direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Weemselerveld fase 4, Albergen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0183.ALBBPWEEMSVLD4-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In Albergen bestaat er voor de komende tien jaar behoefte aan nieuwbouwwoningen. Het huidige woningaanbod is zeer beperkt en kan voor de middellange termijn niet in de behoefte voor (nieuwbouw)woningen voorzien. Daartoe heeft de gemeente Tubbergen in eerder stadium circa 3,2 hectare landbouwgronden aan de oostzijde van Albergen aangekocht.

Aan de rand van de huidige bebouwde kom van de kern Albergen zijn in de huidige situatie agrarische gronden aanwezig. De percelen liggen ingeklemd tussen de Weemselerweg en de Morsdijk. De gronden vormen tezamen een locatie die zich goed leent voor invulling van de woningbouwbehoefte in Albergen. Binnen de huidige kern Albergen zijn niet voldoende gronden voorhanden om een dergelijke woningbouwontwikkeling met grondgebonden woningen mogelijk te maken. Daarom wordt met onderhavig plan gekozen voor uitbreiding van de kern Albergen.

Het plan Weemselerveld, fase 4 biedt ruimte aan de realisatie van 45 grondgebonden woningen voor met name starters en senioren. Hiervoor wordt binnen het plangebied een variatie aan woontypen aangebracht met vrijstaande woningen, twee-onderéén kappers en rijwoningen. Op basis van het huidig bestemmingsplan is deze ontwikkeling niet zonder meer mogelijk. Hierdoor is een bestemmingsplanprocedure noodzakelijk om de nu gewenste woningbouwontwikkeling mogelijk te maken. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het planologisch-juridisch kader voor deze ontwikkeling.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

Het plangebied is gelegen ten oosten van Albergen en valt net buiten de bebouwde kom. De betreffende percelen staan kadastraal bekend als gemeente Tubbergen, sectie H, perceelnummers 1512, 3852, 3853 en 5591. Het plangebied wordt in het noorden begrensd door de Morsdijk en aan de zuidzijde door de Weemselerweg. Aan de oostzijde zijn agrarische gronden gelegen. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied nabij Albergen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.ALBBPWEEMSVLD4-VG01_0001.png"
Figuur 1.1: Ligging plangebied (rood aangeduid) (bron: Atlas van Overijssel, bewerkt)

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop de locatie van het plangebied te zien is. Het plangebied bestaat uit de gronden die ontwikkeld worden voor woningbouw en bijbehorende voorzieningen zoals infrastructuur, waterberging en groenvoorzieningen. De begrenzing komt voort uit het kadstrale eigendom van de gemeente Tubbergen. Daarnaast is een klein deel van het noordelijk gelegen terrein meegenomen, zodat bebouwing aldaar uit te sluiten. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de digitale verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.ALBBPWEEMSVLD4-VG01_0002.png"

Figuur 1.2 begrenzing plangebied (bron: atlasvanoverijssel.nl)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen binnen de grenzen van het bestemmingsplan Buitengebied 2016, vastgesteld op 23 mei 2016 en is ter plaatse voorzien van de bestemming 'Agrarisch -1'. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.ALBBPWEEMSVLD4-VG01_0003.png" Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Tubbergen' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De voor 'Agrarisch -1' aangewezen gronden (lichtgroene kleur) zijn bestemd voor het agrarisch gebruik, met daaraan ondergeschikt, doeleinden van agrarisch natuurbeheer, het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarden, extensief dagrecreatief medegebruik, wegen en paden, evenementen, nutsvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, ten behoeve van afvoer, (tijdelijke)berging en infiltratie van (hemel)water, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, erven en terreinen. Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan binnen deze bestemming. De bestemming 'Agrarisch -1' kent voor verschillende werkzaamheden een vergunningenstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Het gehele plangebied heeft verder de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Daarnaast geldt voor het gehele gebied de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - radarverstoringsgebied'.

Het plan voor de bouw van woningen en bijbehorende voorzieningen past niet binnen bovengenoemde bestemmingen en daarbij horende bouw- en gebruiksmogelijkheden. Om het plan te kunnen realiseren is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Weemselerveld fase 4, Albergen' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken:

  • verbeelding, identificatie NL.IMRO.0183.ALBBPWEEMSVLD4-VG01;
  • bijlagen bij de toelichting;
  • regels;
  • bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Historie Albergen en plangebied

De kern Albergen

Albergen wordt voor het eerst genoemd in het jaar 933 onder de naam Alberge. Al vroeg kreeg Albergen bekendheid door het Sint-Antoniusklooster dat er werd gesticht. Het initiatief hiervoor werd genomen door een Zwolse rector in 1405 die enkele bouwmeesters naar het Twentse dorp zond. Hendrik Wetter legde een jaar later de basis voor het kloosterleven in Albergen. Men had destijds de beschikking over zeven hectare grond en verwierf daarnaast ook verschillende boerderijen, zowel in de naaste omgeving als op grotere afstand. In de periode van 1611 tot 1721, tussentijds rond 1672 is er kortstondig nog een prior aanwezig, zijn er geen kloosterlingen meer aanwezig in Albergen. In 1721 heeft een openbare verkoop van het klooster, althans wat er van over was, plaats. In 1725 brak in de restanten van het klooster brand uit. Nu herinneren alleen nog een paar straatnamen aan het kloosterleven in Albergen.

Op de fundamenten van de kloosterkerk is een nieuwe kerk gebouwd die in 1787 in gebruik is genomen. Rond het eind van de Eerste Wereldoorlog onderging deze kerk, de zoveelste verbouwing en uitbreiding en ontleende daaraan de naam het ‘Witte kerkje’. Deze kerk is in 1954 vervangen door de huidige kerk van Albergen. In die tijd liep de Brakenweg nog dwars door de heide, was het Weemselerveld nog een woestenij en was de Dijnsel een gebied van bos, heide en door houtwallen omsloten kleine weilanden (bron: Dorpsplan Albergen 2006/ Stichting Heemkunde Albergen/Harbrinkhoek). Met de (historische) topografische kaarten in figuur 2.1 wordt inzicht gegeven in de ontwikkelingen die Albergen vanaf ± 1900 heeft doorgemaakt. Duidelijk zichtbaar is dat Albergen pas na 1950 echt is uitgegroeid tot een woonkern.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.ALBBPWEEMSVLD4-VG01_0004.png"

Figuur 2.1: Kaarten ± 1900 (links) ± 1950 (midden) en ± 2014 (rechts) Albergen (Bron: provincie Overijssel)

Plangebied

In figuur 2.1 zijn historische kaarten weergegeven waarop de ontwikkeling van Albergen door de jaren heen en de routestructuren te zien zijn. Op de kaart van 1900 is in het plangebied nog geen bebouwing aanwezig, maar bestond het gebied uit omsloten akkers. De verbinding van Almelo naar Ootmarsum is wel duidelijk zichtbaar. Op de kaart van 1950 is er reeds een verandering opgetreden in die zin dat de omgeving opener wordt, bebouwing is nog wel met name geconcentreerd aan de Ootmarsumseweg en ligt verder verspreid in de omgeving. In 2014 is duidelijk zichtbaar dat Albergen een behoorlijke groei heeft doorgemaakt en dat de kern zich heeft ontwikkeld met bedrijventerrein en woongebied. Het plangebied ligt nu aan de rand van de bebouwde kom en wordt aan de west- en zuidzijde omgeven door woonbebouwing.

2.2 Beschrijving huidige situatie

Op de percelen tussen de Weemselerweg en de Morsdijk is momenteel sprake van onbebouwde agrarische cultuurgrond. Het gebied wordt omzoomd door groenstructuren aan de noord, west- en zuidzijde. Aan de westzijde grenst agrarische cultuurgrond.

De oppervlakte van de bestaande percelen bedraagt circa 32.000 m2. Het plangebied is momenteel ontsloten op de Weemselerweg en de Morsdijk. In figuur 2.1 is een aanzicht vanuit vogelvlucht zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.ALBBPWEEMSVLD4-VG01_0005.png" Figuur 2.2: vogelvlucht aanzicht richting noord, plangebied en omgeving (bron: Cylcomedia)

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.ALBBPWEEMSVLD4-VG01_0006.png" Figuur 2.3 vogelvlucht aanzicht richting westl plangebied en omgeving (bron: Cyclomedia)


Omgeving Ten westen en zuiden van het plangebied is een woongebied met vrijstaande woningen gelegen. Het betreft woningen op ruim opgezette kavels. Langs de noordzijde van het plangebied, aan de overzijde van de Morsdijk, ligt de ijsbaan van Albergen en is de Multifunctionele Accommodatie (MFA) Albergen gelegen. De Morsdijk is een onverhard pad en dient vooral als een langzaam verkeerroute. De Weemselerweg is de primaire ontsluiting voor de oostkant van de kern Albergen. Onderstaand volgen een aantal recente straatweergaves.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.ALBBPWEEMSVLD4-VG01_0007.png"

Figuur 2.4: aanzicht Morsdijk (links), plangebied en Weemselerweg (rechts) (bron: Cylcomedia)

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.ALBBPWEEMSVLD4-VG01_0008.png"

Figuur 2.5: aanzicht zuidkant plangebied vanaf Weemselerweg (bron: Cyclomedia)

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.ALBBPWEEMSVLD4-VG01_0009.png"

Figuur 2.6: aanzicht vanaf Morsdijk (noordoost) op plangebied (bron: Cylcomedia)

2.3 Toekomstige situatie

De ontwikkeling van het plangebied als woningbouwlocatie kan vanuit stedenbouwkundige overwegingen als een logisch vervolg voor de woonkern Albergen worden beschouwd. Het plangebied wordt, behalve aan de westzijde omsloten door stedelijke functies. Invulling met woningbouw vormt een passende afronding van de bebouwde kom van het dorp en is in samenhang met de omgeving. Waar mogelijk is in de stedenbouwkundige opzet en structuur op bestaande structuren aangesloten. Daarbij geldt dat wat betreft bouwhoogtes wordt aangesloten bij de bouwmogelijkheden c.q rekening is gehouden met de omliggende woonbebouwing.

Gemeente Tubbergen heeft plannen ontwikkeld voor de bouw van 45 woningen in het plangebied, met de daarbij horende voorzieningen zoals wegen, groen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Hiervoor wordt de huidige agrarische bestemming uit het gebied weggehaald. In figuur 2.7 is de stedenbouwkundige schets van het plangebied weergegeven, tevens is de vergrote versie bijgevoegd in Bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.ALBBPWEEMSVLD4-VG01_0010.png"

Figuur 2.7: stedenbouwkundige schets (bron: Stedenbouwkundig Advies en Ontwerp Art Bijsterbosch)

Het plan voor nieuwbouw omvat de bouw van 24 halfvrijstaande woningen, 14 rijwoningen en 7 vrijstaande woningen. Drie inritten (wegverkeer) voor de woonbuurt worden gesitueerd richting de Weemselerweg, daarnaast zijn diverse langzaam verkeerroutes door het plangebied voorzien. De ontwikkeling wordt omzoomd door bestaand en nieuw groen en binnen het plangebied zijn een aantal bomen voorzien. Met het betrekken van dit perceel in het plangebied is er sprake van een stedenbouwkundig mooi afgeronde opzet van de buurt. Aan de noordzijde van dit perceel zal groen worden aangelegd.

De primaire ontsluiting van de wijk ligt aan de noordzijde van het plangebied over een klein deel van de Morsdijk en vervolgens via de Weemselerweg. Door de wijk loopt een slingerende ontsluitingsweg en zijn diverse bebouwingsblokken voor woningbouw aanwezig. Door de gehele wijk is een mix van woningtypen zichtbaar.

Ter plaatse zijn ook groenstroken en wadi's aangelegd om het water en de hoogteverschillen in het terrein op te vangen. Voor wat betreft parkeren zijn diverse langsparkeerstroken aanwezig. Daarnaast zal het parkeren zo veel mogelijk plaatsvinden op eigen erf en is er op delen mogelijkheid om op de straat te parkeren (zie ook paragraaf 4.11.2 ).

Groenstructuur

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.ALBBPWEEMSVLD4-VG01_0011.png"

Figuur 2.8: groenstructuur Weemselerveld fase 4 (bron: Borgerink Groendesign)

De groenstructuur is weergegeven in figuur 2.8. Er worden op verschillende plekken groenvoorzieningen gerealiseerd. Forsere groenstructuren zijn aanwezig langs de oostelijke grens van het plangebied en de een groene buffer tussen de bestaande woningen en het nieuwe woongebied. Deze groenzones in combinatie met wadi's zorgen voor opvang van water en beleefbare hoogteverschillen. Naast dat dit groen een landschappelijke mooie afronding vormt voor het nieuwe woongebied en esthetisch fraai is, levert het ook een bijdrage aan klimaatbestendigheid en biodiversiteit. Het is dan zeer van belang in het voorliggend plan. Het volledig formaat van het groenplan is bijgevoegd in Bijlage 2

In het midden van de buurt ligt een groen gebied waar tevens een deel van het hemelwater wordt opgevangen. Gezien de ligging en compacte opzet van de buurt is de afstand tot speelvoorzieningen beperkt.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het ontwikkelen van een sterk en gezonde regio doordat de kern Albergen de mogelijkheid verkrijgt om (deels) te voorzien in een lokale woonbehoefte. Het plan is niet in strijd met nationale belangen en past binnen de prioriteiten van de NOVI.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
3.1.2.1 Inleiding

De zgn. laddertoets die is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro is een motiveringseis en vraagt om explicitering van gemaakte keuzes en zo nodig wordt onderzoek gedaan naar behoefte aan de in het bestemmingsplan voorziene nieuwe stedelijke ontwikkeling. Artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro is geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen, maar bewerkstelligt dat de wens om in een nieuwe stedelijke ontwikkeling te voorzien aan de hand van dit toetsingskader nadrukkelijk in de plantoelichting wordt gemotiveerd en afgewogen. Deze bepaling schrijft geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling (uitspraken van 23 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1421 (Hengelo) en van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2579 (Eindhoven).

Indien het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient de toelichting, aanvullend op de beschrijving van de behoefte en het resultaat van het nodige overleg, een motivering te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Dit betekent dat bij een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied een nadrukkelijke motivering nodig is, dat wil zeggen in aanvulling op de algemene vereisten van artikel 3.1.6, eerste lid, van het Bro, waarom niet in het bestaand stedelijk gebied in de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt voorzien. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden in bestaand stedelijk gebied een rol spelen.

Een stedelijke ontwikkeling is in artikel 1.1.1 lid 1 onder i van het Bro gedefinieerd als:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Bestaand stedelijk gebied is in artikel 1.1.1 lid 1 onder h van het Bro gedefinieerd als:

'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Wanneer een ruimtelijke ontwikkeling niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt, is artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing. Dit neemt niet weg dat aan de eisen van het eerste lid van artikel 3.1.6 van het Bro dient te worden voldaan. Bij de toets of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening dient onder meer beoordeeld te worden of de in het plan voorziene bestemmingen passende bestemmingen zijn (ABRvS 25 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2294 (Weert) en of de mogelijk gemaakte ontwikkeling voorziet in een behoefte (ABRvS 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:943 (Ermelo)). De behoefte aan de mogelijk gemaakte ontwikkeling dient met het oog op de uitvoerbaarheid van het plan te zijn onderbouwd (ABRvS 18 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2471 (Weststellingwerf)).

3.1.2.2 Het plan

Het plangebied is gelegen aan de Weemselerweg, aangrenzend aan het dorp Albergen. Het betreft een onbebouwd agrarisch perceel en ten oosten van de kern Albergen. De locatie is in de huidige situatie onbebouwd en ingericht als grasland. Het plangebied wordt globaal begrensd door een bomenrij en zandweg met daarachter de multifunctionele accommodatie en de ijsbaan, gelegen in agrarisch gebied aan de noordzijde, agrarische cultuurgronden aan de zuidoostzijde en bestaande woningbouw aan de westzijde. De ruimtelijke en functionele structuur van de directe omgeving bestaat voornamelijk uit woningbouw en agrarische gronden. Het plangebied zelf is onbebouwd en ingericht als agrarische cultuurgrond.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het realiseren van een woningbouwontwikkeling op gronden die momenteel onbebouwd en ingericht als grasland zijn. Het plan voorziet in totaal in 45 woningbouwkavels, in de vorm van 14 rijwoningen, 24 twee-onder-een kap-/geschakelde woningen en 7 vrijstaande woningen. Naast woonkavels wordt binnen het projectgebied infrastructuur, groen- en waterhuishoudkundige voorzieningen aangelegd. In totaal hebben 9 woonkavels hebben een omvang tot en met 250 m². Het gaat hierbij om enkele rijwoningen. Dit betreffen starterskavels. De kavels voor de overige rijwoningen en de twee-onder-één-kapwoningen variëren in grootte van iets meer dan 250m2 tot ruim 350m2 en zijn geschikt voor een deel van de starters maar ook voor doorstromers en senioren.

De te realiseren woningen krijgen overwegend een goot- en bouwhoogte van respectievelijk maximaal 6 en 10 meter. De nokrichting van de woningen is overwegend parallel met de weg, met uitzondering van de vrijstaande woningen. Tot slot bestaat de mogelijkheid om bij de woningen aan- en bijgebouwen te realiseren. Deze kunnen dienst doen als berging/garage bij de woningen of als (extra) woonruimte (bijv. woon-/slaapkamer) in geval van een levensloopbestendige woning (zoals de dubbele woning aan de noordwestzijde). De overige gronden binnen het plangebied worden ingericht met infrastructuur, groen- en water huishoudkundige voorzieningen, waaronder een wadi waarin het overtollige hemelwater zal worden opgevangen.

Het gebied wordt op drie plekken ontsloten op de Weemselerweg.

Het plan zal in één keer worden uitgegeven.

Van een nieuwe stedelijke ontwikkeling is in beginsel sprake als het bestemmingsplan voorziet in meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 onder h van het Bro kunnen worden aangemerkt (ABRvS 25 maart 3015, ECLI:NL:RVS:2015:953).

Gelet op de locatie van het plangebied en de voorziene ontwikkeling is er sprake van een nieuwe stedelijke functie buiten bestaand stedelijk gebied. Daarom is er voor deze ontwikkeling hierna een beschrijving van de behoefte beschreven en gemotiveerd waarom de behoefte al dan niet kan in het bestaand stedelijk gebied.

3.1.2.3 De Woonvisie 2021

De 'Woonvisie 2021+' is op 6 juli 2021 door de gemeenteraad van de gemeente Tubbergen vastgesteld. De woonvisie bevat het woonbeleid van de gemeente Tubbergen voor de komende jaren en is gebaseerd op cijfers, trends en ontwikkelingen op de woningmarkt. Met het vaststellen van de woonvisie biedt de gemeenteraad een kwantitatief en kwalitatief kader voor woningbouwontwikkelingen in de gemeente Tubbergen.

Woningbouwprogramma

De gemeente Tubbergen heeft in het verleden altijd een realistische koers gevaren als het ging om woningbouwontwikkeling en grondaankopen. Pas als een plan voor circa 90% was uitgegeven, werd een volgend woningbouwplan in ontwikkeling genomen. Van projectontwikkeling was nagenoeg geen sprake.

In 2017 zijn de regionale woonafspraken Twente (RWP) gemaakt. Ze waren gebaseerd op Primos2017 en de LVDV en vormden voor de Twentse gemeenten het kader voor de woonprogrammering. Op basis van deze (in 2019 geactualiseerde) regionale afspraken is het gemeentelijk woningbouwprogramma opgesteld met een verdeling van het aantal te bouwen woningen over de kernen op basis van verwachte huishoudensgroei. In 2018 zijn in het kader van het Maatschappelijk Akkoord Tubbergen (in samenwerking met Mijn Dorp 2030 van de 9 kernen in de gemeente) zowel de potentiële inbreidingslocaties als de kwalitatieve behoefte in kaart gebracht. Dit heeft geresulteerd in een gemeentelijk woningbouwprogramma met een verdeling van het aantal te bouwen woningen over de kernen op basis van verwachte huishoudensgroei. Op basis van dit programma zijn plannen in voorbereiding genomen en dat we willen voortzetten.

Figuur 3 uit de Woonvisie 2021 laat de bandbreedte voor de toekomstige woningbehoefte zien. Ten aanzien van de verwachte huishoudensgroei zijn er diverse prognosemodellen zoals Primos2020, de huishoudensprognose van het CBS en de ramingen van de RWP gebruikt. Daarnaast zijn er op basis van actuele, lokale cijfers twee nieuwe scenario's doorgerekend. Deze gegevens zijn doorgetrokken naar de toekomst. Afhankelijk van de gegevens die in prognoses worden doorgerekend (en zelfs de periode waarover wordt teruggekeken) komen er verschillende voorspellingen uit verschillende prognoses. Daarom is niet één model leidend voor het bepalen van de huishoudensontwikkeling. Om deze reden gaan we uit van een bandbreedte waarbinnen de woningbehoefte zich de komende jaren zal ontwikkelen. De ondergrens wordt gevormd door het lage gemiddelde scenario van de RWP (2019): +365 woningen. Deze raming ging uit van een scenario waarin groei vooral het gevolg was van de eigen demografische ontwikkeling (het verwachte aantal geboorten afgezet tegen het aantal sterftegevallen).

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.ALBBPWEEMSVLD4-VG01_0012.png"
De bovengrens gaat uit van een situatie waarin het gemiddelde vestigingsoverschot van de afgelopen jaren wordt voortgezet. In dit scenario zal de woningvraag vooral tot ongeveer 2030 groot zijn (+755 woningen), vooral vanwege het aantal vestigers in de gemeente in combinatie met de gezinsverdunning. Na 2030 zal het effect van de vergrijzing (geboorteoverschot slaat om in een sterfteoverschot) toenemen, maar zal er nog steeds een positief migratiesaldo zijn. De behoefte aan extra woningen blijft in dit scenario dus ook na 2030 bestaan, zij het in mindere mate dan daarvoor.

Voor de komende jaren gaan we uit van een woningbehoefte die een middeling is van de verschillende prognoses die genoemd zijn in figuur 3. Dit betekent dat we uitgaan van een woningbehoefte van 640 woningen voor de periode 2020-2030. Gezien de huidige druk op de markt willen we deze woningbouwopgave zoveel mogelijk de komende vijf jaar realiseren. Mochten we na de eerste vijf jaar meer woningen gebouwd hebben dan de geprognosticeerde behoefte, dan zullen we daar met onze woningbouwopgave na 2025 rekening mee houden.

Daarnaast is het wenselijk om een ruimere plancapaciteit aan te houden dan enkel te koersen op de verwachte woningbehoefte. De ervaring leert dat een deel van de plannen vertraging oploopt of helemaal niet doorgaat. Willen we tijdig kunnen inspelen op de behoefte dan is een zachte plancapaciteit van 130% reëel; zo'n 830 woningen (ervan uitgaande dat 30% van de plannen niet of vertraagd wordt gerealiseerd).

Om te kunnen voorzien in de woningbehoefte én als impuls voor de leefbaarheid en vitaliteit van kernen is het van belang dat er in alle kernen van Tubbergen kan worden gebouwd. De prognose is vertaald in een woningbouwprogramma per kern (Bron: bijlage II van de Woonvisie 2021). We willen echter ruimte geven aan goede plannen die mogelijk de woningbehoefte in een kern overstijgt. Om die ruimte te bieden, voegen we de woningbehoefte voor de grote en kleine kernen samen. Dit biedt meer flexibiliteit. De behoefte per kern blijft echter het uitgangspunt.

Inbreiding krijgt prioriteit boven uitbreiding

In overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking wil de gemeente de nieuwbouwopgave zoveel mogelijk binnen de bebouwde kom op inbreidingslocaties realiseren. Op die manier blijft het buitengebied zo groen mogelijk. In Provinciaal verband (Regionale Woonagenda) is al aangegeven dat voor inbreidingsplannen de komende jaren geen kwantitatieve limiet wordt gesteld. Wel moeten deze plannen kwalitatief getoetst worden. In een aantal kernen zijn de mogelijkheden voor inbreiding beperkt. Bijvoorbeeld omdat inbreiding te zeer ten koste gaat van het dorpse- en landelijke karakter, of omdat er niet of nauwelijks inbreidingslocaties voorhanden zijn. Daarom zet de gemeente zich er voor in dat het ook in de toekomst mogelijk blijft om -uiteraard zo zorgvuldig mogelijk- potentiële locaties aan de randen van de bebouwde kom te benutten. De Regionale Woonagenda biedt ook die ruimte.

Kwaliteitskader Woningbouw 2021

Naast de woonvisie is separaat ook een Kwaliteitskader opgesteld. Het geeft een woningbehoefteprofiel per doelgroep op gemeenteniveau en uitgewerkt per kern. Deze profielen zijn richtinggevend voor de toekomstige woningbouwopgave.

Voor Albergen is het profiel als volgt:

- Starters

Er is behoefte aan goedkope koopwoningen. Daarbij moet gestreefd worden naar een grondgebonden woning of woning met grondgebonden uitstraling (boven- / benedenwoning). Daarnaast zoekt een deel van de starters een ruime koopwoning in het (middel)dure segment.

- Gezinnen/doorstromers

Men zoekt vooral een vrijstaande koopwoning. Deze zijn er in potentie voldoende, maar komen nu slechts beperkt beschikbaar. Op dit vlak ligt geen grote nieuwbouwopgave.

- Senioren

Deze groep groeit het sterkst de komende jaren. Men wenst vooral een grondgebonden woning, maar er is ook een substantiële vraag naar appartementen, mits deze op een goede plek staan.

3.1.2.4 Toetsing van de ontwikkeling aan de ladder

In deze paragraaf is de behoefte van de in dit bestemmingsplan voorziene ontwikkeling opgenomen. Daarvoor is eerst het ruimtelijk verzorgingsgebied bepaald. Vervolgens is zowel de kwantitatieve als de kwalitatieve behoefte in beeld gebracht. Dit is gedaan op gemeenteniveau en op het niveau van de kern Albergen.

Ruimtelijk verzorgingsgebied

Voor de beschrijving van de behoefte aan de ontwikkeling is het noodzakelijk om in te zoomen op de afbakening van het ruimtelijk verzorgingsgebied. De omvang van het ruimtelijk verzorgingsgebied verschilt per ontwikkeling en valt niet per definitie samen met de bestuurlijke regio. Op bestuurlijk vlak vindt regionale afstemming van woningbouwprogrammering en plannen plaats binnen de regio Twente en de subregio Noord. Het zwaartepunt van het ruimtelijk verzorgingsgebied voor de beoogde ontwikkeling ligt op een lager schaalniveau en komt grotendeels overeen met de kern Albergen zelf. Het betreft hier een (sub)lokaal ruimtelijk verzorgingsgebied: de kern Albergen en directe omgeving.

Uit de gemeentelijke gronduitgifte van woningbouwkavels in de kern Albergen blijkt dat de afgelopen 10 jaar in de verschillende fasen van het plan Weemselerveld in totaal 75 woningbouwkavels zijn uitgegeven en 1 complex aan de woningbouwcorporatie. Hiervan zijn er 64 verkocht aan mensen uit Albergen, 4 aan mensen buiten Albergen maar binnen de gemeente Tubbergen en 7 aan mensen van buiten de gemeente.

Hiermee mag zijn aangetoond dat het ruimtelijk verzorgingsgebied grotendeels overeenkomt met de kern Albergen.

De aard en de omvang van de in een bestemmingsplan voorziene ontwikkeling zijn bepalend voor de reikwijdte van het onderzoek naar de behoefte, de beschrijving van en het overleg over de behoefte. De omvang van het ruimtelijk verzorgingsgebied verschilt per ontwikkeling en valt niet per definitie samen met de bestuurlijke regio.

Kwantitatieve behoefte

De in de Woonvisie 2021+ gekozen middellijn van de verschillende prognoses voorziet in een huishoudensontwikkeling die in totaal 640 woningen vraagt voor de komende 10 jaar. Een verdeling over de verschillende kernen laat zien dat in de kern Albergen behoefte is aan 125 extra woningen. Er zijn naast onderhavige woningbouwontwikkeling nog enkele woningontwikkeling meer, te weten een drietal verschillende inbreidingslocaties als particulier initiatieven, waarbij per saldo 22 woningen worden toegevoegd. Met dit bouwplan (45 woningen) zullen in totaal 67 woningen worden gerealiseerd; dit past binnen de berekende additionele behoefte zoals die is berekend in de Woonvisie 2021+.

Kwalitatieve behoefte

Ook in kwalitatieve zin voorziet het voorliggende plan in de concrete behoefte. Hiervoor is samen met de kern aan de hand van enquêtes en gesprekken met de specifieke doelgroepen de concrete behoefte van die doelgroepen nader in beeld gebracht. Hiermee is gekomen tot de onderhavige verkaveling.

Een deel van de woonkavels heeft een omvang tot en met 250 m2 (9 kavels). Deze kavels zijn geschikt als kavels voor een starterswoning. De kavels voor de overige rijwoningen en de twee-onder-één-kapwoningen variëren in grootte van iets meer dan 250m2 tot ruim 350m2 en zijn geschikt voor een deel van de starters maar ook voor doorstromers en senioren.

De overige 10 woningen betreffen woningen voor doorstromers/gezinnen (ook voor dit segment is kwantitatief beperkt uitbreiding nodig op basis van het Kwaliteitskader), maar zeker ook voor starters. Vanuit de nauwe contacten met de kernen is namelijk gebleken dat er onder de doelgroep starters ook een behoefte is aan grotere kavels. De 2 onder een kap woningen voor senioren kunnen levensloopbestendig worden uitgevoerd.

Behoefte kan deels binnen bestaand stedelijk gebied worden ontwikkeld

De kern Albergen bevat enkele locaties die reeds ingezet zijn als inbreidingslocatie (zie hiervoor). Vanuit de kern is meermalen aangegeven dat er met name groepen starters de kern verlaten vanwege het gebrek aan mogelijkheden om op de woningmarkt te starten. Om op korte termijn te voorzien in deze concrete behoefte aan woningbouw in de kern Albergen is gekozen voor een uitbreidingslocatie aansluitend aan de meest recente uitbreiding. De onderhavige ontwikkeling is gezien de ruimtebehoefte ook niet als inbreidingslocatie te ontwikkelen.

3.1.2.5 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de ladder voor duurzame verstedelijking geen belemmering vormt voor uitvoering van het bestemmingsplan.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de omgevingsverordening van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase onderzocht of er sprake is van zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, het Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.ALBBPWEEMSVLD4-VG01_0013.png"

Figuur 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling nodig of mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hierbij is onder andere het zorgvuldig en zuinig gebruiken van ruimte van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en bebouwde percelen wordt benut, voordat er uitbreiding plaatsvindt.

Artikel 2.1.2, lid 1: Principe van concentratie

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.

Doorwerking voor voorliggend bestemmingsplan:

Zoals blijkt uit paragraaf 3.3.2 is in de gemeentelijke woningbouwprogrammering ook uitgegaan van woningbouw voor de lokale behoefte. Voorliggend voornemen voorziet hierin. De ontwikkeling wordt zoveel mogelijk in aansluiting op de bestaande kern beoogd. Hiermee is voldaan aan het principe van concentratie. Gelet hierop wordt geconcludeerd dat dit plan voldoet aan artikel 2.1.2, lid 1 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.1.3, lid 1: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “groene omgeving” nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “bestaand bebouwd gebied” nader gedefinieerd als: de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro.

Doorwerking voor voorliggend bestemmingsplan:

Vanuit het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik dient gekeken te worden of binnen de kern Albergen voorzien kan worden in de additionele woningbehoefte. Albergen kent meerdere kleinschalige inbreidingslocaties die over de afgelopen jaren invulling hebben gekregen of krijgen. Deze locaties zijn echter niet van voldoende omvang om in de gehele woningbehoefte voor de kern Albergen te voorzien. Er is daarom niet voldoende beschikbare ruimte voor de woonbehoefte in Albergen binnen bestaand stedelijk gebied. Daarom is gekozen voor een woningbouwlocatie aan de oostkant van Albergen, in directe aansluiting bij de bestaande woonwijk aan deze zijde. Op deze wijze is er sprake van een uitbreiding in de groene omgeving, maar wel in zoveel mogelijk in samenhang en aansluiting met bestaande stedelijke functies. Het extra ruimtebeslag wordt hiermee zo beperkt mogelijk gehouden. Gelet op het vorenstaande is het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming met artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit

In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

Doorwerking voor voorliggend plan:

Met voorliggend plan worden agrarische cultuurgronden omgevormd naar een woningbouwlocatie. Het plan is vormgegeven in een stedenbouwkundig plan dat zoveel mogelijk rekening houdt met een goede overgang naar het buitengebied van Albergen en goede aansluiting vindt met bestaande woonfuncties in de omgeving. De onderhavige ontwikkeling sluit qua bebouwingsbeeld goed aan bij de reeds bestaande woonbebouwing, wordt goed ingepast door middel van een groenplan en levert derhalve een verbetering van ruimtelijk kwaliteit op.

Artikel 2.2.2: Realisatie nieuwe woningen

  • Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
  • In bestemmingsplannen wordt in maximaal 80% van de behoefte aan nieuwe woningen zoals vastgesteld in het kader van actueel onderzoek woningbouw, voorzien.
  • In bestemmingsplannen van gemeenten waarvoor woonafspraken van toepassing zijn, mag - in afwijking van lid 2 - in een hoger percentage dan 80% worden voorzien, met een maximum van 100% van de behoefte zoals vastgesteld in het kader van de woonafspraken.
  • De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.

Doorwerking voor voorliggend bestemmingsplan:

Het actuele gemeentelijk woningbouwprogramma is in overeenstemming met het Regionale Woonagenda Twente. Op de gronden in het plangebied kunnen op basis van voorliggend bestemmingsplan maximaal 45 woningen gerealiseerd worden. De bouw van deze woningen is passend binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma (zie ook paragraaf 3.3.2) en daarmee ook binnen de geldende woonafspraken, zoals deze tussen de gemeenten en provincie zijn gemaakt op basis van regionale afstemming (lid 3 en 4). Gelet hierop wordt voldaan aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.ALBBPWEEMSVLD4-VG01_0014.png"

Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is rood aangepijld (bron: www.ruimtelijke plannen.nl)

De locatie is gelegen op de grens van het gebied dat is aangemerkt als 'woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken' (roze gebied in figuur 3.2) en het gebied dat is aangemerkt als 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' (lichtgroen in figuur 3.2). Het plangebied zelf is overigens geheel gelegen in het kleinschalig mixlandschap.

De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

Het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, willen we in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen.

Doorwerking voor onderhavig plan:

Ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend waarvan gemotiveerd afgeweken kan worden. In voorliggend geval is aangetoond dat de woningbehoefte niet kan worden opgevangen binnen de huidige kern, hierdoor is uitbreiding noodzakelijk. Het plangebied grenst aan bestaand stedelijk gebied en vormt hierdoor een geschikte uitbreidingslocatie. De ontwikkeling vormt geen belemmering voor overige functies in de omgeving (zie ook Hoofdstuk 4). De nieuwe woningen passen zowel vanuit stedenbouwkundig als functioneel oogpunt goed in de omgeving en de woonbuurt wordt op een adequate wijze stedenbouwkundig en landschappelijk ingepast. Kortheidshalve wordt voor een nadere toelichting hierop verwezen naar het beeldkwaliteitsplan en het groenplan (Bijlage 1). Geconcludeerd wordt dat in voorliggend geval afgeweken kan worden van het geldende ontwikkelingsperspectief.

Gebiedskenmerken

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'dekzandvlakte en ruggen' en 'beekdalen en natte laagtes' (zie figuur 3.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.ALBBPWEEMSVLD4-VG01_0015.png"
Figuur 3.3: Natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

Dekzandvlakten zijn na de ijstijd door de wind gevormde zandlandschappen. Ze beslaan een groot deel van de provincie. De afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen met bijbehorende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel. Opvallend is de overwegend oost-west georiënteerde richting van ruggen en dalen.

Het Overijsselse zandlandschap is van oorsprong kletsnat. In de laagtes van het zandgebied verzamelde zich het water. Hier ontwikkelden zich moerassen en broekbossen, waar het water in de loop van het seizoen geleidelijk uit weg sijpelde naar de lager gelegen delen, naar de beken en rivieren.

De ambitie is de beekdalen als functionele en ruimtelijke dragende structuren van het landschap betekenis te geven. Ruimte voor water, continuïteit van het systeem zijn leidend. Tevens is de ambitie afwenteling van wateroverlast op stroomafwaarts gelegen gebieden te voorkomen door het beeksysteem als eenheid te beschouwen en het vasthouden van water te bevorderen. Tot slot zijn beekdalen belangrijke verbindingen voor mens, plant en dier.

Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dienen ze bij te dragen aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn uitgangspunt bij (her)inrichting, net als (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen.

Doorwerking voor onderhavig plan:

De planlocatie maakt reeds deel uit van in cultuur gebracht gebied. Het huidig gebruik is agrarisch, waarbij de percelen op regelmatige basis bewerkt worden voor dit gebruik. De natuurlijke laag is dan ook vrijwel niet zichtbaar binnen het plangebied. Desondanks wordt binnen het plan gewerkt met hoogteverschillen, waardoor een beleefbare omgeving juist versterkt wordt. Het plan past binnen de uitgangspunten voor de natuurlijke laag.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'jonge heide- en broekontginningslandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.ALBBPWEEMSVLD4-VG01_0016.png"

Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

De grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht.

Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten mt erven en de kenmerkende ruimtematen.

Doorwerking voor onderhavig plan:

Het voorliggend woningbouwplan brengt voldoende groene ruimten aan in het plangebied. Als gevolg van dit bestemmingsplan vindt een transformatie van het gebied plaats naar een woningbouwlocatie. De rechtlijnige structuren vanuit het landschap worden hierbij gerespecteerd en geaccentueerd door de aanleg van nieuw groen. Het plan doet geen afbreuk aan de herkenbaarheid van het agrarisch cultuurlandschap.

Stedelijke laag

In de stedelijke laag is het plangebied aangemerkt als 'informele trage netwerk' en als 'verspreide bebouwing' (witte kleur).

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.ALBBPWEEMSVLD4-VG01_0017.png"

Figuur 3.5: Stedelijke laag (bron: Omgevingsvisie Overijssel (bron: www.overijssel.nl)

De betreffende lagen geven weer dat in de huidige situatie nog geen sprake is van een stedelijke functie van het plangebied, zoals dit ook al eerder in de provinciale toetsing ter sprake is gekomen. Onderstaand wordt ingegaan op de toegekende kenmerken.

Verspreide bebouwing

De agrarische erven hebben van oudsher een hele sterke binding met het landschap. Vanuit het erf werden de omliggende gronden in cultuur gebracht en vervolgens eeuwenlang bewerkt. Elke boer deed dit naar eigen inzicht en afgestemd op de plaatselijke omstandigheden, maar wel volgens de wetmatigheden van het toenmalig landbouwsysteem. Door deze ‘eenheid in handelen’ ontstonden er samenhangende landschappen, die nu nog steeds herkenbaar zijn: essenlandschap, oude hoevenlandschappen, broek- en heideontginningen, veenlandschappen etc.. Bijzonder is dat elk landschap zijn eigen erftype heeft: de opbouw van erf, erfbebouwing, erfbeplantingen en relaties met de omliggende gronden zijn specifiek voor het betreffende landschapstype, alsof in het erf de genen van het landschap besloten liggen. Naast erven kent het buitengebied losliggende ‘gewone’ burgerwoningen met veelal een eigen, individueel karakter en eigen verhaal van ontstaan.

doorwerking voor onderhavig plan:

Binnen het plangebied zijn geen bestaande erf of bebouwingstructuren aanwezig. Het voorliggend plan doet dan ook geen afbreuk aan eventuele waarden van verspreide bebouwing, wel is in het voorliggend stedenbouwkundig zoveel mogelijk rekening gehouden met een goede overgang tussen buitengebied en stedelijk gebied, door bijvoorbeeld duidelijke kapvormen en lage goothoogten te hanteren en landschappelijk bezien een passende inpassing te verzorgen.

Informele trage netwerk

Het informele trage netwerk is het ‘langzame’ netwerk (wandelpaden, fietspaden, ruiterpaden, vaarroutes) van de provincie, dat delen van het agrarisch cultuurlandschap en het natuurlijke laag toegankelijk en ervaarbaar maakt. De oude zandwegen en paden vormen het basisstramien.

doorwerking voor onderhavig plan:

Als ontwikkelingen plaats vinden in de gebieden die in de directe invloedssfeer van stad en dorp liggen (b.v. bedrijventerreinen, woonwijken) , dan dragen deze ontwikkelingen bij aan behoud en verkleining van de maaswijdte van het padennetwerk. Met voorliggend plan worden meerdere routestructuren voor langzaam verkeer in de dorpsrand van Denekamp aangebracht.

Laag van de beleving

Op grond van de 'Laag van de beleving' geldt voor het plangebied het kenmerk 'donkerte'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.ALBBPWEEMSVLD4-VG01_0018.png"

Figuur 3.6: Laag van de beleving, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

Doorwerking voor onderhavig plan:

Met dit kenmerk wordt het contrast tussen lichte en donkere en drukke en stille gebieden weergegeven. De ‘donkere’ gebieden hebben een rustig en onthaast karakter en vormen hiermee een eigen kwaliteit voor mens en dier. Donkere gebieden vragen om een minimaal noodzakelijke toepassing van kunstlicht. De nieuwe woningen leveren, gelet op de aansluiting bij de bestaande kern van Albergen, geen onevenredige effecten ten aanzien van dit kenmerk.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Tubbergen

De gemeenteraad van de gemeente Tubbergen heeft op 16 maart 2021 'MijnOmgevingsvisie Tubbergen' vastgesteld. Deze visie gaat over de toekomst van de leefomgeving van de gemeente Tubbergen, waarbij wordt ingegaan op diverse thema's (o.a. leefbaarheid, gezondheid, veiligheid en duurzaamheid). De visie geeft aan hoe de gemeente Tubbergen en samenleving willen sturen. Wat moet er behouden worden, wat moet er versterkt worden en wat moet er worden ontwikkeld.

De omgevingsvisie 'MijnOmgevingsvisie Tubbergen' gaat uit van vier kernprincipes. Dit zijn manieren van werken: werkwijzen die altijd gelden. De vier principes zijn:

  • 1. We doen het samen;
  • 2. We geven het goed voorbeeld;
  • 3. We wentelen niet af op volgende generaties;
  • 4. We combineren zoveel mogelijk functies, zodat de beschikbare ruimte optimaal wordt gebruikt.

Leefbare kernen

De gemeente Tubbergen wil kernen waar het lekker wonen is. Waar bedrijvigheid is en waar mensen werk kunnen vinden. Maar vooral ook kernen waar ruimte is om elkaar te ontmoeten en om samen te komen.

Onze inwoners zien hun leefomgeving veranderen. Het wordt moeilijker om voorzieningen in stand te houden. Dit geldt voor winkels, horeca, kerken, kultuurhuizen, sportvoorzieningen en scholen. Aan de andere kant zien we ook nieuwe plannen en combinaties van functies van onderop die kernen juist krachtiger maken.

Van oudsher zijn inwoners van onze kernen gewend om de leefbaarheid van hun omgeving in eigen hand te nemen en te zorgen dat het er goed toeven is. Het versterken van de leefbaarheid van onze kernen wordt door inwoners en gemeente via MijnDorp al langer samen opgepakt.

Dit willen we voortzetten aan de hand van vier speerpunten:

  • voldoende voorzieningen;
  • aantrekkelijk wonen;
  • ruimte voor ondernemen;
  • leefbare openbare ruimte.

Aantrekkelijk wonen

Betaalbaar wonen in je eigen gemeente

De gemeente Tubbergen wil dat het aantal en de soort woningen in een kern passen bij de vraag. Inwoners moeten voor hun woning zoveel mogelijk in hun eigen gemeente terecht kunnen. Ook is het belangrijk dat woningen voor elke doelgroep bereikbaar en toegankelijk zijn.

Inbreiden voor uitbreiden

Vanuit de gemeente Tubbergen wil men graag binnen de grenzen van een kern bouwen. In de meeste gevallen gaat het om plekken die verbeterd moeten worden of plekken waarvan de bestaande functie vervalt. Denk hierbij aan het verdwijnen van een bedrijf, het sluiten van een kerkgebouw of het slopen van oude woningen. Als er binnen de kern geen plekken zijn om te bouwen, kijkt de gemeente naar bouwmogelijkheden aan de rand van een kern. Kernen zijn verschillend in de behoefte aan woningen. Daarom is de gemeente samen met kernen in gesprek om te kijken wat bij elk dorp past.

Kijken naar de toekomst

Er is verschil in hoeveel en welk soort woningen nu nodig en gewenst zijn en wat de vraag over 15 jaar is. Huidige knelpunten zijn bijvoorbeeld betaalbare woningen voor starters en woningen voor ouderen. In onze woonvisie kijken we op basis van onderzoek en gesprekken met alle betrokkenen vooruit op de vraag naar woningen. Als gemeente wordt geprobeerd erop te sturen dat het aanbod van woningen daarop aansluit. Hierbij houdt de gemeente de behoeften op de lange termijn en de bestaande voorraad in het oog.

Toets

De waardenkaart van de omgevingsvisie kent de volgende kernmerken toe:

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.ALBBPWEEMSVLD4-VG01_0019.png"

Figuur 3.7: uitsnede waardenkaart omgevingsvisie, plangebied rood omcirkeld

De waarden bij het kenmerk 'Gericht op ontwikkeling door lage waarde en hoge dynamiek' luiden als volgt:

  • open met vergezichten;
  • efficiënt agrarisch landschap;
  • kavelsloten;
  • wegen met bomenrijen;
  • moderne erfopzet.

Bij ontwikkeling dient ingespeeld te worden op:

  • de schaal van het landschap;
  • het agrarische karakter;
  • gemengde functies;
  • bouwwijze en inrichting die in de directe omgeving gebruikelijk is;
  • opgeruimd landschap;
  • geclusterde bebouwing;
  • heldere structuren;
  • verbeteren van de biodiversiteit;
  • vasthouden van water.

Het voorliggend plan is een invulling van een uitbreidingslocatie ten behoeve van woningbouw in Albergen. Het plan geeft hiermee invulling aan een lokale behoefte voor woningen. Het type woningen is afgestemd op de woonvisie en woningmarktanalyse van de gemeente Tubbergen.

Qua ontwikkeling wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de gebiedskenmerken zoals aangegeven voor het gebied. De ontwikkeling wordt op een passende wijze in de omgeving opgenomen en draagt bij aan een verbetering van ruimtelijke kwaliteit.

Hiermee past het plan binnen de kaders en doelstellingen van de Omgevingsvisie Tubbergen.

3.3.2 Woonvisie 2021+

De 'Woonvisie 2021+' is op 6 juli 2021 door de gemeenteraad van de gemeente Tubbergen vastgesteld. De woonvisie bevat het woonbeleid van de gemeente Tubbergen voor de komende jaren en is gebaseerd op cijfers, trends en ontwikkelingen op de woningmarkt. Met het vaststellen van de woonvisie biedt de gemeenteraad een kwantitatief en kwalitatief kader voor woningbouwontwikkelingen in de gemeente Tubbergen.

Woningbouwprogramma

Voor de periode 2020-2030 gaat de gemeente uit van een woningbehoefte van 640 woningen. Vanwege de huidige druk op de markt wil de gemeente deze woningbouwopgave zoveel mogelijk tussen 2020 en 2025 realiseren. Daarnaast houdt de gemeente een ruimere plancapaciteit aan dan enkel te koersen op de verwachte woningbehoefte. De ervaring leert dat een deel van de plannen vertraging oploopt of helemaal niet doorgaat. De gemeente wil hier tijdig op kunnen inspelen. Er wordt uitgegaan van een zachte plancapaciteit van 130%, zo'n 830 woningen.

De prognose is vertaald in een woningbouwprogramma per kern. De gemeente geeft echter ruimte aan goede plannen die mogelijk de woningbehoefte per kern overstijgt. Hieronder is de woningbehoefte per kern opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.ALBBPWEEMSVLD4-VG01_0020.png"
Figuur 3.8: overzicht behoefte en plancapaciteit kernen gemeente Tubbergen

Inbreiding krijgt prioriteit boven uitbreiding

In overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking wil de gemeente de nieuwbouwopgave zoveel mogelijk binnen de bebouwde kom op inbreidingslocaties realiseren. Op die manier blijft het buitengebied zo groen mogelijk. In Provinciaal verband (Regionale Woonagenda) is al aangegeven dat voor inbreidingsplannen de komende jaren geen kwantitatieve limiet wordt gesteld. Wel moeten deze plannen kwalitatief getoetst worden.

In een aantal kernen zijn de mogelijkheden voor inbreiding beperkt. Bijvoorbeeld omdat inbreiding te zeer ten koste gaat van het dorpse- en landelijke karakter, of omdat er niet of nauwelijks inbreidingslocaties voorhanden zijn. Daarom zet de gemeente zich er voor in dat het ook in de toekomst mogelijk blijft om -uiteraard zo zorgvuldig mogelijk- potentiële locaties aan de randen van de bebouwde kom te benutten. De Regionale Woonagenda biedt ook die ruimte.

Kwaliteitskader Woningbouw 2021

Naast de woonvisie is separaat ook een Kwaliteitskader opgesteld. Het geeft een woningbehoefteprofiel per doelgroep op gemeenteniveau en uitgewerkt per kern. Deze profielen zijn richtinggevend voor de toekomstige woningbouwopgave. Voor Albergen is het profiel als volgt:

  • Starters

Er is behoefte aan goedkope koopwoningen. Daarbij moet gestreefd worden naar een grondgebonden woning of woning met grondgebonden uitstraling (boven- / benedenwoning). Daarnaast zoekt een deel van de starters een ruime koopwoning in het (middel)dure segment.

  • Gezinnen/doorstromers

Men zoekt vooral een vrijstaande koopwoning. Deze zijn er in potentie voldoende, maar komen nu slechts beperkt beschikbaar. Op dit vlak ligt geen grote nieuwbouwopgave.

  • Senioren

Deze groep groeit het sterkst de komende jaren. Men wenst vooral een grondgebonden woning, maar er is ook een substantiële vraag naar appartementen, mits deze op een goede plek staan.

Toets

Prognoses laten zien dat in de kern Albergen behoefte is aan 95 extra woningen. Met dit bouwplan (45 woningen) wordt het plangebied omgevormd naar een woonlocatie aansluitend op de bestaande kern. Het realiseren van de woningen past binnen de beschikbare contigenten. Ook in kwalitatieve zin moet het voorliggende plan in een behoefte voorzien.

Nagenoeg helft van de woonkavels heeft een omvang tot en met 300 m2 (22 kavels). Deze kavels zijn geschikt als kavels voor een starterswoning of seniorenwoning. Het gaat hierbij om de rijwoningen en twee-onder-een-kapwoningen. De prijs per m² is bij dergelijke kavels verhoudingsgewijs lager dan bij de overige ruimere kavels.

Het plan bestaat daarnaast deels uit twee-onder-een-kapwoningen (16 kavels) met kaveloppervlakten van 300 m2 tot maximaal 403 m2, daarmee geschikt voor starters die een woning zoeken in het middeldure segment. Op basis van het kwaliteitskader is vraag naar deze kavels.

De overige woningen (7 woningen) betreffen woningen voor doorstromers/gezinnen met ruime kavels tot maximaal 604 m2. Ook voor dit segment is kwantitatief beperkt uitbreiding mogelijk op basis van het Kwaliteitskader. In dit geval gaat het om kavels op prominente locaties in het plan, waarop een ruime woning gerealiseerd kan worden.

Geconcludeerd wordt dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met het gemeentelijk woonbeleid.

3.3.3 Nota 'De casco benadering in Noordoost-Twente'

De gemeente heeft de beleidsnota 'De casco-benadering in Noordoost-Twente' vastgesteld. Het Nationaal Landschap Noordoost Twente is een gebied met zeldzame en unieke landschapskwaliteiten. Het is een gebied met stuwwallen, bronnen, beken en fraaie cultuurlandschappen. Kernkwaliteit is het waardevolle cultuurlandschap met een variatie in open en een kleinschalig besloten landschap. Schaalvergroting in de grondgebonden landbouw staat op gespannen voet met deze kleinschaligheid. Het verdwijnen van landschapselementen op perceelsgrenzen tast het kleinschalige groene karakter aan en leidt tot een afname van landschapsdiversiteit. De gemeente heeft samen met de provincie Overijssel en de Noordoost-Twentse gemeenten de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap.

Om vorm en inhoud te geven aan deze ambitie is een generieke methode ontwikkeld: de casco benadering. Voor de gemeente is de casco-benadering te gebruiken als beoordelingskader voor ingrepen in het landschap. Aan de hand van de casco-kaart (figuur 3.9) kan bezien worden of landschappelijke structuren deel uitmaken van het casco.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.ALBBPWEEMSVLD4-VG01_0021.png"

Figuur 3.9: Fragment casco-kaart (bron: www.overijssel.nl/cascokaart)

Op basis van de casco-kaart kan vastgesteld worden of het landschapselement tot het casco behoort of niet; daaruit volgen drie mogelijk aanvragen op basis van het casco, dit zijn:

  • 1. Regulier casco: het te verwijderen element is geen casco en de initiatiefnemer compenseert op een lijn uit de cascokaart.
  • 2. Afwijking van de compensatie: het te verwijderen element is geen casco, maar de initiatiefnemer wil compenseren op een andere plek dan aangegeven op de cascokaart.
  • 3. Afwijking van het casco: het te verwijderen element behoort tot het casco en het te compenseren element ligt of op de cascokaart, zo niet dan is de een aanvraag een combinatie met situatie 2 (afwijking compensatie).

Toets
Het plangebied voor de nieuwe woningen raakt geen van de bestaande elementen op de casco-kaart. De bestaande waardevolle landschapselementen blijven behouden en worden waar mogelijk versterkt. Op de Casco-kaart een nieuw element aangegeven waar mogelijk een versterking plaats kan vinden. Op deze specifieke locatie wordt geen landschapselement gerealiseerd, maar wel ten zuidoosten hiervan op een vergelijkbare strekking in het landschap. Daarmee wordt de karaktistiek van de landschapslementen voortgezet.
Realisatie van dit plan heeft geen gevolgen voor de belangrijke landschapselementen.

3.3.4 Welstand

Er is een beeldkwaliteitsplan als bedoeld in artikel 12a van de Woningwet opgesteld (beeldkwaliteitsplan Woningbouw Weemselerweg Albergen), waaraan aanvragen om omgevingsvergunning zullen worden getoetst. In het beeldkwaliteitsplan is onder andere het stedenbouwkundige plan en de gewenste sfeer beschreven, evenals criteria met betrekking tot het uiterlijk (massa, vorm, gevels) van de woningen. Het beeldkwaliteitsplan zal gelijktijdig met onderliggend bestemmingsplan in procedure worden gebracht.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Er wordt middels dit bestemmingsplan een woningbouwontwikkeling voor 45 extra woningen en bijbehorende voorzieningen mogelijk gemaakt. De ontwikkeling is concreet beschreven in hoofdstuk 2 Het huidige gebruik van het plangebied is agrarisch.

Woningbouw wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject. De m.e.r.- plicht geldt bij projecten van een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden. Het ruimtebeslag van het onderhavige project ligt ruimschoots beneden de drempelwaarde. Conclusie die op grond hiervan getrokken kan worden is dat het onderhavige project niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is. In de nota van toelichting op het Besluit mer wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' geduid. Hier wordt het volgende over gezegd:

“Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook «dorpen» hieronder vallen. Wat «stedelijke ontwikkeling» inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.”

Of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder andere de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling spelen daarbij een rol. Of de ontwikkeling per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kan hebben, is daarbij niet relevant.

Hoewel de gemeente Tubbergen (het bevoegd gezag) zelf initiatiefnemer is, is volledigheidshalve een aanmeldnotitie m.e.r. opgesteld. De aanmeldnotitie m.e.r. is als Bijlage 3 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. Gelet op de uitkomsten van deze aanmeldnotitie, waaruit blijkt dat er als gevolg van het bestemmingsplan geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden is het niet noodzakelijk om een milieueffectrapport op te stellen. Het besluit hiertoe is opgenomen in Bijlage 4.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In het voorliggende geval is er sprake van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.ALBBPWEEMSVLD4-VG01_0022.png" Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

In de nabijheid van het plangebied zijn de volgende functies aanwezig

Adres   Activiteit   richtafstand (m)  
     
Ootmarsumseweg 182   Restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d.   10  
Weemselerweg 3   Buurt- en clubhuizen   30  
Weemselerweg 24   kinderopvang   30  

Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De gewenste woonfunctie betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. Van onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden, als gevolg van het voornemen, is dan ook geen sprake.

Interne werking

Aan de Weemselerweg 3 in Albergen ligt het terrein waarop de incidentele ijsbaan (wanneer weersomstandigheden het toelaten) en de multifuntionele accommodatie Albergen is gelegen. Gezien het incidentele karakter van de ijsbaan is een specifieke milieuzonering niet van toepassing. De betreffende activiteiten op het terrein worden derhalve gezien als 'buurt- en clubhuizen', waarvoor milieucategorie 2 en een grootste richtafstand van 30 meter geldt voor het aspect geluid. De afstand tussen de dichtstbijzijnde nieuwe woning in het plangebied ten opzichte van de gevel van de multifunctionele accommodatie is 57 meter. De onderlnge afstand is daarmee ruim voldoende. Echter is het op basis van het bestemmingsplan mogelijk om ook elders te bouwen binnen het terrein. Daarom wordt in overleg met de gebruikers een beperking aangebracht op het bestemmingsvlak Maatschappelijk, zodat binnen de richtafstand geen bebouwing kan worden opgericht en voldoende afstand tussen woonwijk en maatschappelijk terrein ook planologisch is gewaarborgd. Dit is zichtbaar op de verbeelding van onderhavig bestemmingsplan.

De locatie Ootmarsumseweg 182 betreft een horecagelegenheid. De locatie ligt op minimaal 45 meter van het plangebied, waardoor geen sprake is van belemmeringen.

Weemselerweg 24 is de locatie van kinderopvang Bambino. De onderlinge afstand tussen het terrein van de kinderopvang en de dichtstbijzijnde woning betreft minimaal 68 meter. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de benodigde milieuzonering.

Op het aspect 'milieuzonering' is er geen sprake van belemmeringen voor uitvoering van het bestemmingsplan. In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op het aspect geur.

4.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Toets

Er is sprake van een agrarisch bedrijf in de nabijheid (Kloosteresweg 21 in Albergen), waarbij geen sprake is van intensieve veehouderij. De vaste afstanden zijn daardoor relevant.

De agrarische bedrijfsgebouwen dienen op grond van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2016' binnen het bouwvlak te worden gerealiseerd. Voor het houden van dieren en het berekenen van de benodigde afstand is daarom de grens van het bouwvlak bepalend.

De geurgevoelige objecten binnen het plangebied (de woningen) liggen in de bebouwde kom van Albergen, waardoor uitgegaan dient te worden van een minimale afstand van 100 meter, gemeten vanaf het agrarische bouwvlak. De afstand van de rand van het agrarische bouwvlak tot het plangebied bedraagt meer dan 100 meter, namelijk minimaal circa 137 meter.

Buiten het bouwvlak liggen diverse sleufsilo's/kuilvoerplaten. Ook hiervoor gelden specifieke afstanden, die zijn opgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer. In het Activiteitenbesluit milieubeheer is bepaald dat het opslaan van kuilvoer plaatsvindt op ten minste 50 meter afstand van een geurgevoelig object. Indien de afstand van het opgeslagen kuilvoer tot een geurgevoelig object minder dan 50 meter bedraagt, is het opslaan van kuilvoer afgedekt, met uitzondering van de periode dat veevoeder aan de veevoederopslag wordt toegevoegd of onttrokken. Indien de opslag van veevoeder in de open lucht, van gras, snijmaïs of de opslag van veevoederproducten met een droge stofgehalte lager dan 60%, niet zijnde knol of wortelgewassen of fruit, op minder dan 50 meter afstand plaatsvindt van een gevoelig object, is de veevoederopslag afgedekt. De gevoelige objecten (woningen) liggen ruim buiten de 50 meter contour, namelijk minimaal op 200 meter.

Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2016' is het bij recht toegestaan om silo's, platen en mestbassins op een afstand van maximaal 75 meter uit het bouwvlak te plaatsen. Ook indien het agrarische bedrijf in de toekomst van deze mogelijkheid gebruikt maakt bedraagt de afstand tot de gevoelige objecten nog altijd minimaal 100 meter. Overigens liggen in het tussengelegen gebied reeds meerdere woningen.

Geconcludeerd kan worden dat de woningbouwontwikkeling (zowel de woningen als de daarbij behorende buitenruimte) niet binnen de geurcontour van het agrarische bedrijf aan de Kloosteresweg 21 in Albergen ligt. De agrarische bedrijfsvoering wordt als gevolg van de woningbouwontwikkeling niet belemmerd. Daarnaast kan door de afstand van de woningbouwontwikkeling tot het agrarische bouwvlak en de sleufsilo's/kuilvoerplaten aangenomen worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.4 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

4.4.1 Verkennend bodemonderzoek

In opdracht van Gemeente Tubbergen heeft Geofoxx, als onafhankelijk adviesbureau, een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie Weemselerweg te Albergen. Ten behoeve van het onderzoek zijn medio januari 2018 veldwerkzaamheden uitgevoerd op het terrein. Het onderzoek heeft tot doel om de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem (grond en grondwater) te bepalen. Dit rapport is opgenomen als Bijlage 5.

Onderzoeksresultaten:

Bij het chemisch onderzoek is in de grond barium aangetoond in een gehalte boven de
achtergrondwaarde en een gehalte aan arseen boven de tussenwaarde. Het aangetroffen gehalte aan arseen komt in deze regio vaker voor en is van nature aanwezig. De exacte oorzaak voor het licht verhoogde gehalte aan barium is niet bekend.

In het grondwater komen in het gehele onderzoeksgebied licht tot sterk verhoogde concentraties zware metalen voor (nikkel en kobalt). Van zware metalen is het bekend dat deze in de regio vaker in verhoogde concentraties worden aangetroffen in het grondwater. Er is geen reden om aan te nemen dat activiteiten op de locatie hebben geleidt tot een verontreiniging van het grondwater met zware metalen.

De verhoogde concentratie zware metalen in het grondwater wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van ijzeroer in de bodem.

Conclusie en advies

Bij het chemisch onderzoek zijn verontreinigingen met kobalt en nikkel in het grondwater aangetoond, in concentraties die de interventie/tussenwaarde overschrijden. Op basis van het uitgevoerde onderzoek blijken de verhoogde concentraties te relateren aan het voorkomen van oer in de bodem.

In het rapport ‘omgaan met zware metalen in grondwater binnen de provincie Overijssel’ is een beslisschema opgenomen. Wanneer het beslisschema wordt doorlopen, kan bepaald worden welk bevoegd gezag (provincie of gemeente) verantwoordelijk is voor de besluitvorming omtrent de verhoogde concentraties. Gezien het feit dat de verontreiniging veroorzaakt wordt door natuurlijke processen, is de gemeente Tubbergen bevoegd gezag. Als gevolg van deze bevindigen wordt door het bevoegd gezag geadviseerd om terughoudend te zijn met grondwaterontrekkingen binnen het plangebied.

4.4.2 Conclusie

Met inachtneming van de bevindingen vormt het aspect 'bodem' geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig bestemmingsplan.

4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toetsing

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

In het kader van de woningbouwontwikkeling is door Munsterhuis Geluidsadvies een akoestisch onderzoek uitgevoerd betreffende het bepalen van de geluidbelasting ter plaatse van de gevels van de geplande woningen aan de Weemselerweg te Albergen, gemeente Tubbergen. Het onderzoek is noodzakelijk inzake de bestemmingsplanwijziging. De volledige rapportage van het akoestisch onderzoek is in Bijlage 6 opgenomen.

Initiatiefnemer heeft het voornemen 45 woningen te realiseren binnen het bouwplan Weemselerveld, fase 4 te Albergen. Het onderzoek richt zich op het bepalen van de geluidbelastingen ten gevolge van wegverkeerslawaai op de Ootmarsumseweg (N349) en de Weemselerweg.

De geluidbelastingen zijn vastgesteld door middel van Standaard Rekenmethode II, zoals beschreven in het ‘Reken- en meetvoorschrift Geluid 2012.

Uit het onderhavig onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken.

  • Het blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ten gevolge van het wegverkeer op de N349 ter plekke van de gevels ruimschoots onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ligt. De hoogste geluidbelasting bedraagt 41 dB. Daarmee wordt ook voldaan aan de ambitiewaarde uit het gemeentelijk geluidbeleid;
  • Het blijkt dat de gecumuleerde geluidbelasting exclusief aftrek ten gevolge van wegverkeer ter plaatse van de gevels lager is dan 53 dB. Geluidwerende voorzieningen zijn niet noodzakelijk.

Railverkeerslawaai
Er zijn geen spoorwegen in de omgeving van het plangebied aanwezig.

Industrielawaai
Ten aanzien van het aspect geluid zijn er geen belemmeringen, aangezien er ruimschoots voldaan wordt aan de benodigde afstand tussen activiteiten en de nieuw te realiseren woningen. In paragraaf 4.2 is dit beschreven. Geconcludeerd wordt dat voor het aspect geluid sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect 'geluid' geen belemmeringen zijn voor uitvoering van het plan.

4.6 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

Met de realisatie van de woningen worden geen nieuwe gevoelige bestemmingen gerealiseerd. Het besluit gevoelige bestemmingen is derhalve niet relevant.

Er worden 45 nieuwe woningen, waarvan 24 twee onder een kap woningen, 14 rijwoningen en 7 vrijstaande woningen gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.ALBBPWEEMSVLD4-VG01_0023.png"

Dit betekent worst-case dat per dag afgerond 385 extra verkeersbewegingen zullen plaatsvinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.ALBBPWEEMSVLD4-VG01_0024.png"
Figuur 4.2: worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)

Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal verkeersbewegingen op 385 per dag gesteld worden. Er zal geen sprake zijn van vrachtverkeer, waardoor het percentage vrachtverkeer op 0 gezet kan worden. In figuur 4.2 is de worst-case berekening weergegeven met de extra voertuigbewegingen.

Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Toets

Aan de hand van de risicokaart Overijssel (figuur 4.3) is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. De dichtsbijzijnde risicofactor is een buisleiding van de Gasunie, gelegen op een afstand van minimaal 647 meter van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.ALBBPWEEMSVLD4-VG01_0025.png"

Figuur 4.3: uitsnede risicokaart, plangebied ten opzichte van buisleiding (bron: risicokaart.nl)

Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van circa 647 m van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, Deze dichtstbijzijnde risicobron betreft een buislieiding van de gasunie, met een invloedsgebied dat niet tot het plangebied reikt. Derhalve geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.8 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Waterbeheerplan 2016-2021

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst. bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Watertoetsproces
Door Geofoxx is een waterhuishoudingsplan opgesteld (Bijlage 7), waarin de uitgangspunten ten aanzien van water zijn bepaald. Doelstelling van het waterhuishoudingsplan is om een duurzaam hemelwater- en afvalwaterstelsel te realiseren dat aan de geldende normen en uitgangspunten voldoet en in goede samenhang met de de andere functies van het gebied kan worden aangelegd. In het proces rondom de watertoets zijn afspraken gemaakt met Waterschap Vechtstromen en de gemeente Tubbergen met betrekking tot de watergerelateerde aspecten. De resultaten zijn verwerkt in het waterhuishoudingsplan.

Aanleiding en doel

De aanleiding voor het laten uitvoeren van het onderzoek wordt gevormd door de voorgenomen nieuwbouw op de locatie en de voorgenomen bestemmingsplanwijziging van de locatie. In verband met de bestemmingsplanwijziging en de geplande woningbouw is het nodig om de lokale waterhuishouding en de gevolgen van de herontwikkeling op de huidige waterhuishoudkundige situatie in kaart te brengen.

Onderhavig plan wordt aangeloten op de bestaande woonwijk ten zuiden van de Weemselerweg. Hierdoor ontstaat een verbinding van zowel het hemelwater- als vuilwatersysteem van de nieuwe fase en de bestaande bebouwing.

Resultaten

Binnen het plangebied zal het hemelwater en vuilwater (droogweerafvoer) gescheiden worden afgevoerd. Hierbij is gekozen om het hemelwater over het maaiveld en via natuurlijk afschot te laten afstromen naar een wadi’s verspreid over het plangebied.

Door de ontwikkeling is binnen Weemselerveld in het openbaar gebied straks circa 13.525 m2 verharding aanwezig. In lijn met de beringseis (37 mm) is binnen het plangebied 500 m3 bergingscapaciteit benodigd. Binnen de woonwijk Weemselerveld is in de toekomstige situatie ruim voldoende bergingscapaciteit aanwezig om de extra hoeveelheid hemelwater de kunnen bergen.

Op basis van de toekomstige inrichting van het plangebied is er voldoende ruimte aanwezig om vloerpeilen aan te sluiten op de bestaande peilen op aangrenzende percelen, echter wordt aanbevolen om bij de verdere (civiele) uitwerking van het plan aandacht te hebben voor de hoogteverschillen welke ontstaan.

Watertoets

De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de normale procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben invloed op de waterhuishouding. Met inachtneming van het vorenstaande betreffende water voldoet het plan aan een goede ruimtelijke ordening.

4.9 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (de voormalige Ecologische hoofdstructuur, afgekort NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet Natuurbescherming, Barro) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing 

Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een quickscan natuurwaarden (Natuurbank Overijssel, 22 februari 2021, project 3200, versie 1.0), zie ook Bijlage 8. De resultaten zijn in de volgende paragrafen opgenomen.

Er zijn concrete plannen voor het uitbreiden van het de woonkern in Albergen. De uitbreiding is gesitueerd aan de oostzijde van de woonkern Albergen en ligt tussen de Weemselerweg, Morsdijk en Brakenweg. De uitbreidingslocatie bestaat grotendeels uit intensief beheerd agrarisch cultuurland. Als gevolg van deze voorgenomen activiteiten kan overtreding van de Wet natuurbescherming op voorhand niet uitgesloten worden. Daarom is Natuurbank Overijssel gevraagd om de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten in het kader van de Wet natuurbescherming in beeld te brengen. In voorliggend rapport worden de bevindingen van het uitgevoerde onderzoek gepresenteerd. Naast een beschrijving van het onderzoeksgebied, de onderzoeksopzet en de resultaten van het onderzoek, worden de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten weergegeven.

Het plangebied is op 15 februari 2021 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied, zoals Natura 2000 en Natuurnetwerk Nederland.

Wettelijke consequenties m.b.t. gebiedsbescherming:

Het plangebied behoort niet tot Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent in Overijssel. Een negatief effect op Natura 2000-gebied, als gevolg van de uitvoering van voorgenomen activiteiten, kan op voorhand niet volledig uitgesloten worden. Indien (juridische) zekerheid verkregen moet worden over de wettelijke consequenties, dient een stikstofberekening uitgevoerd te worden.

Stikstofdepositie Natura 2000-gebieden

Onderhavig plan maakt woningbouw mogelijk. Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling wordt stikstof en mogelijk ammoniak uitgestoten, zoals bij de verbranding van fossiele brandstof, welke kan neerslaan in kwetsbare natuur. Door Ad Fontem is een onderzoek uitgevoerd om de effecten van deze emissie op kwetsbare natuur in Natura 2000-gebieden te onderzoeken (projectnummer 20AF236, versie d.d. 10 februari 2022). De rapportage is in Bijlage 9 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.

Voor een woningbouwontwikkeling aan de Weemselerweg in Albergen wordt een bestemmingsplan ontwikkeld. Het huidige plan bestaat uit het realiseren van 44 woningen bestaande uit verschillende woningbouwtypen (o.a. 2-onder-1-kap woningen, vrijstaande woningen en tussen- en hoekwoningen). Het woningbouwprogramma is nog niet definitief qua woningtypen. Om wat flexibiliteit in te bouwen is in deze AERIUS daarom uitgegaan dat er 50 woningen worden gerealiseerd. Daarbij wordt uitgegaan dat de woningen allemaal gasloos gerealiseerd zullen worden. Voor wat betreft de werkelijke doorlooptijd van het project wordt uitgegaan van ongeveer drie jaar. Omdat in de AERIUS calculator niet met een doorlooptijd van drie jaar gerekend kan worden, wordt voorzichtigheidshalve uitgegaan dat het project binnen één jaar wordt afgerond (worst-case).

De berekeningen zijn uitgevoerd met het programma AERIUS Calculator 2021. Voor de beoogde situatie is gerekend voor het rekenjaar 2023, omdat uitgegaan wordt dat de appartementen dan pas bewoond kunnen worden. De bijdrage aan de stikstofdepositie in de omliggende Natura 2000-gebieden is in alle gevallen berekend voor een vergunning Wet natuurbescherming. Als bijlage bij deze rapportage behoort het AERIUS analysebestand (pdf) met rekenresultaten (bronnen, rekenpunten en resultaten) van de gebruiksfase van de beoogde situatie.

Gebruiksfase

De totale NOx-emissie in de gebruiksfase van de woningen bedraagt <0,1 ton/j. De totale NH3-emissie bedraagt <0,1 ton/j. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j.

Conclusie

Als gevolg van de realisatie en het gebruik van de woningen binnen het plangebied komt er NOx en NH3 vrij. Door uitvoering van de AERIUS berekening is aangetoond dat dit niet leidt tot een meetbare depositie van NOx of NH3 in Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor stikstof of ammoniak. In de gebruiksfase ligt de emissie niet hoger dan 0,00 mol/ha/j. De ontwikkeling leidt niet tot een verslechtering van de milieukwaliteit van Natura 2000-gebieden. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden.

De AERIUS Calculator 2021 biedt voldoende inzicht in het effect van de voorgenomen activiteit op Natura 2000-gebieden voor het aspect stikstof en ammoniak. De uitkomsten van de berekeningen met de AERIUS Calculator zijn geldig en toepasbaar voor ruimtelijke plannen. De Wet natuurbescherming vormt voor het aspect stikstof en ammoniak geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling.

Wettelijke consequenties m.b.t. soortbescherming:

De inrichting van het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten, maar wel tot een geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde diersoorten. Beschermde diersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezetten beschermd grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- en voortplantingsplaats, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en nesten er vogels in het plangebied. Vleermuizen bezetten geen vaste rust-of voortplantingsplaats.

Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien de beplanting verwijderd wordt tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.

Als gevolg van de voorgenomen activiteiten wordt mogelijk een beschermd grondgebonden zoogdier en amfibie gedood en wordt mogelijk een vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaats van een beschermd grondgebonden zoogdier of amfibie beschadigd en vernield. Voor de beschermde grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten, die een vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, en die mogelijk gedood worden, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen `doden’ en het `beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaatsen’.

Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor sommige van de in het plangebied foeragerende beschermde dieren. Deze aantasting leidt echter niet tot wettelijke consequenties.

Conclusie
Als gevolg van de voorgenomen activiteiten wordt mogelijk een beschermd dier gedood en een vaste rust- en/of voortplantingsplaats van een beschermd dier beschadigd en/of vernield en wordt de functie van het plangebied als foerageergebied voor sommige beschermde dieren aangetast.

Voor de meeste beschermde dieren, die mogelijk gedood worden en waarvan de vaste rust- en/of voortplantingsplaats beschadigd of vernield wordt, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen omdat de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling. Deze vrijstelling geldt echter niet voor vogels. Vogels mogen niet gedood worden en bezette vogelnesten mogen niet verstoord, beschadigd of vernield worden. Mits bij de uitvoering rekening wordt gehouden met mogelijk aanwezige bezette vogelnesten, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties.

Wettelijke consequenties samengevat:

  • Werkzaamheden afstemmen op voortplantingsperiode van vogels.

4.10 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.ALBBPWEEMSVLD4-VG01_0026.png"

Figuur 4.4 uitsnede archeologische verwachtings- en advieskaart (bron: gemeente Tubbergen)

Toets

De locatie ligt in het kenmerk: "diepe erosiedalen met natte, zandige bodems" Archeologisch onderzoek noodzakelijk in plangebieden groter dan 5000 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 5000 m² geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek. Gezien de omvang van de ontwikkeling is een archeologisch onderzoek uitgevoerd.

4.10.1 Bureauonderzoek, verkennend en karterend booronderzoek

Door Laagland Archeologie is archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Het rapport is als Bijlage 10 bij deze toelichting gevoegd.

De aanleiding voor het onderzoek vormt de geplande bouw van nieuwe woningen aan de Weemselerweg - Morsdijk te Albergen, gemeente Tubbergen (OV). Hiertoe is een bestemmingsplanwijziging vereist. De gemeente Tubbergen heeft een eigen archeologiebeleid. Op basis van het bestemmingsplan dient archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden om aan te tonen dat eventueel aanwezige archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad door de geplande bouwactiviteiten. De opdrachtgever beoogt met het onderzoek de gemeentelijke paraaf te krijgen voor het onderdeel archeologie. Samengevat zijn de resultaten van dit onderzoek als volgt:

Het plangebied ligt in een erosiedal, aan de voet/lagere helling van een westelijk gelegen stuwwal. In het plangebied komen naar verwachting beek- en gooreerdgronden voor. Westelijk van het plangebied liggen hogere gronden, waar onder andere een es is aangelegd. Een historisch erf ligt ongeveer 50 m westelijk van het plangebied, aan de rand van de bouwlanden. In de omgeving zijn resten uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd bekend, vooral samenhangend met het klooster en de oude kern van Albergen. In de omgeving ontbreken vondsten uit oudere perioden.

Het plangebied bleef tot circa 1899 onontgonnen en is aldoor onbebouwd gebleven. Het gebruik als grasland sindsdien – en ook de aanwezigheid van een ijsbaan nabij het plangebied – wijst evenals de overige bronnen om zeer vochtige omstandigheden.

Verwachtingsmodel

De relatief lage ligging en hoge vochtigheid van de zandgronden in het plangebied maken dat dit terrein waarschijnlijk aldoor oninteressant is geweest voor bewoning, zeker omdat in de nabijheid hogere en drogere gronden hebben gelegen. Resten van bewoning worden daarom niet verwacht. Het plangebied kan mogelijk nog zogenaamde ‘off-site’ resten bergen. Deze resten variëren van sporen van vuursteenwinning (met name Mesolithicum – Neolithicum) tot depotgiften (voornamelijk Neolithicum – IJzertijd) en eventueel sporen van terreininrichting, samenhangend met het nabije historische erf. Omdat het plangebied pas tegen het begin van de vorige eeuw ontgonnen werd, is dat laatste niet erg waarschijnlijk.

Votiefgiften zijn evenmin erg waarschijnlijk: dergelijke resten worden vooral aangetroffen in beekdalen en veengebieden. Daarvan is hier geen sprake. Vuursteenwinning vond plaats op locaties waar vuursteen aan het oppervlak lag. Ook daarvan is in het plangebied geen sprake: de gestuwde afzettingen zijn bedekt met een laagje dekzand. Wel kunnen in het plangebied sporen van ontginning worden aangetroffen (afwateringsslootjes). Deze dateren waarschijnlijk uit het einde van de 19e eeuw. Voor wat betreft archeologie zijn ze zeldzaam noch relevant (subrecent) en worden daarom buiten beschouwing gelaten

Off-site resten hebben met elkaar gemeen dat ze qua locatie meestal moeilijk te voorspellen zijn en ook moeilijk zijn op te sporen, doordat het om kleine, scherpbegrensde sporen gaat. Alleen door systematisch en intensief gravend archeologisch onderzoek zijn dergelijke resten op te sporen. De kans dat deze resten daadwerkelijk aanwezig zijn wordt echter klein geacht.

Selectieadvies

De regioarcheoloog onderschrijft de conclusies van Laagland Archeologie. Binnen het plangebied geldt een lage archeologische verwachting. Het plangebied kan, op basis van het uitgevoerde archeologische onderzoek, vrijgegeven worden. Mochten bij de graafwerkzaamheden onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen geldt, volgens de Erfgoedwet, art. 5.10 een meldingsplicht. Dit kan bij de gemeente Tubbergen, bij de regio-archeoloog of via het meldingsformulier van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: https://formulier.cultureelerfgoed.nl/archis/vondstmeldingsformulier

Met inachtneming van deze bevindingen vormt archeologie geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.10.2 Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Erfgoedwet 1988. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er geen monumenten in of in de directe nabijheid van het plangebied gelegen zijn. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

4.11 Verkeer / parkeren

Door Roelofs is een verkeersonderzoek voor het onderhavig plan uitgevoerd (kenmerk: N01-DO1-41090213-mhr). De rapportage is bijgevoegd in Bijlage 11. Een samenvatting van de belangrijkste conclusies is onderstaand weergegeven voor de verkeersgeneratie en parkeren

4.11.1 Verkeer

Op basis van het voorgenomen ruimtelijk programma is met behulp van de CROW publicatie 317 de te verwachten verkeersgeneratie inzichtelijk gemaakt voor een gemiddelde weekdag. Met de CROW omrekenfactor van 1,11 is de verkeersgeneratie van de woningen omgerekend naar een maatgevende werkdag. Omdat de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie niet los van elkaar beschouwd kunnen worden, zijn voor het bepalen van de verkeersgeneratie dezelfde uitgangspunten als bij de berekeningen voor het parkeren gehanteerd. Dit betekent dat de ontwikkellocatie zich in de “rest bebouwde kom” in een “niet stedelijk” gebied bevindt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.ALBBPWEEMSVLD4-VG01_0027.png"

De totale verkeersgeneratie van het initiatief ligt afgerond op circa 385 motorvoertuigen per werkdag.

Verkeersontsluiting

  • Het plangebied kent voor gemotoriseerd- en langzaam verkeer voldoende verkeersontsluitingen voor gemotoriseerd- en langzaam verkeer in alle windrichtingen. Ook op het omliggende wegennet zijn voldoende geschikte routes mogelijk;
  • Op zowel wegvak- als kruispuntniveau is de verkeerafwikkeling in de plansituatie acceptabel. Ook het huidige kruispunt Weemselerweg – Ootmarsumseweg (N349) kan het extra verkeer acceptabel verwerken ;

Verkeersveiligheid

Een woonwijk heeft vanuit de bereikbaarheid en calamiteiten minimaal twee ontsluitingen nodig. Echter drie toegangswegen is bij dit woningbouwplan stedenbouwkundig en verkeerskundig gewenst. Drie ontsluitingen zorgen voor een betere verspreiding en afvoer van het verkeer op de omliggende wegen. Daarnaast zorgen drie ontsluitingen voor meer directe en korte routes, wat op wegvakniveau leidt tot minder (onnodige) verkeersbewegingen in de nieuwe woonwijk en op de verschillende delen van de
Weemselerweg. Dit is positief voor de verkeersdruk en de verkeersveiligheid.

Een groot deel van het verkeer van/naar de toekomstige woonwijk komt en/of gaat naar de Ootmarsumseweg. De hoofontsluiting aan de noordzijde van de nieuwe woonwijk zorgt er voor dat een groot deel van het verkeer niet langs de woningen langs de Weemselerweg (nr 6 t/m 16) hoeft te rijden. Door de locatie van de parkeervakken wordt het verkeer gestimuleerd om gebruik te maken van de noordelijke ontsluiting.

De ontsluiting van de nieuwe woonwijk brengt drie nieuwe kruispunten op de Weemselerweg met zich mee. Omdat al deze kruispunten in een verblijfsgebied (30 km/uur) liggen, heeft verkeer van rechts voorrang. Deze manier van voorrang komt overeen met de manier waarop de voorrang is geregeld op vergelijkbare kruispunten in de gemeente Tubbergen en de rest van Nederland.

De vormgeving van de kruispunten en wegen in de nieuwe woonwijk sluiten aan bij de richtlijnen en aanbevelingen die het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (CROW) voorschrijven.

Om de weggebruikers te attenderen op een kruispunt worden de drie ontsluitingswegen met een afwijkende vormgeving aangesloten op de Weemselerweg. Door kruispuntplateaus aan te leggen wordt niet alleen het attentieniveau hoger, maar ook de snelheid ter plaatse lager. Door plateaus in plaats van drempels aan te leggen wordt de snelheid op de belangrijkste locaties (kruispunten) terug gebracht. Dit komt de verkeersveiligheid ten goede. Omdat de voorgenomen kruispuntvormgeving ook op andere locaties is toegepast zorgt voor uniformiteit en dus herkenbaarheid voor weggebruikers.

De kruispuntplateaus zorgen er niet alleen voor dat de nieuwe woonwijk op een veilige manier bereikbaar is, maar ook dat de snelheid van het (doorgaande) verkeer op de Weemselerweg beperkt wordt. Ten opzicht van de huidige situatie brengt dit dus een verbetering met zich mee.

De oversteekbaarheid van de Weemselerweg naar bijvoorbeeld de MFA, ijsbaan en/of speeltoestellen is vooral afhankelijk van de snelheid van het verkeer en in mindere mate de hoeveelheid verkeer. Uit verkeerstellingen en een analyse blijkt dat de hoeveelheid verkeer op de Weemselerweg in de situatie met nieuwe woonwijk dusdanig is, dat er voldoende lange perioden zijn, waarbij veilig overgestoken kan worden zonder dat er verkeer aan komt. Door de aanleg van drie kruispuntplateaus wordt de snelheid op de Weemselerweg beperkt. Dit komt (ook ten opzichte van de huidige situatie) de oversteekbaarheid en verkeersveiligheid ten goede.

De drie ontsluitingswegen van de nieuwe woonwijk komen bewust op locaties waar geen woning in het verlengde van de betreffende ontsluitingsweg staat. De wegen sluiten zoveel mogelijk haaks aan op de Weemselerweg. Hiermee wordt de overlast door koplampen die een woning binnen schijnen beperkt.

De noordelijke ontsluiting is ingepast binnen de bestaande (groen)structuren bij de Morsdijk. Daarbij is in de nieuwe woonwijk ook een vrijliggend voetpad langs de ontsluitingsweg opgenomen. Hiermee zijn zowel de woningen in het plangebied als het wandel- en honden uitlaatgebied goed en veilig bereikbaar voor voetgangers.

Conclusie verkeersveiligheid:

  • De verkavelingsschets voorziet in een verkeersveilige weginrichting;
  • Voor de ontsluiting op de Weemselerweg is het advies een kruispuntplateau te treffen op de noordelijke ontsluiting. Voor de centrale en zuidelijke ontsluiting zijn door de afstand tot andere kruispuntmaatregelen geen aanvullende maatregelen noodzakelijk.
  • De ontsluitende wegen (de Weemselerweg ten zuiden van het plangebied, de Kapittelhuisstraat en De Dijnsel) zijn op een veilige manier ingericht, waardoor er geen aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk zijn;
  • Het kruispunt Weemselerweg – Ootmarsumseweg (N349) voorziet met de middengeleider in een veilig kruispuntontwerp. Aanvullende maatregelen zijn niet nodig.
4.11.2 Parkeren

Om het benodigd aantal parkeerplaatsen voor de planontwikkeling te berekenen is de werkwijze conform de beleidsnotitie “Bouwen & Parkeren 2018 ” voor de gemeente Tubbergen gehanteerd. De gemeente hanteert het beleidsuitgangspunt dat voor Albergen wordt uitgegaan van een gemiddelde parkeernorm voor de “rest bebouwde kom” uit CROW publicatie 317 in een “niet stedelijk” gebied. Het plangebied kent in de huidige situatie als agrarisch gebied geen parkeerbehoefte. Omdat het plan alleen de functie ‘wonen’ betreft, is gecombineerd gebruik op basis van een combi-berekening niet van toepassing. De parkeerbehoefte betreft hiermee ook het benodigd aantal parkeerplaatsen.

Met de centrale groenpartij/wadi’s kent het plangebied twee deelgebieden. Op basis van acceptabele loopafstanden is het thema ‘parkeren’ daarom per deelgebied uitgewerkt.

Deelgebied zuidoost

Het deelgebied aan de zuidoostzijde van de groenpartij/wadi’s kent de volgende parkeerbehoefte:

  • Vrijstaande woning (5x) * 2,3 parkeerplaats = 11,5 parkeerplaatsen
  • 2-onder-1-kapwoning (12x) * 2,2 parkeerplaats = 26,4 parkeerplaatsen
  • Tussen-/rijtjeswoningen(7x) * 2,0 parkeerplaats = 14,0 parkeerplaatsen +

parkeerbehoefte = 51,9 parkeerplaatsen

Gemeentelijk uitgangspunt is dat parkeren in principe binnen het plangebied moet plaatsvinden. Naast parkeervoorzieningen in de openbare ruimte van het plangebied, wordt ook een deel van de parkeervraag op eigen erf van de woningen gefaciliteerd. Het deelgebied kent conform de rekenaantallen de volgende parkeervoorzieningen op eigen erf:

  • Vrijstaande woning met dubbele oprit zonder garage: 2 * 1,7 parkeerplaats = 3,4 parkeerplaatsen
  • Vrijstaande woning met enkele oprit met garage: 3 * 1,0 parkeerplaats = 3,0 parkeerplaatsen
  • 2-onder-1-kapwoning dubbele oprit met garage 12 * 1,8 parkeerplaats = 21,6 parkeerplaatsen
  • Hoekwoning met enkele oprit zonder garage 4 * 0,8 parkeerplaats = 3,2 parkeerplaatsen +

parkeercapaciteit eigen terrein = 31,2 parkeerplaatsen

Wanneer de parkeercapaciteit op eigen terrein in mindering gebracht wordt op de parkeerbehoefte, volgt dat er afgerond 21 parkeerplaatsen in de openbare ruimte benodigd zijn. Conform gemeentelijk uitgangspunt moet 80% hiervan in parkeervakken gefaciliteerd worden. Met de 18 parkeervakken in het deelgebied zijn er voldoende parkeervakken om de restvraag van 17 parkeerplaatsen (80% van 21) te faciliteren.

Deelgebied noordwest

Het deelgebied aan de noordwestzijde van de groenpartij/wadi’s kent de volgende parkeerbehoefte:

  • Vrijstaande woning (2x) * 2,3 parkeerplaats = 4,6 parkeerplaatsen
  • 2-onder-1-kapwoning (12x) * 2,2 parkeerplaats = 26,4 parkeerplaatsen
  • Tussen-/rijtjeswoningen (7x) * 2,0 parkeerplaats = 14,0 parkeerplaatsen +

parkeerbehoefte = 45,0 parkeerplaatsen

Het deelgebied kent conform de rekenaantallen de volgende parkeervoorzieningen op eigen erf:

  • Vrijstaande woning met dubbele oprit zonder garage: 2 * 1,7 parkeerplaats = 3,4 parkeerplaatsen
  • 2-onder-1-kapwoning dubbele oprit met garage 8 * 1,8 parkeerplaats = 14,4 parkeerplaatsen
  • 2-onder-1-kapwoning lange oprit met garage 2 * 1,3 parkeerplaats = 2,6 parkeerplaatsen
  • 2-onder-1-kapwoning lange oprit zonder garage 2 * 1,0 parkeerplaats = 2,0 parkeerplaatsen
  • Hoekwoning met lange oprit zonder garage 1 * 1,0 parkeerplaats = 1,0 parkeerplaatsen
  • Hoekwoning met dubbele oprit zonder garage 1 * 1,7 parkeerplaats = 1,7 parkeerplaatsen
  • Hoekwoning met enkele oprit zonder garage 2 * 0,8 parkeerplaats = 1,6 parkeerplaatsen +

parkeercapaciteit eigen terrein = 26,7 parkeerplaatsen

Wanneer de parkeercapaciteit op eigen terrein in mindering gebracht wordt op de parkeerbehoefte, volgt dat er afgerond 18 parkeerplaatsen in de openbare ruimte benodigd zijn. Conform gemeentelijk uitgangspunt moet 80% hiervan in parkeervakken gefaciliteerd worden. Met de 21 parkeervakken in het deelgebied zijn er voldoende parkeervakken om de restvraag van 15 parkeerplaatsen (80% van 18) te faciliteren.

De parkeerplaatsen in de openbare ruimte en op eigen erf zijn zichtbaar gemaatk in onderstaande afbeelding:

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.ALBBPWEEMSVLD4-VG01_0028.png"

Figuur 4.5: matenplan met daarop de parkeerplaatsen aangegeven (bron: gemeente Tubbergen)

Conclusie parkeren
In beide deelgebieden van het plangebied is voldoende parkeercapaciteit aanwezig.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.1.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

5.1.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. Daarbij zijn in ieder geval regels met betrekking tot de bestemming en het bouwen opgenomen. Daarnaast kunnen regels opgenomen indien deze van toepassing zijn op het plan:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;

  • wijzigingsregels:

In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

5.1.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene bouwregels:

In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene aanduidingsregels:

In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld parkeren.

5.1.4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels:

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel: 

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2 Bestemmingen

Het plan kent de bestemmingen Groen, Verkeer en Wonen.

Groen
Alle structurele en begeleidende groen is in dit bestemmingsplan bestemd als 'Groen'. Deze bestemming is onder andere bedoeld voor groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, kunstwerken en kunstobjecten, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, ten behoeve van afvoer, (tijdelijke)berging en infiltratie van (hemel)water, in- en uitritten, Speelvoorzieningen zijn overal binnen de bestemming 'Groen' toegestaan.

Verkeer
Alle gronden waar sprake is van een doorgaande verkeersroute of waar sprake is van een openbaar gebied met een verblijf- en verplaatsingsfunctie voor verkeer zijn bestemd tot 'Verkeer'. Naast wegen, straten en paden worden binnen deze bestemming onder andere parkeervoorzieningen, straatmeubilair, kunstwerken, groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, ten behoeve van afvoer, (tijdelijke)berging en infiltratie van (hemel)water en speelvoorzieningen toegestaan.

Wonen
Alle woonpercelen zijn bestemd als 'Wonen'. Deze bestemming is hoofdzakelijk bedoeld voor het wonen. Daarnaast zijn de gronden bestemd voor speelvoorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van afvoer, (tijdelijke)berging en infiltratie van hemelwater, parkeervoorzieningen, wegen en paden en tuinen, erven en terreinen. Er zijn gebruiks en/of afwijkingsregels opgenomen in het kader van de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroep of bedrijf, inwoning en bed en breakfast.

Omdat de bestemming 'Wonen' de meest voorkomende bestemming binnen het plangebied is, worden de bouwregels binnen deze bestemming kort nader toegelicht. Qua bouwregels is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouwen zijnde.

Hoofdgebouwen 
Hoofdgebouwen moeten worden opgericht binnen een bouwvlak. De op de verbeelding weergegeven aanduidingen voor de goot- en bouwhoogte dienen in acht te worden genomen. Er zijn op de verbeelding maxima opgenomen voor het aantal toegestane wooneenheden. Daarnaast is onder meer bepaald dat de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 3 meter dient te bedragen. Dit mag 0 meter zijn aan de zijde waar dit noodzakelijk is voor aaneengebouwde of twee aaneengebouwde woningen.

Bijbehorende bouwwerken

Bijbehorende bouwwerken mogen binnen het gehele bestemmingsvlak worden opgericht. Ook hiervoor geldt een maximale maatvoering voor wat betreft goot- en bouwhoogte. Daarnaast is buiten het bouwvlak een maximale oppervlaktemaat bepaald en dient een afstand van 2 meter tot de zijdelingse perceelsgrens in acht te worden genomen.

Tevens is bepaald dat bijbehorende bouwwerken ten minste 1 meter achter de naar de weg gekeerde gevel of het verlengde daarvan te worden gebouwd. Daarnaast is voor erkers, luifels, balkons en ingangspartijen een uitzondering gemaakt op het voorgaande. Voor hoekpercelen is een aanvullende regeling opgenomen, omdat in dat geval veelal sprake is van twee naar de weg gekeerde gevels.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Binnen het gehele bestemmingsvlak worden bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. Hierbij is onderscheid gemaakt in erf- en terreinafscheidingen, kunstwerken of speeltoestellen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Voor de voorgevel mag de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen maximaal 1 meter bedragen en achter de voorgevel maximaal 2 meter. De bouwhoogte van kunstwerken of speeltoestellen mag ten hoogste 5 meter bedragen en de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 3 meter bedragen.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden

naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeente Tubbegen is eigenaar van de grond waarop het bouwplan van toepassing is. Het verhalen van kosten op anderen is niet nodig, waarmee het kostenverhaal anderszins verzekerd is. De gemeenteraad kan derhalve besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft op 27 juli 2016 een geactualiseerde uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Door de omvang van voorliggend plan valt deze niet onder de categorieën uit de uitzonderingslijst en is vooroverleg wel gewenst. Het plan is daarom in het kader van vooroverleg verzonden aan de provincie Overijssel. De provincie heeft in haar reactie aangegeven dat het plan past in het provinciaal ruimtelijk beleid en dat zij, indien het plan in de huidige vorm in procedure wordt gebracht, vanuit het provinciaal belang geen beletselen zien voor het verdere vervolg van de procedure.

Waterschap Vechtstromen
In het kader van de planvorming is het proces van de watertoets doorlopen en zijn er afspraken gemaakt met het Waterschap Vechtstromen. Op basis van het watertoetsoverleg is bij het ontwerp van het afval- en hemelwatersysteem uitgegaan van de uitgangspunten zoals deze zijn opgenomen in het waterhuishoudingsplan. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 2 maart 2022 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn twee zienswijzen binnengekomen.

Deze zienswijzen worden zijn voorzien van een reactie. De reactienota is opgenomen in Bijlage 12.