direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, partiële herziening Lichtmisweg de Eendracht
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0180.5102013001-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld in het kader van de uitbreiding en verbouwing van Coöperatie De Eendracht aan de Lichtmisweg 3, 5 en 7 te Rouveen. Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Staphorst.

Naast verbouwing van de bestaande opstallen, zal de nu nog bestaande woning gesloopt worden. De vrijkomende ruimte wordt gebruikt voor een goede en duidelijke infrastructuur op het terrein (een richting verkeer) en de bouw van een vrijstaand kantoorgebouw. De gemeente Staphorst is bereid medewerking te verlenen aan de voorgestelde ontwikkeling bij de Welkoopwinkel aan de Oude Rijksweg 138 te Staphorst. In paragraaf 3.3 (gemeentelijk beleid) wordt hierop teruggekomen. Over de Welkoopwinkel en de nieuw te bouwen woningen heeft het college van burgemeester en wethouders ook een uitspraak gedaan.

Het optimaal in kunnen richten en gebruik kunnen maken van de beschikbare gronden dient het doel van A.V.C. “De Eendracht” U.A.: als zelfstandige onafhankelijke coöperatie, met eigen productieapparaat en winkel het marktaandeel te behouden en/ of te vergroten.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied wordt aan de westzijde begrensd door de oprit naar de snelweg A28, aan de zuidzijde door de Lichtmisweg en de Nieuwe Dedemsvaartweg (N377) en aan de oost- en noordzijde door de Schansweg. Ten noordoosten van het plangebied liggen agrarische gronden.

In figuur 1.1 is de begrenzing (lichtgroen) van het plangebied op een luchtfoto weergegeven. De verbeelding geeft eveneens de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.5102013001-VS01_0001.jpg"

Figuur 1.1: Begrenzing plangebied (bron luchtfoto: gemeente Staphorst)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied valt onder de werkingssfeer van het bestemmingsplan Buitengebied 1995 (vastgesteld op 18 oktober 1994 en goedgekeurd op 19 mei 1995). In dit plan heeft het perceel Lichtmisweg 7 de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden, agrarisch hulpbedrijf ' (zie figuur 1.2 blauw omcirkeld). De naastgelegen woningen, Lichtmisweg 3 en 5 hebben hierin de bestemming 'Woondoeleinden'. Binnen de bedrijfsbestemming zijn bedrijfsgebouwen toegelaten met een maximale oppervlakte van 2.500 m² en een maximale bouwhoogte van 10 m, waarbij de dakhelling tenminste 18º bedraagt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.5102013001-VS01_0002.jpg"

Figuur 1.2: Fragment verbeelding plankaart bestemmingsplan Buitengebied (bron: gemeente Staphorst)


Onder een agrarisch hulpbedrijf wordt volgens de begripsbepalingen verstaan: 'een bedrijf waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht ten behoeve van agrarische bedrijven, zoals loonwerkbedrijven'.

In 2007 is met toepassing van artikel 19 lid 1 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vergunning verleend voor het verhogen van de silo's tot een hoogte van 19 m.

De voorgenomen uitbreiding past niet in het geldende bestemmingplan.

De gemeente Staphorst heeft het nieuwe bestemmingsplan voor het buitengebied afgerond. Dit plan is op 25 juni 2013 vastgesteld. In dit plan is de feitelijke situatie vastgelegd, dus inclusief de twee woningen. De beoogde ontwikkeling van De Eendracht kent een eigen proces. Mede gelet op de omvang van het buitengebied en de mogelijke beroepen die een dergelijk plan met zich meebrengt, is er voor gekozen om voor het grondgebied van De Eendracht een eigen bestemmingsplan op te stellen.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 vindt de planbeschrijving plaats. Hierbij wordt ingegaan op de historie van het gebied, de huidige en de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Vervolgens gaat hoofdstuk 4 in op de relevante onderzoeken. De onderwerpen die in dit hoofdstuk aan bod komen, zijn: bedrijvigheid, geluid, luchtkwaliteit, bodem, archeologie, water, externe veiligheid en flora en fauna. Hoofdstuk 5 geeft de juridische vormgeving van het plan weer. Ten slotte gaan de hoofdstukken 6 en 7 achtereenvolgens in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Historische kenschets

In een agrarische gemeente als Staphorst is de veevoederbereiding en toelevering altijd een belangrijke sector geweest. De Coöperatieve sector heeft hierin een belangrijke rol gespeeld. In de gemeente Staphorst bestaat nog steeds een zelfstandige mengvoeder coöperatie, wat op zich uniek is.

In de begin jaren van de vorige eeuw werden twee veevoedercoöperaties opgericht: ‘De Hoop’ in Staphorst en ‘De Samenwerking’ in Rouveen. In 1903 werd Aan- en Verkoopvereniging ‘De Samenwerking ’ opgericht. In 1907 werd de Coöperatieve Landbouwvereniging ‘De Hoop’ te Staphorst opgericht, met als doel het gezamenlijk aankopen van bedrijfsbenodigdheden. Toen die tijd werd ook besloten veevoer te produceren. Door beter krachtvoer stijgt de melkproductie van de koeien. In Rouveen werd de coöperatie aan de Dedemsvaart gebouwd, zodat de grondstoffen gemakkelijk per schip konden worden aangevoerd. In Staphorst verrees coöperatie ‘De Hoop’ op de plek waar thans de Welkoop is gevestigd. In 1990 zijn beide coöperaties gefuseerd tot Coöperatie ‘De Eendracht’. De productie van veevoer is geconcentreerd aan de Lichtmisweg. In 1998 werd de Welkoopwinkel geopend.

2.2 Huidige situatie

De Eendracht kent, als fusiebedrijf van de coöperaties De Hoop en De Samenwerking, zoals hiervoor is beschreven, een lange gemeentelijke historie: al meer dan 100 jaar worden er lokaal grondstoffen verwerkt tot (hoogwaardig) veevoer.

Momenteel heeft de Eendracht naast haar leden ook een aantal collega-mengvoerderbedrijven als klant, en wel omdat De Eendracht als een van de zeer weinigen in Nederland in staat is, om naast het gangbare (hoogwaardige) veevoer, ook biologisch veevoer (= voer gemaakt zonder genetisch gemanipuleerde voedingsstoffen) te fabriceren.

Als resultante van de eerder omschreven fusie beschikt De Eendracht naast de productielocatie aan de Lichtmisweg te Rouveen ook over een Welkoopwinkel aan de Oude Rijksweg 138 te Staphorst. Deze winkel is een verlengstuk van de activiteiten van De Eendracht, waarbij het onderliggende bestuurlijke uitgangspunt luidt dat de activiteiten in de consumentensector bij moeten dragen aan de kostprijsverlaging voor de coöperatie: de winkel voert dan ook een breed assortiment aan agrarische artikelen (en service-artikelen), en wordt ook door de “gewone burger” steeds meer gevonden.

Het zijn echter de woningen nrs. 3 en 5 die, gezien hun ligging ten opzichte van de pal ernaast gelegen fabriek van de coöperatie (nr. 7, milieucategorie III), De Eendracht nu reeds zodanig belemmeren in haar bedrijfsmatige functioneren dat zij een reële bedreiging vormen voor de hierna omschreven toekomstplannen van de coöperatie, niet alleen qua normen en regelgeving, maar ook letterlijk gezien hun ligging. De Eendracht is in haar functioneren namelijk, zoals ook uw bestemmingsplan Buitengebied aangeeft, gerelateerd aan de agrarische sector, welke sector qua schaalgrootte de laatste jaren een enorme slag heeft gemaakt: doordat de aan- en afvoertransporten van en naar de productielocatie aan de Lichtmisweg steeds meer zijn gaan plaatsvinden met 32-tons-vrachtwagens op 3-assenopleggers dreigde de fabriek onbereikbaar c.q. ontoegankelijk te worden voor afnemers: logistiek gezien was het simpelweg niet meer mogelijk dit soort vrachtwagens aan de Lichtmisweg vol te laden en af te wegen op de weegbrug, wat ertoe heeft geleid dat De Eendracht – ondanks de feitelijke kapitaalvernietiging die dit met zich meebracht – genoodzaakt was de woning Lichtmisweg 5 te slopen: deze sloop heeft in december 2008 plaatsgevonden. Sindsdien is De Eendracht weer toegankelijk, bereikbaar (en dus aantrekkelijk) voor klanten met zwaar materieel, zij het dat ook de huidige situatie in dit opzicht amper toereikend is.

2.3 Toekomstige situatie

Met het oog op de toekomstvisie van het bedrijf is de sloop van alleen de woning Lichtmisweg 5 niet voldoende. In overleg met partijen is een toekomstplan ontwikkeld die het mogelijk moet maken de productie te verhogen (uitbreiding mogelijke productie naar 40.000 ton veevoer per jaar).

Het plan omvat dan ook niet alleen een cosmetische facelift van de bedrijfsgebouwen (met zichtlijnen en uitstraling naar de A28), maar ook een grondige herinrichting c.q. verbetering én uitbreiding van de productie-inrichting aan de Lichtmisweg. Realisatie van het plan zou leiden tot een efficiënter productieproces (energiebesparing grondstoffen, betere looplijnen voor het personeel), tot meer veiligheid voor het personeel, tot een goed geoutilleerde bedieningsruimte van de fabriek, tot een scheiding van kantoor- en productieruimten, tot meer productieruimte en tot een betere logistiek voor de laad- en losvrachtwagens.

Ten aanzien van dit laatste aspect is het herinrichtingsplan dan ook uitgegaan van de sloop van de woning Lichtmisweg 3.

Het bestaande kantoor, het laad- en losperron, de schuur naast het kantoor en de siloplaat tussen de woning Lichtmisweg 3 en de opslagloods blijven gehandhaafd.

De opslagloods aan de achterzijde wordt vervangen door een nieuwe opslagloods. Een nieuw kantoor is aan de westzijde van het perceel beoogd. Tussen de opslagruimte aan de achterzijde en de bebouwing aan de voorzijde is een overkapping gewenst. Daarnaast gaat het plan uit van vernieuwing van het laadperron tussen de bebouwing aan de achterzijde en de bebouwing aan de voorzijde op het perceel en een nieuwe siloplaat ten oosten van het nieuwe laadperron.

In de nieuwe situatie worden de silo's ook geplaatst binnen een nieuw gebouw, waarvoor een bouwhoogte van 25 m nodig is. Deze hoogte geldt niet voor alle gebouwen, maar voor een bepaald percentage. Om voor de komende 10 jaar over voldoende bouwmogelijkheden te kunnen beschikken wordt in het voorliggende bestemmingsplan een maximale oppervlakte opgenomen van 3.250 m². Dit betekent een toename van 750 m² ten opzichte van hetgeen bij recht is toegestaan (2.500 m²). Deze verruiming is, gelet op de verstreken tijdsperiode, aanvaardbaar.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte door de minister van Infrastructuur en Milieu vastgesteld. Deze visie vormt het nieuwe kader dat de (nieuwe) ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 benoemt en de focus bepaalt voor de mobiliteitsinvesteringen. Het Rijk gaat gericht investeren in projecten die bijdragen aan een betere bereikbaarheid van de gebieden met de grootste economische verdiencapaciteit voor Nederland.

De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de genoemde structuurvisie zijn de volgende nationale belangen beschreven: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, en Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).

Ten aanzien van Oost-Nederland is het volgende in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte beschreven.

De MIRT-regio Oost-Nederland bestaat uit de provincies Overijssel en Gelderland. Opgaven van nationaal belang in dit gebied zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid,  ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Buiten de 13 genoemde belangen, hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Binnen deze beleidsvrijheid bepalen provinciale, regionale en gemeentelijke belangen de grenzen van die vrijheid.  

De ambitie met betrekking tot de leefbaarheid en veiligheid is dat in 2040 de woon- en werklocaties in steden en dorpen aansluiten op de (kwalitatieve) vraag en dat locaties voor transformatie en herstructurering zoveel mogelijk worden benut.

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk beleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden. De ladder van duurzame verstedelijking wordt in 2012 opgenomen in het Bro.  

Het onderhavige plan maakt geen inbreuk op de hiervoor beschreven Nationale belangen. De herstructurering van functies en een uitbreiding van bouwmogelijkheden tasten de huidige situatie niet onevenredig aan. Ter plaatse spelen geen nationale belangen die met het voorliggende plan worden belemmerd.

Een nadere verdieping op het Barro en het Bro in relatie tot de nationale belangen is dan ook niet nodig.  

3.2 Provinciaal beleid

De provincie Overijssel heeft op 1 juli 2009 de Omgevingsvisie vastgesteld. In dit integrale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving, waarin het streekplan, het verkeers- en vervoerplan, het waterhuishoudingsplan en het milieubeleids-plan zijn samengevoegd, geeft de provincie de richting aan voor de ontwikkeling van Overijssel tot 2020 en verder. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is 'een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden'. Leidend voor de beleidskeuzes die op dit gebied worden gemaakt, zijn de thema's duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.

In de Omgevingsvisie wordt een ontwikkelingsvisie voor de hele provincie Overijssel gegeven. Dit doet de provincie aan de hand van twee ontwikkelingsperspectieven, één voor de stedelijke omgeving en één voor de groene omgeving. Het plangebied valt onder het ontwikkelingsperspectief voor de groene omgeving. De provincie stelt dat het in de groene omgeving gaat om het behoud en de versterking van het landschap en om het realiseren van de groen-blauwe hoofdstructuur samen te laten gaan met ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw en andere economische dragers.

Ontwikkelingsperspectief

De groene omgeving wordt door de provincie nog weer verder opgedeeld in drie verschillende ontwikkelingsperspectieven. Voor het plangebied geldt het ontwikkelingsperspectief 'buitengebied, accent veelzijdige gebruiksruimte' (figuur 3.1). Dit ontwikkelingsperspectief wordt omschreven als 'gebieden voor gespecialiseerde landbouw en mengvormen van landbouw met andere functies (recreatie, zorg, natuur, water) en bijzondere woon-, werk- en recreatiemilieus die de karakteristieke gevarieerde opbouw van de cultuurlandschappen in deze gebieden versterken'. De provincie geeft aan dat de kwaliteitsambitie voor deze gebieden het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.5102013001-VS01_0003.jpg"

Figuur 3.1: Fragment kaart omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

De provincie meldt in de Omgevingsvisie dat bij gebiedsontwikkeling in de groene omgeving het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik dient te worden toegepast. Dit principe sluit aan op de SER-ladder die in de stedelijke omgeving wordt toegepast. De principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik worden door de provincie als volgt samengevat:

Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

  • (her)benutting van bestaande bebouwing;
  • combinatie van functies conform gebiedskenmerken;
  • uitbreiding in aansluiting op bestaande bebouwing, rekening houden met ontsluiting, conform gebiedskenmerken.

Voor het inpassen van ontwikkelingen in het landschap heeft de provincie de catalogus Gebiedskenmerken opgesteld. Hierin wordt een lagenbenadering gehanteerd, waarbij per laag wordt aangegeven op welke wijze een ontwikkeling kan worden ingepast in het landschap. Het plangebied valt onder drie lagen, namelijk de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap en de lust- en leisurelaag. Vanwege de ligging in het landelijk gebied, kan de stedelijke laag buiten beschouwing blijven.

Gebiedskenmerken

In de natuurlijke laag heeft het plangebied de aanduiding 'in cultuur gebrachte laagveengebieden'. De ambitie van de provincie bij deze gebieden is om de cultuurhistorische kwaliteiten van het laagveenlandschap zoveel als mogelijk in stand te houden en beleefbaar te maken.

In de laag van het agrarisch cultuurlandschap heeft het plangebied de aanduiding 'jonge heide- en broekontginningslandschap'. De ambitie van de provincie ten aanzien van deze landschappen is om de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven.

Bij de lust- en leisurelaag krijgt het plangebied de aanduiding 'donkerte'. Hierbij is de ambitie om de huidige donkere gebieden tenminste zo donker te houden.

De provincie gaat in de Omgevingsvisie ook in op de ontwikkeling van dorpen. De eigenheid van dorpen kan worden versterkt door de karakteristieke opbouw trouw te blijven en de verbinding met het omliggende landschap of historische structuren expliciet te maken, zoals esdorp, hoevenzwerm, wegdorp, ontginningslint en kanaaldorp. De actuele praktijk van de monofunctionele en monotone dorpsuitleg (die wijken en terreinen oplevert die 'overal' zouden kunnen liggen) verschuift. De nadruk komt steeds meer te liggen op het creëren van een breed spectrum aan gemengde milieus van woningen, werkruimtes, bedrijven, voorzieningen en recreatieve mogelijkheden die voortbouwen op de karakteristieke opbouw van dorp of kern. Hierbij kan het omliggende landschap beter bereikbaar worden gemaakt door open en zorgvuldig ingerichte dorpsranden.

De provincie beschouwt haar cultureel erfgoed als een belangrijke drager voor de identiteit van Overijssel. De uitdaging ligt in het behouden van cultuurhistorische waarden door ze te verbinden met actuele en toekomstige (ruimtelijke) ontwikkelingen.

Cultureel erfgoed

In steden en dorpen gaat het daarbij onder andere om archeologisch erfgoed en om gebouwde monumenten en in bijzondere gevallen om beschermde stads- en dorpsgezichten.

Overijssel kent een relatief groot aantal cultuurhistorisch waardevolle kernen en buurtschappen, waaronder De Streek (Staphorst). Specifiek wordt in de Omgevingsvisie aangegeven dat de karakteristiek van laagveen-slagenlandschap (kleinschalige, fijnmazige landschapsstructuur en open doorzichten) van Staphorst en Rouveen dient te worden behouden. Daarbij merkt de provincie op dat de aanwijzing tot beschermd stads- of dorpsgezicht niet automatisch betekent dat een dynamische ontwikkeling onmogelijk wordt.

Basisinspanning Ruimtelijke Kwaliteit

Bij nieuwe ontwikkelingen en grootschalige uitbreiding van bestaande functies dient – naast een investering in de ontwikkeling zelf – tegelijkertijd geïnvesteerd te worden in de omgevingskwaliteit, Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving.

Uit het informeel vooroverleg met de provincie Overijssel is gebleken dat voor het voorliggende bestemmingsplan de Kwaliteitsimpuls Groene omgeving niet van toepassing is. Een extra investering in Ruimtelijke kwaliteit is daarom niet nodig. Wel zal invulling gegeven moeten worden met de basisinspanning voor ruimtelijke kwaliteit.

De beoogde ontwikkeling dient op een verantwoorde wijze landschappelijk ingepast te worden en aanwezige kwaliteitselementen kunnen de ruimtelijke kwaliteit versterken.

Voor Coöperatie De Eendracht is het volgende van belang. Met de beoogde uitbreiding wordt geen geweld gedaan het het landelijk gebied. Ecologisch kapitaal gaat niet verloren, omdat de bebouwing zich concentreert op de bedrijfskavel bij de bestaande bebouwing. De bestaande loods wordt vervangen door een nieuwe loods welke weliswaar ruimer is, maar nog steeds voldoet aan het geldende bestemmingsplan. In de komende jaren zullen de silo's ondergebracht worden in een gebouw en zal de kantoorruimte uit de bestaande bebouwing gehaald worden en ter plaatse van de huidige woning teruggebouwd worden. Met de verbouwing van de bestaande bebouwing kunnen te zijner tijd ook de karakteristieke gevels beter in beeld gebracht worden. De huidige voorgevel is al goed te zien (zie figuur 3.2). Naar mate de karakteristieke gevels meer in beeld komen, zal de ruimtelijke kwaliteit toenemen. Dit kan echter niet in één keer. De verbouwing vindt gefaseerd plaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.5102013001-VS01_0004.jpg"

Figuur 3.2: Fragment voorgevel bestaande bebouwing (bron: Google earth)

Het huidige erf kent geen groene elementen, behalve aan de achterzijde grenzend aan het water en bij de woning (links op figuur 3.3). Omdat in de nieuwe situatie het perceel zelf niet ruimer wordt, maar wel meer bouwmogelijkheden krijgt, ligt het niet voor de hand op het bedrijfsperceel nieuw groen aan te brengen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.5102013001-VS01_0005.jpg"

Figuur 3.3: Luchtfoto van het perceel Lichtmisweg 7 te Rouveen (bron: gemeente Staphorst)

Ondanks het feit dat de bedrijfsvoering voor de Eendracht het belangrijkste is, is De Eendracht zich ook bewust van haar ligging in het landelijk gebied, bij de A28 en naast de Bisschopsschans.

De Eendracht maakt onderdeel uit van de verschillende functies die rond de af- en opritten naar de A28 liggen. Zo zijn er verschillende horeca bedrijven (Koperen hoogte, De Lichtmis en Kiprestaurant de Piri Piri) en een garagebedrijf aanwezig. Verder staan achter het kiprestaurant enkele woningen.

Door deze verschillende functies is er een bepaalde dynamiek aanwezig die herkenbaar is voor de locatie. De Eendracht ligt aan de rand van de Bisschopsschans. De Bisschopsschans maakt onderdeel uit van een verbeterde waterhuishouding in het landbouwgebied rondom Rouveen. Waterschap Groot Salland heeft samen met andere partijen aanleiding gezien de Bisschopsschans met de nieuwe inrichting van de waterhuishouding beter in beeld te brengen.

De stervorm van de schans die al lange tijd achter en naast de Eendracht ligt, wordt duidelijker vorm gegeven. De smalle slootjes, stromend in de typische puntvorm, zijn tot 10 m verbreed en ondiep gemaakt. Zo wordt de oude schansbuitengracht in ere hersteld.

Met het weer in beeld brengen van de Bisschopsschans en de recreatieve wandelroute over het schouwpad wordt een historisch element teruggebracht. De Eendracht met zijn karakteristieke gevels aan de voorzijde, is bereid om aan de achterzijde bomen of ander (opgaand) groen in te planten. Daarbij mag de kwaliteit van de Bisschopsschans (of het zicht daarop) of de waterhuishouding niet aangetast worden. Overleg met gemeente en waterschap is noodzakelijk.

De Eendracht beschikt over gronden waar geïnvesteerd kan worden in ruimtelijke kwaliteit. Maar ruimtelijke kwaliteit wil niet altijd zeggen dat er groen aangeplant kan worden. Overleg met gemeente en mogelijk andere partijen is zoals gezegd vereist.

De gronden waarover De Eendracht beschikt liggen achter de bedrijfsbebouwing en maken geen onderdeel uit van de Bisschopsschans (zie figuur 3.4). Dit perceel grond ligt min of meer verloren tussen de snelweg A28 en de schans.

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.5102013001-VS01_0006.jpg"

Figuur 3.4: Luchtfoto met verworven perceel grond (bron: Bing maps)

Dit perceel grond kan ingezet worden voor meerdere doeleinden ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit. Hoewel De Eendracht ideeën heeft over de invulling van dit perceel grond, dient overleg plaats te vinden met andere partijen (in ieder geval gemeente Staphorst en Waterschap Groot Salland). Een groene afscherming tussen snelweg en bebouwing en de Bisschopsschans en de bebouwing moet zonder meer mogelijk zijn. De wandelaars en de automobilisten kijken dan uit op kwalitatief groen in plaats van de hoge bebouwing van de loods en het silogebouw. Het betreft hier groen ter afscherming van de bedrijfsbebouwing. Het zicht op de Bisschopsschans mag niet verloren gaan.

Omdat het tijd kost om tot een gezamenlijk plan te komen en de uitbreiding van het bedrijf niet op zich kan laten wachten, spreekt De Eendracht haar expliciete intentie uit om in gezamenlijk overleg te komen tot een aanvaardbaar plan waarin de basisinspanning ruimtelijke kwaliteit tot zijn recht komt. Een kwaliteit die zowel aansluit bij het bedrijfsperceel als bij de Bisschopsschans en de nieuwe waterhuishouding.

In de regels zal een kwalititatieve voorwaarde opgenomen worden dat binnen twee jaar na het onherroepelijk worden van het plan de overeengekomen nieuwe ruimtelijke kwaliteit gerealiseerd dient te zijn.

Toetsing aan provinciaal beleid

De uitbreiding van De Eendracht in het plangebied is in overeenstemming met het provinciale beleid. De gewenste ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief van het plangebied, want binnen dit perspectief is immers ruimte voor werkmilieus. Daarbij komt dat de ontwikkeling niet verder gaat dan de huidige perceelsgrenzen. In overleg met de gemeente Staphorst en Waterschap Groot Salland zal nader overeenstemming moeten worden bereikt over de invulling van de basisinspanning Ruimtelijke Kwaliteit. De mogelijkheden zijn aanwezig in de vorm van karakteristieke gevels en grond.

Wat betreft zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik geldt dat sprake is van uitbreiding van bebouwde oppervlakte op het bestaande bedrijfs- c.q. woonperceel. Met name op het bedrijfsperceel vindt een optimalisatie plaats van de bedrijfsbebouwing en daardoor van het productieproces. Nieuwe bedrijfsgronden zijn niet nodig. De voor de Eendracht beschikbare grond wordt optimaal benut

3.3 Gemeentelijk beleid

Principebesluit burgemeester en wethouders

Bij brief van 27 november 2012 geven burgemeester en wethouders te kennen dat zij besloten hebben in te stemmen met de gewenste verhoging voor een gedeelte van de bouwhoogte van de bedrijfsbebouwing tot 25 m.

Kadernota bestemmingsplan Buitengebied

Het buitengebied van Staphorst is in landschappelijk opzicht een uniek gebied, waaruit de ontstaansgeschiedenis en de bewonersgeschiedenis in belangrijke mate kunnen worden afgelezen. In combinatie met de karakteristieke lintstructuur van het dorp Staphorst heeft de gemeente een geheel eigen gezicht. Het buitengebied is tegelijkertijd ook een gebied waar voortdurend nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden.

Om een duurzame ruimtelijke ontwikkeling van het buitengebied mogelijk te maken, die tevens bijdraagt aan de sociale en economische vitaliteit van het platteland en waarbij cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden worden behouden of versterkt, is een nieuw ruimtelijk beleidskader in de vorm van een kadernota voor het hele buitengebied een vereiste.

Met de kadernota beschikt de gemeente Staphorst over een integraal beleidskader voor het landelijk gebied, waarin ruimtelijke, economische en maatschappelijke ontwikkelingen worden benoemd, onderlinge relaties inzichtelijk worden gemaakt en een helder afwegingskader voor mogelijke ontwikkelingen wordt geboden.

De kadernota richt zich in eerste instantie op het landelijk gebied van de gemeente Staphorst. De verschillende dorpskernen blijven buiten beschouwing.

Een van de beleidsthema's die in de kadernota zijn beschreven betreft de landbouw. Het buitengebied van Staphorst is hoofdzakelijk in gebruik als agrarisch gebied. Landbouw is in de gemeente Staphorst een belangrijke pijler voor de economie. Zo’n 18 % van de beroepsbevolking is werkzaam in de landbouw. Ontwikkeling en behoud van deze sector zijn daarom speerpunten van het gemeentelijk beleid.

In de landbouw zijn twee ontwikkelingsrichtingen zichtbaar:

  • schaalvergroting naar gespecialiseerde landbouw met grote bedrijven, onlosmakelijk verbonden met een verdergaande afname van het aantal agrarische bedrijven;
  • verbreding en verdieping, waarbij een nieuwe tak of niet-agrarisch product aan de landbouwkundige bedrijfsvoering wordt toegevoegd of waarbij aan de agrarische producten op bedrijfsniveau een meerwaarde wordt toegevoegd.

Schaalvergroting vindt voornamelijk plaats in de nieuwe linten evenwijdig aan de Streek. Ook hebben zich hier de laatste jaren nieuwe bedrijven gevestigd. De schaalvergroting in de landbouw laat ook haar sporen na in Staphorst en Rouveen. In de Streek staan de karakteristieke boerderijen waar de laatste jaren veel agrarische bedrijven zijn beëindigd en waar sprake is van verbreding en verdieping of functieverandering. Het boerderijenlint verandert langzaam van een werkgebied in een woongebied. Veel boerderijen worden omgebouwd naar zogenaamde “twee-onder-éénkap- woningen”.

Beleidskader

Voor agrarische bedrijven uit de Streek die met hun huidige bedrijfsvoering niet kunnen uitbreiden in de streekbebouwing is uitplaatsing mogelijk in het omliggende gebied. Uitplaatsing is bedoeld voor bedrijven die uitvoering willen geven aan schaalvergroting om zodoende toekomstperspectief te kunnen bieden voor hun bedrijfsvoering. Deze bedrijven moeten wel in de huidige vorm volwaardig functioneren. Bij uitplaatsing dient er sprake te zijn van volwaardige bedrijven en/of bedrijven die zich binnen een redelijke termijn gaan doorontwikkelen tot volwaardige bedrijven. Uitplaatsing mag geen beperking opleveren voor de al aanwezige agrarische bedrijven in het vestigingsgebied. De inpassing moet ook voldoen aan de ruimtelijke en landschappelijke vereisten.

Door het afronden van de ruilverkaveling Rouveen, vinden er naar verwachting in dat gebied geen grote veranderingen meer plaats. In de periode 2008-2013 staat de ruilverkaveling Staphorst gepland, waardoor in dat deel van het buitengebied ruimte wordt gezocht voor de schaalvergroting en eventuele nieuw- of hervestiging van agrarische bedrijven. De schaalvergroting staat dan ook niet ter discussie. Het wordt gezien als een gegeven waarop in de toekomst moet worden geanticipeerd. Belangrijk aandachtspunt bij schaalvergroting is de landschappelijke en ruimtelijke inpassing.

Bedrijven zoals de Eendracht zijn in de kadernota en het bestemmingsplan Buitengebied niet uitgebreid beschreven. Omdat De Eendracht een veevoederfabriek is en mitsdien het meest gelieerd is aan de landbouw zijn de andere thema's zoals wonen, recreatie en water hier niet belicht.

De uitgangspunten van de kadernota zijn doorvertaald in het bestemmingsplan voor het buitengebied.

Bestemmingsplan Buitengebied

Het bestemmingsplan voor het buitengebied bevat een nadere (juridische) uitwerking van het in de Kadernota geformuleerde beleid. Voor zover het voorliggende bestemmingsplan bepaalde ontwikkelingen niet mogelijk maakt, vormt de Kadernota het gemeentelijke toetsingskader. De nota van uitgangspunten bestemmingsplan Buitengebied is door de gemeenteraad vastgesteld op 29 juni 2011.

In het ontwerpbestemmingsplan voor het buitengebied geldt voor bedrijven de bestaande oppervlakte aan bebouwing. Via een afwijkingsmogelijkheid kan deze oppervlakte met 25% verruimd worden. De uitbreiding die de Eendracht wenst is het in het voorliggende bestemmingsplan als directe bouwtitel opgenomen. Daar staat echter tegenover dat het plan geen afwijkingsmogelijkheid kent voor het verruimen van de bebouwde oppervlakte.

Voor wat betreft de verruiming voldoet het plan aan de uitgangspunten van het ontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied'.

Nota Belvedère: Staphorst een eigen wereld 

De gemeente Staphorst heeft in samenwerking met de provincie Overijssel en Het Oversticht het rapport 'Staphorst een eigen wereld', (31 mei 2005) laten opstellen.

In het rapport is nadere aandacht besteed aan de wijze waarop meer afgewogen keuzes voor de toekomstige ontwikkeling van De Streek kunnen worden gemaakt. 'De Streek' is het gebied binnen de gemeente Staphorst, gelegen aan de Oude Rijksweg en de Gemeenteweg. Omdat het perceel Lichtmisweg 7 geen onderdeel uitmaakt van De Streek hoeft niet nader op deze nota te worden ingaan.

Geurgebiedsvisie Gemeente Staphorst en Geurverordening

De gemeente Staphorst heeft op 27 oktober 2009 de Geurgebiedsvisie en de Geurverordening vastgesteld. De Wet geurhinder en veehouderij biedt gemeenten de mogelijkheid om hun eigen geurbeleid te voeren. De gemeente kan andere waarden voor geurbelasting of afstanden vaststellen in een gemeentelijke verordening, die de wettelijke waarden en afstanden uit de artikelen 3 en 4 van de Wet geurhinder en veehouderij vervangen. De 'nieuwe waarden' worden toegepast bij vergunningverlening op grond van de Wet milieubeheer.

Aanleiding van het geuronderzoek is de hoeveelheid agrarische bedrijven die dicht gelegen zijn tegen andere agrarische bedrijven dan wel tegen andersoortige bedrijven of woningen. De geurvisie is opgesteld om na te gaan of de gemeente Staphorst de ontwikkeling van agrarische bedrijven aan 'De Streek' dan wel de mogelijkheden voor andersoortige bestemmingen kan sturen door middel van het opstellen van een geurgebiedsvisie.

In november 2012 is een aanvulling op deze visie vastgesteld. Deze aanvulling heeft tot doel de belemmmeringen voor ontwikkelingen van wonen en ondernemen te minimaliseren binnen de kaders van de wet- en regelgeving die hiervoor is vastgesteld.

In deze aanvulling zijn de ruimtelijke ontwikkelingen weergegeven die mogelijk de komende jaren gaan spelen. Daarbij gaat het vooral om gevoelige objecten zoals (recreatie)woningen, appartementen en maatschappelijke voorzieningen.

Voor het buitengebied, waarbinnen De Eendracht is gelegen, geldt vanwege haar karakter een achtergrondbelasting van 8 odour. Deze norm heeft tot nu toe niet tot knelpunten geleid. Voor het buitengebied hoeft dan dan ook geen andere norm gehanteerd te worden.

De Eendracht ligt niet binnen De Streek, waardoor De Eendracht niet direct een gevolg heeft voor het aspect geur voor objecten binnen De Streek.

In figuur 3.2 is als onderdeel van de geurgebiedsvisie een fragment van de ontwikkelingskaart voor het buitengebied weergegeven. De Eendracht is hierin blauw omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.5102013001-VS01_0007.jpg" Figuur 3.2: fragment ontwikkelingskaart buitengebied Staphorst (bron: Buro Vijn, 2008)

De Eendracht grenst aan een infrastructurele ontwikkelingsstructuur en ligt in een agrarisch gebied. Met het voorliggende plan verandert niets aan die situatie. Voor de bedrijfsvoering geldt een milieuvergunning waarin diverse voorwaarden zijn opgenomen.

Geluidsbeleid in het kader van de wet geluidhinder

De gemeenteraad heeft in februari 2011 het Geluidsbeleid in het kader van de Wet geluidhinder vastgesteld. De Wet geluidhinder regelt de beheersing van de geluidshinder van het wegverkeer, van het spoorverkeer en van de gezoneerde industrieterreinen. Voor zijn doorwerking is de wet veelal gekoppeld aan de Wet ruimtelijke ordening. Bij het opstellen van ruimtelijke plannen dient te worden voldaan aan de geluidsnormen. Het wettelijk regime maakt in het algemeen onderscheid tussen bestaande en nieuwe situaties.

Het beleid heeft betrekking op de ontheffingsmogelijkheden voor zover het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Staphorst bevoegd is om ontheffingen te verlenen.

Landschapsplan

De gemeenteraad heeft op 28 mei 2011 het Landschapsplan Staphorst vastgesteld. Het plan is een actualisatie van het landschapsbeleidsplan Staphorst uit 1997. Het plangebied van het Landschapsplan Staphorst bestaat uit het buitengebied van de gemeente Staphorst en de randen van de kernen Staphorst, Rouveen en IJhorst.

Het doel van het Landschapsplan Staphorst is om in overleg met gebiedspartijen tot een uitvoeringsgericht plan te komen voor behoud en versterking van het landschap. Een concreet doel is om de afwegingen uit de Kadernota Buitengebied (2008) te beoordelen en indien nodig nieuwe accenten aan te brengen. Concrete resultaten van het plan zijn:

  • benoeming van landschappelijke en ecologische waarden;
  • een evenwichtige afweging en afstemming tussen verschillende functies in het buitengebied;
  • een landschappelijk afwegingskader (visie);
  • doelstellingen per deelgebied;
  • een uitvoeringsplan met projecten en maatregelen voor aanleg en beheer van landschapselementen;
  • inzicht in het areaal landschapselementen en kosten voor groene en blauwe diensten;
  • draagvlakvorming voor landschapsbeleid- en beheer en het opstellen van een communicatieplan.

Binnen het Landschapsplan heeft het perceel van De Eendracht de aanduiding 'jonge ontginningenlandschap'. In dat landschap speelt ook de deels herstelde voormalige Bisschopsschans een cultuurhistorische rol.

Binnen de Landschapvisie in hoofdlijnen is voor de locatie van de Eendracht aangegeven dat de openheid van het gebied rondom de Bisschopsschans behouden dient te blijven.

In het voorliggende plan is de bebouwing van de Lichtmisweg geconcentreerd op het perceel Lichtmisweg 7. Buiten de hiervoor genoemde bouwpercelen (voor wonen en bedrijf) vindt geen nieuwe bebouwing plaats.

Convenant duurzaam veilig

De gemeente heeft geen gemeentelijk verkeers- en vervoerplan, maar onderschrijft wel het convenant Duurzaam veilig.

Externe veiligheidsvisie gemeente Staphorst

De gemeente heeft het eigen extern veiligheidsbeleid uitgewerkt in de Externe Veiligheidsvisie gemeente Staphorst. Aanleiding hiervoor is dat op landelijk niveau is afgesproken dat elke gemeente zijn eigen externe veiligheidsbeleid dient te voeren. Conform het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zijn milieukwaliteitseisen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. De milieukwaliteitseisen zijn wettelijke normen die zijn gericht op bestuursorganen en moeten leiden tot een bepaalde veiligheidssituatie in een bepaald gebied. De wettelijke eisen zijn te onderscheiden in grenswaarden en richtwaarden. Uit het begrip milieukwaliteitseis vloeit voort dat de eisen moeten worden vertaald in bronmaatregelen, effectgerichte maatregelen of een combinatie van beide. Om aan vorenstaande een adequate invulling te geven, dient de Externe Veiligheidsvisie van de gemeente Staphorst als hulpmiddel. In het beleid is dan ook vastgelegd hoe in ruimtelijke plannen en bij het verlenen van milieuvergunningen dient te worden omgegaan met externe veiligheid.

Toetsing aan gemeentelijk beleid

De gewenste herontwikkeling en optimalisering van de gebruiksmogelijkheden van De Eendracht doet geen geweld aan het gemeentelijk beleid. De ontwikkelingen in het plangebied voldoen aan de uitgangspunten van de gemeente zoals deze beschreven zijn in de brief van 27 november 2012.

Hoofdstuk 4 Toets aan wet- en regelgeving

4.1 Bedrijven en bedrijvigheid

Milieuaspecten worden weliswaar geregeld via de daartoe geëigende wetgeving, maar daar waar het de ruimtelijke ordening raakt, dient met deze aspecten rekening te worden gehouden. Het gaat dan met name om de situering ten opzichte van milieuhinderlijke inrichtingen. Om te bepalen welke afstanden dienen te worden aangehouden, is de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering (2009) geraadpleegd. In deze brochure staan richtafstanden van bedrijven tot bebouwing aangegeven.

De Eendracht valt in de publicatie van de VNG onder de categorie 'Veevoerfabrieken: mengvoerder, p.c. < 100 t/u.

De richtafstanden die de VNG geeft voor deze inrichtingen staan in de navolgende tabel.

Tabel 1. Richtafstanden van de VNG voor de veevoerfabriek

Veevoerfabrieken:                  
- mengvoeder, p.c. < 100 t/u   200   50   200   C   30     200    

De feitelijke afstanden tot de dichtstbij gelegen woningen bedraagt ongeveer 40 m. Het gaat hierbij om de woningen achter het horecabedrijf 'Kiprestaurant de Piri Piri' te Rouveen. Omdat de bestaande situatie voor wat betreft de bedrijfsvoering in de nieuwe situatie alleen maar beter wordt, vormt de overschrijding van de indicatieve afstand geen knelpunt.

4.2 Waterhuishouding

Watertoets 

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te 'toetsen op water', de zogenaamde Watertoets. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.

Relevant beleid

Het beleid van het Waterschap Groot Salland staat beschreven in het Waterbeheerplan 2010-2015, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Groot Salland een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De genoemde beleidsdocumenten liggen ter inzage op het hoofdkantoor van het Waterschap Groot Salland. Ook zijn deze te raadplegen op de internetsite: www.wgs.nl. Op gemeentelijke niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.

Invloed op de waterhuishouding 
Binnen het bestemmingsplan worden niet meer dan 10 wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Grondwateroverlast als gevolg van afwijkende aanleghoogten is voor verantwoordelijkheid van de initiatiefnemers. Om een goed inzicht te krijgen in het grondwatersysteem wordt geadviseerd om in overleg met het waterschap zo spoedig mogelijk te starten met een grondwateronderzoek. Dit kan in eerste instantie op basis van bestaande peilbuizen binnen of in de omgeving van het plangebied. Indien noodzakelijk kunnen nieuwe peilbuizen worden geplaatst.

Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.
Bij de aanleg van kelderconstructies dient aandacht te worden geschonken aan de toepassing van waterdichte materialen en constructies.

Er vindt een lozing van water op het oppervlaktewater plaats. Vindt de lozing plaats vanuit een inrichting dan gelden meestal de algemene regels van het Activiteitenbesluit en kan een melding verplicht zijn. Deze kan ingediend worden via www.aim.vrom.nl. Het lozen van water vanuit niet-inrichtingen is in principe vergunningplichtig in het kader van de Waterwet. Voor kleinere, kortdurende lozingen kan in overleg worden afgezien van de vergunningplicht. Voor het lozen van water kan tevens een Waterwet-vergunning op basis van de Keur noodzakelijk zijn.

Het rioleringssysteem grenzend aan het plangebied bestaat uit een drukrioleringssysteem met een beperkte capaciteit waarop alleen huishoudelijk afvalwater mag worden aangesloten. Op het drukrioleringssysteem mag geen drainage of regenwater worden aangesloten, omdat het rioleringssysteem daar niet op is berekend.

Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater

Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie in de bodem het uitgangspunt. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's geniet daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

Watertoetsproces
De initiatiefnemer heeft het Waterschap Groot Salland geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van http://www.dewatertoets.nl//. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Waterschap Groot Salland geeft een positief wateradvies.

4.3 Bodem

De procedure voor het verlenen van bouwvergunningen schrijft voor dat voordat met bouwwerkzaamheden wordt begonnen, onderzoek naar eventuele bodem- en grondwaterverontreiniging moet zijn uitgevoerd. Als blijkt dat de milieuhygiënische gesteldheid van de bodem geen beletsel vormt voor de beoogde bestemming, zal een bodemgeschiktheidsverklaring worden afgegeven. Als er wel bodemverontreiniging aan het licht komt, kunnen saneringsmaatregelen noodzakelijk zijn.

Door Kruse Milieu is voor het plangebied een bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek heeft in december 2012 en januari 2013 plaatsgevonden. De bevindingen van het onderzoek zijn beschreven in het rapport van januari 2013 (projectcode 12056816). Het rapport is als bijlage 1 aan de toelichting van dit bestemmingsplan gekoppeld. Hierna volgt een korte samenvatting en de eindconclusie van het rapport.

Er zijn plannen om de bestaande woning te slopen en op deze locatie een kantoor te bouwen. De onderzoekslocatie is momenteel bebouwd en deels verhard met asfalt (met daaronder beton) en klinkers. Het niet bebouwde, onverharde deel bestaat uit gazon. Aanleiding voor het bodemonderzoek is de voorgenomen nieuwbouw van een kantoor, ter vervanging van de bestaande, te slopen woning. Het terreindeel is beschouwd als niet verdacht. In totaal zijn er 6 gaten gegraven (waarvan 2 als diepe boringen zijn doorgezet. Eén boring is doorgezet tot 3.20 m-mv en afgewerkt tot peilbuis. Gebleken is dat de bodem voornamelijk bestaat uit matig fijn tot matig grof zand, in de ondergrond onderbroken door een veenlaagje. Zintuiglijk zijn enkele bodemvreemde materialen waargenomen (met name puindeeltjes). Het freatische grondwater is in peilbuis 11 aangetroffen op 1.76 meter min maaiveld.

Op basis van de resultaten van de chemische analyses is het volgende worden geconcludeerd:

  • de bovengrond is zeer licht verontreinigd met lood en PAK;
  • de ondergrond is niet verontreinigd;
  • het grondwater is niet verontreinigd.

Op basis van het historisch vooronderzoek kan gesteld worden dat de onderzoekslocatie niet asbestverdacht is. Door de veldwerker zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen.

De slotconclusie is dat er uit milieukundig oogpunt geen bezwaar bestaat tegen de bestemmingsplanwijziging en de voorgenomen nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (industrie/kantoor).

4.4 Archeologie

Archeologische waarden dienen op grond van de inmiddels herziene Monumentenwet 1988 te worden mee gewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen. Bij het opstellen van ruimtelijke plannen dient dan ook rekening te worden gehouden met zowel de bekende als te verwachten archeologische waarden.

Voor de gemeente Staphorst is door Onderzoeks- en adviesbureau BAAC een archeologische waardenkaart opgesteld (zie figuur 4.1). Op basis van deze kaart kan gesteld worden dat het westelijke deel in een gebied met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde ligt en het uiterst oostelijke deel in een gebied met een hoge verwachtingwaarde. Eventuele archeologische resten uit de late middeleeuwen en/of de nieuwe tijd zouden kunnen worden aangetroffen.

Volgens de bodemkaart zou de bodem in dit gebied in het verleden mogelijk verstoord zijn geraakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.5102013001-VS01_0008.png"

Figuur 4.1: Fragment verwachtingswaardenkaart gemeente Staphorst (bron: Baac rapport V-12.0428)

Op de cultuurhistorische atlas en de omgevingsvisie van de provincie Overijssel staat het terrein van de Bisschopsschans vermeld als een monument van archeologische waarde (geel gekleurd in figuur 2.7). Daarnaast staat de oude bewoningsas van Rouveen als cultuurhistorisch waardevol relict weergegeven. Deze ligt momenteel ter hoogte van het plangebied circa 100 meter naar het westen onder de huidige A28.

Door onderzoeks- en adviesbureau voor Bouwhistorie, Archeologie, Architectuur- en Cultuurhistorie (Baac) is Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek (verkennende fase) in januari 2013 verricht. De bevindingen van dat onderzoek zijn beschreven in de rapportage van mei 2013 (rapport V-12.0428). Deze rapportage is als bijlage 2 aan de toelichting van dit bestemmingsplan gekoppeld. Hierna volgt een korte samenvatting en de eindconclusie van het rapport.

Uit een reconstructie van de omgrachting van de Bisschopsschans uit de 17e eeuw blijkt het uiterst zuidwestelijke deel van dit vestingwerk mogelijk binnen het oostelijke deel van het plangebied te liggen. Het betreft hier een reconstructie op basis van boringen die ten noorden en ten oosten van het plangebied zijn uitgevoerd.

Op basis van het bureauonderzoek geldt voor het oostelijke deel van het plangebied een zeer hoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten uit de late middeleeuwen en/of de nieuwe tijd (complextypen: schans; verdedigingswerk; huisplaats; nederzetting). De buitengracht van de Bisschopsschans werd in verschillende boringen ten noorden en ten oosten van het plangebied waargenomen, waarbij de gracht gemiddeld 1,3 m diep was en maximaal 12,5 m breed. De humeuze grachtvulling kwam vanaf gemiddeld 0,6 m -mv nog in de ondergrond voor, waarboven een laag geroerde grond voorkwam. Vermoedelijk zullen eventueel aanwezige archeologische resten door ophoging van het oorspronkelijke maaiveld nog goed geconserveerd aanwezig zijn. Indien de top van het onderliggende dekzand nog intact aanwezig is en er sprake is van podzolisatie heeft het dekzand in principe lang genoeg droog gelegen voor menselijke activiteit. Binnen het gehele plangebied kunnen dan ook nog archeologische resten worden verwacht uit het laat-paleolithicum en het mesolithicum (complextype: jagers- en/of verzamelaarskampement).

Op basis van de bodemopbouw en eerder uitgevoerd onderzoek kan worden gesteld dat de buitengracht van de Bisschopsschans uit de 17e eeuw ter hoogte van de boringen 4 en 5 binnen het plangebied aanwezig is. De aanwezigheid van de buitengracht van de Bisschopsschans doet vermoeden dat er mogelijk ook nog resten van de buitenste verdedigingswerken van de schans in de ondergrond aanwezig zijn (muurwerk; onderwal; bedekte weg). De afdekking van het prénegentiende eeuwse landschap door een 110 tot 125 cm dik zanddek heeft vermoedelijk geresulteerd in een goede conservering van eventueel aanwezige archeologische resten.

In het westelijke gedeelte van het plangebied met een lage verwachting bestaat er een kleine kans dat eventueel aanwezige archeologische resten bedreigd worden door de voorgenomen werkzaamheden. Hier hoeft dan ook geen nader archeologisch onderzoek plaats te vinden.

In het oostelijke deel worden eventueel aanwezige archeologische resten bedreigd indien de bodemverstorende activiteiten dieper reiken dan 105 cm –mv.

Geadviseerd wordt om voor het gebied met een hoge archeologische verwachting bodemverstorende ingrepen die dieper reiken dan 105 cm –mv te vermijden om zodoende eventueel aanwezige archeologische resten in situ te kunnen bewaren. Indien behoud in situ niet mogelijk is, adviseert BAAC bv om nader vervolgonderzoek uit te voeren door middel van een proefsleuvenonderzoek of begeleiding.

BAAC bv adviseert dan wel om voor dit gedeelte van het plangebied een archeologische dubbelbestemming op te nemen in het bestemmingsplan. Indien behoud in situ niet mogelijk is, adviseert BAAC bv om nader vervolgonderzoek uit te voeren door middel van een proefsleuvenonderzoek of archeologische begeleiding van de werkzaamheden.

Voor het westelijke deel van het plangebied geldt een lage archeologische verwachting. Hiervoor adviseert BAAC bv geen nader vervolgonderzoek uit te voeren.

Tot slot wordt erop gewezen dat men bij bodemverstorende activiteiten alert dient te zijn op de aanwezigheid van archeologische waarden (zoals vondstmateriaal en grondsporen). Bij het aantreffen van deze waarden dient men hiervan melding te maken bij het bevoegd gezag (de gemeente Staphorts) conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988.

De regioarcheoloog heeft de rapportage beoordeeld en heeft op 8 maart 2013 te kennen gegeven dat het advies van BAAC bv wordt gedeeld: het westelijk deel van het plangebied wordt, op archeologische gronden, vrijgegeven. Het uitvoeren van archeologisch vervolgonderzoek is hier niet noodzakelijk. Het oostelijk deel wordt slechts gedeeltelijk vrijgegeven. Wanneer de uit te voeren graafwerkzaamheden binnen de 105 cm - mv blijven, is het uitvoeren van onderzoek niet noodzakelijk. Wanneer dieper gegraven gaat worden, zal voorafgaand nader archeologisch onderzoek in de vorm van een proefsleuf uitgevoerd moeten worden. Op deze wijze wordt meer kennis over schansenaanleg en in het bijzonder over de Bisschopsschans verkregen. Dit zal in het bestemmingsplan door middel van een dubbelbestemming moeten worden opgenomen.

Dit advies heeft geleid tot de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. De regels die aan deze dubbelbestemming gevoegd zijn, zijn gelijk aan de regels van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' die in het ontwerpbestemmingsplan (maart 2013) voor het buitengebied zijn opgenomen, met uitzondering van de diepte van werkzaamheden van 105 cm.

4.5 Flora en fauna

Om te onderzoeken of er sprake is van een 'goede ruimtelijke ordening', dient het voorgenomen initiatief o.a. getoetst te worden aan de Ff-wet en de natuurbeschermingswet.

Door Natuurbank Overijssel is een veldbiologisch onderzoek uitgevoerd en is het initiatief getoetst aan geldende regelgeving voor beschermde soorten en gebieden. Er is in het onderzoeksgebied gekeken naar de aanwezigheid van beschermde planten en dieren, evenals nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten, die door de uitvoering van de voorgenomen activiteiten vernield of verstoord worden en of de voorgenomen activiteit een negatief effect heeft op beschermde leefgebieden van dieren. Daarnaast is onderzocht in hoeverre de voorgenomen activiteit negatief effect heeft op beschermde natuurgebieden.

De bevindingen van het onderzoek zijn beschreven in het rapport van december 2012 (projectnummer en versie: 227, versie 1.0). Het rapport is als bijlage 3 aan de toelichting van dit plan gekoppeld. Hierna worden een korte samenvatting en de conclusie van het onderzoek beschreven.

Het onderzoeksgebied is eenmaal onderzocht op 17 december 2012 om vast te stellen of er beschermde planten en dieren aanwezig zijn in het onderzoeksgebied en of er beschermde nesten, holen of vaste rusten verblijfplaatsen aanwezig zijn.

Er nestelen vogels in de te slopen gebouwen. Behalve soorten waarvan uitsluitend de bezette nesten beschermd zijn, nestelen er zeer waarschijnlijk Huismussen in de stukgoedloods. Alle essentiële onderdelen van het functionele leefgebied van de Huismus zijn strikt beschermd. Hieronder vallen ook de nestplaatsen. Deze zijn jaarrond beschermd. Om een goede effectbeoordeling uit te kunnen voeren naar het effect van de voorgenomen activiteit op het functionele leefgebied van de huismus, dient nader onderzoek uitgevoerd te worden. Dit vervolgonderzoek bestaat uit 3 bezoeken in de periode april-mei waarbij zingende (Tjilpende) mannetjes geïnventariseerd worden. Dit onderzoek geeft duidelijkheid over de verspreiding en aantallen Huismussen in het onderzoeksgebied. Om bezette vogelnesten te sparen dienen de gebouwen buiten de broedtijd gesloopt te worden. De meest geschikte periode daarvoor is 15 september -1 maart.

Vooral de stukgoedloods met de beschoten kap en scheuren in de buitenmuur, vormt een geschikte potentiele verblijfplaats voor vleermuizen. Op basis van de uitgevoerde visuele inspectie kan niets gezegd worden over de mogelijke aanwezigheid van vaste verblijfplaatsen van vleermuizen in het onderzoeksgebied en over de functie die deze mogelijke verblijfplaatsen hebben. Specifiek vervolgonderzoek moet duidelijkheid verschaffen of er vaste verblijfplaatsen aanwezig zijn en welke functie deze hebben. Bij vleermuizen onderscheiden we o.a. zomer-, winter, paar- en kraamverblijfplaatsen.

Er zijn verder geen beschermde flora- en/of faunasoorten in het plangebied vastgesteld. De inrichting en het gevoerde beheer maken het onderzoeksgebied nagenoeg tot een ongeschikt leefgebied voor deze soorten.

Het onderzoeksgebied ligt niet in, of in de invloedsfeer van de EHS of een beschermd natuurgebied. Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen activiteit wordt geconcludeerd dat de voorgenomen activiteit geen aantoonbaar significant negatief effect heeft op de kernkwaliteiten en omgevingscondities van de EHS en andere beschermde natuurgebieden. Er hoeft geen natuurbeschermingsvergunning aangevraagd te worden, er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden voor het onderdeel 'gebiedsbescherming'. Het onderdeel 'gebiedsbescherming' vormt geen belemmering voor de voorgenomen activiteit.

Vanwege de vermoedelijke aanwezigheid van nesten van huismussen en verblijfsplaatsen voor vleermuizen is in de periode april - juni 2013 door Natuurbank Overijsse aanvullend biologisch onderzoek uitgevoerd. De bevindingen van dit onderzoek zijn beschreven in de rapportage van 28 juni 2013 (projectnummer 278, versie 1.0). Het rapport is als bijlage 4 aan de toelichting van dit plan gekoppeld.

Kort wordt op de resultaten van het aanvullend onderzoek ingegaan, waarna de wettelijke consequenties worden beschreven.

Huismus

In de woning en de stukgoedloods broeden Huismussen. Maximaal 16 paar Huismussen zijn in het onderzoeksgebied vastgesteld; 6 paar in de woning en 10 paar onder de pannen van de stukgoedloods. In het voorjaar van 2013 zijn twee zgn. 'mussenflats' aangebracht aan de achtergevel van de woning. Binnen 10 dagen na het ophangen waren twee kasten bezet door huismussen.

Vleermuis

Tijdens het eerste bezoek zijn geen vleermuizen waargenomen. Mogelijk zijn invliegende vleermuizen, welke niet eerst rond de verblijfplaats foerageren maar linearecta invliegen, over het hoofd gezien, want tijdens het tweede bezoek werden wel vleermuizen waargenomen. Rond de stukgoedloods is een foeragerende gewone dwergvleermuis waargenomen en boven het water van de vaart aan de noordzijde werden maximaal drie foeragerende watervleermuizen vastgesteld.

Directe aanwijzingen dat de watervleermuizen een verblijfplaats in de bebouwing in het plangebied hebben ontbreekt. De gewone dwergvleermuis is sterk gebonden aan menselijke bebouwing. Verblijfplaatsen van deze soort worden doorgaans in bebouwing aangetroffen.

Er zijn geen kraamverblijven van vleermuizen vastgesteld en er zijn geen aanwijzingen gevonden dat er winterverblijfplaatsen in het onderzoeksgebied aanwezig zijn. Waarschijnlijk gaat het bij beide soorten om solitaire mannetjes die een zomerverblijfplaats in de bebouwing in of in de directe omgeving van het onderzoeksgebied hebben. Het is mogelijk dat het onderzoeksgebied benut wordt als een paarverblijf voor de gewone dwergvleermuis.

Door Natuurbank Overijssel wordt geconcludeerd dat de verwachting dat er Huismussen in het onderzoeksgebied broeden is bevestigd, evenals de aanwezigheid van de vleermuis. Daarbij gaat het om een zomerverblijfplaats van minimaal een gewone dwergvleermuis en mogelijk om enkele (.3) watervleermuizen. De aanwezigheid van de watervleermuis betreft een sterk vermoeden omdat het een atypische verblijfplaats voor deze soort betreft. De soort bewoond doorgaans holle bomen.

Wettelijke consequenties Huismus

Bij het uitvoeren van voorgenomen activiteit gaan broedplaatsen van de Huismus verloren. Het foerageergebied van de Huismus wordt niet aangetast. Indien voldoende en geschikte vervangende nestgelegenheid aangeboden wordt is er geen sprake van overtreding van de Ff-wet.

Voorgenomen activiteit is niet in strijd met de Ff-wet indien:

  • Bezette nesten van de Huismus niet verstoord of vernield worden. Huismussen nestelen in de periode april-half augustus;
  • Voldoende (tijdelijke) vervangende vaste rust- en nestplaatsen aangeboden worden voordat de bestaande gesloopt worden;
  • Vervangende duurzame vaste rust- en nestplaatsen aangeboden worden in de nieuw te bouwen stukgoedloods. Daarbij moet gedacht worden aan duurzame kasten of vogelvides (bron: www.monier.nl). In totaal dienen minimaal 8 vogelvides of 4x8 vervangende nesten in de vorm van vogelflats aangeboden worden in de nieuwe loods.

Wettelijke consequenties Vleermuis

Door de sloop van de stukgoedloods gaat mogelijk een zomerverblijfplaats van een of meerdere vleermuizen verloren. Er bevinden zich geen kraam-, grote zomer of winterverblijfplaatsen van vleermuizen in het onderzoeksgebied. Er zijn twee vleermuiskasten opgehangen op een geschikte locatie aan de woning in het onderzoeksgebied. Deze kasten vormen een tijdelijke voorziening tijdens de sloop en bouwperiode van de stukgoedloods. Gelet op de functie van het onderzoeksgebied voor vleermuizen (een of enkele zomerverblijfplaatsen), vormen de kasten een prima tijdelijke oplossing. Het feit dat de kasten vanaf het voorjaar in het onderzoeksgebied hangen, vergroot de acceptatiekans voor vleermuizen ten tijden van de sloop. Voorgenomen activiteit voorziet niet in aantasting van vliegroutes en/of foerageergebied. Deze functies blijven onaangetast.

Voorgenomen activiteit is niet in strijd met de Ff-wet indien:

  • Voldoende en duurzaam vervangende verblijfplaatsen worden aangeboden. Daarbij gaat de voorkeur uit naar duurzame oplossingen in de vorm van toegankelijke spouwmuren. Het inmetselen van inmetselverblijven is ook mogelijk. Daartoe dienen er minimaal 2x4 aaneengeschakelde inmetselkasten gebruikt te worden. Ook is het mogelijk om 2-3 houten vleermuiskasten te plaatsen. Deze dienen degelijk en dus duurzaam zijn. Verblijfplaatsen bij voorkeur op de oost- en zuidzijde van het gebouw;
  • Het gebouw gesloopt wordt in de periode mei-september.

Natuurbank Overijssel stelt als slotconclusie dat door de sloop van de stukgoedloods en de woning vaste nest- en verblijfplaatsen van de Huismus verloren gaan. Het overige leefgebied blijft in takt. Indien initiatiefnemer tijdig en voldoende vervangende vaste rust- en nestplaatsen creeert, passen de maatregelen binnen de Ff-wet. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden, er hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden.

Ook gaat een zomer- en mogelijk een paarverblijf van de gewone dwergvleermuis verloren. Vaste verblijfplaatsen van deze soort laten zich tijdelijk goed vervangend door het aanbieden van vleermuiskasten. Om het verlies van verblijfplaatsen te compenseren dienen in de nieuwe gebouwen voorzieningen aangebracht te worden voor vleermuizen. Indien initiatiefnemer tijdig en voldoende vervangende vaste verblijfplaatsen creeert, passen de maatregelen binnen de Ff-wet. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden, er hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden. De compenserende maatregelen kunnen door de gemeente opgenomen worden in de omgevingsvergunning.

4.6 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones. In buitenstedelijk gebied voor wegen bestaande uit drie of vier rijstroken geldt een zone van 400 m en voor wegen bestaande uit één of twee rijstroken geldt een zone van 250 m, gemeten vanuit de as van de weg. Uitzondering hierop vormen die wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt en die wegen die zijn aangeduid als woonerf. Indien binnen deze zone geluidsgevoelige bebouwing wordt gerealiseerd, dient akoestisch onderzoek plaats te vinden.

Indien en voorzover gronden zijn gelegen binnen een zone van:

  • 250 m ter weerszijen van een weg met een of twee rijstroken;
  • 400 m ter weerszijden van een weg met drie of vier rijstroken;
  • 600 m ter weerszijden van een weg met vier of meer

mogen toegelaten geluidsgevoelige functies uitsluitend worden gerealiseerd met inachtneming van de ten hoogte toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder of een vastgestelde hogere grenswaarde.

Ook zones langs spoor-, tram- en metrowegen zijn hier van belang. De spoorlijn Zwolle - Meppel kent een zone van 500 m. Indien en voor zover gronden zijn gelegen binnen een zone van 500 m van de spoorlijn mogen toegelaten geluidgevoelige functies uitsluitend worden gerealiseerd met inachtneming van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder of een vastgestelde hogere grenswaarde.

In het voorliggend plan gaat het om een bedrijfslocatie aan de Lichtmisweg die in 'buitenstedelijk' gebied ligt en binnen de zone van 250 m van zowel de A 28 als de Lichtmisweg. Omdat hier echter geen sprake is van een akoestisch gevoelige functie is een onderzoek naar het wegverkeerslawaai niet noodzakelijk.

De spoorlijn Zwolle - Meppel ligt op circa 1,6 km afstand, waardoor dit geluidsaspect evenmin onderzocht behoeft te worden.

Omdat met de beoogde nieuwbouw een betere akoestische situatie ontstaat zal de geluidbelasting naar de omgeving niet toenemen. Vanuit de milieuregelgeving zal de inrichting aan geluidseisen moeten voldoen. Met de beoogde herontwikkeling, de optimalisering van het proces, de geluidseisen voor de inrichting en de aanwezigheid van de oprit naar de A28 is het niet aannemelijk dat de akoestische situatie ter plaatse verslechtert. Een akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting van uit de inrichting is dan ook niet nodig.

4.7 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).

NSL/NIBM 

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden.

Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

De ministerraad heeft op voorstel van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m³ NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Toetsing aan luchtkwaliteit 

Alleen als ontwikkelingen plaatsvinden die zouden zorgen voor een verkeerstoename van meer dan 1.200 mvt/etmaal kan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m³ NO2 of PM10) worden overschreden.

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet echter alleen in een optimalisatie van de beschikbare ruimte en gebouwen voor een efficiënt en effectief productieproces. Het aantal verkeersbeweging neemt niet of nauwelijks toe. Wanneer er sprake is van een toename dan is deze gering en zal de 1.200 mvt/etmaal zeker niet overschrijden.

Het plan kan dan ook geen negatieve invloed hebben op de luchtkwaliteit in het gebied en kan worden beschouwd als een nibm-project. Onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

4.8 Externe veiligheid

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) richt zich primair op inrichtingen als bedoeld in de Wet milieubeheer. Welke inrichtingen onder de werking van het besluit vallen, blijkt uit artikel 2, lid 1. Deze inrichtingen brengen risico's met zich mee voor de in de omgeving gelegen risicogevoelige objecten.

De gemeente heeft het eigen beleid uitgewerkt in de nota Externe Veiligheidsvisie gemeente Staphorst, zoals in paragraaf 3.3 is aangegeven.

Inrichting 

Op ongeveer 300 m ten oosten van het plangebied bevindt zich een inrichting die onder de werking van het Bevi valt (bron: Risicokaart Overijssel). Op het perceel Lichtmisweg 11 vindt opslag plaats van propaan of een ander vloeibaar gemaakt brandbaar gas. Er is een vergunning verstrekt voor het stallen van twee tankwagens, met elk 64.500 liter. In totaal kan dus 129.000 liter worden opgeslagen (oftewel 129 m³). Viskaal Transport is daar eveneens gevestigd.

De inrichtinghouder is BK-Gas BV. Volgens de gegevens van de risicokaart Overijssel is de milieuvergunning actueel. De inrichting is aangemerkt als een BEVI-inrichting.

Deze inrichting is op de risicokaart Overijssel opgenomen in verband met de opslag van vloeibaar gas. De risicoafstand (PR106) is nul.

Gezien de ruime afstand vormt deze opslag geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan.

Transport gevaarlijke stoffen 

Om te bepalen of binnen het plangebied sprake is van een aanvaardbaar risico, kan mede gebruik gemaakt worden van de gegevens uit de Risicoatlas wegtransport gevaarlijke stoffen.

Over de A28 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Uit de risicoatlas blijkt echter dat ter hoogte van Lichtmisweg geen wegvakken zijn aangemerkt waar het risico de normen overschrijdt. Deze wegvakken liggen elders op het traject.

In het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Staphorst, dat geënt is op deze wetgeving, staat dat het plaatsgebonden risico geen belemmering oplevert voor de omgeving van de A28 (deze ligt op de weg). Voorts staat in dit beleidsdocument aangegeven dat, vanwege het geringe aantal transporten in relatie tot de bebouwingsdichtheid, momenteel geen aandachtspunten wat betreft het groepsrisico aanwezig zijn. De ontwikkeling ligt binnen het groepsrisicoaandachtsgebied, de zone van 200 m langs de weg (gemeten vanuit het hart van de weg). Nieuwe ontwikkelingen waarbij de personendichtheid toeneemt, dienen getoetst te worden aan het groepsrisico.

Door het transport van brandbare vloeistoffen bestaat het risico op een plasbrand. Een plasbrandaandachtsgebied is een zone van 30 meter, gemeten vanaf de rechterrand van de rechterrijstrook (excl. vluchtstrook). Binnen deze zone is een verantwoording noodzakelijk. Het plangebied ligt op ruim 100 m van de A28, waardoor dit onderdeel geen knelpunt vormt.

De nieuwe ontwikkeling betreft een optimalisatie van het gebruik van de gronden en gebouwen om een efficiënt en effectief productieproces mogelijk te maken. De personendichtheid in het invloedsgebied neemt niet toe, omdat de woonfunctie die ter plaatse op grond van het geldende bestemmingsplan aanwezig is, verdwijnt. In het kantoor kunnen klanten aanwezig zijn, maar deze zullen slechts korte tijd in het gebied verblijven. Het aantal medewerkers neemt niet toe, waardoor er relatief weinig personen binnen de zone van 200 m aanwezig zijn.

Om deze redenen wordt geen overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico verwacht en wordt een berekening niet noodzakelijk geacht.

Eveneens blijkt uit de risicoatlas voor het spoor dat het spoortraject ter hoogte van de Lichtmisweg te Rouveen niet is aangemerkt als traject dat de normen overschrijdt.

Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat sprake is van een aanvaardbaar risico.

Buisleidingen 

Op ruim 1,5 km, ligt gasleiding N-550-30-KR-010 van de N.V. Nederlandse Gasunie.

Op 01-01-2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden met de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Dit besluit omvat de nieuwe regelgeving op het gebied van buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In plaats van de bebouwings- en toetsingsafstanden waar in de oude circulaires van werd uitgegaan, dienen nu de belemmerende strook (5 m), de plaatsgebonden risicocontour (106) en het invloedsgebied van het groepsrisico in acht te worden gehouden bij ruimtelijke ontwikkelingen.

De gasleiding ligt niet binnen het plangebied. Er is sprake van een aanvaardbaar risico.

Water

Op de risicokaart van de provincie Overijssel maakt een deel van de gronden (noord- en oostzijde van het plangebied binnen rode cirkel, zie figuur 4.2) onderdeel uit van een zogenaamd dijkringgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.5102013001-VS01_0009.jpg"

Figuur 4.2: Fragment risicokaart dijkringgebied (bron: risicokaart Overijssel)

Een dijkring is een aaneengesloten ring van waterkeringen (dijken, duinen of kunstwerken), die een gebied beschermen tegen overstromingen. Sommige dijkringen worden omringd door waterkeringen en hoge gronden, zoals het gebied tussen de Veluwe en de IJssel. Het gebied binnen een dijkring is het dijkringgebied. Een dijkring is onderverdeeld in vakken, kunstwerken, dijkvakken en duinvakken, die min of meer even hoog zijn. Het dijkringgebied en het vereiste beschermingsniveau van elke dijkring zijn wettelijk vastgelegd in de Wet op de Waterkering.

Alle overheden werken samen om wateroverlast te voorkomen en te beperken. Rijkswaterstaat en de waterschappen onderhouden samen en inspecteren dijken, dammen en duinen, rivieren krijgen extra ruimte. De waterstanden worden voortdurend bewaakt, waardoor er in principe voldoende tijd is voor maatregelen.

Het voorliggende bestemmingsplan doet niets af aan het overstromingsrisico. Het aantal mensen dat mogelijk een bepaald risico is niet anders dan in de huidige situatie. Het overstromingsrisico heeft daarom geen invloed op de beoogde ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Inleidende regels

Begrippen 

In de regels zijn begripsomschrijvingen opgenomen. Het opnemen van begrippen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP 2012 worden ook conform de SVBP 2012 overgenomen.

Wijze van meten

Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, bouwhoogten, dakhelling en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven, bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met ventilatiekanalen, schoorstenen, en kroonlijsten en dergelijke. In de SVBP 2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing, worden deze één op één overgenomen.

5.2 Bestemmingsregels

Per bestemming zijn, voorzover noodzakelijk, de volgende onderdelen te onderscheiden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;

Bestemmingsomschrijving

De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming.

Bouwregels

In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Specifieke gebruiksregels

In sommige bestemmingen is het noodzakelijk om het gebruik zoals toegelaten in de bestemmingsomschrijvingen nader te specificeren. De specifieke gebruiksregels in dit plan geven aan welke gebruiksvormen in elk geval onder strijdig gebruik zoals bedoeld in artikel 7.10 Wro vallen.

Het bestemmingsplan kent slecht één enkelbestemming:

  • Bedrijf;

Beschrijving van de bestemming 

Bedrijf

Binnen de bestemming Bedrijf is het agrarische hulpbedrijf toegestaan. Een bedrijfswoning is niet toegestaan. Binnen de bestemming mag voor een deel (maximaal 30%) van de bebouwing een bouwhoogte gehanteerd worden van 25 m. Deze hoogte is met name bedoeld voor de gebouwen waarin de silo's worden geplaatst. De basis bouwhoogte bedraagt 10 m. Bebouwing mag alleen binnen het bouwvlak worden gebouwd. De totale oppervlakte aan gebouwen mag niet meer bedragen dan 3.250 m² (op de verbeelding weergegeven). Deze oppervlakte wordt gevormd door een uitbreiding van 750 m², ten opzichte van de toegestane 2.500 m² en wordt, mede gelet op de verstreken jaren, gezien als een 'normale' geboden ontwikkelingsruimte. Het bestemmingsplan kent geen afwijkingsmogelijkheden om de oppervlakte nog een keer te verruimen.

5.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelbepaling 

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat bij opeenvolgende aanvragen om vergunning voor het bouwen waarbij een bepaalde oppervlakte aan grond als voorwaarde is geformuleerd, dezelfde grond opnieuw bij de afweging omtrent vergunningverlening wordt betrokken. De anti-dubbeltelbepaling wordt conform het Bro overgenomen in het bestemmingsplan.

Verder komen in dit hoofdstuk de algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels aan bod.

5.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht

In het bestemmingsplan is het overgangsrecht conform het Bro opgenomen. De peildata voor overgangsrechtelijke situaties aangaande bouwen en gebruik liggen op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

Slotregel

In de slotregel is aangegeven onder welke benaming de regels worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Het betreft hier een particulier initiatief waarvan de kosten door de initiatiefnemer worden gedragen. Voor de andere kosten, zoals het inrichten van de openbare ruimte, moet ingevolge artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan worden opgesteld, tenzij het verhaal van deze kosten anderszins is verzekerd.

In dit geval is tussen de gemeente en de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afgesloten waarin naast het kostenverhaal, ook het aspect planschade is geregeld.

Hierdoor is het opstellen van een exploitatieplan voor dit bestemmingsplan niet nodig.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Inspraak en overleg

Inspraak

In het kader van de inspraak is op 12 juni 2013 een informatieavond voor omwonenden van De Eendracht gehouden. De avond is bezocht door twaalf omwonenden, die een toelichting op de plannen en de te volgen procedure hebben gekregen. Tijdens de avond zijn geen aspecten naar voren gekomen, die tot aanpassing van de plannen hebben geleid.

Vooroverleg

Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft een lijst opgesteld (15 maart 2011) van categorieën voorontwerpbestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Onder categorie B (Buitengebied) nummer 5 is voor niet agrarische bebouwing het volgende aangegeven: "plannen/projectbesluiten voor een uitbreiding van een bestaand en bestemd niet agrarisch bedrijf, mits deze kleinschalig van omvang is. Omdat in het plan rekening wordt gehouden met een uitbreidingsmogelijkheid van circa 750 m² kan niet gesproken worden van een uitbreiding met een kleinschalige omvang. Temeer daar op dit moment niet bekend is waarvoor de uitbreiding gerealiseerd zou moeten worden. Voor het onderhavige plan is daarom vooroverleg noodzakelijk.

Op 21 maart 2013 is overleg met de provicie gevoerd. Tijdens dat overleg heeft de provincie te kennen gegeven dat zij kan instemmen met de verhoging van de bouwhoogte tot 25 m voor een deel van het terrein. Ook werd ingestemd met de uitbreiding van de bebouwde oppervlakte tot 3.250 m². De provincie gaat wel uit van het feit dat planologisch toegestane woningen wegbestemd worden en dat er afspraken gemaakt worden voor de landschappelijke en ruimtelijke kwaliteit. De kwaliteitsimpuls is niet van toepassing.

De landschappelijke en ruimtelijke kwaliteit dient nog nader in overleg met de inititiatiefnemer uitgewerkt te worden. De Schans is daarbij een belangrijk uitgangspunt. Deze mag niet 'verstopt' worden achter nieuw groen.

Waterschap Groot Salland

Op 6 december 2012 is een digitale watertoets uitgevoerd (Code: 20121206-4-5985). De conclusie van die digitale toets is dat de korte procedure gevolgd kan worden. In paragraaf 4.2 is aangegeven dat het waterschap Groot Salland positief heeft geadviseerd.   

Rijksdiensten

Op 1 januari 2012 is de Vrom-Inspectie samengevoegd met de Inspectie V&W tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT heeft in het nieuwe toezichtbeleid geen adviserende en coördinerende rol meer met betrekking tot de advisering over gemeentelijke ruimtelijke plannen. Dit betekent onder meer dat geen plannen voor vooroverleg naar de ILT gestuurd hoeven te worden.

Omdat de coördinatierol vervalt, reageren andere rijksdiensten (Rijkswaterstaat, Defensie en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie) afzonderlijk. 

Rijkswaterstaat

Bij brief van 10 februari 2012 heeft Rijkswaterstaat aangegeven dat zij tijdig betrokken wenst te worden bij plannen die betrekking hebben op de drie netwerken die bij Rijkswaterstaat in beheer zijn: het hoofdwegennet, het hoofdvaarwegennet en het hoofdwatersysteem. 

Aangezien geen van de belangen van Rijkswaterstaat in het plan betrokken zijn, is vooroverleg met deze dienst niet vereist. 

Defensie

Bij brief van 16 februari 2012 wordt aangegeven dat binnen het Ministerie van Defensie de behartiging van ruimtelijke belangen wordt uitgevoerd door de Dienst Vastgoed Defensie. Het gaat hierbij om militaire terreinen (direct ruimtebeslag), het beheer van diverse zoneringen, brandstofleidingen, verstoringsgebieden, laagvliegroutes en -gebieden (indirect ruimtebeslag). 

De belangen die door het Ministerie van Defensie worden bewaakt, spelen in het voorliggend plan geen rol. Vooroverleg met de Dienst Vastgoed Defensie (Directie noord) is niet vereist. 

Economische Zaken, Landbouw en Innovatie

Bij brief van 6 maart 2012 wordt aangegeven dat gemeentelijke bestemmingsplannen die een relatie hebben met rijksinpassingsplannen op het terrein van energie-infrastructuur gemeld moeten worden bij het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

Het onderhavige bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de energie-infrastructuur, waardoor vooroverleg met dit ministerie niet vereist is.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 16 oktober 2013 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn zijn geen zienswijzen met betrekking tot het plan ingediend.