Plan: | Buitengebied, Fietspad Manderveen - Tubbergen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0183.BUIBFIETSPADMT-VG01 |
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op twee ontwikkelingen in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. Onderstaand wordt kort op de betreffende ontwikkelingen per locatie ingegaan.
Fietsverbinding Manderveen-Tubbergen
De gemeente Tubbergen werkt aan de realisatie van een fietspad tussen de kernen Manderveen en Tubbergen. Het pad komt te liggen langs de Manderveenseweg en bestaat uit een tweerichtingenfietspad dat vrijliggend wordt gerealiseerd. De aanleg van het fietspad betreft een lang gekoesterde wens van zowel de samenleving uit Manderveen als de gemeenteraad van Tubbergen. De aanleg van een vrijliggend fietspad is daarom opgenomen in het Maatschappelijk Akkoord Tubbergen 2018-2019.
Manderveenseweg 29/Denekamperweg 72
Aan de Manderveenseweg 29/Denekamperweg 72, bevindt zich een agrarisch bedrijfsperceel. Ter plaatse is een melkveehouderij aanwezig. Het voornemen bestaat om het bouwvlak van het agrarisch bedrijfsperceel te wijzigen om een aantal bestaande gebouwen binnen het bouwvlak te brengen. De gebouwen betreffen een tweede bedrijfswoning (Denekamperweg 72) met enkele bijgebouwen.
De voorgenomen ontwikkelingen zijn op basis van het geldende bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016" niet toegestaan. In paragraaf 1.4 wordt hier nader op ingegaan. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch-planologsiche kaders om het voornemen mogelijk te maken. In voorliggende toelichting wordt aangetoond dat het voornemen in overeenstemming is met 'een goede ruimtelijke ordening'.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied globaal aangegeven. De rode stippellijn in de linker afbeelding omvat het tracé van het fietspad. In de rechter afbeelding is het plangebied aan de Manderveenseweg 29 - Denekamperweg 72 weergegeven middels een rode omlijning. Voor de concrete begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
![]() |
Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied (Bron: ArcGIS) |
Het bestemmingsplan "Buitengebied, Fietspad Manderveen - Tubbergen" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Onderstaand wordt separaat ingegaan op het geldende planologisch regime ter plaatse van de gewenste fietsverbinding en de locatie Manderveenseweg 29 - Denekamperweg 72.
Binnen het plangebied van de gewenste fietsverbinding is sprake van diverse geldende bestemmingsplannen. Het voert te ver om alle geldende plannen en de daarin opgenomen bestemmingen uitgebreid toe te lichten. Daarom wordt hierna door middel van een tabel aangegeven wat de geldende plannen zijn die door voorliggend bestemmingsplan, voor zover de gronden onderdeel uitmaken van het plangebied, worden herzien. In de tabel zijn tevens de bestemmingen opgenomen welke geraakt worden per bestemmingsplan. Voor wat betreft het bestemmingsplan 'Kleine Kernen' wordt opgemerkt dat het gaat om het bestemmingsplan voor de kern Manderveen.
Daarnaast zijn uitsnedes opgenomen van het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' waarop het gewenste fietspad met een rode stippellijn is weergegeven.
![]() |
Tabel 1.1 Geldende bestemmingsplannen ter plaatse van het plangebied |
![]() |
Afbeelding 1.2 Uitsnedes bestemmingsplan 'Buitengebied Tubbergen 2016' (Bron: ruimtelijkeplannen.nl) |
Na inwerkingtreding van het voorliggend bestemmingsplan zullen de hiervoor genoemde geldende plannen, voor zover onderdeel uitmakend van het plangebied, en de daarin opgenomen bestemmingen komen te vervallen en worden vervangen door de bestemmingen 'Verkeer' en 'Bos - Natuur'. De dubbelbestemmingen zijn hierin overeenkomstig de geldende bestemmingsplannen overgenomen.
De locatie Manderveenseweg 29 - Denekamperweg 72 ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' en het 'facetbestemmingsplan Parkeren Tubbergen'. Deze bestemmingsplannen zijn respectievelijk op 13 mei 2016 en 28 mei 2018 door de gemeenteraad van Tubbergen vastgesteld. De bestemmingen van het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' zijn in voorliggend geval het meest relevant.
De gronden binnen de locatie aan de Manderveenseweg 29 - Denekamperweg 72 zijn voorzien van de enkelbestemming 'Agrarisch - 1' met bouwvlak en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. In afbeelding 1.3 is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weergegeven, waarin het de locatie rood omlijnd is aangeduid.
![]() |
Afbeelding 1.3 Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Tubbergen 2016' ter plaatse van de locatie Manderveenseweg 29 - Denekamperweg 72 (Bron: ruimtelijkeplannen.nl) |
De gronden ter plaatse van de bestemming 'Agrarisch - 1' zijn hoofdzakelijk bedoeld voor het agrarisch gebruik en de uitoefening van een agrarisch bedrijf ter plaatse van een bouwvlak. Ook is het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, met de daarbij behorende erven toegestaan, voorzover de gronden zijn voorzien van een bouwvlak.
Het aantal bedrijfswoningen mag ten hoogste één per bouwvlak bedragen, tenzij het bestaande aantal meer bedraagt, in welk geval het aantal meer bedraagt, in welk geval het aantal bedrijfswoningen ten hoogste het bestaande aantal zal bedragen. De maatvoering van een gebouw of een overkapping moet tot slot voldoen aan de eisen die hiervoor worden gesteld.
Gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden. Voor het realiseren van bouwwerken, waarbij grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,40 m benodigd zijn, moet archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
Het gebruik van de gronden en gebouwen aan de Denekamperweg 72 als tweede bedrijfswoning met bijgebouwen is niet in overeenstemming met de gebruiks- en bouwregels van de bestemming 'Agrarisch - 1', omdat deze gronden niet zijn voorzien van een bouwvlak. Het bestemmingsplan kent op basis van artikel 4.7.1 echter een wijzigingsbevoegdheid voor het vergroten van het bouwvlak van een agrarisch bedrijf. Hiermee kan het bouwvlak zo worden aangepast, dat de gronden en gebouwen aan de Denekamperweg 72 binnen het bouwvlak komen te liggen. Om gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid moet voldaan worden aan de voorwaarden zoals gesteld in het artikel. In paragraaf 4.3.4 is deze wijzigingsbevoegdheid nader verwoord en is het planvoornemen hieraan getoetst.
Na deze inleiding wordt in Hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat een omschrijving van de gewenste ontwikkeling. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Tubbergen beschreven. In Hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsthema's de revue en Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten. In Hoofdstuk 7 en Hoofdstuk 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Tot slot gaat Hoofdstuk 9 in op het vooroverleg.
Het voorliggende plan heeft betrekking op een circa 3.300 meter lang fietspad wat langs de Manderveenseweg, vanaf de Hardenbergerweg tot aan de kern Manderveen gerealiseerd dient te worden. Het fietspad komt volledig in het buitengebied te liggen. Het tracé loopt grotendeels over agrarische cultuurgrond en ten dele over erven, tuinen, houtsingels en bos. In het zuidelijke deel van het plangebied wordt een beek overkluisd. In afbeelding 2.1 is via straatbeeldfoto's een impressie weergegeven van de huidige situatie van delen van het plangebied.
![]() |
Afbeelding 2.1: Impressie huidige situatie plangebied (Bron: Google Maps) |
De bovenste afbeelding geeft de locatie weer waar het fietspad aangesloten dient te worden op de Hardenbergerweg. De middelste afbeelding geeft de locatie weer vanaf de rontonde Manderveenseweg-Denekamperweg richting het noorden. De onderste afbeelding is genomen bij de kruising Pottersweg-Manderveenseweg richting het zuidwesten.
De locatie Manderveenseweg 29 - Denekamperweg 72 ligt op de hoek Manderveenseweg - Denekamperweg in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. De locatie bevindt zich in een overwegend agrarisch landschap, waarin verspreid liggende agrarische erven en woonpercelen voor komen.
De locatie betreft een agrarisch bedrijfsperceel en een aangrenzend stuk grond. Ter plaatse bevinden zich twee bedrijfswoningen met bijgebouwen, enkele veestallen, kuilvoerplaten en een vakwerkschuur. Tussen de gebouwen bevindt zich verharding. De overige gronden zijn onverhard en gedeeltelijk begroeid met bomen.
In de gewenste situatie worden de gronden binnen het plangebied omgezet naar een fietspad. Hoewel voor de situering van het fietspad zoveel mogelijk rekening is gehouden met vitale en waardevolle landschapselementen moeten op verschillende plekken bomen en struiken gerooid worden om de aanleg van het fietspad mogelijk te maken. Daarnaast dienen mogelijk enkele duikers aangelegd te worden bij sloten.
Het fietspad wordt 3 meter breed met daarbij aan beide zijden wisselende ruimten ten behoeve van schrikruimte en ruimte ten opzichte van sloten, wegen en bomen.
Tussen de Hardenbergerweg en Denekamperweg zal het fietspad ten oosten van de Manderveenseweg gerealiseerd worden. Na de rotonde van de Manderveenseweg-Denekamperweg, wordt het fietspad aan de andere zijde van de weg (westelijk) gerealiseerd. De tekeningen met het ontwerp voor het fietspad zijn opgenomen in Bijlage 1 bij deze toelichting.
Voor de locatie Manderveenseweg 29 - Denekamperweg 72 betreft de gewenste ontwikkeling de wijziging van het bouwvlak van het agrarische bedrijf. Dit om een aantal gebouwen binnen het bouwvlak te brengen. De gebouwen betreffen een tweede bedrijfswoning (Denekamperweg 72) met bijgebouwen. In afbeelding 3.1 is door middel van een rode stippellijn de vergroting van het bouwvlak indicatief weergegeven.
![]() |
Afbeelding 3.1 Vergroting van het bouwvlak (Bron: ruimtelijkeplannen.nl) |
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling.
In voorliggend geval zal het (brom)fietsverkeer dat nu gebruik maakt van de Manderveenseweg door de ontwikkeling gebruik gaan maken van het vrijliggend fietspad. Het vrijliggende fietspad draagt bij aan het subjectieve veiligheidsgevoel van fietsers en versterking van het fietsroutenetwerk. De verwachting is dan ook dat hierdoor het fietsgebruik wordt gestimuleerd en het aandeel autoverkeer wellicht verminderd.
Ten aanzien van parkeren en openbaar vervoer voorziet dit bestemmingsplan in geen wijzigingen.
De ontwikkeling aan de Manderveenseweg 29 - Denekamperweg 72 betreft enkel het in overeenstemming brengen van de planologische situatie met de feitelijke situatie. Door de uitbreiding van het bouwvlak wordt een bestaande bedrijfswoning met bijgebouwen binnen het agrarisch bouwvlak gepositioneerd. Er blijft daarbij sprake van één agrarisch bedrijf, zonder dat sprake is van een uitbreiding van dieraantallen. Wel is planologisch gezien sprake van een toename in verkeersbewegingen door het positief bestemmen van de tweede bedrijfswoning. Op basis van de cijfers van het CROW (Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381) brengt een vrijstaande koopwoning in het buitengebied van een niet stedelijke gemeente gemiddeld afgerond 9 verkeersbewegingen per weekdagetmaal met zich mee. Het plangebied wordt middels twee in- en uitritten ontsloten op de Manderveenseweg en de Denekamperweg. Deze wegen en andere omliggende straten kunnen deze zeer geringe toename van verkeersbewegingen veilig en eenvoudig afwikkelen.
Ten aanzien van parkeren wordt opgemerkt dat gezien de ruime omvang van het perceel eenvoudig kan worden voldaan aan het voorzien in voldoende parkeerplaatsen.
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.
Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen.
Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond.
De in dit bestemmingsplan voorziene ontwikkeling raakt, gelet op de beperkte omvang en aard (aanleggen van een fietspad en uitbreiding van een bestaand agrarisch bouwvlak), geen rijksbelangen en er is geen sprake van enige vorm van belemmeringen met betrekking tot de doelen zoals genoemd in de Nationale Omgevingsvisie.
Wat betreft de "Ladder voor duurzame verstedelijking" wordt opgemerkt dat toetsing noodzakelijk is bij "nieuwe stedelijke ontwikkelingen" (3.1.6 Bro). Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' wordt in Bro 1.1.1 als volgt gedefinieerd: stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Gelet op de voorgenomen ontwikkelingen wordt gesteld dat dit geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen betreffen. Daarbij wordt voor wat betreft de uitbreiding van het agrarisch bouwvlak opgemerkt dat een bestaande bedrijfswoning met bijgebouwen positief bestemd worden. Op het realiseren van woningen is de uitspraak ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921 van toepassing. Uit deze uitspraak blijkt dat het realiseren van 11 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling. Het positief bestemmen van 1 woning wordt dan ook niet worden gezien als stedelijke ontwikkeling. De ladder voor duurzame verstedelijking is dan ook niet van toepassing. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met rijksbeleid.
In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de nieuwe Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Op 1 mei zijn de nieuwe Omgevingsvisie en Omgevingsverordening in werking getreden.
De omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele centrale ambities van de provincie:
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:
Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.
De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.
Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.
In afbeelding 4.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.
![]() |
Afbeelding 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidkeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.
De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.
Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.
De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.
Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.
De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Bij de afwegingen in de eerste fase 'Of - generieke beleidskeuzes' zijn een aantal artikelen van belang. Op deze artikelen zal hierna nader worden ingegaan.
Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip "groene omgeving" nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.
In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip "bestaand bebouwd gebied" nader gedefinieerd als: de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening
Met de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik geeft Overijssel een nadere invulling van de Ladder voor duurzame verstedelijking zoals door het Rijk is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening.
In het voorliggend geval is gekozen om een vrijliggend fietspad in de groene omgeving aan te leggen. De aanleg van het fietspad komt ten goede aan het subjectieve veiligheidsgevoel van fietsers, versterkt het Kernnet Fiets Overijssel (zie paragraaf 4.2.4) en stimuleert het fietsgebruik. Daarnaast betreft het een lang gekoesterde wens vanuit de samenleving van Manderveen. Op basis van dit maatschappelijke draagvlak kan worden geconcludeerd dat benutting van een klein deel van de groene omgeving voor het fietspad in redelijkheid is en daarom voldoende rekening is gehouden met de principes van zorgvuldig ruimtegebruik. Tevens is bij de situering van het fietspad zoveel mogelijk rekening gehouden met vitale en waardevolle landschapselementen en vindt compensatie plaats door aanplant van nieuwe natuur op een aan NNN grenzend perceel van circa 1.750 m2 (zie paragraaf 5.7.2.3).
De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op het onderbrengen van bestaande bebouwing (een tweede bedrijfswoning met bijgebouwen) binnen een agrarisch bouwvlak. In aanleg is geen sprake van een toename van bebouwing. Er is dan ook geen sprake van een extra ruimtebeslag op de groene omgeving.
Artikel 2.7.3 Beschermingsregime (NNN) en 2.7.4 Afwijkingsmogelijkheden (NNN)
Artikel 2.7.3 Beschermingsregime (NNN)
Lid 1
Het beschermingsregime voor gebieden die op de kaart (als bedoeld in artikel 2.7.2 Werkingsgebied) zijn aangeduid als gebiedscategorie ‘Bestaand' wordt vastgelegd in een bestemmingsplan of in beheersverordening.
Lid 2
Gebieden die op de kaart als bedoeld in artikel 2.7.2 zijn aangeduid als ‘Bestaand' moeten een bestemming krijgen die uitsluitend is gericht op het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden.
Lid 4
Bestemmingsplannen die betrekking hebben op gebieden die op de kaart als bedoeld in artikel 2.7.2 zijn aangeduid als NNN (voorheen EHS) wijzen geen bestemmingen aan of stellen geen regels die activiteiten mogelijk maken die leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden, of van de samenhang tussen die gebieden.
2.7.4 Afwijkingsmogelijkheden (NNN)
Lid 5
De gemeenteraad is bevoegd om bij de vaststelling van een bestemingsplan voor relatief kleinschalige ontwikkelingen binnen het NNN af te wijken van het beschermingsregime zoals vastgelegd in artikel 2.7.3 mits is aangetoond en verzekerd dat deze wijziging:
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.7.3 en 2.7.4 van de Omgevingsverordening Overijssel
Het geplande tracé is deels aangewezen als 'Bestaand' gebied van het Natuurnetwerk Nederland. Hieraan zijn bepaalde voorwaarden verbonden (zie leden bovenstaand artikel 2.7.3 'Beschermingsregime'). Hiervan kan bij een relatief kleinschalige ontwikkeling worden afgeweken, mits wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden (zie bovenstaand lid 5 van artikel 2.7.4 'Afwijkingsmogelijkheden').
Een toetsing van de voorwaarden uit lid 5 van artikel 2.7.4 vindt plaats in paragraaf 5.7.2.3. Kortheidshalve wordt verwezen naar deze paragraaf.
De locatie Manderveenseweg 29 - Denekamperweg 72 valt niet binnen de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland. Artikel 2.7.3 en 2.7.4 zijn dan ook niet van toepassing.
Het plangebied kent op basis van de ontwikkelingsperspectievenkaart van de provincie Overijssel de ontwikkelingsperspectieven 'Zone ondernemen met natuur en water', 'Agrarisch ondernemen in het grootschalige landschap' en 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. In afbeelding 4.2 is dit weergegeven, de fietsverbinding is met de rode stippellijn aangegeven. De locatie Manderveenseweg 29 - Denekamperweg 72 is middels een rode ster aangegeven.
![]() |
Afbeelding 4.2: Ontwikkelingsperspectief (Bron: Provincie Overijssel) |
'Zone Ondernemen met Natuur en Water'
Het ontwikkelingsperspectief Zone Ondernemen met Natuur en Water bestaat uit:
Het ontwikkelingsperspectief Zone Ondernemen met Natuur en Water (ONW) richt zich op het realiseren van een robuust en samenhangend netwerk van gebieden met natuur-, water- en landschappelijke kwaliteit. Het accent ligt op natuur die, naast biodiversiteit, betekenis heeft voor mensen en bijdraagt aan hun welzijn en welvaart. Om dit mogelijk te maken, wordt ruimte geboden aan de groeiende groep betrokken ondernemers en bewoners die zelf willen ondernemen met natuur en water.
Binnen de Zone ONW buiten het natuurnetwerk is ruimte voor economische dragers die in harmonie met de natuur-, water- en landschappelijke kwaliteiten plaats kunnen vinden. De provincie ziet kansen voor bijzondere functiecombinaties zoals landbouw en natuur, specifieke vormen van verblijfsrecreatie, nieuwe landgoederen en wonen en werken met versterking van natuur- en/of waterkwaliteit.
'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'
Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop. Daarnaast gelden – net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven – de ruimtelijke kwaliteitsambities:
Initiatieven binnen het ontwikkelingsperspectief Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de landbouw, rekening houdend met specifieke omstandigheden en de grenzen aan de mogelijkheden van het waterbeheer (onder andere door de klimaatverandering).
'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'
Het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.
Toetsing aan de "Ontwikkelingsperspectieven"
Voorliggende ontwikkeling betreft de realisatie van een fietspad tussen Manderveen en Tubbergen. Het fietsverkeer dat nu gebruik maakt van de Manderveenseweg zal door de ontwikkeling gebruik gaan maken van het vrijliggende fietspad, waardoor bijgedragen wordt aan het veiligheidsgevoel van fietsers. Tevens draagt de ontwikkeling bij aan het versterken van het fietsnetwerk in de gemeente.
Voor de aanleg van het fietspad wordt aangesloten bij de bestaande weginfrastructuur. Het fietspad wordt namelijk naast de Manderveenseweg gerealiseerd. Waar het fietspad watergangen doorkruist wordt het fietspad onderlegd met een duiker. Het fietspad wordt dan ook in harmonie met natuur-, water en landschappelijke kwaliteiten aangelegd. Tevens worden de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw niet beperkt.
Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de ter plaatse geldende ontwikkelingsperspectieven.
Voor wat betreft het gedeelte van het fietspad dat wordt aangelegd in het Natuurnetwerk Nederland wordt opgemerkt dat in paragraaf 5.7 nader wordt ingegaan op de gevolgen van de realisatie van het fietspad voor het Natuurnetwerk Nederland. Daaruit blijkt dat geen significant negatieve effecten op zullen treden. Daarnaast worden compensatiemaatregelen getroffen. Op deze plek wordt kortheidshalve naar deze paragraaf verwezen.
De locatie is gelegen binnen het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Binnen dit ontwikkelingsperspectief mogen zich veel verschillende functies bevinden, deze zijn dan ook aanwezig. Dit is terug te zien in het plangebied en de directe omgeving hiervan, waar zich onder andere agrarische functies, natuur- en woonfuncties bevinden. In voorliggend geval betreft de ontwikkeling slechts het binnen een bouwvlak brengen van een aantal bestaande gebouwen. Dit betreft een functie welke passend is binnen het ontwikkelingsperspectief. Daarbij blijkt uit hoofdstuk 5 dat er geen sprake is van enige belemmeringen van het voornemen op omliggende functies. Het voorgenomen plan past binnen het ontwikkelingsperspectief.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De 'Stedelijke laag' en 'Laag van de beleving' worden in dit geval buiten beschouwing gelaten, aangezien voor het plangebied geen specifieke eigenschappen vanuit deze lagen gelden
Hierna wordt ingegaan op de relevante kenmerken ter plaatse van de ontwikkellocatie.
Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp. Het plangebied is op de gebiedkenmerkenkaart 'de Natuurlijke laag' aangeduid met de gebiedstypen 'dekzandvlakte en ruggen', 'beken' en 'beekdalen en natte laagtes'. In afbeelding 4.3 is dit weergegeven. De fietsverbinding is met de rode stippellijn aangegeven. De locatie Manderveenseweg 29 - Denekamperweg 72 is middels een rode ster aangegeven.
![]() |
Afbeelding 4.3: Natuurlijke laag (Bron: Provincie Overijssel) |
'Dekzandvlakte en ruggen'
De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie Overijssel. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/ nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd. De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem, door beplanting met 'natuurlijke' soorten en door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.
'Beekdalen en natte laagtes'
Het Overijsselse zandlandschap is van oorsprong kletsnat. In de laagtes van het zandgebied verzamelde zich het water. Hier ontwikkelden zich moerassen en broekbossen, waar het water in de loop van het seizoen geleidelijk uit weg sijpelde naar de lager gelegen delen, naar de beken en rivieren.
Beeld van de beken: zomers kleine stroom met droge geulen, ’s winters bredere stroomdraad met meestromende geulen. De dynamiek (water, wind) bepaalt de verschijningsvorm; de gedaante wisselt.
De ambitie is de beekdalen als functionele en ruimtelijke dragende structuren van het landschap betekenis te geven. Ruimte voor water, continuïteit van het systeem zijn leidend. Tevens is de ambitie afwenteling van wateroverlast op stroomafwaarts gelegen gebieden te voorkomen door het beeksysteem als eenheid te beschouwen en het vasthouden van water te bevorderen. Tot slot zijn beekdalen belangrijke verbindingen voor mens, plant en dier.
Toetsing van het initiatief aan de 'Natuurlijke laag'
De aanleg van het fietspad tast de kernkwaliteiten van de natuurlijke laag in het gebied niet aan. Het fietspad wordt parallel aan Manderveenseweg aangelegd om eventuele impact op het landschap te beperken tot het minimale.
Als gevolg van voorliggend bestemmingsplan wordt een reeds decennia lang bestaande situatie planologisch geregeld. Er vinden daarbij geen fysieke ingrepen plaats. Er wordt dan ook geen afbreuk gedaan aan de waarneembaarheid van de natuurlijke laag.
In de volgende subparagraaf wordt nader ingegaan op het agrarische cultuurlandschap. Hier wordt geconcludeerd dat de 'Natuurlijke laag' geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan.
Het plangebied is op gebiedskenmerkenkaart in de 'Laag van het agrarische cultuurlandschap' aangemerkt als de landschapstypen 'Jong heide- en broekontginningslandschap' en 'Oude hoevenlandschap'. In afbeelding 4.4 is dit weergegeven. De fietsverbinding is met de rode stippellijn aangegeven. De locatie Manderveenseweg 29 - Denekamperweg 72 is middels een rode ster aangegeven.
![]() |
Afbeelding 4.4: Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel) |
'Jong heide- en broekontginningslandschap'
De grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Aanvankelijk kleinschalig en min of meer individueel door keuterboertjes, later werd de ontginning planmatig en grootschalig aangepakt (tot in de jaren 60 van de 20e eeuw). De grote natte broekgebieden ondergingen een vergelijkbare ontwikkeling, waardoor de natte en de droge jonge ontginningen nu gelijkenis vertonen. Daarnaast zijn vanaf 1750 vanuit de landgoederen en buitens ook veel van de voormalige heidegronden voor de jacht en houtproductie bebost. Dit heeft geresulteerd in grote en kleinere landbouwontginningslandschappen en in landschappen van grote boscomplexen en (nooit ontgonnen) heidevelden, zoals op de Sallandse Heuvelrug.
Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het ‘inbreidings’ landschappen met en rommelige driehoekstructuren als resultaat.
Ook sommige recente heringerichte agrarische landschappen worden tot deze categorie gerekend, omdat van het oorspronkelijke landschap niets meer terug te vinden is.
De ambitie is de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven en soms een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. De dragende structuren worden gevormd door landschappelijk raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken. Binnen deze raamwerken is ruimte voor verdere ontwikkeling van bestaande erven en soms de vestiging van nieuwe erven, mits deze een stevige landschappelijke jas krijgen.
'Oude hoevenlandschap'
Landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen ‘bezet’ waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond.
Essenlandschap in het klein met samenhangend systeem van es/kamp, erf op de flank, natte laagtes en – voormalige – heidevelden. Ordening vanuit de erven, die de ‘organische’ vormen van landschap volgt. Spinragstructuur vanuit de erven naar de omliggende gronden en tussen de erven.
De ambitie is het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. Deze erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken, recreatie, mits er wordt voortgebouwd aan kenmerkende structuren van het landschap: de open esjes, de routes over de erven, de erf- en landschapsbeplantingen. Binnen deze structuren zijn er vol op mogelijkheden om een functioneel grootschalige landbouw in een kleinschalig landschap te ontwikkelen.
Toetsing aan de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'
Gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling wordt het karakter van het landschap niet aangetast. Verder wordt het fietspad parallel aan de Manderveenseweg gesitueerd en sluit daarmee aan op de bestaande structuur.
De ontwikkeling aan de Manderveenseweg 29 - Denekamperweg 72 heeft betrekking op een bestaand agrarisch erf. Ter plaatse is al decennia lang een erf aanwezig. De locatie is gelegen aan de rand van een kamp (individueel ontgonnen bouwland) zoals kenmerkend voor het oude hoevenlandschap. Boerenbedrijven vestigden zich in dit landschap gebruikelijk aan de flank van een kamp. Het binnen het bouwvlak brengen van bestaande bebouwing, behorende bij het agrarisch bedrijf, is dan ook passend op deze locatie.
De voorgenomen ontwikkelingen zijn dan ook niet in strijd met de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'.
Naast hetgene wat uit de ontwikkelingsperspectievenkaart naar voren komt, wordt in de Omgevingsvisie specifiek de ambitie en hoofdlijnen van beleid aangaande fietsverkeer beschreven in de thematische beleidskeuzes voor wat betreft het mobiliteitsbeleid. Hierin is aangegeven dat het vergroten van de rol , positie en het gebruik van de fiets de ambitie is van de provincie Overijssel.
De provincie ziet de fiets als het meest duurzame en gezondste vervoermiddel. De fiets verdient daarmee de voorkeur op de directe verbindingen tot 15 kilometer, maar ook als voor- en na-transport van en naar opstappunten van het openbaar vervoersysteem.
De provincie wil het veilig gebruik van de fiets stimuleren door mensen te bewegen vaker de auto te laten staan en op de fiets te stappen. Waar nodig worden ontbrekende schakels in het netwerk van bovenlokale fietsverbindingen toegevoegd of de kwaliteit van bestaande fietsverbindingen verbeterd.
Toetsing aan mobiliteitsbeleid
Het tracé waarlangs het gewenste fietspad loopt is door de provincie Overijssel aangewezen als onderdeel van het 'Kernnet fiets'. Tevens is dit tracé aangemerkt als een 'subjectief onveilig tracé', zoals met de blauwe omlijning is aangegeven in afbeelding 4.5.
Door het realiseren van een vrijliggend fietspad draagt bij aan zowel het versterken van het fietsroutenetwerk als het subjectieve veiligheidsgevoel van fietsers. Tevens is de verwachting dat het fietsgebruik gestimuleerd wordt en het aandeel autoverkeer afneemt. Daarmee sluit voorliggende ontwikkeling naadloos aan bij de ambities van de provincie op het gebied van mobiliteit.
![]() |
Afbeelding 4.5: Tracé van gewenste fietspad maakt onderdeel uit van het 'Kernnet fiets' en is aangewezen als 'subjectief onveilig tracé' (Bron: Atlas van Overijssel) |
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkelingen in overeenstemming zijn met het provinciaal ruimtelijk beleid.
Het gemeentelijk beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste beleidsdocumenten die van toepassing zijn op de voorgenomen ontwikkeling worden hierna behandeld.
Op 14 maart 2016 is de Structuurvisie gemeente Tubbergen vastgesteld. In de structuurvisie wordt vooruitgekeken naar 2025, met een doorkijk naar 2030. Toekomstige ontwikkelingen zijn echter onzeker wat vraagt om flexibiliteit. Wanneer trends of ontwikkelingen daarom vragen, wordt de structuurvisie geactualiseerd. De structuurvisie is daarmee een levend en dynamisch document.
De rode draad door de structuurvisie vormt de samenhang tussen de begrippen 'sociaal', 'vitaliteit' en 'ruimte'. De gemeente streeft naar een vitale samenleving met een goed woon- en leefklimaat, met voldoende (en juiste) woningen voor de inwoners en met goede mogelijkheden voor het starten van een bedrijf. Burgers en bedrijven krijgen de ruimte om samen met de gemeente te werken aan een duurzame samenleving met ruimtelijke kwaliteit. Dit is vertaald in drie hoofdkeuzes, namelijk: (1) vitale sociale infrastructuur, (2) economische dynamiek en vitaliteit en (3) ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid.
Deze hoofdkeuzes zijn vervolgens uitgewerkt in thematische kaders op het gebied van Wonen, Werken, Voorzieningen, Recreatie en toerisme, Landschap en ruimtelijk karakter, Verkeer en infrastructuur, Milieu en duurzaamheid. Deze thematische kaders dragen bij aan het dichterbij brengen van de drie integrale hoofdkeuzen.
Voor de ontwikkeling in het voorliggend geval zijn de thematische kaders op het gebied van Verkeer en infrastructuur het meest relevant.
De gemeente ziet een goed toegankelijke, duurzame en veilige infrastructuur van groot belang voor het goed kunnen wonen, ondernemen, leven en vermaken in Tubbergen.
De maat en schaal van de kernen in de gemeente zijn toegesneden op het veelvuldig gebruik van de fiets, wat de gemeente ook stimuleert. Schoon en veilig zijn belangrijke uitgangspunten voor de woon- en leefomgeving. Op het gebied van verkeer en infrastructuur gaat het dan met name om veilige fietsroutes en veilige verkeerssituatie.
Zoals aangegeven betreft de voorgenomen ontwikkeling de aanleg van een fietsverbinding tussen Manderveen en Tubbergen. Het fietsverkeer dat nu gebruik maakt van de Manderveenseweg, zal door de ontwikkeling gebruik gaan maken van het vrijliggende fietspad, waardoor het veiligheidsgevoel van de gebruikers wordt vergroot. Mede door deze veilige fietsverbinding zullen naar verwachting meer mensen in plaats van de auto, de fiets gebruiken als vervoersmiddel.
De ontwikkeling sluit dan ook goed aan op de thematische kaders op het gebied van Verkeer en infrastructuur zoals gesteld in de structuurvisie. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de Structuurvisie gemeente Tubbergen.
4.3.2.1 Algemeen
In het Strategisch Gemeentelijk Verkeer- en Vervoersplan (GVVP) komen de aspecten aan de orde die belangrijk zijn voor een goede bereikbaarheid, een veilig verkeerssysteem, voor adequate parkeervoorzieningen en voor een duurzame wijze van mobiliteit. Het GVVP is het basisdocument voor het gemeentelijke mobiliteitsbeleid.
Op grond van de doelstellingen, wensen, uitdagingen en knelpunten zijn afzonderlijke uitvoeringsplannen voor de vervoerswijzen fiets (en te voet), auto en openbaar vervoeren parkeren en schoolroutes- en omgeving opgesteld. In voorliggend geval is met name het uitvoeringsplan fiets (en te voet) van belang. Hieronder wordt hier nader op ingegaan.
4.3.2.2 Uitvoeringsplan fiets (en te voet)
Voor het uitvoeringsplan fiets (en te voet) zijn de volgende maatregelen zijn opgesteld:
4.3.2.3 Toetsing van het initiatief aan het GVVP
De voorliggende ontwikkeling heeft als doel een veilige fietsverbinding te realiseren tussen Manderveen en Tubbergen. Het fietsverkeer dat nu gebruik maakt van de Manderveenseweg, zal door de ontwikkeling gebruik gaan maken van het vrijliggende fietspad. De ontwikkeling vormt daarmee een maatregel die het prettiger en veiliger maakt om op de fiets te gaan. De ontwikkeling is daarmee ook in overeenstemming met het GVVP.
In het Ontwikkelingsperspectief voor het Nationale Landschap Noordoost-Twente hebben de hierbij betrokken partijen de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap. Zowel gemeenten als provincie hadden behoefte aan een praktisch concept om in de dagelijkse praktijk invulling te geven aan deze ambitie. Voor het bereiken van deze ambitie is het, het meest wenselijk om de belangen van initiatiefnemers die elementen willen verwijderen te koppelen aan grondeigenaren die bereid zijn nieuwe elementen te plaatsen om zo het landschap te versterken. Alle individuele aanvragen zullen dan uiteindelijk moeten leiden tot een beter functionerend en herkenbaar landschap. Om dit te bereiken is de casco-benadering ontwikkeld.
Met de casco-benadering beschikken de provincie Overijssel en de deelnemende gemeenten van Noordoost-Twente over een generieke methode om vorm te geven aan de doelen voor het Nationaal Landschap: behoud en ontwikkeling van het landschap inclusief al haar functies. In relatie tot het provinciaal beleid is de cascobenadering een middel om invulling te geven aan het fenomeen 'ruimtelijke kwaliteit' en uitvoering aan de kwaliteitsagenda van de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel.
De landschapstypen van Noordoost-Twente vormen, samen met de ontwikkeling die deze landschappen hebben doorgemaakt (dynamiek), het uitgangspunt van de casco-benadering. Elk landschapstype heeft een eigen kenmerkende structuur van opgaande beplantingen. Deze structuur is het casco van het landschap.
Het kan daarbij gaan om bomenrijen, houtwallen, houtsingels en (kleinere) bosjes. Het beleid is er op gericht om dit casco te versterken. Toepassing van de casco benadering leidt op termijn tot versterking van het ‘kleinschalige groene karakter’ van het landschap in totaliteit.
Voor de realisatie van het fietspad zullen op enkele plekken landschapselementen die onderdeel uitmaken van het casco verwijderd moeten worden. In Bijlage 2 is aangegeven welke elementen verwijderd worden en op welke wijze compensatieaanplant zorgdraagt voor uiteindelijke versterking van het casco ter plekke. Uitvoering van de compensatieaanplant zal als ruimtelijke verplichting opgelegd worden.
Het geldende bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' bevat een wijzigingsbevoegdheid voor het vergroten van het bouwvlak van een agrarisch bedrijf. Hierbij dient voldaan te worden aan een aantal voorwaarden. De ontwikkeling aan de Manderveenseweg 29 - Denekamperweg 72 wordt mogelijk gemaakt op basis van deze wijzigingsbevoegdheid. Hierna wordt achtereenvolgens getoetst aan de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid.
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan een bouwvlak voor agrarische bedrijven grenzende gronden worden voorzien van de aanduiding “bouwvlak”, al dan niet met inbegrip van de aanduiding "intensieve veehouderij", of “specifieke vorm van agrarisch - bouwvlak sierteelt- en/of boomkwekerijbedrijf”, mits:
Het huidige bouwvlak heeft een oppervlakte van circa 9.650 m2. De vergroting van het bouwvlak tot rondom de bestaande gebouwen bedraagt circa 1.600 m2. De totale oppervlakte van het bouwvlak komt daarmee op circa 11.250 m2. Hiermee wordt voldaan aan de voorwaarde onder a. De onder punt 1, 2 en 3 genoemde criteria zijn niet van toepassing op deze locatie.
De genoemde aanduidingen zijn niet van toepassing op deze locatie.
De gebouwen buiten het bouwvlak zijn reeds langere tijd aanwezig en in gebruik ten behoeve van het agrarisch bedrijf. Het binnen het bouwvlak brengen van de gebouwen heeft verder niet tot doel om de productieomvang te vergroten. Uitsluitend om een bestaande situatie als zodanig planologisch vast te leggen.
Het bestaande bouwvlak biedt nog voldoende ruimte voor uitbreiding. De ontwikkeling betreft echter het binnen het bouwvlak brengen van een aantal bestaande gebouwen. Deze kunnen niet elders binnen het bestaande bouwvlak gesitueerd worden.
De gebouwen buiten het bouwvlak zijn gelegen in een bestaand erfbos. Het stellen van aanvullende voorwaarden voor de inpassing van de gebouwen in het landschap en ten opzichte van de rest van het erf is zodoende niet nodig.
Er is geen sprake van een vergroting van het bouwvlak tot meer dan 1,5 hectare. Hiermee is deze voorwaarde niet van toepassing.
Middels voorliggend bestemmingsplan wordt een reeds decennia lang bestaande situatie planologisch geregeld. Er wordt zodoende geen afbreuk gedaan aan één van de genoemde waarden. In paragraaf 5.5 is daarnaast geconstateerd dat het bestemmingsplan geen onevenredige afbreuk doet aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid , voor beide percelen, beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en Besluit milieueffectrapportage.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.
Met de aanleg van een fietsverbinding wordt geen nieuw geluidsgevoelige object gerealiseerd. Het toetsen van de voorgenomen ontwikkeling aan de aspecten industrielawaai, wegverkeers- en railverkeerslawaai is niet noodzakelijk.
Wat betreft de geluidsproductie van het fietspad wordt opgemerkt dat voor de geluidsbelasting vanwege een weg plaats dient te vinden volgens het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 (verder RMV 2012). Volgens het RMV 2012 worden bij de berekening uitsluitend motorvoertuigen op drie of meer wielen meegenomen. Op het fietspad mogen uitsluitend (motor)voertuigen op twee wielen rijden. Op de geluidsbelasting vanwege het verkeer op het fietspad is de Wet geluidhinder niet van toepassing.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient echter wel aandacht te worden besteed aan geluid. Ten opzichte van de huidige situatie vindt een verplaatsing van bromfietsen en fietsen van de naastgelegen weg naar het fietspad plaats. Uitsluitend de bromfietsen zijn relevant voor het geluid vanwege het verkeer op het fietspad. De bijdrage van de bromfietsen aan het totale geluid van al het gemotoriseerd verkeer op de rijbaan en het fietspad is beperkt. De realisatie van het fietspad zal geen significante gevolgen hebben voor de geluidsbelasting op de omgeving.
Middels voorliggend bestemmingsplan wordt de tweede bedrijfswoning (Denekamperweg 72) positief bestemd. Een (bedrijfs)woning betreft een geluidsgevoelige functie. Hierna wordt daarom afzonderlijk ingegaan op de aspectie industrielawaai, wegverkeers- en railverkeerslawaai.
Industrielawaai
De bedrijfswoning is niet gelegen binnen de zone van een gezoneerd bedrijventerrein. Daarom wordt niet nader op het aspect industrielawaai ingegaan. In paragraaf 5.5 wordt nader ingegaan op de in de omgeving aanwezige (individuele) bedrijvigheid.
Railverkeerslawaai
Railverkeerslawaai wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten, omdat de dichtstbijzijnde spoorlijn op ruim 10 kilometer afstand van de bedrijfswoning is gelegen.
Wegverkeerslawaai
In artikel 74.1 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben. In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte afhaneklijk is van het aantal rijstroken en van de ligging van het plangebied in stedelijk gebied of buitenstedelijk gebied.
De bedrijfswoning ligt binnen de wettelijke geluidszone van de Doevenweg, de Manderveenseweg en de Denekamperweg. Gezien de afstand tot de wegen (minimaal 45 meter afstand) en de lage verkeersintensiteit wordt gesteld dat er aan de voorkeurswaarde van 48 dB voldaan wordt en er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Een akoestisch onderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan of wijzigingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5725 en NEN 5740.
Ter plaatse van het tracé van de fietsverbinding is door Kruse Milieu BV een milieuhygiënisch vooronderzoek conform NEN 5725 uitgevoerd. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 3. Hierna wordt nader op de resultaten ingegaan.
Conclusie bodemonderzoek
Uit de historische topografische kaarten blijkt dat de Manderveenseweg vanaf de jaren ’30 van de vorige eeuw op de huidige locatie aanwezig is. De naastgelegen terreinen zijn sindsdien voornamelijk in gebruik als agrarische gronden. Hier voor de betrof de locatie met name veen en heide. De rotonde ter plaatse van de Denekamperweg en de Manderveenseweg is sinds 1997 weergegeven op de topografische kaarten.
Uit de asbestsignaleringskaart van de provincie blijkt dat de bodem ter plaatse van het besluitvormingsgebied grotendeels als onverdacht voor de aanwezigheid van asbest kan worden beschouwd. Het toekomstige tracé kruist in totaal 5 erven die op basis van de asbestsignaleringskaart als verdacht voor de aanwezigheid van asbest beschouwd dienen te worden. Het betreft de erven aan de Manderveenseweg 4, 35, 47, 51 en 57. Voor deze locaties wordt de hypothese “verdachte locatie” gebruikt.
Binnen het besluitvormingsgebied is, ter plaatse van 9 inritten sprake van een dammetje. Het is niet bekend welk materiaal is gebruikt voor de aanleg van deze dammetjes. Mogelijk is puin of puinhoudende grond dat verontreinigd is met asbest toegepast. Op basis hiervan wordt voor deze dammetjes de hypothese “verdachte locatie” gebruikt.
Ter plaatse van de inrit naar Manderveenseweg 10 kruist het toekomstige fietspad een puinweg. Het puin in deze weg is mogelijk asbesthoudend en op basis hiervan wordt de hypothese “verdachte locatie” gebruikt.
De inrit naar Manderveenseweg 20 is verhard met asfalt. Onder het asfalt is mogelijk een fundering van puin of een oude puinweg aanwezig. Aangezien dit puin mogelijk asbesthoudend is, wordt voor deze locatie de hypothese “verdachte locatie” gebruikt.
Er is geen informatie beschikbaar, waaruit blijkt dat de bodem op het overige deel van het besluitvormingsgebied mogelijk verontreinigd is. Het besluitvormingsgebied, met uitzondering van de verdachte locaties, kan als onverdacht beschouwd worden. Geadviseerd wordt om een bodemonderzoek uit te voeren ter plaatse van de verdachte deellocaties.
Gevolgen voor bestemmingsplan
In voorliggend geval wordt nader onderzoek in het kader van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk geacht. Het bestemmingsplan beoogt het planologisch mogelijk maken van de aanleg van een fietspad. De bodem dient geschikt te zijn voor deze functie. In dit geval ziet de nieuwe functie op de inrichting en het gebruik als fietspad. Het fietspad is niet bestemd voor langdurig menselijk verblijf (twee of meer uur per (werk)dag. Daarom wordt de nieuwe functie niet aangemerkt als 'niet gevoelig'.
Er zijn ter plaatse van het tracé of in de nabijheid daarvan geen historische gegevens bekend over bedrijfsactiviteiten, dempingen of stortactiviteiten en dergelijke die bodembedreigend zijn geweest. Er zijn daarnaast geen bodemonderzoekgegevens aanwezig die betrekking hebben op een deel van het tracé. Aangezien er geen sprake is van een gevoelige functie en er geen financiële consequenties worden verwacht wat betreft bodemkwaliteit, kan worden afgezien van bodemonderzoek.
Daarnaast zal in eerste instantie geen grond worden af- of uitgevoerd. Indien hier toch sprake van blijkt te zijn is, zal mogelijk aanvullende onderzoek moeten worden uitgevoerd.
Ter plaatse van de uitbreiding van het bouwvlak is een bodemonderzoek conform NEN 5740, NEN 5740/A1 en NEN 5707 + C2 uitgevoerd (zie Bijlage 4). Hieronder worden de resultaten van dit onderzoek kort weergegeven.
In de bovengrond (BG II en BG III) en in het grondwater (PB 1) zijn lichte tot sterke verontreinigingen aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4 van het bodemonderzoek. In de bovengrond (BG I) en in de ondergrond (OG) zijn geen verontreinigingen aangetoond.
De 3 deelmonsters uit mengmonster BG II zijn separaat geanalyseerd op koper. Deze zijn niet of licht verontreinigd met koper. Het sterk verhoogde kopergehalte in het mengmonster van de bovengrond (BG III) wordt beschouwd als een piekmeting. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 tot en met 4.5.
In de ondergrond en in het grondwater zijn geen verontreinigingen aangetoond. Het matig verhoogde zinkgehalte in het grondwater wordt toegeschreven aan een plaatselijk (natuurlijk) verhoogde achtergrondwaarde. Met instemming van de gemeente Tubbergen wordt nader grondwateronderzoek niet noodzakelijk geacht.
In de mengmonsters van de fijne fractie MM FF - 01 en MM FF -02 is geen asbest aangetoond.
Geconcludeerd wordt dat er uit milieukundig oogpunt geen bezwaar is tegen het in overeenstemming brengen van de planologische situatie met de feitelijke situatie, aangezien de vastgestelde verontreinigen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik.
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer.
In bijlage 2 van de Wet milieubeheer staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Op grond van de Wet milieubeheer, gelet op artikel 5.16 lid 4 Wet Milieubeheer geldende de volgende regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet milieubeheer vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.
Gelet op de aard en de omvang van de voorgenomen ontwikkelingen kan worden gesteld dat voorliggende ontwikkelingen 'niet in betekenende mate bijdragen' aan de luchtverontreiniging. Sterker nog, door het realiseren van een goede fietsverbinding zullen naar verwachting meer mensen in plaats van de auto, de fiets gebruiken als vervoersmiddel. Hiermee wordt een positief effect voor de luchtkwaliteit verwacht.
Tot slot wordt geconcludeerd dat de beide ontwikkelingen niet worden aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden- en het groepsrisico.
De beoogde ontwikkeling heeft geen betrekking op het mogelijk maken van een (beperkt) kwetsbaar object zoals genoemd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) of op risicovolle activiteiten. Er hoeft dan ook niet getoetst te worden aan risicobronnen in de omgeving en vice versa. Tevens zullen in het plangebied geen gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond de locatie. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen , grote granden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de onderstaande afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot de locatie en omgeving weergegeven. De locatie Manderveenseweg 29 - Denekamperweg 72 is indicatief met een blauwe ster aangegeven.
![]() |
Afbeelding 5.1: Uitsnede Risicokaart, de blauwe ster omvat de locatie Manderveenseweg 29 - Denekamperweg 72 (Bron: Risicokaart.nl) |
Uit de inventarisatie blijkt dat de locatie:
De dichtstbijzijnde risicobron betreft een benzineservicestation met een LPG reservoir. Dit station bevindt zich echter op een dusdanige afstand (circa 950 meter) dat de locatie niet binnen het invloedsgebied valt en een verantwoording van het groepsrisico niet nodig is.
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid. Met dien verstande dat een deel van het tracé van de fietsverbinding over een gasleiding van NAM loopt. Voor het overleg met de NAM hierover wordt verwezen naar Hoofdstuk 9. Hier wordt kortheidshalve vermeld dat NAM akkoord is met voorliggende ontwikkeling.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Hierbij spelen twee vragen een rol:
Bij de externe werking gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast.
Bij interne werking gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving.
In voorliggend geval is het beoogde fietspad niet aan te merken als milieugevoelige of milieubelastende functie.
Externe werking
Als gevolg van voorliggende ontwikkeling wordt het agrarisch bouwvlak uitgebreid. Ter plaatse is een melkveehouderij aanwezig. Ten aanzien van de melkveehouderij wordt opgemerkt dat de grootste richafstand bij veehouderijen veelal geldt voor het aspect geur. Bij veehouderijen zijn echter niet de adviesafstanden maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekende geuremissiecontouren voor vergunningsplichtige veebedrijven bepalend. Hier wordt in paragraaf 5.6 nader op ingegaan.
Voor de externe werking van de voorgenomen ontwikkeling wordt uitsluitend getoetst aan de overige richtafstanden. Van alle richtafstanden die hier worden getoetst geldt de grootste richafstand bij het fokken en houden van rundvee voor de aspecten geluid en stof. Voor deze aspecten geldt een richtafstand van 30 meter tot milieugevoelige objecten. Het dichtstbijzijnde gevoelige object is de woning op het perceel aan de Denekamperweg 74. Gelet op het feit dat de onderlinge afstand tussen het nieuwe bouwvlak en het woonperceel aan de Denekamperweg 74 circa 46 meter bedraagt wordt aan de richtafstand voor de aspecten geluid en stof voldaan. Daarbij wordt tevens opgemerkt dat de afstand tussen het geluidsgevoelige object (de woning) tot het meest nabijgelegen dierenverblijf (105 meter) onveranderd blijft. Ter plaatse van de uitbreiding van het bouwvlak bevinden zich de tweede bedrijfswoning met bijgebouwen. Een (bedrijfs)woning is in beginsel niet aan te merken als milieubelastende object. Echter zal wel sprake zijn van enig geluid als gevolg van een woonfunctie, hiervoor gelden echter geen normen.
Er is dan ook geen sprake van een (onaanvaardbare) aantasting van het woon- en leefklimaat van omliggende functies.
Interne werking
In voorliggend geval wordt een tweede bedrijfswoning (Denekamperweg 72) positief bestemd. Dit betreft een milieugevoelige functie. In de nabije omgeving bevinden zich enkele milieubelastende functies, namleijk enkele grondgebonden veehouderijen. Bij veehouderijen geldt, op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', de grootste richtafstand voor het aspect geur. Zoals eerder opgemerkt zijn bij veehouderijen echter niet de richtafstanden, maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekende geuremissiecontouren voor vergunningplichtige veebedrijven bepalend. In deze paragraaf zullen de richtafstanden bij veehouderijen voor wat betreft het aspect geur daarom buiten beschouwing worden gelaten. Wel worden de overige milieuaspecten behandeld. In paragraaf 5.6 wordt nader ingegaan op het aspect geur.
Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf is gelegen aan de Denekamperweg 77-77a. Het betreft een grondgebonden veehouderij (fokken en houden van rundvee). Het bedrijf is gelegen op circa 250 meter afstand van de tweede bedrijfswoning. Indien het aspect 'geur' buiten beschouwing wordt gelaten, geldt een grootste richtafstand voor de aspecten stof en geluid. Aan deze richtafstanden kan worden voldaan. De omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd en van een beperking van de eventuele uitbreidingsmogelijkheden is geen sprake.
Daarnaast is gelet op de onderlinge afstanden van het plangebied tot aan de milieubelastende functies sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de bedrijfswoning aan de Denekamperweg 72.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmeringen voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, buiten een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 2 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 8 odeur units per kubieke meter lucht.
De definitie van een geurgevoelig object luidt: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Het Besluit landbouw milieubeheer is tegelijkertijd komen te vervallen. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Dit zijn type B-bedrijven, zoals veehouderijen, kinderboerderijen (en andere bedrijven die kleinschalig dieren houden), glastuinbouwbedrijven, bedrijven met teelt in gebouwen, bedrijven met open teelt, agrarische loonwerkers en losse opslagen (bijvoorbeeld mest).
Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Zo gelden binnen en buiten de bebouwde kom dezelfde normen als in de Wgv. Ook de geurbelasting wordt bepaald volgens het bepaalde in de Wgv. Hetzelfde geldt voor het meten van de afstanden.
In voorliggend geval is het beoogde fietspad niet aan te merken als geurgevoelige of geurbelastende functie.
Externe werking
De afstand tussen het nieuwe bouwvlak en het meest nabij gelegen milieugevoelig object (de woning op het perceel aan de Denekamperweg 74) bedraagt circa 69 meter en de afstand tot het meest nabijgelegen dierenverblijf circa 105 meter. Deze afstanden voldoen ruimschoots aan de minimale afstand zoals gesteld in de Wet geurhinder en veehouderij van 50 meter bij een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom.
Opgemerkt wordt dat de afstand tussen het woonperceel en het nieuwe bouwvlak circa 46 meter bedraagt. In de regels van het bestemmingsplan is middels de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - dierenverblijf" vastgelegd dat gronden en bouwwerken ter plaatse van de uitbreiding van het bouwvlak niet in gebruik mogen worden genomen ten behoeve van het verblijf van dieren. Hiermee is in de toekomst ook geen sprake van een overschrijding van de afstand zoals vastgelegd in de Wgv.
Interne werking
In voorliggend geval wordt een tweede bedrijfswoning (Denekamperweg 72) positief bestemd. Dit betreft een milieugevoelige functie. In de nabije omgeving bevinden zich enkele milieubelastende functies, namleijk enkele grondgebonden veehouderijen.
Het dichtstbijzijnde agrarsiche bedrijf ligt aan de Denekamperweg 77-77a. Het betreft een grondgebonden veehouderij (fokken en houden van rundvee). Het bedrijf is gelegen op circa 250 meter afstand van de tweede bedrijfswoning. De afstand van 50 meter wordt dan ook gehaald. Ter plaatse van de bedrijfswoning wordt dan ook verwacht dat sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omgekeerd worden agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering en uitbreidingsmogelijkheden beperkt.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Nederland. Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.
Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In de NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
In de Wet natuurbescherming heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van EZ.
Fietsverbinding Tubbergen - Manderveen
Het tracé is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied 'Springendal & Dal van de Mosbeek' bevindt zich op circa 1,7 kilometer afstand. Door BJZ.nu is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd welke is opgenomen in Bijlage 5. Uit de AERIUS-berekeningen met betrekking tot de aanlegfase blijkt dat in de aanlegfasesprake geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Voor de ontwikkeling is geen sprake van een vergunningsplicht in het kader van de Wet natuurbescherming als gevolg van te verwachten stikstofemissie.
Manderveenseweg 29 - Denekamperweg 72
De locatie Manderveenseweg 29 - Denekamperweg 72 ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Springendal & Dal van de Mosbeek' is gelegen op circa 3,6 kilometer afstand van de locatie. De directe invloedsfeer (verstoring door geluid etc.) van de ontwikkeling is lokaal. Dit houdt in dat de voorgenomen activiteiten geen direct negatief effect hebben op gebieden die buiten het projectgebied liggen. Naast directe invloed is ook de indirecte invloed als gevolg van de ontwikkeling van belang. Hierbij gaat het in voorliggend geval met name om de stikstofdepositie. Hierna wordt nader ingegaan op het uitgevoerde onderzoek naar de stikstofdepositie.
BJZ.nu heeft in voorliggend geval een onderzoek naar stikstofdepositie uitgevoerd (zie Bijlage 6). Uit de resultaten blijkt dat in de aanlegfase en de gebruiksfase van de ontwikkeling geen sprake is van een stikstofdepositie dat significant negatieve effect heeft op Natura 2000-gebieden. Voor de ontwikkeling is geen sprake van een vergunningsplicht in het kader van de Wet natuurbescherming als gevolg van te verwachten stikstofemissie.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. Er kan echter aanleiding zijn om toch ontwikkelingen toe te staan. De mogelijkheid om een uitzondering te maken op de algemene lijn van behoud en duurzame ontwikkeling van wezenlijke kenmerken en waarden, is aan strikte voorwaarden gebonden. Uiteraard geldt ook hier dat de generieke regeling van toepassing blijft (zoals de toepassing van de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken) Het ruimtelijk beleid voor het NNN is gericht op ‘behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN’ waarbij tevens zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de andere belangen die in het gebied aanwezig zijn.
De kernkwaliteiten binnen het NNN zijn natuurkwaliteit, landschappelijke kwaliteiten en beleving van rust. Voor grootschalige ontwikkelingen die niet passen binnen de doelstelling van het NNN is geen ruimte, tenzij er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang waar niet op een andere manier aan kan worden voldaan. Daarbij worden de zogenaamde NNN-spelregels gehanteerd: herbegrenzing van het NNN, saldering van negatieve effecten en toepassing van het compensatiebeginsel. Het ‘nee, tenzij’-principe en de overige spelregels zijn opgenomen in de provinciale Omgevingsverordening van Overijssel. Er is door toepassing van de spelregels ruimte voor het aanpassen van de begrenzing als daarmee de doelen op een betere manier kunnen worden bereikt.
Fietsverbinding Manderveen - Tubbergen
Het beoogde tracé van het fietspad ligt voor een klein deel binnen het NNN en de Zone Ondernemen met natuur en water buiten het NNN. Het tracé in het NNN (bestaande natuur) is 290 meter lang en het tracé in de Zone Ondernemen met natuur en water buiten het NNN is 310 meter lang. Op onderstaande afbeeldingen wordt de ligging van het tracé ten opzichte van het Natuurnetwerk Nederland en de Zone Ondernemen met natuur en water buiten het NNN weergegeven.
![]() |
Afbeelding 5.1 Ligging van het tracé ten opzichte van de NNN. Gronden die tot het NNN behoren worden met de donkergrone kleur op de kaart aangeduid. Het tracé van het fietspad wordt met de rode lijn aangeduid (bron: provincie Overijssel) |
![]() |
Afbeelding 5.2 Ligging van het tracé binnen het NNN en de Zone Ondernemen met natuur en water buiten het NNN. Het tracé van het fietspad wordt met een rode lijn aangeduid (bron: provincie Overijssel) |
Effectenbeoordeling
Door het aanleggen van het fietspad wordt 801 m2 NNN (bestaande natuur) anders ingericht en wordt circa 1.200 m2 Zone Ondernemen met natuur en water buiten het NNN anders ingericht. Door de aanleg van het fietspad gaat areaal bos en agrarische cultuurgrond verloren. Door de aanleg van het fietspad worden de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN niet aangetast.
Wettelijke consequenties
Een (relatief) kleinschalige ingreep in het NNN is mogelijk mits voldaan wordt aan de 'spelregels' zoals opgesteld in de Omgevingsverordening Overijssel. Een relatief kleinschalige ingreep in het NNN is mogelijk mits is aangetoond en verzekerd dat de ingreep:
Toetsing spelregels Omgevingsverordening Overijssel
De aanleg van het fietspad leidt tot een beperkte aantasting van NNN, 801 m2 NNN wordt anders ingericht. In samenspraak met de provincie Overijssel in gesproken over compensatie vanwege de verkleining van de oppervlakte NNN met 801 m2. Hieruit is naar voren gekomen dat compensatie plaats vindt door op een aan NNN grenzend perceel 1.750 m2 nieuwe natuur aan te leggen. Het betreft het perceel dat kadastraal bekend staat als gemeente Tubbergen, sectie B, perceelnummer 1968. In de verbeelding is de exacte locatie weergegeven. In afbeelding 5.2 wordt de ligging globaal met een donkerblauwe stippellijn weergegeven. De rode stippellijn geeft de ligging van het fietspad weer. De compensatie is middels een voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan geborgd.
Voor wat betreft de voorwaarde dat sprake moet zijn van een zorgvuldige afweging van alternatieve locaties wordt opgemerkt dat het tracé waarlangs het gewenste fietspad loopt onderdeel uitmaakt van het provinciale 'Kernnet fiets'. Tevens is dit tracé aangemerkt als een 'subjectief onveilig tracé'. Door te kiezen voor een vrij liggend fietspad direct naast de Manderveenseweg wordt een bijdrage geleverd aan zowel het versterken van het fietsroutenetwerk als het subjectieve veiligheidsgevoel van fietsers. Om het fietspad zo dicht mogelijk langs het bestaande netwerk te leggen moet een deel van het aangewezen NNN wijken. Verlegging van het fietspad naar de overzijde van de Manderveenseweg is geen reëel alternatief aangezien dat eveneens is aangewezen als NNN. Het fietspad tussen het bos doorleggen, waardoor meer bomen gespaard kunnen worden dan in de voorgestelde situatie zou onvoldoende bijdragen aan de wens om het subjectieve veiligheidsgevoel van fietsers te vergroten. Er zou dan gekozen moeten worden om het fietspad geheel om het bestaande NNN-gebied te leggen. Hierdoor ontstaat een omleidingsroute in het buitengebied op een relatief afgelegen locatie van bebouwing en de Manderveenseweg. Dit draagt eveneens niet bij aan het veiligheidsgevoel van de fietser. Als vervolgens gekeken wordt naar de huidige waarde van het bosgebied en de waarde die ontstaat op de compensatielocatie wordt geconcludeerd dat er geen reële alternatieven zijn voor de situering van het vrij liggende fietspad langs de Manderveenseweg.
![]() |
Afbeelding 5.2 Ligging nieuw te realiseren natuur |
Manderveenseweg 29 - Denekamperweg 72
Het dichtstbijzijnde gebied dat is aangewezen als NNN, ligt op circa 650 meter afstand van de locatie. Gelet op de ligging buiten het NNN, in relatie met de aard en omvang van de voorgenomen activiteit, wordt uitgesloten dat sprake is van een aantasting van de kernkwaliteiten en omgevingscondities van het NNN.
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Het is verboden om alle soorten die beschermd zijn volgens de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn, evenals de in paragraaf 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming genoemde soorten te doden en te verwonden, evenals het beschadigen en vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden.
Fietsverbinding Manderveen - Tubbergen
In voorliggend geval is door Natuurbank Overijssel een Quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd in het kader van de Wet natuurbescherming. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 7 van deze toelichting. Hieronder wordt ingegaan op de belangrijkste conclusies.
Het tracé behoort vermoedelijk tot functioneel leefgebied van verschillende vogel-, amfibieën-, vleermuis- en grondgebonden zoogdiersoorten. Voorgenoemde soorten benutten het tracé als foerageergebied en vermoedelijk nestelen er ieder voorjaar vogels in het tracé, bezetten sommige grondgebonden zoogdiersoorten er een verblijf- en/of voortplantingsplaats en bezetten sommige amfibieënsoorten er een (winter)rustplaats. Vleermuizen bezetten geen rust- of verblijfplaats in de te vellen bomen.
In de bomen, struiken en dichte vegetatie op de grond nestelen alleen vogelsoorten waarvan uitsluitend het bezette nest beschermd is, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Werkzaamheden waarbij vogelnesten beschadigd of vernield worden, mogen alleen uitgevoerd worden buiten de voortplantingstijd van vogels.
Voor de grondgebonden zoogdier- en/of amfibieënsoorten, die een rust- en/of voortplantingslocatie in het tracé bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden en verwonden’ en het ‘beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties’ (of de soort is niet beschermd).
Om (beschermde) dieren niet onnodig te verwonden of te doden, wordt geadviseerd om beplanting te rooien en het cunet te graven buiten de winterrustperiode van amfibieën en buiten de voortplantingsperiode van grondgebonden zoogdieren.
Mits bezette vogelnesten beschermd worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. In het kader van de zorgplicht wordt geadviseerd om bij de uitvoering van de voorgenomen activiteiten rekening te houden met de ecologie van grondgebonden zoogdieren en amfibieën. Uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing verkregen te worden om de voorgenomen activiteiten uit te voeren in overeenstemming met de Wet natuurbescherming.
Manderveenseweg 29 - Denekamperweg 72
Voorliggende ontwikkeling betreft enkel het in overeenstemming brengen van de planologische situatie met de feitelijke situatie, door de uitbreiding van het agrarisch bouwvlak. Er is geen sprake van fysieke wijzigingen waarmee negatieve effecten op de flora en fauna op voorhand uitgesloten kan worden.
De ontwikkeling heeft geen invloed op beschermde natuurgebieden, flora en fauna. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in de plangebieden aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek.
Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
De gemeente Tubbergen beschikt over een archeologische verwachtings- en advieskaart. Een uitsnede van de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart is opgenomen in afbeelding 5.4. Het tracé is aangegeven met de rode stippellijn. De locatie Manderveenseweg 29 - Denekamperweg 72 is aangegeven met een rode cirkel.
![]() |
Afbeelding 5.4 Archeologische verwachtingskaart (Bron: Gemeente Tubbergen) |
Het plangebied is gelegen in meerdere verwachtingszones. Voor deze verschillende verwachtingszones geldt het volgende beleidsadvies voor wanneer een onderzoeksplicht is:
Verwachtingszone | Archeologische onderzoeksplicht |
Dekzandhoogten en -ruggen | Bij plangebieden groter dan 2.500 m2 en bij bodemingrepen dieper dan 40 cm |
Dekzandhoogten en -ruggen met een plaggendek | Bij plangebieden groter dan 2.500 m2 en bij bodemingrepen dieper dan 40 cm |
Dekzandwelvingen en -vlakten | Bij plangebieden groter dan 5.000 m2 en bij bodemingrepen dieper dan 40 cm |
Beekdalen en overige laagten | Bij plangebieden groter dan 5.000 m2 en bij bodemingrepen dieper dan 40 cm |
Bufferzone rond erf, havezate en bedehuis | Bij plangebieden groter dan 2.500 m2 en bij bodemingrepen dieper dan 40 cm |
Fietsverbinding Manderveen - Tubbergen
Het plangebied is groter dan 2.500 m2, waardoor bij een ontgravingsdiepte van meer dan 40 cm een archeologische onderzoeksplicht geldt. In deze fase van de planvorming is de ontgravingsdiepte echter nog niet exact bekend. Daarmee is ook nog niet duidelijk of archeologisch onderzoek nodig is. Wanneer bij uitvoering blijkt dat de ontgravingsdiepte meer is dan 40 cm zal een archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
Manderveenseweg 29 - Denekamperweg 72
Voor de locatie Manderveenseweg 29 - Denekamperweg 72 geldt dat de ontwikkeling enkel het in overeenstemming brengen van de planologische situatie met de feitelijke situatie betreft. Als gevolg van de ontwikkeling zijn geen bodemingrepen beoogd. Een archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Overijssel geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten of bijzondere cultuurhistorische waarden. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan.
Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of bestemmingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van ‘kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.beoordeling gehanteerd.
Fietsverbinding Manderveen - Tubbergen
Het tracé is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied 'Springendal & Dal van de Mosbeek' bevindt zich op circa 1,7 kilometer afstand. Door BJZ.nu is een stikstofberekening uitgevoerd welke opgenomen is in Bijlage 5 bij deze toelichting.
Uit de AERIUS-berekeningen met betrekking tot de aanlegfase blijkt dat in de aanlegfasesprake geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Voor de ontwikkeling is geen sprake van een vergunningsplicht in het kader van de Wet natuurbescherming als gevolg van te verwachten stikstofemissie. Derhalve is ook geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.
Manderveenseweg 29 - Denekamperweg 72
De locatie ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Springendal & Dal van de Mosbeek' is gelegen op circa 3,6 kilometer afstand van de locatie. Door BJZ.nu is een stikstofberekening uitgevoerd welke opgenomen is in Bijlage 6 bij deze toelichting.
Op basis van het onderzoek wordt geconcludeerd dat voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningplichtig. Derhalve is ook geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.
Dit bestemmingsplan voldoet aan de definitie van een ‘besluit’ als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekentdat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.
Fietsverbinding Manderveen - Tubbergen
Het Besluit m.e.r. heeft voor wat betreft wegen betrekking op: hoofwegen, auto(snel)wegen en andere wegen van vier of meer rijstroken. In het voorliggende geval (aanleg van een fietspad) is geen sprake van een activiteit die op grond van onderdeel C en D van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig is.
Manderveenseweg 29 - Denekamperweg 72
Voorliggende ontwikkeling is niet als activiteit opgenomen in de C-lijst van het Besluit MER. Voor voorliggend plan is de drempelwaarde voor het fokken, mesten en houden van dieren aan de orde (D 14).
D14
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren.
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op meer dan:
9°. 340 stuks melk-, kalf- en zoogkoeien ouder dan 2 jaar en vrouwelijk jongvee tot 2 jaar (Rav cat. A 1, A 2 en A 3)
In voorliggend geval is sprake van de uitbreiding van een agrarisch bouwvlak van een melkveehouderij. De uitbreiding is noodzakelijk om de reeds aanwezige tweede bedrijfswoning en enkele bijgebouwen binnen het bouwvlak te brengen. Er worden in deze gebouwen echter geen dieren gehouden. Het aantal dieren neemt dan ook niet toe.
Gezien de drempelwaarden gaan over activiteiten welke betrekking hebben op het fokken, mesten of houden van dieren kan geconcludeerd worden dat in dit geval geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Desalniettemin dient, gelet op de aard en omvang van het project, wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd. De aanmeldnotitie m.e.r. inclusief de beoordeling hiervan is als Bijlage 8 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. Uit deze beoordeling blijkt dat het voornemen geen belangrijke nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maakt.
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.
Het algemeen bestuur van waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.
In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (http://www.dewatertoets.nl). De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'normale procedure' van de watertoets van toepassing is. Het watertoetsresultaat is opgenomen in Bijlage 9.
Het waterschap geeft een positief advies. Het waterschap heeft geen plannen met de waterhuishouding in het gebied. Dit betekent dat er geen wijziging aan duikers of watergangen hoeven te worden genomen als gevolg van voorliggende ontwikkeling. Wel volgt er nog een inspectie aan de bestaande duikers in het veld om te kijken of deze verlengd kunnen worden of vanwege de onderhoudsstatus volledig moeten worden vervangen.
De ontwikkeling aan de Manderveenseweg 29 - Denekamperweg 72 betreft enkel het in overeenstemming brengen van de planologische situatie met de feitelijke situatie. Hier zijn geen fysieke ingrepen mee gemoeid. De locatie is niet gelegen in een grondwaterbeschermings-, intrek- of waterwingebied. Daarnaast neemt het te verharden oppervlakte niet toe. De waterhuishouding op het erf zal hetzelfde blijven als deze nu al is. Afvalwater wordt afgevoerd op het rioolstelsel. Hemelwater wordt afgevoerd op sloten rondom het erf.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
In paragraaf 7.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.
In dit artikel zijn aanduidingsregels opgenomen vanwege de ligging in de reconstructiezone - landbouwontwikkelingsgebied, de overige zone - vestigingsgebied voor boom- en sierteelt en de zone - geen boom- en sierteelt toegestaan.
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.
In dit bestemmingsplan is het nieuwe fietspad door middel van de bestemming 'Verkeer' vastgelegd. De bestemming 'Bos - Natuur' is opgenomen om de aanleg/uitvoering en instandhouding van de landschapmaatregelen zoals opgenomen in het Ruimtelijk kwaliteitsplan mogelijk te maken. Hierbij zijn de in het plangebied voorkomende dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen overgenomen in het bestemmingsplan.
In dit bestemmingsplan zijn de tweede bedrijfswoning met bijgebouwen opgenomen in het bouwvlak behorend bij de bestaande 'Agrarisch - 1' bestemming. In de regels van het bestemmingsplan is middels de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - dierenverblijf" vastgelegd dat gronden en bouwwerken ter plaatse van de uitbreiding van het bouwvlak niet in gebruik mogen worden genomen ten behoeve van het verblijf van dieren. Dit om te voorkomen dat het woon- en leefklimaat van omliggende milieugevoelige functies wordt aangetast. Voor het overige zijn de bestemmingsregels uit het geldende bestemmingsplan overgenomen.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan.
Voor de realisatie van het fietspad tussen Manderveen en Tubbergen is een investering van € 1.750.000,-- beschikbaar gesteld. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling hiermee economisch uitvoerbaar is.
Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Ten behoeve van deze ontwikkeling is er een planschade-overeenkomst met de initiatiefnemer gesloten. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12 Wro geen exploitatieplan nodig.
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat de gewenste ontwikkeling geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Het plan is ter vooroverleg aan de provincie Overijssel toegestuurd. Opgemerkt wordt dat het compensatieplan voor de verkleining van de oppervlakte NNN reeds akkoord is bevonden door de provincie Overijssel.
In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De uitkomsten van deze watertoets hebben geleid tot de 'normale procedure'. Er is daarom contact opgenomen met het waterschap.
Het waterschap geeft een positief advies. Het waterschap heeft geen plannen met de waterhuishouding in het gebied. Dit betekent dat er geen wijziging aan duikers of watergangen hoeven te worden genomen als gevolg van voorliggende ontwikkeling. Wel volgt er nog een inspectie aan de bestaande duikers in het veld om te kijken of deze verlengd kunnen worden of vanwege de onderhoudsstatus volledig moeten worden vervangen.
Ten behoeve van voorliggend bestemmingsplan heeft een vooroverleg met de NAM plaatsgevonden. De NAM heeft op 5-12-2019 toestemming gegeven voor de aanleg van het fietspad met de bijhorende werkzaamheden. Wel dient voorafgaand aan de werkzaamheden een diepte dwarsdoorsnede van de werkzaamheden die in de bodem plaatsvinden en de werkwijze waarop de aanleg plaatsvindt te worden overlegd.
Om het functioneren van de aanwezige NAM kabels & leidingen ter hoogte van het tracé te waarborgen is op de betreffende plekken de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' opgenomen.