rood

In het 'Beeldkwaliteitsplan Rood voor Rood' (zoals opgenomen in Bijlage 3 van deze toelichting) wordt onderscheid gemaakt tussen 'Oud landschap' en 'Jong landschap'. Het plangebied aan de Kloosteresweg 1 ligt in 'Oud Landschap'. In dit gebied wordt geadviseerd een iets conservatievere insteek te kiezen dan in de jongere landschapstypes. Dit heeft betrekking op situering, volume, kapvorm, detaillering en kleurgebruik. In dit gebied zijn de grote pannen gedekte zadelkappen (met name rood) en rechte topgevel (eventueel bekleed met hout) kenmerkend. Woningen hebben een duidelijke voor- en achterzijde. Waarbij de achterzijde grenst aan het erf, en de voorzijde naar het landschap gericht is. Bij de oudere erven komt incidenteel een gevelbeëindiging door middel van een wolfseind voor. In dit gebied wordt aandacht besteed aan de detaillering, waarbij daken vaak beëindigd worden met een windveer. Nieuwe type bouwvormen en retro-types zoals notariswoning verdragen zich slecht met de kenmerken van dit gebied.

De te realiseren nieuwe bebouwing aan de Kloosteresweg 1 zal aan deze beeldkwaliteitscriteria moeten voldoen.

3.3.5 Conclusie gemeentelijk beleid

Het voorliggende ruimtelijke plan past binnen het gemeentelijke beleid. De te realiseren bebouwing zal daarbij moeten voldoen aan de criteria zoals opgenomen in het 'Beeldkwaliteitsplan Rood voor Rood'.

Hoofdstuk 4 Waardentoets

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de waardentoets beschreven. Hieronder vallen natuur, archeologie, cultuurhistorie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met betrekking tot de gewenste ontwikkeling.

4.2 Natuurwaarden

Bescherming in het kader van de natuurwet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Soortenbescherming is geregeld in de Wet natuurbescherming. Gebiedsbescherming betreft o.a. regelgevingen m.b.t. Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland (NNN) en bescherming houtopstanden.

Soortenbescherming

De Wet natuurbescherming richt zich o.a. op de bescherming van soorten. Hierbij wordt uitgegaan van het 'nee, tenzij'-principe. Bepaalde handelingen, waaronder ruimtelijke ingrepen waarbij beschermde soorten in het geding zijn, zijn slechts bij uitzondering en onder voorwaarden mogelijk. Centraal hierbij staat de zorgplicht. Dit houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving. Door middel van een Toetsing Wet natuurbescherming (door Eelerwoude) is er getoetst of er bij het voorgenomen plan sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. De toetsing is bijgevoegd (Bijlage 4 van de toelichting). Op basis van de toetsing is beoordeeld of er voor de voorgenomen ingreep in het plangebied procedurele gevolgen zijn betreffende de Wet natuurbescherming en overige relevante wetgeving.

Het plangebied aan de Kloosterersweg 1 betreft potentieel leefgebied voor enkele algemeen voorkomende soorten (grondgebonden zoogdieren en amfibieën) en zwaarder beschermde soorten (gebouwbewonende vleermuizen en broedvogels). Significant negatieve effecten zijn uit te sluiten mits de onderstaande maatregelen en werkwijze worden gehanteerd.

  • Om te allen tijde voldoende alternatieve (zomer)verblijfplaatsen voor de gewone grootoorvleermuis aan te bieden is het noodzakelijk vier kasten aan te brengen (bijvoorbeeld vleermuiskast Chillon van Vivara (www.vivara.nl)).
  • Betreffende kasten worden aan de te behouden ligboxenstal geplaatst op minimaal 3 meter hoogte. Bij voorkeur aan de oostgevel, zodat de kasten niet te warm worden gedurende dagen met zon.
  • De grupstal dient te worden gesloopt buiten de kwetsbare periode (zomerperiode), de bebouwing kan in het winterhalfjaar worden gesloopt.
  • De aanwezige nestkasten aan de te slopen jongveestal dienen te worden vervangen en worden aangebracht aan de te behouden ligboxenstal.
  • Verder dient er bij de werkzaamheden rekening gehouden te worden met nesten van vogels en de algemene zorgplicht.

Gebiedsbescherming

Natura 2000

In de directe omgeving van het plangebied liggen diverse Natura 2000-gebieden. Op ongeveer 5 km afstand ligt het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Springendal en Dal van de Mosbeek. De aard van de voorgenomen werkzaamheden en ontwikkeling maakt dat de effecten uitsluitend tot het plangebied of in de zeer directe zone eromheen beperkt blijven. Gezien de afstand tot de Natura 2000-gebieden, de invulling van de tussenliggende gebieden en de voorgenomen werkzaamheden is er derhalve geen reden om aan te nemen dat er kans is op een belemmering van de kernopgaven van het Natura 2000-gebied, zij het door een rechtstreekse invloed, cumulatieve invloed of externe werking. Een toetsing op grond van de Wet natuurbescherming wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied en omliggende gebied maakt geen onderdeel uit van de Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het plangebied ligt op ongeveer 500 meter van begrensd NNN-gebied. Met de voorgenomen werkzaamheden worden geen negatieve effecten verwacht op de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN. Van afname van areaal is geen sprake, tevens worden geen effecten verwacht die de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN significant aantasten. Een toetsing aan het NNN-beleid wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Bescherming van houtopstanden

Het omhakken of rooien van bossen is niet zomaar toegestaan in de Wet natuurbescherming. Dit geldt ook bij het rooien of het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging van bomen tot gevolg hebben. Er worden binnen het plangebied enkele bomen gekapt. Deze bevinden zich op het erf. Bomen die onderdeel uit maken van een erfbeplanting vallen niet onder beschermde houtopstanden. Er is geen sprake van herplantplicht of meldingsplicht.

Slotconclusie

Het voorgenomen plan is, met betrekking tot gestelde eisen vanuit de natuurbescherming, uitvoerbaar. Wel dienen, betreffende soortenbescherming, de genoemde maatregelen genomen te worden.

4.3 Archeologische waarden

Aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden. Op basis van het verdrag van Malta en de wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologische erfgoed zoveel mogelijk terplekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn. Betreffende archeologie heeft de gemeente Tubbergen een archeologische verwachtings- en advieskaart opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPKLOOSTERESWG1-VG01_0011.png"

Afbeelding 10: Uitsnede archeologische verwachtings- en advieskaart, gemeente Tubbergen

Op de archeologische verwachtings- en advieskaart van de gemeente Tubbergen is aangegeven dat het plangebied ligt in een gebied welke is aangeduid als 'stuwwalhellingen met droge zandige en/of grindrijke bodems' (zie afbeelding 10). Voor dit gebied geldt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is in plangebieden groter dan 2500 m², bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 2500 m² geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek. Het gebied aan de oostzijde van het erf is aangeduid als een gebied waar reeds verstoring heeft plaatsgevonden.

In het voorliggende plan blijven de ingrepen in de bodem ruim onder de grens van 2500 m2. Nader archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

4.4 Cultuurhistorische waarden

De monumentenzorg is gebaseerd op drie pijlers (o.a. geborgd in de Erfgoedwet):

  • 1. Cultuurhistorische belangen meewegen in ruimtelijke ordening.
  • 2. Krachtiger en eenvoudiger regelgeving.
  • 3. Bevorderen van herbestemmingen.

Historische gebouwen, complexen, terreinen en landschappen kunnen hun functie en daarmee hun gebruik verliezen. Dit kan leiden tot verval, waardoor belangrijke cultuurhistorische waarden verloren gegaan. Het toekennen van een andere bestemming kan bijdragen aan het behoud.

Op het erf is één niet-landschapsontsierende schuur aanwezig (dit betreft geen monument). Er is onderzocht of deze niet-landschapsontsierende schuur behouden kan blijven. Uitgebreid onderzoek door deskundigen heeft uitgewezen dat de staat zodanig is dat deze niet kan worden behouden. De schuur wordt daarom gesloopt, samen met de andere schuren.

Met het voorliggende plan worden geen cultuurhistorische waarden aangetast.

4.5 Hydrologie en watertoets

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundigedoelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie.

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied. De provincie werkt nauw samen met Waterschappen om haar ambities te realiseren. Hiervoor hebben de waterschappen eigen regionale waterbeheerplannen opgesteld.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. In het waterbeheerplan wordt het waterbeleid beschreven voor de primaire taakgebieden van het waterschap:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water;
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water;
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water;
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.

Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De waterschappen adviseren bij ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplannen) om te komen tot een duurzame ruimtelijke inrichting. Met de (digitale) Watertoets kan het waterschap haar waterbelangen inbrengen in de ruimtelijke planvorming.

Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Wateraspecten plangebied

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1.500 m2 (het verhard oppervlak neemt af). Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone van een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied. In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via een gescheiden stelsel, waarbij hemelwater wordt geinfiltreerd.

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt door het waterschap een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 cm ten opzichte van de gemiddelde hoogste rondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 cm boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. In het plan wordt er naar gestreefd dit voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.

Watertoets

De initiatiefnemer heeft het waterschap Vechtstromen op 11 februari 2019 geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen.

Hoofdstuk 5 Milieutoets

5.1 Inleiding

Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:

  • bodem;
  • geluid;
  • geur;
  • luchtkwaliteit;
  • externe veiligheid;
  • bedrijven en milieuzonering;
  • vormvrije m.e.r.-beoordeling;
  • verkeer en parkeren.

5.2 Bodem

Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling. Hiertoe is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 5 van de toelichting.

Resultaten veldwerk

De bovengrond van de locatie is beschouwd als verdacht voor de aanwezigheid van asbest. De twee locaties van de bovengrondse dieseltanks zijn als verdachte deellocaties beschouwd. In totaal zijn 5 inspectiegaten gegraven en zijn er 7 boringen verricht, waarvan twee tot 2.7 meter diepte. Deze twee boringen zijn afgewerkt tot peilbuis. Gebleken is dat de bodem voornamelijk bestaat uit matig fijn zand en sterk zandig leem. Plaatselijk zijn in de bodem resten puin en sporen baksteen aangetroffen. Het freatische grondwater is in peilbuizen A1 en B1 aangetroffen op 1.10 en 1.20 meter min maaiveld. Door de veldwerker zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen.

Resultaten chemische analyses

Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:

  • de bovengrond (BG) is niet verontreinigd;
  • de bovengrond ter plaatse van de dieseltank in de werkplaats (A - BG) is niet verontreinigd met minerale olie;
  • de bovengrond ter plaatse van de dieseltanks ten noorden van de kapschuur (B - BG) is licht verontreinigd met minerale olie;
  • de ondergrond (OG) is niet verontreinigd;
  • het grondwater (peilbuis A1) is zeer licht verontreinigd met barium en zink;
  • het grondwater ter plaatse van de dieseltanks ten noorden van de kapschuur (peilbuis B1) is niet verontreinigd met minerale olie, aromaten (BTEX) of naftaleen.

Resultaten asbestanalyses

Uit de resultaten van de asbestanalyse blijkt dat het mengmonster van de fijne fractie MM FF - Gat 4, 5 en 6 geen asbest bevat.

Hypothese

De hypothese "onverdachte locatie" is verworpen, aangezien enkele overschrijdingen van de streefwaarden zijn aangetoond. De hypothese “verdacht van aanwezigheid van asbest” voor de bovengrond is verworpen, aangezien er geen asbest is aangetoond. De hypothese "verdachte locatie" voor de bovengrondse dieseltank in de werkplaats is verworpen, aangezien geen overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden zijn aangetoond. De hypothese "verdachte locatie" voor de bovengrondse dieseltanks ten noorden van de kapschuur is aangenomen, aangezien een overschrijdingen van de achtergrondwaarden is aangetoond.

Conclusies en aanbevelingen

In de bovengrond en in het grondwater zijn enkele lichte verontreinigingen aangetoond. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.

Slotconclusie

Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen bouw van een woning met bijgebouw, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

Aanvullend bodemonderzoek

Aangezien niet het volledige terrein was onderzocht, waarvan de bestemming wijzigt, is voor dit deel van het terrein het vooronderzoek uitgebreid. Dit vooronderzoek is opgenomen in Bijlage 6. Gebleken is dat aan de oostzijde van de aanwezige kapschuur een asbestverdachte druppelzone aanwezig is. Ter plaatse van de kippenren bevindt zich een uitbouw met asbestgolfplaten. De uitbouw is beschadigd en het terrein is verdacht voor de aanwezigheid van asbest. Het overige deel van het terrein waar de bestemming wijzigt kan als onverdacht worden beschouwd. De verdachte plekken zijn nader onderzocht. De eindconclusie is dat er uit milieukundig oogpunt geen bezwaar is tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

5.3 Geluid

Een teveel aan geluid kan hinderlijk zijn en de gezondheid schaden. De Wet geluidhinder stelt daartoe voorkeursgrenswaarden en maximale grenswaarden voor wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai.

Wettelijk kader

De Wet geluidhinder is op 1 januari 2007 van kracht geworden. In artikel 74 van de Wet geluidhinder is bepaald dat alle wegen een geluidszone hebben. Dit is de zone langs een weg waarbinnen akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Uitzondering hierop zijn de wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/h. De breedte van de zone hangt af van het aantal rijstroken en de ligging van de weg in stedelijk dan wel buitenstedelijk gebied.

Bestaande situaties

Bestaande situaties hoeven niet getoetst te worden bij het vaststellen van een bestemmingsplan. De feitelijke of toekomstige geluidbelasting speelt juridisch geen rol bij het opnieuw vaststellen van bestaande situaties binnen het plangebied. De regels voor geluid in de woning zijn opgenomen in het Bouwbesluit. Voor bestaande woningen met een te hoge geluidbelasting bestaat er een saneringsregeling. Hiervoor komen alleen woningen in aanmerking die in 1986 vanwege het geluidsaspect wegverkeer een te hoge geluidbelasting ondervonden.

Nieuwe ontwikkelingen

Volgens de Wet geluidhinder dient bij de realisatie van een nieuwe weg en/of nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de geluidszones van de wegen, onderzoek plaats te vinden naar de geluidsbelasting op de geluidsgevoelige bestemmingen.

Onderzoek plangebied

De nieuwe woonbestemming, waarbij één nieuwe woning wordt gerealiseerd aan de Kloosteresweg 1, is geluidsgevoelig. De wet stelt dat in principe de geluidsbelasting op de gevel van woningen niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB), dan wel een nader bepaalde waarde (hogere grenswaarde). Onder deze waarde hoeft wettelijk gezien aan verkeerslawaai geen aandacht te worden besteed.

De nieuwe woning wordt gerealiseerd op ruime afstand van de Kloosteresweg. Deze afstand bedraagt circa 125 meter. Aangezien er ook geen andere geluidsbronnen in de nabije omgeving aanwezig zijn, is het aannemelijk dat de geluidsbelasting op de gevel van de nieuw te bouwen woning ruim onder de 48 dB ligt. Een akoestisch onderzoek is dan ook niet nodig.

5.4 Geur

Een nieuwe bouwkavel is niet vergunningsplichtig vanuit de Wet milieubeheer. In relatie tot vergunde rechten van omliggende veehouderijen geldt op grond van artikel 14, lid 2 onder c van de Wet geurhinder en veehouderij voor een nieuwe bouwkavel op grond van een 'Rood voor Rood-regeling' (of daarmee gelijk te stellen) een minimale afstand van 50 meter buiten de bebouwde kom ten opzichte van agrarische bedrijven van derden. Het bouwblok van het dichtsbij gelegen agrarische bedrijf (hier zit geen intensieve veehouderij meer gevestigd) ligt op meer dan 85 meter van de dichtstbijzijnde gevel van de nieuw te realiseren woning. Dit is buiten de minimale afstand die voortkomt uit de Wet geurhinder en veehouderij.

5.5 Luchtkwaliteit

Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In titel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder andere beschreven wanneer en hoe overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt.

In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen, hoeven niet meer te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor projecten die niet in betekende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën opgenomen (de projectlocatie valt onder: inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Met betrekking tot de voorgenomen ontwikkeling geldt dat een woningbouwlocatie niet in betekende mate bijdraagt wanneer deze niet meer dan 1.500 woningen omvat.

De voorgenomen ontwikkeling is met één nieuwe woning zo kleinschalig (<1.500 woningen), dat deze niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Een nader onderzoek is derhalve niet van toepassing op de ontwikkeling.

5.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving door onder andere productie, opslag, verlading en gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Vanaf 1 januari 2010 zijn er strikte risicogrenzen die in milieuvergunningen en bestemmingsplannen moeten worden vastgelegd. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Dit gaat concreet om bedrijven die risicovol zijn, vervoer van gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water, en transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Externe veiligheid kan op twee manieren ingedeeld worden:

  • Transportrisico behandelt de externe veiligheid langs transportassen waarover of waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, zoals spoorlijnen, buisleidingen en snelwegen.
  • Risico bij inrichtingen gaat over externe veiligheid rond bedrijven waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt, bijvoorbeeld tankstations met LPG-verkoop.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten om afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Er wordt gewerkt met een plaatsgebonden risicocontour (PR) en een groepsgebonden risico (GR):

  • In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen, kleinere kantoren) niet of niet zonder meer worden opgericht. Het Bevi gaat uit van een PR-contour 10-6/jr.
  • Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsgebonden risico (GR). Het groepsgebonden risico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron. Het aantal personen dat in de omgeving van de bron verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Voor het GR geldt geen harde juridische norm, maar is een zogenaamde oriënterende waarde.

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is vanaf 1 januari 2011 het toetsingskader bij planontwikkeling in de nabijheid van hogedrukaardgasleidingen en overige leidingen met gevaarlijke stoffen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft grondslag in de Wet Milieubeheer (Wm) en in de Wro.

Om uitspraken te kunnen doen over de extrene veiligheid is de Risicokaart geraadpleegd (zie afbeelding 11 voor een uitsnede van de risicokaart). Ter plaatse van de locatie of in de omgeving ervan zijn geen risicovolle inrichtingen, infrastructuur of buisleidingen aanwezig. Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPKLOOSTERESWG1-VG01_0012.png"

Afbeelding 11: Uitsnede risicokaart Overijssel

5.7 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen. Aan de hand van de richtafstanden is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie in en rondom het betreffende projectgebied. Het gaat hierbij dus enerzijds om de vraag of de voorgenomen ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat bij de nieuwe woning in ernstige mate wordt aangetast. Anderszijds gaat het om de vraag of de nieuwe woningen geen beperkende invloed op de bedrijfsvoering van bestaande inrichtingen gaan hebben.

In het voorliggende plan liggen alleen enkele agrarische bedrijven in de directe omgeving. Het dichtsbijzijnde agrarische bedrijf (geen intensieve veehouderij) ligt op meer dan 85 meter van de nieuw te bouwen woning. Zoals in paragraaf 5.4 is aangegeven, is deze afstand ruim voldoende. Het voorgenomen plan beperkt geen omliggende (agrarische) bedrijven in hun ontwikkeling en anderszijds kan worden geconcludeerd dat, op basis van bedrijven en milieuzonering, hier sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat. Binnen de richtafstand van 200 meter liggen geen intensieve veehouderijen.

5.8 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben ook wel genoemd de 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, deze geeft aan of er voor acitiviteiten en projecten beoordeeld moet worden of er een MER gemaakt moet worden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. beoordeling noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

De ontwikkeling betreft de functiewijziging van een agrarisch erf naar een woonerf, waarbij één nieuwe woning wordt gerealiseerd. Deze ontwikkeling is niet opgenomen in de D-lijst van het Besluit m.e.r. Deze activiteit wordt niet aangemerkt als (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplichtig. De locatie is niet gelegen in een kwetsbaar of gevoelig gebied dit kan worden gesteld door middel van de uitgevoerde natuuronderzoek, de waterparagraaf en de milieuonderzoeken. De ontwikkeling is daarom niet M.E.R. beoordelingsplichtig.

5.9 Verkeer en parkeren

In het voorliggende plan worden de agrarische bedrijfsactiviteiten binnen het plangebied definitef gestaakt, en wordt één nieuwe wooneenheid gerealiseerd. Deze wooneenheid brengt niet significant meer verkeersbewegingen met zich mee dan een agrarisch bedrijf. Er wordt gebruik gemaakt van de bestaande inrit. Het bestaande wegennet kan de verkeerbewegingen goed aan. Het parkeren vindt plaats op het woonerf zelf. Hier is ruimte voldoende.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit bestemmingsplan is vormgegeven.

In paragraaf 1.3 van deze toelichting is reeds aangegeven dat de realisatie van een nieuwe burgerwoning (op basis van de 'Rood voor Rood-regeling') niet past binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is voor de locatie een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Wanneer dit bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen, zal het als zelfstandig plan vigeren.

Er zijn vier typen regels opgenomen: inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en een slotregel. Deze regels sluiten waar mogelijk en relevant aan op het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' van de gemeente Tubbergen. De regels zijn opgesteld conform de SVBP2012-standaarden en er is aangesloten op de meest recente wetgeving.

6.2 Inleidende regels

In artikel 1 Begrippen is omschreven wat met de gebruikte begrippen wordt bedoeld. Het gaat om begrippen die van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifieke juridische betekenis hebben. Bij toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

In artikel 2 Wijze van meten is aangegeven hoe de maten die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, gemeten dienen te worden.

6.3 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - 1 , gaat in op de bouw- en gebruiksmogelijkheden ten behoeve van het agrarisch bedrijf. Bouwen ten behoeve van het agrarisch bedrijf is alleen toegestaan binnen het agrarisch bouwvlak. Dit artikel bevat een aantal specifieke afwijkingsmogelijkheden om onder voorwaarden van de bouwregels af te kunnen wijken.

Artikel 4 Wonen geeft aan dat binnen elk bestemmingsvlak één woning is toegestaan, binnen een bouwvlak. De nieuwe woning mag een inhoudsmaat van maximaal 1000 m3 hebben. Binnen deze bestemming zijn erf en tuin tevens toegestaan. Bijgebouwen zijn mogelijk tot de oppervlaktematen zoals deze in de regels zijn genoemd. Ook in dit artikel zijn een aantal specifieke afwijkingsmogelijkheden opgenomen.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 3 geeft aan dat het gronden betreft waarbij het behoud en de bescherming van de archeologisch en cultuurhistorisch waardevolle essen en steilranden met bijbehorende beplanting belangrijk is. Hiervoor zijn regels opgenomen.

6.4 Algemene regels

Artikel 6 t/m 9 bevatten de algemene regels. Dit zijn regels die niet specifiek aan een bestemming zijn gekoppeld, maar die altijd voor elke locatie gelden. In artikel 6 Anti-dubbeltelregel wordt bijvoorbeeld beoogd om te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan is toegestaan, bijvoorbeeld bij een toekomstige afsplitsing van het bestemmings- of bouwvlak.

Artikel 7 bevat de Algemene gebruiksregels en in artikel 8, de Algemene afwijkingsregels, worden een aantal mogelijkheden geboden om af te wijken van de bouwregels binnen diverse bestemmingen. Artikel 9 bevat de Overige regels.

6.5 Overgangs- en slotregels

Het overgangsrecht ten aanzien van bouwen en gebruik is opgenomen in artikel 10 Overgangsrecht. Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt is slechts mogelijk met afwijking van het bevoegd gezag.

Het laatste artikel is artikel 11 Slotregel . Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

In artikel art. 3.1.6 lid 1, Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is en beschreven moet worden hoe burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Overleg

Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld is dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

Het voorgenomen plan past binnen het vastgestelde gemeentelijke Rood voor Rood-beleid. Uitvoering van vastgesteld beleid staat op de provinciale lijst van plannen waarvoor geen vooroverleg noodzakelijk is.

Waterschap Vechtstromen

Het plan is afgestemd met het waterschap. De resultaten van deze afstemming zijn weergegeven in paragraaf 4.5.

7.2.2 Inspraak

De gemeente kan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid en bestemmingsplannen. Gezien de relatief beperkte planologische betekenis en gezien het uitvoering van vastgesteld beleid betreft, wordt het bestemmingsplan direct als ontwerp ter inzage gelegd.

7.2.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 9 oktober 2019 voor 6 weken voor zienswijzen ter inzage gelegen. Binnen deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend.

7.3 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten zijn beperkt tot de ambtelijke kosten, welke worden verhaald middels de gemeentelijke legesverordening. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe is een anterieure overeenkomst afgesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12 Wro geen exploitatieplan nodig.