direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Itterbeekweg 9 en Hardenbergerweg 140-142
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0183.BUIBPITBW9HRDBW140-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Itterbeekweg 9 in Langeveen is een loon- en grondverzetbedrijf gelegen. Het bedrijf is ontstaan vanuit een voormalig agrarisch bedrijfsperceel. Dit perceel is in het verleden omgezet naar 'Wonen'. Zoals gezegd zijn er echter bedrijfsactiviteiten aanwezig op het perceel, waarbij het betreffende bedrijf zich graag wil doorontwikkelen.

De huidige bestemming 'Wonen' is daarom niet toereikend, en wordt middels voorliggend bestemmingsplan omgezet naar een bedrijfsbestemming ten behoeve van de loon- en grondverzet activiteiten. Hierbij wordt het bestemmingsvlak voor het erf vergroot om een extra schuur voor stalling en opslag te kunnen realiseren. Hiervoor wordt in het kader van de kwaliteitsimpuls groene omgeving gesloopt op locatie aan de Hardenbergerweg 140-142 in Geesteren.

De gemeente heeft aangegeven medewerking te willen verlenen aan het voorgenoemde via de zogeheten gemeentelijke regeling 'Buitengebied met kwaliteit'. Het voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om een passend planologisch kader voor deze ontwikkeling vast te leggen.

1.2 Ligging plangebied

De plangebieden liggen in het buitengebied van de gemeente Tubbergen, aan de Itterbeekweg 9 Langeveen en de Hardenbergerweg 140-142 in Geesteren.

Het plangebied aan de Itterbeekweg 9 staat kadastraal bekend als gemeente Tubbergen, sectie A, nummers 6964, 8087, 8490, 8486, 8487, 8488, 8489. Het plangebied aan de Hardenbergerweg 140-142 staat kadastraal bekend als gemeente Tubbergen, sectie B, nummers 3829,4103, 4105, en 5029.

Een topografische kaart met daarop de plangebieden rood aangegeven is onderstaand zichtbaar. De begrenzing van het plangebied is eveneens zichtbaar op de digitale verbeelding en komt overeen met het huidig bedrijfsperceel, de gewenste uitbreiding en de landschappelijke investeringen.


afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPITBW9HRDBW140-VG01_0001.png"

Afbeelding 1.1: topografische kaart omgeving planlocaties, plangebieden in rood (bron: Opentopo)

1.3 Geldend bestemmingsplan

De planlocaties liggen in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. Het geldend bestemmingsplan ter plaatse is daarmee 'Tubbergen Buitengebied 2016' en het daaropvolgende veegplan. Voor de locatie aan de Itterbeekweg 9 geldt dat deze ook ligt binnen bestemmingsplan 'Langeveen, Ossendijk 43'. Dit plan heeft enkel gezorgd voor de vermindering van de toegestande bijbehorende bouwwerken op dit erf (vanwege de inzet als slooplocatie voor een schuur voor schuur project).

Itterbeekweg 9, Langeveen

Binnen het plan 'Tubbergen Buitengebied 2016' en 'Langeveen, Ossendijk 43' kent de locatie de bestemming 'Wonen' en de omliggende gronden - waarop de nu gewenste uitbreiding is beoogd - 'Agrarisch - 1'. Tevens ligt de locatie binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4'. Ten slotte gelden de gebiedsaanduidingen 'overige zone - vestigingsgebied voor boom- en sierteelt' en 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied'. Een weergave van de geldende verbeelding zie je onderstaand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPITBW9HRDBW140-VG01_0002.png"

Afbeelding 1.2: weergave huidige verbeelding, Itterbeekweg 9 bij de rode marker (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Hardenbergerweg 140-142, Geesteren

Binnen het plan 'Tubbergen Buitengebied 2016' kent de locatie de bestemming 'Agrarisch - 1' met een bouwvlak. Tevens ligt de locatie binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4'. Ten slotte gelden de gebiedsaanduidingen 'overige zone - vestigingsgebied voor boom- en sierteelt' en 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied'. Een weergave van de verbeelding 'Tubbergen Buitengebied 2016' zie je onderstaand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPITBW9HRDBW140-VG01_0003.png"

Afbeelding 1.3: weergave huidige verbeelding, Hardenbergerweg 140-142 bij de rode marker (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Zoals in de aanleiding reeds aangegeven past het uitbreiden van het perceel aan de Itterbeekweg 9 niet binnen de huidige bestemmingsplanregels. Ook zijn de bedrijfsactiviteiten voor de locatie niet planologisch correct vastgelegd.

De sloopmeters worden gehaald van de locatie Hardenbergerweg 140-142, waardoor de resterende bebouwingsoppervlakte bedrijfsgebouwen voor deze locatie vastgelegd moet worden. Daarom is een aanpassing van het bestemmingsplan voor beide locaties noodzakelijk.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Buitengebied, Itterbeekweg 9 en Hardenbergerweg 140-142" bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • bijlagen bij de toelichting;
  • verbeelding, schaal 1:1.000 (tek.no. NL.IMRO.0183.BUIBPITBW9HRDBW140-VG01)
  • regels;
  • bijlagen bij de regels.


De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan wordt daarnaast vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen juridisch bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de omschrijving, motivering en verantwoording van het bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie van het plangebied en de omgeving beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het ruimtelijk beleidskader van het Rijk, de provincie en de gemeente uiteengezet. Hoofdstuk 4 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de regels van de diverse bestemmingen. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan en tot slot in hoofdstuk 7 wordt de procedure beschreven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Itterbeekweg 9, Langeveen

Het plangebied gelegen aan de Itterbeekweg 9 ligt in de overgang van een hoogveengebied naar een heidegebied. Het is gelegen aan de rand van een overgang van hoog (Langeveen) naar laag (West-Geesteren), zoals ook te zien is op hoogtekaarten. Reliëf is ontstaan tijdens de laatste ijstijd waarbij hoogteverschillen aanvankelijk aanwezig waren, maar waar veel verschillen verdwenen zijn door zandverstuivingen. Daarnaast zijn veel hoogteverschillen verdwenen door de grootschalige ontginning van de heide, veen en/of de moderne landbouw. De planlocatie kent hoogteverschillen, maar niet in de vorm van bijvoorbeeld steilranden.

De planlocatie ligt in een hoogveenontginningsgebied met de overgang naar de heideontginning. Kenmerkend in die gebieden zijn de ingebruik genomen hogere gronden. Er was sprake van een blokverkaveling, waarbij de droge delen als eerste werden ontgonnen (met name de heide) en de natte delen later werden ontgonnen (natte heide tot veen).

Het erf kent een authentieke erfopzet, met een duidelijke voor- en achterzijde. De boerderij is landschapsgericht, waarbij de voorzijde van de boerderij in oostelijke richting staat. De bijgebouwen zijn aan de achterzijde van de oorspronkelijke boerderij gebouwd. Er is daardoor sprake van een mooi, compact erfensamble.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPITBW9HRDBW140-VG01_0004.png"

Afbeelding 2.1: luchtfoto huidige erfsituatie Itterbeekweg 9 (bron: Atlas van Overijssel)

Hardenbergerweg 140-142, Geesteren

De locatie aan de Hardenbergerweg is een actief agrarisch bedrijf. Eén van de stalllen is echter in onbruik geraakt en in vervallen staat. Het is daarom gewenst om deze stal te saneren. Het overige erf blijft qua bebouwing intact.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPITBW9HRDBW140-VG01_0005.png"

Afbeelding 2.2: luchtfoto huidige erfsituatie Hardenbergerweg 140-142 (bron: Atlas van Overijssel)

2.2 Toekomstige situatie

Itterbeekweg 9, Langeveen

Aan de situering van het bestaande erf zal weinig veranderen. De woonboerderij (A) blijft op dezelfde plek behouden. Ook de huidige bijgebouwen (B) blijven behouden evenals bestaande houtopstanden (H). De nieuwe schuur zal aan de westkant van het erf worden gerealiseerd (C). Dit is in het bestaande geheel de meest logische plek, omdat er op deze manier sprake blijft van een relatief compact erfensemble dat past in de landschapstructuren.

De nieuwe schuur valt op dit moment buiten het bestaande bebouwingvlak, vandaar dat er een uitbreiding van bedrijfsbestemming gewenst is. De bestaande verharding (G) zal blijven bestaan. Daarnaast zal er ten zuiden van de schuur een buitenopslag (K) van maximaal 200 m2 gerealiseerd worden. De buitenopslag zal omzoomd worden door een talud met verschillende groenstructuren.

Om de nieuwe schuur en de buitenopslag landschappelijk in te passen zullen nieuwe bomen in de vorm van een houtsingel worden aangeplant langs de erfgrens. Dit zijn enkele robuuste bomen (zomereiken en/of winterlindes), die passend zijn in dit landschap. De bestaande houtopstanden zullen blijven bestaan.

Maatregelen ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit

  • Het inpassen van de nieuwe schuur in de huidige erfstructuur (C);
  • Aanplant van nieuwe houtsingels (E);
  • Behouden van bestaande houtopstanden en onderbeplanting (H);
  • groene omkadering van de buitenopslag (K).

Een weergave van de beoogde situatie is zichtbaar in afbeelding 2.3 en opgenomen in de Bijlage 1 bij deze toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPITBW9HRDBW140-VG01_0006.png"

Afbeelding 2.3: nieuwe situatie Itterbeekweg 9, niet op schaal (bron: N+L Landschapsontwerpers)

Hardenbergerweg 140-142, Geesteren

De enige fysieke wijzigingen op de locatie Hardenbergerweg 140-142 in Geesteren betreft het saneren van een landschap ontsierende stal centraal op het erf. Deze stal is in zwaar vervallen staat. Voor het overige blijft het huidig gebruik en de bebouwing op het erf gehandhaafd.

Ter verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het erf worden verder een enkele maatregelen genomen op het erf. Het gaat dan om:

  • Na sloop opstallen wordt buitenruimte opgeruimd en omgevormd naar weiland/grasland (M);
  • aanplant van nieuwe singel met bosplantsoen en boomvormers (N);
  • aanvulling van bestaande singel met bosplantsoen en boomvormers (O);

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPITBW9HRDBW140-VG01_0007.png"

Afbeelding 2.4: nieuwe situatie Hardenbergerweg 140-142, niet op schaal (bron: N+L Landschapsontwerpers)

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Beoordeling van het plan:

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een uitbreiding van een economische functie (loonbedrijf) in het buitengebied (landelijk gebied) van Langeveen. Daarmee is de vierde pijler "toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied" relevant voor de voorgenomen ontwikkeling. In de NOVI wordt voor het landelijk gebied aangegeven dat een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied vraagt om een verantwoorde herinrichting van het landelijk gebied en een verbetering van de milieukwaliteit. Bij ontwikkelingen in het landelijk gebied moet cultureel erfgoed en unieke landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten behouden en versterkt worden. Waar mogelijk en gewenst dienen nieuwe kwaliteiten toegevoegd te worden. Voor een landelijk gebied dat zich toekomstbestendig kan ontwikkelen, is nodig dat de bereikbaarheid, de economische kracht en de beschikbaarheid van voorzieningen ook voldoende worden meegenomen in het Nationaal Programma Landelijk gebied.

Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling wordt een bestaand niet-agrarisch bedrijf gefaciliteerd. De voorgenomen ontwikkeling wordt landschappelijk ingepast waardoor de ruimtelijke kwaliteit van het erf verbeterd. Daarnaast wordt op een andere locatie landschapsontsierende bebouwing verwijderd en de landschappelijke inpassing van het erf verbeterd.

De voorgenomen ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt op basis van het gemeentelijke beleid voor het buitengebied (buitengebied met kwaliteit). Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen ontwikkeling binnen de prioriteiten van de NOVI past. Er wordt een bijdrage geleverd aan de toekomst van het landelijk gebied en er zijn geen strijdigheden met nationale belangen. .

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), artikel 3.1.6., tweede lid, zijn eisen opgenomen waaraan een bestemmingsplan moet voldoen als dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zoals een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen kunnen ingrijpende gevolgen hebben voor de omgeving. Daarom is het noodzakelijk dat in een bestemmingsplan, maar ook in een inpassingsplan van rijk of provincie of bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan, nadrukkelijk wordt stilgestaan bij de vraag of er behoefte is aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Beoordeling van de plannen:

Het uitbreiden van een loonbedrijf betreft een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid Bro. Omdat in de overzichtsuitspraak met jurisprudentie met betrekking tot de Ladder van 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724) is bepaald dat de uitbreiding van bedrijfsbebouwing kleiner dan 500 m2 in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt, moet het voorgenomen plan wel worden aangemerkt als een planologische wijziging van zodanige aard en omvang dat er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ECLI:NL:RVS:2016:1075). Het voorgenomen plan voorziet namelijk in de uitbreiding van een bestaand bedrijfsperceel. Als gevolg van de uitbreiding wordt 391 m2 oppervlak toegevoegd aan het bedrijfsperceel. Daarnaast wordt aan de Itterbeekweg 9 een oppervlak van 546 m2 aan bebouwing toegevoegd. Dit is boven de genoemde drempelwaarden voor het aanmerken van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Derhalve dient te worden geconcludeerd dat er sprake is van een planologische uitbreiding die vanwege de nieuwe gebruiksmogelijkheden voor het bedrijf van dusdanige aard en omvang is dat er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving van de behoefte aan de ontwikkeling te bevatten. Als de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en gepland is binnen bestaand stedelijk gebied dan wordt voldaan aan de Ladder. Als de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied is gepland, moet volgens artikel 3.1.6 lid 2 Besluit ruimtelijke ordening gemotiveerd worden waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Hieronder wordt het plan getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.


Bestaand stedelijk gebied

Zoals is beschreven voldoet een ontwikkeling aan de Ladder als de behoefte is aangetoond en de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd wordt. In artikel 1.1.1. onder h van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijk gebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Het plangebied betreft voor een deel een bedrijfslocatie voor niet-agrarische bedrijvigheid. De uitbreiding is beoogd op agrarische (vooralsnog niet voor bebouwing bestemde) gronden. De locatie waar de uitbreiding is beoogd was in het verleden deels in gebruik als kuilvoerplaat voor agrarische bedrijvigheid. Er is ter plaatse van de uitbreiding echter geen sprake van een bestaand stedenbouwkundig stelsel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid etc. waardoor het plangebied niet aangemerkt kan worden als bestaand stedelijk gebied. Als de stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied is gepland, moet volgens artikel 3.1.6 lid 2 Bro gemotiveerd worden dat binnen bestaand stedelijk gebied niet in die behoefte kan worden voorzien.

Voor het loonbedrijf uit Langeveen geldt dat het een bedrijf is dat in de loop der jaren op de locatie - na beëindiging van de eigen agrarische activiteiten - is ontstaan en gegroeid. De eigenaar en enige medewerker van het bedrijf woont op het erf. Alhoewel de werkzaamheden veelal op externe locaties plaatsvinden, kan gezien de aard van de activiteiten (het verstrekken van loonwerk, grondverzet en aanverwante activiteiten), gesproken worden van lokaal gewortelde bedrijvigheid. Klanten van het bedrijf zijn hoofdzakelijk binnen een relatief kleine straal van de bedrijfslocatie gelegen. Een te grote afstand tussen het bedrijf en de klantenkring is niet gewenst, aangezien werkzaamheden dan niet meer concurrerend uitgevoerd kunnen worden (vanwege oplopende vervoerskosten).

Zoals uit de kwantitatieve onderbouwing zal blijken, voorziet dit bestemmingsplan in een specifieke behoefte van het bedrijf Ter Groot Loon- en Grondverzetbedrijf. Daarbij kan geconstateerd worden dat er in de directe omgeving van het bedrijf geen leegstaande bedrijfspanden aanwezig zijn die kunnen voorzien in deze specifieke behoefte.

Verplaatsing van het bedrijf naar een andere locatie (bijvoorbeeld op een bedrijventerrein in de gemeente Tubbergen) is bovendien niet wenselijk daar Ter Groot voornamelijk diensten aan lokale agrarische ondernemers verleend, 90% van het klantenbestand bestaat uit agrariërs uit de directe omgeving. Ook voor de medewerker geldt dat hij op het betreffende erf woonachtig is. Een groot bijkomend voordeel hiervan is hij direct toezicht kan houden op zijn (vaak waardevolle) werktuigen en bedrijfsinventaris.

Eventuele verplaatsing naar een andere bedrijfslocatie buiten Langeveen is, los van de kapitaalsvernietiging die gemoeid zou zijn met een ontmanteling van de bestaande, daarmee geen reële optie. Dit zou namelijk negatieve gevolgen hebben voor het klantenbestand, marktpositie en daarmee bestaansrecht van Ter Groot. Derhalve wordt geconcludeerd dat de behoefte van het bedrijf Ter Groot niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.


Verzorgingsgebied

In de beschrijving dient inzichtelijk te worden gemaakt dat het plan niet tot onnodig nieuw ruimtebeslag leidt en geen zodanige leegstand tot gevolg zal hebben dat dit tot een uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening onaanvaardbare situatie in het verzorgingsgebied van de voorziene ontwikkeling zal leiden (uitspraak van 27 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2095 (Eindhoven)).

Uit de Nota van toelichting (2017) blijkt dat de aard en omvang van de ontwikkeling bepalend zijn voor de reikwijdte van het onderzoek naar, de beschrijving van en het overleg over de behoefte, waarvan de uitkomsten dienen te zijn opgenomen in de plantoelichting.

Daaruit blijkt voorts dat het primair aan de bestuursorganen is om op basis van het ruimtelijke verzorgingsgebied van de nieuwe stedelijke ontwikkeling te bepalen hoe uitgebreid het onderzoek moet plaatsvinden, met welke bestuursorganen en diensten het overleg over de nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt gevoerd en tot welk gebied de onderbouwing van de behoefte zich uitstrekt. Dit gebied kan verschillen naar gelang de aard en de omvang van de voorziene stedelijke ontwikkeling in relatie tot de context. Van geval tot geval zal moeten worden bezien welk schaalniveau past bij de behoefte, in de leniging waarvan de door het plan mogelijk gemaakte stedelijke ontwikkeling voorziet, gelet op de aard en omvang daarvan (uitspraken van 11 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:715 (Beek), van 23 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:798 (Asten) en van 2 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2921 (Geldermalsen)).

Zoals onder het kopje voor bestaand stedelijk gebied al aangehaald betreft het loonbedrijf een lokaal geworteld bedrijf met een beperkt verzorgingsgebied, aangezien het gaat om bedrijvigheid op externe locaties met veelal landbouwwerktuigen en machines voor grondverzet. De uitbreiding is daarbij beoogd om het materieel en materialen voor de bedrijfsactiviteiten op een goede wijze te kunnen stallen/parkeren/opslaan op het bedrijfsperceel.


Behoefte

Met de uitbreiding van het oppervlakte bedrijfsgebouwen wil Ter Groot bewerkstelligen dat het overgrote deel van zijn materieel in de toekomst inpandig gestald kan worden. Dit bevordert de levensduur en beperkt het benodigde onderhoud van de bedrijfsinventaris. Het perceel biedt op deze manier voldoende ruimte voor een goed geoutilleerd bedrijfsperceel en de gewenste efficiëntere bedrijfsvoering. Er wordt daarnaast een beperkte hoeveelheid (200 m2) aan ruimte voor buitenopslag gerealiseerd, dat op een correcte wijze wordt ingepast op het bedrijfsperceel. De buitenopslag wordt op dusdanige wijze gesitueerd dat de ruimtelijke uitstraling zoveel mogelijk beperkt wordt, dat de omgeving zo min mogelijk overlast veroorzaakt en dat vanuit de bedrijfsvoering bruikbaar is.

Het voorgaande voorkomt dat de machines en/of materiaal van het bedrijf elders worden geparkeerd of gestald moeten worden, waar dit mogelijk ongewenst is. Het plan zorgt daarbij niet voor leegstand elders, aangezien het niet gaat om verplaatsing o.i.d. van activiteiten die elders leegstand veroorzaakt. Het bedrijf heeft namelijk geen andere locaties waar het gebruik van maakt.

Met behulp van een verruiming van het bouwblok en het uitbreiden van de bedrijfsbebouwing wordt loonbedrijf Ter Groot voornamelijk de mogelijkheid geboden om uit te breiden met een dusdanig gepositioneerde machineberging dat een effectieve en veilige werkomgeving ontstaat, waarbij tegelijkertijd het aanwezige bedrijfsmaterieel op een verantwoorde en duurzame manier zoveel mogelijk binnen / overkapt gestald kan worden.

Conform het provinciale en gemeentelijke beleidskader 'Kwaliteitsimpuls groene omgeving' betekent dit wel dat het bedrijf ter compensatie voor de uitbreidingsruimte dient te investeren in de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied (zie hiervoor het gemeentelijke beleid). Hiertoe wordt bijvoorbeeld ook ruim 1.039 m2 aan landschapsontsierende bebouwing gesaneerd aan de Hardenbergerweg 140-142 in Geesteren. Onder aan de streep is er daarom ugeen sprake van een toename aan bebouwing in het buitengebied van gem. Tubbergen, maar juist van een afname. Daarnaast betekent dit dat omliggend aan de Itterbeekweg 9 agrarische gronden worden afgewaardeerd naar bos-natuurgronden. Deze gronden zullen invulling gaan krijgen voor groenstructuren.

Met bovenstaande toetsing is invulling gegeven aan voldoende motivering voor de ladder van duurzame verstedelijking. De ontwikkeling wordt als passend beschouwd en geeft invulling aan een zorgvuldig ruimtegebruik.

Eindconclusie

Geconcludeerd wordt dat de ladder voor duurzame verstedelijking geen belemmering vormt voor uitvoering van het bestemmingsplan.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel

De omgevingsvisie is het overkoepelende provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan en/of passend is binnen de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:

  • 1. Of - generieke beleidskeuzes (themagerichte artikelen met criteria waaraan (bestemmings)plannen dienen te voldoen)
  • 2. Waar - ontwikkelingsperspectieven
  • 3. Hoe - gebiedskenmerken (conform lagenbenadering: natuurlijke laag, agrarische laag, stedelijke laag)


Doorwerking plan:

In voorliggende geval zijn in het kader van de generieke beleidskeuzes de volgende artikelen relevant:

  • artikel 2.1.2 (Principe van concentratie)
  • artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik)
  • artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit)
  • artikel 2.1.6 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving)
  • artikel 2.6.3 lid 2 (Nationaal landschap Noordoost-Twente)


Onderstaand worden de beleidskeuzes benoemd en beoordeeld op welke wijze in het plan hiermee rekening is gehouden.

Artikel 2.1.2, lid 1: Principe van concentratie

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.

Beoordeling van het plan:

Het plan voor het realiseren en uitbreiden van een bedrijfsperceel voorziet in een uitbreiding van een nieuwe economische activiteit, passend in het buitengebied. Het voorziet hiermee in een lokale behoefte van de eigenaren om de bedrijfsactiviteiten goed te kunnen accommoderen. Hiermee wordt voldaan aan het principe van concentratie.

Artikel 2.1.3, lid 1: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip "groene omgeving" nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied. In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip "bestaand bebouwd gebied" nader gedefinieerd als: de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro;

Beoordeling van het plan:

De locatie ligt buiten bestaand stedelijk gebied. De uitbreiding wordt hierbij zoveel mogelijk in aansluiting op het bestaande erf gerealiseerd, maar wel op een dusdanige wijze dat voor de landbouwwerktuigen en materialen voldoende ruimte is om op een veilige wijze gestald en opgelagen te worden en voldoende manouvreerruimte over te houden.

De uitbreiding zelf heeft beperkte ruimtelijke uitstraling, aangezien het zal gaan om extra verharde ruimte en bebouwing in aanslutiing op een bestaande erfstructuur. Het erf wordt omkaderd met groenstructuren om de bedrijvigheid waar mogelijk aan het zicht te onttrekken. Er is hiermee sprake van een zorgvuldig ruimtegebruik passend binnen dit artikel van de omgevingsverordening.

Artikel 2.1.5: Ruimtelijke kwaliteit

In de toelichting bij bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken, past binnen het ontwikkelingsperspectief, inzichtelijk wordt gemaakt op welke wijze toepassing wordt gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering).

Beoordeling van het plan:

Voor het plangebied is een KGO-plan opgesteld dat gebaseerd is op de toegekende gebiedskenmerken. Deze worden later in deze paragraaf afzonderlijk behandeld. Hiermee wordt voldaan aan artikel 2.1.5. Daarbij wordt in dit geval tevens extra geïnvesteerd vanwege de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving, zie ook de motivering in onderstaand artikel.

Artikel 2.1.6: Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen - met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 - voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Beoordeling van het plan:

In het onderhavig geval betreft het een niet-agrarische bedrijvigheid welke wenst uit te breiden. Op basis van het buitengebied beleid van de gemeente Tubbergen is hiervoor een KGO-investering en verantwoording noodzakelijk. Dit is in Bijlage 1 nader uitgewerkt en akkoord bevonden door de gemeente Tubbergen. Met inachtneming van dit KGO-plan wordt voldaan aan artikel 2.1.6.

Artikel 2.6.3 lid 2 Nationaal landschap Noordoost-Twente

De Nationale Landschappen IJsseldelta en Noordoost-Twente zijn gebieden met (inter)nationaal zeldzame of unieke landschapskwaliteiten en in samenhang daarmee bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. In deze gebieden gaat het om het behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken van de bijzondere kwaliteiten. Ook de recreatieve toegankelijkheid moet worden vergroot. Voor grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen die in strijd zijn met de doelstellingen van de kernkwaliteiten is geen plaats. Voor het Nationaal Landschap Noordoost-Twente geldt dat de bijzondere kwaliteiten juist in combinatie met ontwikkeling versterkt kunnen worden. Landbouw blijft de drager van dit landschap: grootschalig boeren in een kleinschalig landschap met kenmerkende beken. Gemeenten maken met elkaar keuzes voor de ontwikkeling van woon- en werklocaties, waarbij de karakteristiek van het landschap, de toeristische routenetwerken en de veerkracht van het watersysteem worden versterkt en wordt gewerkt aan de realisatie van het Natuurnetwerk Nederland. De ontwikkelingsmogelijkheden in dit gebied worden verregaand bepaald door het zoeken naar en oplossingen ten aanzien van natuur, water en toerisme en vrije tijd. Het glooiende landschap van Noordoost-Twente is zeer gevarieerd door een fijnmazig samenstel van beken, essen, kampen en moderne ontginningen. Houtwallen, singels en bossen zorgen voor een kleinschalig en groen karakter. De specifieke landschappelijke (kern)kwaliteiten zijn:

  • samenhangend complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen;
  • de grote mate van kleinschaligheid;
  • het groene karakter.
  • Doorwerking voor onderhavig plan:

Beoordeling van het plan:

De plannen van de eigenaren doen geen afbreuk aan de kernkwaliteiten van het Nationaal landschap Noordoost-Twente. Er wordt voldaan aan de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving, daarmee extra investeringen verricht in de ruimtelijke kwaliteit naast de inpassing van het bedrijfsperceel zelf. Hiermee wordt juist een versterking bewerkstelligd van de kernkwaliteiten.

Ontwikkelingsperspectieven (waar)

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

Voor het voorliggende plan is het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap' voor beide locaties van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPITBW9HRDBW140-VG01_0008.png"

Afbeelding 3.1: uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart, Itterbeekweg 9 in rood aangeduid (bron: provincie Overijssel)

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPITBW9HRDBW140-VG01_0009.png"

Afbeelding 3.2: uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart, Hardenbergerweg 140 in rood aangeduid (bron: provincie Overijssel)

Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop. Daarnaast gelden - net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven - de ruimtelijke kwaliteitsambities:

  • zichtbaar en beleefbaar mooi landschap;
  • sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel;
  • continu en beleefbaar watersysteem.

De ontwikkeling van recreatie binnen dit ontwikkelingsperspectief is mogelijk met inachtneming van Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Dit ontwikkelingsperspectief omvat gebieden waar verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw in combinatie met verduurzaming de ruimte krijgt. Die ruimte kan verdiend worden door te investeren in kwaliteitsvoorwaarden. Onder verduurzaming verstaan we hier: realisatie van de waterkwaliteitsdoelen, gezondheid en welzijn van mens en dier, bijdrage aan de energietransitie, klimaatbestendigheid en ketenoptimalisatie, en ontwikkelen met aandacht voor – en waar mogelijk in dialoog met – omwonenden. Agrarische ondernemers staan voor de uitdaging om hun – vaak grote – gebouwen en erven zo vorm te geven dat ze passen bij maat en schaal van het landschap en de ruimtelijke en milieukwaliteit versterken.

Het ontwikkelingsperspectief Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap biedt ruimte aan concurrerende en innovatieve vormen van landbouw en aan opwekking van hernieuwbare energie. Denk daarbij aan zonnepanelen, maar ook aan windenergie en biovergisters. Wat betreft windenergie liggen vanuit de optiek van rendement de beste (wind)kansen in het noorden en noordwesten van de provincie: daar waait het het hardst.

Initiatieven binnen het ontwikkelingsperspectief Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de landbouw, rekening houdend met specifieke omstandigheden en de grenzen aan de mogelijkheden van het waterbeheer (onder andere door de klimaatverandering).


Gebiedskenmerken (hoe)

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De kwaliteitsopgaven en -voorwaarden op basis van gebiedskenmerken kunnen te maken hebben met landschappelijke -inpassing, infrastructuur,- milieuaspecten, bodemaspecten, cultuurhistorie, toeristische en recreatieve aantrekkingskracht, natuur, water, etc. De gebiedskenmerken zijn over het algemeen richtinggevend of inspirerend.

De provincie onderscheidt de volgende vier lagen:

  • 1. Natuurlijke laag.
  • 2. Laag van het agrarisch cultuurlandschap.
  • 3. Stedelijke laag.
  • 4. Laag van de beleving.

Kenmerken Itterbeekweg 9:

  • Natuurlijke laag: hoogveengebieden
  • Laag van het agrarisch cultuurlandschap: veenkoloniaal landschap
  • Stedelijke laag: n.v.t.
  • Laag van de beleving: n.v.t.

Kenmerken I Hardenbergerweg 140:

  • Natuurlijke laag: dekzandvlakte en ruggen
  • Laag van het agrarisch cultuurlandschap: jonge heide- en broekontginningslandschap
  • Stedelijke laag: n.v.t.
  • Laag van de beleving: n.v.t.

Beoordeling van de plannen:

Het in Bijlage 1 opgenomen ruimtelijk kwaliteitsplan is gebaseerd om de toegekende ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken. Deze kenmerken zijn in het rapport ook nader beschouwd. Met inachtneming hiervan en de motivering voor de generieke beleidskeuzes in deze toelichting wordt geconcludeerd dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Mijn Omgevingsvisie Tubbergen

De gemeenteraad van de gemeente Tubbergen heeft in 2021 'MijnOmgevingsvisie Tubbergen' vastgesteld. Deze visie gaat over de toekomst van de leefomgeving voor het grondgebied van de gemeente Tubbergen, waarbij wordt ingegaan op diverse thema's (o.a. leefbaarheid, gezondheid, veiligheid en duurzaamheid). De visie geeft aan hoe de gemeente Tubbergen en samenleving willen sturen. Wat moet er behouden worden, wat moet er versterkt worden en wat moet er worden ontwikkeld.

De omgevingsvisie 'MijnOmgevingsvisie Tubbergen' gaat uit van vier kernprincipes. Dit zijn manieren van werken: werkwijzen die altijd gelden. De vier principes zijn:

  • 1. We doen het samen.
  • 2. We geven het goede voorbeeld.
  • 3. We wentelen niet af op volgende generaties.
  • 4. We combineren zoveel mogelijk functies, zodat de beschikbare ruimte optimaal wordt gebruikt.

De gemeente Tubbergen wil een economische sterk buitengebied met veel verschillende functies, waarin alle bewoners en gebruikers aan hun trekken komen. Het Twentse landschap van Tubbergen is een uniek coulisselandschap met houtwallen, singels, essen, ontginningen, natuurgebieden en landgoederen. Dit landschap draagt in grote mate bij aan de identiteit van de streek. De houtwallen en singels vormen verbindingen van natuurgebied naar natuurgebied die voor veel planten en dieren belangrijk zijn. Kortom zowel mensen als dieren voelen zich hier thuis. Het is voor iedereen belangrijk om een sterk en mooi buitengebied te behouden.

In het buitengebied van Tubbergen komen veel verschillende functies voor die allemaal ruimte nodig hebben. Zoals landbouw, natuur, toerisme en bedrijvigheid, recreatie en ook wonen. Daarnaast vragen nieuwe functies om ruimte. Dit zijn bijvoorbeeld de hernieuwbare opwekking van energie en de vraag naar voldoende waterberging. Al deze functies leggen samen veel druk op het buitengebied. Daarom het uitgangspunt: de goede functies op de goede plek. Combinaties van functies zullen nodig zijn, om alles aan bod te laten komen. De gemeente Tubbergen streeft naar een buitengebied met een mooie balans tussen het landgebruik, de leefbaarheid en de kwaliteit van landschap, bodem, water en lucht.

Daarbij wordt gewerkt aan speerpunten. Voor het 'Buitengebied in balans' zijn dat:

  • toekomstgerichte agrarische sector;
  • goede staat van natuur en landschap;
  • kwalitatief toerisme.

Beoordeling van de plannen:

In afbeelding 3.3 en 3.4 is een fragment van de waardenkaart opgenomen voor de planlocaties.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPITBW9HRDBW140-VG01_0010.png"

Afbeelding 3.3: fragment waardenkaart Itterbeekweg, plangebied aangepijld (bron: gemeente Tubbergen)

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPITBW9HRDBW140-VG01_0011.png"

Afbeelding 3.4: fragment waardenkaart Hardenbergerweg, plangebied aangepijld (bron: gemeente Tubbergen)


Op grond van MijnOmgevingsvisie Tubbergen valt het plangebied Itterbeekweg 9 onder de aanduiding 'gericht op beperkte ontwikkeling door gemiddelde waarde en dynamiek'. Hier wordt aangegeven om in te spelen op onder andere de schaal van het landschap, afwisseling, bouwwijze en inrichting die in de directe omgeving gebruikelijk is, behoud van waarden, geclusterde bebouwing en heldere structuren.

De locatie Hardenbergerweg valt in de zone 'gericht op ontwikkeling door lage waarde en hoge dynamiek'. De planlocatie betreft een agrarisch bedrijfsperceel. De betreffende sloopschuur vervult geen functie meer en is in verval.Het saneren van deze bebouwing is wenselijk en passend binnen de geformuleerde waarden voor de locatie.

Voor het plan aan de Itterbeekweg 9 geldt dat het een kleinschalige ontwikkeling betreft (uitbreiding van bestaande niet-agrarische bedrijvigheid). Het perceel wordt landschappelijk goed ingepast door uitheemse soorten te verwijderen en juist te vervangen voor inheemse soorten, daarbij wordt de groen inpassing vergroot. Ten slotte worden er extra investeringen in de ruimtelijke kwaliteit verricht op basis van de kwaliteitsimpuls groene omgeving. Het plan is in lijn met de omgevingsvisie Tubbergen.

3.3.2 Buitengebied met kwaliteit

De gemeenten Tubbergen en Dinkelland hebben gezamenlijk de uitwerking van de omgevingsvisie opgepakt. Het beleid is opgesteld ter vervanging van vele andere ruimtelijke regelingen. Volgens de gemeente werd dit onnodig ingewikkeld. De absolute doelstelling van het beleid is om de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied in stand te houden en te verbeteren. Anderzijds is het doel om (economische) ontwikkelingen in het buitengebied mogelijk te maken om zo een bijdrage te leveren aan een vitaal en leefbaar buitengebied.

Er zijn algemene randvoorwaarden opgesteld:

  • 1. De ontwikkeling moet leiden tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
  • 2. Bij elke ontwikkeling hoort een basisinspanning.
  • 3. Er is een balans tussen ontwikkeling en de kwalitatieve investeringen.
  • 4. De ontwikkeling past naar aard en omvang.
  • 5. De bestaande infrastructuur is toereikend.
  • 6. Parkeren vindt op eigen erf plaats.
  • 7. Er is geen sprake van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat.
  • 8. Er is geen onevenredige afbreuk voor aanwezige functies.
  • 9. Er is geen onevenredige afbreuk aan de belangen van derden.
  • 10. Indien noodzakelijk wordt er een bedrijfsplan gevraagd.
  • 11. In het bestemmingsplan worden de ruimtelijke verplichtingen opgenomen.
  • 12. Gecombineerde toepassingen van de beleidsregels is mogelijk.
  • 13. Niet actuele vergunningen kunnen niet worden benut.

Beoordeling van de plannen:

De aanvraag betreft een functiewijziging waarbij de bestemming "Wonen" wordt omgezet naar "Bedrijf". De uitbreiding van het erf past niet binnen de bestaande bestemming (ligt in onbebouwde agrarische gronden), waardoor de bestemming aangepast zal moeten worden. De vergroting van het bouwblok betreft 391 m2. De waardevermeerdering is volgens het gebruikte format € 50,- per m2.

Daarmee is er sprake van een waardevermeerdering van € 19.550,- exclusief btw. Naast de waardevermeerdering is er ook sprake van waardevermindering. Het voorgestelde struweel aan het erf wordt bestemd als bos/natuur en derhalve kan de afwaardering van € 5.912,- in mindering worden gebracht. Daarom is er sprake van een waardevermeerdering van € 13.638,-. Met de overige geoorloofde atrekposten vanuit het beleid (uitgewerkt in Bijlage 1) komt het te investeren bedrag op € 9.296,60.

Dit bedrag wordt besteed aan het aanbrengen van houtsingels buiten het erf, e.e.a. zoals weergegeven op de situatietekening (zie afbeelding 2.3, letter E). Hiermee wordt voldaan aan de uitganspunten van het beleid 'Buitengebied met kwaliteit'.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Besluit milieueffectrapportage

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffect-rapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bij-lage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). In het geval dat een activiteit wel genoemd staat in de D-lijst maar onder de genoemde drempelwaarde blijft, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.


Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Dit bestemmingsplan voorziet in de planologische kaders voor een uitbreiding van de bedrijfsbestemming en het bouwen van een nieuwe schuur en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Het loonbedrijf is ter plaatse ontstaan na staking van het agrarsich bedrijf, is door de jaren gegroeid en kampt hierdoor nu met een tekort aan bedrijfs- en stallingsruimte. Het betreft hier met name een tekort aan verhard en overdekt oppervlak voor het stallen van materieel en opslag. Deze benodigde voorzieningen zijn beoogd deels buiten hetr huidig erf op de (agrarische) gronden aansluitend aan het erf. Hier waren voorheen ook kuilvoerplaten aanwezig. Deze gronden zijn momenteel echter bestemd voor agrarische doeleinden.

Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden. In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Gekeken is of er sprake is van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r.. De plannen vinden in dat geval de meeste aansluiting bij de acitiviteit: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

In het geval sprake is van deze acitiviteit dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Indien de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling wordt vergeleken met de drempelwaarden uit de D-lijst kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een m.e.r.-plichtige activiteit aangezien deze pas geldt bij 200.000 m2 bvo, 2000 woningen of meer. De voorliggende plannen kunnen in dat vergelijk als zeer kleinschalig beschouwd worden. De ontwikkeling wordt niet gezien als een acitviteit die op de D-lijst voorkomt.

Als gevolg van bovengenoemde groei is de eigenaar voornemens het erf te vergroten en een schuur te realiseren ten behoeve van de stalling en opslag middels de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO-regeling). Er is, voor zover in dit kader relevant, bovendien sprake van een nieuwe functie die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen en andere milieugevoelige functies. De aard en omvang van de ontwikkeling is dusdanig kleinschalig dat van relevante milieugevolgen geen sprake is.

Gelet op het vorenstaande en de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Tevens blijkt uit dit Hoofdstuk 5 dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen heeft, die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

Conclusie

De gevolgen voor het milieu zijn als nihil aan te merken. In die gevallen is het Besluit m.e.r. niet van toepassing en hoeft geen aanmeldnotitie te worden opgesteld.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In afbeelding 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPITBW9HRDBW140-VG01_0012.png" afbeelding 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Beoordeling van de plannen:

De plangebieden liggen in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. De richtafstanden die tot het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' behoren dienen dus als uitgangspunt genomen te worden. Op voorhand valt te constateren dat voor de locatie Hardenbergerweg 140-142 geen wijzigingen in de milieuzonering aangebracht worden, daarom blijft deze locatie verder buiten beschouwing op dit onderdeel.


Externe werking

Onderhavig bestemmingsplan maakt mogelijk om binnen het plangebied een loonbedrijf uit te oefenen en uit te breiden. De te realiseren functies maken onderdeel uit van een milieubelastende activiteit. Voor deze functie geldt dat de activiteit 'Dienstverlening t.b.v. de landbouw: - algemeen (o.a. loonbedrijven): b.o. > 500 m²' het meeste raakvlak heeft.

Op basis van deze activiteit geeft de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' een richtafstand van 50 m voor geluid, 30 m voor geur en 10 m voor stof en gevaar. De dichtstbijzijnde gevoelige functie is een bedrijfswoning aan de Ossendijk 28. Deze ligt op 33,5 meter van de nieuw te bouwen opslag-/ stallingsschuur.

Vooropgesteld moet geconstateerd worden dat de betreffende schuur de open zijde aan de zijde van Itterbeekweg 7-9 heeft, dus juist van Ossendijk 28 af. Daarmee schermt de schuur de naastgelegen woning Ossendijk 28 af voor eventuele hinder als gevolg van de bedrijfsactiviteiten in het plangebied.

De inrit/manouvreerruimte voor het loonbedrijf is daarnaast op meer dan 50 meter gelegen van Ossendijk 28. Voor de aspecten geur, stof en gevaar wordt voldaan aan de richtafstanden, voor geluid dus niet. Om te borgen dat er geen geluidsprocedurende werkzaamheden/activiteiten binnen de richtafstand worden uitgeoefend wordt de schuur voorzien van de bouwaanduiding voor opslaggebouw. Voor opslag geldt een max. milieucategorie 2 met een 30 meter richtafstand voor geluid. Aan deze afstanden wordt voldaan.

Omliggende functies worden als gevolg van de plannen daardoor niet belemmerd in het woon- en leefklimaat. Bij de ontwikkeling is zoveel mogelijk rekening gehouden om zo min mogelijk overlast te veroorzaken c.q. het woon- en leefklimaat in de omgeving in stand te houden.


Interne werking

Andersom betreffen de bedrijfsactiviteiten binnen het plangebied geen milieugevoelige activiteiten. Desondanks liggen ook eventuele milieubelastende activiteiten op ruime afstand van het plangebied. Er blijft sprake van een aanvaardbare situatie.


Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Beoordeling van de plannen:

Op voorhand valt te constateren dat voor de locatie Hardenbergerweg 140-142 geen wijzigingen voor het aspect geur aangebracht worden, daarom blijft deze locatie verder buiten beschouwing op dit onderdeel.

In de directe omgeving van het plangebied Itterbeekweg 9, op 5 meter ten westelijk van de locatie, ligt de dichtstbijzijnde veehouderij (met mogelijkheid voor intensieve bedrijfsvoering).

Aangaande geurgevoelige objecten binnen het plangebied ten opzichte van dit naastgelegen agrarische bedrijf treden echter geen wijzigingen op. De huidige woning binnen het plangebied blijft bestaan op de huidige locatie. De ontwikkeling ziet niet toe op het oprichten van een nieuw geurgevoelig object. De uitbreiding is namelijk beoogd voor de stalling, opslag en plaatsing van bedrijfsmaterieel en goederen.

Er is daarmee enerzijds geen sprake is van belemmeringen voor de betreffende bedrijfslocatie en anderzijds een bescherming van goed woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden. Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.4 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Op basis van de Woningwet, de Wabo en bijbehorende regelgeving gelden de volgende uitzonderingen voor de bodemonderzoekplicht:

  • Als het gaat om bouwwerken die de grond niet raken of het bestaande, niet wederrechtelijke gebruik wordt gehandhaafd;
  • het bouwwerk een te verwezenlijken bebouwingsoppervlakte heeft van ten hoogste 50 m²;
  • als het gaat om het bouwen van bouwwerken waarin niet (nagenoeg) voortdurend mensen zullen verblijven (Woningwet, artikel 8, derde lid). Hierbij wordt een verblijftijd van minder dan 2 uur gehanteerd;
  • als B&W vrijstelling verlenen omdat er al voldoende gegevens met betrekking tot de bodemkwaliteit bekend zijn, bijvoorbeeld op basis van een reeds eerder uitgevoerd bodemonderzoek (maximaal 5 jaar oud en waarbij het gebruik sindsdien niet is gewijzigd).

Beoordeling van de plannen:

Itterbeekweg 9

De gronden binnen het plangebied waar de uitbreiding is beoogd hebben een agrarische functie en mogen niet bebouwd worden. Om inzage te krijgen in de geschiktheid van de gronden is een bodemonderzoek (NEN 5725) uitgevoerd. De bevindingen zijn te vinden in Bijlage 2 en luiden als volgt:

Het besluitvormingsgebied is grotendeels onbebouwd en verhard met klinkers en is gelegen ten westen van het erf aan de Itterbeekweg 9 in Langeveen. Het besluitvormingsgebied en de omgeving zijn op de topografische kaarten vanaf circa 1900 in gebruik als landbouwgrond. Op de topografische kaart van 1904 de eerste bebouwing op het erf aan de Itterbeekweg 9 weergegeven. Uit de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG) blijkt dat de boerderij met huisnummers 7 en 9 gebouwd is in 1975. De schuur ten zuid-westen hiervan is gebouwd in 1991. Het bouwjaar van de kapschuur ten oosten van het besluit-vormingsgebied is niet bekend, omdat deze niet in de BAG is opgenomen. De kapschuur is in 2018 gerenoveerd.

Op de topografische kaarten vanaf 2010 is te zien dat het erf in westelijke richting is uitgebreid. Op de luchtfoto van 2015 is te zien dat in het weiland ten westen van het erf (ter plekke van het besluitvormingsgebied) 3 depots met grond en zand zijn opgeslagen. Door de eigenaar is aangegeven dat het schone grond betreft, maar de herkomst van de grond is niet te achterhalen.

In 2018 is de grond gebruikt om het weiland ten zuiden van het besluitvormingsgebied circa 0.5 meter op te hogen. Het besluitvormingsgebied is sindsdien in gebruik als opslagterrein voor Ter Groot Grond- en Loonwerk. De eigenaar heeft aangegeven dat ter plekke van het besluitvormingsgebied de graszode is verwijderd en dat het terrein met puingranulaat op hoogte is gebracht.

Uit de milieudossiers van de gemeente Tubbergen blijkt dat het besluitvormingsgebied lange tijd in gebruik is geweest als landbouwgrond of sleufsilo. Op minstens 15 meter ten oosten van het besluitvormingsgebied heeft op 3 locaties een bovengrondse dieseltank gestaan. Gezien de afstand tot het besluitvormingsgebied, kan aangenomen worden dat de voormalige dieseltank geen invloed hebben gehad op de bodemkwaliteit.

Het besluitvormingsgebied is in gebruik als opslagterrein van Ter Groot Grond- en Loonwerk. Het terreindeel wordt gebruikt voor het stallen van onder andere graafmachines, tractoren en landbouwwerktuigen. Het zuidelijke deel van de locatie (deels buiten het besluitvormingsgebied
gelegen) wordt gebruikt voor de opslag van onder andere klinkers, tegels, grond en zand.

In de overkapping aan de westzijde van de kapschuur, grotendeels ter plekke van het besluitvormingsgebied, staat een bovengrondse dieseltank. De bovengrondse dieseltank wordt als
verdachte deellocatie beschouwd.

Ter plekke van het besluitvormingsgebied of in de directe omgeving hiervan is voor zover bekend niet eerder een bodemonderzoek uitgevoerd. Op basis van de bodemkwaliteitskaart wordt verwacht dat de boven- en ondergrond ter plekke van het besluitvormingsgebied niet verontreinigd zijn (klasse AW2000).

Er is, met uitzondering van de bovengrondse dieseltank, geen informatie waaruit blijkt dat de
bodem mogelijk verontreinigd is. Het overige deel van het besluitvormingsgebied kan als
onverdacht worden beschouwd. Een verkennend bodemonderzoek ter plekke van de verdachte deellocatie is noodzakelijk in het kader van de voorgenomen bestemmingsplanwijziging.

In het kader van de voorgenomen nieuwbouw kan een verkennend bodemonderzoek achter
wege blijven. Het deel van het besluitvormingsgebied ter plekke van de kapschuur wordt als
onverdacht beschouwd. Mede omdat de te bouwen kapschuur geen verblijfsruimte is (minder
dan 2 uur per dag mensen aanwezig), is een verkennend bodemonderzoek niet noodzakelijk.

Resultaten verkennend bodemonderzoek verdachte deellocatie

In het mengmonster van de bovengrond (A - BG) en in het grondwater (peilbuis A1) worden de
achtergrond- of de streefwaarden niet overschreden. De bovengrondse dieseltank heeft geen
aantoonbare (negatieve) invloed gehad op de bodemkwaliteit.

Omdat het overige deel van het besluitvormingsgebied als onverdacht wordt beschouwd, is er
vanuit milieukundig oogpunt geen bezwaar tegen de voorgenomen uitbreiding van de bedrijfs
bestemming en de bouw van een kapschuur. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige
en toekomstige gebruik (erf).

Hardenbergerweg 140-142

De rapportage is opgenomen in Bijlage 3. Het besluitvormingsgebied is geheel bebouwd met een dubbele varkensschuur en is gelegen aan de Hardenbergerweg 140 en 142 in Geesteren.

Het besluitvormingsgebied is op de topografische kaarten vanaf 1850 al in gebruik als erf bij een boerderij. Tot circa 1970 zijn er op het erf enkele kleinere schuren aanwezig ten noorden en oosten van de boerderij (huisnummer 142). In de jaren hierna breidt de boerderij uit worden de kleine schuurtjes vervangen door enkele grote schuren. De schuur ter plekke van het besluitvormingsgebied is weergegeven op de topografische kaart vanaf 1988. Uit de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG) blijkt dat deze schuur gebouwd is in 1978.

Op luchtfoto’s is te zien dat de te slopen schuur vanaf 2012 in verval raakt. Door de jaren heen zijn er steeds meer en grotere gaten in het dak zichtbaar. Ten oosten van de schuur zijn in 2014 en 2019 de mestbassins verwijderd.

Uit de (vervallen) Hinderwet- en milieuvergunningen blijkt dat op dak van de te slopen schuur asbestcement golfplaten aanwezig zijn. In 1989 is de schuur in oostelijke richting circa 13 meter uitgebreid. Op circa 15 tot 20 meter afstand van het besluitvormingsgebied zijn in het verleden
bovengrondse dieseltanks aanwezig geweest. Ter plekke van het besluitvormingsgebied zijn
geen tanks aanwezig geweest.

Er is op het erf voor zover bekend één eerder bodemonderzoek uitgevoerd. In de boven- en ondergrond zijn licht verhoogde gehalten aan minerale olie aangetoond. De gehalten worden waarschijnlijk veroorzaakt door humuszuurachtige verbindingen, die van nature voorkomen in de grond. In het grondwater zijn (zeer) licht verhoogde gehalten aan cadmium, nikkel en zink aangetoond. De verhoogde waarden worden (deels) toegeschreven aan verhoogde natuurlijke achtergrondwaarden.

In het westelijke deel van de schuur zijn paarden gestald. Het overige deel van de schuur is vervallen en niet in gebruik. De asbesthoudende golfplaten zijn deels beschadigd waardoor er deels geen dak meer aanwezig is. Aan de noordzijde van de schuur watert het asbesthoudende dak af op onverhard terrein. Hier is sprake van een asbestverdachte druppelzone.

Er is, met uitzondering van de asbestverdachte druppelzone, geen informatie waaruit blijkt dat de bodem mogelijk verontreinigd is. Het overige deel van het besluitvormingsgebied kan als onverdacht worden beschouwd.

Voor de druppelzone aan de noordzijde van de schuur worde de hypothese “verdacht” gebruikt. Een verkennen asbestbodemonderzoek ter plekke van de verdachte deellocatie is noodzakelijk in het kader van de voorgenomen sloop van de schuur.

Zoals in paragraaf 6.3 van het bodemrapport is weergegeven, is er in druppelzone A asbest aangetoond, maar het gewogen asbestgehalte is ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek.

Omdat het overige deel van het besluitvormingsgebied als onverdacht wordt beschouwd, is er vanuit milieukundig oogpunt geen bezwaar tegen de voorgenomen sloop van de schuur. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (erf).

Resumerend

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de plannen.

4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een nieuw bestemmingsplan, een motivering worden verstrekt aangaande geluidshinder, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • in stedelijk gebied:

- voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;

- voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;

  • in buitenstedelijk gebied:

- voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;

- voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;

- voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Beoordeling van de plannen:

Op voorhand valt te constateren dat voor de locatie Hardenbergerweg 140-142 geen wijzigingen in de geluidssituatie aangebracht wordt, daarom blijft deze locatie verder buiten beschouwing op dit onderdeel.

De uitbreiding van het bedrijfsperceel aan de Itterbeekweg 9 zorgt niet voor extra geluidsgevoelige objecten. Op het huidig erf blijft de bestaande woning behouden en in die hoedanigheid treedt er geen wijziging op.

Voor wat betreft industrielawaai wordt verwezen naar de toetsing onder bedrijven en milieuzonering. Met inachtneming hiervan blijft sprake van een goede ruimtelijke ordening voor het aspect geluid.

4.6 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.


Beoordeling van de plannen:

Een loonbedrijf wordt volgens de CROW aangemerkt als een bedrijfsfunctie met het kenmerk 'bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief). Voor een dergelijk bedrijf in het buitengebied, niet stedelijk bedraagt de verkeersgeneratie worst-case 5,7 per 100 m2 bvo. De uitbreiding van het erf bedraagt 391 m2. Het bedrijf heeft op dit moment geen personeel in dienst. De eigenaar en enige medewerker is woonachtig op de locatie. Dagelijks bestaan de verkeersbewegingen met name uit het wegrijden en terugkomen op de bedrijfslocatie door de eigenaar van het bedrijf. Daarom kan afgevraagd worden of de kengetallen 1:1 op deze planlocatie van toepassing is. Desondanks worden ze wel benut om worst-case verkeersgeneratie inzichtelijk te maken.

Worst-case ontstaat volgens de kengetallen daarmee een extra verkeersgeneratie van 23 bewegingen. Uitgaande dat hiervan circa 50% vrachtverkeer/zware machines betreft, de overige 50% is regulier verkeer (vervoer met licht materieel, aan- en afrijden leveranciers/onderhoudsmonteurs e.d.). Middels de NIBM-tool is aangetoond dat uit de worst-case berekening voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van het plan op de luchtkwaliteit blijkt dat de luchtkwaliteit in 'niet betekende mate' zal verslechteren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPITBW9HRDBW140-VG01_0013.png"

Afbeelding 4.2: NIBM-tool worst-case berekening vanwege de ontwikkeling (bron: infomil.nl)


Conclusie

Het voorliggende plan draagt niet bij aan een onevenredige verslechtering van de luchtkwaliteit.

4.7 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Beoordeling van de plannen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPITBW9HRDBW140-VG01_0014.png"

Afbeelding 4.3: uitsnede risicokaart met afstand plangebied tot dichtstbijzijnde risicobron (bron: Atlas Leefomgeving, bewerkt)

Bovenstaande figuur toont een uitsnede van de risicokaart. Uit de kaart volgt dat zich op minstens 1,75 km van het plangebied Itterbeekweg 9 de dichtstbijzijnde risicobron bevindt. Het betreft een tankstation met LPG-installatie. Deze onderlinge afstand is dermate groot dat deze risicobron geen belemmering vormt voor het planvoornemen. Bovendien voorziet het plan niet in de realisatie van extra verblijfsobjecten. Het aspect externe veiligheid is daarmee geen belemmering voor het initiatief.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.8 Water

Algemeen

In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Watertoetsproces

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is de digitale watertoets uitgevoerd. De korte procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen, daaruit is gebleken dat de standaard waterparagraaf volstaat voor dit plan. Het toetsingsdocument is bijgevoegd als Bijlage 5 Digitale watertoets.

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe 'eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren' is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe 'eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren' een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Wateraspecten plangebied

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1.500 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.

Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer

In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via een gescheiden stelsel. Hemelwater wordt geïnfiltreerd. Afvalwater wordt verwerkt via het afvalwaterriool dan wel een IBA.

Aanleghoogte van de bebouwing

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.

Watertoetsproces

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. Het bedrijfsperceel wordt in de toekomstige situatie omgeven door groenstructuren en agrarische onbebouwde gronden. Hemelwater vanaf de verharding kan daarmee vertraagd infilteren in de omgeving, waarvoor voldoende ruimte bestaat. Voor het overige hebben de bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding.

De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.

4.9 Ecologie

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland. Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Onderstaand wordt op deze aspecten ingegaan voor wat betreft de plannen.

Beoordeling van de plannen:

4.9.1 Quickscan natuurwaarden

Door Natuurbank Overijssel is een quickscan natuurwaarden uitgevoerd, bijgevoegd in Bijlage 4. In navolgende alinea's volgen de bevindingen hieruit.

Aan de Itterbeekweg 9 in Langeveen zijn plannen om een schuur te realiseren. Deze schuur zal in het kader van de schuur voor schuur regeling elders gesloopt worden (Hardenbergerweg 142 in Geesteren). Naast de schuur wordt een houtsingel gerealiseerd aan de Itterbeekweg 9 in Langeveen. Aan de Hardenbergerweg 142 wordt daarnaast een houtsingel en verharding gerealiseerd. Als gevolg van deze voorgenomen activiteiten kan overtreding van de Wet natuurbescherming op voorhand niet uitgesloten worden. Daarom is Natuurbank Overijssel gevraagd om de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten in het kader van de Wet natuurbescherming in beeld te brengen. In voorliggend rapport worden de bevindingen van het uitgevoerde onderzoek gepresenteerd. Naast een beschrijving van het onderzoeksgebied, de onderzoeksopzet en de resultaten van het onderzoek, worden de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten weergegeven.

Als gevolg van deze voorgenomen activiteiten kan overtreding van de Wet natuurbescherming op voorhand niet uitgesloten worden. Daarom is Natuurbank Overijssel gevraagd om de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten in het kader van de Wet natuurbescherming in beeld te brengen. In voorliggend rapport worden de bevindingen van het uitgevoerde onderzoek gepresenteerd. Naast een beschrijving van het onderzoeksgebied, de onderzoeksopzet en de resultaten van het onderzoek, worden de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten weergegeven.

Het plangebied is op 19 juli 2023 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied, zoals Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland.

Resultaten toetsing aan wet- en regelgeving voor beschermde gebieden:

Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, hoeft voorgenomen initiatief niet getoetst te worden aan provinciale beleidsregels ten aanzien van de bescherming van het NNN (geen externe werking). Een negatief effect op Natura 2000-gebied, als gevolg van de emissie van stikstofoxiden, kan op voorhand uitgesloten worden. Er is geen nader onderzoek nodig om te onderzoeken of uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebied. Overige negatieve effecten op Natura 2000-gebied kunnen ook worden uitgesloten.

Resultaten toetsing aan wet- en regelgeving voor beschermde soorten:

Itterbeekweg 9 Langeveen

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door beschermde diersoorten hoofdzakelijk benut als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels, bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats, bezetten amfibieën er vaste (winter)rustplaats. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of verblijfplaats in het plangebied maar gebruiken het wel als foerageergebied.

Vermoedelijk nestelen er vogels in het plangebied waarvan uitsluitend het bezette nest beschermd is. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Om te voorkomen dat bezette vogelnesten negatief beïnvloed worden, dient gewerkt te worden buiten de voortplantingsperiode of dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden zodat de aanwezigheid van een bezet vogelnesten uitgesloten kan worden.

Door het onvoorbereid uitvoeren van de voorgenomen activiteiten kan niet uitgesloten worden dat beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën gedood worden en dat vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaatsen beschadigd of vernield worden. Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën, waarvan mogelijk de vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaats negatief beïnvloed worden geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling `beschadigen/vernielen van vaste (winter)rust- en voorplantingsplaats’. Voor het doden van beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën geldt echter geen vrijstelling. Om te voorkomen dat beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën opzettelijk gedood worden, dienen ze verjaagd of weggevangen te worden, of dient het werkterrein natuurvrij gemaakt te worden, zodat de dieren op eigen beweging vertrekken Voor het natuurvrij maken van het werkterrein is geen ontheffing van de Wet natuurbescherming vereist. De functie van het plangebied als foerageergebied is niet beschermd. Aantasting leidt niet tot wettelijke consequenties.

Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de functie van het plangebied als foerageergebied voor vleermuizen af. Deze afname leidt niet tot wettelijke consequenties.

Gevolgen van toetsing aan wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden samengevat:

  • Werkzaamheden afstemmen op de voortplantingsperiode van vogels;
  • Geen beschermde amfibieën of zoogdieren doden (zorgvuldig werken, wegvangen of werkterrein natuurvrij maken);

Harderbergerweg 142 Geesteren

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door beschermde diersoorten hoofdzakelijk benut als foerageergebied en mogelijk nestelen er vogels. Grondgebonden zoogdieren en amfibieën bezetten geen vaste (winter)rust- of voortplantingsplaats in het plangebied. Vleermuizen bezetten geen verblijfplaats in het plangebied.

Vermoedelijk nestelen er vogels in het plangebied waarvan uitsluitend het bezette nest beschermd is. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Om te voorkomen dat bezette vogelnesten negatief beïnvloed worden, dient gewerkt te worden buiten de voortplantingsperiode of dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden zodat de aanwezigheid van een bezet vogelnesten uitgesloten kan worden.

Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de functie van het plangebied als foerageergebied voor vleermuizen af. Deze afname leidt niet tot wettelijke consequenties.

Gevolgen van toetsing aan wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden samengevat:

  • Werkzaamheden afstemmen op de voortplantingsperiode van vogels;
4.9.2 Stikstofdepositie en gebiedsbescherming

Natura 2000

In de Wet natuurbescherming heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van EZ.

Het plangebied ligt niet binnen of nabij een Natura 2000-gebied. De locatie Itterbeekweg is gelegen op circa 2,5 kilometer van het Natura 2000-gebied Engbertsdijkvenen. Voor de locatie Hardenbergerweg 140-142 is de afstand minimaal 4,1 kilometer ten opzichte van het Natura 2000-gebied Springendal & Dal van de Mosbeek.

Voor elk Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor alle beschermde soorten en habitats die daar aanwezig zijn. Per soort of habitat is aangegeven of behoud van de huidige aantallen/arealen voldoende is, danwel of uitbreiding of een verbetering nodig is. Niet alleen activiteiten binnen een Natura 2000-gebied maar ook activiteiten buiten een Natura 2000-gebied kunnen de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar brengen. Dit wordt externe werking genoemd. Gezien de mogelijke externe werking van de beoogde ontwikkeling op het nabijgelegen Natura 2000-gebied, is het van belang om te toetsen of de realisatie van de beoogde ontwikkeling conflicteert met de waarden waarvoor dit gebied is aangewezen. Hiervoor is in elk geval een toetsing aan de Wet natuurbescherming noodzakelijk.

Gelet op de onderlinge afstand is directe hinder (bijv. geluid, verstrooiing van licht etc.) niet aan de orde. Naast directe hinder dient tevens beschouwd te worden of sprake kan zijn van mogelijke toename van stikstofdepositie op kwetsbare habitattypen binnen Natura 2000-gebieden. Bij deze beoordeling is zowel de aanlegfase (tijdelijk karakter) als de gebruiksfase van belang.

In voorliggend plan gaat het hoofdzakelijk om een uitbreiding van een loonbedrijf aan de Itterbeekweg in Langeveen. Op de uitbeidingsgronden zal één gebouw worden gebouwd ten behoeve van stalling en opslag. De uitbreiding dient dan ook hoofdzakelijk om werktuigen en materialen van het bedrijf goed te kunnen stallen en opslaan. De uitbreiding is op voorhand niet direct om bedrijfsgroei te bewerkstelligen, maar om de bestaande bedrijfsactiviteiten en -inventaris op het perceel te kunnen accommoderen. Van een directe toename van bedrijfsactiviteiten is daarom geen sprake. Zie voor een toelichting hierop ook de ladderonderbouwing in paragraaf 3.1.2

Gezien het feit dat in de aanlegfase slechts beperkte werkzaamheden zullen plaatsvinden, namelijk de bouw van een opslag en stallingsgebouw (eenvoudig gebouw). En het gegeven dat daarnaast in de gebruikfase slecht beperkt sprake is van extra verkeersbewegingen (zoals in de paragraaf 4.6 reeds omschreven), wordt gesteld dat er geen sprake zal zijn van extra stikstofdepositie in Natura 2000 gebied.

Daarnaast geldt voor de locatie Hardenbergerweg 140-142 dat slechts een landschapsontsierend gebouw wordt gesaneerd en enkele landschapsmaatregelen plaatsvinden. In de ontwikkelfase betekent dit enkel de kortdurende inzet van enkele werktuigen, maar in de gebruikfase heeft dit juist louter een positief effect, vanwege de afschaling van een agrarische bedrijfslocatie ter plaatse. Een (structurele) toename van stikstofdepositie in Natura 2000 gebied is uitgesloten als gevolg van deze ontwikkeling.

4.9.3 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.10 Archeologie en Cultuurhistorie

4.10.1 Archeologie

Wet op de archeologische monumentenzorg

In de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007) zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen, waarbij in beginsel geldt: "de veroorzaker betaalt". Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief "in situ" (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologie vriendelijke alternatieven.

Sinds 1 juli 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Zolang de Omgevingswet nog niet in werking is getreden, vallen de artikelen waarin de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zijn vastgelegd, nog in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.

Beoordeling van de plannen:

Voor het onderhavige plangebied is nagegaan of en in hoeverre in het plangebied sprake is van archeologisch waardevolle elementen. Daartoe is de "Archeologische verwachtings- en advieskaart" van de gemeente Tubbergen (RAAP, 2007) geraadpleegd.

Voor de locatie aan de Hardenbergerweg 140-142 geldt dat alleen een bestaande schuur gesaneerd zal worden. Grond ter plaatse van deze schuur is al geroerd en kent daarom geen archeologische verwachting meer. Van verdere bodemingrepen die relevant kunnen zijn voor het aspect archeologie is geen sprake.

Onderstaande afbeelding 4.4 toont een uitsnede van de kaart voor de Itterbeekweg, Het plangebied bevindt zich in het kenmerk dekzandhoogten en - ruggen met een plaggendek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPITBW9HRDBW140-VG01_0015.png"

Afbeelding 4.4: uitsnede archeologische verwachtingskaart (bron: gemeente Tubbergen)

Voor deze gronden geldt op basis van de archeologische kaart een hoge archeologische verwachting conform de beleidskaart. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk in plangebieden groter dan 2.500 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm.

De bodemingrepen als gevolg van voorliggende plannen zijn zeer beperkt en blijven ruim beneden de 2.500 m2 en dieper dan 40 cm. Diepere bodemingrepen (dieper dan 40 cm) zullen naar alle waarschijnlijkheid alleen benodigd zijn voor de nieuwe schuur. Deze kent een ruim kleiner oppervlak dan de 2.500 m2. Het laten uitvoeren van archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Ook voor het vrijgegeven plangebied bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet, dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van een vondst bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

4.10.2 Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Beoordeling van de plannen:

Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat in de directe omgeving van de plangebieden geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig zijn waarop het voorliggende plan mogelijk een negatieve impact heeft. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

4.11 Verkeer en parkeren

4.11.1 Verkeer

In de paragraaf voor luchtkwaliteit is al kort aangehaald wat de worst-case verkeerstoename betreft als gevolg van voorliggend plan. Een loonbedrijf valt in de CROW-uitgave Toekomstbestendig parkeren' in een bedrijfsfunctie met het kenmerk 'bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief). Voor een dergelijk bedrijf in het buitengebied, niet stedelijk bedraagt de verkeersgeneratie worst-case 5,7 per 100 m2 bvo. De uitbreiding van het erf bedraagt 391 m2. Het bedrijf heeft op dit moment geen personeel in dienst. De eigenaar en enige medewerker is woonachtig op de locatie. Daarom kan afgevraagd worden of de kengetallen 1:1 op deze planlocatie van toepassing is. Desondanks worden ze wel benut om worst-case verkeersgeneratie inzichtelijk te maken.

Worst-case ontstaat volgens de kengetallen daarmee een extra verkeersgeneratie van 23 bewegingen. Qua ontsluiting vindt er geen wijziging plaats in die zin dat de huidige ontsluiting op de Itterbeekweg wordt benut.

De 23 verkeersbewegingen kunnen door middel van de huidige inrit op de Itterbeekweg goed ontsloten worden om de openbare weg. De worst-case 23 extra verkeersbewegingen gaan op de Itterbeekweg op in het gangbare verkeersbeeld. Het huidig wegennet in de omgeving is voldoende berekend op de verkeersgeneratie als gevolg van de plannen.

Conclusie

Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.11.2 Parkeren

De gemeente Tubbergen heeft de beleidsnotitie "Bouwen & parkeren 2018" vastgesteld. Het beleid is van toepassing op gebouwen en ontwikkelingen binnen de gemeente. In de beleidsnotitie is nader uitgewerkt wat de parkeerbehoefte bij een bepaald gebruik is (parkeernorm, als de extra parkeerbehoefte niet op eigen erf kan worden gerealiseerd). Voor veel voorkomende gebruiksfuncties zijn de parkeernormen in de beleidsnotitie vermeld. Andere parkeernormen kunnen afgeleid worden uit de publicatie 317 van CROW.

Een loonbedrijf valt onder de activiteit 'bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief'. De parkeerbehoefte bedraagt daarmee 1,05 pp per 100 m2 bvo. Afgerond komt de parkeerbehoefte op 5 extra parkeerplaatsen uit.

De beoogde uitbreiding van het erf is juist benodigd om voldoende bedrijfsruimte, waaronder parkeer- en stallingsruimte te verwerven. Het toekomstig erf biedt voldoende ruimte voor het parkeren. De toe te voegen oppervlakte bedrijfsperceel zal namelijk - behoudens één stalling en opslaggebouw van 546 m2 - volledig onbebouwd blijven, waardoor er voldoende ruimte aanwezig is om te parkeren voor de medewerker en eventuele incidentele bezoekers. Zie ook Bijlage 1 voor een weergave en uitleg van de nieuiwe erfsituatie.

Conclusie

Het aspect parkeren vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente.

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.


Bevoegdheid

Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.

Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.


Opzet planregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

'Agrarisch -1'

De gebiedsbestemming Agrarisch - 1 omvat de agrarische gebieden waar landbouw en landschap nevengeschikt zijn.

De gronden die zijn inbestemd als "Agrarisch 1" zijn bestemd voor het agrarisch gebruik. De uitoefening van een agrarisch bedrijf is enkel mogelijk ter plaatse van de aanduiding “bouwvlak”. Het maximum bebouwingsoppervlakte aan bedrijfsgebouwen is in dit geval vastgelegd binnen het bouwvlak.

'Bedrijf'

Onder deze bestemming vallen de niet-agrarische bedrijven. In beginsel is het bedrijf bestemd overeenkomstig de aard van het aanwezige bedrijf, een loon- en grondverzetbedrijf in dit geval. De bestemming biedt bebouwingsmogelijkheden voor bedrijfsgebouwen tot een maximale oppervlakte. De oppervlakte van de bij recht toegestane bedrijfswoning en daarbijbehorende bijgebouwen wordt echter niet meegerekend in de oppervlakte van de bedrijfsbebouwing.

De uitbreiding van het bedrijfsperceel is mogelijk omdat gelijktijdig in het kader van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving geïnvesteerd wordt in de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving. Om de investering in de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen, is in de gebruiksbepalingen een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

'Bos - Natuur'

Omliggend aan het erf wordt een extra KGO-investering verricht in de vorm van aanplant van bomen en onderbeplanting. Deze gronden krijgen daarmee een groene invulling en zijn daarom bestemd als 'Bos - Natuur'.

'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4'

Voor de toekenning van de dubbelbestemmingen archeologie is het gemeentelijk archeologiebeleid (archeologische verwachtings- en advieskaart) gevolgd, De gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

Deze dubbelbestemming is gekoppeld aan een plicht van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden alsmede aan bouwwerkzaamheden. Ingrepen in de bodem zijn in deze gebieden in principe niet toegestaan. Alleen als aangetoond is dat er geen archeologische waarden meer zijn, deze niet onevenredig worden geschaad of er maatregelen worden getroffen om de waarden te beschermen, is het mogelijk hier bodemroerende werkzaamheden uit te voeren. De omgevingsvergunningen worden alleen verleend wanneer er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de voorkomende archeologische en cultuurhistorische waarden. De omgevingsvergunning is niet nodig voor werkzaamheden die gerekend worden tot het normale onderhoud.


Hoofstuk 3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

Het doel van de anti-dubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels

In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;

Algemene gebruiksregels

Onder dit artikel wordt ter verduidelijking van het plannen aangegeven wat algemene gebruiksregels betreffen die gelden in het plangebied, dit kan zowel strijdig als toegestaan gebruik omvatten.

Algemene afwijkingsregels

Er is een algemene afwijkingsregel opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.

Overige regels

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en parkeren en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Hoofstuk 4 Overgangs- en slotregels

Overgangsregels


Voor de overgangsregels is onderscheid gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. Zowel de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken als de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik gelden vanaf inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties. De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Slotregel

Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Financiële uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ruimtelijke procedure dient op grond van artikel 3.1.6 lid f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 is de gemeente verplicht, op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet, tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren in het exploitatiegebied waarmee niet is gecontracteerd. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5 van het Bro) zoals plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. kunnen worden verhaald door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro (o.a. bouw van 1 of meer woningen, bouw van 1 of meer hoofdgebouwen). Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van niet-agrarisch bedrijf. Deze ontwikkeling maakt daarmee een bouwplan mogelijk in de zin van artikel 6.2.1 Bro.

De gemeente heeft met de initiatiefnemer een overeenkomst gesloten over grondexploitatie (een anterieure overeenkomst). Hierin zijn afspraken gemaakt over de betaling van de gemeentelijke kosten. De kosten van grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden zijn hiermee anderszins verzekerd. Het maken van een exploitatieplan is niet nodig.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

Wettelijk (voor)overleg

In het Bro is in artikel 3.1.1 opgenomen dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Inspraak

In het kader van inspraak wordt het bestemmingsplan 6 weken ter inzage gelegd. Tijdens deze perioden kan één ieder zijn of haar reacties indienen.?

Hoofdstuk 7 Procedure en overleg

In dit hoofdstuk is de procedure van het bestemmingsplan beschreven. In de eerste plaats is een toelichting gegeven van de verschillende stappen die in deze bestemmingsplanprocedure onderscheiden kunnen worden. Vervolgens zijn de resultaten van de doorlopen stappen in de procedure van bestemmingsplan.

7.1 Procedurestappen

Dit bestemmingsplan kent de volgende procedurestappen:

7.1.1 Ontwerp

Het ontwerp bestemmingsplan wordt behandeld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders. Een ontwerp bestemmingsplan ligt vervolgens gedurende zes weken ter inzage met de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen bij de gemeenteraad.

7.1.2 Vaststelling

De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast. De ingediende zienswijzen kunnen leiden tot een gewijzigde vaststelling ten opzichte van het ontwerp.

7.1.3 Beroep

Nadat de raad het bestemmingsplan heeft vastgesteld, wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Daarna bestaat nog de mogelijkheid tot het indienen van een beroepsschrift bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

7.2 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Daarom is het bestemmingsplan naar diverse instanties gestuurd.

De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie B onder 4 'Nieuwe ontwikkelingen en uitbreiding met KGO', waardoor vooroverleg niet nodig is.

Het Waterschap Vechtstromen is middels de Digitale Watertoets over de ontwikkeling geïnformeerd, omdat de normale procedure van toepassing is, is nader contact gezocht met het waterschap. Dit contact leidt tot de conclusies dat met inachtneming van de uitgangspunten vanuit het waterschap een positief advies wordt afgegeven.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerp van het bestemmingsplan heeft vanaf 28 december 2023 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is één zienswijze ingediend, namelijk door de provincie Overijssel, omdat de verbetering van ruimtelijke kwaliteit niet voldoende zou zijn op de slooplocatie Hardenbergerweg 140. Om deze reden is het landschappelijk inpassingsplan voor de locatie Hardenbergerweg 140 aangepast, in reactie waarop de provincie Overijssel heeft aangegeven akkoord te kunnen gaan en geen verdere procedurele stappen te zetten.